KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden – Landschapswaarden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden – Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 6 Bedrijf – 1
Artikel 7 Bedrijf – 2
Artikel 8 Bedrijf – 3
Artikel 9 Bedrijf – Nutsvoorziening
Artikel 10 Groen
Artikel 11 Natuur
Artikel 12 Recreatie
Artikel 13 Verkeer – 1
Artikel 14 Verkeer – 2
Artikel 15 Water
Artikel 16 Wonen
Artikel 17 Overig – Dijk
Artikel 18 Leiding – Gas
Artikel 19 Leiding – Riool
Artikel 20 Waarde – Natura 2000
Artikel 21 Waarde – Waardevolle Dijk
Artikel 22 Waterstaat – Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Artikel 24 Algemene Bouwregels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 28 Algemene Procedureregels
Artikel 29 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 30 Overgangsrecht
Artikel 31 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan
1.2 Verschillen In Grote Lijnen
1.3 Ontwikkelingsruimte
1.4 Begrenzing Van Het Plangebied
1.5 Opzet Van Het Bestemmingsplan
1.6 Reeds Doorlopen Planproces
1.7 M.e.r.-procedure
1.8 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Kenmerken En Kwaliteiten Van Het Plangebied
2.1 Inleiding
2.2 Landschap
2.3 Archeologie En Cultuurhistorie
2.4 Water
2.5 Natuur
2.6 Landbouw
2.7 Wonen
2.8 Recreatie
2.9 Overige Functies
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Gebiedsgericht Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Waarden
4.3 Agrarische Bedrijven
4.4 Vab En Ned Beleid
4.5 Niet-agrarische Bedrijven
4.6 Verblijfsruimte Tijdelijke Werknemers/arbeidsmigranten
4.7 Burgerwoningen
4.8 Aan-huis-gebonden Beroep En/of Bedrijf
4.9 Cultuurhistorisch Waardevolle Bebouwing
4.10 Afhankelijke Woonruimte (Mantelzorg)
4.11 Dag- En Verblijfsrecreatie
4.12 Milieu
4.13 Waterkeringen En Waterbergingsgebieden
4.14 Rijksweg A4
Hoofdstuk 5 M.e.r.-procedure
5.1 Inleiding
5.2 Voortoets
5.3 Notitie Reikwijdte En Detailniveau
5.4 Planmer
5.5 Aanvulling Plan-mer
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Inleiding
6.2 Algemene Opzet
6.3 Toelichting Op De Verbeelding
6.4 Toelichting Op De Bestemmingen
6.5 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 7 Haalbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Exploitatie En Kostenverhaal
7.3 Handhaving
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Inleiding
8.2 Overleg
8.3 Inspraak
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Bijlagenboek Bij Toelichting

Buitengebied Dinteloord en Prinsenland

Bestemmingsplan - Gemeente Steenbergen

Vastgesteld op 20-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Buitengebied Dinteloord en Prinsenland” van de gemeente Steenbergen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001 met de bijbehorende regels;

1.3 AAB

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 abiotische waarde

het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);

1.7 afhankelijke woonruimte

een gebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 agrarisch bedrijf

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 agrarisch bedrijf, grondgebonden

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.10 agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt;

1.11 agrarisch bedrijf, glastuinbouw

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;

1.12 agrarisch bedrijfsgebouw

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

1.13 agrarisch technisch hulpbedrijf

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking, mesthandel, mestbewerking en/of biomassavergisting. Mestopslag is enkel ondersteunend aan de toegestane bedrijfsmatige activiteiten toegestaan;

1.14 agrarisch verwant bedrijf

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking, mesthandel, mestbewerking en/of biomassavergisting. Mestopslag is enkel ondersteunend aan de toegestane bedrijfsmatige activiteiten toegestaan;

1.15 ambachtsbedrijf

een bedrijf waarbij het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans in hoofdzaak niet gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven. Voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;

1.16 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager (eventueel inclusief mast), de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.17 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;

1.18 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.19 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het (deel van een) bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd;

1.20 bed & breakfast

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, recreatieve verblijfsvoorziening gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.21 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.22 bedrijf aan huis

het aan huis geheel of overwegend door middel van handwerk uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, geen detailhandel zijnde;

1.23 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.24 bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.25 beperkt kwetsbaar object

  1. a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  2. b. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten vallen;
  3. c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
  4. d. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  5. e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.26 beroep aan huis

het door de bewoner van de woning beroepsmatig uitoefenen van of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied (met uitzondering van een kappersbedrijf), dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.27 bestaand

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.28 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.29 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.30 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw op een bouwperceel, dat door vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.31 biomassavergisting

het omzetten van de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (inclusief plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval. in biogas (methaan en koolstofdioxide) in een anaërobe (zuurstofloze) omgeving;

1.32 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.33 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.34 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.35 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.36 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.37 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.38 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.39 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.40 dagrecreatie

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.41 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw, met dien verstande dat in onderhavige regels lessenaarsdaken niet zijn toegestaan;

1.42 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.43 differentiatievlak

een als zodanig door differentiatiegrenzen omsloten vlak waarmee de gronden zijn aangeduid waarop uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, geen kassen, mogen worden opgericht;

1.44 ecologische hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.45 ecologische verbindingszone

bij dit bestemmingsplan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;

1.46 ecologische waarde

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde of bestaande natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

1.47 educatief medegebruik

een educatief gebruik van gronden en bouwwerken dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan;

1.48 erf

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienst van het gebruik van dat gebouw en voor zover dit plan een dergelijke inrichting niet verbiedt;

1.49 extensieve recreatie

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals onder andere wandelen, fietsen, kanoën en varen;

1.50 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.51 gemengde plattelandseconomie

een economie waar naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, etc is. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten, maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties;

1.52 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)

Hieronder worden verstaan: woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen overeenkomstig artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.53 geluidzoneringsplichtige inrichting

bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in onderdeel D van bijlage 1 van het Bor;

1.54 groepsrisico

de kans per jaar dat een groep van tenminste 10 personen tegelijk overlijdt als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron (inrichting, transportas, buisleiding) én een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.55 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.56 horeca

bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 houtgewas

bomen en struiken;

1.58 intensieve veehouderij

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;

1.59 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijke recreatief nachtverblijf;

1.60 kamperen

het genieten van recreatief verblijf, indien dit omvat overnachting anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning, danwel een vaartuig;

1.61 kant van de weg

de kant van de weg is de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van de bestemming 'Verkeer – 1';

1.62 kas

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.63 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of maximaal 0,5 m boven het peil, onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk

1.64 kleinschalige dagrecreatieve voorziening

voorzieningen ten behoeve van aan het buitengebied gebonden dagrecreatie, zoals speeltuinen, verhuur van fietsen / huifkarren, een kinderboerderij, een ambachtelijke kaasmaker, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.65 kleinschalige horeca

kleinschalige horeca die gericht is op het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse en die gerelateerd zijn aan de recreatieve functie van het buitengebied. Voorbeelden van kleinschalige horecabedrijven zijn een thee- en koffieschenkerij, ijs- / snackverkooppunt en rustpunt voor passanten (fietsers, wandelaars, etc.);

1.66 kleinschalige vorm van recreatie en toerisme

het bieden van gelegenheid voor verpozing en/of verblijf op een wijze waarbij landschapsbeleving en rust voorop staat, hierbij moet met name worden gedacht aan een Bed & Breakfast, een minicamping, kleinschalige horeca en kleinschalige aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen (zoals een speeltuin, verhuur van fietsen / huifkarren, een kinderboerderij, een ambachtelijke kaasmakerij, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen activiteiten);

1.67 kunstwerken

een civieltechnische constructie of installatie in de infrastructuur die een of meer functies vervult zoals onder andere onderdoorgangen, duikers, overkluizingen;

1.68 kwaliteitsverbetering landschap

een uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in de hoofdlijnen heeft beschreven. De verbetering kan mede betreffen:

  1. a. de landschappelijke inpassing (van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij, voor zover vereist op grond van de provinciale Verordening ruimte 2012);
  2. b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  3. c. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  4. d. het wegnemen van verharding;
  5. e. het slopen van bebouwing;
  6. f. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones

1.69 kwetsbare objecten

  1. a. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld in onderdeel a, onder a van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Staatsblad 2004, 250);
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen, of;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in ie winkels een supermarkt,hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;

1.70 lage tunnels

bouwwerken of andere werken, met een hoogte van maximaal 1,5 meter, overwegend voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend of ander beschermend materiaal die dienen tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;

1.71 landschapselementen

ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha, onder een agrarische productiefunctie;

1.72 landschappelijke waarde

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.73 maatschappelijk

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten behoeve van deze voorzieningen;

1.74 manege

een niet-agrarisch bedrijf, dat is gericht op het verzorgen en dresseren en trainen van paarden voor de ruitersport alsmede het geven van paardrijlessen;

1.75 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.76 mestbewerking

behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt, of voor een andere functie geschikt wordt (in tegenstelling tot mestverwerking). De mest ondergaat een fysieke verandering, waarbij het totaal aan elementen in de meststoffen behouden blijft;

1.77 mestverwerking

het proces om (drijf) mest af te breken door onder andere mestvergisting om te zetten in nieuwe en bruikbare producten zodat energie uit biomassa of te bewerken tot kwalitatief hoogwaardige meststoffen;

1.78 milieucategorie

milieucategorie zoals beschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering Den Haag, 2009;

1.79 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor milieuaspecten, zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;

1.80 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;

1.81 nevenactiviteit

een bedrijfs-, of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomensverwervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.82 niet-agrarisch bedrijf

niet aan het buitengebied gebonden bedrijf, waaronder begrepen een agrarisch technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf;

1.83 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.84 omschakeling

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm danwel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik naar een agrarische bedrijfsvorm;

1.85 ondergeschikte detailhandel

beperkte, op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met bedrijfsactiviteiten die als hoofdfunctie worden uitgeoefend;

1.86 overige teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen die niet in de categorie van permanente of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen geplaatst kunnen worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit, anti-onkruiddoek en boomteelthekken. De stellages onder de regenkappen mogen jaarrond blijven staan;

1.87 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal 1 wand en voorzien van een dak, waaronder begrepen een carport;

1.88 paalkamperen

vorm van kamperen, die alleen is toegestaan binnen een straal van 10 meter rondom een speciaal hiervoor door de natuurbeherende instantie geplaatste pomp, waarbij een tent niet langer dan 72 uur aanwezig mag zijn en waarbij een maximum geldt van 3 trekkerstentjes per paalkampeerplaats;

1.89 paardenhouderij

  1. a. productiegerichte paardenhouderij (diergerichte paardenhouderij)

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

  1. b. gebruiksgerichte paardenhouderij (mensgerichte paardenhouderij)

een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone (inclusief het in pension houden van paarden van derden).

1.90 peil

  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.91 permanente teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, niet zijnde een kas, zoals bakken op stellingen (aardbeien) en containervelden;

1.92 plaatselijk verzorgend bedrijf

een bedrijf, dat hetzij uit oogpunt van werkgelegenheid, hetzij in verband met productie, dienstverlening en/of afzet, in hoge mate gebonden is aan zijn directe omgeving. Het betreft bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1 en 2. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

1.93 plaatsgebonden risico

de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij een risicobron (inrichting, transportas, buisleiding), aangenomen dat de persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven;

1.94 productiegebonden detailhandel

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of voortgebracht;

1.95 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.96 recreatiebedrijf

een bedrijf dat het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfs- of dagrecreatie tot doel heeft;

1.97 regionaal waterbergingsgebied

gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan;

1.98 relatie

een aanduiding op de verbeelding dat aangeeft dat bebouwing op verschillende locaties behoort tot één (agrarisch) bedrijf of woning en derhalve één bestemmingsvlak dan wel bouwvlak aanwezig is;

1.99 reserveringsgebied waterberging

gebied dat mogelijk in de toekomst noodzakelijk is om wateroveroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan;

1.100 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde/richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden tot bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten;

1.101 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte, zoals bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte;

1.102 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.103 Staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.104 standplaats

de aaneengesloten grond, waarop één kampeermiddel gesitueerd is of gesitueerd kan worden;

1.105 statische goederen

goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven zoals (antieke) auto's, boten, caravans en dergelijke. De goederen zijn niet bestemd voor handel en/of worden niet opgeslagen voor een elders gevestigd bedrijf;

1.106 teeltondersteunende voorzieningen

ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij;

1.107 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

het tijdelijk, gedurende maximaal 6 maanden per jaar (afhankelijk van de teelt), bouwen en/of aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen. Hieronder worden verstaan folies (afdekfolies en acryldoek, vlakveldfolie), insectengaas, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten (waarbij de palen jaarrond mogen blijven staan), vraatnetten, lage tunnels, schaduwnetten en dergelijke, in de vorm van:

  • hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een minimale hoogte van 0,5 meter en een maximale hoogte van 5 meter;
  • lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale hoogte van 0,5 meter;

1.108 tijdelijke huisvesting tijdelijke medewerkers

het huisvesten van werknemers, die in een situatie van een grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.109 toerisme en recreatie binnen het buitendijks gelegen gebied

het bieden van gelegenheid voor aan het buitengebied gebonden vormen van dagrecreatie, verblijfsrecreatie en horeca die qua omvang en oppervlakte passend zijn in het buitengebied;

1.110 (sier)tuin

de gronden van een bouwperceel behorende bij een (bedrijfs)woning ingericht als tuin, voor zover gelegen buiten het aangegeven bouwvlak. Deze gronden zijn geen erf;

1.111 VAB-vestiging

vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwvlak waarbinnen dit bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat;

1.112 volwaardig agrarisch bedrijf

bedrijf met de omvang van minimaal één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen;

1.113 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.114 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.115 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, inlaten etc.

1.116 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald;

1.117 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat bestaat uit een complex van ruimten, qua inrichting en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen in de vorm van één huishouden, waaronder;

  1. a. vrijstaande woning: een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen, geen gemeenschappelijke wand heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daarbij behorende bijbehorende bijgebouwen;
  2. b. twee-aaneen gebouwde woning:
    1. 1. een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;
    2. 2. een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen één of meer gemeenschappelijke wanden heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daar bijbehorende bijgebouwen.
  3. c. aaneen gebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee als woning aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;

1.118 wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw dat bestaat uit een complex van ruimten, qua inrichting en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen in de vorm van één huishouden;

1.119 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.120 wonen

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.121 zoekgebied ecologische verbindingszone

gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd;

1.122 zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen

gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen;

1.123 zorgboerderij

de opvang van mensen met een zorgvraag hetzij als niet-agarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwvlak, waarbij het meewerken op het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van realisatie of therapie.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; bij de goothoogte wordt gemeten daar waar de goot het hoogst ligt. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- en de bouwhoogte van de dakkappel(len) als goothoogte aangemerkt;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tot de bouwgrens

tussen de grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maximaal één grondgebonden agrarisch bedrijf per bouwvlak;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is een intensieve veehouderij toegestaan, waarbij tevens ondergeschikte grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch technisch hulpbedrijf', tevens voor een agrarisch technisch hulpbedrijf;
  4. d. ter plaatse van een agrarisch bedrijf is productiegebonden detailhandel toegestaan tot maximaal 100 m²;
  5. e. per agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in de bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', waar geen bedrijfswoning is toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden', waar het maximum aantal woningen is toegestaan zoals op de verbeelding weergegeven;
  6. f. kwaliteitsverbetering van het landschap;

met de daarbij behorende:

  1. g. bijbehorende bijgebouwen;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. i. landschapselementen;
  4. j. teeltondersteunende voorzieningen;
  5. k. tuin, erf, verharding en andere bij de bestemming passende voorzieningen;
  6. l. voorzieningen van algemeen nut;
  7. m. water, waterkering en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. n. wegen, paden en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. (ondergeschikte) detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  3. c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. d. seksinrichtingen;
  5. e. kamperen;
  6. f. niet-grondgebonden agrarisch bedrijven, met uitzondering van het bepaalde in 3.1 sub b, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', binnen de gebouwen maximaal één bouwlaag wordt gebruikt voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waarin maximaal twee bouwlagen voor de huisvesting van legkippen gebruikt mogen worden;
  7. g. gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente en/of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  8. h. (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  9. i. het bedrijfsmatig vervaardigen, verwerken of herstellen van goederen en/of be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf;
  10. j. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan;
  11. k. uitbreiding, hervestiging of omschakeling naar een geiten- of schapenhouderij is niet toegestaan tot 1 juni 2014.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden – Landschapswaarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bodemexploitatie;
  2. b. het behoud en herstel van de aanwezige landschapswaarden in de vorm van het behoud en herstel van de open agrarische zeekleigronden;
  3. c. het behoud, herstel en/of realisatie van boomdijken, landschapselementen, alsmede de groenzones bij agrarische bedrijven;
  4. d. het behoud, herstel, bescherming en/of ontwikkeling van natuurwaarden buiten de ecologische hoofdstructuur en buiten de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding;
  5. e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. f. agrarisch educatief medegebruik;
  7. g. kwaliteitsverbetering van het landschap indien dit samenhangt met een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor op grond van dit plan medewerking is verleend en waarvoor de kwaliteitsverbetering van het landschap als voorwaarde is gesteld;
  8. h. de aanleg van een landschappelijk ingerichte blusvijver of retentievoorziening, voor zover deze zonder aanvullende voorzieningen in de vorm van bouwkundige of bodemverstevigende of bodemafdekkende voorzieningen worden aangelegd;
  9. i. een (sier)tuin;
  10. j. kwaliteitsverbetering van het landschap;

met de daarbij behorende:

  1. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. l. water, waterkeringen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. m. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  4. n. teeltondersteunende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

4.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 ten behoeve van hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. de hoogte van de teeltondersteunende voorziening mag niet meer bedragen dan 2,5 meter, met uitzondering van hagelnetten, schaduwnetten, vraatnetten en soortgelijke voorzieningen welke maximaal 5 meter hoog mogen zijn;
  3. c. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische en/of abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  4. d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  2. b. teeltondersteunende kassen;
  3. c. kamperen, met uitzondering van paalkamperen;
  4. d. opslag;
  5. e. sleufsilo's, mestsilo's, voedersilo's (folie)bassins, mestbassins, mestplaten, oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², waterbassins, paardenbakken en andere soortgelijke bouwwerken/voorzieningen.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken, of van werkzaamheden

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden – Natuur- En Landschapswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bodemexploitatie;
  2. b. het behoud en herstel van de aanwezige landschapswaarden in de vorm van het behoud en herstel van de open agrarische zeekleigronden;
  3. c. het behoud, herstel en/of realisatie van boomdijken, landschapselementen, alsmede de groenzones bij agrarische bedrijven;
  4. d. het behoud, herstel, bescherming en/of ontwikkeling van natuurwaarden;
  5. e. het behoud, herstel, bescherming en/of ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur;
  6. f. het behoud en bescherming van bestaande ecologische verbindingszones;
  7. g. extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. h. agrarisch educatief medegebruik;
  9. i. kwaliteitsverbetering van het landschap indien dit samenhangt met een ruimtelijke ontwikkeling, waarvoor op grond van dit plan medewerking is verleend en waarvoor de kwaliteitsverbetering van het landschap als voorwaarde is gesteld;
  10. j. een (sier)tuin;
  11. k. kwaliteitsverbetering van het landschap;
  12. l. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de Groenblauwe mantel.

met de daarbij behorende:

  1. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. n. water, waterkeringen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. o. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  4. p. teeltondersteunende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

5.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 ten behoeve van hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. de hoogte van de teeltondersteunende voorziening mag niet meer bedragen dan 2,5 meter, met uitzondering van hagelnetten, schaduwnetten, vraatnetten en soortgelijke voorzieningen welke maximaal 5 meter hoog mogen zijn;
  3. c. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische en/of abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  4. d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  5. e. afwijking is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische hoofdstructuur'.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  2. b. teeltondersteunende kassen;
  3. c. kamperen, met uitzondering van paalkamperen;
  4. d. opslag;
  5. e. sleufsilo's, mestsilo's, voedersilo's (folie)bassins, mestbassins, mestplaten, oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², waterbassins, paardenbakken en andere soortgelijke bouwwerken/voorzieningen;
  6. f. tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen binnen de ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische hoofdstructuur';
  7. g. de aanleg van drainage binnen de ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische hoofdstructuur';
  8. h. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur binnen de ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische hoofdstructuur'.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken, of van werkzaamheden

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Bedrijf – 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in de vorm van:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf', een aannemersbedrijf;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – groothandel in brandstof en minerale olieproducten', een groothandel in brandstof en minerale olieproducten;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – agrarische industrie', voor een bedrijf in agrarische industrie';
    4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', voor een opslagterrein;
    5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – matrassenfabriek', een matrassenfabriek;
    6. 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – scheepsreparatiebedrijf', een scheepsreparatiebedrijf met daaraan ondergeschikt detailhandel in watersportartikelen;
  2. b. ambachtelijke bedrijven en/of plaatselijk verzorgende bedrijven;
  3. c. per aanduiding als genoemd onder sub a. is slechts één bedrijf toegestaan;
  4. d. per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders op de verbeelding aangeduid, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in de bedrijfswoning en/of bijbehorende bijgebouwen;
  5. e. kwaliteitsverbetering van het landschap;

met de daarbij behorende:

  1. f. bijbehorende bijgebouwen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. h. water, waterkering en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. i. tuin, erf, verharding en andere bij de bestemming passende voorzieningen;
  5. j. voorzieningen van algemeen nut;
  6. k. wegen paden en parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de kwaliteit van het landschap en/of positionering van de bebouwing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen, tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is aangegeven;
  2. b. (ondergeschikte) detailhandel met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  3. c. een bedrijf voor de opslag en/of verkoop van (motor)brandstoffen (incl. LPG);
  4. d. een bedrijf voor de opslag van mest, handel in mest, mestverwerking, mesthandel, mestbewerking en/of biomassavergisting;
  5. e. een logistiek bedrijf;
  6. f. een bedrijf voor de opslag en/of verkoop van brandgevaarlijke en/of ontploffingsgevaarlijke stoffen en/of producten;
  7. g. seksinrichtingen;
  8. h. kamperen;
  9. i. (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  10. j. gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente en/of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke verblijfsruimte , sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  11. k. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan.

6.6 Afwijking van de gebruiksregels

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Bedrijf – 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch technisch hulpbedrijf in de vorm van:
  1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – groenonderhoud - en loonwerkbedrijf, een groenonderhoud- en loonwerkbedrijf;
  2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf met tevens cultuurtechnische werkzaamheden en grondverzet', een loonwerkbedrijf met tevens cultuurtechnische werkzaamheden en grondverzet, waarbij opslag is toegestaan;
  1. b. per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders op de verbeelding aangeduid, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in de bedrijfswoning en/of bijbehorende bijgebouwen;
  2. c. kwaliteitsverbetering van het landschap;

met de daarbij behorende:

  1. d. bijbehorende bijgebouwen;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. f. water, waterkering en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. g. tuin, erf, verharding en andere bij de bestemming passende voorzieningen
  5. h. voorzieningen van algemeen nut;
  6. i. wegen paden en parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
  6. f. ter verbetering van de kwaliteit van het landschap en/of positionering van de bebouwing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. (ondergeschikte) detailhandel met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  3. c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. d. seksinrichtingen;
  5. e. kamperen;
  6. f. (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  7. g. gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en) voor permanente en/of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  8. h. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Bedrijf – 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. één bedrijf in de vorm van een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waarbinnen de onder b. en c. opgesomde activiteiten zijn toegestaan;
  2. b. bedrijfsactiviteiten in maximaal milieucategorie 4, zijnde een groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton per uur of meer;
  3. c. bedrijfsacitviteiten in maximaal milieucategorie 2, zijnde een groothandel in kunstmeststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen;
  4. d. ondersteunende detailhandel ten behoeve van de toegestane bedrijfsmatige activiteiten;
  5. e. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals ondergeschikte kantoren, parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  6. f. kwaliteitsverbetering van het landschap;

met de daarbij behorende:

  1. g. bijbehorende bijgebouwen;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. i. water, waterkering en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. j. tuin, erf, verharding en andere bij de bestemming passende voorzieningen
  5. k. voorzieningen van algemeen nut;
  6. l. wegen paden en parkeervoorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding
  6. f. ter verbetering van de kwaliteit van het landschap en/of positionering van de bebouwing.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Bedrijf – Nutsvoorziening

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen van algemeen nut;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolwaterzuivering', een rioolwaterzuiveringsinstallatie;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – waterstaatsdoeleinden', voor waterstaatsdoeleinden;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – waterpompstation', een waterpompstation;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning;
  6. f. kwaliteitsverbetering van het landschap;

met de daarbij behorende:

  1. g. ontsluitingswegen en -paden;
  2. h. terreinen en bouwwerken.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. (ondergeschikte) detailhandel met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  3. c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. d. seksinrichtingen;
  5. e. kamperen;
  6. f. (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  7. g. gebouwen voor permanente en/of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  8. h. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan.

9.6 Afwijking van de gebruiksregels

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. landschappelijke inpassing;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. waterlopen en waterpartijen;

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. in- en uitritten;
  2. g. nutsvoorzieningen;
  3. h. kunstobjecten;
  4. i. kunstwerken;
  5. j. verhardingen;
  6. k. paden;
  7. l. parkeervoorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. kamperen.

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
  2. b. het behoud, herstel, bescherming en/of ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur;
  3. c. het behoud en bescherming van bestaande ecologische verbindingszones;
  4. d. waterlopen en waterpartijen;
  5. e. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de Groenblauwe mantel;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. extensieve recreatie;
  2. g. educatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. i. water, waterkering en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. j. voorzieningen van algemeen nut;
  4. k. wegen, paden en verkeersvoorzieningen.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. voor het bouwen geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht ten behoeve van extensieve recreatie, educatief medegebruik en natuurbeheer;
  2. b. de bouwhoogte van de toegestane bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,5 meter bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

11.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning voorzieningen van algemeen nut toestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. bestaande natuurlijke- en landschappelijke waarden mogen niet worden aangetast;
  2. b. de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut mag niet meer bedragen dan 15 m²;
  3. c. de hoogte van een voorziening van algemeen nut mag niet meer bedragen dan 3 meter.

11.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. kamperen, met uitzondering van paalkamperen.

11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Recreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven', 3 jachthavens met bijbehorende voorzieningen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. er is één bedrijfswoning toegestaan, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in de bedrijfswoning en/of bijbehorende bijgebouwen;
  4. d. kwaliteitsverbetering van het landschap;

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. f. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  3. g. groenvoorzieningen;
  4. h. voorzieningen van algemeen nut.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

12.4 Afwijken van de bouwregels

12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. (ondergeschikte) detailhandel met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  3. c. enige tak van handels-, en bedrijfsdoeleinden;
  4. d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  5. e. seksinrichtingen;
  6. f. kamperen;
  7. g. (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  8. h. gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en) voor permanente en/of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  9. i. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 13 Verkeer – 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. het behoud, herstel, bescherming en/of ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur;
  3. c. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de Groenblauwe mantel.

met de daarbij behorende:

  1. d. voet- en rijwielpaden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  4. g. straatmeubilair;
  5. h. voorzieningen van algemeen nut;
  6. i. kunstwerken;
  7. j. extensief recreatief medegebruik;
  8. k. waterlopen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. kamperen;
  5. e. opslag van goederen en materialen;
  6. f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen binnen de ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische hoofdstructuur';
  7. g. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur binnen de Ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding ' Milieuzone - Ecologische hoofdstructuur'.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

13.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 14 Verkeer – 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegverkeer voor de autosnelweg A4 als verbinding tussen Bergen op Zoom en Dinteloord met maximaal 2 x 2 rijstroken, inclusief bijbehorende voorzieningen overeenkomstig de tracébesluiten van 9 december 1998 en 28 december 2001;

met de daarbij behorende:

  1. b. midden- en zijbermen;
  2. c. sloten;
  3. d. geluidwerende voorzieningen;
  4. e. elementen van landschappelijke inpassing;
  5. f. op- en afritten;
  6. g. tunnels- en viaducten in verband met te realiseren aansluitingen en kruisingen en wildpassages;
  7. h. aansluitende en kruisende lokale wegen met bijbehorende voorzieningen;
  8. i. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  9. j. voorzieningen voor algemeen nut;
  10. k. waterlopen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. l. parallelwegen.

14.2 Bouwregels

Op of in de als zodanig bestemde gronden mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, onder andere in de vorm van kunstwerken, geluidwerende voorzieningen, voorzieningen van algemeen nut en vangrails, ten dienste van de in 14.1 genoemde doeleinden en overeenkomstig de voor de wegen aangegeven functies met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  2. b. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m²;
  3. c. de hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18 meter;
  4. d. de hoogte van geluidwerende voorzieningen, niet zijnde aarden wallen, mag niet meer bedragen dan 5 meter ten opzichte van de wegverharding;
  5. e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 15 meter.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 sub d ten aanzien van de maximale hoogte van geluidwerende voorzieningen, niet zijnde aarden wallen, ten opzichte van de wegverharding en toestaan dat de maximale hoogte van geluidwerende voorzieningen, niet zijnde aarden wallen, ten opzichte van de wegverharding wordt vergroot tot 6 meter, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

14.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. seksinrichtingen;
  3. c. kamperen;
  4. d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  5. e. opslag van goederen en materialen;
  6. f. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan.

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. b. waterlopen, waterkeringen en waterpartijen en de daarbij behorende oevervoorzieningen;
  3. c. waterbergingsgebieden;
  4. d. ecologische waarden en natuurlijke waarden;
  5. e. het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'sluis', tevens een sluis;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'brug', tevens voor een brug;
  8. h. kwaliteitsverbetering van het landschap;
  9. i. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de Groenblauwe mantel;

met daaraan ondergeschikt:

  1. j. extensieve recreatie;
  2. k. educatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. l. kunstwerken zoals kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  2. m. nutsvoorzieningen;
  3. n. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op of in de als zodanig bestemde gronden mag niet worden gebouwd behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterloop en/of waterkering;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'sluis' mag het aanduidingsvlak volledig worden bebouwd;
  3. c. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'sluis' en de aanduiding 'brug' mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

15.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. opslag van goederen en materialen.

15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde woningen of aaneen gebouwde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bijgebouwen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats', uitsluitend voor maximaal negen woonwagens, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in de woonwagen en bijbehorende bijgebouwen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', uitsluitend bijbehorende bijgebouwen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erf en bijbehorende bijgebouwen', uitsluitend erven en bestaande bijbehorende bijgebouwen;
  5. e. kwaliteitsverbetering van het landschap;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', cultuurhistorische waardevolle bebouwing;

met de daarbij behorende:

  1. g. bijbehorende bijgebouwen;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. i. tuinen, erven en terreinen;
  4. j. parkeervoorzieningen.

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

16.4 Afwijken van de bouwregels

16.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. detailhandel;
  3. c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. d. seksinrichtingen;
  5. e. kamperen;
  6. f. opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.
  7. g. (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  8. h. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan.

16.6 Afwijken van de gebruiksregels

16.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 17 Overig – Dijk

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Overig – Dijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. instandhouding van het dijklichaam, al dan niet met waterkerende functie;
  2. b. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
  3. c. het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur;
  4. d. het behoud en bescherming van bestaande ecologische verbindingszones;
  5. e. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de Groenblauwe mantel;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. extensieve recreatie;
  2. g. educatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2 Bouwregels

17.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  1. a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen binnen de ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische hoofdstructuur';
  2. b. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur binnen de Ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding ' Milieuzone - Ecologische hoofdstructuur'.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Artikel 18 Leiding – Gas

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een gasleiding.

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. b. over de uitvoerbaarheid omtrent het bovenstaande wordt voorafgaand aan de vergunningverlening advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden

Artikel 19 Leiding – Riool

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding – Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een rioolpersleiding.

19.2 Bouwregels

19.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. b. over de uitvoerbaarheid omtrent het bovenstaande wordt voorafgaand aan de vergunningverlening advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden

Artikel 20 Waarde – Natura 2000

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Natura 2000' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de op en/of in deze gronden voorkomende ecologische waarden.

20.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Artikel 21 Waarde – Waardevolle Dijk

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Waardevolle dijk' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  1. a. de bescherming en instandhouding van de op en/of in deze gronden voorkomende historische landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
  2. b. het behoud, herstel, bescherming en/of ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur;
  3. c. de instandhouding van het dijklichaam, al dan niet met waterkerende functie;
  4. d. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de Groenblauwe mantel.

21.2 Bouwregels

  1. a. op de voor 'Waarde - Waardevolle dijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 meter;
  2. b. op de voor 'Waarde - Waardevolle dijk' aangewezen gronden mag voor de andere daar voorkomende bestemming, behalve binnen de bouwvlakken, niet worden gebouwd.

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Artikel 22 Waterstaat – Waterkering

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de waterkering.

22.2 Bouwregels

  1. a. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
  2. b. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

22.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene Bouwregels

24.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, en, balkons, schoorstenen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

24.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

24.3 Milieugevoelige bestemmingen

Indien op grond van de regels van dit bestemmingsplan milieugevoelige bestemmingen zijn toegestaan, dan mogen deze uitsluitend worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder en andere relevante milieuhygiënische wetgeving.

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Aanduiding 'windturbinepark'

25.2 Cultuurhistorische waarden

Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waaden', tevens voor de bescherming en instandhouding van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

25.3 Geluidzone - Industrie

Binnen de als 'Geluidzone - Industrie' aangegeven gronden mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies worden gebouwd, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.

25.4 Gezoneerd industrieterrein

Op de als 'gezoneerd industrieterrein' aangegeven gronden zijn tevens geluidzoneringsplichtige inrichtingen toegestaan. Bedrijfsgebouwen en gronden mogen niet zodanig worden gebruikt, dat als gevolg van dit gebruik de geluidsbelasting binnen de aanduiding 'Geluidzone - industrie' hoger wordt dan 50 dB(A).

25.5 Milieuzone – attentiegebied ehs

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – attentiegebieden ehs', tevens voor de bescherming en instandhouding van de attentiegebieden van de ehs.

25.6 Milieuzone – beheergebied ehs

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – beheergebied ehs', tevens voor de bescherming en instandhouding van de ehs.

25.7 Milieuzone - ecologische hoofdstructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische hoofdstructuur', tevens voor het behoud, herstel, bescherming en/of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van deze gebieden (ecologische hoofdstructuur).

25.8 Milieuzone - groenblauwe mantel

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - groenblauwe mantel', tevens voor het behoud, herstel, bescherming en/of de duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van deze gebieden (groenblauwe mantel).

25.9 Milieuzone – reserveringsgebied waterberging

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – reserveringsgebied waterberging', tevens een reserveringsgebied ten behoeve van waterberging.

25.10 Milieuzone – winterbed

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – winterbed', tevens een winterbed.

25.11 Milieuzone – zoekgebied behoud en herstel watersystemen

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – zoekgebied behoud en herstel watersystemen', tevens een zoekgebied voor de bescherming en instandhouding van het watersysteem.

25.12 Milieuzone – zoekgebied ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – zoekgebied ecologische verbindingszone', tevens een zoekgebied voor een nieuwe ecologische verbindingszone.

25.13 aardkundig waardevol gebied

Ter plaatse van de aanduiding 'aardkundig waardevol gebied', tevens voor het behoud en bescherming van de aan het gebied toegekende aardkundige waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen.

25.14 archeologische verwachtingswaarde

Ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde', tevens voor het behoud van archeologische waarden.

25.15 Milieuzone - leiding dpo

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - leiding dpo', voor een militaire brandstofleiding.

25.16 schootsvelden

Ter plaatse van de aanduiding 'schootsvelden' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de instandhouding van de schootsvelden.

25.17 Veiligheidszone – bevi

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – bevi' gelden, ten behoeve van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden zoals opgenomen hoofdstuk 2 en 3, de volgende regels:

  1. a. op of in deze gronden mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, met uitzondering van bestaande beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 25.17, sub a en het oprichten van kwetsbare, beperkt kwetsbare of uitbreiden van bestaande kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
      • er mag geen sprake zijn van overschrijding van de grenswaarde van het plaatsgebonden risico voor wat betreft kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten;
      • toename van het groepsrisico voor kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten is alleen mogelijk indien er een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt, met aandacht voor nut en noodzaak van de nieuwe ontwikkeling, bereikbaarheid, bestrijdbaarheid, beheersbaarheid, zelfredzaamheid en restrisico, waaruit blijkt dat het verantwoord is om af te wijken van hetgeen bepaald in 25.17, sub a.

25.18 Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen' gelden, ten behoeve van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden zoals opgenomen in hoofdstuk 2 en 3, de volgende regels:

  1. a. het is niet toegestaan om kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten op te richten of bestaande kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten uit te breiden;
  2. b. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 37.12, sub a. voor het oprichten van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten dan wel het uitbreiden van bestaande kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
      • er mag geen sprake zijn van overschrijding van de grenswaarde van het plaatsgebonden risico en een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico voor wat betreft kwetsbare objecten;
      • er mag geen sprake zijn van overschrijding van de richtwaarde van het plaatsgebonden risico en een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico voor wat betreft beperkt kwetsbare objecten.

25.19 Vrijwaringszone – weg 50 meter

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 50 meter' gelden, ten behoeve van de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden zoals opgenomen in hoofdstuk 2, de volgende regels:

  1. a. er mogen geen bouwwerken worden opgericht die een toekomstige uitbreiding van de Rijksweg kunnen belemmeren, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  2. b. nieuwe ontwikkelingen, met uitzondering van ontwikkelingen ter plaatse van bestaande bouwvlakken, kunnen slechts plaatsvinden na een verklaring van geen bezwaar van de wegbeheerder.

25.20 Vrijwaringszone – weg 75 meter

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 75 meter' gelden, ten behoeve van de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden zoals opgenomen in hoofdstuk 2, de volgende regels:

  1. a. er mogen geen bouwwerken worden opgericht die een toekomstige uitbreiding van de Rijksweg kunnen belemmeren;
  2. b. voorafgaand bij nieuwe ontwikkelingen, met uitzondering van ontwikkelingen ter plaatse van bestaande bouwvlakken, wordt eerst schriftelijk advies ingewonnen bij de wegbeheerder.

Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels

26.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  1. a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. de voorgeschreven minimum en maximum maten, voor zover daar geen bijzondere afwijkingen zijn opgenomen, met maximaal 10 %.

Op de in de regels opgenomen bebouwingspercentages, oppervlaktematen en inhoudsmaten is deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.

26.2 Milieugevoelige bestemmingen

Indien op grond van de regels van dit bestemmingsplan milieugevoelige bestemmingen zijn toegestaan, dan mogen deze uitsluitend worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder en andere relevante milieuhygiënische wetgeving.

Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels

27.1 Wijzigingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag niet met meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag niet met meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd;
  4. d. het aanpassen van de aanduidingen uit artikel 25 'Algemene aanduidingsregels' op de verbeelding conform de wijziging van de bijbehorende wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

27.2 Milieugevoelige bestemmingen

Indien op grond van de regels van dit bestemmingsplan milieugevoelige bestemmingen zijn toegestaan, dan mogen deze uitsluitend worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder en andere relevante milieuhygiënische wetgeving.

27.3 Waarborging bijdrage kwaliteitsverbetering van het landschap

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de bestemming 'Groen' ten behoeve van de waarborging kwaliteitsverbetering van het landschap in de vorm van landschappelijke inpassing, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. onderhavige wijzigingsbevoegdheid is slechts van toepassing indien een wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels wordt toegepast, waarbij een noodzaak tot bijdrage kwaliteitsverbetering van het landschap aan de orde is;
  2. b. de bijdrage kwaliteitsverbetering betreft de landschappelijke inpassing van de fysieke ruimtelijke ontwikkeling;
  3. c. het bepaalde in artikel 10 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28 Algemene Procedureregels

28.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 29 Overige Regels

29.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

29.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 30 Overgangsrecht

30.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

30.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 31 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Dinteloord en Prinsenland”.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 juni 2013.

de griffier, de voorzitter,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan

Aanleiding van het bestemmingsplan
Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening in werking (Wro). Deze wet bepaalt dat alle bestemmingsplannen binnen het grondgebied van de gemeente niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. In de wet is een overgangstermijn opgenomen van 5 jaar. Dat betekent dat elke gemeente voor 1 juli 2013 dient te beschikken over een actueel bestemmingsplan voor het gehele grondgebied van de gemeente.

In de gemeente Steenbergen moeten de bestemmingsplannen voor het buitengebied ook worden geactualiseerd. Voor de actualisering wordt het buitengebied verdeeld over twee bestemmingsplannen. Er wordt één bestemmingsplan ontwikkeld voor het buitengebied ten noorden van de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet. Dit is het bestemmingsplan “Buitengebied Dinteloord en Prinsenland”. Het tweede bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied ten zuiden van de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet en betreft bestemmingsplan “Buitengebied Steenbergen”.

Doel van het bestemmingsplan
Volgens artikel 3.1 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening legt een gemeente in een bestemmingsplan vast wat de best passende functie van de grond is (de bestemming) met daarbij behorende regels omtrent het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bebouwing.

Met de oude bestemmingsplannen is vaak geprobeerd om zoveel mogelijk ontwikkelingen te reguleren en het beleidskader vast te leggen. Met reguleren alleen wordt echter geen duurzame structuur bereikt, noch behouden. Dit blijkt wel uit het feit dat in de afgelopen jaren, ondanks planologische bescherming, de landelijke trend bestaat dat veel waarden in het buitengebied verloren zijn gegaan onder een toenemende druk van de zogenaamde dynamische functies, zoals stads- en dorpsuitbreiding, verkeer, landbouw en intensieve recreatie.

In het nieuwe bestemmingsplan moeten niet alleen de bestaande waarden en individuele en algemene belangen worden beschermd, maar moet ook een kader voor gewenste ontwikkelingen worden geboden. In het onderliggende bestemmingsplan worden keuzen gemaakt. Enerzijds ten aanzien van de algemene belangen die beschermd worden en anderzijds welke ontwikkelingsmogelijkheden worden opgenomen. Deze keuzen worden in de toelichting van dit bestemmingsplan nader uitgewerkt. Het kader wordt hierbij gevormd door de beleidsdoelen van de hogere overheden, welke op gemeentelijk niveau geconcretiseerd zijn. Op deze manier wordt met het bestemmingsplan de huidige situatie vastgelegd en worden tevens ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Flexibiliteit, maatwerk en inspelen op de toekomst zijn hierbij de kernwoorden. Het betreft hier zogenaamd een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt door middel van flexibiliteitsbepalingen, zoals wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden.

1.2 Verschillen In Grote Lijnen

Dit bestemmingsplan heeft een aantal grote verschillen ten opzichte van de te actualiseren ruimtelijke plannen. Het betreft hier met name:

  • de digitalisering. Bestemmingsplannen moeten op basis van de Wro digitaal beschikbaar raadpleegbaar zijn;
  • Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Standaardisering van de bestemmingsplannen, met als doel het vergroten van de leesbaarheid voor een ieder;
  • het onderscheid tussen agrarische bedrijven. In het onderhavige bestemmingsplan worden de verschillende agrarische bedrijfstakken gespecificeerd;
  • onderscheid tussen niet-agrarische bedrijven. In het nieuwe bestemmingsplan worden de vigerende bestemmingen ‘niet-agrarische bedrijven’ en ‘agrarische aanverwante bedrijven’ specifiek bestemd;
  • het bieden van ontwikkelingsruimte aan de in het buitengebied voorkomende functies;
  • aanpassingen in verband met huidige en nieuwe beleidskaders;
  • aanpassing van de plangrens (komgrenzen en het gebied waar het AFC Nieuw Prinsenland wordt gevestigd behoren niet tot dit bestemmingsplan).

1.3 Ontwikkelingsruimte

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. De bestaande planologische rechten en plichten zijn één-op-één overgenomen van de vigerende ruimtelijke plannen. Het bestemmingsplan biedt geen directe ontwikkelingsruimte. Wel is in het bestemmingsplan ruimte opgenomen om middels een flexibiliteitsbepaling te komen tot nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en burgerwoningen, mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. De flexibiliteitsbepalingen zijn opgenomen om bij agrarische bedrijven en burgerwoningen nevenfuncties toe te staan ter stimulering van aan het buitengebied gebonden vormen van recreatie en horeca. Gedacht moet worden aan een bed & breakfast, minicamping, thee- en koffieschenkerij en dagrecreatieve voorzieningen. Deze flexibiliteitsbepalingen zijn nieuw ten opzichte van het voorafgaande bestemmingsplan, waarin dergelijke ontwikkelingsruimte niet werd geboden.

1.4 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied omvat het gehele buitengebied rondom de kern Dinteroord. Dit is het gebied dat ten noorden van de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet ligt met uitzondering van de kern Dinteloord, waarvoor een afzonderlijk bestemmingsplan is ontwikkeld. Tevens valt het terrein voor het AFC Nieuw Prinsenland buiten het plangebied, omdat voor dit gebied een provinciaal inpassingsplan is ontwikkeld.

Het plangebied staat grotendeels bekend als een open zeekleigebied. Een groot deel van de gronden is in gebruik ten behoeve van grondgebonden agrarische landbouw met bijbehorende agrarische bedrijven. Daarnaast zijn enkele gebieden beschermd tot natuurgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001_0001.jpg"

1.5 Opzet Van Het Bestemmingsplan

In het bestemmingsplan kan een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de beleidsvisie en het juridische gedeelte. De beleidsvisie vormt de motivering van het plan. Op basis van onderzoek van de bestaande situatie en de mogelijke en gewenste ontwikkelingen is dit plan in de toelichting verantwoord. In het juridisch plan (de regels en de verbeelding) worden de functies en waarden in het buitengebied veiliggesteld (het bieden van rechtszekerheid) en wordt het juridisch kader gegeven voor de verwezenlijking van de beleidsvisie.

1.6 Reeds Doorlopen Planproces

Voorafgaand aan het bestemmingsplan is een Nota van uitgangspunten opgesteld, deze is op 20 december 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. Inmiddels is voor het bestemmingsplan Buitengebied Steenbergen tevens een Nota van uitgangspunten vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2011. Als gevolg hiervan is onderhavig bestemmingsplan aangepast.

1.7 M.e.r.-procedure

Met het nieuwe bestemmingsplan worden onder meer activiteiten mogelijk gemaakt waarvoor een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Hierbij moet worden gedacht aan het opnemen van de bestaande agrarische bouwvlakken, het bieden van een mogelijkheid tot het vergroten van grondgebonden agrarische bouwvlakken en het bieden van (beperkte) ruimte voor recreatie en toerisme.

Het milieueffectrapport (MER) als onderlegger van de m.e.r.-procedure, is bedoeld om de gevolgen van de voorgenomen activiteiten voor het milieu zichtbaar te maken. De Wet milieubeheer (hoofdstuk 7) in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage verplichten tot een onderzoek naar de milieueffecten in de vorm van een milieueffectrapportage. Deze effecten zullen worden beschreven in een milieueffectrapport.

Vanwege de mogelijke gevolgen op de nabij en in het plangebied gelegen Natura 2000- gebieden is naast de milieueffectrapportage een ecologische voortoets opgesteld om te beoordelen of een Passende Beoordeling als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 moet worden opgesteld. De conclusies van deze voortoets zijn in het MER verwerkt. Naar aanleiding van het advies van de adviescommissie voor de milieueffectrapportage, een ingediende zienswijze en de recente wetswijziging van de natuurbeschermingswet 1998, is een aanvulling op het milieueffectrapport opgesteld. De conclusies van deze aanvulling zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. Voor een nadere toelichting omtrent de doorlopen m.e.r-procedure wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van onderhavige toelichting.

1.8 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijk-economische kenmerken en kwaliteit van het plangebied. De randvoorwaarden die vanuit de verschillende (sectorale)beleidsvelden aan het plangebied worden gesteld (het beleidskader) worden in hoofdstuk 3 behandeld. De gemaakte beleidskeuzes voor het buitengebied (integrale visie) worden in hoofdstuk 4 beschreven. Hoofdstuk 5 gaat nader in op de m.e.r.-procedure die parallel aan onderhavig bestemmingsplan wordt doorlopen. Hoofdstuk 6 licht de keuze van de bestemmingen op de verbeelding en in de regels toe. De financiële haalbaarheid van het plan wordt toegelicht in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 gaat in op het overleg en de inspraak. Tevens wordt er aandacht besteedt aan de zienswijzeprocedure.

Hoofdstuk 2 Kenmerken En Kwaliteiten Van Het Plangebied

2.1 Inleiding

Om een integrale visie op het buitengebied van Steenbergen te kunnen geven, dienen eerst de kenmerken en kwaliteiten van het plangebied in kaart te worden gebracht. In dit hoofdstuk worden de kenmerken en kwaliteiten van het buitengebied van Dinteloord en Prinsenland beschreven. Het gaat hier onder meer om de kenmerken van het landschap, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de natuurwaarden. Vervolgens komen het huidige gebruik en de aanwezige functies aan de orde. Elke paragraaf eindigt met een korte toelichting op de uitgangspunten die voor onderhavig bestemmingsplan gelden.

2.2 Landschap

Het bestemmingsplangebied omvat het buitengebied van Dinteloord en Prinsenland en dijknederzettingen aan de Boompjesdijk en Bloemendijk. Het wordt ingesloten door waterlichamen; het Volkerak, de Dintel, de Roosendaalsche en Steenbergsche Vliet en het Markvlietkanaal. Ook wordt het doorsneden door de Potmar- en Molenkreek die in de Dintel uitmondt, en de Derriekreek in het oostelijk gedeelte.

Het karakter van het gebied wordt volledig bepaald door de planmatige bedijking en ontginning. Binnen het landschap vallen de volgende structuurelementen te onderscheiden:

  • De bebouwde kom van Dinteloord;
  • Het poldergebied van de zeekleigronden, met een regelmatige verkaveling;
  • De (beplante) dijken;
  • De kreken;
  • Dintelse Gorzen.

De bodem bestaat uit klei die voor een groot deel in de late middeleeuwen, als gevolg van de tweede Sint Elisabethsvloed in 1421, over veen is afgezet. Het gebied raakte toen geheel overstroomd, waarna jonge zeeklei werd afgezet. Door de overstromingen heeft de bodem in het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde.

Tussen 1605 en 1883 werd het grondgebied van de gemeente successievelijk bedijkt. Door inpoldering van "aanwassen" is het gebied uitgebreid. De verkaveling werd hierbij telkens aangepast aan de structuur en ligging van de voormalige schorren. De huidige verkaveling is grootschalig met een hiërarchisch patroon van wegen, grens-, kavel- en afwateringssloten, grotendeels in gebruik als akkergebied, hier en daar afgewisseld met weiland en boomgaarden.

Het westelijk deel onderscheidt zich van het oostelijk deel door de verschillende verkavelingsrichtingen en door de aanwezigheid van dijkbeplanting. De boerderijen liggen in polders als de Mariapolder, Koningsoordpolder en Annapolder veelvuldig aan de dijk. Dit is duidelijk waarneembaar aan de Boompjesdijk waar aan beide zijden arbeiderswoningen en een enkele boerderij zijn gesitueerd. Hierdoor is een landelijke lintbebouwde nederzetting tussen polders van 1650 en 1699 ontstaan. Soms liggen de boerderijen aan de oeverwallen van een vroegere kreek, zoals in de Willemspolder.

Door afdamming van de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet, de Dintel en bedijking van de Driebroederspolder in 1883 werd het gebied afgerond en geconsolideerd. Na de inpolderingen bleef alleen aan de oever van het Volkerak ter hoogte van de Drievriendenpolder een smal schorrengebied intact. De verschijningsvorm van dit gebied is geleidelijk aan het veranderen door de afsluiting van het Volkerak van de zee. Dit had als gevolg dat de schorren een relatief stabiel waterpeil kregen en grote delen permanent droog vielen. Bovendien kwam het schorrengebied onder invloed van zoet water uit de Dintel en de Mark te staan, en neemt de voedselrijkheid toe. De successie van de vegetatie is nog volop gaande door de traagheid van de ontzilting van de bodem.

Een ander belangrijk, landschappelijk structurerend element zijn de kreken die zijn overgebleven na de inpolderingen. Door hun grillige vormen staan ze in sterk contrast met de rechthoekige en rationele vorm van de landbouwkavels.

Het grootschalige, rationele landschap dat ontstond door de geleidelijke inpoldering heeft een herkenbare structuur. Door de grootschalige ruimtelijke elementen van dijken, polderwegen en sloten, deels beplant met populieren en de zeldzamer wordende iepen (Annapolderdijk en Vlietdijk), is het oorspronkelijke ruimtelijk patroon nog steeds duidelijk herkenbaar.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In onderhavig bestemmingsplan wordt de openheid van het karakteristieke zeekleipolderlandschap vastgelegd. Deze landschappelijke waarde wordt in de bestemmingsomschrijving van agrarische bestemmingen opgenomen, waaraan een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Ook worden er beperkingen gesteld aan de omvang van bouwwerken behorende bij (agrarische) bedrijven, zoals teeltondersteunende voorzieningen. Op deze manier wordt de landschappelijke waarde veiliggesteld. Ook de natuurgebieden en het krekenlandschap krijgen een beschermde natuurstatus in het bestemmingsplan met bijbehorend omgevingsvergunningstelsel.

2.3 Archeologie En Cultuurhistorie

2.3.1 Archeologie

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (R.C.E.) spreekt op basis van gebieds- en bodemkenmerken haar verwachting uit over de mogelijkheid van archeologische vondsten in de bodem. Terreinen binnen het plangebied waar de archeologische waarden nog onbekend zijn, worden in drie categorieën ingedeeld: gebieden met een hoge, middelhoge of lage indicatieve (verwachtings-)waarde (IKAW). Dit zijn gebieden waar de kans respectievelijk groot, middelgroot of klein is dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW, 3e generatie) is de kans op het aantreffen van archeologische resten weergegeven. Voor werkzaamheden ten behoeve van het oprichten van bouwwerken en het uitvoeren van werken wordt binnen gebieden met een archeologische waarde een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk geacht. Wanneer er, mogelijk schadelijke, ingrepen plaatsvinden in gebieden met een archeologische waarde, dient het R.C.E. ingelicht te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001_0002.jpg"

Toelichting op de kaart:

Donker oranje hoge trefkans
Licht oranje middelhoge trefkans
Geel lage trefkans
Lichtgeel zeer lage trefkans
Blauw water
Grijs niet gekarteerd

Archeologische monumenten
In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan worden de hoge archeologische tot middelhoge archeologische waarden beschermd door middel van een gebiedsaanduiding. Daarbij is dusdanig rekening gehouden dat de agrarische functies niet onnodig worden belemmerd. De agrarische bouwvlakken zijn bijvoorbeeld vrijgehouden van de gebiedsaanduiding met bijbehorend omgevingsvergunningstelsel.

2.3.2 Cultuurhistorie

Wettelijk toetsingskader
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet-formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart 2010. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

Aanwezige cultuurhistorische waarden en elementen conform de Cultuurhistorische Waardenkaart

2010
In het landelijk gebied zijn de kreekrestanten, de polderdijken, het sluizencomplex met de sluiswachterswoning aan de monding van de Steenbergsche Vliet (Benedensas), de landschappelijke openheid en de schootsvelden cultuurhistorisch waardevol.

Conform de provinciale waardenkaart zijn de volgende cultuurhistorische elementen aanwezig:

  • Aardkundig waardevol gebied Dintelse Gorzen;
  • Schootsvelden;
  • Historische Stedenbouw (Sluisbuurt Benedensas).

Aardkundig waardevolle gebieden
In het plangebied komen uitsluitend aardkundig waardevolle gebieden voor. Deze gebieden zijn aangeduid als aardkundig waardevol gebied. Hieronder volgt een beschrijving van de gebieden met een weergave van de waarden en kenmerken.

Aardkundig waardevol gebied Dintelse Gorzen
De Dintelse Gorzen zijn na de afsluiting van de Philipsdam droog komen te liggen. Eb en vloed verdwenen en in de voormalige hoge schorren en lager gelegen slikken kwam nieuwe, unieke natuur terug. De bodem in het natuurgebied is afwisselend zoet en zout en dit levert veelzijdige begroeiing op.

Gebouwen met cultuurhistorische waarden
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is veel cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in de vorm van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.

De Rijksmonumenten worden beschermd middels de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumenten genieten bescherming middels de Monumentenverordening van de gemeente Steenbergen. De cultuurhistorisch waardevolle objecten, de zogenaamde MIPobjecten, zijn gebouwen of bouwwerken die een bepaalde kenmerkende cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen voor de streek of regio waar deze zich in bevinden. Door de provincie Noord-Brabant is een inventarisatie uitgevoerd, waarbij deze bouwwerken en gebouwen in kaart zijn gebracht. Deze bouwwerken en gebouwen hebben geen monumentale status, maar zijn wel waardevol voor de streek of regio waarin deze zich bevinden. De waardevolle objecten worden in onderhavig bestemmingsplan niet juridisch beschermd.

Door het bieden van planologische ontwikkelingsruimte stimuleert de gemeente het behoud van cultuurhistorische waardevolle gebouwen. Bij het vrijkomen van bijvoorbeeld voormalige agrarische locaties, moet normaal gesproken de overtollige bedrijfsbebouwing worden verwijderd. Als het een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft kan deze bebouwing behouden blijven. Buiten dit bestemmingsplan om, kan er tevens met maatwerk medewerking worden verleend aan initiatieven voor het behouden van historisch waardevolle bebouwing.

De volgende monumentale en cultuurhistorische waardevolle objecten zijn in het plangebied aanwezig:

KERN ADRES HUISNR. TVG. POSTCODE OPMERKING
Dinteloord Boompjesdijk 10 4671PR
Dinteloord Mariaweg 6 4671 PP
Dinteloord Vlietdijk 2 4671 SV
Dinteloord Vlietdijk 4 --
Dinteloord Zuidlangeweg 12 4671 TP

Gemeentelijk Monument

KERN ADRES HUISNR. TVG. POSTCODE OPMERKING
Dinteloord Annaweg 4 4671TC Woning
Dinteloord Molendijk ong. -- Duiker nabij haven
Dinteloord Steenbergseweg 112 4671PC

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In onderhavig bestemmingsplan krijgen de gebieden die een aardkundig karakter hebben een passende beschermde status.

Het gaat hier onder meer om de gebieden als de polderdijken, de gorzen en de kreken. Door middel van een dubbelbestemming en/of een gebiedsaanduiding wordt de waarde van deze gebieden vastgelegd.

De cultuurhistorisch waardevolle objecten, niet zijnde de Rijks- en/of gemeentelijke monumenten, worden binnen het bestemmingsplan niet nader beschermd. Er geldt één uitzondering voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing bij een VAB-vestiging.

2.4 Water

Bodem en grondwater
De bodem in het plangebied bestaat nagenoeg volledig uit zeekleigronden. Hierbij is het centrale deel van het plangebied (komgronden) enigszins lager gelegen dan de delen nabij de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet en het Volkerak. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstanden in het plangebied variëren tussen 60 en 100 cm beneden maaiveld. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstanden variëren tussen 120 en 200 cm beneden maaiveld. Dit komt overeen met de Grondwatertrappen VI en VII. Langs kreken in het plangebied en ten noordoosten van de kern Dinteloord geldt Grondwatertrap V. Als gevolg van lage grondwaterstanden en diepe ontwatering van de landbouwgronden in het plangebied staat het gebied onder invloed van verzilting.

Oppervlaktewater
Het plangebied wordt omgeven door een aantal grote oppervlaktewateren. Ten noorden van het plangebied ligt het Volkerak, wat onderdeel uitmaakt van het primaire watersysteem van Nederland. Het Volkerak vormt een geheel met het Zoommeer. Het Volkerak-Zoommeer is in de huidige situatie afgedamd van de rest van het rivierengebied. Hierdoor vinden er slechts gering peilfluctuaties plaats. Het vastgestelde Rijksbeleid (Planologische Kern Beslissing Ruimte-voor-de-rivier) heeft het Volkerak-Zoommeer aangewezen voor waterberging. In het kader van het daarop volgende Rijksinpassingsplan (RIP) Volkerak-Zoommeer zullen (mogelijk) buitendijkse gebieden rondom het Volkerak-Zoommeer aangewezen worden voor waterberging. Voor onderhavig plangebied betreft dit het gebied de ‘Slikken van de Heen’ dat in aanmerking komt voor waterberging. Met het RIP Volkerak-Zoommeer worden de waterbergingsmogelijkheden planologisch op rijksniveau vastgelegd.

Aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet. Deze wateren zijn aan beiden zijden omgeven door een regionale kering langs regionale rivieren. Nabij De Heen mondt deze rivier via een sluizencomplex uit in het Volkerak. Deze sluizen (buiten de plangrenzen) maken onderdeel uit van de primaire waterkering. Direct langs deze regionale rivier liggen op enkele plaatsen overige keringen. Verder van de rivier verwijderd liggen de regionale keringen langs regionale rivieren. Het tussenliggende buitendijkse gebied is veelal in gebruik als landbouwgrond, maar kan bij hoge waterstanden onderlopen.

Het Markvlietkanaal is een gegraven watersysteem en maakt een verbinding tussen Roosendaal en de Dintel. De vaart is aan beide zijden omgeven door een regionale kering langs regionale rivieren.

Ten noorden van de kern Dinteloord wordt het plangebied begrensd door De Dintel, de haven van Dinteloord en het bedrijventerrein Dintelmond, eveneens omgeven door regionale waterkeringen langs regionale rivieren. In Dintelmond is bedrijvigheid (gemeente Moerdijk) en een jachthaven gelegen (gemeente Steenbergen). De Dintel watert via een sluizencomplex af op het Volkerak. De sluizen maken integraal onderdeel uit van de primaire waterkering. Ten noorden van de Molendijk is nog een overige kering gelegen.

In het plangebied komen enkele natuurlijke kreken voor. Het gaat hier om de Potmarkreek, Molenkreek, de Barend en de Derriekreek. Deze tamelijk natuurlijke wateren genieten bescherming van de Keur van het Waterschap Brabantse Delta. Daarnaast zijn deze kreken volledig beschermd gebied conform de Keur. De Potmarkreek en de Barend hebben daarnaast nog een zone rondom de kreken welke aangewezen zijn als volledig beschermd gebied.

Daarnaast bevindt zich een systeem van A-, B- en C-waterlopen in het plangebied. Deze waterlopen zijn vastgelegd in de Keur van het waterschap en zijn als volgt onderverdeeld:

  • Categorie A: Leggerwater;
  • Categorie B: primaire en secundaire schouwsloot;
  • Categorie C: tertiaire schouwsloot en overige waterloop.

Deze watergangen genieten bescherming van de Keur van het waterschap Brabantse Delta. Aan weerszijden van A-waterlopen liggen onderhoudsstroken van 5 meter die bouwwerkvrij moeten blijven. Dit betekent dat deze zone vrij dient te blijven van bouwblokken, kassen, teeltondersteunende voorzieningen en dergelijke. Het peil in dit watersysteem wordt beheerd door het Waterschap. Het systeem van watergangen staat voornamelijk ten dienste van het agrarisch gebruik.

Waterbergingsgebieden|
Op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte geeft de provincie aan waar de regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging zijn gelegen. Deze twee gebieden dienen ook dit bestemmingsplan beschermd te worden. De regionale waterbergingsgebieden betreffen de Barend en een zone ten westen van Dinteloord. De reserveringsgebieden betreffen met name de buitendijks gelegen gebieden (buitendijks ten opzichte van de regionale waterkeringen).

Waterkeringen
Waterveiligheid is een zeer belangrijk aspect van het waterbeheer. Het plangebied wordt omgeven door een aantal waterkeringen. Onderscheid kan worden gemaakt in primaire, regionale en overige waterkeringen. De waterkeringen langs het Volkerak zijn primaire waterkeringen. Voor deze waterkering geldt een veiligheidsnorm van 1/2000 per jaar. Het wordt toelaatbaar geacht dat eens per 2000 jaar een overstroming kan plaatsvinden in het achterliggende poldergebied. De waterkering wordt beheerd door het waterschap.

Niet minder belangrijk bij het tegengaan van wateroverlast zijn de regionale waterkeringen langs de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet, de Dintel, de Haven van Dinteloord en het Markvlietkanaal. Ook deze regionale keringen worden door het waterschap beheerd. De overige keringen tenslotte, voorkomen dat delen van buitendijkse gronden niet te vaak inunderen en bruikbaar blijven voor agrarisch gebruik.

Het buitendijkse gebied tussen overige keringen en de regionale keringen langs regionale rivier is bedoeld voor waterberging in tijden van hoge afvoer op de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet.

Voor alle waterkeringen geldt dat de Keur hierop van toepassing is. Binnen de kern- en beschermingszones zijn geen handelingen toegestaan die het waterkerend vermogen van de waterkering (kunnen) aantasten. Voor een veelheid van handelingen in deze kern- en beschermingszones is een watervergunning benodigd.

Zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen
Op de kaart behorende bij de Verordening Ruimte zijn tevens zoekgebieden voor het behoud en herstel van watersystemen weergegeven. Dit betreft gebieden naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen. Dit zijn zones van 25 meter langs de waterloop. Deze gebieden vragen om een aanduiding die (mede) voorkomt dat deze gebieden minder geschikt raken voor het treffen van maatregelen die strekken tot het behoud en herstel van de watersystemen.

Waterwinning
Binnen de plangrenzen zijn geen waterwinlocaties en/of grondwaterbeschermingsgebieden aanwezig.

Rioolwaterpersleidingen
In het plangebied is een rioolwaterpersleiding aanwezig. Ter bescherming van deze leiding is het van belang dat nabij deze persleiding geen activiteiten worden ontplooid die de leiding kunnen schaden.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In onderhavig bestemmingsplan worden de waterbergingsgebieden zoals aangewezen op rijks- en provinciaal niveau vastgelegd door middel van een gebiedsaanduiding. Ook de waterkeringen (primair, regionaal en overig) zoals aangegeven door het waterschap krijgen met het bestemmingsplan een juridisch-planologische beschermde status door middel van een dubbelbestemming. Binnen deze dubbelbestemming zijn ook de kern- en beschermingszones opgenomen. Met een dubbelbestemming ‘Leiding - Riool’ is tevens de rioolwatertransportleiding opgenomen. Binnen de dubbelbestemming is een toetsingszone opgenomen van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding, waarbinnen uitsluitend werken plaats mogen vinden die geen belemering vormen voor de aanleg en instandhouding van de betreffende leiding. Overige werken zijn uitsluitend toegestaan door middel van afwijking. Werken/activiteiten in de nabijheid van deze leidingen moeten voldoen aan de voorwaarden van de betreffende leidingeigenaar.

A-, B- en C-waterlopen die binnen het agrarisch gebied liggen krijgen een agrarische bestemming al dan niet met waarden. Deze waterlopen worden beschermd middels de Keur van Waterschap Brabantse Delta. De buitenwateren, De Dintel, de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet, het Markvlietkanaal en de vaarten zijn bestemd als water en worden eveneens beschermd middels de Keur van het waterschap. De in het plangebied gelegen kreken krijgen een natuurbestemming.

2.5 Natuur

In het plangebied liggen diverse gebieden met natuurwaarden. Deze natuurwaarden zijn wettelijk beschermd. De gebieden worden beschermd in de Natuurbeschermingswet 1998, de wet die de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden bundelt. Daarmee zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet 1998 verwerkt.

De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Staats- en Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.

Verder is de Natuurbeschermingswet 1998 de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan (structuurvisie) waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld.

Natuurgebieden binnen plangebied
De belangrijkste natuurgebieden in het plangebied zijn:

  • De Dintelse Gorzen;
  • De Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet;
  • Molenkreekstelsel (Molenkreek, Potmarkreek en de Barend)
  • Derriekreek.

Buitendijks gebied
In ecologisch opzicht is in het plangebied een duidelijk onderscheid te maken tussen het buitendijkse gebied aan de westzijde en het binnendijkse agrarische gebied in de rest van het plangebied. Het buitendijkse gebied (de Dintelse Gorzen) herbergt de grootste ecologische waarden. Om deze reden is het aangewezen als onderdeel van het wettelijk beschermde natuurgebied 'Krammer-Volkerak'.

Het Volkerakmeer in zijn huidige vorm is een "afgesloten zeearm" waarin nog veel van de kenmerken van het voormalige intergetijdegebied "Krammer-Volkerak" bewaard zijn gebleven (diepe centrale geul met steile taluds en aansluitende ondiepten met minder steil talud en drooggevallen platen). Het Volkerak (circa 6000 ha) vormt nu één waterlichaam met de Eendracht en het Zoommeer (circa 2000 ha). Na afsluiting van het zeewater werd het water geleidelijk zoet en het peil werd gefixeerd op 0 cm NAP. Daardoor viel circa 1775 ha van het voormalige intergetijdegebied permanent droog. Oeverafslag als gevolg van het gefixeerde peil werd gestopt door de aanleg van vooroevers, en in de periode 1989-99 werd een veertigtal eilandjes aangelegd, met een totale oppervlakte van circa 80 ha. Het Volkerak ontvangt niet langer substantiële hoeveelheden water uit het Hollands Diep, wel uit de Brabantse rivieren (Mark, Dintel en Vliet). De successie van de vegetatie is nog volop gaande en door de traagheid van de ontzilting van de bodem, in een aantal deelgebieden is de rol van zilte pioniersoorten op de platen nog steeds groot.

De ontwikkelingen van de broedvogels en de trekvogels als ganzen zijn in hoge mate een afspiegeling van de vegetatiesuccessie, met een tijdelijke opkomst van pioniers als kale grondbroeders (plevieren, sterns) en gras- en zaadeters. Een aantal soorten ganzen (kolgans, grauwe gans) en weidevogels heeft een meer permanente plek gekregen. De ontwikkelingen in het water zijn sterk gestuurd door hoge en toenemende nutriëntgehalten (met bijbehorende vissen). In de huidige situatie is bij de niet-broedvogels de betekenis op landelijke schaal het grootst bij de brilduiker (12 % landelijk gemiddelde), vervolgens bij fuut, kuifeend en kluut (4-5 %). Daarnaast is het een zeer belangrijk broedgebied voor broedvogels van schaars begroeide zandplaten (bontbekplevier, strandplevier) en schaars begroeide oevers met aangrenzend ondiep water (kluut). Deze habitats zijn tevens van belang voor meeuwen en sterns (zwartkopmeeuw, kleine mantelmeeuw, visdief, dwergstern). (Bron: Ministerie van EL&I).

Binnendijks gebied
Het binnendijkse gebied bestaat voor het overgrote deel uit grootschalig akkergebied. Specifieke natuurgegevens zijn hier in mindere mate bekend. Gezien het intensieve grondgebruik zullen de akkers in ecologisch minder interessant zijn.

De in het gebied aanwezige kreken en kreekrestanten vormen daarmee des te waardevollere structuren in het gebied. Hier zijn namelijk riet-, ruigte- en struweelbegroeiingen te vinden, die van grote waarde zijn voor kwetsbare broedvogels zoals de grote karekiet en rietzanger. De kreekoevers van de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet en het Molenkreekstelsel (Molenkreek, Potmarkreek en de Barend) herbergen door hun extensieve beheer bovendien interessante vegetaties. Van de Steenbergsche Vliet is bekend dat deze een belangrijke paaiplaats vormt van vissen, met name op de ondiepere gedeelten. Van andere kreken zoals het Molenkreekstelsel en de Derriekreek is de waarde voor vissen minder goed bekend.

De kreken hebben door hun doorlopende structuur in een grootschalig agrarisch landschap met name een belangrijke potentiële natuurwaarde. Voor een duurzaam behoud van de natuurwaarden in de kreekstelsels en omliggende natuurgebieden is namelijk de ontwikkeling van de kreken als ecologische verbindingszones van belang. Om deze reden zijn de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet, het Molenkreekstelsel en de Derriekreek door de Provincie Noord-Brabant aangewezen als ecologische verbindingszone.

Ook de primaire waterkeringen in het plangebied hebben een belangrijke natuurwaarde.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen binnen de grenzen van de aangewezen natuurgebieden niet mogelijk. In het bestemmingsplan krijgen de natuurgebieden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een natuurbestemming of een gebiedsaanduiding die een beschermende functie heeft.

2.6 Landbouw

De bodem in het plangebied bestaat overwegend uit vruchtbare klei die goed geschikt is voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid. De landbouw is in de gemeente Steenbergen dan ook de belangrijkste ruimtegebruiker en kenmerkt zich dan ook door het hoge aandeel akker en vollegrondstuinbouw.

Aanverwante agrarische bedrijvigheid
Naast de landbouw zijn er in het plangebied ook enkele aanverwante agrarische bedrijven. Het gaat hier onder andere om agrarisch verwante bedrijven en agrarisch technische hulpbedrijven.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in agrarische gronden met en zonder natuur- en landschapswaarden. De agrarische gronden waar naast de agrarische bodemexploitatie primair de openheid beschermd wordt (niet binnen de Ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel), krijgen een bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’. De agrarische gronden waar een agrarische bodemexploitatie gevoerd wordt, nabij natuurgebieden maar waar ook de openheid waardevol is krijgen een bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’. Onderdelen van de Ecologische hoofdstructuur maken eveneens onderdeel uit van deze bestemming.

De agrarische bedrijven, zowel grondgebonden als niet-grondgebonden, krijgen de bestemming ‘Agrarisch’ met het daarbij behorende passende bouwvlak. Indien er sprake is van een specifiek niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, zoals een intensieve veehouderij, een intensieve veehouderij als nevenfunctie of een glastuinbouwbedrijf, dan wordt dit op de verbeelding ter plaatse aangeduid. De aanverwante agrarische bedrijven krijgen een passende bedrijfsbestemming met een bijbehorende aanduiding op de verbeelding.

2.7 Wonen

In het buitengebied komen diverse burgerwoningen voor. Een aantal daarvan zijn van oorsprong een agrarisch bedrijf die hun agrarische functie hebben verloren. Maar er zijn er ook die direct als burgerwoning in het buitengebied zijn gebouwd.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De bestaande legale burgerwoningen alsmede de voormalige bedrijfswoningen bij een beëindigd (agrarisch) bedrijf in het buitengebied krijgen in het bestemmingsplan een woonbestemming.

2.8 Recreatie

Binnen het plangebied is een jachthaven aanwezig. Voor wat betreft de dagrecreatieve voorzieningen gaat het voornamelijk om extensieve recreatieve voorzieningen zoals wandelen, fietsen, autotochten, kleine watersport en sportvissen.

De dagrecreatieve voorzieningen zijn:

- diverse vrij toegankelijk natuurgebieden met uitgezette fiets- en wandelroutes;

- verschillende fiets- en wandelpaden over de dijklichamen en door de polders;

- de jachthaven;

- het Volkerak;

- de Steenbersche en Roosendaalsche Vliet.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt de jachthaven concreet bestemd met een passende recreatieve bestemming. De overige extensieve recreatieve voorzieningen worden middels de gebruiksregels in diverse bestemmingen mogelijk gemaakt.

2.9 Overige Functies

Niet-agrarische bedrijvigheid
In het plangebied komen diverse niet-agrarische bedrijven en functies voor. Sommige bedrijven zijn wel verwant aan de agrarische sector of aan het buitengebied, bijvoorbeeld loonbedrijven. Andere bedrijven hebben geen functionele relatie met het buitengebied, bijvoorbeeld de bedrijven die aan de Havenweg zijn gevestigd.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
De in het plangebied gelegen niet-agrarische bedrijfslocaties krijgen een passende bedrijfsbestemming, waarbij de vigerende planologische situatie het uitgangspunt betreft.

Infrastructuur

Interregionale wegen
In het plangebied is de A29 (E34) gelegen. Deze Rijksweg loopt van knooppunt Vaanplein, bij Barendrecht naar de N259/N268 bij Dinteloord en is in het kader van een onherroepelijk tracébesluit ten aanzien van de A4 in het bestemmingsplan opgenomen.

Regionale wegen
In het plangebied ligt een aantal wegen met een regionale betekenis. Tot deze categorie behoren:

  • N259;
  • N268.

Lokale verharde wegen
Het merendeel van de wegen in het plangebied betreft lokale verharde wegen. Deze wegen hebben vooral een functie voor de interne ontsluiting van het grondgebied van de gemeente. Sommige wegen hebben nog een geringe doorgaande functie, omdat ontsluiting wordt gegeven op een weg van hogere orde of omdat zij dienen als verbinding tussen woonkernen. Deze wegen zijn hoofdzakelijk op dijklichamen gelegen.

Onverharde wegen
In het plangebied komt een aantal onverharde en halfverharde wegen voor. Deels dienen deze wegen ter ontsluiting van landbouwgronden, deels betreft het ontsluiting van natuurgebieden.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In onderhavig bestemmingsplan krijgen de wegen een passende verkeersbestemming. Onderscheid wordt gemaakt met twee bestemmingen in enerzijds de gebiedsontsluitingswegen (onder andere de provinciale N-wegen) en de erftoegangswegen. Anderzijds vormt de nieuwe Rijksweg A4 een stroomweg die door het plangebied loopt en een separate bestemming vormt.

Leidingen
De volgende typen leidingen in het plangebied zijn in het kader van het planologisch relevante milieuaspect uit ruimtelijk oogpunt van belang:

  • Gasleidingen;
  • Riolering (persleidingen).

In paragraaf 4.12.10 van onderhavige toelichting wordt op het aspect externe veiligheid nader ingegaan. In het plangebied liggen ook enkele niet relevante leidingen in het kader van externe veiligheid, maar die wel een planologische bescherming genieten. Het gaat om een rioolwatertransportleiding.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Het tracé van de planologisch relevante leidingen wordt in het plangebied vastgelegd middels een dubbelbestemming met bijbehorende vrijwaringszone.

Overige
In het noorden van het plangebied ligt een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
De rioolwaterzuiveringsinstallatie krijgt een passende nutsbestemming om de gebruiksfunctie te waarborgen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het algemeen ruimtelijke beleid beschreven dat relevant is voor het buitengebied van Steenbergen. De voornaamste beleidskaders worden gesteld door het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente zelf. In het vierde hoofdstuk wordt de integrale visie op het plangebied toegelicht aan de hand van het tweede en onderhavige hoofdstuk.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld en in werking getreden. De structuurvisie vervangt verschillende nota’s, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

De gemeente Steenbergen is onderdeel van de Zuidwestelijke Delta waar een specifieke regionale opgave voor geldt. Nationale opgaven die ook voor het plangebied van belang zijn, betreffen:

  • Het borgen van de waterveiligheid en -kwaliteit, van voldoende zoetwater en het herstel van de estuariene dynamiek als drager voor een duurzaam water- en ecosysteem;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden die een groot deel van de Zuidwestelijke Delta beslaan;
  • Uitvoeren van de MIRT VAR-afspraken voor het faciliteren van de ontwikkeling van ‘de logistieke Delta’;
  • Bereikbaarheid voor de binnenvaart en aansluiting op het Trans-Europese transportnetwerk;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk tussen Borssele en Midden- Brabant (Zuidwest 380 kV verbinding).

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
De aanwezige nationale belangen worden in het plangebied op gemeenteniveau juridisch-planologisch vastgelegd. Het gaat hier onder meer om de waterbergingsmogelijkheden en de verankering van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur.

3.2.2 AMvB Ruimte

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011; en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) wordt, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Vanuit het Barro zijn er geen regels van toepassing op onderhavig plangebied. De in het besluit opgenomen nationale belangen zijn dan ook niet in het geding.

3.2.3 Rooilijnenbeleid Rijkswaterstaat

Het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat houdt in dat Rijkswaterstaat langs haar autosnelwegen twee rooilijnen hanteert. In de zone van 50 meter uit de as van de dichtst bij het plangebied gelegen rijbaan geldt een bouwverbod anders dan voor verkeersdoeleinden. Tot de rijbanen worden ook gerekend toe- en afritten van en naar andere (snel)wegen. Voor de zone tot 75 meter uit de as van de dichtst bijgelegen rijbaan van een rijksweg geldt volgens het rooilijnenbeleid, dat hier slechts na overleg met de wegbeheerder mag worden gebouwd.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In de regels en op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan zijn twee zones opgenomen om het rooilijnenbeleid vast te leggen.

3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO)

Op 1 oktober 2010 heeft Provinciale Staten het nieuw ruimtelijk beleid vastgesteld: de Structuurvisie ruimtelijke ordening. Deze visie is op 1 januari 2011 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.

Vanuit de SVRO zijn voor het plangebied twee gebiedsontwikkelingsprojecten relevant. Het betreft hier de projecten Waterpoort en de Brabantse Wal. Procesmatig krijgt het project Waterpoort de functie van integratiekader voor alle ruimtelijk economische ontwikkelingen uit het Uitvoeringsprogramma ZWD. De Brabantse Wal doet datzelfde voor het zuidelijker gebied, met de nadruk op landschappelijk gerelateerde aspecten. Voor beide gebiedsontwikkelingen spelen onderwerpen als economische ontwikkeling (biobased economy, recreatie, etc.) landschap, natuur en cultuurhistorie een belangrijke rol. De SVRO moet gezien worden als een belangrijke basis voor de uitwerking van het project Waterpoort en Brabantse Wal. Binnen beide gebiedsontwikkelingsprojecten worden een aantal deelprojecten onderscheiden die relevant zijn voor onderhavig plangebied:

  • Versterken cultuurhistorische waarden (Waterpoort, Brabantse Wal);
  • Ontwikkeling ecologische verbindingszones en/of natte natuurparels, met daarbij een hoge prioriteit voor ontwikkeling Ecologische verbindingszone De Vliet, conform de afspraken met de provincie en Ecologische verbindingszone Cruijslandse Kreken (Waterpoort, Brabantse Wal);
  • Verbeteren toeristisch-recreatieve infrastructuur zoals recreatieve wandelpaden, fietsnetwerk (Waterpoort + Brabantse Wal);
  • Versterken bomenstructuur buitengebied (Waterpoort, Brabantse Wal).

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het beleid voor het buitengebied richt zich met name op de bescherming van de natuurwaarden zoals opgenomen in de Groenblauwe structuur. Onderdeel van deze structuur vormen het Kerngebied Groenblauw, de Groenblauwe mantel en de waterbergingsgebieden.

Daarnaast onderscheidt de provincie het buitengebied met beleid voor het zogenaamde Landelijk gebied. In het Landelijk gebied wordt ruimte geboden aan een breed georiënteerde plattelandseconomie met een menging van functies met ontwikkelingsmogelijkheden voor land- en tuinbouw, toerisme en recreatie en verbreding van agrarische activiteiten met streekproducten, zorgverblijven en recreatief verblijf. Onderhavig plan voorziet daar nadrukkelijk in. Zo worden er diverse vervolgfuncties toegestaan bij vrijkomende agrarische bedrijven (VAB’s), waarbij onderscheid wordt gemaakt in het buitendijks gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet enerzijds en buiten het buitendijksgebied anderzijds.

In het buitendijks gebied wordt primair de ruimte geboden aan de ontwikkeling van recreatie en toerisme op VAB’s in de vorm van aan het buitengebied gebonden dagrecreatie, verblijfsrecreatie en horeca.

Buiten het buitendijks gebied mogen VAB’s zich ontwikkelen tot niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in maximaal categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten met uitzondering van zelfstandige kantoorvoorzieningen en detailhandelsbedrijven.

Naast het bovenstaande worden ook diverse nevenfuncties bij bestaande (agrarische)bedrijven en woningen toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan functies zoals een bed & breakfast, mini-camping, groepsaccommodatie etc.

Daar waar mogelijk zijn voor de gebiedsontwikkelingen Brabantse Wal en Waterpoort deelprojecten in onderhavig plan verwerkt. Het gaat hier onder meer om het beschermen van de aanwezige cultuurhistorische waarden en het bieden van extensieve recreatieve ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001_0003.jpg"

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2012

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument ‘planologische verordening’, bekend als Verordening Ruimte.

De door Provinciale Staten op 11 mei 2012 vastgestelde en op 1 juni 2012 in werking getreden Verordening ruimte 2012 stelt regels aan onder meer kwaliteitsverbetering van het landschap, natuurontwikkeling, de ontwikkeling van intensieve veehouderijen (reconstructie van het buitengebied), waterberging, cultuurhistorie en het agrarisch gebied. Per 9 oktober 2012 is tevens het kaartmateriaal van de Verordening ruimte 2012 op onderdelen gewijzigd als gevolg van het vastgestelde provinciale Natuurbeheerplan 2013. Aanleiding betreft de wens om in samenhang met de vaststelling van het Natuurbeheerplan 2013 kennelijke onjuistheden in de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur te corrigeren. De wijziging heeft betrekking op de ecologische hoofdstructuur, het zoekgebied ecologische verbindingszone en het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen.

Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Ruimtelijke kwaliteit is het respectvol omgaan met de aanwezige kwaliteiten van een gebied. Het gaat hierbij om aandacht voor de kwaliteit van een nieuwe ruimtelijke ingreep en aandacht voor de ontwikkeling van de locatie. In de provinciale Verordening is hiertoe de ‘zorgplicht’ opgenomen (artikel 2.1 VR). Dit betekent dat ieder plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

In de juridische regeling van het plan zijn toetsingscriteria opgenomen, waarmee bij eventuele toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit evenals van andere te beschermen aanwezige waarden en belangen in het plan verankerd is. Ditzelfde geldt voor eventuele toekomstige bodemingrepen, waar middels een omgevingsvergunning eventuele gevolgen op aanwezige waarden nader getoetst kunnen worden.

Daarnaast is in de Verordening ruimte het beleidsvoornemen opgenomen met betrekking tot ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ (artikel 2.2 VR). De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Onder een kwaliteitsverbetering worden begrepen alle projecten die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie. De gemeente onderschrijft het principe van het beleidsvoornemen dat ruimtelijke ontwikkelingen bij moeten dragen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap.

In 2011 is, in navolging en detaillering van art. 2.2 van de Verordening ruimte, de “Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap, de rood-met-groen-koppeling” door de provincie Noord-Brabant opgesteld. In deze handreiking zijn methodieken uitgewerkt om invulling te geven aan het principe van kwaliteitsverbetering. Onderscheid wordt gemaakt in de methodiek ‘maatwerk met menselijke expertise’, de methodiek ‘verrekening in euro’s’ en de methodiek ‘verevening met oppervlaktes’. Het voldoen aan de handreiking is geen plicht, maar kan als leidraad worden gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001_0004.jpg"

Thema’s Verordening ruimte
In de verordening wordt onderscheid gemaakt in diverse thema’s. Het betreft hier thema’s voor stedelijke ontwikkeling, natuur & landschap, cultuurhistorie, water, agrarisch gebied en de intensieve veehouderij. Per thema is hieronder een vertaalslag gemaakt voor onderhavig bestemmingsplan.

Stedelijke ontwikkeling
De provincie handhaaft haar beleid dat is gericht op het bundelen van verstedelijking. Het leeuwendeel van de woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen en infrastructuur dient plaats te vinden in het bestaand stedelijk gebied. Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden (in zoekgebieden voor verstedelijking) kan alleen plaatsvinden als inbreiding of herstructurering niet mogelijk is. In geval van dergelijke grootschalige ontwikkelingen zal een bestemmingsplanherziening noodzakelijk zijn.

Natuur en landschap
De bestaande of nog om te vormen natuur- en bosgebieden maken onderdeel uit van de nationale ecologische hoofdstructuur (EHS). In de Verordening ruimte zijn deze gebieden specifiek begrensd en beschermd. Binnen deze gebieden dient het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden te worden nagestreefd. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De ecologische hoofdstructuur is op perceelsniveau in de Verordening ruimte opgenomen en zal in onderhavig bestemmingsplan worden opgenomen met (doorgaans) de bestemming ‘Natuur’ (indien gerealiseerd) of een bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ met aanduiding (indien nog te realiseren). Binnen het plangebied betreft dit met name de bestaande EHS- gebieden zoals de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet, de Dintelse Gorzen en kreken.

Een aantal agrarische gronden, direct grenzend aan de bestaande natuurgebieden zijn aangeduid als groenblauwe mantel. Het betreft overwegend het agrarisch gebied met grondgebonden agrarische bedrijven, met belangrijke nevenfuncties voor natuur, water en (niet-bezoekersintensieve) recreatie. Door de nabijheid van de natuurgebieden kunnen deze gebieden bijdragen aan de bescherming van de aanwezige waarden in deze gebieden. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap vormt hier een belangrijke opgave. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn in dit gebied mogelijk als ze bijdragen aan het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurwaarden ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001_0005.jpg"

In het plangebied zijn gebieden aangeduid als ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’. In deze gebieden wordt de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen nagestreefd. Gemeenschappelijk aan deze gebieden is dat in deze gebieden het beleid gericht is op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang en dat daarvoor ruimte nodig is. Er is geen onderscheid gemaakt naar gebieden waar al maatregelen zijn uitgevoerd. Het is blijvend van belang om deze gebieden te beschermen en de ruimte beschikbaar te houden. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Er is ruimte naast de waterloop nodig om de maatregelen die de waterschappen en gemeenten daar nemen goed uit te kunnen voeren. Hiervoor is een zone van 25 meter langs de betreffende waterloop opgenomen. Binnen deze zone zijn beperkingen gesteld ten aanzien van stedelijke, agrarische en creatieve ontwikkelingen, met name als het gaat over bebouwingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001_0006.jpg"

Cultuurhistorie
Ten aanzien van cultuurhistorie heeft de provincie bepaalde gebieden en complexen aangewezen die zij belangrijk vinden om te beschermen, te behouden en te beheren. Voor het plangebied zijn de aardkundig waardevolle gebieden opgenomen. Hieronder zijn de verschillende deelgebieden weergegeven met daarbij de voor het plangebied specifiek weergegeven gebieden.

Aardkundig waardevol gebied
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant hebben deze gebieden aangewezen aan de hand van de Aardkundige Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 30 november 2004. In dit geval betreft het aardkundig waardevolle gebied de Dintelse Gorzen.

Water|
In de Verordening ruimte zijn voor het aspect water gebieden opgenomen ten aanzien van waterberging, waterwinning en de primaire waterkeringen. Voor het plangebied zijn de volgende type gebieden van toepassing, te weten:

  • regionaal waterbergingsgebied;
  • reserveringsgebied waterberging;
  • primaire waterkering en beschermingszone;
  • winterbed.

Regionaal waterbergingsgebied en reserveringsgebied waterberging
Regionale waterbergingsgebieden hebben tot doel om wateroverlast uit regionale waterberging tegen te gaan. Reserveringsgebieden waterberging zijn gebieden die mogelijk in de toekomst noodzakelijk zijn om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan. In beide gebieden is het niet rechtstreeks mogelijk om bebouwing op te richten.

Primaire waterkering en beschermingszone
Het doel binnen deze zone is de werking, instandhouding en onderhoud van de primaire waterkering en de beschermingszone. De ‘primaire waterkering en beschermingszone’ bestaat uit twee elementen: de primaire waterkering (het dijklichaam) en een daaromheen liggende beschermingszone. De beschermingszone omvat ook het zogenaamde ‘profiel van vrije ruimte’: een zoveel mogelijk vrij te houden zone om toekomstige dijkverbeteringen mogelijk te maken.

Functies die een ingreep doen in het bodemprofiel van de waterkering is niet rechtstreeks mogelijk. Onderzoek zal moeten aantonen dat de waterkerende functie niet ondermijnd wordt.

Winterbed
Dit zijn gebieden waar het behoud van stroomvoerend en bergend vermogen van water plaatsvindt. In het winterbed moeten ingrepen die leiden tot vermindering van de bergingsen/ of afvoercapaciteit van de rivieren of die toekomstige vergroting van de bergings- en/of afvoercapaciteit in de weg staan, in beginsel worden voorkomen. Kapitaalintensieve functies en permanente verblijfsfuncties zijn in deze gebieden niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001_0007.jpg"

Agrarisch gebied
Het agrarisch gebied betreft de agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur en het bestaand stedelijk gebied. Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend. De gemeente dient zelf aan te geven welke ontwikkelmogelijkheden er zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie in het agrarisch gebied en in welke gebieden het agrarisch gebruik prevaleert. Daarnaast zijn in de Verordening ruimte afzonderlijke regels opgenomen voor de intensieve veehouderij. Deze beleidsregels zijn gekoppeld aan de integrale zonering intensieve veehouderij uit het Gebiedsplan Brabantse Delta, die in de Verordening zijn overgenomen. Uitbreiding en omschakeling naar intensieve veehouderij wordt slechts onder strikte randvoorwaarden mogelijk gemaakt.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt hoofdzakelijk in een gebied dat wordt aangemerkt als verwevingsgebied. De overige gronden zijn aangeduid als extensiveringsgebied.

In onderhavig bestemmingsplan is door de gemeente de regeling voor de intensieve veehouderij aangescherpt. Op agrarische bedrijfslocaties in het verwevingsgebied en het extensiveringsgebied wordt in onderhavig bestemmingsplan uitbreiding en omschakeling naar intensieve veehouderij niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001_0008.jpg"

Intensieve veehouderij
De zonering van het oude Gebiedsplan Brabantse Delta is in principe overgenomen op de kaart Intensieve veehouderij die behoort bij de Verordening ruimte. Er is echter één verschil, in het Gebiedsplan Brabantse Delta worden voor de kleigronden geen zoneringen opgenomen. In de Verordening ruimte is de gebiedszone verwevingsgebieden opgenomen voor de kleigronden die in gebruik zijn als agrarische gebieden. Daarnaast zijn de gebieden in en rondom water en natuur aangegeven als extensiveringszones.

Verwevingsgebieden zijn gebieden gericht op verweving van functies landbouw, wonen en natuur. Hervestiging en omschakeling naar intensieve veehouderij is mogelijk op bestaande agrarische bouwvlakken, mits de locatie duurzaam betreft. Uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven is conform de verordening mogelijk tot een maximum bouwvlak van 1,5 hectare mits de locatie duurzaam is. Bij uitbreiding van intensieve veehouderijen moet ten minste 10% van het bouwvlak worden aangewend voor landschappelijke inpassing.

Extensiveringszones zijn gebieden waar wonen of natuur de belangrijkste functies zijn. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval de intensieve veehouderij is onmogelijk of wordt door de reconstructie onmogelijk gemaakt. Vormverandering van het bouwvlak is in deze gebieden ook niet mogelijk.

Niet-agrarische ontwikkelingen
In de Verordening ruimte zijn tevens algemene regels opgenomen met betrekking tot een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. De regels zijn erop gericht om een kader te geven voor de aard en omvang van de ontwikkelingen, waarbij de gemeente haar eigen ruimtelijke afweging kan maken. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande bebouwing.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het beleid uit de Verordening ruimte wordt één-op-één vertaald in onderhavig bestemmingsplan en daar waar nodig aangescherpt. Waardevolle gebieden uit de groenblauwe structuur (EHS en groenblauwe mantel) worden met een bestemming ‘Natuur’ of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ vastgelegd. De agrarische gebieden buiten de groenblauwe structuur krijgen een passende agrarische bestemming.

Voor het gehele buitengebied wordt een gemengde plattelandseconomie nagestreefd, zoals eerder nader omschreven in paragraaf 3.3.1. Agrarische en niet-agrarische bedrijven alsmede burgerwoningen krijgen de mogelijkheid om naast de bestaande activiteiten tevens nevenactiviteiten toe te staan. In het buitendijks gebied wordt primair ruimte geboden voor aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid in het kader van recreatie en toerisme. Daarbuiten geldt dat niet aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid onder voorwaarden de ruimte moet krijgen voor ontwikkeling.

Intensieve veehouderijen krijgen ondanks het feit dat de Verordening ruimte die mogelijkheid wel biedt geen uitbreidingsmogelijkheden. Voor specifieke waardevolle elementen wordt een beschermende werking met een gebiedsaanduiding vastgelegd. Bijvoorbeeld de openheid van het kleipolderlandschap en de cultuurhistorisch waardevolle landschappen als de Dintelse Gorzen. Zoekgebieden voor waterberging krijgen een gebiedsaanduiding aangewezen. De waterkeringen met beschermingszones in het plangebied worden middels een dubbelbestemming beschermd.

3.3.3 Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030

De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 is de eerste, overkoepelende ruimtelijke visie voor 19 samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant, waar de gemeente Steenbergen onderdeel van uitmaakt. De visie schetst een toekomstperspectief, ontstaan vanuit de collectief gevoelde noodzaak om als gemeenten op ruimtelijk gebied meer samen te werken. Maar ook, om op te trekken met andere belanghebbenden, zoals de betrokken provincies, waterschappen en maatschappelijke organisaties om een verdere, duurzame ontwikkeling van de regio gestalte te geven. De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 gaat over het samen werken aan het waarborgen van kwaliteiten, het oplossen van (toekomstige) knelpunten en het verantwoord benutten van potenties vanuit een actieve houding, die zo kenmerkend is voor de regio.

De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 is een regionaal casco dat een gemeenschappelijk kader biedt voor de aanpak van opgaven in de ruimtelijke agenda. Het doet uitspraken over opgaven waar gezamenlijk optreden hetzij noodzakelijk is voor het behoud van regionale kwaliteit dan wel tot aantoonbare meerwaarde leidt. Deze opgaven zijn opgenomen in de visie als er sprake is van een verstrekkende ruimtelijke component. Dit is het geval bij opgaven met een aanzienlijke schaal of invloedsgebied en bij structurele veranderingen op lange termijn. Focus op dit niveau van abstractie sluit goed aan op de huidige bestuurlijke verhoudingen in de regio en de democratische legitimiteit van de visie.

In de visie is in tien stellingen de koers bepaald. Deze tien stellingen zijn hieronder weergegeven:

  1. 1. Centraal wat moet, decentraal wat kan;
  2. 2. West-Brabant als zelfbewuste regio in een veranderend krachtenveld;
  3. 3. Versterken van de regionale identiteit met gebiedsgerichte ontwikkelingsstrategieën;
  4. 4. Ruimtelijke ontwikkeling volgt vanuit een visie op duurzaamheid;
  5. 5. Water, natuur en landschapsambities zijn de basis voor een goed gefundeerde toekomst;
  6. 6. Nieuwe verbindingen en het oplossen van knelpunten voor personen- en goederenvervoer;
  7. 7. Economische structuur wordt versterkt door regionale specialisaties;
  8. 8. Een aantrekkelijke woonregio door het profiel als tuin van de delta;
  9. 9. Spreiding van voorzieningen, betere bereikbaarheid en de leefbaarheid op peil;
  10. 10. Toeristisch recreatieve identiteit en meerwaarde van routes en nieuwe ontwikkelingen.

In de Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 worden de gezamenlijke wilsuitingen van de samenwerkingspartners in een ruimtelijk casco beschreven. Het casco bouwt voort op de heldere driedeling van West-Brabant met het noordelijk kleigebied, het zuidelijk zandgebied en de stedenrij met geledingszones.

Elk van de gebieden kent unieke condities, die aanleiding zijn voor verschillende criteria bij verdere ontwikkeling, waarbij er expliciet aandacht is voor het borgen van de regionale omgevingskwaliteit. Het streven naar evenwicht in belangen van natuur, samenleving en economie heeft enkele ingrijpende ruimtelijke implicaties.

In het groen-blauwe casco zijn enkele, elkaar aanvullende gebiedsgerichte strategieën geformuleerd. De watermachine van het noordelijk kleigebied wordt aanzienlijk geïntensiveerd en er wordt een zoetwater strategie voor de noordwestflank van de regio voorgesteld. De natuurlijke kwel ten noorden van de stedenrij wordt aangewend voor de ontwikkeling van natte natuur en recreatief gebied. En er wordt ingezet op behoud en versterking van de bosrijke, stedelijke uitloopgebieden.

Voor een goede regionale bereikbaarheid wordt ingezet op de optimalisering van bestaande netwerken van infrastructuur door het oplossen van knelpunten en realiseren van ontbrekende schakels in het personen- en goederenvervoer over de vier modaliteiten. Ook het lokaal en regionaal openbaar vervoerssysteem wordt versterkt en er wordt ingezet op de verdere ontwikkeling van transferia met toegevoegde waarde.

De focus van economische ontwikkeling ligt op vijf stuwende sectoren: de maak- en procesindustrie, land- en tuinbouw, logistiek met toegevoegde waarde, alsmede de zakelijke en financiële dienstverlening. Deze regionale specialisaties hebben veel toegevoegde waarde en een hoge arbeidsproductiviteit. Ruimtelijk gezien gaat de benutting van bestaande bedrijventerreinen vóór ontwikkeling van nieuwe gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v001_0009.jpg"

In het licht van de bevolkingsontwikkeling anticipeert West-Brabant vooralsnog op groei van de bevolking door arbeidsmigratie en het extra aantrekken van doelgroepen die passen bij het profiel als tuin van de delta. Op termijn reageert West-Brabant op de verwachte bevolkingskrimp met een actieplan regionale krimp/groei. Er wordt ingezet op regionale afstemming en kwalitatieve differentiatie van woon- en leefmilieus, waarbij onderscheid gemaakt wordt in verschillende (subregionale) woningmarkten.

Er wordt ingezet op concentratie van het zorg-, welzijns- en voorzieningenniveau en een verbeterde bereikbaarheid door verschillende vormen van collectief en openbaar vervoer. Op langere termijn wordt daarnaast gestreefd naar het beter inzetten van de sociale cohesie van de regio door in te zetten op een integrale benadering van leefbaarheid.

De regionale identiteit is ook een basis voor toerisme en recreatie. Door medegebruik van het versterkte watersysteem in het kleigebied wordt het nautische karakter versterkt. Het bosrijke zandlandschap in de grensstreek wordt met het aanvullen van routenetwerken en verbrede landbouw nog aantrekkelijker gemaakt. En het stadstoerisme wordt nader thematisch op elkaar afgestemd en in een regionale marketing uitgewerkt.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plangebied van onderhavig bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dat betekent dat voor grote ontwikkelingen een aparte procedure gevolgd dient te worden. De visie is dan ook niet van invloed op dit bestemmingsplan.

3.3.4 Strategische Agenda West-Brabant 2012-2020

Op 15 februari 2012 is de Strategische Agenda West-Brabant 2012-2020 vastgesteld. Deze agenda is tot stand gekomen door nauwe samenwerking tussen externe partners vanuit het bedrijfsleven, onderwijs, welzijns- en zorginstellingen, Brabantse Milieufederatie (BMF), Waterschap Brabantse Delta, ZLTO, culturele instellingen en de West-Brabantse raadsleden.

Het Visiedeel van deze Strategische Agenda biedt de komende jaren houvast bij de ontwikkelingen die op onze regio West-Brabant afkomen en de wijze waarop daarop gereageerd kan worden. Met de visie wordt voor de gemeente Steenbergen de focus gelegd op de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen. Dit biedt kansen voor de ‘biobased economy’ en de toeristisch recreatieve ontwikkelingen.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plangebied van onderhavig bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dat betekent dat voor grote ontwikkelingen een aparte procedure gevolgd dient te worden. De visie is dan ook niet van invloed op dit bestemmingsplan.

3.3.5 Waterbeheersplan en Keur

Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheergebied van het Waterschap Brabantse Delta. Het waterschap hanteert voor haar gronden en wateren twee relevante beleidsdocumenten, het waterbeheersplan 2010 – 2015 en de juridische borging daarvan in de Keur. Het waterbeheersplan 2010 – 2015 geeft aan dat het watertoetsbeleid binnen de planperiode aangepast wordt op basis van nieuwe landelijke handreikingen. Binnen het waterbeheerplan wordt aandacht gevraagd voro de reductie van wateroverleg in de stad, zoals afgesproken bij de actualisering van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel).

Afkoppelen van regenwater van gemengde rioleringsstelsels kan hierbij een effectieve maatregel zijn, maar dit wordt niet meer als doel op zich beschouwd. Ook geeft het waterbeheerplan aan dat waterbergingsgebieden, die het waterschap realiseert, ook opgenomen moeten gaan worden in bestemmingsplannen van gemeenten. Tenslotte geeft het waterbeheerplan aan dat het waterschap er naar streeft om de toegankelijkheid van het water via wandel- en fietspaden te willen vergroten.

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur binnen een waterkering bepaalde handelingen te verrichten die de veiligheid en stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plangebied zijn de waterbergingsgebieden (en zoekgebieden waterberging) vastgelegd. Tevens wordt ruimte geboden voor extensieve recreatie (wandelen en fietsen). Waterkeringen tenslotte zijn juridisch-planologisch vastgelegd met een dubbelbestemming.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie gemeente Steenbergen

De gemeente heeft op 31 mei 2012 conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een nieuwe structuurvisie voor het gehele gemeentelijke grondgebied vastgesteld. De nieuwe visie bevat geen ingrijpend nieuw beleid, maar vervangt de StructuurvisiePlus uit 2002 en integreert de beleidsuitgangspunten uit de Gebiedsvisie 2007, de IDOP’s, de Nota van uitgangspunten voor het buitengebied, het Economisch beleidsplan en de recreatievisies tot een uitvoeringsgericht beleidsinstrument. De uitgangspunten van genoemde beleidsdocumenten zijn in deze paragraaf per document nader uiteengezet. Daarnaast zijn in de visie de provinciale gebiedsontwikkelingen Brabantse Wal en Waterpoort met bijbehorende deelprojecten opgenomen c.q. vertaald.

Het buitengebied bestaat in de structuurvisie uit laagdynamische gebieden. In de laagdynamische gebieden geldt als beleidsuitgangspunt het behoud en versterken van huidige waarden. Drie gebieden zijn er te onderscheiden:

  1. 1. De zone rondom de Vliet vormt een belangrijk gebied voor recreatie, natuur, landschap en de waterhuishouding. Bestaande agrarische of niet agrarische bedrijven kunnen gehandhaafd blijven en onder voorwaarden te vertalen in het bestemmingsplan eventueel uitbreiden. Het beleid is hier in eerste instantie gericht op het versterken van het landschappelijke en natuurlijke karakter en het versterken van de waterhuishoudkundige functies (waterbeheersing en waterberging) van de zone. Ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Extensieve recreatieve ontwikkelingen zijn hier wel mogelijk.
  2. 2. De open zeekleipolders vormen het tweede laagdynamische gebied. De kenmerkende landschappelijke waarden (openheid) moeten worden behouden. Hier ligt de nadruk op behoud en versterking van de landbouwsector.
  3. 3. Ten slotte kan het gebied Dintelse Gorzen worden genoemd. Dit gebied is puur aangewezen voor natuurontwikkeling en –behoud. Andere functies worden hier niet wenselijk geacht.

Met de in de nieuwe structuurvisie opgenomen Uitvoeringsparagraaf heeft de gemeente een uitvoeringsgericht beleidsinstrument. Met deze paragraaf biedt de structuurvisie “nieuwe stijl" bijvoorbeeld een wettelijk kader voor vestiging van het wettelijk voorkeursrecht gemeenten (Wvg), de basis voor het betalen van bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen en het verrekenen van kosten ten behoeve van bovenplanse verevening.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Daar waar mogelijk zijn de concrete ontwikkelingen uit de nieuwe structuurvisie vertaald in onderhavig bestemmingsplan. Het gaat hier onder meer om de uitwerking van het tracé van de nieuwe Rijksweg A4, extensieve recreatieve ontwikkelingen en de natuurontwikkeling langs de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet. Voor het overige worden de bestaande waarden in de laagdynamische gebieden behouden en versterkt, de verdere ontwikkeling en versterking van de agrarische landbouwsector wordt gestimuleerd en vormen recreatie en toerisme een speerpunt.

3.4.2 Dorpontwikkelingsplannen

De gemeente Steenbergen heeft tussen 2006 en 2009 voor haar verschillende kleine kernen binnen het gemeentelijk grondgebied zogenaamde ‘dorpontwikkelingsplannen’ (dop’s) opgesteld. Deze plannen vormen een praktische agenda waarin voor de middellange termijn vastgelegd wordt welk beleid en welke projecten uitgevoerd gaan worden om een kleine kern in het landelijke gebied sociaal, economisch en ruimtelijk leefbaar en vitaal te houden. Voor onderhavig plangebied is het dorpontwikkelingsplan van de kern Dinteloord relevant.

Achtergrond
De aanleiding voor het maken van de dorpsontwikkelingsplannen is meerledig. In de eerste plaats nopen veranderingen op het gebied van vergrijzing, ontgroening en schaalvergroting in kleine kernen ertoe dat de leefbaarheid onder druk staat. Concrete actie is nodig om kleine kernen leefbaar te houden voor haar bewoners. Daarnaast spelen op dit moment in meerdere dorpen belangrijke grote ontwikkelingen op allerlei gebieden. Het betreft hier onder meer de toekomstige ligging van de rijksweg A4 die van grote invloed op toekomstige ontwikkelingen en ambities van de kernen kan zijn. In de derde plaats is er de laatste jaren veel beleid geschreven en staat er nieuw beleid op de rol, zonder dat er een kapstok bestaat waarin de onderwerpen samenkomen. Het dorpsontwikkelingsplan kan deze rol vervullen. Tenslotte beoogt de gemeente de betrokkenheid van bewoners te vergroten en het nemen van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en maatschappelijke partijen te stimuleren.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Voor Dinteloord is hieronder aangegeven welke relatie het dorpontwikkelingsplan met het buitengebied heeft.

Werken

  • Mogelijkheden creëren voor de dienstensector en (kleinschalige) toerisme en recreatie.
  • Nieuwe (verruimde) mogelijkheden bieden aan bedrijvigheid in het buitengebied op plattelandseconomie en behoud van de ruimtelijke kwaliteit te stimuleren.

Nieuwe economische dragers in het buitengebied
Voor Dinteloord zijn de open polders belangrijk voor de identiteit en de beleving van het dorp. Hierbij hoort een levendige agrarische sector. Kansen voor de agrarische sector moeten worden benut, waarbij behoud van de openheid ten westen van Dinteloord erg belangrijk is.

Prinsenlandse polder
De huidige dominantie van de akkerbouw in de Prinsenlandse polder is evenwel zeer kwetsbaar. Daarom is verbreding van de landbouwtakken wel wenselijk. De ambitie voor het buitengebied is om functies te ontplooien, die passen bij de specifieke kenmerken van de polders, en op die manier bij te dragen aan het imago van de streek. Naast het behouden van de agrarische sector zijn er voor ondernemers kansen om actief in te springen op een verbrede en multifunctionele landbouw en liggen er kansen om op een verantwoorde manier recreatie uit te bouwen. Aansluitend op de extensieve recreatieve routes kunnen dagrecreatieve en kleinschalige verblijfsrecreatieve activiteiten worden ontplooid. In vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen kunnen recreatiefuncties zoals bijvoorbeeld een bed & breakfast worden gerealiseerd. De gemeente wil verruimde mogelijkheden bieden in het nieuwe bestemmingsplan. Of hiervan gebruik zal worden gemaakt is de vraag. Op locaties langs natuurontwikkelingsgebieden of in het bebouwingscluster Boompjesdijk kunnen dagrecreatieve activiteiten ingepast worden, eventueel gecombineerd met horeca. Ook kan men in dergelijke gebieden denken aan bijzondere arrangementen gericht op specifieke doelgroepen, zoals zorgboerderijen, kunstateliers, workshopboerderijen enzovoorts. Voor grootschaliger bedrijvigheid, die niet verwant is aan de agrarische sector is op het platteland van Dinteloord geen plaats. Via de notitie 'buitengebied in ontwikkeling' kan de gemeente invulling geven aan een verruimd beleid ten aanzien van nieuwe economische dragers in VAB, met name in bebouwingsclusters.

Randvoorwaarden
De kwaliteit van het buitengebied heeft een grote waarde voor de bewoners. Essentiële kwaliteiten zijn de openheid en de rust in het buitengebied en de beeldkwaliteit van de gebouwen (m.n. het vooraanzicht). Daarom worden er eisen gesteld aan nieuwe economische dragers. De verdere uitwerking van deze eisen zal plaatsvinden in de nog op te stellen nota buitengebied in ontwikkeling.

Recreatie en toerisme
Speerpunten:

  • Nieuwe recreatieroutes (wandelroutes om de kern, enkele losliggende fietspaden, gedeeltelijke afsluiting van wegen of fietssuggestiestroken) t.b.v. de veiligheid van recreanten en het verbeteren van uitloopmogelijkheden;
  • Verbeteren van de bewegwijzering van routes in het buitengebied en het plaatsen van bewegwijzering in de kern.

Het toeristisch-recreatieve profiel van Dinteloord wordt verder uitgebouwd, als (meer kleinschalige) verbreding van de plattelandseconomie of bijvoorbeeld als watergerelateerde recreatie. Bij eerstgenoemde ontwikkeling zijn enkele maatregelen nodig om de recreatie in het buitengebied te bevorderen (bewegwijzering en heldere routestructuren) en de veiligheid te verbeteren. Op die manier gaat toeristisch-recreatieve ontwikkeling samen met de 'eigen uitloop'.

3.4.3 Visie Landrecreatie – tussen Wal en Water

Door de gemeente is in 2010 de beleidsvisie ‘Landrecreatie – tussen Wal en Water’ opgesteld, met als doel te komen tot een breed gedragen visie op de landrecreatie in de gemeente, inclusief de verbindingen met de waterrecreatie.

In de visie voor de landrecreatie staat de actieve buitenmens centraal, zowel de toerist als de (lokale) recreant. Het toeristisch-recreatieve product dat wordt aangeboden is sterk verbonden met de bestaande kwaliteiten van rust en ruimte. Er wordt waarde gehecht aan het verknopen van het toeristisch-recreatieve product en lokale voorzieningen. Kleinschaligheid, kwaliteit en herkenbaarheid zijn sleutelwoorden. De visie gaat uit van een tweesporenbeleid: dromen en doen. Versterking en verbetering van het bestaande recreatieve product, met name gericht op dag- en verblijfrecreatie (routes en attracties) en de verbinding land-water. Dit betekent uitwerking en aanscherping van bestaande programma’s, zoals het toekomstschets Brabantse Wal, en energie op bestaande initiatieven (= doen). Daarnaast zijn nieuwe markten en kansen bezien (= dromen, en dan doen). Daarbij wordt de verbinding tussen het recreatieve product voor gasten van buiten en de lokale inwoners als belangrijke toevoeging gezien. Ten aanzien van nieuwe markten liggen er kansen in het verbinden van de agrarische en recreatieve sector. De zakelijke markt wordt ook als kansrijk gezien, gezien de gunstige ligging tussen Antwerpen en Rotterdam, maar ook met grotere steden in de omgeving, zoals Roosendaal en Bergen op Zoom. Er is ook nadrukkelijk gekeken naar de combinatie met zorg. Er liggen zeker kansen, zowel op het gebied van dag- als verblijfsrecreatie. Toegankelijkheid biedt een basisniveau, maar er kan ook zeker gekeken naar intensievere en duurzame zorgconcepten. Het samenwerken is een belangrijke randvoorwaarde om het gebied verder toeristisch-recreatief te ontwikkelen, een gevarieerd aanbod te bieden en voor een sterke communicatie. De gemeente speelt daarbij een belangrijke ondersteunende en meedenkende rol en kan de eigen recreatievoorzieningen inzetten voor toeristisch gebruik.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Voor het buitengebied geldt dat de ambitie die de visie uitspreekt, namelijk het gebied verder toeristisch-recreatief ontwikkelen, aansluit bij de aandachtspunten van het onderhavige bestemmingsplan. Hierin worden namelijk mogelijkheden gecreëerd voor inpassing van recreatieve functies (voorzieningen en routestructuren). Dit aandachtspunt is tevens meegenomen in de regels en op de verbeelding.

3.4.4 Visie Waterrecreatie

De visie op waterrecreatie geeft het gewenste beeld weer van Steenbergen in 2020. In de visie worden de kansen van Steenbergen op het gebied van waterrecreatieve ontwikkeling aan de hand van een viertal ruimtelijke concepten weergegeven. Het gemeentebestuur wil haar ambities voor de Nota Waterrecreatie op heldere wijze uitdragen. Deze visie benadrukt de mogelijkheden binnen Steenbergen op het gebied van waterrecreatieve ontwikkelingskansen. Daarbij wordt een aantal specifieke gebieden met ontwikkelingpotentie aangewezen. De watervisie richt zich op een wenselijk toekomstbeeld van de gemeente in 2020; waar wonen, bedrijvigheid en recreatie in een evenwichtig samenspel bijdragen tot het creëren van een kwalitatief hoogwaardige ruimte waar plaats is voor iedereen. Met de horizon op 2020 wordt in de visie op waterrecreatie het kader geschetst voor waterrecreatieve ontwikkeling in een passende verhouding tussen ruimtebeslag, kwaliteit en natuurwaarden.

De visie is neergezet in een aantal ruimtelijke concepten waarbij specifieke gebieden met ontwikkelingspotenties worden benoemd. Dit is gedaan om een handelingskader te bieden voor gebieden waar het de ambitie is om specifieke kwaliteiten te benutten en te versterken. Deze ruimtelijke concepten zijn richtinggevend waarbij voorbij beperkingen is gedacht. Er worden vier ruimtelijke concepten toegelicht die in samenhang met elkaar toch elk een eigen ontwikkeling en specifieke bijdrage aan de doelstelling leveren. Het gaat om de volgende vier concepten:

  • Waterboulevard Stadshart Steenbergen
  • Sasdijk Dinteloord ingang voor waterrecreatie en verblijf
  • De Vliet in beweging
  • Welness; van inwoner tot en met vakantieganger

Voor het bestemmingsplan zijn de concepten ‘De Vliet in beweging’, ‘Welness’ en de 'Sasdijk' van belang. De Steenbergsche Vliet is het belangrijke verbindingswater in Steenbergen en loopt langs het cultuurhistorische verleden van Steenbergen. De Vliet is een verbindingsfactor voor verschillende havens en de regio, een aantrekkelijk vaargebied met unieke natuurwaarden en heeft ruime ontwikkelingspotenties voor wellnessmogelijkheden, watersportmogelijkheden en verblijfsmogelijkheden.

Specifieke kansen liggen in het gebied Sasdijk in Dinteloord met aansluitend de Dintelpolder en Drievriendenpolder. Dit ruimtelijk concept kent twee belangrijke dragers die in synergie met elkaar functioneren omdat ze elkaar versterken. Get concept is gebaseerd op een mix tussen druk en rustig: gebied Sasdijk als wervelend waterrecreatie- en verblijfsgebied (druk) en het poldergebied bij de Sasdijk (zelfs tot Benedensas) als natuurlijke verbindingszone met watergebonden recreatieve functies (rustig).

Speerpunten voor het concept ‘De Vliet in beweging’ zijn:

  • Kwaliteitsimpuls realiseren voor verblijf op het water in jachthaven De Schapenput in De Heen;
  • Verbetering van de toegang van de Steenbersche Vliet door realisatie van herkenbare poorten bij de entree van de Vliet via het Volkerak en het Mark-Vlietkanaal.
  • Ontwikkeling van cultuurhistorische vaartochten maar ook fiets- en wandelroutes langs het verleden van de Steenbersche Vliet;
  • Ontwikkeling van waterwoningen langs de Steenbergsche Vliet;
  • Kwaliteits- en kwantiteitsimpulsen aan voorzieningen op en langs de Vliet;
  • Ontwikkeling van natuur langs de Vliet met mogelijkheden voor waterberging en aandacht voor waterkwaliteitsverbetering en recreatief medegebruik.

Speerpunten voor het concept ‘Welness’ zijn:

  • Uitbreiding verblijfsaccommodaties aan het water en in de kernen met wellnessfaciliteiten;
  • Realisatie van wandel- en fietsroutes langs het water van Steenbergen;
  • Optimalisatie van voorzieningen voor de kleine watersport (kano’s/fluisterboten);
  • Ontwikkeling van vissteigers door goede locaties langs de Steenbersche Vliet te realiseren
  • voor zowel minder validen als validen;
  • Realisatie van een locatie voor jetski en gemotoriseerde watersportactiviteiten langs het
  • Volkerak;
  • Ontwikkeling van wellnessvoorzieningen als onderdeel van een route-knooppuntsysteem;
  • Ontwikkeling van waterwellnessvoorzieningen nabij de Steenbersche Vliet.

Speerpunten voor het concept 'Sasdijk':

  • Ontwikkelen van een herkenbare toegang vanaf het Volkerak naar havengebied Sasdijk;
  • Realisatie van waterwoningen rondom Sasdijk;
  • Ontwikkeling van cultuurhistorische arrangementen langs Vestigingen en forten in de omgeving;
  • De polders tussen Sasdijk en Benedensas inrichten als recreatieve verbindingszone met dagrecreatieve verblijfslocatie aan het water, nieuwe natuur, wandelpaden en picknick locaties;
  • Ontwikkeling van een wervelend waterrecreatie- en verblijfsgebied met recreatiewoningen aan het water, golven, zwemplas, horeca, terrassen en aan watersport gerelateerde bedrijvigheid;
  • Uitbreiding van ligplaatsen in de jachthavens aan de sasdijk en een nieuw te ontwikkelen jachthaven;
  • Verbetering van de passantenhaven in de kom van Dinteloord;
  • Verbetering van het toegangskanaal naar de passantenhaven in de kom van Dinteloord;
  • Dinteloord als entree voor een van Europa's beste viswateren.

Doorwerking plangebied

De ambitie die de visie waterrecreatie uitspreekt, namelijk het benutten van waterrecreatieve ontwikkelingskansen in de gemeente Steenbergen, sluit aan bij de aandachtspunten van het onderhavige bestemmingsplan. Hierin worden namelijk mogelijkheden gecreëerd voor inpassing van recreatieve functies (voorzieningen en routestructuren). Dit aandachtspunt is tevens meegenomen in de regels en in de verbeelding.

3.4.5 Economisch beleidsplan Steenbergen 2009-2020

De gemeente Steenbergen heeft een nieuw economisch beleidsplan opgesteld voor de periode 2009-2020. Het beleidsplan is de basis voor acties in de komende jaren op een viertal beleidslijnen met als doel de versterking van de economische aantrekkelijkheid van Steenbergen. De acties geven aan waar de gemeente Steenbergen op in moet zetten en hoe de gemeente met de knelpunten en kansen/ontwikkelingen om moet gaan. Waar staat Steenbergen en waar wil Steenbergen naar toe? Waaraan wil de gemeente meewerken en waaraan niet? Hoe ondernemers te stimuleren tot actie? Daarnaast vormt het een belangrijk kader (verankering) voor de taken van Economische Zaken. De hoofddoelstelling van het economisch beleidsplan is: “Behoud van kwaliteit en ruimte voor ondernemers”.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Voor het plangebied zijn de volgende beleidslijnen van toepassing:

  • Beleidslijn 2: Steenbergen zet in op verbreding van de landbouw en ontwikkelt het AFCWB;
  • Beleidslijn 4: Steenbergen benut bestaande kwaliteiten voor versterken recreatie en toerisme.

Beleidslijn 2: Landbouw blijft belangrijke sector voor Steenbergen, zeker met de ontwikkeling van het AFCWB
De landbouwsector is een belangrijke economische peiler in Steenbergen met ruim 1.000 arbeidsplaatsen (Kamer van Koophandel West Brabant, 2009). ZLTO Steenbergen-Bergen op Zoom geeft aan dat dit cijfer zelfs nog hoger ligt, namelijk rond de 1.500. Als hier de gerelateerde bedrijven bij worden opgeteld wordt het belang van deze sector bovendien verder onderstreept. Door schaalvergroting in de landbouw komt het aantal bedrijven en de werkgelegenheid onder druk te staan. Toch biedt deze sector veel kansen voor Steenbergen. Dit komt onder meer door de ontwikkeling van het Agro & Food Cluster West Brabant (AFC nieuw Prinsenland), wat voor een stimulering van de werkgelegenheid zorgt, ook voor hoger opgeleiden. Dit heeft een directe doorwerking in de vraag naar toeleveranciers, afnemers en verwerkers van landbouwproducten. De toename in werkgelegenheid zorgt ook voor extra vraag naar woningen en zal een positief effect hebben op het versterken en uitbreiden van het lokale bestedingenpatroon van inwoners in Steenbergen. Werklocaties en landbouw zijn samen goed voor ruim 40% van de werkgelegenheid. Kortom, werklocaties en landbouw spelen een centrale rol in de economie van Steenbergen. Het is dan ook logisch dat het behoud en versterken van werklocaties en landbouw een centrale rol krijgt in dit beleidsplan.

Actielijnen

  • Duidelijke visie ontwikkelen op wat wel en niet mogelijk is in het buitengebied. Hierin soepeler omgaan met ontwikkelingsmogelijkheden landbouwgrond en nevenactiviteiten. Tevens dienen de mogelijkheden in kaart te worden gebracht voor het behoud van zoetwater.
  • Samen met regio en provincie Brabant snel komen tot ontwikkeling van AFCWB.
  • Acquisitie, promotie en marketing Agro Industrieel Complex. In eerste instantie is dit vooral een provinciale taak. Steenbergen maakt hier nadere afspraken over met de provincie Noord-Brabant.

Beleidslijn 4: Recreatie en toerisme: bestaande kwaliteiten optimaal benutten!|
De toeristisch-recreatieve sector is voor de regio en Steenbergen een belangrijke sector. Veel bestedingen worden immers gedaan in de detailhandel en horeca en deze bestedingen nemen bijna jaarlijks toe. De exacte werkgelegenheid in de toeristische sector / vrijetijdsindustrie is lastig te bepalen. De sector zit vooral verweven in de sector horeca1, maar daarnaast ook in de subsectoren van de overige dienstverlening zoals sport, cultuur en recreatie. Sinds begin jaren '90 is de sector in Steenbergen met bijna 75% gegroeid van ruim 220 naar 390 arbeidsplaatsen. Na de eeuwwisseling is deze groei echter gestagneerd.

Om de toeristische sector qua werkgelegenheid en bestedingen sterk te doen stijgen, is de vestiging van een grote speler, zoals een hotel en/of bungalowpark interessant. Dit kan een waardevolle aanvulling zijn voor Steenbergen. Hiervoor zijn inmiddels plannen in de maak. In het werkatelier en gesprekken met stakeholders kwam naar voren dat dit soort aanvullingen wel wenselijk zijn, maar dat het concept wel goed moet passen bij Steenbergen. Rust, ruimte, natuur en water spelen daarbij wederom een belangrijke factor. De gemeente hoeft echter geen wonderen te verwachten van de investeringen en opbrengsten in deze sector. De focus ligt dan ook vooral op het benutten van bestaande kwaliteiten en waar mogelijk op kleine schaal uitbreiden. Ook voor de rol van het toerisme en recreatie zijn actielijnen vastgesteld.

Actielijnen

  • Uitbreiden van de toeristische infrastructuur, recreatie gekoppeld aan horeca;
  • Visie op verblijfsrecreatie (bijvoorbeeld verblijfsaccommodatie impuls geven via zakelijk toerisme, maar ook bijzondere concepten ruimte geven (vlotkamperen, eco-lodges, hotelboot, etc.)
  • Verkennen en stimuleren van ondernemerschap op het gebied van zorg, toerisme en recreatie;
  • Een flexibele opstelling bij recreatief grondgebruik in het buitengebied en aangeven wat wel en niet kan;
  • De jachthavens opknappen en beter en meer toegankelijk maken voor passantenstromen;
  • Opzetten van centrumpromotie / 'city' marketing.

Voor onderhavig bestemmingsplan geldt voor beleidslijn 2 dat ruimte wordt geboden voor schaalvergroting bij (grondgebonden) agrarische bedrijven enerzijds en nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven ter stimulering van de gemengde plattelandseconomie anderzijds. Voor de actiepunten uit beleidslijn 4 wordt in het bestemmingsplan ruimte geboden voor extensieve recreatieve mogelijkheden alsmede opvolgende functies bij Vrijkomende Agrarische Bedrijven die in het buitendijks gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet zijn gelegen. Een nadere uiteenzetting van bovenstaand beleid staat in paragraaf 4.4 van onderhavige toelichting.

3.4.6 Beleidsnota Huisvesting Arbeidsmigranten

De gemeenteraad heeft in februari 2010 de Beleidsnota Huisvesting Arbeidsmigranten vastgesteld. Aanleiding is de toename van werkende en verblijvende arbeidsmigranten in de gemeente Steenbergen. De meeste arbeidsmigranten zijn werkzaam in de agrarische sector. Binnen de overige sectoren wordt er in mindere mate gebruik gemaakt van deze werknemers.

Naast de vraag die de bestaande bedrijven met zich meebrengen, zijn er ook toekomstige ontwikkelingen waarmee rekening moet worden gehouden. Met name de grootschalige ontwikkeling van het AFC West-Brabant is een ontwikkeling welke een grote economische impuls met zich zal meebrengen. Er komt veel extra vraag naar nieuwe werknemers, welke gedeeltelijk zal worden opgevuld met arbeidsmigranten. Het aantal in Steenbergen werkende arbeidsmigranten zal in de toekomst dan ook toenemen.

In de beleidsnota is aangegeven hoe de gemeente de maatschappelijk verantwoorde huisvesting van arbeidsmigranten wil regelen. Huisvesting van de arbeidsmigranten is primair een verantwoordelijkheid van de werkgevers. Wel wil de gemeente Steenbergen bijdragen aan de juiste omstandigheden om maatschappelijk verantwoorde huisvesting mogelijk te maken en om problemen te voorkomen. De gemeente heeft een faciliterende rol.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Middels de beleidsnota worden er aan de werkgevers handvaten geboden om maatschappelijk verantwoorde huisvesting mogelijk te kunnen maken. Deze handvaten worden vertaald in onderhavig bestemmingsplan. Het gaat in het bestemmingsplan om het regelen van huisvesting op agrarische bedrijven waar de arbeidsmigranten werkzaam zijn.

3.4.7 Bomenverordening Steenbergen 2010

De bomenverordening van de gemeente Steenbergen dateert van mei 2010 en stelt de nodige regels ten aanzien van de bescherming van diverse groenelementen (waaronder bomen) binnen de gemeente. De bomenverordening wordt ondersteund met de kaart ‘beschermde groenelementen’ en de bomenlijst ‘Waardevolle en Monumentale bomen Steenbergen’ waarop de te beschermen elementen zijn aangegeven.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het buitengebied zijn diverse gebieden aangewezen waarvoor bijzondere waarden gelden, zoals ‘hoofdstructuren groen’, bijzondere groengebieden’ en ‘landschapselementen’ en waar een omgevingsvergunning verplicht is voor diverse werkzaamheden (onder andere het rooien en vellen van bomen en houtopstanden). Ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur kan worden gesteld dat deze middels een natuurbestemming met daar aan gekoppelde beperkende regels, beschermd is. De overige waarden zijn middels de bomenverordening beschermd, derhalve is een specifieke regeling in onderhavig bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Gebiedsgericht Beleidskader

4.1 Inleiding

In onderhavig hoofdstuk wordt het gebiedsgericht beleidskader toegelicht. Het vertrekpunt van dit kader is de bestaande situatie van het plangebied zoals beschreven in hoofdstuk 2, het toegelichte algemeen ruimtelijke beleidskader in hoofdstuk 3, de door de gemeenteraad op 29 september 2011 vastgestelde Nota van uitgangspunten Steenbergen en de door de gemeenteraad op 20 december 2007 vasgestelde Nota van Uitgangspunten Dinteloord. De nota's zijn als bijlage toegevoegd aan onderhavige toelichting.

Met het gebiedsgericht beleidskader wordt voor diverse onderwerpen die bij het buitengebied horen een handvat geboden voor de bescherming en het behoud van diverse waarden enerzijds en de ruimtelijk/economische ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige en mogelijk nieuwe functies anderzijds.

Genoemde onderwerpen zijn niet tot op het detailniveau uitgewerkt, maar per onderwerp zijn de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd. Het beleid wordt concreet gemaakt in de vorm van regels. Dit biedt voldoende houvast om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Daarnaast kan op basis van deze regels eventueel handhaving plaatsvinden met betrekking tot gebouwen en gebruik er van.

In dit, in hoofdzaak, conserverende bestemmingsplan, wordt grotendeels het vigerende (nationale, provinciale en gemeentelijke) ruimtelijk relevante beleid gevolgd. Dit betekent dat er binnen het onderhavige plan weinig ontwikkelingsruimte wordt geboden. De mogelijkheden voor ontwikkelingen zijn in beginsel enkel mogelijk via de flexibiliteitsbepalingen, zoals de wijzigingsbevoegdheden en binnenplanse afwijkingsmogelijkheden.

4.2 Waarden

4.2.1 Aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en ecologische waarden

In de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn en de provinciale Verordening ruimte zijn diverse waardevolle beschermde natuurgebieden vastgelegd. In dit bestemmingsplan worden deze gebieden integraal overgenomen. De bestaande natuurwaarden (ecologische waarden) - zowel in natuurgebieden als in gebieden met een andere functie (meestal agrarisch gebied) - worden beschermd door deze op te nemen op de verbeelding door middel van een passende bestemming, gebiedsaanduiding of een dubbelbestemming. Dit gebeurt ook met de actuele landschappelijke, aardkundige en archeologische & cultuurhistorische waarden. Er is een rechtstreekse koppeling tussen deze waarden en de regels, waardoor de veiligstelling van die waarden juridisch verzekerd is.

De in het bestemmingsplan opgenomen regels richten zich mede op het veiligstellen van de aanwezige waarden in het plangebied. Dit vertaalt zich naar bouw- en gebruiksregels, het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden met de randvoorwaarden bij werken en werkzaamheden, voorwaarden bij afwijkingen van het bestemmingsplan en voorwaarden bij wijzigingsbevoegdheden.

Landschapswaarde waardevolle openheid
Bij de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ is het beschermen van de landschappelijke waarde van een groot deel van het plangebied (waardevolle openheid: open zeekleigebied) zeer belangrijk. De open zeekleipolders in het plangebied maken onderdeel uit van het grootschalige open polderlandschap aan de Delta. De vruchtbare bodem maakt het tot het belangrijkste akkergebied in Noord-Brabant voor bieten, tarwe en groenteteelt. Grootschalige teelten zijn hier bepalend voor de inrichting en ontsluiting van het gebied.

Het open zeekleigebied van de gemeente Steenbergen wordt beschermd en ontwikkeld door middel van:

  • Het versterken van de zeekleipolders als grootschalig en open landbouwgebied door in de agrarische bestemmingen ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden en ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ de openheid van het landschap in de bestemmingsomschrijving te waarborgen;
  • Het beperken van de toename aan bebouwing door het tegengaan van vergrotingen en/of vormveranderingen van bouwvlakken van agrarische en niet-agrarische bedrijven. Intensieve veehouderijen mogen bijvoorbeeld niet uitbreiden. Tevens is de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan;
  • Het ontwikkelen van een robuust krekensysteem;
  • Het ontwikkelen van dynamische natuurwaarden in de buitendijkse gebieden;
  • De cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten;
  • Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap.

Natuurwaarden
In het bestemmingsplan is de Ecologische hoofdstructuur opgenomen binnen de bestemming "Natuur" en binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden (voorzover de Ecologische hoofdstructuur nog niet is gerealiseerd). De Groenblauwe mantel is opgenomen in de bestemming "Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden. Voor de bestemming "Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming "Natuur". Zodoende kan de Ecologische hoofdstructuur gerealiseerd worden.

De natuurwaarden van de gemeente Steenbergen worden beschermd en ontwikkeld door middel van:

  • Het beperken van de toename aan bebouwing door het tegengaan van vergrotingen en/of vormveranderingen van bouwvlakken van agrarische en niet-agrarische bedrijven. Intensieve veehouderijen mogen bijvoorbeeld niet uitbreiden. Tevens is de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan;
  • Het ontwikkelen van een robuust krekensysteem;
  • Het ontwikkelen van dynamische natuurwaarden in de buitendijkse gebieden;
  • Het versterken van de ecologische waarden van het landschap buiten de EHS door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In deze paragraaf is reeds eerder aangegeven dat de in het bestemmingsplan opgenomen verbeelding en regels zich mede richten op het veiligstellen van de aanwezige waarden in het plangebied. Hieronder worden een aantal specifieke voorbeelden gegeven op welke manier dit gebeurt:

  • de bestaande natuurwaarden krijgen een natuurbestemming;
  • de Ecologische hoofdstructuur krijgt ofwel een natuurbestemming ofwel de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden;
  • de nog niet gerealiseerde Ecologische hoofdstructuur en de Groenblauwe mantel krijgen de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landsschapswaarden;
  • de archeologische waarden worden met een gebiedsaanduiding aangewezen;
  • de aardkundige waarden worden met een gebiedsaanduiding beschermd;
  • bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde (zoals sleuf-, mest-, voedersilo’s en mest-, waterbassins) dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd;
  • de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven zijn beperkt. Voor intensieve veehouderijen gelden geen ontwikkelingsmogelijkheden;
  • teeltondersteunende voorzieningen dienen te passen binnen de waarden van het gebied.

Ook wordt in de regels veilig gesteld dat het verrichten van werken en werkzaamheden ter plaatse van met waarden aangeduide gebieden buiten het bouwvlak zonder of in afwijking van een een omgevingsvergunning verboden is.

Als gevolg van de aanvulling Plan-MER is het bestemmingsplan met betrekking tot bescherming EHS en Groenblauwe Mantel aangescherpt, zie hoofdstuk 5.5.

4.2.2 Natuurontwikkeling

Naast de bestaande natuurwaarden kunnen nieuwe waarden worden ontwikkeld. Voor de nieuwe waarden gaat het om nieuwe natuur die kan worden gerealiseerd door middel van aankoop en/of inrichting van gronden. Het provinciale beleid biedt ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe waarden.

Met de vaststelling van de Verordening ruimte heeft de provincie de Ecologische Hoofdstructuur heroverwogen. Dat heeft als resultaat gehad dat kleine gebieden met een ecologische waarde vaak hun beschermde status hebben verloren. Ook de Verordening ruimte geeft aan dat de inspanningen om de natuur te verbeteren en ecologische verbindingszones te realiseren, niet vanzelf gaan. Er moeten verbindingen worden gelegd tussen de natuurkerngebieden. Voor Steenbergen is een robuuste verbinding van belang.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt gekozen voor beschermende regels om natuur, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones te waarborgen. Gronden in het bezit van natuurorganisaties en/of waar al natuur gerealiseerd is, worden in dit bestemmingsplan bestemd tot ‘Natuur’. Voor het ontwikkelen van nieuwe natuur in het bestemmingsplan wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

4.3 Agrarische Bedrijven

4.3.1 Toekenning agrarische bouwvlakken

In het bestemmingsplan worden de bestaande agrarische bedrijven positief bestemd door middel van een ‘agrarisch bouwvlak’. Daarbij wordt aangesloten op de provinciale terminologie ten aanzien van typen agrarische bedrijven. Het gaat hier bijvoorbeeld om grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderijen. Ook wordt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. De agrarische bedrijven dienen een bedrijfsmatige exploitatie te hebben die verder gaat dan hobbymatige activiteiten.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
De bestaande agrarische bouwvlakken worden in dit bestemmingsplan overgenomen.

De agrarische bestemming is aangepast indien er sprake is van de beëindiging van de agrarische bedrijfsmatige activiteiten. Daarvoor is zorgvuldig met de desbetreffende eigenaren gecommuniceerd. Indien agrarische bedrijven zijn beëindigd en is voldaan aan de sloopverplichting is hier een woonbestemming van gemaakt, waarbij de regels voor burgerwoningen overeenkomstig van toepassing zijn. Ook de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB’s), zie ook paragraaf 4.4.1, wordt hierop van toepassing verklaard.

4.3.2 Bouwvlakvergroting en -vormverandering gedurende de planperiode

Bouwvlakvergroting en –vormverandering kan voor de agrarische bedrijfsvoering nodig zijn. Hier wordt nadrukkelijk een onderscheid gemaakt tussen grondgebonden en niet grondgebonden agrarische bedrijven.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Voor het bestemmingsplan geldt het volgende:

  • Grondgebonden agrarische bedrijven kunnen onder voorwaarden hun bouwvlak van vorm veranderen en/of uitbreiden tot maximaal 2 hectare. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 12 juli 2011 hierover een besluit genomen. Argumenten om een groter bouwvlak dan 1,5 ha toe te staan met een maximum van 2 ha zijn:
    1. 1. Steenbergen is een agrarische gemeente met een sterke agrarische sector;
    2. 2. uit het Economisch beleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad februari 2010, blijkt dat de agrarische sector belangrijk is voor de Steenbergse economie en dat deze sector behoefte heeft aan uitbreidingsruimte. Het vergroten van de maximale maat voor het bouwvlak draagt bij aan de uitvoering van het Economisch beleidsplan;
    3. 3. in de agrarische sector speelt de schaalvergroting;
    4. 4. een nieuw bestemmingsplan buitengebied geldt in beginsel voor een periode van de komende 10 jaar. Tussentijdse partiële herzieningen zijn mogelijk;
    5. 5. de agrarische sector draagt bij aan de ontwikkeling en het behoud van het Steenbergse landschap. Het agrarisch grondgebruik voorkomt het verrommelen van het landschap en draagt bij aan de ontwikkeling van landschapselementen (o.a. agrarisch landschapsbeheer);
    6. 6. de Verordening ruimte Noord-Brabant heeft in agrarisch gebied geen maximale maat opgenomen voor een bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf. De uitbreiding moet noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering, er is sprake van zuinig ruimtegebruik en er komt een kwaliteitsverbetering van het landschap;
    7. 7. de onafhankelijke Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen toetst of een uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    8. 8. het Steenbergse buitengebied is grotendeels agrarisch gebied;
    9. 9. de kwaliteitsverbetering van het landschap moet bij een vergroting van het agrarische bouwvlak primair bij het bedrijf plaatsvinden. De kwaliteitsverbetering kan onder andere bestaan uit de groene aankleding van het bedrijf (bomen/struiken). De gemeente toetst de kwaliteitsverbetering;
    10. 10. de Verordening ruimte Noord-Brabant bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf worden geconcentreerd in een bouwvlak. In de geldende bestemmingsplannen (bestemmingsplan Dinteloord en Prinsenland uit 1987) is nog de mogelijkheid opgenomen om ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering buiten het bouwvlak veldschuren en/of schuilgelegenheden voor dieren op te richten. De provincie heeft aangegeven dit niet toe te staan in de nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied;
    11. 11. de gemeente wil dat meerdere voorzieningen binnen het agrarische bouwvlak worden opgericht. De laatste jaren is er door de gemeenteraad in voorbereidingsbesluiten voor het buitengebied uitgesproken dat het bouwen / aanleggen van sleufsilo's, mestsilo's, voedersilo's, (folie)bassins, mestbassins, mestplaten, grotere erfverhardingen, waterbassins, paardenbakken en soortgelijke bouwwerken / voorzieningen niet is toegestaan buiten het bouwvlak;
    12. 12. de gemeente mag ruimtelijke voorwaarden verbinden aan de wijzigingsbevoegdheid. Middels de voorwaarden worden met name de belangen van derden, natuur, landschap, waterhuishouding, archeologie en milieuhygiëne beschermd;
    13. 13. de wegen in het buitengebied zijn ingericht voor normaal agrarisch gebruik. Als gevolg van de vergroting van agrarische bouwvlakken van grondgebonden agrarische bedrijven zullen de wegen niet aangepast hoeven te worden;
    14. 14. het bieden van extra uitbreidingsruimte betekent niet dat alle grondgebonden agrarische bedrijven deze ruimte ook gaan benutten.
  • Een bouwvlak van maximaal 2 hectare biedt voor de meeste grondgebonden agrarische bedrijven voldoende uitbreidingsruimte. Voor individuele bedrijven die hun bouwvlak tot boven deze maat willen vergroten kan, indien een dergelijke uitbreiding aanvaardbaar wordt geacht, buiten het bestemmingsplan om maatwerk worden geleverd.
  • Als gevolg van de aanvulling op het milieueffectrapport en de wijziging Verordening ruimte 2012, zorgvuldige veehouderij, kan het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf met vee groeien tot maximaal 1,5 hectare.
  • Intensieve veehouderijen krijgen binnen het bestemmingsplan geen uitbreidingsmogelijkheden qua vormverandering en / of vergroting van het bouwvlak. De gemeente wil geen medewerking verlenen aan het uitbreiden van bestaande intensieve veehouderijen, middels vormverandering of vergroting van het bouwvlak. Indien een uitbreiding noodzakelijk is enkel in het kader van dierenwelzijn, dan dient er een afweging buiten het bestemmingsplan om plaats te vinden. Het bovenstaande heeft de gemeenteraad op 30 juni 2011 nogmaals bevestigd met een raadsbesluit. Argumenten voor het besluit waren:
    1. 1. binnen de gemeente Steenbergen is de planologische nieuwvestiging van intensieve veehouderijen reeds uitgesloten;
    2. 2. de gemeente Steenbergen is aangevangen met de algehele herziening van de bestemmingsplannen voor het Steenbergse buitengebied en het uitgangspunt is dat er voor het gehele buitengebied een uniform beleid gaat gelden;
    3. 3. het bestemmingsplan Buitengebied Dinteloord en Prinsenland de eerste algehele herziening is. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders hebben bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan Buitengebied Dinteloord en Prinsenland in de bijbehorende Nota van Uitgangspunten besloten, dat er geen nieuwvestiging van intensieve veehouderijen wordt toegestaan en dat het uitbreiden van de bestaande intensieve veehouderijen zoveel als juridisch mogelijk wordt beperkt. Voor een uitbreiding enkel in het kader van dierenwelzijn geldt een uitzondering. Het raadsbesluit is van de datum 20 december 2007 en collegebesluit is van de datum 25 september 2007;
    4. 4. het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied Dinteloord en Prinsenland ter inzage heeft gelegen van 3 januari 2011 tot en met 14 februari 2011 en dat het bovengenoemde uitgangspunt hierin is opgenomen;
    5. 5. bovengenoemde besluitvorming het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en de uitbreiding van de bestaande intensieve veehouderijen op het Steenbergse grondgebied bepaalt;
    6. 6. het verlenen van planologische medewerking aan de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en/of het uitbreiden van bestaande intensieve veehouderijen een bevoegdheid is. Zowel de gemeenteraad als het college van burgemeester en wethouders mogen / moeten een (ruimtelijke) afweging maken;
    7. 7. er voor de algehele herziening van het bestemmingsplan voor het overige gedeelte van het Steenbergse buitengebied (het gebied ten zuiden van de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet) een nota van uitgangspunten is ontwikkeld. In de nota van uitgangspunten wordt hetzelfde standpunt ingenomen over de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en de uitbreiding van de bestaande intensieve veehouderijen als hierboven omschreven;
    8. 8. een planologische uitbreiding van een bestaande intensieve veehouderij kan bestaan uit een bouwvlakvormverandering en/of-vergroting;
    9. 9. een uitzondering geldt voor de uitbreiding van een bestaande intensieve veehouderij enkel in het kader van dierenwelzijn.
    10. 10. de gemeente voor een uitbreiding enkel in het kader van dierenwelzijn een herziening van het bestemmingsplan middels een postzegelbestemmingsplan hanteert. De gemeente wil deze bedrijven specifiek bestemmen;
    11. 11. de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en/of de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen buiten het bestaande agrarische bouwblok, anders dan enkel in het kader van dierenwelzijn, de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Steenbergen onaanvaardbaar / onevenredig aantast. Met name de waardevolle openheid van het landschap, de bestaande en de te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden, de bestaande en de te ontwikkelen recreatieve waarden, de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijk gewenste projecten (bijvoorbeeld in de vorm van: grondgebonden agrarische activiteiten, recreatie, plattelandseconomie, verbrede landbouw, nevenfuncties, zorgeconomie, woningbouw) en/of het woon- en leefmilieu worden onaanvaardbaar / onevenredig aangetast;
    12. 12. de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en/of de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen buiten het bestaande agrarische bouwblok, anders dan enkel in het kader van dierenwelzijn, een negatieve bijdrage levert aan de economische ontwikkeling, de leefbaarheid van de kernen en de recreatieve beleving van de gemeente Steenbergen conform het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Het beleid is met name verwoord in het Economisch Beleidsplan 2009-2020, de dorpsontwikkelingsplannen voor de kernen Dinteloord, Welberg, Kruisland, De Heen en Nieuw-Vossemeer, de Visie Landrecreatie Steenbergen, tussen Wal en Water en de Visie Waterrecreatie Steenbergen, Waterparel van West-Brabant. De uitvoering van het bovengenoemde beleid is aangevangen.
  • De aanwezige intensieve veehouderijen worden binnen de agrarische bestemming specifiek aangeduid.
  • Overige niet grondgebonden agrarische bedrijven krijgen binnen het bestemmingsplan geen uitbreidingsmogelijkheden qua vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak.

4.3.3 Nieuwvestiging, hervestiging of omschakeling agrarische bedrijven

In het kader van nieuwvestiging, hervestiging en omschakeling is het van belang te benadrukken dat er elk jaar meerdere (voormalige) agrarische bedrijfslocaties vrijkomen als gevolg van de beëindiging van bestaande bedrijven. In de behoefte aan locaties voor nieuwe of te verplaatsen bedrijven kan in beginsel worden voorzien door gebruik te maken van deze (voormalige) agrarische bouwvlakken.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Nieuwvestiging van agrarische bedrijven (grondgebonden bedrijven, intensieve veehouderijbedrijven, glastuinbouwbedrijven en/of overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven) wordt binnen het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Één uitzondering wordt opgenomen voor de nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven die moeten verplaatsen voor een groot openbaar belang.

De hervestiging van of omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt mogelijk gemaakt. Het is dus mogelijk om een intensieve veehouderij, een solitair gelegen glastuinbouwbedrijf of een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf te wijzigen in een grondgebonden agrarisch bedrijf. Ook kan binnen de regels een grondgebonden agrarisch bedrijf worden gevestigd op een locatie waarop al een bouwvlak met een andere bestemming (wonen, agrarisch verwant bedrijf, niet aan het buitengebied gebonden bedrijf, etc.) rust, met uitzondering ten behoeve van een grondgebonden veehouderij.

Eveneens is het toegestaan om binnen het bestaand agrarisch bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijfsvorm te veranderen. De hervestiging van of omschakeling naar een (ander) niet-grondgebonden agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij, glastuinbouwbedrijf of een overig niet-grondgebonden agrarische bedrijf) wordt niet mogelijk gemaakt. Hieronder volgen enkele voorbeelden:

  • Een grondgebonden agrarisch bedrijf kan niet worden gewijzigd in een nietgrondgebonden agrarisch bedrijf.
  • Een intensieve veehouderij kan niet worden gewijzigd in een ander niet-grondgebonden agrarisch bedrijf.
  • Ook kan een ander niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet worden gewijzigd in een intensieve veehouderij.

Het realiseren van een intensieve veehouderij als neventak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt uitgesloten. Bestaande legale situaties worden wel vastgelegd. Er worden geen duurzame locaties voor de intensieve veehouderij in het bestemmingsplan opgenomen.

4.3.4 Agrarische bedrijfswoning

Bij de bestaande agrarische bedrijven behoort hoofdzakelijk één agrarische bedrijfswoning.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan worden de bestaande vergunde bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven en reeds via het vigerende bestemmingsplan toegestane bedrijfswoningen positief bestemd. In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor de realisatie van één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf. Een nieuwe eerste bedrijfswoning kan gezien het provinciale beleid alleen worden toegevoegd als er gezien de bedrijfsvoering een specifieke noodzaak bestaat en de nieuwbouw niet het gevolg is van een eerder afgestoten bedrijfswoning.

De realisatie van een nieuwe tweede agrarische bedrijfswoning wordt niet mogelijk gemaakt. Ook niet in de vorm van een tijdelijke tweede bedrijfswoning. Bestaande tweede agrarische bedrijfswoningen worden als zodanig bestemd. Binnen een agrarisch bouwvlak waar in het verleden geen bedrijfswoning was toegestaan, wordt ook nu geen bedrijfswoning toegestaan.

4.3.5 Teeltondersteunende voorzieningen

Agrarische bedrijven die een vollegrondse bedrijfsvoering voeren (tuinbouwbedrijf of boomkwekerij) kunnen gebruik maken van teeltondersteunende voorzieningen. Deze ondersteunende voorzieningen zijn onder te verdelen in permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan worden permanente teeltondersteunende voorzieningen toegestaan binnen het agrarische bouwvlak. Hiervoor zijn passende bouwregels toegekend. In het plan wordt onder voorwaarden ook (o.a. noodzaak voor de agrarische bedrijfsvoering, zuinig ruimtegebruik, geen onevenredige aantasting van de aanwezige waarden en de kwaliteitsverbetering van het buitengebied) met een wijzigingsbevoegdheid de ruimte geboden voor het realiseren van een differentiatievlak voor permanente teeltondersteunende voorzieningen direct aansluitend aan het grondgebonden agrarische bouwvlak.

Tijdelijke lage en hoge teeltondersteunende voorzieningen zijn, al dan niet met een afwijkingsbevoegdheid, toegestaan buiten het agrarisch bouwvlak. Rekening moet worden gehouden met de aanwezige waarden rondom het agrarisch bouwvlak. Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, die effect (kunnen) hebben op landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en/of natuurwaarden, vallen in onderhavig bestemmingsplan dan ook onder het omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Onder andere de aantasting van de waardevolle openheid van het zeekleigebied moet worden voorkomen.

In afwijking van de teeltondersteunende voorzieningen bestaan er ook teeltondersteunende kassen. Deze kassen zijn alleen toegestaan binnen het grondgebonden agrarische bouwvlak. De maximale oppervlakte van teeltondersteunende kassen bedraagt in beginsel maximaal 1000 m². Middels een binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden (o.a. noodzaak voor de agrarische bedrijfsvoering, zuinig ruimtegebruik en de kwaliteitsverbetering van het buitengebied) maximaal 5000 m² aan teeltondersteunende kassen worden toegestaan.

4.4 Vab En Ned Beleid

In deze paragraaf wordt de beleidsrichting van de Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB’s) en het vestigen van Nieuwe Economische Dragers (NED’s) behandeld. Beide beleidsrichtingen vormen binnen het provinciaal beleid de peilers onder de stimulering van de gemengde plattelandseconomie. In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etcetera. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties.

4.4.1 Vrijkomende Agrarische Bedrijven

In onderhavig bestemmingsplan is het uitgangspunt dat verscheidende vervolgfuncties worden toegestaan op een Vrijkomend Agrarisch Bedrijf ter stimulering van een gemengde plattelandseconomie.

Op gemeentelijk niveau wordt voor de uitwerking van een gemengde plattelandseconomie voor Vrijkomende Agrarische Bedrijen een zonering gehanteerd. In het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet wordt middels wijzigingsbevoegdheden primair de ruimte geboden aan de ontwikkeling van recreatie en toerisme in de vorm van aan het buitengebied gebonden dagrecreatie, verblijfsrecreatie en horeca. In het bestemmingsplan wordt hier dan ook niet de mogelijkheid geboden om vrijkomende agrarische bedrijven te kunnen wijzigen ten behoeve van andere bedrijfsmatige functies.

Buiten het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet wordt onder voorwaarden ruimte geboden voor de volgende vervolgfuncties:

  • burgerwoningen;
  • agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;
  • paardenhouderijen anders dan een publieks- en/of verkeersaantrekkende voorziening, zoals
  • bijvoorbeeld een manege;
  • niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in de categorie 1 en 2 welke een bijdrage leveren aan een gemengde plattelandseconomie. Een zelfstandige kantoorvoorziening en/of zelfstandige detailhandel wordt niet toegestaan. Voor de zelfstandige detailhandel in de vorm van de verkoop van streekgebonden producten geldt een uitzondering;
  • kleinschalige vormen van recreatie en toerisme. Hierbij moet met name worden gedacht aan een Bed & Breakfast, een minicamping, kleinschalige horeca (bijvoorbeeld een thee- en koffieschenkerij, ijs-/snackverkooppunt of een rustpunt voor passanten) en kleinschalige aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen (zoals een speeltuin, verhuur van fietsen / huifkarren, een kinderboerderij, een ambachtelijke kaasmakerij, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen activiteiten);
  • maatschappelijke voorzieningen in de vorm van zorgboerderijen.

Buiten het bestemmingsplan om kan middels maatwerk medewerking worden verleend aan andere in het buitengebied passende vervolgfuncties. Deze moeten een bijdrage leveren aan de vitaliteit van het buitengebied.

4.4.2 Paardenhouderijen

In het plangebied wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van paardenhouderijen en de ontwikkeling daarvan.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Vanuit het provinciale beleid zijn er mogelijkheden om paardenhouderijen op te richten. Hier wordt in het bestemmingsplan op aangesloten. Zo is de nieuwvestiging van een paardenhouderij op een Voormalig Agrarisch Bedrijf onder voorwaarden mogelijk. Een paardenhouderij wordt eveneens als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf toegestaan. Binnen het bestemmingsplan wordt de realisatie van paardenhouderijen met publieks- en/of verkeersaantrekkende voorzieningen, zoals maneges, niet toegestaan. Middels maatwerk buiten het bestemmingsplan om kunnen paardenhouderijen met publieks- en/of verkeersaantrekkende voorzieningen, zoals maneges, wel worden toegestaan.

4.4.3 Nevenfuncties en verbrede landbouw (NED’s)

In de huidige agrarische sector is een tendens waar te nemen dat de agrariër naast de uitoefening van het agrarische bedrijf nevenfuncties wil ontplooien, welke niet in directe relatie staan met de bestaande agrarische bedrijfsvoering, de zogenaamde verbrede landbouw.

Verbrede landbouw kan gezien worden als ‘agrariërs met iets erbij’. De nevenfuncties zijn direct gerelateerd aan het verder in stand te houden agrarische bedrijf; De activiteit hangt samen met de agrarische bedrijfsvoering of staat ten dienste van het bedrijf. Agro-toerisme (waaronder minicampings), agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, de verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen zijn voorbeelden van ‘verbrede landbouw’. Ten behoeve van de ontwikkeling van de gemengde plattelandseconomie worden nevenfuncties onder voorwaarden mogelijk geacht.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt middels een binnenplanse afwijking nevenfuncties en verbrede landbouw toegestaan op agrarische bedrijven. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • een minicamping (maximaal 25 standplaatsen);
  • een bed & breakfast (maximaal 5 kamers en 10 slaapplaatsen);
  • kleinschalige aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen (zoals een speeltuin, verhuur van fietsen / huifkarren, een kinderboerderij, een ambachtelijke kaasmakerij, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen activiteiten);
  • verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie (maximaal 70 slaapplaatsen);
  • kleinschalige horeca, zoals een thee- en koffieschenkerij, ijs- / snackverkooppunt en rustpunt voor passanten (fietsers, wandelaars, etc.);
  • zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak (waaronder een zorgboerderij);
  • ondergeschikte detailhandel in streekgebonden producten;
  • niet aan het buitengebied gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 welke een bijdrage leveren aan een gemengde plattelandseconomie. Bijvoorbeeld de opslag van (statische) goederen, zoals caravans, (antieke) auto’s, boten en dergelijke. Een zelfstandige kantoorvoorziening en/of zelfstandige detailhandel wordt niet toegestaan;
  • agrarisch technisch hulpbedrijf / agrarisch verwant bedrijf.

4.5 Niet-agrarische Bedrijven

Niet-agrarische bedrijven in het buitengebied (een niet aan het buitengebied gebonden bedrijf, een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch-technisch hulpbedrijf) kunnen een goede functie vervullen. Worden ze evenwel te groot of gaan ze vallen in een te zware milieucategorie, dan moet de conclusie zijn dat ze niet meer in het buitengebied passen en thuishoren op een passend bedrijventerrein.

4.5.1 Uitbreiding niet-agrarische bedrijven

Voor het bestemmingsplan geldt dat de bestaande niet-agrarische bedrijven specifiek worden bestemd. Deze bedrijven worden onderverdeeld in:

  • niet aan het buitengebied gebonden bedrijven, en
  • agrarisch verwante bedrijven & agrarisch technische hulpbedrijven.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Het vergroten van niet aan het buitengebied gebonden bedrijven gebeurt middels maatwerk buiten het bestemmingsplan om. In het bestemmingsplan wordt geen wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van deze bedrijven opgenomen.

Agrarisch verwante bedrijven & agrarisch technische hulpbedrijven kunnen binnen het bestemmingsplan hun bouwvlak met maximaal 25 % vergroten, mits de oppervlakte van het bouwblok niet groter wordt dan 1,5 hectare. Voor individuele bedrijven die hun bouwvlak tot boven deze maat willen vergroten, kan indien een uitbreiding aanvaardbaar wordt geacht, buiten het bestemmingsplan om maatwerk worden geleverd.

4.5.2 Omschakeling niet-agrarische bedrijven

De gemeente kiest er voor om niet aan het buitengebied gebonden bedrijven en agrarisch verwante bedrijven & agrarisch technische hulpbedrijven de mogelijkheid te bieden om te schakelen.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
De gemeente hanteert binnen het plangebied een zonering. In het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet wordt middels wijzigingsbevoegdheden primair de ruimte geboden aan de ontwikkeling van recreatie en toerisme in de vorm van aan het buitengebied gebonden dagrecreatie, verblijfsrecreatie en horeca. In het bestemmingsplan wordt hier dan ook niet de mogelijkheid geboden om vrijkomende niet-agrarische bedrijven te kunnen wijzigen ten behoeve van andere bedrijfsmatige functies.

Een niet aan het buitengebied gebonden bedrijf kan buiten het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet binnen het bestemmingsplan omschakelen naar een:

  • niet aan het buitengebied gebonden bedrijf in de categorie 1 en 2 welke een bijdrage levert aan een gemengde plattelandseconomie. Een zelfstandige kantoorvoorziening en/of zelfstandige detailhandel wordt niet toegestaan. Voor de zelfstandige detailhandel in de vorm van de verkoop van streekgebonden producten geldt een uitzondering;
  • een agrarisch verwante bedrijf en/of agrarisch-technisch hulpbedrijf;
  • een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • een bedrijf voor kleinschalige recreatie en toerisme (conform paragraaf 4.4.1);
  • een maatschappelijke voorziening in de vorm van een zorgboerderij.

Voor het bovenstaande geldt te allen tijde dat een toename van de milieubelasting moet uitblijven.

Een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch-technisch hulpbedrijf kan buiten het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet binnen het bestemmingsplan omschakelen naar een:

  • ander type agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf;
  • niet aan het buitengebied gebonden bedrijf in de categorie 1 en 2 welke een bijdrage levert aan een gemengde plattelandseconomie. Een zelfstandige kantoorvoorziening en/of zelfstandige detailhandel wordt niet toegestaan. Voor de zelfstandige detailhandel in de vorm van de verkoop van streekgebonden producten geldt een uitzondering;
  • een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • een bedrijf voor kleinschalige recreatie en toerisme (conform paragraaf 4.4.1);
  • een maatschappelijke voorziening in de vorm van een zorgboerderij.

Voor het bovenstaande geldt te allen tijde dat een toename van de milieubelasting moet uitblijven.

In het bestemmingsplan wordt buiten het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet eveneens de mogelijkheid geboden om een niet agrarisch bedrijf om te schakelen naar een burgerwoning. Dit kan enkel als er sprake is van een bestaande bedrijfswoning.

4.6 Verblijfsruimte Tijdelijke Werknemers/arbeidsmigranten

De gemeenteraad heeft in februari 2010 de Beleidsnota Huisvesting Arbeidsmigranten gemeente Steenbergen vastgesteld. In de beleidsnota is aangegeven hoe de gemeente de maatschappelijk verantwoorde huisvesting van arbeidsmigranten wil regelen. Het realiseren van legale maatschappelijk verantwoorde huisvesting is primair een verantwoordelijkheid van de werkgevers. De gemeente Steenbergen heeft slechts een faciliterende rol (planologische procedure en vergunningverlening).

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het vastgestelde beleid. Er wordt ruimte geboden aan het huisvesten van tijdelijke medewerkers / arbeidsmigranten op het agrarische bedrijf waar men werkt, met dien verstande dat er geen zelfstandige wooneenheden worden gerealiseerd.

In het bestemmingsplan worden twee verschillende binnenplanse afwijkingen opgenomen voor het huisvesten van tijdelijke medewerkers / arbeidsmigranten binnen het agrarisch bouwvlak. Een agrariër kan onder voorwaarden zijn eigen personeel binnen het agrarisch bouwvlak huisvesten. Dit kan tot maximaal 40 personen. De eerste afwijking ziet op de huisvesting van personen voor maximaal 6 maanden per jaar. De tweede afwijking ziet op de huisvesting van personen langer dan 6 maanden per jaar. Bij de afwijkingen wordt rekening gehouden met onderwerpen zoals de noodzaak voor de doelmatige agrarische bedrijfsvoering, leefbaarheid en veiligheid.

4.7 Burgerwoningen

In het plangebied zijn diverse burgerwoningen aanwezig. Als uitgangspunt voor het bestemmingsplan geldt dat deze legaal aanwezige burgerwoningen positief worden bestemd.

In het kader van zuinig ruimtegebruik wordt in het bestemmingsplan een te hanteren maximale maat opgenomen. Een bestaande burgerwoning mag uitbreiden tot een maximale inhoud van 600 m³. Daarnaast wordt aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 80 m² toegestaan. Voor legaal gebouwde grotere woningen geldt de bestaande maatvoering als maximale maat.

Dit bestemmingsplan neemt de ontwikkeling van woningen in het kader van ruimte-voorruimte en nieuwe landgoederen niet op. Ook wordt de bouw van een woning of de splitsing in meerdere wooneenheden in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet opgenomen. De vervangende nieuwbouw van bestaande burgerwoningen wordt wel geregeld in het bestemmingsplan.

4.8 Aan-huis-gebonden Beroep En/of Bedrijf

Het kan voorkomen dat ondergeschikt aan de woonfunctie een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf wordt uitgeoefend dan wel dat daartoe een wens is.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In dit bestemmingsplan wordt een aan-huis-gebonden beroep rechtstreeks mogelijk gemaakt. Belangrijkste voorwaarde hierbij is dat het aan-huis-gebonden beroep ondergeschikt blijft aan de functie wonen. Een aan-huis-gebonden bedrijf is onder een aantal voorwaarden mogelijk na een afwijking van het bestemmingsplan. Zowel een aan-huis-gebonden beroep als een aan huis- gebonden bedrijf kan worden uitgeoefend bij een burgerwoning als een bedrijfswoning.

4.9 Cultuurhistorisch Waardevolle Bebouwing

Het plangebied wordt gekenmerkt door meerdere cultuurhistorisch waardevolle elementen. De meeste waardevolle elementen worden via de doorvertaling uit de provinciale Verordening ruimte beschermd in onderhavig plan. In deze paragraaf wordt de aandacht gevestigd op de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing bestaat uit rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en overige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Gebouwen die een rijksmonument of gemeentelijk monument betreffen, zijn reeds beschermd door de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Voor wat betreft overige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is er de wens om deze bebouwing te behouden. Hiervoor wordt planologische ontwikkelingsruimte opgenomen. In het bestemmingsplan wordt geregeld dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet hoeft te worden gesloopt als de bestemming wordt gewijzigd. Andere overtollige bebouwing moet daarentegen wel worden gesloopt. Tevens kan er middels maatwerk buiten het bestemmingsplan om medewerking worden verleend aan andere initiatieven die bijdragen aan het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Ten behoeve van het behoud van deze bebouwing kunnen er nieuwe functies aan het buitengebied worden toegevoegd.

4.10 Afhankelijke Woonruimte (Mantelzorg)

Om mantelzorg bij een burger- of bedrijfswoning mogelijk te maken wordt dit onderwerp opgenomen.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Inwoning in de bestaande woning is per direct toegestaan. Dit geldt niet voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte in een bijgebouw voor mantelzorg. Voor deze vorm van mantelzorg word in dit bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Als belangrijkste voorwaarde geldt dat er een zorgbehoefte is, die mantelzorg rechtvaardigt. Ook moet worden voorkomen dat er in het buitengebied nieuwe zelfstandige wooneenheden ontstaan.

4.11 Dag- En Verblijfsrecreatie

De gemeente wil ruimte bieden aan de ontwikkeling van recreatie. Ook in het provinciaal ruimtelijk beleid wordt recreatie gezien als een activiteit die een belangrijke bijdrage (kan leveren) levert aan het behoud van de kwaliteit van het buitengebied. Recreatie kan worden verdeeld in extensieve en (meer) intensieve recreatie. Onder extensieve recreatie valt met name wandelen, fietsen en varen. De (meer) intensieve recreatie bestaat uit de dag- en verblijfsrecreatiebedrijven.

4.11.1 Recreatiebedrijven

In het plangebied is een jachthaven aanwezig. Deze bestaande functie kan behoefte hebben aan het uitbreiden van hun bedrijfsvoering. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het wijzigen van de recreatieve bedrijfsmatige activiteiten en/of aan het vergroten van het bedrijf (uitbreiden bebouwing en vergroten bedrijfskavel).

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
De bestaande jachthaven is opgenomen in dit bestemmingsplan. Daarnaast is de locatie Benedensas als Recreatie, jacthaven, bestemd conform het vigerende bestemmingsplan.

In het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet wordt middels wijzigingsbevoegdheden primair de ruimte geboden aan de ontwikkeling van recreatie en toerisme in de vorm van aan het buitengebied gebonden dagrecreatie, verblijfsrecreatie en horeca. In het bestemmingsplan wordt hier dan ook niet de mogelijkheid geboden om vrijkomende locaties te kunnen wijzigen ten behoeve van andere bedrijfsmatige functies.

Buiten het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet wordt onder voorwaarden ruimte geboden voor vormen van kleinschalige recreatie en toerisme. Hierbij moet met name worden gedacht aan een Bed & Breakfast, een minicamping en kleinschalige aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen (zoals een speeltuin, verhuur van fietsen / huifkarren, een kinderboerderij, een ambachtelijke kaasmakerij, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen activiteiten).

Buiten het bestemmingsplan om kan middels maatwerk medewerking worden verleend aan andere in het buitengebied passende vervolgfuncties. Deze moeten een bijdrage leveren aan de vitaliteit van het buitengebied.

4.11.2 Extensieve recreatie

Voor de recreatieve beleving van het plangebied zijn de extensieve recreatiemogelijkheden (wandelen, fietsen, varen, etc.) van groot belang.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In het buitengebied wordt ruimte geboden aan extensieve recreatiemogelijkheden. Dit gebruik wordt toegestaan en krijgt uitbreidingsmogelijkheden. Wel wordt rekening worden gehouden met de in de Verordening ruimte opgenomen gebieden die zich mogelijk minder goed lenen voor extensieve recreatie. Het betreft met name de volgende gebieden: de Ecologische Hoofdstructuur, het zoekgebied voor de ecologische verbindingszones, de attentiegebieden Ecologische Hoofdstructuur, regionale waterbergingsgebieden, het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en de primaire waterkering.

4.11.3 Horeca en maatschappelijke voorzieningen

In het buitengebied kan ook ruimte worden geboden voor de ontwikkeling van horeca en maatschappelijke voorzieningen. Horeca is het bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie, bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congresof vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar. Een maatschappelijke voorziening is een educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Met het toevoegen en uitbreiden van horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen dient in het plangebied zorgvuldig te worden omgegaan. De begripsbepalingen van horeca en maatschappelijke voorzieningen zijn ruim. Niet alle activiteiten horen (overal) thuis in het buitengebied.

Voor de realisatie van horeca en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied hanteert de gemeente een zonering. In het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet wordt middels wijzigingsbevoegdheden primair de ruimte geboden aan de ontwikkeling van recreatie en toerisme in de vorm van aan het buitengebied gebonden dagrecreatie, verblijfsrecreatie en horeca. In het bestemmingsplan wordt hier dan ook niet de mogelijkheid geboden om vrijkomende locaties te kunnen wijzigen ten behoeve van andere functies.

Buiten het buitendijks gelegen gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet wordt onder voorwaarden ruimte geboden voor vormen van kleinschalige horeca en maatschappelijke voorzieningen zoals zorgboerderijen. Bij kleinschalige horeca moet met name worden gedacht aan een thee- en koffieschenkerij, ijs-/snackverkooppunt of een rustpunt voorpassanten.

Buiten het bestemmingsplan om kan middels maatwerk medewerking worden verleend aan andere in het buitengebied passende vervolgfuncties. Deze moeten een bijdrage leveren aan de vitaliteit van het buitengebied.

4.12 Milieu

In deze paragraaf worden de verschillende aspecten toegelicht die van invloed zijn op het milieu in het plangebied en die (mogelijk) beïnvloedt kunnen worden door ontwikkelingen binnen het gebied. Tevens hebben de verschillende milieuonderwerpen invloed op het woon- en leefklimaat van het plangebied en de vestigingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven. In de onderstaande subparagrafen wordt aangegeven hoe de gemeente hier mee om gaat in onderliggend bestemmingsplan en waar nodig worden de keuzen onderbouwd.

4.12.1 Verdroging, vermesting en verspreiding

Het water- en verdrogingsbeleid wordt primair gezien als taak van het waterschap Brabantse Delta. Bij nieuwe ontwikkelingen en/of uit te voeren werkzaamheden in het landelijk gebied vormt het beleid van het waterschap een belangrijk uitgangspunt. De gemeente zal dan ook het beleid van het waterschap volgen.

Omdat de vermestingsproblematiek met name gerelateerd is aan de waterhuishouding, geldt ook hier dat de taken op dit gebied vooral gezien worden als het werkterrein van de waterbeheerder. De gemeente volgt het beleid van het waterschap.

De verspreidingsproblematiek speelt in het buitengebied onder andere met betrekking tot water, landbouw, recreatie en wonen. Een zeer groot aantal milieugevaarlijke stoffen wordt verspreid in het milieu. Sommige stoffen zijn al in kleine concentraties zeer giftig of slecht afbreekbaar. Belangrijke milieugevaarlijke stoffen zijn zware metalen, gewasbeschermingsmiddelen en organische stoffen. De gemeente, het waterschap en de diverse gebruikers van het buitengebied hebben allen hun eigen verantwoordelijkheid. De gemeente zal voornamelijk in het kader de vergunningverlening ten aanzien van de Wet milieubeheer verspreiding van milieugevaarlijke stoffen kunnen tegengaan.

4.12.2 Geluid wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat vaststelling of herziening van een bestemmingsplan gepaard dient te gaan met het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai, indien binnen het plan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd (agrarische bedrijfswoningen, boerderijsplitsing e.d.). Omdat de in het plangebied voorkomende geluidsgevoelige bebouwing bestaande en vergunde situaties betreft en het plan het niet mogelijk maakt om geluidsgevoelige bebouwing dichter bij de (zoneplichtige) wegen te situeren, of om zoneplichtige wegen zodanig te wijzigen dat er een verslechtering optreedt voor geluidsgevoelige gebouwen, is in het kader van het bestemmingsplan geen onderzoek verricht naar de ligging van de grenscontouren ten gevolge van wegverkeerslawaai van de zoneplichtige wegen in het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de Wgh wat betreft wegverkeerslawaai.

4.12.3 Milieuzonering

Gezoneerd industrieterrein
De bedrijven gelegen aan de Havenweg maken onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein Dintelmond en Cebeco. De geluidzone is op 27 april 1993 vastgesteld, en wordt in dit bestemmingsplan ongewijzigd opgenomen. In 2011 heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden dat een weergave geeft van de beschikbare geluidruimte om het industrieterrein. Uit de rekenresultaten blijkt dat de vastgestelde geluidcontour en de MTG-waarden van industrieterrein Dintelmond en Cebeco niet worden overschreden. Het industrieterrein zit dus niet ‘op slot’. Op het industrieterrein is nog veel geluidruimte beschikbaar om nieuwe bedrijven op het industrieterrein te accommoderen, of uitbreidingen van bestaande bedrijven te vergunnen. Het akoestisch onderzoek is als bijlage opgenomen.

4.12.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Ten behoeve van het bestemmingsplan is een luchtkwaliteitonderzoek vooraf niet nodig. Bij iedere afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheid waarmee een effect op de luchtkwaliteit zou kunnen ontstaan, wordt de toetsing op de luchtkwaliteit als randvoorwaarde opgenomen. Afhankelijk van de feitelijke ingreep moet dan beoordeeld worden of een onderzoek nodig is.

Bij nieuwe ontwikkelingen die niet rechtstreeks mogelijk zijn binnen dit bestemmingsplan en het, volgens de Wet luchtkwaliteit, een functie betreft die een effect kan hebben op de luchtkwaliteit dient een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd te worden.

4.12.5 Geur

Bij nieuwe ontwikkelingen die niet rechtstreeks mogelijk zijn middels dit bestemmingsplan en die, volgens de Wet geurhinder en veehouderij, een geurhindergevoelige functie betreft dient een geurhinderonderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of er agrarische bedrijven belemmerd worden en of het leefklimaat gegarandeerd wordt.

Bij her- of nieuwvestiging en uitbreiding van een agrarisch bedrijf dient te worden bepaald of bij geurhindergevoelige functies wordt voldaan aan de wettelijke geurnorm.

Er worden in het onderliggende bestemmingsplan geen rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt, omdat het een zogenaamd conserverend plan betreft. Als in het kader van een wijziging ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, dient tijdens die procedure een (eventueel noodzakelijk) geurhinderonderzoek uitgevoerd te worden.

4.12.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem is niet op alle plekken binnen het plangebied gelijk. Vooral (voormalige) vestigingen van niet-agrarische bedrijven kunnen de bodemkwaliteit negatief beïnvloeden. Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang om zicht te hebben op de kwaliteit van de bodem op de te ontwikkelen locatie. Voor elementen in het plan waar de ontwikkeling van milieugevoelige functies (in)direct mogelijk gemaakt wordt (bijvoorbeeld rechtstreeks of middels een wijzigingsbevoegdheid), wordt toetsing van de bodemkwaliteit als randvoorwaarde opgenomen. Het gaat hier dan om mogelijkheden die voorzien in een verstoring van de bodem (denk hierbij aan bouwen).

4.12.7 Windturbines

De problematiek van de CO²-uitstoot is voor de rijksoverheid aanleiding om initiatieven tot energiebesparing en duurzame energieopwekking te stimuleren. Onder invloed van subsidieregelingen e.d. worden duurzame opties als de teelt van energieleverende gewassen en windenergie in toenemende mate rendabel. Voor de toekomst mag derhalve een toename van energie-initiatieven in het buitengebied verwacht worden, zowel van de zijde van particulieren, ontwikkelaars en energiebedrijven als van overheden. Deze initiatieven kunnen om meer redenen dan alleen uit energieoogpunt interessant zijn. Te denken valt aan het oprichten van bijvoorbeeld windturbines als kostendragers voor plattelandsvernieuwing.

Windenergie is voor de rijksoverheid belangrijk om de Nederlandse doelen voor klimaat en duurzame energie te halen. Nu is er op land ongeveer 2000 megawatt (MW) windenergie gerealiseerd. De rijksoverheid heeft een doelstelling van 6000 megawatt (MW) windenergie op land in 2020. Mede als bijdrage aan de nationale doelstelling heeft de provincie gekozen voor een doelstelling van 320 megawatt windenergie in 2020.

Er wordt in dit plan geen ruimte geboden voor de ontwikkeling van nieuwe windturbines. De bestaande vier windturbines aan de Karolinadijk te Dinteloord zijn conform het geldende bestemmingsplan wederom met hetzelfde zoekgebied en dezelfde bebouwingsmogelijkheden opgenomen.

4.12.8 Antennebeleid

Gezien de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn de meeste antennes tot 5 meter vergunningsvrij. Hogere antennes behoeven een omgevingsvergunning en moeten dan ook aan de vereisten genoemd in het bestemmingsplan voldoen. Er wordt geen binnenplanse afwijkingen van het bestemmingsplan voor het plaatsen van antennemasten ten behoeve van GSM en UMTS opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.12.9 Biomassavergistingsinstallaties

Er wordt in het buitengebied geen ruimte geboden voor de oprichting van biomassavergistingsbedrijven. Tevens wordt biomassavergisting niet toegestaan als een nevenfunctie bij een in het buitengebied gelegen bedrijf.

Buiten het bestemmingsplan om kan wel ruimte worden geboden voor biomassavergisting op agrarisch bedrijfsniveau in de vorm van het verwerken van de eigen agrarische producten voor de eigen energiebehoefte. Middels maatwerk zal per geval een ruimtelijke afweging worden gemaakt.

4.12.10 Externe veiligheid

De gemeenteraad heeft op 1 maart 2012 de beleidsnotitie externe veiligheid vastgesteld. De notitie is toegevoegd als bijlage bij onderhavige toelichting. In deze beleidsnotitie heeft een vertaling plaatsgevonden vanuit het rijks- en provinciaal beleid inzake externe veiligheid en zijn er keuzes gemaakt hoe om te gaan met de verschillende risico's waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende gebiedstypes. Het betreft hier vier gebiedstypen, namelijk gebiedstype woonwijk, gebiedstype transportas, gebiedstype bedrijventerrein en gebiedstype buitengebied.

Bij het bepalen van de risico’s wordt gekeken naar het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is een berekening van de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen als gevolg van een calamiteit binnen een inrichting of op een transportas, indien deze persoon onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten de inrichting of transportas zou verblijven.

Naast dit risico wordt ook nog rekening gehouden met het groepsrisico. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico ook rekening gehouden met een berekening van het aantal personen dat kan overlijden binnen het invloedsgebied van een inrichting, indien zich een calamiteit voordoet. In de wetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Een kwetsbaar object is bijvoorbeeld een woning, ziekenhuis of een groot kantoor. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfswoningen, winkels en kleinere kantoorgebouwen. Voor kwetsbare objecten gelden zwaardere normen en eisen dan voor beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico is bijvoorbeeld voor kwetsbare objecten een harde grens, terwijl dit voor beperkt kwetsbare objecten een richtwaarde is waarvan kan worden afgeweken indien de gemeente hiertoe besluit. Het groepsrisico wordt vertaald in een norm die oriëntatiewaarde (OW) wordt genoemd.

Uit de visie blijkt dat er binnen het gemeentelijk grondgebied geen belemmeringen zijn. Wel dient er aandacht te worden besteed aan het gebiedstype transportassen. Ten aanzien van dit gebiedstype zijn de Rijkswegen A4 (nieuw) en A29, de provinciale wegen N257, de N259, de A29 en de buisleidingen relevant.

Vervoer over wegen
Voor de rijkswegen geldt het beleid uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). De zone waar volgens de cRvgs indien nodig beperkingen aan het ruimtegebruik worden gesteld reikt tot 200 meter vanaf het hart van een weg. Op grond van de circulaire zal een risicobenadering voor de rijkswegen gaan gelden. Vanuit deze risicobenadering heeft Rijkswaterstaat, als gevolg van de nieuwe rijksweg A4 die door het plangebied loopt, een onderzoek laten verrichten naar de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daaruit blijkt dat het plaatsgebonden risico in de autonome situatie en voor de A4 kleiner is dan de grenswaarde van 1.0 10-6 per jaar en voldoet daarmee aan de geldende normering. Het groepsrisico voor de A4 voor de totale route is kleiner dan voor de provinciale weg N259 in de autonome situatie en leidt dus tot een verbetering ten opzichte van de oude situatie. Het hoogste groepsrisico per kilometer ligt ter hoogte van het kassencomplex Westland. Het groepsrisico is hier meer dan 3 ordergroottes (factor 1000) kleiner dan de oriëntatiewaarde.

Omdat voor de A4 het groepsrisico weliswaar marginaal toeneemt, is deze stijging verantwoord naar beslissingbevoegde overheden. De veiligheidsregio Midden- en West Brabant heeft positief geadviseerd en heeft aangegeven voldoende ingericht te zijn om binnen het eerste uur materieel te kunnen leveren om een eventuele ramp te bestrijden. Het onderzoek van Rijkswaterstaat alsmede het advies van de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant zijn als bijlage opgenomen.

Vervoer door buisleidingen
Op het transport van gevaarlijke stoffen via hogedruk aardgastransportleidingen is op 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het besluit regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Hiermee wordt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor. Op grond van het Bevb zal voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen een risicobenadering gaan gelden. In het plangebied van de gemeente is een buisleiding gelegen bestemd voor het transport van gas onder hoge druk en een niet meer in gebruik zijnde DPO leiding van defensie. De hogedruk aardgasleiding loopt ten oosten van Dinteloord. Ter bescherming van de risico’s is de gasleiding met een dubbelbestemming opgenomen in onderhavig plangebied. Voorts heeft in juni 2012 een analyse plaatsgevonden om het plaatsgebonden risico en groepsrisico te bepalen.

Uit het onderzoek blijkt dat voor elke leiding het plaatsgebonden risico kleiner is dan 10-6 per jaar. De plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar liggen ‘op de leiding’. Het plaatsgebonden risico vormt voor geen enkele leiding een knelpunt. Uit de analyse blijkt dat het groepsrisico bij elke leiding ruim onder de oriëntatiewaarde blijft. Het groepsrisico vormt voor geen enkele leiding een knelpunt. De bij het onderzoek behorende rapportage is als bijlage toegevoegd.

In dit bestemmingsplan zijn geen rechtstreekse nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Dit betekent dat de bestaande situatie wordt gerespecteerd en het bestemmingsplan geen gevolgen heeft ten aanzien van de externe veiligheid. Voor nieuwe ontwikkelingen (die niet rechtstreeks mogelijk zijn binnen dit bestemmingsplan) dient een externe veiligheidstoets uitgevoerd te worden. Het gaat hierbij om wijzigingsmogelijkheden en binnenplanse afwijkingen van het bestemmingsplan.

Op basis van de provinciale beleidslijnen wordt onderzoeksverplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. Op deze manier is het bij nieuwe ontwikkelingen verplicht dat er aandacht wordt geschonken aan de mogelijk aanwezige risico’s van risicodragende bedrijven en activiteiten.

Bevi-inrichtingen
Er is één bevi-inrichting in het plangebied gelegen. De inrichting zelf en bijbehorende risico-contouren zijn op de verbeelding aangegeven. Daanaast vallen de contouren van het verkooppunt motorbrandstoffen Vlamings binnen het planggebied. Deze zijn als zodanig op de verbeelding opgenomen.

4.12.11 Flora en fauna

In het bestemmingsplan komen zeer waardevolle natuurgebieden voor, welke zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. De belangrijkste gebieden bestaan uit:

  • De Dintelse Gorzen;
  • De Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet;
  • Molenkreekstelsel
  • Derriekreek

Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen binnen de grenzen van de aangewezen natuurgebieden niet mogelijk. Hierdoor is er geen sprake van negatieve effecten door ruimtebeslag. Verstoring door de licht en geluid en eventuele toename van recreatie in het gebeid leiden slechts tot zeer beperkte en vaak tijdelijke effecten. De wezenlijke kenmerken van de HES gebieden worden niet aangetast.

Het beschermingsregime van de EHS vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Uit de quickscan naar beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet (bijlage 11) blijkt dat in het plangebied een groot aantal beschermde en strikt beschermde soorten voor zoals o.a. de steenuil, huismus, vleermuizen, broedvogels, de waterspitsmuis en Noordse Woelmuis.

De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan kunnen een effect hebben op de aanwezige beschermde soorten. Indien nodig zal voor een (uitbreidings)-ontwikkeling een ontheffingtraject Flora- en faunawet moeten worden doorlopen. Een volledige inventarisatie op basis van de soortprotocollen en monitoring van beschermde soorten op de prioritaire ontwikkellocaties zal bijdragen aan het voorkomen van ongewenste situaties van onverwacht opduiken van een soort op een ontwikkellocatie. Hiervan uitgaande is niet de verwachting dat het bestemmingsplan zal leiden tot wezenlijke negatieve effecten op beschermde soorten. Het beschermingsregime van de Flora- en faunawet zal, indien de juiste maatregelen genomen worden, geen belemmering vormen voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.

Als gevolg van de aanvulling Plan-MER is het bestemmingsplan met betrekking tot flora en fauna aangescherpt, zie hoofdstuk 5.5.

4.13 Waterkeringen En Waterbergingsgebieden

Waterkeringen en waterbergingsgebieden zijn van groot belang voor het voorkomen van wateroverlast alsmede ter bevordering van het waterbergend vermogen van een gebied.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
In het buitengebied bevinden zich meerdere waterkeringen en reserveringsgebieden voor waterberging. De waterkeringen met bijbehorende beschermingszones zijn in overleg met het Waterschap Brabantse Delta opgenomen. Het betreft hier de primaire, regionale en overige waterkeringen met beschermingszones. De reserveringsgebieden voor waterberging zijn conform de Verordening ruimte opgenomen.

4.14 Rijksweg A4

Voor de realisatie van de nieuwe rijksweg A4 Dinteloord - Bergen op Zoom zijn op 9 december 1998 en 28 december 2001 tracébesluiten genomen.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Het tracé van de nieuwe rijksweg A4 ligt deels in het plangebied. Dit tracé is conform het onherroepelijke tracébesluit opgenomen in onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 M.e.r.-procedure

5.1 Inleiding

Voor onderhavig bestemmingsplan geldt een m.e.r.-plicht. De m.e.r.-plicht volgt uit het feit dat binnen het plangebied de bestaande agrarische bouwvlakken worden opgenomen en er ruimte wordt geboden voor de vergroting van de bouwvlakken voor grondgebonden agrarische bedrijven.

In Onderdeel D activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de m.e.r.-procedure (Besluit m.e.r) van toepassing is, zijn categorieën van activiteiten aangegeven, waaraan drempelwaarden zijn gekoppeld. Indien deze drempelwaarden overschreden worden, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onderdeel D.14 bepaalt dat het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren boven bepaalde aantallen m.e.r.- beoordelingsplicht is. Aangezien enkele bedrijven binnen het plangebied deze drempelwaarden overschrijden geldt een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht om bij bestemmingsplannen met een kaderstellend karakter, die m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk maken een planm.e.r.-procedure te doorlopen. Dit betekent dat het opstellen van een PlanMER en het doorlopen van de bijbehorende procedure verplicht is.

In onderhavig hoofdstuk wordt per fase van de m.e.r.-procedure de totstandkoming van de planMER beschreven. Allereerst heeft een Voortoets plaatsgevonden. Met de daarop volgende Notitie reikwijdte en detailniveau zijn de kaders van de onderzoeksmethodiek voor de m.e.r.- procedure beschreven.

5.2 Voortoets

Met de Voortoets is nagegaan of de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt kunnen leiden tot significant negatieve effecten op de nabij en in het plangebied gelegen Natura 2000-gebied. In de toetsing staat centraal of het bestemmingsplan kan leiden tot toename van recreatiedruk en toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied ‘Krammer – Volkerak’. Door Oranjewoud is, in opdracht van de gemeente Steenbergen, de Voortoets uitgevoerd. De toets, versie d.d. 26 juni 2012, met resultaten is als bijlage bij de ontwerp planMER toegevoegd. De belangrijkste conclusie uit de toets betreft dat de ontwikkelingen zoals maximaal mogelijk worden gemaakt met onderhavig bestemmingsplan geen negatieve gevolgen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in en in de omgeving van het plangebied. Nader onderzoek in de vorm van een ‘passende beoordeling’ is niet noodzakelijk geacht. Echter, gedurende het opstellen van het planMER is gebleken dat een passende beoordeling wel gewenst is als gevolg van een overschrijding van de kritische depositiewaarde van stikstof in het maximale scenario. De passende beoordeling is in de planMER opgenomen.

5.3 Notitie Reikwijdte En Detailniveau

In de Notitie reikwijdte en detailniveau van 23 februari 2012, ter visie gelegen van 10 april 2012 tot en met 22 mei 2012, is globaal beschreven van welke activiteiten de milieueffecten zijn onderzocht en op welke wijze en tot welk detailniveau deze milieueffecten zijn beschreven. Daarnaast is in de notitie aangegeven op basis van welke scenario's de effecten zijn onderzocht. De notitie is als bijlage bij onderhavige toelichting toegevoegd.

5.4 Planmer

Ter uitvoering van de wettelijke verplichting om ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan een plan-MER op te stellen is, in opdracht van de gemeente Steenbergen, door Oranjewoud een ontwerp planMER opgesteld. De definitieve versie van het ontwerp dateert van 4 oktober 2012. De ontwerp planMER is als bijlage bij onderhavige toelichting toegevoegd.

In het voorliggende bestemmingsplan worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor later nog een milieueffectrapportage moet worden doorlopen of waarvoor moet worden beoordeeld of dat nodig is. In het voorliggende plan dienen zowel de ontwikkelingen die bij recht zijn toegestaan te worden beoordeeld als de ontwikkelingen na het doorlopen van een afwijkings- of wijzigingsprocedure.

Het opgestelde planMER heeft niet alleen betrekking op het plangebied van onderhavig bestemmingsplan, maar ook op het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied Steenbergen”. Dat betekent dat de toegestane en mogelijk gemaakte ontwikkelingen in samenhang zijn bezien en dat per plangebied een goede afweging kan worden gemaakt. Daarmee is voldoende kennis verzameld over de milieuaspecten van beide bestemmingsplannen.

Passende beoordeling
Indien in het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt waardoor substantiële gevolgen voor Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten, dient op basis van de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling te worden opgesteld. Zodra een passende beoordeling verplicht is, is het plan automatisch ook m.e.r.-plichtig.

Voorop staat dat het onderhavige bestemmingsplan vooral conserverend van aard is. Daarnaast zijn ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen randvoorwaarden. Daartoe is primair beleid bepaald in de Nota van uitgangspunten. De mogelijkheden van het voorgestelde bestemmingsplannen alsmede de ontwikkelingsmogelijkheden die zijn opgenomen met inachtneming van de Nota van uitgangspunten, zijn het uitgangspunt geweest voor de beschrijving van de milieugevolgen van onderhavig bestemmingsplan.

Relevante activiteiten
Allereerst is ervoor gekozen om de bestaande rechten van de thans aanwezige agrarische bedrijven over te nemen. Een uitzondering daarbij is gemaakt voor de intensieve veehouderijen die een op maat toegesneden agrarisch bouwvlak hebben gekregen, zodat verdere groei niet meer mogelijk is. Verder zijn geen mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging of hervestiging van intensieve veehouderijen, danwel gehele of gedeeltelijke omschakeling daarvan. Ook is de mogelijkheid naar omschakeling van een niet-agrarisch bedrijf naar een veehouderij niet mogelijk gemaakt. Dat betekent dat uitsluitend de mogelijkheid van omschakeling van een nietveehouderij naar een grondgebonden veehouderij kan leiden tot eventuele gevolgen voor de Natura 2000-gebieden danwel nadelige gevolgen anderzijds.

Behalve met de invloed van de veehouderijen is in de planMER ook rekening gehouden met de beperkte ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt voor teeltondersteunende voorzieningen en voor recreatie.

Verwachte ontwikkelingen
De planMER bevat een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in de agrarische sector de komende 10 jaar. Er zijn twee scenario’s ontwikkeld en met elkaar vergeleken, namelijk het theoretisch maximale scenario en het realistische scenario. Het realistische scenario is gebaseerd op de trends die in de gemeente Steenbergen zijn gesignaleerd. Deze trends zijn gebaseerd op beschikbare gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Planbureau voor de leefomgeving en op literatuurgegevens. Om de lokale trend te ‘ijken’ zijn deze gegevens vergeleken met gegevens op regionaal en provinciaal niveau.

Het theoretisch maximale scenario is een theoretische invulling op basis waarvan een “worst case” situatie is geschetst. In dit scenario is ervan uitgegaan dat alle bedrijven die volgens het bestemmingsplan kunnen omschakelen of uitbreiden dit ook daadwerkelijk doen. Om de ”worst case” zo goed mogelijk te benaderen betreft die omschakeling dan een omschakeling naar de in theorie minst milieuvriendelijke activiteit. Met behulp van deze scenario’s is vervolgens getracht om de milieugevolgen in beeld te brengen.

Beoordelingsmethodes
De effectbeschrijving en -beoordeling richt zich vooral op de effecten van de veehouderij. Daarbij ligt de focus van de effecten van de scenario’s op de volgende hoofdthema’s:

  • Natuur: de mogelijke invloed op de stikstofdepositie die afkomstig is van de landbouw (dit is vooral ammoniak) op natuurwaarden die gevoelig zijn voor vermesting;
  • Landschap en cultuurhistorie: de invloed op landschappelijke karakteristieken in het gebied;
  • Leefbaarheid en gezondheid: dit betreft met name de effecten van geur, fijn stof, gezondheid en verkeersveiligheid.

Effecten

Natuur
Bij het theoretisch maximale scenario is sprake van een sterke toename van de bijdrage van de stikstofdepositie door de veehouderijsector in Steenbergen, maar de meer kritische depositiewaarden worden in het referentiejaar 2010 niet overschreden. In het referentiejaar 2011 vindt in het theoretisch maximale scenario wel een overschrijding van de kritische depositiewaarde op de relevante Natura 2000-gebieden plaats. In de planMER is aangegeven hoe deze negatieve effecten te mitigeren zijn.

Behalve de invloed op de Natura 2000-gebieden is ook het effect op de overige zeer kwestbare gebieden in de ecologische hoofdstructuur onderzocht. In het theoretisch maximale scenario kan een negatief gevolg worden verwacht op de gestelde doelen en ambities van deze gebieden. Voor het realistisch scenario geldt dat dit effect zeer gering zal zijn. Voor de overige natuurwaarden worden op basis van het theoretisch maximaal scenario en het realistisch scenario niet of nauwelijks negatieve gevolgen verwacht.

Landschap en cultuurhistorie
In het theoretisch maximale scenario zal een aanzienlijk negatief effect optreden voor de cultuurhistorische landschapsstructuur en de ruimtelijk visuele kwaliteit. In het realistisch scenario is dat effect een stuk geringer. Effecten doen zich dan alleen plaatselijk voor.

Leefbaarheid en gezondheid

1. Geur

De effecten van het plan voor leefbaarheid en gezondheid zijn zowel in het theoretisch maximaal scenario als in het realistische scenario gering. Alleen bij de vergroting van agrarische bouwvlakken naar 2 hectare kunnen zich op dat punt relevante ontwikkelingen voordoen, maar dat is vooral afhankelijk van de staltechnieken die worden toegepast.

2. Luchtkwaliteit

De effecten voor de luchtkwaliteit in beide scenario’s zullen gering zijn.

3. Gezondheid

Het risico voor verspreiding van dierziekten van bedrijf tot bedrijf wordt groter indien de onderlinge afstand tussen de bedrijven kleiner wordt dan 1 kilometer. In het maximum scenario kan er verdichting optreden van het aantal veehouderijbedrijven. Dit effect wordt als licht negatief beschouwd. Ook de effecten voor de gezondheid algemeen worden in beide scenario’s niet groot geacht.

4. Verkeersveiligheid

De effecten van het bestemmingsplan op de verkeersveiligheid worden in beide scenario’s niet als substantieel ingeschat.

Aanbevelingen

Op basis van de effectbeschrijving is in de planMER een aantal aanbevelingen gedaan. Door het toepassen van zonering ter bescherming van de kwetsbare habitats in het Natura 2000-gebied ‘Krammer - Volkerak’ en de daarbij behorende beperkingen in de planregels kan overschrijding van de kritische depositiewaarden voor dit gebied worden voorkomen. Concreet is een zone van 500 meter vanuit de grens van het Natura 2000-gebied aangehouden, bekend als ‘milieuzone – kwetsbaar gebied’. In deze zone zijn de uitbreidingsruimte van grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen beperkt tot maximaal de omvang van het huidige bouwvlak, rekening houdend met de vigerende planologische rechten.

Voor de bescherming van het landschap en de cultuurhistorische waardevolle gebieden wordt de aanbeveling gedaan om in de gebieden waar sprake is van hogere landschappelijke waarden, zoals in het krekengebied en in het buitendijkse gebied van de Steenbergsche en de Roosendaalsche Vliet, de uitbreidingsmogelijkheden voor grondgebonden bedrijven verder in te perken. Ook het gebruik van permanente teeltondersteunende voorzieningen voor deze gebieden kan verder ingeperkt worden. Door middel van het opstellen van een landschapsbeleidsplan of landschapsontwikkelingsplan kan gericht worden ingezet op niet alleen het behoud van het landschap, maar ook op het versterken en ontwikkelen daarvan.

5.5 Aanvulling Plan-mer

Om een drietal redenen is een aanvulling op het ten behoeve van de bestemmingsplannen buitengebied gemeente Steenbergen opgestelde plan-MER (Oranjewoud, oktober 2012) opgesteld.

  • De Commissie m.e.r vroeg een aanvulling op het MER waarin andere alternatieven werden beschouwd en ook de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden Brabantse Wal en Kalmthoutse Heide werden beschreven;
  • Op grond van ingekomen zienswijzen heeft de gemeente besloten aanvullend onderzoek te doen naar de in het plangebied voorkomende Flora- en Fauna en de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Oosterschelde;
  • Een wijziging van de Natuurbeschermingswet, in casu art 19 kd, in werking getreden op 25 april 2013 werpt een ander (juridisch) perspectief op de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.


Beschrijving voorkeursalternatief

De effecten van de ontwerp plannen buitengebied Steenbergen en Dinteloord en Prinsenland zijn beschreven in het MER van oktober 2012. De uitgangspunten van het voorkeursalternatief (zijnde de aangepaste ontwerpplannen) komen grotendeels overeen met de ontwerp plannen die ter inzage zijn gelegd. De belangrijkste aanpassingen/aanscherpingen betreffen:

  • in bedrijfsgebouwen ten behoeve van grondgebonden veehouderijactiviteiten mag binnen de gebouwen maximaal 1 bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren, met uitzondering van grondgebonden volière- en scharrelstallen voor legkippen waar maximaal 2 bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • grondgebonden agrarische bedrijven met vee kunnen middels een wijzigingsbevoegdheid groeien tot maximaal 1,5 hectare. Dit is eveneens in overeenstemming met de wijziging van de provinciale Verordening ruimte (Wijziging Verordening ruimte 2012, zorgvuldige veehouderij);
  • bij enkele afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden, anders dan bij bestaande agrarische bedrijven, wordt het bedrijfsmatig houden van dieren in de vorm van een paardenhouderij, agrarisch verwant bedrijf / agrarisch technisch hulpbedrijf, kinderboerderij en zorgboerderij uitgezonderd. Bij of op de locatie van een (voormalig) glastuinbouwbedrijf buiten het Steenbergse Westland is het bedrijfsmatig houden van dieren niet toegestaan;
  • de milieuzone - kwetsbaar gebied uit het ontwerp bestemmingsplan wordt niet langer opgenomen;
  • aanpassingen/aanscherpingen van de regels ten behoeve van een (betere) bescherming van de EHS en de Groenblauwe Mantel.


Aanscherping planregels om ongewenste groei van het aantal dieren te voorkomen

Verder is er nog een aantal andere aanscherpingen toegepast om een ongewenste groei van het aantal dieren (als nevenfunctie) te voorkomen:

  • Een solitair gelegen glastuinbouwbedrijf kan niet wijzigen in een bedrijf (agrarisch technisch hulpbedrijf / agrarisch verwant bedrijf, paardenhouderij, kinderboerderij en zorgboerderij) waar dieren worden gehouden.
  • Bij een solitair gelegen glastuinbouwbedrijf worden geen nevenfuncties(kinderboerderij, zorgboerderij en agrarisch technisch hulpbedrijf / agrarisch verwant bedrijf) toegestaan voor het bedrijfsmatig houden van dieren. Bij de overige grondgebonden agrarische bedrijven wordt opgenomen dat bij een neven-functie (kinderboerderij, zorgboerderij en agrarisch technisch hulpbedrijf / agrarisch verwant bedrijf) het bedrijfsmatig houden van dieren binnen het agrarisch bouwvlak moet plaatsvinden.
  • Een nieuwvestiging van een paardenhouderij op een voormalig agrarisch bouwblok (wijzigingsbevoegdheid) wordt beperkt tot maximaal de omvang van het bestaande bouwblok. Dit bouwblok kan niet worden vergroot; de nieuwvestiging van een paardenhouderij op een voormalig agrarisch bouwblok is niet toegestaan bij een solitair gelegen glastuinbouwbedrijf; een nevenfunctie paardenhouderij is niet toegestaan bij een solitair gelegen glastuinbouwbedrijf.
  • Er wordt opgenomen dat het vergroten van het bouwvlak van een agrarisch verwant bedrijf en agrarisch technisch hulpbedrijf niet is toegestaan ten behoeve van een bedrijf voor het houden van dieren.
  • Er wordt opgenomen dat de niet-agrarische bedrijven middels een wijzigingsbevoegdheid niet kunnen veranderen in een bedrijf voor het houden van dieren.
  • Bij de recreatieve bestemmingen en de molens worden geen recreatieve nevenfuncties toegestaan voor het bedrijfsmatig houden van dieren.
  • De omschakeling naar kleinschalige recreatie en maatschappelijke voorzieningen waarbij bedrijfsmatig dieren worden gehouden is enkel toegestaan op een agrarisch bedrijf waar het bedrijfsmatig houden van dieren is toegestaan.


Aanscherping planregels ten behoeve van bescherming EHS en Groenblauwe Mantel

Ten aanzien van (een betere) bescherming van de EHS en de Groenblauwe Mantel zijn de volgende wijzigingen/aanscherpingen uitgevoerd.

  • De gronden behorende tot de ecologische hoofdstructuur strekken tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van deze gebieden. De gronden behorende tot de groenblauwe mantel strekken tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van deze gebieden. Zolang de ecologische hoofdstructuur of de duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken binnen de groenblauwe mantel niet gerealiseerd is, is de toegestane bestaande planologische gebruiksactiviteit zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving toegelaten;
  • Afwijkingen en wijzigingen zijn niet toegestaan binnen de ecologische hoofdstructuur;
  • De ecologische hoofdstructuur maakt geen onderdeel uit van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. De ecologische hoofdstructuur maakt onderdeel uit van de bestemming 6 Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden. De ecologische hoofdstructuur is met name ook beschermd binnen de bestemmingen Natuur, Water, Verkeer. In het vast te stellen bestemmingsplan wordt een aparte aanduiding voor de ecologische hoofdstructuur en een aparte aanduiding voor de Groenblauwe mantel opgenomen. Daarnaast zijn de attentiegebieden EHS, beheergebieden EHS, zoekgebieden ecologische verbindingszones, etc., conform de Verordening Ruimte 2012 ook specifiek aangeduid;
  • Er zijn geen teeltondersteunende voorzieningen mogelijk binnen de ecologische hoofdstructuur;
  • Afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden voor de gronden buiten het bouwvlak, maar binnen de Groenblauwe mantel gaan gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • Binnen de Groenblauwe mantel is de omvang van functies afgestemd op de provinciale Verordening ruimte 2012;
  • Afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden binnen de Groenblauwe mantel gaan gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.


Conclusies onderdeel stikstofdepositie

In april 2013 is ten behoeve van de aanvulling op het MER onderzocht in hoeverre er realistische alternatieven bestaan met minder milieugevolgen. Dit onderzoek is uitgevoerd conform de juridische kader van de natuurbeschermingswet 1998 (oud). Er zijn twee alternatieven onderzocht. Uit dit aanvullend onderzoek is gebleken dat ook wanneer uitsluitend ontwikkelingsruimte wordt geboden aan bestaande bedrijven met vee, binnen de vigerende bouwvlakken, significant negatieve effecten op de Brabantse Wal en de Kalmthoutse Heide niet uitgesloten kunnen worden.

Hieruit bleek dat er voor de bestemmingsplannen buitengebied geen realistische alternatieven beschikbaar zijn. Het onderzoek is uitgevoerd, rekening houdend met een maximale planinvulling en de effecten zijn onderzocht ten opzichte van referentiejaar 2012.

Op 25 april 2013 is een wijziging van de Natuurbeschermingswet in werking getreden. Op grond van deze wijziging is voor een plan dat sinds 2004 'in niet betekenende mate' is gewijzigd én dat 'sedertdien per saldo geen toename van stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000- gebied heeft veroorzaakt, per definitie geen sprake van significante gevolgen, zoals bedoeld in art 19j, tweede lid Natuurbeschermingswet.

Gezien het feit dat in het buitengebied van Steenbergen sinds 2004 (CBS Statline 2013) het totaal aantal bedrijven is afgenomen, het aantal dieren vrijwel gelijk is gebleven én aangenomen kan worden dat door gebruikmaking van innovatievere en emissiearmere stalsystemen, mag verondersteld worden dat de stikstofemissies zijn afgenomen. Ook de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zal hierdoor per saldo zijn afgenomen.

Nog niet geheel duidelijk is op welke wijze de stikstofdepositie in het kader van het MER onderzocht dient te worden. Op basis van jurisprudentie moet nog steeds aangenomen worden dat de effecten bij maximale planinvulling onderzocht dienen te worden. Het referentiejaar (de peildatum ten opzichte waarvan de effecten bepaald dienen te worden) verschuift van 2012 naar 2004. De Commissie m.e.r. gaat er vanuit dat, ten aanzien van het onderdeel stikstof, voor nieuwe plannen een vergelijking moet worden gemaakt met de vigerende bestemmingsplannen. Ook het bevoegd gezag van de gemeente Steenbergen stelt zich op dit standpunt.

In deze aanvulling is beargumenteerd dat er bij de vergelijking van het planvoornemen met het referentiejaar (2004) geen sprake is van significant negatieve effecten. Hiertoe zijn de vast te stellen bestemmingsplannen buitengebied, vergeleken met de vigerende plannen.

Omdat evident is dat de nieuwe plannen aanzienlijk minder planologische ruimte bieden aan activiteiten die voor een toename van stikstofdepositie kunnen zorgen, bestaat er vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 (nieuw) geen belemmering meer voor de juridische uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen buitengebied Steenbergen.

Hiermee voldoen de bestemmingsplannen buitengebied Steenbergen en Dinteloord en Prinsenland aan de criteria van de gewijzigde Natuurbeschermingswet. Juridisch gezien kan er geen sprake zijn van significant negatieve effecten. Bijgevolg is het uitvoeren van een passende beoordeling strikt genomen niet aan de orde.

Conclusies onderdeel natuurwaarden

Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen binnen de grenzen van de aangewezen natuurgebieden niet mogelijk. Hierdoor is er geen sprake van negatieve effecten door ruimtebeslag. Verstoring door de licht en geluid en eventuele toename van recreatie in het gebeid leiden slechts tot zeer beperkte en vaak tijdelijke effecten. De wezenlijke kenmerken van de EHS gebieden worden niet aangetast.

Het beschermingsregime van de EHS vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Uit de quickscan naar beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet blijkt dat in het plangebied een groot aantal beschermde en strikt beschermde soorten voor zoals o.a. beschermde planten, de steenuil, kiekendief, huismus, vleermuizen, broedvogels, de waterspitsmuis en Noordse Woelmuis.

De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan kunnen een effect hebben op de aanwezige beschermde soorten. Indien nodig zal voor een (uitbreidings)-ontwikkeling een ontheffingtraject Flora- en faunawet moeten worden doorlopen. Een volledige inventarisatie op basis van de soortprotocollen en monitoring van beschermde soorten op de prioritaire ontwikkellocaties zal bijdragen aan het voorkomen van ongewenste situaties van onverwacht opduiken van een soort op een ontwikkellocatie. Hiervan uitgaande is niet de verwachting dat het bestemmingsplan zal leiden tot wezenlijke negatieve effecten op beschermde soorten. Het beschermingsregime van de Flora- en faunawet zal, indien de juiste maatregelen genomen worden, geen belemmering vormen voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

6.2 Algemene Opzet

Het bestemmingsplan “Buitengebied Steenbergen” bestaat uit de volgende onderdelen:

- De toelichting:
De inventarisatie en visie op het buitengebied, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.

- De bestemmingsplanregels:
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende enkel- en dubbelbestemmingen. Daarnaast zijn afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

- De verbeelding:
Op de verbeelding zijn bestemmingen en waarden (natuur- en landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische en abiotische waarden), waarvoor een omgevingsvergunning in de vorm van een aanlegvergunning van toepassing is, opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Anderzijds bestaat er een groot spanningsveld tussen de ontwikkelingsdrang van bepaalde functies in het buitengebied - in het bijzonder de landbouw - en het beschermen of tot ontwikkeling brengen van natuur- en landschapswaarden. Het recht doen aan alle verschillende belangen die in het buitengebied spelen vraagt op een aantal onderdelen juist om een flexibele regelgeving.

Uit oogpunt van een zo breed mogelijke belangenbehartiging en rechtszekerheid voor burgers is voorliggend plan opgezet als een gedetailleerd plan. De bestemmingen zijn aangegeven op de verbeelding.

Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden is die afweging marginaal.

Systematiek regels/bestemmingen
Zoals gezegd komen de belangenbehartiging en rechtszekerheid tot uitdrukking op verbeelding met bijbehorende regels. Wat betreft de verbeelding is een onderverdeling te maken in bestemmingen die betrekking hebben op gronden die meestal grotere oppervlakten beslaan, respectievelijk op gronden van veel kleinere oppervlakte of die lijnvormig zijn en veelal met een specifieke functie. Onder de eerste categorie vallen de natuurgebieden en het agrarische gebied (gebiedsbestemmingen). Onder de tweede categorie vallen onder meer de recreatieve voorzieningen, woondoeleinden, agrarisch bedrijven, bedrijven, de nutsvoorzieningen, de wegen en de waterlopen (detailbestemmingen).

Alle bestemmingen hebben op de verbeelding een specifieke aanduiding (=bestemming) gekregen. Voor de categorieën waarbij bebouwing voorkomt zijn op de verbeelding tevens aanwijzingen opgenomen over bijvoorbeeld de te bouwen oppervlakten door middel van een aanduiding. In de betreffende regels wordt daarnaar verwezen.

6.3 Toelichting Op De Verbeelding

Bestemmingen
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies) en de aan een gebied toegekende waarde. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Bestemmings- of bouwvlakken kunnen worden gewijzigd of vergroot.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

en gebruiksverboden
De verbeelding is een afgewogen kaart, waarop de feitelijk te beschermen waarden staan aangegeven. Na afweging van de voorkomende belangen in het gebied zijn bepaalde waarden ondergeschikt gemaakt aan andere belangen binnen dezelfde ruimte (bijvoorbeeld de agrarische belangen als primair belang).

Door middel van gebiedsaanduidingen c.q. passende bestemmingen is bijvoorbeeld nauwkeurig aangegeven (tot op perceelsniveau begrensd) welke bestaande natuurlijke en landschappelijke waarden als zodanig binnen deze gebieden worden erkend c.q. gewaardeerd. Deze nadere aanduiding of bestemmingen van de toegekende waarden is met name van belang voor de toepassing van het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en gebruiksverboden. Activiteiten die een aantasting betekenen van een waarde kunnen omgevingsvergunningplichtig worden gesteld. Ook kan voor dergelijke activiteiten een gebruiksverbod gelden.

Gebiedsaanduidingen
Op de verbeelding zijn, afwijkend van de waarden zoals opgenomen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, overlappende waarden aangegeven door middel van een gebiedsaanduiding. Hiervoor is gekozen, omdat waarden vaak gebiedsdekkend zijn. Een functieaanduiding zou dan ook niet passend zijn. Waarden vertegenwoordigen namelijk geen functie. Ook de keuze voor een dubbelbestemming is niet wenselijk. In het buitengebied wordtaan het agrarisch gebruik de prioriteit gegeven. Dit agrarisch gebruik kan beperkt worden door de omgevingsvergunning die aan de waarde gekoppeld is. Bij een dubbelbestemming zou de waarde voor het agrarisch gebruik gaan. Dit is niet wenselijk.

6.4 Toelichting Op De Bestemmingen

Op basis van het voorgaande worden de volgende bestemmingen onderscheiden:

Agrarisch
De bestemming ‘Agrarisch’ is uitsluitend toegekend aan alle agrarische bedrijven, die binnen het bouwvlak hun bedrijfsvoering kunnen uitoefenen. De agrarische bedrijven zijn binnen het bouwvlak vastgelegd.

Agrarisch met waarden – Landschapswaarden
Alle gebieden met natuurwaarden die in agrarisch gebruik zijn, zijn bestemd als ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’. Het betreft hier de gebieden in agrarisch gebruik, maar waarbij de bescherming van de openheid van de zeekleipolders een belangrijke waarde vormt. Indien er sprake is van een overlap met natuurwaarden dan is een gebiedsaanduiding opgenomen of is de bestemmingsomschrijving aangegeven dat de bestaande natuurwaarden worden beschermd.

Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden
De gebieden met landschappelijke waarden die in agrarisch gebruik zijn, zijn bestemd als ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’. In hoofdzaak wordt met deze bestemming het agrarisch grondgebruik vastgelegd en worden de natuurwaarden en de openheid van de zeekleipolders gewaarborgd. Indien er sprake is van afwijkende landschapswaarde dan is dit met een aanduiding opgenomen. Indien er sprake is van een overlap met natuurwaarden dan is tevens een aanduiding opgenomen.

Bedrijf – 1
Binnen deze bestemming zijn de bestaande niet agrarische bedrijven toegestaan. Dit zijn functies die over het algemeen niet aan het buitengebied gebonden zijn. Op de verbeelding is per bedrijf een passende aanduiding opgenomen.

Bedrijf – 2
Binnen deze bestemming zijn de agrarisch verwante en technische (hulp)bedrijven opgenomen. Dit zijn bedrijven die in hoofdzaak gericht zijn op werkzaamheden ten dienste van particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van bijvoorbeeld het telen van gewassen. Op de verbeelding is per bedrijf een passende aanduiding opgenomen.

Bedrijf – 3
Binnen deze bestemming is het bedrijf CZAV aan de Havenweg 67 opgenomen. Voor deze aparte bestemming is gekozen vanwege de afwijkende juridische en milieuplanologische situatie van het bedrijf.

Bedrijf – Nutsvoorziening
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor voorzieningen van algemeen nut. Daarnaast zijn de nutsbedrijven, bijvoorbeeld de rioolwaterzuivering, specifiek bestemd door middel van een functieaanduiding op de verbeelding. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Dit bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

Natuur
Deze bestemming is gelegd op de gronden die volgens de provinciale Verordening ruimte overeenkomstig de Ecologische Hoofdstructuur een natuurwaarde vertegenwoordigen. De gronden hebben geen agrarische functie.

Recreatie
Binnen deze bestemming is Jachthaven in Dinteloord met bijbehorende voorzieningen opgenomen. Daarnaast is de locatie Benedensas als zodanig bestemd, dit conform het vigerende bestemmingsplan.

Verkeer – 1
Alle wegen, met uitzondering van de Rijksweg A4, in het plangebied zijn bestemd tot de bestemming ‘Verkeer – 1’. Daarnaast is er een dubbelbestemming op de bestemming ‘Verkeer – 1’ toegepast ter plaatse van de waardevolle dijken die, naast hun waterkerende functie, vanuit natuur of landschappelijk oogpunt bescherming behoeven. Reguliere dijken binnen de verkeersbestemming die uitsluitend een waterkerende functie hebben zijn met een aanduiding opgenomen.

Verkeer – 2
De Rijksweg A4 is binnen deze bestemming gelegen. Binnen deze bestemming wordt de inrichting van deze weg geregeld alsmede de bijbehorende voorzieningen.

Water
De grote oppervlakte wateren en de waterlopen binnen het plangebied zijn bestemd als ‘Water’. Het gaat hier onder meer om het water van het Volkerak, de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet en de vaarten.

Wonen
De legale burgerwoningen in het plangebied zijn bestemd tot ‘Wonen’.

Overig – Dijk
Met deze bestemming zijn alle in het plangebied gelegen dijklichamen met waterkerende functie opgenomen.

Dubbelbestemmingen
In het plan zijn meerdere dubbelbestemmingen opgenomen, ten behoeve van de bescherming van de leidingen, waterstaatswerken, waardevolle dijken (natuur en/of landschappelijk) en het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals bijvoorbeeld ‘Wonen’. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. Bebouwing (anders dan ten dienste van de dubbelbestemming zelf) is op deze gronden alleen toegestaan na een afwijking.

Voor bouwwerken die al aanwezig zijn ten tijde van tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan wordt de afwijking geacht te zijn verleend. Een afwijking wordt overigens alleen verleend na advisering door de beheerder van de leiding- dan wel waterbeheerder.

Ten slotte zijn in de artikelen een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen voor het verrichten van werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de functie van de leiding of het waterstaatswerk.

6.5 Toelichting Op De Regels

De systematiek van de regels
De systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofdstukindeling. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 ‘Inleidende Regels’ gaat in op de begripsomschrijvingen en de wijze van meten c.q. berekenen.
  • In hoofdstuk 2 van de regels, de ‘Bestemmingsregels’ wordt een regeling gegeven voor de bestaande functies in het plangebied die positief zijn bestemd. Bepaald is welke vormen van gebruik en bouwwerken rechtstreeks (dus zonder voorafgaande wijziging of afwijking) zijn toegestaan. Indien een bepaalde vorm van bebouwing past binnen de doeleinden van de bestemming en voldaan is aan de bouwregels, dan kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning worden verleend.
  • In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels weergegeven (anti-dubbelregel, algemene bouwregels etc.).
  • In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotbepalingen opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begripsomschrijvingen
In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.

Wijze van meten
In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van onderhavig plan moet worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De aanwezige functies zijn rechtstreeks bestemd met een passende bestemming.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bepaling over bestaande afstanden en maten
Deze bepaling bevat regels wanneer zich situaties voordoen, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Zo kan de specifieke bouwhoogte van een woning hoger zijn dan de toegestane hoogte van bebouwing (een algemene maat). Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat deze woning moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals die bestond op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan. Bij her- of nieuwbouw van gebouwen dient dan wel aan de regels te worden voldaan.

Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn de in het bestemmingsplan voorkomende waarden (aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en ecologische waarden) met algemene gebiedsaanduidingen op de verbeelding opgenomen en is er een regeling aan verbonden. Ook zijn de zones rondom transportassen waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt opgenomen. Het betreft een zone van 200 meter uit het hart van de weg. Binnen deze zone worden geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

Bestaande vigerende BEVIinrichtingen zijn met hun desbetreffende risicocontour opgenomen.

Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een afwijking te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijking in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen. Wanneer van deze bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden, wordt beschreven in de regels.

Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheid. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht.

Overige regels
In deze bepaling is een omgevingsvergunningregeling opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig gesteld. Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden de volgende maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar.

De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.

Slotregel
Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangeven in hoeverre dit bestemmingsplan juridisch en economisch haalbaar is en op welke manier men het beleid en de regelgeving wil handhaven.

7.2 Exploitatie En Kostenverhaal

Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgezien indien er sprake is van de in de Wro en het Bro genoemde uitzonderingsgevallen.

In het onderliggende plan worden geen rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Voor gronden waar een wijzigingsbevoegdheid geldt, is een exploitatieplan of een andere manier van kostenverhaal eventueel pas noodzakelijk ten tijde van het opstellen van het wijzigingsplan.

Planschade
Voor zover mogelijk zijn de vigerende rechten overgenomen uit de huidige bestemmingsplannen. In het plan worden geen rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan. Ontwikkelingsruimte wordt geboden middels afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

7.3 Handhaving

Een gemeente die regels maakt, moet deze ook handhaven. Handhaven is zorgen dat de regels die gemeente heeft gesteld worden nageleefd. In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen dient ingevolge aanbeveling 4 van de Inspectie Ruimtelijke Ordening (IRO) een handhavingsparagraaf te worden opgenomen. Hierbij dient met name te worden aangegeven, hoe met bestaande illegale situaties dient te worden omgegaan. Bouw- en Woningtoezicht dient deze situaties aan te geven.

De gemeente Steenbergen heeft een handhavingsnotitie opgesteld. In deze notitie is een overzicht gegeven van de stand van zaken en de wijze van aanpak van de handhaving in de zin van de geldende voorschriften op het gebied van de ruimtelijke ordening, bouwen en civiel- en cultuurtechniek. De uitgangssituatie voor controle op het gebied van de ruimtelijke ordening wordt gevormd door de regels van het bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan hebben alle percelen een bestemming gekregen, waaraan regels voor het bebouwen en gebruiken van die percelen zijn gekoppeld. De prioritering van handhavingszaken kan in het handhavingsprogramma worden teruggevonden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Inleiding

Het voorontwerp bestemmingsplan “Buitengebied Steenbergen” heeft voor eenieder ter inzage gelegen met ingang van 3 januari 2011 tot en met 14 februari 2011. Gedurende deze periode kon één ieder een schriftelijke inspraakreactie over het voorontwerp bestemmingsplan indienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen.

8.2 Overleg

Door 4 instanties is een overlegreactie ingediend ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De samenvatting en beantwoording van de reacties alsmede het gevolg voor het ontwerp bestemmingsplan zijn in de ‘Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties’ opgenomen. Deze nota is als bijlage bij onderhavige toelichting toegevoegd.

8.3 Inspraak

Van de gelegenheid tot het indienen van een inspraakreactie is gebruik gemaakt door 49 personen. De samenvatting en beantwoording van de reacties alsmede het gevolg voor het ontwerp bestemmingsplan zijn in de ‘Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties’ opgenomen. Deze nota is als bijlage bij onderhavige toelichting toegevoegd.

8.4 Vaststelling

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode heeft een ieder zijn zienswijzen kenbaar kunnen maken tegen het plan. Van de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze is gebruik gemaakt door 17 personen. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Zienswijzen die als bijlage 12 bij onderhavige toelichting is opgenomen. Naar aanleiding van zienswijzen is het plan waar nodig aangepast en is daarna gewijzigd ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Bijlagenboek Bij Toelichting

Bijlage 1 Bijlagenboek bij toelichting