Ilpendam Lepelaarstraat
Bestemmingsplan - Gemeente Waterland
Vastgesteld op 17-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Ilpendam Lepelaarstraat van de gemeente Waterland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererf:
dat deel van het bouwperceel dat 1,50 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw ligt (zijerf), het oorspronkelijke hoofdgebouw niet meegerekend;
1.6 afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.8 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen en/of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.11 beeldkwaliteitsplan:
een plan dat eisen en aanbevelingen bevat:
- a. met betrekking tot inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot de karakteristieken en kwaliteiten van een gebied; en
- b. met betrekking tot stedenbouwkundige en architectonische vorm, massa en (wegen-)structuur van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen;
met het oogmerk de kwaliteit van ruimtelijke ontwikkelingen te waarborgen alsmede de wijze waarop deze in hun omgeving worden ingepast, en dat juridisch onderdeel uitmaakt van het ruimtelijk plan waarop het betrekking heeft;
1.12 berging:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw ten behoeve van het wonen;
1.13 beroepsuitoefening aan huis:
het kleinschalig uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig en/of technisch dienstverlenend gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel en prostitutie, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
1.14 bestaand:
bestaand op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
de begane grond of een verdieping van een gebouw waarbij per bouwlaag over 100% van het vloeroppervlak een plafondhoogte van ten minste 2,40 m aanwezig c.q. mogelijk is. Een volledig onder het peil gelegen ruimte wordt hieronder niet begrepen;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een woonfunctie (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) of een andere gebruiksfunctie;
1.26 dakkapel:
een uitspringend venster als onderbreking in een dakvlak voorzien van een eigen dak en van zijwanden;
1.27 dakopbouw:
een (gedeeltelijke) verdieping op een gebouw die zich qua uiterlijke verschijningsvorm manifesteert als kapverdieping of een teruggerooide bouwlaag;
1.28 dakterras:
een plat dak dat door de wijze van afwerking geschikt is gemaakt om te worden gebruikt als terras, niet bedoeld een balkon uitstekend of op een erker;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.31 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw, achter de voorgevel van dat woonhuis of hoofdgebouw, en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.32 erker:
een ondergeschikt bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw met een beperkte omvang (breedte, bouwhoogte, diepte) en transparante verschijningsvorm, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;
1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.36 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.37 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.38 kleinschalig toeristisch overnachten:
het bieden van kortstondige overnachtingsmogelijkheden. Een of meerdere zelfstandige recreatieve verblijfsruimten in een gebouw en/of in een bijbehorend bouwwerk wordt hier ook onder verstaan;
1.39 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in bijlage Lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.40 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windmolens/-turbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
1.41 luifel:
een open constructie, geen overkapping zijnde, aan een gevel, die al dan niet constructief deel uitmaakt van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
1.42 mantelzorg:
langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de zorgverlening wordt uitgeoefend in een afhankelijke woonruimte bij een (bedrijfs)woning;
1.43 meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.44 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, niet bedoeld een luifel;
1.45 paardrijbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining, zonder licht- en geluidsinstallaties;
1.46 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de dichtstbijzijnde weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het zomerwaterpeil;
1.47 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.48 rijstrook:
een strook behorende bij een (hoofd)weg, niet zijnde in- en uitvoegstroken, ventwegen, rijwielpaden, voetpaden en daarmee gelijk te stellen wegen en paden;
1.49 rustpunt:
een plek bij een particulier of een agrariër waar passerende wandelaars en fietsers op het erf kunnen pauzeren en op verhaal kunnen komen, in combinatie met een picknickplaats met voorzieningen, zoals een picknicktafel, het verstrekken van lichte versnaperingen, informatie en het bieden van reparatiemogelijkheden voor fietsen;
1.50 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.51 uitbreiding van een hoofdgebouw:
iedere uitbreiding van het hoofdgebouw met 2 of meer bouwlagen, hetzij aan de achterzijde, hetzij aan de zijzijde, waarbij de oppervlakte van het gebouw wordt vergroot;
1.52 voorerf:
dat deel van het bouwperceel dat niet tot het achtererf wordt gerekend;
1.53 voorgevel:
de naar een weg gekeerde gevel en het verlengde daarvan;
1.54 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;
1.55 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.56 zadeldak:
een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit twee vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten.
1.57 zijerf:
dat deel van het achtererf dat naast het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ligt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor balkon- en dakterrashekken: het hoogste punt tussen het balkon- respectievelijk het dakterrashek en de bovenkant van het dak;
2.2 de breedte / diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de diepte van een aanleggelegenheid:
vanaf de waterkant tot het einde van de steiger;
2.5 de gezamenlijke brutovloeroppervlakte:
tussen de binnenwerkse gevelvlakken en scheidingsmuren van alle ruimten die bij het meten worden betrokken;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat wanneer zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, de goothoogte van de dakkapel als goothoogte wordt aangemerkt;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 Uitzondering meetwijze
- a. bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt;
- b. de goothoogte mag worden overschreden door antennes, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in de bestemmingen anders is bepaald.
2.10 Bestaande maatvoeringen
- a. Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
- b. In die gevallen dat bestaande hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, worden de bestaande maatvoeringen als ten hoogste toelaatbaar aangehouden;
- c. In die gevallen dat bestaande dakhellingen meer of minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, worden de bestaande dakhellingen als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Link naar de toelichting van 'Groen'
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen, groenstroken en beplanting;
- b. water;
met daaraan ondergeschikt:
- c. wegen en paden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. kleinschalige duurzame energiewinning;
met de daarbijbehorende:
- h. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin - Onbebouwd
Link naar de toelichting van 'Tuin - Onbebouwd'
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen of woongebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. nutsvoorzieningen;
- c. kleinschalige duurzame energiewinning;
- d. water;
met de daarbijbehorende:
- e. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
Link naar de toelichting van 'Verkeer - Verblijf'
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (woon)straten en pleinen;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. kleinschalige duurzame energiewinning;
- g. water;
met daaraan ondergeschikt:
- h. tuinen en erven;
met de daarbijbehorende:
- i. nutsvoorzieningen;
- j. andere bouwwerken.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen - 1
Link naar de toelichting van 'Wonen - 1'
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 2. mantelzorg;
- 3. kleinschalig toeristisch overnachten;
- b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. wegen en paden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. kleinschalige duurzame energiewinning;
- h. rustpunten;
- i. water;
met de daarbijbehorende:
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. andere bouwwerken.
6.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegelaten.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in een bedrijfswoning zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachting in een woning zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de woning en meer dan twee kamers worden gebruikt;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden en horecadoeleinden, anders dan kleinschalig toeristisch overnachten en rustpunten;
- d. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 20 woningen;
- f. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en voor een beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, en/of een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel bij een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- h. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, zwembad en/of een tennisbaan.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4 onder f in die zin dat afhankelijke woonruimte in de zin van mantelzorg wordt toegestaan in een bijbehorend bouwwerk, mits:
- a. eerst alle mogelijkheden van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken optimaal benut worden om door inwoning een oplossing te bieden aan tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg;
- b. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- c. de mantelzorg geboden wordt in de bestaande bebouwing;
- d. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte beperkt blijft tot 60 m²;
- e. het bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de mantelzorg een ruimtelijke eenheid vormt met het op hetzelfde perceel gesitueerde woonhuis, waarbij de maximale afstand van het woonhuis tot het bijbehorend bouwwerk 20,00 m bedraagt;
- f. dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;
- g. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
Link naar de toelichting van 'Waarde - Archeologie 5'
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Link naar de toelichting van 'Waterstaat - Waterkering'
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Regeling dakterrassen
Voor dakterrassen geldt:
- a. een dakterras aan de voorzijde van een woning is niet toegestaan;
- b. een dakterras op een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet toegestaan;
- c. een dakterras dient te worden omsloten door een hekwerk met een hoogste van ten hoogste 1,20 m. Dit hekwerk dient binnen de dakrand te worden geplaatst.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- b. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- c. het storten van puin en/of afvalstoffen;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
11.2 Niet-strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt niet gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor weekmarkten;
- b. het gebruik van de gronden voor terrassen;
- c. het gebruik van de gronden voor standplaatsen voor detailhandel en/of dienstverlening.
11.3 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels per bestemming in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid, mits:
- a. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte bedraagt met een maximum van 100 m²;
- b. dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;
- c. geen afbreuk wordt gedaan aan de woon- en leefomgeving;
- d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van derden;
- e. deze afwijking niet wordt toegepast voorzover een drank- en horecavergunning en/of een exploitatievergunning verleend c.q. noodzakelijk is;
- f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen', tot niet meer dan 15% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels ten behoeve van de overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch beter realiseren van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3,00 m bedragen en geen vergroting van bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van dakopbouwen met ten hoogste 1,00 m wordt vergroot;
- e. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
- de diepte van een erker ten hoogste 1,00 m bedraagt;
- de bouwhoogte ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,20 m, bedraagt;
- 2. balkons, mits:
- de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m wordt overschreden;
- de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt;
- 3. liftinstallaties ten behoeve van de huisvesting van minder validen, mits:
- de bouwgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden;
- de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m bedraagt.
- 1. erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanIlpendam Lepelaarstraat.
Behorend bij het besluit van 17 maart 2016
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het terrein van het voormalige verzorgingshuis Ilpenhof, Lepelaarstraat 2 te Ilpendam, worden 20 woningen gerealiseerd. USP Vastgoed heeft hiertoe in 2012 een initiatief ingediend. Het bouwplan past niet binnen het geldende bestemmingsplan Kernen Waterland 2013. De gemeente wil aan de beoogde herontwikkeling meewerken door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet in een passende bestemmingsregeling voor de locatie aan de Lepelaarstraat.
Figuur 1 Situering herontwikkeling Lepelaarstraat in de omgeving (bron: Ilpenhof spve augustus 2014)
1.2 Ligging Plangebied
Ilpendam ligt tussen het Noordhollandsch Kanaal en de Purmerringvaart in de gemeente Waterland. Ilpendam is ontstaan als ontginningsnederzetting op de plaats waar een dam werd gelegd in het riviertje De Ilp. Ilpendam is onderverdeeld in drie deelgebieden, te weten de oude kern, de uitbreidingswijk en de lintbebouwing aan de Monnickendammerrijweg. De locatie voor dit bestemmingsplan ligt binnen de bebouwde kom, in de uitbreidingswijk van Ilpendam.
Figuur 2 Luchtfoto kern Ilpendam ( bron: Bing maps)
Figuur 3 Locatie plangebied bestemmingsplan Lepelaarstraat
Figuur 4 Plangebied bestemmingsplan Lepelaarstraat, detail
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan voor deze locatie is het bestemmingsplan Kernen Waterland 2013 (vastgesteld op 11 april 2013). In dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen - Wooncentrum'. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwvlakken die strak om de bestaande bebouwing liggen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheden om het beoogde bouwplan te realiseren. Daarom is het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Opbouw Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan regelt de gebruik- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld. De toelichting van dit bestemmingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede.
Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
1.5 Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestemmingen en geeft weer waarom de hierin opgenomen keuzes zijn gemaakt. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het voornemen en geeft op hoofdlijnen de uitgangspunten voor het bestemmingsplan weer. Het achterliggende beleid, dat is gebruikt bij de keuze voor de bestemmingen, staat beschreven in hoofdstuk 4. De milieu- en omgevingsaspecten zijn uitgewerkt in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de resultaten van overleg en inspraak. Hoofdstuk 8 tot slot gaat in op de vaststellingsfase van het plan.
Hoofdstuk 2 De Bestemmingen
2.1 Algemeen
2.1.1 Digitalisering
In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het teken van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een actuele ondergrond van de Grootschalige Basis-kaart Nederland (GBKN) van 9 april 2015.
2.1.2 Opbouw van de bestemmingen
In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle bestemmingen starten met een toelichting waarin een bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd.
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Indien nodig worden bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen opgenomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.
Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In het bestemmingsplan is voor een aantal omstandigheden de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Hierdoor krijgt het college de benodigde flexibiliteit af te wijken voor bepaalde, voorzienbare situaties. Van geval tot geval wordt daarvoor door het bevoegd gezag een afweging gemaakt.
Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege de benodigde afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze zogenoemde binnenplanse afwijkingen wordt slechts verleend na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die structureel ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud, normaal beheer of het normaal gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten wordt vanuit het evenredigheidsbeginsel een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de functies van waaruit de vergunning wordt aangevraagd en de specifieke waarden die ter plaatse aanwezig zijn.
2.2 Bestemmingen
2.2.1 Groen
Toelichting op de bestemming
De groenstrook aan de oostkant van het plangebied is bestemd als ‘Groen’. De bestemming biedt in beperkte mate de mogelijkheid tot het realiseren van parkeervoorzieningen, waardoor de relatie tussen de groen en de omringende verblijfsfunctie, versterkt wordt.
Achtergrondinformatie
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
2.2.2 Tuin - Onbebouwd
Toelichting op de bestemming
De bestemming ‘Tuin - Onbebouwd’ is van toepassing op voor- en zijtuinen grenzend aan de woonbestemmingen waar, met uitzondering van erkers, niet mag worden gebouwd. In de bestemming ‘Tuin - Onbebouwd’ mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel is het toegestaan om een erker aan te bouwen.
Achtergrondinformatie
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
2.2.3 Verkeer - Verblijf
Toelichting op de bestemming
De rondgaande verbinding die de woningen in het binnengebied van het woongebied ontsluit, hebben de bestemming ‘Verkeer - Verblijf’ gekregen. Onder deze bestemming vallen onder andere woonstraten, de paden en parkeer- en groenvoorzieningen. In deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, vergunningsvrije mogelijkheden daargelaten. Wel zijn andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen toegestaan.
Achtergrondinformatie
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
2.2.4 Wonen - 1
Toelichting op de bestemming
De bestemming 'Wonen - 1' heeft betrekking op de nieuwe woonkavels aan de Lepelaarstraat. Binnen deze bestemming worden de woonhuizen met de bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en terreinen geregeld. Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken.
Het hoofdgebouw is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa. Hoofdgebouwen hebben een maximale toegestane goothoogte van 6 meter en bouwhoogte van 10,50 meter. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Bijbehorende bouwwerken kunnen gebouwen zijn die zowel functioneel als ruimtelijk ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van het hoofdgebouw, zoals een garage, berging, en dergelijke. Deze bijbehorende bouwwerken kunnen zowel vrijstaand als aangebouwd worden gerealiseerd. Daarbij zijn er bijbehorende bouwwerken die ruimtelijk ondergeschikt zijn, maar functioneel deel uitmaken van het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer of een serre. De ondergeschiktheid manifesteert zich uitsluitend in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing en dergelijke.
Daarnaast is er nog een restcategorie wat niet een hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk is. Dit zijn de zogenaamde andere bouwwerken, zoals een schutting of een vlaggenmast.
De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mantelzorg en kleinschalig toeristisch overnachten. Hiervoor mag maximaal 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning worden gebruikt. Bij beroepsuitoefening aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt bij de brutovloeroppervlakte ook de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken meegerekend. Daarnaast is op het perceel een rustpunt toegestaan.
In de algemene bouwregels is een regeling voor dakterrassen opgenomen.
Afwijkingsregels
Kleinschalig toeristisch overnachten
Voor kleinschalig toeristisch overnachten, kan bij afwijking een grotere oppervlakte worden gebruikt dan bij recht het geval is. De bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid mag ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte bedragen met een maximum van 100 m². De grotere oppervlakte voor kleinschalig toeristisch overnachten, mag niet leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de omgeving.
Mantelzorg
Mantelzorg kan bij afwijking ook plaatsvinden in een bijbehorend bouwwerk; een afhankelijke woonruimte. Die ruimte mag maximaal 60 m2 bedragen. Bij mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk geldt als voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen van derden waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven. Ook mag er geen sprake zijn van een onevenredige parkeerdruk op de omgeving.
Hoofdgebouw buiten het bouwvlak
Bij afwijking kunnen hoofdgebouwen ook deels buiten het bouwvlak worden gebouwd. De oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 30% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het hoofdgebouw zijn. Verder geldt als voorwaarde dat de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken niet meer dan 40% van het achtererf bedragen. Daarnaast blijven de reguliere regels van bijbehorende bouwwerken (hoofdgebouwen met meer dan één bouwlaag maximaal 40% tot een maximum van 50 m2, hoofdgebouwen met één bouwlaag maximaal 40% tot een maximum van 100 m2) van toepassing.
Achtergrondinformatie
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
2.3 Dubbelbestemmingen
2.3.1 Waarde - Archeologie 5
Toelichting op de bestemming
Ter bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemming zijn mede bestemd ter behoud van de aanwezige archeologische waarden.
In de Archeologienota Waterland 2011 zijn verschillende zones opgenomen. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. Binnen het plangebied komt de zone 'Waarde - Archeologie 5' voor. Zie ook paragraaf Archeologie. Archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd. Als met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsprocedure de dubbelbestemming worden verwijderd.
Achtergrondinformatie
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader
Verwijzing naar de paragraaf 5.4 Archeologie
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
2.3.2 Waterstaat - Waterkering
Toelichting op de bestemming
De waterkering langs de zuidzijde van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Dit betreft een niet-genormeerde regionale waterkeringen (zie bijlage Niet genormeerde regionale waterkeringen), maar is wel van belang voor de bescherming van het achterland tegen het water. Een dergelijke waterkering wordt alleen getoetst aan de waterhuishoudkundige belangen. Deze toets vindt plaats op basis van de Keur van het Hoogheemraadschap in de procedure van de Watervergunning. De dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ heeft voor deze waterkering dus alleen een signaleringsfunctie.
Achtergrondinformatie
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader
Verwijzing naar hoofdstuk 5.5 Waterparagraaf
Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
2.4 Overige Regels
In het bestemmingsplan zijn naast de bestemmingen ook een aantal algemene regels opgenomen, waaronder de anti-dubbeltelbepaling, en een aantal algemene bouwregels. Dit zijn regels die voor alle bestemmingen gelden.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Voornemen
3.1 Achtergrond
Voor het terrein van het voormalige verzorgingshuis Ilpenhof aan de Lepelaarstraat in Ilpendam is in 2010 een plan ontwikkeld voor de realisatie van een wijksteunpunt en seniorenappartementen. Woonzorg Nederland, als eigenaar van het terrein, heeft vervolgens aangegeven dat deze ontwikkeling niet meer haalbaar is, en heeft het terrein ter verkoop aangeboden. Het leegstaande gebouw is ondertussen sterk verwaarloosd, wat de uitstraling van dit deel van het dorp niet ten goede komt. USP Vastgoed heeft in 2012 een initiatiefplan ingediend om de mogelijkheden voor de ontwikkeling van woningbouw op dit terrein af te tasten. Het college van B&W van de gemeente Waterland heeft in het voorjaar van 2014 het licht op groen gezet voor woningbouwplannen op deze locatie aan de Lepelaarstraat in Ilpendam.
3.2 Ruimtelijk Kader
Het plan voldoet niet aan het oorspronkelijke stedenbouwkundig programma van eisen (spve) zoals eerder voor de herontwikkeling van de betreffende locatie is opgesteld. Daarom is in 2014 de rapportage 'Ilpendam - herontwikkeling locatie Ilpenhof' opgesteld. Dit document kan worden gezien als het nieuwe ruimtelijke kader voor de herontwikkeling van de planlocatie en is op 23 oktober 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De rapportage is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
In het nieuwe ruimtelijk kader wordt uitgebreid ingegaan op:
- de historische & landschappelijke context: Dit hoofdstuk beschrijft dit “DNA van de plek” aan de hand van een analyse van de landschappelijke en cultuurhistorische identiteit van de locatie, de ruimtelijke kwaliteit ter plekke en ligging en beleving van de locatie in een ruimere omgeving.
- de schatkaart: De schatkaart geeft een beeld van de ruimtelijke randvoorwaarden vanuit de landschappelijke context, aanwezige structuren en de identiteit van de plek, en de kansen voor de ontwikkelingen.
- Stedenbouwkundig richtbeeld. Uitgangspunt voor de herontwikkeling van de planlocatie aan de Lepelaarstraat is dat de woningbouw zich voegt binnen de structuur en uitstraling van de wijk.
3.3 Uitgangspunten Voor De Herontwikkeling
In het spve worden de uitgangspunten voor de herontwikkeling toegelicht aan de hand van de onderdelen 'programma', 'structuur', 'verkavelingsvoorstel', 'bijzondere elementen' en 'parkeren en verkeer'.
Programma
Het programma gaat uit van 20 woningen: 35% sociale woningbouw (7 woningen) als rijwoning, 15% 'sociaal plus' sector (3 woningen, hoekwoning of grote tussenwoning). De overige 50% bestaat uit 10 twee-onder-een-kap woningen in het middelduur segment.
Structuur
Uitgangspunt voor de herontwikkeling van de planlocatie aan de Lepelaarstraat is dat de woningbouw zich voegt binnen de structuur en uitstraling van de wijk:
- Het stedenbouwkundig plan voegt zich in structuur van de omliggende wijk door de uitwerking van de planlocatie als min of meer gesloten bebouwingsblok met woningen langs de straat en met privé (binnen-)tuinen.
- De typologie van de woningen sluit aan bij de karakteristiek van de grondgebonden woningen in de omgeving: 2 lagen met een kap, een voor- en achtertuintje en het parkeren op eigen erf of op straat. Door de uitstraling van de woningen is het buurtje binnen de wijk goed herkenbaar.
- Het aanhelen van de bestaande bebouwingsstructuur gebeurt door het afmaken van de bebouwingswand aan de westzijde en het doortrekken van een route (met begeleidende bebouwing) aan de zuidzijde.
- In het stedenbouwkundige plan is langs de Dorre Ilp een losse bebouwingskorrel aan het water voorzien die reageert op de karakteristieke historische lintbebouwing van De Noord.
Verkavelingsvoorstel
Ligging in de omgeving
- De nieuwbouw sluit aan op de parcellering en korrelgrootte van de omliggende bestaande bebouwing.
- De N-Z richting bestaande bebouwing langs de Lepelaarstraat en het pleintje aan de Reigerstraat is uitgangspunt voor de wandvorming in het plan.
- Aan de zuidzijde liggen de nieuwe woningen aan het water van de Dorre Ilp en sluit aan op de naastliggende woningen aan het water van de Reigerstraat.
- De weg krijgt een eenvoudig profiel (eenrichtings-verkeer met langsparkeren en stoep. Doodlopende straten worden voorkomen. De doorsteek voor langzaamverkeer bij het "pleintje" blijft bestaan. Doorgaand verkeer is niet mogelijk.
- Het parkeren wordt geheel binnen het projectgebied opgelost. In het openbaar gebied zijn 23 nieuwe parkeerplaatsen voorzien.
- Langs de Lepelaarstraat wordt voorzien in de herplant van nieuwe bomen.
Karakter van de bebouwing
- De sfeer van de bebouwing onderscheidt zich van de omliggende woningen. maar zet zich daar niet tegen af.
- De bebouwing bestaat uit twee lagen met een kap.
- De bebouwing langs de Lepelaarstraat versterkt de wandvorming langs deze weg (rijenwoningen).
- De overige woningen zijn al dan niet versprongen 2-ondereen- kap woningen.
- De detaillering van de woningen is zorgvuldig en divers. Uitgangspunt is het gebruik van natuurlijke materialen (baksteen, hout, gebakken pannen) en traditioneel kleurgebruik.
Bijzondere elementen
- Bestaande waterpartijen zorgen voor een deel voor de uitstraling van het buurtje.
- De detaillering van de woningen is divers en zorgvuldig. Blinde gevels worden zoveel mogelijk voorkomen.
- Aandacht voor groene (zij-)erfafscheidingen, passend in het dorpse milieu, is gewenst.
Voor een uitgebreide beschrijving van het voornemen wordt verwezen naar het Stedenbouwkundig Programma van Eisen in Bijlage 1.
Figuur 5: Stedenbouwkundig richtbeeld ( bron: Ilpenhof spve, augustus 2014)
Figuur 6: Uitwerking verkavelingsplan (bron: bron: Ilpenhof spve, augustus 2014)
Figuur 7: Impressie stedenbouwkundig richtbeeld (bron: bron: Ilpenhof spve, augustus 2014)
Parkeren en verkeer
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is de nieuwe CROW publicatie 317 het uitgangspunt. Het plangebied wordt gekarakteriseerd als 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Op basis van die gegevens zijn de parkeerkencijfers berekend. Op basis van het gemiddeld autobezit in Waterland in relatie tot vergelijkbare gemeenten, mag uit worden gegaan van de minimale parkeerkencijfers. Veiligheidshalve is rekening gehouden met een gemiddelde parkeerbehoefte.
Dit leidt tot de volgende parkeerbehoefte:
- 10 sociale koop: (1,6-2,4) 2,0 x10 = 20 parkeerplaatsen
- 10 twee-onder-een-kap-woningen: 2,2 x 10 = 22
Opgeteld is er een behoefte aan 42 parkeerplaatsen.
Voor de 10 twee-onder-een-kap-woningen geldt een inspanningsverplichting om twee parkeerplaatsen op eigen terrein in stand te houden. Dit wordt privaatrechtelijk vastgelegd. Omdat er sprake is van parkeren op eigen terrein tellen deze parkeerplaatsen voor 0,8 mee. Dat betekent 0,8 x 20 = 16. Daarnaast moeten er 26 parkeerplaatsen in de openbare ruimte komen. Deze zijn weergegeven in figuur 8. Waar figuur 6 en 7 indicatief zijn ten aanzien van het parkeren, laat figuur 8 de definitieve inrichting zien. De weg zal als eenrichtingsweg rondgaand zijn, voor het langzaamverkeer blijft de bestaande doorsteek naar het "pleintje" gehandhaafd.
Figuur 8: Matenplan met parkeervakken (d.d. 17 juni 2015)
In het bestemmingsplan wordt overigens een bepaling opgenomen waarmee voldoende parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn en blijven. Zo is het niet mogelijk om parkeerplaatsen op privéterreinen om te zetten naar voortuin, waardoor de parkeerdruk naar de openbare ruimte verschuift.
Bezonning
Het plan voorziet deels in hogere bebouwing dan in de huidige situatie. Daarom is voor het bouwplan een beschaduwingsanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 2). Hoewel de bebouwing standaard iets hoger wordt dan in de directe omgeving, is van een verslechtering van de bezonningssituatie geen sprake.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur;
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en de laatste wijziging is in werking getreden op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Voor dit bestemmingsplan is relevant artikel 2.11 Primaire waterkeringen buiten het kustfundament: Een bestemmingsplan bevat de bestemming waterkering voor grond waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering heeft. Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat de waterkering langs de zuidzijde van het plangebied is voorzien van een dubbelbestemming, waarbinnen de bescherming van de waterkering wordt geregeld. De beschermingszone is voorzien van een aanduiding. Dit bestemmingsplan ziet niet toe op wijzigingen aan de waterkering.
4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijke gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Als hulpmiddel voor het toepassen van deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een handreiking opgesteld. Deze handreiking gaat uit van het doorlopen van drie treden:
- 1. Is er een regionale behoefte? Zo nee, stop de procedure of pas het plan zodanig aan dat het past bij de regionale behoefte;
- 2. Zo ja, is (een deel) van de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaande stedelijke gebied. Zo ja, voldoende gemotiveerd;
- 3. Zo nee, zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.
Stap 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 20 woningen. 7 woningen zijn bedoeld voor de 'sociale woningbouw', woningen voor de 'sociale plus' sector en 10 middeldure 'twee-onder-een-kap-woningen' en 3.
Op basis van onderzoek naar de woningbehoefte in de gemeente Waterland en in de Stadsregio Amsterdam kan het volgende worden geconcludeerd:
- 1. Op basis van neutraal migratiesaldo wordt in de gemeente Waterland tot 2040 een autonome behoefte aan 30-40 woningen per jaar voorspeld;
- 2. De groeipotentie (i.c. de lokale en regionale vraag) wordt met 70-80 woningen per jaar substantieel hoger ingeschat;
- 3. In het Regionale Actieprogramma (RAP) Stadsregio Amsterdam zijn in 2012 afspraken gemaakt over het aantal te realiseren woningen. Uit onderzoek van de provincie Noord-Holland in 2013 blijkt dat de woningbehoefte in de regio Amsterdam veel hoger ligt dan destijds bij het maken van de hiervoor genoemde afspraken werd aangenomen. Om in deze behoefte te voorzien moeten dus nog meer woningen gebouwd worden. De woningbouw binnen het plangebied is reeds in de RAP opgenomen en daarmee regionaal afgestemd;
- 4. Er is een oplopend woningtekort in de Stadsregio Amsterdam en in de regio Waterland (oplopend tot 3% in 2018). De Stadsregio Amsterdam wordt getypeerd als roltrapregio. Het in werking houden van de zogenaamde roltrap draagt bij aan de economische en demografische groei en bloei van de hele regio. De Stadsregio Amsterdam Noord, waar de gemeente Waterland deel van uitmaakt, vervult in deze roltrap een rol voor opvang van doorstromende jonge gezinnen vanuit de stad.
In 2013 zijn 31 woningen opgeleverd en de verwachting is dat er tot 2018 gemiddeld 40 woningen per jaar worden opgeleverd. Dit aanbod matcht met de autonome groei van de woningbehoefte in de gemeente (30-40 woningen per jaar). Gelet op het voorgaande en de groeipotentie van 70-80 woningen per jaar is naast deze 'lokale behoefte' duidelijk sprake van een grotere actuele en regionale behoefte aan woningen. Het vast te stellen bestemmingsplan heeft bovendien een planperiode van 10 jaar. Binnen deze 10 jaar is zeker regionale vraag naar woningen. Op de lange termijn loopt het woningtekort in de Stadsregio Amsterdam op tot 14.000 woningen in 2040. Het onderhavige woningbouwplan is noodzakelijk om de eerder genoemde 'roltrap' in beweging te houden.
Ook feitelijk blijkt dat de vraag naar woningen in de Stadsregio Noord-Oost (Zeevang, Waterland en Edam-Volendam) aanwezig blijft. Ondanks dat het aantal verhuizingen in de stadsregio in de periode van 2007/2008 tot 2011/2012 is gedaald, zijn de verhuisstromen vanuit Amsterdam naar de Stadsregio Noord-Oost gestegen met 9,5%. Dit geeft aan dat de behoefte voor onder andere nieuwbouwwoningen in deze regio nog steeds aanwezig is. Instromers vanuit de regio zijn voor het grootste deel gezinnen met kinderen. Het plan voorziet met sociaal pluswoingen en middeldure twee-onder-een-kapwoningen voor groot deel (65%) in de behoefte van doorstromers in de regio naar milieus met meer ruimte in en om de woning (de regionale behoefte). Het overige deel van de ontwikkeling (35%) betreft eengezinswoningen voor de lagere middeninkomens (betaalbaar voor starters). Met deze woningen wordt voornamelijk voorzien in de woningbehoefte van de natuurlijke aanwas wordt voorzien; de lokale behoefte.
In bijlage 7 wordt de lokale en regionale woningbehoefte nader toegelicht.
Stap 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking
Bij gebleken behoefte (stap 1) dient in stap 2 van de duurzaamheidsladder te worden beschreven in hoeverre binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Van belang is of de onderhavige locatie reeds aan te merken is als 'bestaand stedelijk gebied'. Gelet op de bewoording van artikel 1.1.1 lid h wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing te behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Uit de handreiking 'ladder voor duurzame ontwikkeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu blijkt voorts: “Sommige provincies hebben in een verordening ruimte de afbakening van bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd”.
De beoogde woningbouwlocatie ligt binnen de bebouwde kom van Ilpendam en heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Wooncentrum'. Binnen het voorgaande planologische regime was er dus ruimte om stedelijke functies op de locatie te realiseren. Op basis van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is het plangebied aangeduid als 'Bestaand Bebouwd Gebied' (zie figuur 8). Met het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan wordt zodoende een deel van het bestaand bebouwd gebied getransformeerd. Doordat uitbreiding van bestaand stedelijk gebied wordt voorkomen, voldoet het bestemmingsplan aan stap 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Figuren 8 Ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom
Stap 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking
Nu uit de behandeling van de 2de trede is gebleken dat de onderhavige ontwikkeling plaatsvindt door herstructurering en transformatie binnen het bestaande stedelijke gebied is een toetsing aan de 3de trede niet aan de orde.
Conclusie rijksbeleid
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast raakt het plan niet aan Nationale Ruimtelijke Belangen. Geconcludeerd wordt dat het ruimtelijk Rijksbeleid de realisatie van het plan niet in de weg staat.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt.
4.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 15 januari 2016 is de geactualiseerde Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden. In deze verordening zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de bovenstaande provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).
Artikel PRVS | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 9 Aanwijzing Bestaand Bebouwd Ge-bied | De bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen zijn aangewezen als bestaand bebouwd gebied. | Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Wonen - Wooncentrum'. Op de locatie is sprake van een stedelijke functie. De nieuwe bebouwing vindt echter deels plaats buiten de geldende bebouwingsmogelijkheden, waardoor er sprake is van extra verstedelijking. |
Artikel 13 Nieuwe woningbouw | In het landelijk gebied worden geen nieuwe woningbouw toegestaan. In afwijking daarvan is woningbouw wel toegestaan wanneer deze: - in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 en de vastgestelde regionale actieprogramma's; - in overeenstemming is met de woningbouwmonitor; - woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren en combineren; - het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen. | Volgens de definitie van de Verordening is voor dit bouwplan sprake van woningbouw in landelijk gebied. Het bouwplan is in overeenstemming met het Regionaal Actieprogramma en opgenomen in de woningbouwmonitor als potentieel plan. Bij het plan is sprake van herstructurering en intensivering van een locatie binnen de bebouwde kom. De gemeente Waterland is van mening dat dit een wenselijk vorm van verstedelijking is, omdat dit geen aantasting van het landelijk gebied inhoud. |
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied | Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied, moet inzicht bie-den hoe er rekening is gehouden met: - de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap; - de ordeningsprincipes van het landschap; - de bebouwingskarakteristieken ter plaatse; - de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving; - de bestaande kwaliteiten van het gebied als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies. | Voor het plangebied is een stedenbouwkundig programma van eisen opgesteld en vastgesteld. Dit maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Met het opstellen van het SPVE is rekening gehouden met genoemde onderwerpen. Een aantasting van het landelijk gebied is tevens niet aan de orde omdat het plangebied binnen de bebouwde kom van Ilpendam is gelegen. |
Artikel 30 Regionale waterkeringen | De verordening bepaalt dat bestemmingsplannen moeten voorzien in de bescherming van de waterkerende functie. Ook moet de vrijwaringszone in bestemmingsplannen worden opgenomen zodat toekomstige reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. | In de omgeving van het plangebied ligt een regionale waterkering. Met een dubbelbestemming wordt voorzien in de planologische bescherming van de waterkering. |
Tabel 1 Toetsing aan het provinciaal beleid
Voor dit bestemmingsplan is Artikel 30 "Regionale waterkeringen" van de provinciale verordening (PRVS) relevant: in Ilpendam liggen waterkeringen die zijn aangewezen als regionale waterkering. De verordening bepaalt dat bestemmingsplannen moeten voorzien in de bescherming van de waterkerende functie. Ook moet de vrijwaringszone in bestemmingsplannen worden opgenomen zodat toekomstige reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. De waterkering die langs de zuidkant van het plangebied loopt is voorzien van een dubbelbestemming, waarbinnen de bescherming van de waterkering wordt geregeld.
4.3.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland een woonvisie vastgesteld voor de periode 2010-2020. In deze visie verschuift de nadruk van het kwantitatieve woningvraag naar de kwalitatieve woningvraag. Speerpunten in het beleid zijn:
- 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
- 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
- 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
Met de realisatie van het voorgenomen woningbouwplan wordt een gebied met een woonzorggebouw getransformeerd naar grondgebonden woningen. Dit woningaanbod sluit beter aan bij de vraag in de Stadregio Amsterdam (zie ook bijlage 7).
4.4 Regionaal Beleid
4.4.1 Regiovisie Waterland 2040
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het Convenant Binnenstedelijke opgave (ICT) Waterlands Wonen een hard uitgangspunt.
Het plangebied is gelegen midden in de kern Ilpendam en betreft daarmee een binnenstedelijk woningbouwplan, dat aansluit op bovengenoemd uitgangspunt.
4.4.2 Conclusie regionaal beleid
Het plan voldoet daarmee in kwalitatief opzicht aan het regionale beleid.
4.5 Gemeente
4.5.1 Welstandsbeleid
De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Waterland 2013. In de Welstandsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.
Voor Ilpendam is het welstandsbeleid gericht op het behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon. Dit is van belang aangezien deze patronen de dragers vormen van de landschappelijke hoofdstructuur en een belangrijke karakteristiek van het gebied zijn. Nieuwe ruimtevormende elementen (o.a. bebouwing) dienen in de landschappelijke hoofdstructuur te worden ingepast.
Behoud van de zichtlijnen is van groot belang aangezien de beleving van het landschap in belangrijke mate vanaf de wegen plaatsvindt. Door toekomstige bebouwings- en beplantingselementen te situeren achter (en niet naast) de bestaande bebouwing kan hiermee rekening worden gehouden. Het karakter van de gebouwen dient te passen bij de lokale uitstraling van het gebied.
Het concept SPVE, Bijlage 1, is voor advies voorgelegd aan de Monumenten- en welstandscommissie Waterland. Naar aanleiding van dit advies is het SPVE op enkele details aangepast. Deze commissie heeft aangegeven op hoofdlijnen akkoord te zijn met dit woningbouwplan. Tijdens de vergunningverlening wordt het bouwplan definitief getoetst aan het welstandsbeleid. Op voorhand worden hiermee geen knelpunten verwacht.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
5.2 Ecologie
5.2.1 Normstelling en beleid
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd. Als een Nbw-vergunning nodig is dan 'haakt' deze aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is de provincie. In de gevallen dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dan 'haakt' de ontheffing aan bij de omgevingsvergunning.
5.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de planontwikkeling op de locatie Lepelaarstraat is door EcoGroen Advies een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en het EHS-beleid verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het betreffende onderzoek vindt een toetsing plaats aan de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Uit de quickscan natuurtoets blijkt het volgende:
Beschermde gebieden
- Natuurbeschermingswet: Dichtstbijzijnde gebied dat valt onder bescherming van de Natuurbeschermingswet is het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Negatieve effecten op dit gebied worden, gezien de afstanden en de aard van de plannen, niet verwacht.
- Ecologische hoofdstructuur (EHS): Het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel vormt van de EHS ligt op ruim 700 meter ten zuidwesten van het onderzoeksgebied (het Ilperveld). Omdat geen sprake is van een functieverandering of oppervlakteverlies binnen de EHS en de aard en omvang van de ingrepen beperkt is (bebouwd terrein blijft bebouwd), is aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet aan de orde.
Beschermde soorten
- Vleermuizen: Aangezien door de sloop van de bebouwing niet uitgesloten kan worden dat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het geding zijn, is het noodzakelijk dat aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd. Dergelijk onderzoek vindt plaats in de periode mei tot en met september en bestaat uit minimaal vier onderzoeksmomenten.;
- Rugstreeppad: Er dient te worden voorkomen dat Rugstreeppadden het terrein tijdens de werkzaamheden gaan bevolken. Belangrijk is om geen geschikt voortplantingsbiotoop (ondiepe waterplassen) te laten ontstaan tijdens het actieve seizoen van de soort;
- Overige soortgroepen: Voor de overige soortgroepen is vanuit de Flora- en faunawet geen vervolgtraject noodzakelijk. Wel dient altijd rekening te worden gehouden met aanwezige broedende vogels. De werkzaamheden worden daarom bij voorkeur voor (of na) het broedseizoen opgestart.
- Doorkijk vervolgstappen. Wanneer uit het aanvullende onderzoek blijkt dat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied is het noodzakelijk een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aan te vragen. Er dienen dan mitigerende maatregelen worden getroffen die de functionaliteit van het leefgebied voor de aanwezige vleermuizen garanderen. Wanneer er voldoende alternatief wordt aangeboden, in de vorm van nieuwe en geschikte verblijfplaatsen in de directe nabijheid van de huidige verblijfplaatsen, zal hiervoor ontheffing verleend worden.
Nader vleermuizenonderzoek en projectplan
Overeenkomstig de aanbeveling uit de quickscan is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen. Tijdens dit onderzoek in de voor- en nazomer is van de Gewone dwergvleermuis een kraamkolonie aangetroffen in het te slopen pand. Deze bevindt zich achter plaatwerk langs de dakrand aan de westzijde van het gebouw.
Om ontheffing van de Flora- en faunawet te verkrijgen, is een projectplan herontwikkeling opgesteld (Bijlage 4). In dit plan zijn maatregelen opgenomen om de sloop en nieuwbouw op een vleermuisvriendelijke wijze vorm te geven. Doel van het plan is dat de staat van instandhouding niet wordt aangetast.
Het projectplan omvat de volgende maatregelen:
- op 25 juni 2015 zijn verschillende tijdelijke nestkasten geplaatst. Een deel van deze kasten wordt in de winter van 2015/2016 naar een geschikte locatie in de buurt van het plangebied;
- de te slopen bebouwing wordt ongeschikt gemaakt voor bewoning door vleermuizen, dit zal plaatsvinden in de periode na overwintering en vóór de kraamperiode (deze periode loopt van ca. 1 april tot ca. 15 mei);
- De nieuwbouw (20 woningen) in het plangebied wordt geschikt gemaakt voor bewoning door Gewone dwergvleermuis. Hierbij worden 12 spouwmuren in kopse gevels toegankelijk gemaakt voor de soort;
- Werkzaamheden vinden plaats onder begeleiding van een ter zake kundige;
- Voorafgaand aan de ingrepen zal tevens een monitoringsplan worden opgesteld waarin de monitoring van de tijdelijke en permanente voorzieningen is vastgelegd.
Ontheffing van de Flora- en faunawet
Op 16 december heeft de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland ontheffing verleend van de Flora- en faunawet in het kader van de verbodsbepalingen zoals genoemd in artikel 11. Aan de ontheffing zijn voortschriften verbonden, waar bij de uitvoeringswerkzaamheden rekening moet worden gehouden. De ontheffing en daaraan verbonden voorschriften zijn in bijlage 5 in de toelichting opgenomen.
5.2.3 Conclusie
Naar aanleiding van het ecologisch onderzoek worden mitigerende maatregelen getroffen om negatieve gevolgen voor staat van insthouding van vleermuissoorten te voorkomen. Hierbij is een projectplan opgesteld voor de beoogde sloopwerkzaamheden, waarvoor op basis van de Flora- en faunawet ontheffing is verleend. Daarmee is de uitvoerbaarheid in het kader van ecologie aangetoond.
5.3 Cultuurhistorie
5.3.1 Normstelling en beleid
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
5.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plangebied en directe omgeving is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden.
5.3.3 Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.4 Archeologie
5.4.1 Normstelling en beleid
Voor de bescherming van archeologische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden. Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
5.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is categorie 5 van toepassing: Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is circa 6.000 m2 groot. Er is dus geen sprake van een planomvang vanaf 10.000 m2. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
5.4.3 Conclusie
Nader archeologisch onderzoek is - gezien de omvang van de ingreep - echter niet noodzakelijk. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Wel wordt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' op de verbeelding en in de regels opgenomen, om te voorkomen dat toekomstige bodemingrepen leiden tot aantasting van archeologische sporen.
5.5 Waterparagraaf
5.5.1 Normstelling en beleid
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Ruimtelijke plannen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Het waterschap kijkt of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
5.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Er is via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) een wateradvies gegeven. Aanvullend hierop is nog een nader advies gegeven. Uit het wateradvies blijkt - vanwege de slechts geringe toename van verharding- dat er geen compenserende maatregelen nodig zijn. Wel moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging (verschil tussen het grondwater en het bouwpeil). In de verdere uitwerking van de plannen zal hier rekening mee worden gehouden. De wateradviezen zijn opgenomen als Bijlage 6 en Bijlage 7 bij deze toelichting.
Waterkeringen
Aan de zuidzijde van het plangebied is een waterkering gelegen. Deze waterkering betreft een polderwaterkering. De waterkering ligt op een niveau van -1,20 NAP. Dit komt overeen met het niveau van het maaiveld van de omgeving. Met het oog op de waterveiligheid dient deze hoogte minimaal gehandhaafd te blijven. Als gevolg van dit plan wordt deze hoogte niet aangetast. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de waterveiligheid/waterkering.
Ter bescherming van de waterveiligheid is ter plaatse van de kern- en beschermingszones van deze waterkering de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen op de verbeelding. Deze dubbelbestemming heeft vooral een signaalfunctie. Binnen deze zonering is de 'Keur' van het hoogheemraadschap van toepassing. Hierbinnen zijn uiteenlopende handelingen/(bouw)werkzaamheden watervergunningplichtig.
Waterkwantiteit
Het plan voorziet in een toename aan verharde oppervlakken. Per saldo neemt het verharde oppervlak in het plangebied toe met circa 200 m2 ten opzichte van de referentiesituatie. Voor een dergelijke kleine toename aan verhardingen vereist het hoogheemraadschap geen watercompensatie.
Rioleringsaspecten/hemelwaterafvoer
In het wateradvies geeft het hoogheemraadschap de voorkeur aan het gescheiden afvoeren van vuilwaterstromen en hemelwaterstromen (DWA/ HWA). Het bestaande stelsel in Ilpendam betreft echter een gemengd stelsel. Hemelwaterafvoer naar het aangrenzende oppervlaktewater (zuidzijde plangebied) is echter ook niet haalbaar, zo blijkt uit het aanvullende wateradvies van de waterbeheer (registratienummer 15.6182). Het water ten zuiden van de polderwaterkering ligt namelijk in een ander peilgebied dan het plangebied. Een verbinding door middel van een rioleringsbuizen tussen twee peilgebieden is waterhuishoudkundig gezien ongewenst. Daarom mag hemelwater in de beoogde situatie gescheiden worden aangesloten op de perceelsgrens. Alwaar het wordt aangesloten op de bestaande gemengde riolering.
5.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd door waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse. Ter bescherming van de waterkering is een dubbelbestemming opgenomen in de planregels.
5.6 Geluid
5.6.1 Normstelling en beleid
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidszone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
5.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Op de wegen rondom het plangebied geldt een 30 km/uur-regime. Deze wegen hebben geen geluidszone. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is niet aan de orde.
5.6.3 Conclusie
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.7 Bodem
5.7.1 Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
In de Bodemagenda 2011-2016 (vastgesteld op 13 maart 2012) heeft de gemeente doelstellingen geformuleerd met betrekking tot de wijze waarop de gemeente invulling kan geven aan de gewenste verbreding van het bodembeleid. Bij ontwikkelingen komt men in aanraking met verschillende aspecten van de bovengrond en ondergrond. De aanleg van nieuwe infrastructuur en voorzieningen zoals riolering, kabels en leidingen leidt tot grondverzet. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bovengrond in de gemeente Waterland heterogeen verontreinigd is. Vrijkomende grond is meestal niet vrij toepasbaar.
5.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend Bodemonderzoek Lepelaarstraat 2 te Ilpendam, rapportnummer 2014423, 16 oktober 2014). De hypothese dat geen bodemverontreiniging aanwezig is, wordt in het onderzoek niet geheel bevestigd. De aangetroffen verontreinigingen zijn echter dusdanig gering en verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij ieder beoogd gebruik van de locatie. Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
Voor de locatie heeft eveneens een asbestinventarisatie plaatsgevonden. Er zijn diverse asbesthoudende toepassingen in het voormalige verzorgingstehuis aangetroffen. Het risico ten aanzien van de aangetroffen asbestbronnen, bij huidig gebruik, is laag. Er zijn naar aanleiding van dit onderzoek geen dringende acties noodzakelijk. De aangetroffen asbesthoudende materialen, dienen voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden, te worden gesaneerd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
De uitgevoerde bodemonderzoeken zijn opgenomen als Bijlage 9 en Bijlage 10.
5.7.3 Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.8 Luchtkwaliteit
5.8.1 Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
- projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
5.8.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de bouw van 20 woningen. Dit bestemmingsplan maakt daarmee geen ontwikkelingen mogelijk die 'in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.
5.8.3 Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De wetgeving over 'externe veiligheid' heeft tot doel de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) 1 en het groepsrisico (GR) 2 .
- 1. Het plaatsgebonden risico (PR) is het risico dat op een plaats buiten een inrichting een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Het PR wordt uitgedrukt als de kans per jaar. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van één op miljoen (10-6) als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Bevi.
- 2. De definitie van het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
5.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het kader van het voorontwerpbestemmingsplan heeft Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland (VrZW) een advies uitgebracht ten aanzien van de externe veiligheid (Bijlage 11). De VrZW de zelfredzaam als verbeterd. Met betrekking tot de externe veiligheidsituatie verwijst de VrZW naar een advies dat zij eerder heeft uitgebracht voor het bestemmingsplan kernen Waterland 2013. Uit dit adviesrapport blijkt het onderstaande.
In Ilpendam zijn geen risicovolle bedrijven en gasleidingen aanwezig. Ook is in de nabijheid van de planlocatie geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Wel wordt over de N235, waaraan Ilpendam ligt, gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is echter niet opgenomen in het Basisnet Weg. Uit eerder onderzoek3 blijkt overigens dat binnen de gemeente Waterland geen overschrijdingen van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en/of de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR) worden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Dit beeld wordt bevestigd door onderzoek uit 2012 4 naar GF3 (licht ontvlambare gassen).
5.9.3 Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.10 Kabels En Leidingen
5.10.1 Normstelling en beleid
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
5.10.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een beperkingen kunnen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied.
5.10.3 Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorbereidingsfase
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid, geeft de gemeente belanghebbenden de gelegenheid om, via een inspraakprocedure, zijn of haar inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. In deze fase zal een informatieavond plaatsvinden. Plaats en datum van deze bijeenkomst zijn nog niet bekend. Bovendien wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van alle ingekomen inspraak- en overlegreacties is door het college een standpunt bepaald in de overleg- en inspraaknota. Het resultaat van de inspraak en het vooroverleg is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan (zie hoofdstuk 7).
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling in dit plangebied betreft een initiatief dat gefinancierd wordt door de ontwikkelaar, USP Vastgoed. De kosten voor uitvoering van het plan worden gedragen door deze partij. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het plan uit te voeren. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende aangetoond.
6.4 Grondexploitatie
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
In dit bestemmingsplan worden bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
In dit geval is het kostenverhaal verzekerd door middel van een exploitatieovereenkomst, welke tussen gemeente en ontwikkelaar is gesloten (d.d. 7 januari 2015). Ook eventuele planschadeclaims kunnen worden verhaald bij de ontwikkelaar. Daarom is het niet nodig bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Vooroverleg En Inspraak
7.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan Lepelaarstraat te Ilpendam heeft in de periode van vrijdag 30 april tot en met donderdag 11 juni 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 7 inspraakreacties ingediend, waarvan zes gelijkluidende reacties. De reacties zijn samengevat en door de gemeente beantwoord (zie Bijlage 12).
7.2 Vooroverleg
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan een aantal vaste advies- en overlegpartners. Er zijn overlegreacties ingediend door de volgende instanties:
- Rijkswaterstaat West-Nederland Noord;
- Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland;
- Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier.
Ook deze reacties zijn samengevat en door de gemeente beantwoord (zie Bijlage 12).
7.3 Aanpassingen In Het Ontwerpbestemmingsplan
Verbeelding
- Waar nodig is de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan verder afgestemd op de hernieuwde matenplan parkeren, waarin extra parkeervakken zijn opgenomen.
- Ter plaatse van de watergang aan de zuidzijde wordt de begrenzing van het plangebied aangepast, zodat de hoofdwatergang de bestemming 'Water' behoud uit het bestemmingsplan Kernen 2013.
Regels
- Er wordt in het bestemmingsplan een regeling opgenomen waarmee voorafgaand aan de bouw en tijdens het gebruik van het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en blijven.
Toelichting
- De waterparagraaf wordt aangevuld op basis van de vooroverlegreactie van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
- Op basis van de inspraakreacties is de analyse met betrekking tot parkeren herzien. Dit leidt tot twee extra parkeerplaatsen in het matenplan. Dit wordt nader omschreven in de toelichting.
Hoofdstuk 8 Zienswijzen En Vaststelling
8.1 Ter Inzage Leggen Van Het Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan "Ilpendam Lepelaarstraat" heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 5 december 2015 tot en met 14 januari 2016 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode had eenieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
8.2 Vaststelling Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt vervolgens 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.
Bijlage 1 Lijst Met Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 1 Lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Bijlage 1 Ilpenhof Spve Augustus 2014
Bijlage 1 Ilpenhof spve augustus 2014
Bijlage 2 Beschaduwingsanalyse
Bijlage 2 Beschaduwingsanalyse
Bijlage 3 Quick Scan Natuurtoets
Bijlage 3 Quick scan natuurtoets
Bijlage 4 Projectplan Herontwikkeling
Bijlage 4 Projectplan Herontwikkeling
Bijlage 5 Ontheffing Flora- En Faunawet
Bijlage 5 Ontheffing Flora- en faunawet
Bijlage 6 Wateradvies
Bijlage 7 Aanvullend Wateradvies Hoogheemraadschap
Bijlage 7 Aanvullend Wateradvies Hoogheemraadschap
Bijlage 8 Niet Genormeerde Regionale Waterkeringen
Bijlage 8 Niet genormeerde regionale waterkeringen
Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 10 Asbestinventarisatie
Bijlage 10 Asbestinventarisatie
Bijlage 11 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 11 Advies externe veiligheid
Bijlage 12 Nota Inspraak- En Overleg
Bijlage 12 Nota inspraak- en overleg
Bijlage 13 Vooroverlegreactie Rijkswaterstaat
Bijlage 13 Vooroverlegreactie Rijkswaterstaat