KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Aardkundig
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Geldend Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.6 Conclusie
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Ecologie
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Water
4.5 Milieuzonering
4.6 Bodem
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
6.4 Grondexploitatie
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Ecologische Inventarisatie
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Zienswijzennotitie

Bestemmingsplan Broek in Waterland - Molengouw 60-62

Bestemmingsplan - gemeente Waterland

Vastgesteld op 14-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Broek in Waterland - Molengouw 60-62 met identificatienummer NL.IMRO.0852.BPKBRmolen6062016-va01 van de gemeente Waterland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.7 archeologisch waardevol terrein:

een terrein waarin zich voorwerpen en/of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

de begane grond of een verdieping van een gebouw waarbij per bouwlaag over 100% van het vloeroppervlak een plafondhoogte van ten minste 2,40 m aanwezig c.q. mogelijk is. Een volledig onder het peil gelegen ruimte wordt hieronder niet begrepen;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dakterras:

een plat dak dat door de wijze van afwerking geschikt is gemaakt om te worden gebruikt als terras, niet bedoeld een balkon uitstekend of op een erker;

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 erker:

een ondergeschikt bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw met een beperkte omvang (breedte, bouwhoogte, diepte) en transparante verschijningsvorm, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.24 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.25 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in bijlage genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, met inbegrip van productiegebonden detailhandel, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.26 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.27 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, niet bedoeld een luifel;

1.28 paardrijbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining, zonder licht- en geluidsinstallaties;

1.29 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de dichtstbijzijnde weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het zomerwaterpeil;

1.30 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.31 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen, verstrekken of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, wagen of tafel;

1.33 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel;

1.34 voorgevelrooilijn:

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing;

1.35 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;

1.36 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.37 zijerf:

dat deel van het achtererf dat naast het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ligt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. 1. de breedte en lengte of diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;

  1. 2. de oppervlakte van eenbouwwerk:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;

  1. 3. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

  1. 4. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. 5. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. 6. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

tussen de bovenkant van het bouwwerk en het peil;

  1. 7. Afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen met bijbehorende bouwwerken,

met de daarbij behorende:

  1. b. tuinen, erven en terreinen;
  2. c. oevers ter plaatse van de aanduiding 'oever';
  3. d. andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, een zwembad en/of een tennisbaan;
  2. b. het gebruik van de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kantoor- en praktijkruimte, met dien verstande dat onder dit verbod niet valt het gebruik van gedeelten van bebouwing als kantoor- en praktijkruimten ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep, indien en voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het vloeroppervlak van de kantoor- en praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken;
    3. 3. de verhoogde vraag naar parkeervoorzieningen wordt opgevangen op eigen terrein.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Aardkundig

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Aardkundig' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de uitbouw van de aardkundige waarden.

4.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  2. b. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  3. c. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen', tot niet meer dan 15% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels ten behoeve van de overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch beter realiseren van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3,00 m bedragen en geen vergroting van bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van dakopbouwen met ten hoogste 1,00 m wordt vergroot;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
      • de diepte van een erker ten hoogste 1,00 m bedraagt;
      • de bouwhoogte ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,20 m, bedraagt;
    2. 2. balkons, mits:
      • de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m wordt overschreden;
      • de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt;
    3. 3. liftinstallaties ten behoeve van de huisvesting van minder validen, mits:
      • de bouwgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden;
      • de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m bedraagt.

Artikel 9 Overige Regels

  1. 1. Een bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag uitsluitend worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien die duurzaam in stand wordt gehouden.
  2. 2. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan:
    1. a. aan de beleidsregel ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals deze geldt ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning,
    2. b. bij ontbreken van een beleidsregel als genoemd onder 1, aan de CROW-parkeernomen zoals deze gelden ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning.
  3. 3. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:


'Regels van het bestemmingsplan Broek in Waterland - Molengouw 60-62'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van Broek in Waterland ligt een lint dat ontsloten wordt via de weg Molengouw. Het perceel dat onderdeel is van het voorliggende bestemmingsplan is in gebruik als groenlocatie. De initiatiefnemer heeft plannen om op het betreffende perceel twee vrijstaande woningen te bouwen. De gemeente wil aan de beoogde ontwikkeling meewerken middels een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passende bestemmingsregeling voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBRmolen6062016-va01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied aan de oostzijde van Broek in Waterland

1.2 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt in de gemeente Waterland en maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Broek in Waterland' dat is vastgesteld op 24 april 2008. Het perceel heeft in het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Groenvoorzieningen', zoals weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKBRmolen6062016-va01_0002.png"
Figuur 2. Uitsnede van het plangebied in het nu vigerende bestemmingsplan "Broek in Waterland 2008"

Binnen de huidige bestemmingsplanregeling is het niet zonder meer toegestaan om de beoogde woningen te realiseren, omdat wonen niet past binnen de gebruiksbeschrijving. Om het bouwen van twee woningen mogelijk te maken, is het noodzakelijk om een afzonderlijk bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) op te stellen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemming. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Broek in Waterland, in een lint dat ontsloten wordt via de weg Molengouw. Ten noordwesten van het plangebied ligt de bebouwing van de kern Broek in Waterland. Het landschap rondom Broek in Waterland wordt gekarakteriseerd als veenweidegebied. Het veenweidegebied is zeer open met brede watergangen. Verspreid in het landschap liggen dorpen en boerderijen als eilanden in dit open landschap.

Op dit moment is het plangebied in gebruik als groenlocatie. Overeenkomstig dit gebruik heeft het plangebied een bestemming 'Groenvoorzieningen'.

2.2 Toekomstige Situatie

Het planvoornemen omvat de realisatie van twee woningen op het perceel achter de Molengouw 58. De gemeente heeft aangegeven mee te willen werken aan de ontwikkeling van twee woningen, omdat er sprake is van een specifieke ruimtelijke situatie, die vraagt om een specifieke planologische regeling. Het perceel maakt deel uit van een divers gebied dat langzamerhand een woonwijkje is geworden. In de afgelopen jaren is een vijftal woningen aan het gebied toegevoegd. Verdichting van het bebouwde gebied is in stedenbouwkundig opzicht een logische ontwikkeling. Het perceel is al omringd door woningen, daarom verdwijnt er geen landschap of open doorzicht. Het wijzigen van de groenbestemming naar woondoeleinden is aanvaardbaar omdat het perceel geen openbare groenvoorziening betreft maar een particulier perceel.

Situering woningen

Overeenkomstig de bestemming 'Woondoeleinden' uit het bestemmingsplan Broek in Waterland 2008, moeten de woningen in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, tweedelijnsbebouwing wordt niet toegestaan. De voorgevelrooilijn is volgens dit bestemmingsplan de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbaar gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing. De voorgevel is de naar de weg toegekeerde zijde van een gebouw. De woningen in de kom van Broek in Waterland zijn in het algemeen duidelijk op de weg georiënteerd, staan in een enigszins verspringende rooilijn en staan veelal dicht op de weg. Er is op deze locatie echter geen sprake van bouwen aan een openbare weg en duidelijke rooilijnen ontbreken in dit gebied. De ontsluiting vindt plaats door middel van een toegangsweg langs de huisnummers 56 en 58 en vindt plaats op de Burgemeester Peereboomweg. In aansluiting op de systematiek in de kom, zullen de voorgevels naar de toegangsweg moeten worden gericht. Hierdoor wordt tweedelijnsbebouwing voorkomen en wordt aangesloten bij de situatie zoals in het bestemmingsplan wordt beoogd.

De woningen bestaan uit één bouwlaag met kap, en sluiten aan bij de bouwregels voor Woondoeleinden categorie II van het bestemmingsplan Broek in Waterland 2008. Door de woningen te beperken tot één bouwlaag met kap, wordt de bouwhoogte aan het einde van de Molengouw afgebouwd en ontstaat er een afronding van het woongebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:

  1. 1. Rijksvaarwegen;
  2. 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
  3. 3. Kustfundament;
  4. 4. Grote rivieren;
  5. 5. Waddenzee en waddengebied;
  6. 6. Defensie;
  7. 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  8. 8. Elektriciteitsvoorziening;
  9. 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  10. 10. Ecologische hoofdstructuur;
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

Het voornemen raakt niet aan nationale ruimtelijke belangen.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijke gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Als hulpmiddel voor het toepassen van deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een handreiking opgesteld. Deze handreiking gaat uit van het doorlopen van drie treden:

  1. 1. Is er een regionale behoefte? Zo nee, stop de procedure of pas het plan zodanig aan dat het past bij de regionale behoefte;
  2. 2. Zo ja, is (een deel) van de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaande stedelijke gebied. Zo ja, voldoende gemotiveerd;
  3. 3. Zo nee, zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

In de eerste trede is opgenomen dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Er is geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt echter dat de bouw van twee woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is in zoverre niet van toepassing op voorliggend plan.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2040

De Structuurvisie is het ruimtelijk beleidskader van de provincie en geeft op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid van de provincie weer. Het is een zelfbindend document. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is in 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. In 2015 heeft de meest recente actualisatie plaatsgevonden.

De provincie Noord-Holland zet de komende 30 jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringd door aantrekkelijk recreatief groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand Bebouwd Gebied (in de PRV d.d. 1 maart 2017 bestaand stedelijk gebied in plaats van Bestaand Bebouwd Gebied).

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. Voorliggend bestemmingsplan is getoetst aan de PRV zoals deze op 1 maart 2017 in werking is getreden.

Artikel PRV Toetsingscriterium Conclusie
Artikel 5c.
Kleinschalige ontwikkeling
Een bestemmingsplan staat geen kleinschalige ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied toe, tenzij deze ontwikkeling binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie plaatsvindt, of in geval dat het bestaand bebouwd oppervlak niet wordt vergroot.

De gedachte achter artikel 5c is dat voor kleinschalige ontwikkelingen, zoals enkele woningen, altijd ruimte is binnen BSG of binnen bestemmingsvlakken in het landelijk gebied waar al wordt voorzien in stedelijk functies.
In aansluiting op de landelijke jurisprudentie wordt voorgenomen ontwikkeling niet gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 1.1.1 van het Bro. De PRV sluit hier qua terminologie aan bij de Bro. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling.

Het plangebied kent in het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Groenvoorzieningen'. Het betreft een particulier perceel dat al is omringd door woningen. Het perceel kan het worden gezien als onderdeel van het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van het woonwijkje ter plaatse, en daarmee worden gerekend tot het bestaand stedelijk gebied. Verdichting van het bebouwde gebied is in stedenbouwkundig opzicht een logische ontwikkeling.

De kleinschalige ontwikkeling is in lijn met artikel 5c binnen bestaand stedelijk gebied toelaatbaar.
Artikel 8.
Aardkundig waardevolle gebieden
In de toelichting wordt aangegeven in hoeverre rekening wordt gehouden met de voorkomende bijzondere aardkundige waarden. De planlocatie ligt in een aardkundig waardevol gebied. In dit bestemmingsplan zijn de aardkundige waarden beschermd met een dubbelbestemming met passende planregel.

Volgens het toetsingscriterium uit de verordening kan het plangebied worden gerekend tot het bestaand stedelijk gebied. Tevens is een dubbelbestemming in het plan opgenomen om de aardkundige waarden in het plangebied te beschermen. Hiermee voldoet de nieuwe ontwikkeling aan de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.3.3 Nationaal Landschap Laag Holland

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Laag Holland. Sinds 2012 zijn nationale landschappen geen rijksbeleid meer. Het beleid is niet expliciet overgedragen aan de decentrale overheden, waardoor het staat hen vrij staat het te continueren dan wel te wijzigen of te beëindigen. De provincie Noord-Holland heeft in haar Structuurvisie Noord-Holland 2040 opgenomen dat de provincie regie voert over het behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van dit gebied.

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland zijn:

  • Het behoud en de ontwikkeling van de openheid van het landschap;
  • Het behoud van de rijkdom aan weide- en moerasvogels;
  • Het behoud van het oude geometrische inrichtingspatroon in de droogmakerijen;
  • Het behoud van het veenpakket;
  • Het behoud van de middeleeuwse strokenverkavelingen en de historische watergangen in het veenweide gebied;
  • Het behoud van een groot aantal archeologische locaties;
  • Het behoud en de ontwikkeling van karakteristieke dijk- en lintdorpen.

Om deze kernkwaliteiten te kunnen behouden en ontwikkelen, voert de Provincie regie op de volgende doelen:

  • Het behoud en de ontwikkeling van de landbouw als economische drager van het open landschap;
  • Het verkrijgen van een robuust watersysteem met een goede waterkwaliteit;
  • Het bevorderen van de toegankelijkheid van het gebied voor recreatie en toerisme;
  • Een op de burger gerichte communicatie over het Nationaal Landschap.

Bij de ontwikkeling van het bouwplan moet rekening worden gehouden met de doelstellingen voor het behoud van het nationaal landschap. Door het bestemmingsplan worden geen bepalende elementen van het Nationale Landschap Laag Holland verstoord.

3.3.4 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

Conform de provinciale verordening dienen in het nieuwe bestemmingsplan voor deze ontwikkeling regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap zoals omschreven in de leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie richt zich op het behouden, versterken en ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit van de te onderscheiden landschapstypen. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is “ontwikkelen met behoud van identiteit en kwaliteit”. De ruimtelijke kwaliteit is omschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het landschap. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: aardkundige waarden, archeologische waarden en tijdsdiepte (tezamen ‘ondergrond’), historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten, openheid (tezamen ‘Landschaps-DNA’) en ‘Dorps-DNA’. Per landschapstype wordt een ruimtelijke beleidsprofiel uitgezet.

Broek in Waterland ligt in het veenpolderlandschap en wordt als wegdorp aangeduid in provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Karakteristiek voor een wegdorp in de veenpolders is:

  • Lineaire bebouwing;
  • Opstrekkende verkaveling;
  • Waterrijke omgeving;
  • Langgerekt slotenpatroon;
  • Doorzichten vanaf de weg naar open landschap.

Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de belangrijke zichtlijnen, watergangen, verkavelingen en het open landschap. Het perceel is al omringd door woningen. Daarom verdwijnt er vanwege de ontwikkeling geen landschap of open doorzicht. De voorgestelde verkaveling sluit aan bij het landschap.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regiovisie Waterland 2040

De regio Waterland heeft in 2009 de Regiovisie Waterland 2040 opgesteld. Het motto van de Regiovisie is: Vitaal met Karakter. De Regiovisie Waterland 2040 vormt de basis voor de gemeentelijke plannen die gemaakt gaan worden. Tevens wordt de visie gebruikt voor het inbrengen van de mening van de regio Waterland bij plannen van de Provincie Noord-Holland en die van de Metropoolregio Amsterdam. Volgens de visie dient de sociaal-economische vitaliteit van de kernen te worden bewaakt. Hieraan dient het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk bij te dragen, zonder het authentieke karakter van het landschap aan te tasten. Verder is er een "plus" nodig op het gebied van woningbouw ter bevordering/instandhouding van de vitaliteit van de kernen. Daarbij horen ook de locaties van Waterlands Wonen, die kwantitatief tot 2020 nog niet zijn ingevuld. Deze dienen na 2020 verder te worden ontwikkeld.

De woningbouw in het plangebied draagt bij aan de sociaal-economische vitaliteit van Broek in Waterland. Verdichting van het bebouwde gebied is in stedenbouwkundig opzicht een logische ontwikkeling. De toekomstvisie vormt geen belemmering ten aanzien van dit bouwplan.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Welstandsnota Waterland

De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Waterland 2013. In de Welstandsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.

Het plangebied valt in de Welstandsnota onder het 'Landelijk gebied'. Het landelijke gebied van de gemeente Waterland maakt deel uit van het Hollands-Utrechtse veenweidegebied en wordt gekenmerkt door een grote mate van openheid. De meeste gebouwen in het landelijke gebied maken deel uit van een lint. Karakteristiek zijn de stolpboerderijen op een erf, omgeven door bomen. Behalve de vele stolpboerderijen zijn ook vrijstaande woningen uit de jaren zestig veel voorkomend.

Om in te spelen op de verwachte ontwikkelingen kan met een regulier welstandsniveau worden volstaan. Dit houdt in dat de basiskwaliteit van het gebied behouden moet blijven. Om te voorkomen dat in het landelijk gebied ongewenste nieuwbouw ontstaat (bijvoorbeeld catalogusbouw, boerderettes) mag het gebouw alleen vanuit de volgende invalshoeken worden ontworpen:

  • het ontwerp is in zijn geheel direct afgeleid van de stolpboerderij. Dit houdt in dat het gebouw aan de objectgerichte welstandscriteria voor stolpboerderijen voldoet.
  • het ontwerp is in zijn geheel niet van een stolp afgeleid, maar heeft bijzondere op de plek toegesneden eigen architectonische kwaliteiten, afgeleid van gebiedseigen kenmerken.

Daarbij is het van belang dat de streekeigen landelijke architectuur wordt beschermd, opdat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet verloren gaan. En dat voor het gebied wezensvreemde gebouwen of elementen (bijvoorbeeld wolfseinden) worden voorkomen.

Het gemeentelijk welstandsbeleid heeft zijn vertaling gekregen in dit bestemmingsplan. Daarmee voldoet dit bestemmingsplan aan het gemeentelijk beleid.

3.5.2 Woonvisie Waterland 2020

Op 23 december 2015 is de Woonvisie Waterland 2020 vastgesteld. Het gaat om een brede visie op het wonen met beleidskaders en een uitvoeringsagenda. Het is een visie voor de middellange termijn, die rekening houdt met actuele regelgeving en gebaseerd is op feitelijke en toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt. De gemeente wil prestatieafspraken maken met de corporaties. Woonbeleid, zoals deze woonvisie, is daardoor een voorwaarde. Deze woonvisie vormt dan ook de basis voor een bod van de corporaties en is daarmee het startpunt voor het maken van afspraken met de in de gemeente werkzame corporaties en de huurdersorganisaties. Opgaven waar de gemeente onder meer voor staat zijn de groeiende woningbehoefte, de veranderende vraag naar woningen en het vergroten van de doorstroming en de kwaliteit van de woningvoorraad in het kader van duurzaamheid.

De gemeente geeft aan tegemoet te willen komen aan de natuurlijke groei van de gemeente en kernen, door het selectief toevoegen van nieuwe woningen. De verwachtte groei van de woningbehoefte zou idealiter leiden tot een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 50-80 woningen per jaar. Waterland wil echter groeien met behoud van kwaliteit. Hierin speelt het groene karakter van de gemeente een hoofdrol. Dit stelt grenzen aan de groei. In de woonvisie wordt uitgegaan van een plancapaciteit van 500 woningen tot 2040, hoofdzakelijk uitbreidingen. Toekomstige locaties moeten bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied (zoals omschreven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening) worden gezocht.

Met de realisatie van de twee woningen wordt voorzien in de natuurlijke groei van de kern Broek in Waterland. Het perceel ligt in een groeiend woonwijkje en wordt al omringt door woningen. Hierdoor verdwijnt er geen landschap of open doorzicht. De ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt van de gemeente om te groeien met behoud van kwaliteit.

3.5.3 Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2016

De Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2016 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen. In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.5.4 Duurzaamheidsagenda

De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten. De ontwikkelende partij beoogt duurzame woningen te realiseren of te laten realiseren.

3.5.5 Nota integrale handhaving 2016-2020

Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota geeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.

3.5.6 Groenvisie 2016

De gemeente Waterland heeft een groen en landelijk karakter. Om de bestaande en potentiële waarden van het groen te behouden en in de toekomst verder te ontwikkelen is in 2008 de Groenvisie 2016 vastgesteld. Deze visie biedt aanknopingspunten voor de groene ontwikkelingen binnen de gemeente en vormt de basis voor het beheer. Het perceel maakt geen deel uit van waardevolle groenelementen zoals beschreven in de Groenvisie 2016.

3.5.7 Omgevingsvisie Waterland 2030

De gemeente Waterland beschikt over een prachtig en waardevol gebied met kleine historische kernen. Het is belangrijk dat veranderingen hieraan bijdragen. De gemeente Waterland heeft daarom de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een bestemmingsplan.

De gemeente stelt zich bij nieuwe ruimtelijke initiatieven steeds de vraag “Hoe kan deze ontwikkeling de kernprincipes van de gemeente versterken?” en “Hoe kan deze ontwikkeling worden gecombineerd met initiatieven van andere partijen zodat meerwaarde ontstaat?”.

De kernprincipes zijn:

  • vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
  • wees groot in kleinschaligheid;
  • houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
  • ga voor duurzaam;
  • beleef en respecteer het water.

De Omgevingsvisie Waterland 2030 is op 9 maart 2017 vastgesteld. Op 24 maart 2017 is de omgevingsvisie in werking getreden.

3.6 Conclusie

Uit bovenstaand blijkt dat het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid geen belemmering vormen voor de realisatie van twee woningen op de planlocatie.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 4 augustus 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De inventarisatie is gerapporteerd in de memo zoals opgenomen in Bijlage 1 Ecologische inventarisatie .

Uit de inventarisatie is naar voren gekomen dat een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Ten aanzien van de soortenbescherming op grond van de Ffw is er een onvoldoende beeld ontstaan over het voorkomen van noordse woelmuis en waterspitsmuis. Er is nader onderzoek nodig om het voorkomen van deze soorten aan te tonen, dan wel uit te sluiten. Ook het voorkomen van bittervoorn en kleine modderkruiper kan niet worden uitgesloten in de watergangen rond het plangebied. Om meer duidelijkheid te krijgen over het voorkomen van genoemde vissen wordt geadviseerd om in het najaar nogmaals een schepnetinventarisatie uit te voeren.

Verder wordt geadviseerd om vestiging van rugstreeppad tijdens de uitvoering van de plannen te voorkomen en om het opgeslagen riet voor de overwinteringsperiode van ringslang te verwijderen. En dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

De soorten waarover een onvoldoende beeld bestaat over het voorkomen in het plangebied komen voor in of op de oevers van de watergangen langs het plangebied. De watergangen maken geen deel uit van het plangebied. Wanneer ook de oevers onaangetast blijven, is een onderzoek naar de muizensoorten en de vissen niet nodig. Om te borgen dat de oever niet wordt aangetast is een beschermingsregime in dit bestemmingsplan opgenomen. Over een strook van 2 meter vanaf het water is de aanduiding 'oever' opgenomen. Ter plaatse mogen geen werken en bouwwerken worden uitgevoerd (tenzij een ecologisch onderzoek heeft aangetoond dat de soorten hier niet zitten). Met deze regeling worden eventueel in het plangebied voorkomende beschermde soorten niet door de ontwikkelingen in hun voortbestaan bedreigd.

Wetswijziging

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Hiermee zijn de Ffw en Nbw 1998 herzien. De bovengenoemde bittervoorn en kleine modderkruiper zijn onder deze wet in Noord-Holland niet langer beschermd. De overige bevindingen en getrokken conclusies in bovenstaande wijzigen hier niet door. Het plan is derhalve op het gebied van ecologie nog steeds uitvoerbaar.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

In de Structuurvisie Noord-Holland is Waterland aangewezen als een van de gebieden die waardevolle archeologische vindplaatsen kennen. Het archeologische beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de ‘Archeologienota Waterland 2011’. In deze nota wordt verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar zeker worden gesteld. Volgens de archeologienota ligt het plangebied in een gebied, waar archeologisch onderzoek is vereist bij plangebieden vanaf 2.500 m2 en een bodemverstoring dieper dan 0,40 meter. Het plangebied heeft een oppervlakte van minder dan 1.400 m2. Ingrepen van een grotere omvang zijn dan ook niet aan de orde. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan hoeft dan ook geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Om het behoud van archeologische waarden ook bij toekomstige ontwikkelingen te borgen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' in het bestemmingsplan opgenomen.

Voor het behoud van cultuurhistorische waarden in het plangebied is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland gevolgd. Dit is opgenomen in paragraaf 3.3.4.

4.4 Water

Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve invloed hebben op het watersysteem in een peilgebied. Hiervoor is de uitvoering een watertoets verplicht. Het is van belang om in een vroeg stadium met het waterschap te overleggen over de precieze invulling van de watertoets. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Op 19 juli 2016 is middels de digitale watertoets een wateradvies aangevraagd. Op basis van de plangegevens is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. De beperkte invloed kan worden ondervangen met standaard maatregelen, die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Het wateradvies is opgenomen in Bijlage 2 Watertoets.

4.5 Milieuzonering

In de buurt van de planontwikkeling bevindt zich geen bedrijvigheid. Het plangebied wordt omringd door woningen en agrarische cultuurgrond. De agrarische cultuurgrond wordt gebruikt voor veehouderij. Akker- en vollegrondstuinbouw, fruitteelt, sierteelt en wisselteelt van bloembollen is ter plaatse niet toegestaan. Hierdoor is er geen sprake van een spuitzone voor gewasbescherming, die het woon- en leefklimaat ter plaatse kan beïnvloeden. De planlocatie bevindt zich daarmee buiten de invloedssfeer van bedrijfshinder. Met het plan worden geen bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Bedrijfshinder vanuit het planvoornemen op de omgeving is hierdoor ook niet aan de orde. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

4.6 Bodem

De bestemming van de te ontwikkelen locatie zal worden veranderd van 'Groenvoorzieningen' naar 'Wonen'. Wonen is een hindergevoelige functie als het gaat om de kwaliteit van de bodem. Het bestemmen van gronden met een verminderde bodemkwaliteit voor een gevoelige functie moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening in beginsel worden voorkomen. Om de geschiktheid van de bodem voor de functie wonen in kaart te brengen is in het plangebied een verkennend bodemonderzoek (d.d. 30 juni 2016) uitgevoerd door Landview BV (zie Bijlage 3 Bodemonderzoek).

In het onderzoek zijn licht verhoogde gehalten van verontreinigende stoffen in de grond en het grondwater aangetroffen. De aangetroffen verhogingen zijn echter dusdanig gering, dat voor het instellen van vervolg onderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaat, op basis van het onderzoek, geen risico voor de volksgezondheid bij het gebruik van de gronden voor wonen met tuin. Geconcludeerd kan worden dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor de met dit plan beoogde woonfunctie.

4.7 Geluid

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van Burgemeester Peereboomweg. Omdat met voorliggend bestemmingsplan een gevoelige bestemming (wonen) mogelijk wordt gemaakt is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai vanwege de Burg. Peereboomweg nodig. Door BügelHajema Adviseurs is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de te realiseren woningen aan de Molengouw 60-62, d.d. 8 augustus 2016. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4Akoestisch onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwbouwlocatie buiten de 48 dB geluidcontour ligt. Uit het oogpunt van zowel de Wet geluidhinder als van een goede ruimtelijke ordening bestaat er derhalve geen bezwaar tegen de realisatie van de woningen wat betreft het aspect geluid.

4.8 Luchtkwaliteit

Op grond van de Wet milieubeheer is geen onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk, omdat het planvoornemen 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed is. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM is de 3% grens omgezet in getalsmatige grenzen. Een van de categorieën is woningbouw tot 1500 woningen netto met 1 ontsluitingsweg. Voor deze categorie kan toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit achterwegen blijven. De ontwikkeling van twee woningen valt binnen de categorie “niet in betekenende mate”. Toetsing aan de grenswaarden is voor dit plan dan ook niet noodzakelijk.

4.9 Externe Veiligheid

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, wegen en hoofdgasleidingen. Ook vindt er in de omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gevaar (externe veiligheid) vormt geen belemmering voor dit plan.

4.10 Verkeer En Parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).


Woningbouw leidt tot een toename van de verkeersgeneratie. Het gaat hierbij om een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar het plangebied. Gemiddeld genomen kan worden uitgegaan van een toename van 7 motorvoertuigbewegingen per woning per etmaal. In het plangebied worden twee woningen gerealiseerd. Dit leidt tot een toename van 14 verkeersbewegingen per etmaal van en naar het plangebied. Ervan uitgaande dat 85% van het aantal verkeersbewegingen overdag plaatsvindt (tussen 7.00 uur en 19.00 uur), betekent dit een verkeersgeneratie van 1 motorvoertuig per uur. Dit wordt acceptabel geacht; het plan heeft geen negatief effect op een goede leefomgeving.

Vanwege de woningbouw neemt ook de parkeerbehoefte in het plangebied toe. De locatie is volgens de CROW/CBS weinig stedelijk (rest bebouwde kom). De parkeerbehoefte voor vrijstaande woningen bedraagt hier 2,3 parkeerplaatsen per woning. Voor parkeerplaatsen die niet openbaar toegankelijk zijn geldt een weging van 0,8. Dit betekent dat 2,3 x 0,8 = 1,8 parkeerplaats per woning moet worden gerealiseerd. Hiermee wordt voorzien door 2 parkeerplaatsen per woning te realiseren. Parkeren dient plaats te vinden op eigen erf. Om de realisatie van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te waarborgen, is hiervoor in de planregels een bepaling opgenomen.


Uit oogpunt van verkeerseffecten wordt voorliggend bestemmingsplan maatschappelijk aanvaardbaar geacht.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Op de beoogde woningbouw is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling uit bijlage D van het Besluit m.e.r. van toepassing.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Deze drempelwaarde wordt niet overschreden. Hierdoor kan worden aangenomen dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in de voorgaande paragrafen reeds voldoende zijn onderzocht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken worden geen onaanvaardbare milieueffecten verwacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onaanvaardbare milieueffecten belemmerd.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de opgenomen bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

5.2.1 Wonen

De kavels in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen'. In het opgenomen bouwvlak zijn maximaal twee woningen mogelijk. De maximale goot- en bouwhoogte zijn in de regels verwoord. Om ervoor zorg te dragen dat geen tweedelijnsbebouwing ontstaat, is in de regels opgenomen dat met de voorgevel in de richting van de weg moet worden gebouwd. De woonfunctie mag bij recht worden gecombineerd met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep. Hierbij gaat het specifiek om het gebruik van gedeelten van bebouwing als kantoor- en praktijkruimte. Om geen afbreuk te doen aan het karakter van de woonbestemming mag dit gebruik slechts plaatsvinden voor zover de woonfunctie gehandhaafd blijft, het vloeroppervlak van de kantoor- en praktijkruimte niet groter is dan 30% van het gebouw en bijbehorende bouwwerken en de parkeerdruk wordt opgevangen op eigen terrein. Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten vallen niet van rechtswege binnen de bestemming, maar hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Deze afwijkingsmogelijkheid is van toepassing op bedrijfsactiviteiten die vallen onder categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

De aanduiding 'oever' heeft betrekking op een strook van 2 meter breed langs de oeverstrook. Ter plaatse mogen geen grondroerende werkzaamheden en bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd, tenzij een ecologisch onderzoek heeft aangetoond dat zich hier geen beschermde diersoorten bevinden.

Achtergrondinformatie

  • Verwijzing naar Hoofdstuk 1 INLEIDING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

5.2.2 Waarde - Aardkundig

De provincie Noord-Holland heeft in de structuurvisie en de verordening een aantal aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Deze hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig'. Ter bescherming van deze waarde, is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Voor bepaalde werken en werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dit betreft het aanleggen en dempen van sloten, ontgrondingen en andere ingrijpende wijzigingen in de bodemstructuur. Deze vergunning wordt slechts verleend als het gaat om werkzaamheden die geen onevenredige afbreuk doen aan de aardkundige waarden binnen de dubbelbestemming.

Achtergrondinformatie

  • Verwijzing naar Hoofdstuk 1 INLEIDING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

5.2.3 Waarde - Archeologie 4

Archeologisch erfgoed bestaat uit resten van menselijke activiteiten uit het verleden, die (veelal) ondergronds bewaard zijn gebleven. Dit kunnen resten van bouwwerken zijn, maar ook resten van gebruiksvoorwerpen, begravingen en agrarische activiteiten. Deze resten vertellen over de geschiedenis van Waterland, de mensen die er woonden en hun gebruiken en leefwijzen. Daarmee zijn deze resten een belangrijke bron van informatie. In het kader hiervan is de gemeente Waterland in de Archeologienota Waterland 2011 verdeeld in een aantal archeologische categorieën. Het plangebied valt onder de vierde categorie wat inhoudt dat bij een planomvang vanaf 2500 m² met een diepte van 40 centimeter onder het maaiveld rekening moet worden gehouden met archeologie. Om dit juridisch vorm te geven heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. Deze bestemming regelt dat voor grondroerende werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangevraagd indien deze de eerder genoemde oppervlakte- en dieptemaat overschrijden. Hiermee wordt het behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied geborgd.

Achtergrondinformatie

  • Verwijzing naar Hoofdstuk 1 INLEIDING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

Het bestemmingsplan is in de voorbereidingsfase voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het kader van het vooroverleg is van de Provincie Noord-Holland op 14 februari 2017 een overlegreactie op het plan ontvangen. Hierin geven zij aan in te kunnen stemmen met het planvoornemen. Voor het overige zijn geen reacties op het voorontwerpbestemmingsplan binnengekomen.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennotitie. Wanneer hier aanleiding toe is, wordt het resultaat van de zienswijzennotitie verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht plan. De kosten komen voor rekening van de particuliere ontwikkelaar. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

6.4 Grondexploitatie

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.

===

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Ecologische Inventarisatie

Bijlage 1 Ecologische inventarisatie

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Zienswijzennotitie

Bijlage 5 Zienswijzennotitie