KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Huidig Planologisch Regiem
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis Kruisland
2.2 Ruimtelijk- Functionele Structuur
2.3 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Geluid
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Bodem
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Ecologie
5.7 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
5.8 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Vigerend Beleid
6.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Betrokkenheid Bestuursorganen En Burgers
9.1 Vooroverleg
9.2 Inloopavond
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Berekening Parkeerbehoefte
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 3 Bureauonderzoek En Verkennend Booronderzoek Archeologie
Bijlage 4 Wateradvies Waterschap Brabantse Delta
Bijlage 5 Nota Reacties Inloopavond
Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen

Binnenhof

Bestemmingsplan - gemeente Steenbergen

Vastgesteld op 22-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Binnenhof' met identificatienummer NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001 van de gemeente Steenbergen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, ontwerp-technisch, juridisch, kunstzinnig, medisch, paramedisch, therapeutisch, consumentverzorgend – met uitzondering van het kappersbedrijf – of hiermee gelijk te stellen terrein, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.

1.7 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.9 balkon

een al dan niet inpandige, geheel of gedeeltelijk overdekte bij een woning behorende buitenruimte vanaf de eerste bouwlaag;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezagd

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.16 bijzondere centrumdoeleinden

gebruik van het openbare verblijfsgebied voor onder andere (waren- en rommel)markten, terrassen, standplaatsen en evenementen;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.20 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 dakterras

een ruimte op een gebouw, al dan niet in de vorm van een gebouwde constructie, met sta- of zitgelegenheden welke gebruikt of gebruikt kan worden als terras;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en / of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes. Niet toegestaan zijn het aanbieden, verkopen en / of leveren van diensten aan personen in het kader van een seksinrichting;

1.27 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gevellijn

de als zodanig op de verbeelding aangegeven figuur;

1.30 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 huishouden

één persoon woonachtig in één wooneenheid of woning of een aantal door eerstegraads familie- of vergelijkbare band aan elkaar gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde gemeenschappelijke voorzieningen en de gezamenlijke toegang in één wooneenheid of woning (zoals een gezin, een gezin met inwonende familieleden of een woongroep) die continue een eenheid vormt.

1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer'' geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft;

1.33 normaal onderhoud en beheer

het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden die tot de betreffende bestemming behoren;

1.34 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.35 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.36 openbare voorzieningen

voorzieningen die veelal in de openbare ruimte zijn gesitueerd, zoals afvalbakken, inzamelbakken voor glas, papier en kleding, straatverlichting, zitbanken, beeldende kunst;

1.37 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.38 peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan of maximaal 2 m van een weg grenst: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  2. b. in andere gevallen en voor andere bouwwerken: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm;

1.39 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar zijn aard gelijk te stellen gebied;

1.40 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.41 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 samenhangend straat- en bebouwingspatroon

  1. a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. b. een goede hoogte-/breedte-verhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. c. een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.43 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.44 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.45 voorgevellijn

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.46 woning/wooneenheid

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.47 woning, aaneengebouwd

blokken van meer dan 2 grondgebonden woningen onder 1 kap;

1.48 zijdelingse bouwperceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Algemeen

2.2 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 dakkapellen en goothoogte

Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%). In dat geval wordt de goot of boeiboord hoogte van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, achterpaden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. a. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en woonstraten;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. in-/uitritten;
  5. e. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  6. f. geluidswerende voorzieningen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. kunstobjecten;
  11. k. straatmeubilair;
  12. l. bijzondere centrumdoeleinden;

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag met in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag met in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. d. het gebruik van een woning/wooneenheid door meerdere huishoudens is niet toegestaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen

  1. a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
    1. 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    2. 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.2 Afwijken ten behoeve van nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. a. de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, al dan niet in het kader van een omgevingsvergunning, nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, bouwmassa, afmetingen en visuele karakteristieken van bouwwerken. De nadere eisen regeling wordt toegepast ter voorkoming van onevenredige aantasting van:

  1. a. de woonsituatie: het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen de vigerende bestemming, voorzover van toepassing, en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:
    1. 1. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
    2. 2. het uitzicht;
    3. 3. de aanwezigheid van voldoende privacy;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld: in het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing met aandacht voor:
    1. 1. een goede verhouding tussen bouwmassa's en gevelbeelden;
    2. 2. de samenhang met nabij gelegen bebouwing;
    3. 3. de hoogtedifferentiatie;
    4. 4. een goede verhouding tussen bouwmassa en inrichting van de omgeving;
  3. c. de verkeersveiligheid: ter waarborging van de verkeersveiligheid en in het bijzonder de benodigde uitzichthoeken van wegen;
    1. 1. de sociale veiligheid;
    2. 2. ter waarborging van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden: ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Binnenhof'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op braakliggende gronden in de bebouwde kom van Kruisland. De locatie is globaal gelegen tussen de woonpercelen aan de Wethouder Swagemakersstraat, Langeweg, Eerste Boutweg en de Graaf Engelbrechtstraat. Het betreft een voormalige bedrijfslocatie van een kwekerij. In de huidige situatie zijn restanten van een gesloopte bedrijfsgebouw met bijbehorende verharding en braakliggende gronden aanwezig.

Het concrete voornemen betreft de herontwikkeling van de locatie waarmee 9 levensloopbestendige woningen worden gerealiseerd. De woningen worden in twee rijen van 4 en 5 woningen gerealiseerd. Tevens zal de buitenruimte opnieuw worden ingericht met onder meer parkeervoorzieningen, woonstraten, tuinen en groenvoorzieningen.

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Steenbergen heeft op 24 maart 2015 besloten om in principe medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.

De herontwikkeling van het gebied is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Kom Kruisland 2013”, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is globaal gelegen tussen de woonpercelen aan de Wethouder Swagemakersstraat, Langeweg, Eerste Boutweg en de Graaf Engelbrechtstraat. Het perceel wordt ontsloten op de Wethouder Swagemakersstraat tussen de woningen nr. 3 en nr. 5. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in het dorp Kruisland en de directe omgeving weergegeven. Opgemerkt wordt dat de aangegeven begrenzing van het plangebied indicatief is. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in het dorp Kruisland en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 Huidig Planologisch Regiem

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Kom Kruisland 2013". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Steenbergen op 20 juni 2013. Daarnaast geldt het "Paraplubestemmingsplan 2015 (gemeente Steenbergen)", zoals vastgesteld op 24 september 2015. De wijzigingen uit dit parapluplan zijn (waar noodzakelijk) doorvertaald in dit plan. Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Kom Kruisland 2013" opgenomen. Met de rode omlijning is de begrenzing van het plangebied indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede van het bestemmingsplan "Kom Kruisland 2013" (Bron: gemeente Steenbergen)


Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen', 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch perceel. Aangezien ter plaatse geen bouwvlak aanwezig is, zijn geen gebouwen toegestaan. Daarnaast zijn beperkte delen van het plangebied bestemd tot 'Wonen' (zonder bouwvlak) en 'Tuin'. Dit betreft een deel van het perceel van de woning aan de Wethouder Swagemakersstraat 3 dat bij de herontwikkeling wordt betrokken. Ter plaatse van deze bestemmingen zijn tuinen en erven met bijbehorende gebouwen bij de woningen toegestaan.

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voorkomende bestemmingen, bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Door middel van bouwregel en een omgevingsvergunningenstelsel is deze planologische bescherming vastgelegd.

Het herontwikkelen van het plangebied met woningbouw is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de gewenste ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Steenbergen beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op het wateraspect.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de betrokkenheid van bestuursorganen en burgers.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis Kruisland

Kruisland is als nederzetting gesticht in de in 1487 bedijkte polder en droeg aanvankelijk de naam Engelsdorp of Engelsberg. Het dorp Kruisland heeft een planmatig karakter en is hoofdzakelijk gelegen op het kruispunt van de as Langeweg – Roosendaalseweg die van noord naar zuid loop en de haaks hierop gerichte as van de Markt en de Molenstraat.

Van oudsher is Kruisland een agrarische nederzetting geweest met een verzorgende functie voor het omliggende landelijke gebied. Het dorp heeft zich slechts langzaam ontwikkeld, tot het midden van de vorige eeuw is het een wat verstild agrarisch dorp gebleven. Wel kenmerkt het dorp zich van oudsher door een grote zelfstandigheid, hetgeen zich onder meer uit in het feit dat de gemeentenaam lange tijd luidde ‘Steenbergen en Kruisland’. Mede door de relatief grote afstanden van circa 8 kilometer tot de kernen Steenbergen en Roosendaal neemt Kruisland nog steeds een vrij autonome positie in.

2.2 Ruimtelijk- Functionele Structuur

Het plangebied is gelegen aan de noordkant binnen de bebouwde kom van Kruisland. De ruimtelijke structuur wordt voornamelijk bepaald door de hoofdinfrastructuur. Dit betreffen de langgerekte kruisende historische linten waaraan het dorp ontstaan is, de Roosendaalseweg-Langeweg en de Brugweg-Markt-Molenstraat.

Aan de randen van het dorp zijn de uitbreidingswijkjes zichtbaar, waarvan de tijdgebonden verkaveling duidelijk waarneembaar is. In de omgeving van het plangebied gaat het kleinschalige woongebieden in een orthogonale structuur, met over het algemeen jaren '50 woningen. Midden tussen de ontstane woonblokken zijn nog van oudsher aanwezige agrarische bedrijven aanwezig, waaronder de voormalige kwekerijlocatie in het plangebied. Voor het overige heeft dit deel van Kruisland voornamelijk een woonfunctie. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van Kruisland weergegeven met de locatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

2.3 Het Plangebied

Het plangebied betreft een voormalige bedrijfslocatie van een kwekerij. In de huidige situatie zijn restanten van een gesloopt bedrijfsgebouw met bijbehorende verharding aanwezig. Het plangebied wordt aan alle zijden begrenst door de woonpercelen aan de Wethouder Swagemakersstraat, Langeweg, Eerste Boutweg en de Graaf Engelbrechtstraat. Het perceel wordt ontsloten op de Wethouder Swagemakersstraat tussen de woningen nr. 3 en nr. 5. In afbeelding 2.2 zijn enkele foto's van de huidige situatie in het plangebied weergegeven. In afbeelding 2.3 is een straatbeeld van de toegangsweg (zie de pijl) vanaf de Wethouder Swagemakersstraat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0004.png"Afbeelding 2.2 Foto's huidige situatie in het plangebied (Bron: Natuurbank Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0005.png"

Afbeelding 2.3 Straatbeeld van de toegangsweg vanaf de Wethouder Swagemakersstraat (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Gewenste Ontwikkeling

Als gevolg van demografische ontwikkelingen zal de komende 10 jaar de bevolkingsgroei langzaam stagneren. Door een demografische ontwikkeling zoals vergrijzing neemt het aantal senioren toe. Ook leiden autonome maatschappelijke ontwikkelingen zoals extramuralisering en het gestegen welvaartsniveau ertoe dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig willen wonen. Deze ontwikkelingen hebben een veranderende vraag aan type woningen in verschillende levensfasegroepen tot gevolg. Zo ook de vraag naar levensloopbestendige woningen.

Het is gewenst de ruimtelijk ongewenste situatie op te heffen en een nieuwe invulling te geven aan het plangebied. Van belang is dat het stedenbouwkundig ontwerp passend is in de omliggende bebouwingsstructuren en bebouwingsmassa’s. Met de herontwikkeling wordt de gehele locatie herontwikkeld en worden maximaal 9 nieuwe woningen gerealiseerd. Gelet op de marktvraag worden grondgebonden levensloopbestendige woningen gerealiseerd. De nieuwe woningen worden aaneengebouwd gerealiseerd waarbij de voorgevel gericht wordt op de toegangsweg. In afbeelding 3.1 is een indicatieve schets van de gewenste situatie opgenomen. De daadwerkelijke invulling kan op ondergeschikte punten afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0006.png"

Afbeelding 3.1 Indicatieve schets van de gewenste situatie (Bron: Timek Bouwmanagement)

Aangezien de nieuwbouw tussen de omliggende woonpercelen is gelegen, is de bebouwingsmassa beperkt gehouden tot één bouwlaag met kap. Dit sluit in principe goed aan bij de wens om levensloopbestendige woningen (slaap-, bad- en woonkamer en keuken op de begane grond) te realiseren.

De hoofdgebouwen bestaan uit twee delen, een deel met kap en een deel zonder kap. De goot- en bouwhoogte van de delen van hoofdgebouwen met kap mag respectievelijk maximaal 3,3 en 7,5 meter bedragen. De goot- en bouwhoogte van de delen van hoofdgebouwen zonder kap mag maximaal 3,3 meter bedragen. Tevens mogen bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden, waarbij de goot- en bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter.

Tevens zullen de aaneengebouwde woningen worden voorzien van een berging op het achterperceel. Alle woningen zijn bereikbaar via de achterzijde. De twee buitenste woningen via het zijerf en de overige woningen via een achterpad.

De openbare ruimte wordt ingericht met de ontsluitingsweg, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. De bestaande toegangsweg tussen de woningen Wethouder Swagemakersstraaat 3 en 5 wordt verbreed. Om dit mogelijk te maken wordt de garage van Wethouder Swagemakersstraaat 3 gesloopt en het woonperceel verkleind. In afbeelding 3.2 zijn impressies van de gewenste situatie opgenomen. De daadwerkelijke invulling kan op ondergeschikte punten afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0007.png"

Afbeelding 3.2 Impressies invulling van het plangebied in vogelvlucht (Bron: Timek Bouwmanagement)

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Uitgangspunten

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

In dit geval wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • stedelijkheidsgraad: weinig stedelijk
  • stedelijke zone: rest bebouwde kom
  • functie: wonen, koop, tussen/hoek
  • parkeernorm: 1,6 per woning
  • verkeersgeneratie: 7,0 per woning

3.2.2 Verkeer

De verkeersgeneratie voor de woningen bedraagt (9 x 7,0 =) 63 verkeersbewegingen per etmaal. Hierbij wordt opgemerkt dat het levensloopbestendige woningen betreffen, waarbij een aantal huishoudens zeer waarschijnlijk een lagere verkeersgeneratie met zich mee brengt.

De ontsluiting van de parkeervoorzieningen vindt plaats via de toegangsweg tussen de woningen aan de Wethouder Swagemakersstraat 3 en 5. De toegangsweg wordt over de gehele lengte verbreed tot minimaal 4,7 meter. De aansluiting op de Wethouder Swagemakersstraat wordt zodanig gewijzigd dat relatief eenvoudig de toegangsweg kan worden opgedraaid vanuit westelijke richting (Langeweg).

De Wethouder Swagemakersstraat komt op korte afstand uit op de Langeweg. Beide wegen beschikken over voldoende capaciteit voor de toename aan verkeersbewegingen.

3.2.3 Parkeren

De parkeerbehoefte voor de woningen bedraagt (9 x 1,6 =) 15 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte gerealiseerd, op het binnenterrein in het plangebied. Hiertoe worden minimaal 15 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd, zoals weergegeven in afbeelding 3.1. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. De parkeernorm is vastgelegd in de regels van dit plan.

Hierbij wordt opgemerkt dat het levensloopbestendige woningen betreffen, waarbij een aantal huishoudens mogelijk in een lagere parkeerbehoefte voorzien, waardoor te allen tijde ruim voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het beleid vanuit het Rijk, de provincie Noord-Brabant en gemeente Steenbergen. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en overig rijksbeleid

De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.

Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

In meerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is uitgesproken dat kleinschalige woningbouw geen stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (waaronder ABRS 8 april 2015, 201401119/1/R1 waarbij het ging om 9 woningen ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653 waarbij het ging om tien woningen; behoudens samenhang met een groter woningbouwproject).

Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 9 nieuwe grondgebonden woningen, waarbij geen sprake is van samenhang met andere woningbouwprojecten. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft dan ook geen verdere toetsing plaats te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking”.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

4.2.2 Verordening ruimte 2014

4.2.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant verwoorde en in de Verordening ruimte 2014 verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie gemeente Steenbergen

4.3.2 Woonvisie 2015

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, milieuzonering, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

5.1.3 Conclusie

De aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

5.2.1 Kader

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van woningen worden gesitueerd.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

In onderstaande tabel worden de richtafstanden per milieucategorie weergegeven, waarbij is aangegeven dat wanneer wordt uitgegaan van 'gemengd gebied' de richtafstanden met één afstap kunnen worden verkleint. Deze verkleining met één afstandsstap is voor het aspect gevaar niet zonder meer mogelijk. Het plangebied maakt onderdeel uit van een woongebied. Het gebied is aan te merken als omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

5.2.3 Situatie plangebied

5.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling waar dit plan in voorziet.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Rouwmaat Groep heeft in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten en de conclusies opgenomen. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1 van deze toelichting.

5.3.2 Situatie plangebied

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Wel zijn op zintuiglijke wijze een aantal afwijkende waarnemingen gedaan, namelijk kooldeeltjes en baksteen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • de grond plaatselijk licht verontreinigd is met PAK, Kobalt en Molybdeen;
  • het grondwater licht verontreinigd is met Barium.

Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door de waargenomen antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling waar dit plan in voorziet.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.4.2 Situatie plangebied

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier – op basis van in te voeren verkeersgegevens - worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het omslagpunt waarbij een project eventueel een bijdrage van betekenis kan leveren ligt bij circa 1250 voertuigbewegingen (auto’s zonder vrachtverkeer) per etmaal. Het aantal verwachtte vervoerbewegingen als gevolg van de 9 grondgebonden woningen ligt beduidend lager (zoals beschreven in paragraaf 3.2) dan dit aantal, waarmee het project NIBM is.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het blauw omlijnde gebied behoort niet tot het plangebied van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0015.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: Risicokaart.nl)


Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.5.3 Advies Brandweer

Naar aanleiding van de verdere uitwerking van het plan heeft de Brandweer Midden- en West-Brabant aangegeven om in de ontwerpfase voldoende rekening te houden met brandveiligheidsaspecten, de bereikbaarheid en bluswatervoorziening.

Uiteraard dienen alle zaken te voldoen aan het Bouwbesluit en worden ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning getoetst.

Bluswatervoorziening

  1. 1. Een bouwwerk heeft een toereikende bluswatervoorziening. Dit geldt niet indien de aard, ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist.
  2. 2. De afstand tussen een bluswatervoorziening als bedoeld in het eerste lid en een brandweeringang als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, is ten hoogste 40 m.
  3. 3. Een bluswatervoorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.

Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten

  1. 1. Tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen ligt een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
  2. 2. Het eerste lid is niet van toepassing:
    1. a. op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m² en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090;
    2. b. op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m²;
    3. c. op een lichte industriefunctie uitsluitend voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090;
    4. d. indien de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 meter van een openbare weg ligt, of
    5. e. indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid vereist;
  3. 3. Tenzij het bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening anderszins bepaalt heeft een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid:
    1. a. een breedte van ten minste 4,5 meter;
    2. b. een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;
    3. c. een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter, en
    4. d. een doeltreffende afwatering.
  4. 4. Een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid is over de in het derde lid voorgeschreven hoogte en breedte vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.

Opstelplaats voor brandweervoertuigen

  1. 1. Bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zijn zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
  2. 2. De afstand tussen een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid en een brandweeringang als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, is ten hoogste 40 m.
  3. 3. Een opstelplaats voor brandweervoertuigen als bedoeld in het eerste lid is over de voorgeschreven hoogte en breedte als bedoeld in artikel 6.37, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
  4. 4. Hekwerken die een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.

Met het ontwerp is voldoende rekening gehouden met voorgenoemde ontwerpeisen. De toegangsweg wordt met dit plan verbreed waarmee kan worden voldaan aan de minimale bereikbaarheidseisen voor hulpverleningsdiensten. Tevens zijn voldoende opstelmogelijkheden in de openbare ruimte en bluswatervoorzieningen.

5.5.4 Conclusie

Het project is in overeenstemming met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid en voldoet aan de door de regionale brandweer gestelde eisen (in het kader van een bestemmingsplan).

5.6 Ecologie

5.6.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbank Overijssel heeft binnen het plangebied een quickscan uitgevoerd. In de volgende subparagrafen worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor de volledige quickscan wordt verwezen naar Bijlage2 van deze toelichting.

5.6.2 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

5.6.3 Soortenbescherming

5.6.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

5.7.1 Archeologie

5.7.2 Cultuurhistorie

5.7.3 Conclusie

Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk en van aantasting van cultuurhistorische waarden is geen sprake.

5.8 Besluit Milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling)noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

5.8.2 Situatie plangebied

5.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Vigerend Beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een “goede ecologische toestand” (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een “goed ecologisch potentieel” (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.

6.1.2 Nationaal beleid

Het Nationaal Bestuursakkoord Water- actueel (NBW-actueel, 2008) is een actualisatie van het oorspronkelijk NBW uit 2003. Het betreft een overeenkomst tussen het rijk, de provincies, het Inter Provinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename verharde oppervlak. In de actualisatie 2008 is meer nadruk gelegd op klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave, ontwikkelingen in de woningbouw en infrastructuur en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.

6.1.3 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 heeft meerdere doelstellingen. Het Waterplan bevat het strategisch waterbeleid van de provincie. Daarnaast is het Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen en bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

6.1.4 Beleid Waterschap

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.

Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten plangebied

Het huidige watersysteem en riolering

Het bestemmingsplann voor de bouw van 9 woningen ligt in de kern Kruisland in de gemeente Steenbergen en binnen het bemalingsgebied centrum dat is voorzien van een gemengd rioolstelsel. In de huidige situatie wordt het afvalwater van de voormalige bedrijfslocatie en het hemelwater van het dak en de omliggende verharding geloosd op de riolering in de Wethouder Swagemakersstraat. Er zijn geen problemen met betrekking tot grondwater.

Het overtollige water wordt via de overstort met een bergbezinkleiding in de Brugweg geloosd op de noordelijk langs deze weg gelegen sloot. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC toegepast. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Het toekomstig watersysteem

Nagegaan is aan de hand van de watertoetscriteria of de beoogde wijziging van de voormalige bedrijfslocatie naar woningbouw strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige aanpassingen. In onderstaande tabel zijn deze aspecten weergegeven.

Thema Uitwerking
Veiligheid/Waterkering Er liggen geen primaire of regionale waterkeringen in en/of grenzend aan het plangebied.
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)
De huidige bebouwing en de daarbij behorende terreinverhardingen worden verwijderd. Daarvoor in de plaats komen 9 woningen met een nieuwe terreinindeling. Het bestaande totale verhardoppervlak, dak en terreinverharding, bedraagt 250 m2.
Het totale verhard oppervlak na realisatie van de woningbouw bedraagt 1.800 m2. De toename van het verhard oppervlak bedraagt 1.550 m2, conform de Keur en de algemene regel 15 van de algemene regels waterschap Brabantse Delta wordt geen retentie geëist omdat de toename minder dan 2.000 m2 bedraagt.
Riolering/RWZI
In de omgeving ligt een gemengd rioolstelsel. Zowel het (huishoudelijk) afvalwater als het hemelwater van de daken en de terreinverharding worden naar dit rioolstelsel afgevoerd. Vervolgens wordt het water afgevoerd naar de zuivering van waterschap Brabantse Delta te Bath.
De rioleringsafvoer vanaf de woningen (het plangebied) zal zodanig worden aangelegd dat een toekomstige aansluiting op een eventueel aan te leggen gescheiden rioolstelsel zonder meer mogelijk is. Een gescheiden rioolstelsel wil zeggen dat het huishoudelijk afvalwater (DWA) en het hemelwater (HWA) van elkaar gescheiden worden. De kosten voor het aanleggen van een gescheiden stelsel in de Wethouder Swagermakersstraat zijn dermate hoog, dat het financieel niet haalbaar is deze kosten te verhalen op voorliggende ontwikkeling. Het gemengde rioleringsstelsel in de Wethouder Swagemakersstraat wordt te zijner tijd vervangen door een gescheiden rioleringsstelsel.
De toename van waterafvoer ten gevolge van de wijziging van de voormalige bedrijfslocatie in de hiervoor genoemde woningbouw is te verwaarlozen.
Watervoorziening/
-aan- en afvoer
Niet van toepassing. In zowel de huidige als de toekomstige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Niet van toepassing.
Bodemdaling De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden.
Grondwateroverlast Niet van toepassing.
Oppervlaktewaterkwaliteit Om verontreiniging van het oppervlaktewater zoveel als mogelijk te voorkomen dienen duurzame, niet-uitlogende bouwmaterialen te worden toegepast.
Grondwaterkwaliteit Niet van toepassing
Verdroging Niet van toepassing. Het plangebied is niet gelegen binnen beschermd gebied, conform de Keur Waterschap Brabantse Delta.
Natte natuur Niet van toepassing. Geen oppervlaktewaterlichamen met natuurfuncties in of in de omgeving van het plangebied.
Onderhoud(smogelijkheden) waterlopen Niet van toepassing. In zowel de huidige als de toekomstige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig.

Op 29 februari 2016 is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het waterschap met het verzoek om conform de watertoets een advies uit te brengen, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op 8 april 2016 is heeft het waterschap gereageerd en een positief wateradvies afgegeven. Het complete wateradvies is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.

7.2 Opzet Van De Regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten (Artikel 2):
    Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
  • Nadere eisen: omschrijving van de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwmogelijkheden;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan is;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In paragraaf 7.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
    Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
    In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Specifiek is het gebruik van gronden als seksinrichting uitgesloten.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
    In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Overige regels (Artikel 9)
    In dit artikel zijn bepalingen op basis waarvan het college van B&W nadere eisen kan stellen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels (Artikel 10) is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel (Artikel 11) wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Tuin (Artikel 3)

Deze bestemming heeft vooral betrekking op tuinen behorende bij de woningen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, achterpaden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan. In deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van erfscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m en voor overige bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor kan ter plaatse van de bestemming 'Tuin' niet vergunningsvrij gebouwd worden.

Verkeer (Artikel 4)

Deze bestemming heeft betrekking op gronden ten behoeve van wegen, woonstraten, voet- en fietspaden; parkeervoorzieningen, in-/uitritten, groenvoorzieningen, bermen en beplanting, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten, straatmeubilair en bijzondere centrumdoeleinden. Gebouwen in vorm van nutsvoorzieningen zijn toegestaan. De bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde verschillen per type bouwwerk.

Wonen (Artikel 5)

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen in woningen ten behoeve van de huisvesting van één huishouden daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Tevens zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan. Gelet op de aanduiding 'aaneengebouwd', zoals weergegeven op de verbeelding zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De hoofdgebouwen bestaan uit twee delen, een deel met kap en een deel zonder kap. De goot- en bouwhoogte van de delen van hoofdgebouwen met kap mag respectievelijk maximaal 3,3 en 7,5 meter bedragen. De goot- en bouwhoogte van de delen van hoofdgebouwen zonder kap mag maximaal 3,3 meter bedragen. In de buitenste kopgevels van het bouwplan zijn gevelopeningen in de tweede bouwlaag (verdieping onder de kap) uitgesloten.

Bijbehorende bouwwerken (aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen) mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken per woning is afhankelijk van de omvang van het bouwperceel. De goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen maximaal 3 meter bedragen.

Het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte is niet toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels zijn voorwaarden opgenomen waaronder aan-huis-gebonden beroepen, (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast zijn toegestaan. Tevens is binnen deze bestemming een regeling opgenomen die voldoende parkeergelegenheid waarborgt in het bestemmingsplan. Er dient te worden voorzien in de aanleg en instandhouding van minimaal 15 parkeerplaatsen, conform de berekening parkeerbehoefte die is opgenomen in Bijlage 1 van de regels.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Steenbergen. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Betrokkenheid Bestuursorganen En Burgers

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Noord-Brabant

De gemeente kan met behulp van een formulier een ruimtelijk plan elektronisch toezenden aan de Provincie Noord-Brabant. Met dat formulier is beoogd de procedure rond het wettelijk vooroverleg te verkorten. Op basis van de ingevulde ruimtelijke aspecten kan in veel gevallen worden volstaan met het invullen van het formulier. De gemeente ontvangt vervolgens via de e-mail een afschrift van de inventarisatie van de ruimtelijke aspecten, waarmee het wettelijk vooroverleg is afgerond.

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, is het bestemmingsplan op 1 maart 2016 door middel van het formulier elektronisch aangemeld bij de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft hierop gereageerd dat er geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk vooroverleg kan als afgerond worden beschouwd.

9.1.3 Waterschap Brabantse Delta

Op 29 februari 2016 is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het waterschap met het verzoek om conform de watertoets een advies uit te brengen, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op 8 april 2016 is heeft het waterschap gereageerd en een positief wateradvies afgegeven. Het complete wateradvies is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

9.2 Inloopavond

Op 3 maart 2016 is er voor omwonenden een inloopavond gehouden over het plan tot het bouwen van negen levensloopbestendige woningen aan de Wethouder Swagemakersstraat. Er is tekst en uitleg gegeven over het plan en er zijn tijdens de avond vragen gesteld. Naar aanleiding van de inloopavond zijn er schriftelijke reacties ontvangen van omwonenden. Deze reacties zijn beantwoord door de gemeente en de Nota reacties inloopavond is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Binnenhof" heeft vanaf 2 juni 2016 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Bij de gemeente zijn gedurende deze periode 11 zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn beoordeeld en gaven aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Voor een samenvatting en beoordeling van de zienswijzen wordt verwezen naar de Nota van zienswijzen in Bijlage 6 van deze toelichting.

Bijlage 1 Berekening Parkeerbehoefte

Berekening parkeerbehoefte
Functie Aantal Norm Totaal
Levensloopbestendige woningen 9 1,6 parkeerplaats
per woning
14,4
Totaal te realiseren parkeerplaatsen 15

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 2 Quickscan natuurwaardenonderzoek

Bijlage 3 Bureauonderzoek En Verkennend Booronderzoek Archeologie

Bijlage 3 Bureauonderzoek en Verkennend booronderzoek Archeologie

Bijlage 4 Wateradvies Waterschap Brabantse Delta

Bijlage 4 Wateradvies waterschap Brabantse Delta

Bijlage 5 Nota Reacties Inloopavond

Bijlage 5 Nota reacties inloopavond

Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 6 Nota van zienswijzen