Katwoude - Hoogedijk 24
Bestemmingsplan - Gemeente Waterland
Vastgesteld op 01-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Katwoude - Hoogedijk 24 met identificatienummer NL.IMRO.0852.BPLGKAhooged24012-va01 van de gemeente Waterland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, in deze regels niet zijnde een intensief kwekerijbedrijf, een intensief veehouderijbedrijf of een glastuinbouwbedrijf;
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.7 bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.9 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein of perceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.10 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;
1.11 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijfsmatige activiteit aan huis of een beroepsuitoefening aan huis, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.14 beroepsuitoefening aan huis:
het kleinschalig uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig en/of technisch dienstverlenend gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel en prostitutie, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
1.15 bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.16 bestaande veestapel:
ten aanzien van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee bestaand ten tijde van de peildatum bepaald bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;
1.20 boerderijpand:
het gebouw behorende tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;
1.21 boog- en gaaskassen:
al dan niet verplaatsbare constructies, geen gebouwen zijnde, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruit of siergewassen, met een hoogte van 3,00 meter of minder;
1.22 boogstal:
een kolomloze, enkelvoudig boogvormige overspanning;
1.23 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.25 bouwlaag:
de begane grond of een verdieping van een gebouw waarbij per bouwlaag over 100% van het vloeroppervlak een plafondhoogte van ten minste 2,40 m aanwezig c.q. mogelijk is; een volledig onder het peil gelegen ruimte wordt hieronder niet begrepen;
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een woonfunctie (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) of een andere gebruiksfunctie;
1.31 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.32 dakkapel:
een uitspringend venster als onderbreking in een dakvlak voorzien van een eigen dak en van zijwanden;
1.33 dakterras:
een plat dak dat door de wijze van afwerking geschikt is gemaakt om te worden gebruikt als terras. Een balkon (uitsluitend of op een erker) wordt niet als een dakterras gezien;
1.34 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.35 dienstverlening:
werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden al dan niet met inbegrip van ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van garagebedrijven;
1.36 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.37 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.38 erfinpassingsplan / inpassingsplan:
een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving;
1.39 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.40 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, rustpunten, vissteigers, picknickplaatsen, of naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van medegebruik;
1.41 fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
1.42 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.43 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een spoorweg en/of een industrieterrein;
1.45 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.46 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.47 geuremissie
de uitstoot van gasgedragen voor het menselijk reukorgaan waarneembare stoffen die gerelateerd zijn aan het houden van vee, zoals bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij;
1.48 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
1.49 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.50 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;
1.51 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.52 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
1.53 intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het telen of kweken van dieren en gewassen, waaronder een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een viskwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
1.54 intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, waaronder een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;
1.55 inwoning:
het wonen, niet zijnde logeren, van een extra huishouden bij anderen in een bedrijfswoning;
1.56 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.57 kas:
een gebouw, waaronder begrepen permanente boog-, rol- en gaaskassen dan wel naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerken, niet zijnde tunnelkassen of naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerken, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;
1.58 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in Bijlage 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, met inbegrip van productiegebonden detailhandel, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.59 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windmolens/-turbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
1.60 kleinschalige natuurontwikkeling:
de aanleg van rietlandjes, schraallanden, moerasjes en open water anders dan bij wijze van inrichting van particuliere tuinen/terreinen bij woningen en andere niet-agrarische functies;
1.61 kleinschalig toeristisch overnachten:
het bieden van kortstondige overnachtingsmogelijkheden. Een of meerdere zelfstandige recreatieve verblijfsruimten in een gebouw en/of in een bijbehorend bouwwerk wordt hier ook onder verstaan;
1.62 luifel:
een open constructie, geen overkapping zijnde, aan een gevel, die al dan niet constructief deel uitmaakt van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
1.63 mantelzorg:
langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de zorgverlening wordt uitgeoefend in of bij een (bedrijfs)woning;
1.64 meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.65 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën, waarbij methaangas vrijkomt;
1.66 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
1.67 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
1.68 normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een goed grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
1.69 normaal natuurbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de natuurgebieden;
1.70 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.71 ondergeschikte lichte horeca:
horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het bedrijfsmatig verstrekken van kleine etenswaren en dranken;
1.72 ondergeschikte tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
1.73 ontsluitingswegen:
wegen die van de weg af gelegen bebouwde percelen op een doorgaande weg ontsluiten;
1.74 opgaande meerjarige teelt:
de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.75 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.76 overkapping:
elk bijbehorend bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, niet bedoeld een luifel;
1.77 paardrijbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining, zonder licht- en geluidsinstallaties;
1.78 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.79 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de hoofdweg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het zomerwaterpeil;
1.80 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse of in de directe omgeving worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.81 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.82 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.83 serrestal:
een lichtdoorlatend gebouw met rechte wanden en een dakconstructie die is voorzien van kleine meervoudige boogvormige overspanningen;
1.84 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.85 silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden, zoals een mestsilo, een sleufsilo, een torensilo of een voedersilo;
1.86 stolp:
een voor Waterland karakteristieke boerderij gekenmerkt door een vierkante constructie van gebinten, waarop een piramidevormig dak rust, al dan niet met een voorhuis;
1.87 teeltondersteunend glas:
kassen deel uitmakend van een vollegrondstuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarvan de productieomvang in ondergeschikte mate deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;
1.88 teelt van ruwvoedergewassen ter voorziening in de eigen behoefte:
de teelt van ruwvoedergewassen, anders dan gras, over een oppervlakte die jaarlijks niet meer bedraagt dan overeenkomt met de oppervlakte aan ruwvoedergewassen die benodigd is ter voorziening in de jaarlijkse behoefte aan ruwvoedergewassen van het betrokken veehouderijbedrijf;
1.89 terras:
een buiten de besloten ruimte van de inrichting deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt;
1.90 tijdelijke boog- en gaaskassen:
tijdelijk (gedurende (een gedeelte van) het teeltseizoen) aanwezige boog- en gaaskassen of daarmee gelijk te stellen constructies, ten behoeve van vollegronds tuinbouwbedrijven, bollenteeltbedrijven of fruitteeltbedrijven, die eenvoudig zijn te (de-)monteren en niet zijn geplaatst op een niet-verplaatsbare fundering (geen plaatsgebonden karakter);
1.91 tuinbouw:
het al dan niet bedrijfsmatig telen van groenten, tuinvruchten en tuinbouwzaden;
1.92 veehouderij:
agrarisch grondgebruik op de wijze van het houden van vee, niet zijnde akker- en vollegrondstuinbouw, fruitteelt, sierteelt en bollenteelt, glastuinbouw, houtteelt, bosbouw, intensieve kwekerij en intensieve veehouderij;
1.93 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek toegankelijke ruimte ten behoeve van de detailhandel of horeca;
1.94 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel(s);
1.95 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.96 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;
1.97 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor balkon- en dakterrashekken: het hoogste punt tussen het balkon- respectievelijk het dakterrashek en de bovenkant van het dak;
2.2 de breedte / diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de gezamenlijke brutovloeroppervlakte:
tussen de binnenwerkse gevelvlakken en scheidingsmuren van alle ruimten die bij het meten worden betrokken;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat wanneer zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, de goothoogte van de dakkapel als goothoogte wordt aangemerkt;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. De inhoud van een bouwwerk wordt berekend exclusief ondergrondse ruimtes, zoals een kelderruimte;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de afstand tot de weg:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg.
2.9 Uitzondering meetwijze
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
2.10 Bestaande maatvoeringen
- a. Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
- b. In die gevallen dat bestaande hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, worden de bestaande maatvoeringen als ten hoogste toelaatbaar aangehouden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch grondgebruik uitsluitend op de wijze van veehouderij;
- b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel";
- c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel";
- d. cultuurgrond;
- e. kleinschalige natuurontwikkeling;
- f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open veenweidelandschap;
met daaraan ondergeschikt:
- g. nutsvoorzieningen;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik;
- i. kleinschalige duurzame energiewinning;
- j. ontsluitingswegen en agrarische kavelpaden;
- k. openbare fiets- en wandelpaden;
- l. sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
- m. stallingsruimte voor fietsen;
met de daarbijbehorende:
- n. bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, en overkappingen;
- o. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 2. mantelzorg;
- 3. kleinschalig toeristisch overnachten;
waarbij bedrijfswoningen die gebouwd zijn in de vorm van een stolp, ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp", waarbij gestreefd wordt naar het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de stolpen;
- p. bestaande torensilo's;
- q. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegelaten.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Leiding - Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een hoofdwaterleiding;
met de daarbijbehorende:
- b. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen, overkappingen of andere bouwwerken worden gebouwd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende nutsleiding.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen, overkappingen of andere bouwwerken, worden gebouwd, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische waarden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Regeling dakterrassen
Voor dakterrassen geldt:
- a. een dakterras aan de voorzijde van een woning is niet toegestaan;
- b. een dakterras op een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet toegestaan;
- c. een dakterras dient te worden omsloten door een hekwerk met een hoogste van ten hoogste 1,20 m. Dit hekwerk dient binnen de dakrand te worden geplaatst.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemmingsregels, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden waarvoor omgevingsvergunning is verleend op basis van Bijlage 1 alsmede de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of vaartuig op het bij een woonhuis behorende perceel;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of het uitoefenen van straatprostitutie;
- c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het storten van puin en/of afvalstoffen;
- e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- f. het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport en de gemotoriseerde modelsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen, het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen;
- h. het gebruik van de gronden en bouwwerken als ligplaats voor woonschepen en recreatievaartuigen;
- i. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het plaatsen, doen plaatsen en/of geplaatst hebben van handelsreclame en andere commerciële uitingen, tekens en/of afbeeldingen;
- j. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de beoefening van de parasport en voor het gebruik van ultra lichte vliegtuigen;
- k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor lawaaimakende functies, zoals modelvliegterreinen, motorsportterreinen, en daarmee vergelijkbare functies die verstoring van de rust veroorzaken binnen de in de Provinciale Milieuverordening van 11 juli 2011 aangewezen stiltegebieden;
- l. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden op de kwalificerende habitats of soorten van alle gevoelige Natura 2000-gebieden.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 milieuzone - geurzone
11.2 vrijwaringszone - dijk
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 15% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van dakopbouwen met ten hoogste 1,00 m wordt vergroot;
- d. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
- de diepte van een erker ten hoogste 1,00 m bedraagt;
- de bouwhoogte ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,20 m, bedraagt;
- 2. balkons, mits:
- de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m wordt overschreden;
- de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt;
- 3. liftinstallaties ten behoeve van de huisvesting van minder validen, mits:
- de bouwgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden;
- de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m bedraagt.
- 1. erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Natura - 2000
Burgemeester en wethouders houden bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekening met de specifieke bescherming en instandhouding van de Natura 2000 - gebieden, door het voorkómen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden, zodanig dat er geen strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 zal zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Katwoude - Hoogedijk 24.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 7 januari 2010 is bij de gemeente het verzoek voor de bouw van een nieuwe stal voor 360 koeien op het perceel Hoogedijk 24 in Katwoude binnen gekomen. Voor de realisatie van de nieuwe stal moet het agrarische bouwperceel worden uitgebreid naar 2 hectare. Het verzoek komt voort uit een gewenste herschikking van jongvee en melkvee over de locaties Hoogedijk 24 en Lagedijk 7, beide in eigendom bij de initiatiefnemers. De uitbreiding - en dus ook het verzoek - heeft uitsluitend betrekking op de locatie Hoogedijk 24. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
De afhandeling van het principeverzoek uit 2010 is door het college aangehouden omdat er bij de gemeente geen recent beleid bestond voor de schaalvergroting in de landbouwsector. Destijds is met stadsdeel Amsterdam-Noord het project Gebiedsproces Waterland-Oost gestart. Een onderdeel daarvan was het thema schaalvergroting en landbouwverbreding. Een deelproject van dit Gebiedsproces is het Afsprakenkader ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-Oost. Op 31 juli 2012 is het Afsprakenkader vastgesteld. Met het Afsprakenkader is een actueel beleidskader ontstaan, waarbinnen de uitbreiding van het bouwperceel plaats kan vinden.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
1.2 Geldende Planologische Regeling
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (vastgesteld op 11 april 2013). In dit bestemmings-plan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Het huidige bouwperceel is binnen deze bestemming aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel'. De nieuwe stal komt buiten deze aanduiding. Dat is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de ontwikkeling mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische regeling om de uitbreiding van het agrarische bedrijf mogelijk te maken.
Overigens is op 9 september 2014 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de eerste fase van de nieuwe ligboxenstal. Deze vergunning is van toepassing voor het deel van de stal dat wel binnen het geldende bestemmingsplan past. Dit nieuwe bestemmingsplan heeft betrekking op de verdere uitbreiding van het bouwperceel en voorziet in de tweede fase van het bouwplan (zie hoofdstuk 2).
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van het rijks-, provinciaal, water- en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 tot slot, gaat in op de binnengekomen overlegreacties.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
De huidige situatie en de ontwikkeling worden beschreven in dit hoofdstuk. De huidige situatie is de basis voor de inpassing van de ontwikkeling. De ontwikkeling zelf is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in het veenweidegebied. Dit landschap wordt gekarakteriseerd door ontginningsassen van natuurlijk of gegraven water langs een weg. Haaks op de ontginningsas zijn in een evenwijdig patroon sloten gegraven, waarmee een strookvormig verkavelingpatroon is ontstaan. Hierdoor is een karakteristiek patroon ontstaan van lange lintdorpen, in een waterrijk gebied met brede sloten en smalle kavels. Het gebied kent een grote mate van openheid. De strokenverkaveling van de veenpolder is duidelijk zichtbaar op een kaartfragment uit 1892
Figuur 2 Verkaveling van de veenpolder Katwoude
De initiatiefnemers runnen een melkveebedrijf met een schapen- en varkenstak. Drie locaties vallen onder het bedrijf, namelijk de percelen Hoogedijk 24 en Lagedijk 7 in Katwoude en Zeddeweg 2 in Volendam. Aan de Hoogedijk 24 worden momenteel circa 210 melkkoeien, 80 stuks jongvee en 200 schapen gehouden. Aan de Lagedijk 7 gaat het om circa 75 stuks grootvee en 40 stuks kleinvee. Aan de Zeddeweg werden varkens gehouden, dit is echter beëindigd. De omgevingsvergunning milieu (vroeger: hinderwetvergunning of milieuvergunning) voor deze locatie wordt ingetrokken. De inrichting van het bouwperceel aan de Hoogedijk 24 is in figuur 3 weergegeven.
Figuur 3. De indeling van het huidige bouwperceel aan de Hoogedijk 24
Dit bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het bouwperceel aan de Hoogedijk 24. Het bouwperceel heeft in het geldende bestemmingsplan een omvang van circa 1,5 hectare. De huidige locatie bestaat uit een melkveestal, jongveestal/berging, een schapenschuur/opslagruimte en een silo voor de opslag van kuilgras. De boerderij zelf betreft een stolpboerderij. De bestaande bebouwing op het perceel is deels verouderd en voldoet niet meer aan de huidige eisen.
2.3 De Ontwikkeling
2.3.1 Noodzaak voor de aanpassing
De noodzaak om uit te breiden vloeit vooral voort uit de schaalvergroting binnen de melkveehouderij. De initiatiefnemers hebben de noodzaak voor de uitbreiding verwoord in een bedrijfsplan dat aan de gemeente en de provincie is overlegd. Het bedrijfsplan is opgenomen als bijlage bij de toelichting (zie bijlage 1).
De huidige stallen aan de Hoogedijk 24 voldoen niet meer aan alle wettelijke eisen van deze tijd. Verlenging van deze stal behoort niet tot de opties. De stal is behoorlijk verouderd en moet bij verlenging ook gerenoveerd worden. De wens bestaat een nieuwe stal op dit perceel te bouwen. Dit is een goedkopere optie dan verlenging. De nieuwe stal wordt gebouwd als een serrestal. Deze voldoet aan alle wettelijke eisen voor dierenwelzijn. Een serrestal laat veel licht binnen en maakt een goede ventilatie mogelijk, wat het dierenwelzijn vergroot.
De nieuwe serrestal wordt voorzien van een emissiearm stalsysteem. Hierdoor wordt de ammoniakuitstoot gereduceerd. Bovendien wordt de omgevingsvergunning voor de varkenshouderij aan de Zeddeweg 2 ingetrokken, waardoor het houden van varkens op deze locatie niet meer aan de orde is. Dit zorgt voor een verdere reductie van de ammoniakuitstoot.
Tot slot zorgt de bouw van een nieuwe stal aan de Hoogedijk 24 voor een efficiëntere bedrijfsvoering. Dit komt voort uit een betere verdeling van melkvee en jongvee over de locaties Hoogedijk 24 en Lagedijk 7. Als gevolg van deze efficiëntere bedrijfsvoering nemen transportbewegingen af, zie ook paragraaf 2.3.4.
2.3.2 Toekomstige opzet van het bedrijf
Veestapel
De initiatiefnemer wil de veestapel van twee bedrijfslocaties concentreren op het perceel Hoogedijk 24. In de nieuwe situatie resulteert dit in het houden van 380 stuks melkvee, 120 stuks jongvee en 80 schapen. De rest van het jongvee wordt aan de Lagedijk gehouden. De locatie Lagedijk is groot genoeg om al het jongvee te kunnen houden. Voor het concentreren van al het melkvee aan de Hoogedijk is de bouw van een nieuwe ligboxenstal noodzakelijk. De nieuwe ligboxenstal krijgt een capaciteit van 360 melkkoeien. De overige 20 melkkoeien, het jongvee en de schapen worden in de bestaande stallen gehuisvest.
Erfinrichtingsplan
De initiatiefnemer en Landschap Noord-Holland hebben samen een erfinrichtingsplan gemaakt voor de nieuwe situatie (zie figuur 4). Dit erfinrichtingsplan is weergegeven in de onderstaande figuur. In bijlage 2 is de erfinrichtingstekening opgenomen. In bijlage 3 zijn de gemaakte inrichtingskeuzes beschreven en gemotiveerd.
Voor de realisatie van een nieuwe stal en de sleufsilo's is het nodig dat het agrarische bouwperceel wordt uitgebreid tot 2 hectare. De nieuwe stal kan dan achter de bestaande stallen worden gerealiseerd. Tussen de bestaande stallen en de serrestal wordt een ruimte van circa 30 meter open gehouden. Deze ruimte is nodig in verband met ventilatie en brandveiligheid. De gewenste inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 4.
Figuur 4. Erfinrichtingsplan
Beoogde bebouwing
Het is de wens om de nieuwe ligboxenstal uit te voeren als een serrestal. De nokhoogte van de nieuw te bouwen serrestal wordt 7,5 meter. De goothoogte bedraagt ongeveer 4,5 meter. In totaal wordt de nieuwe ligboxenstal circa 40 meter breed en 95 meter lang. Naast de serrestal wordt een tweetal sleufsilo's geplaatst en een aantal torensilo's gebouwd. Met de bouwhoogte van de torensilo's is rekening gehouden in de bouwregels van het plan (een bouwhoogte van maximaal 12 meter). Een bestaande silo, achter de bestaande stallen, wordt gesloopt.
2.3.3 Landschappelijke inpassing en welstand
Voor de landschappelijke inpassing wordt uitgegaan van het aanplanten van knotwilgen langs de westelijke begrenzing van het erf (zie figuur 4). Aan de oostzijde worden sleufsilo's aan het oog onttrekken door het aanbrengen van een grontwal. De landschappelijke inpassing vormt een minimale aantasting van het erf.
De adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit WZHN heeft advies uitgebracht naar aanleiding van het initiatief. WZHN concludeert dat een serrestal een nieuwe vorm is in het landschap. Positief is dat een serrestal een lagere bouwhoogte heeft. Vanwege deze beperkte bouwhoogte en de dichtheid van het bebouwingslint ter plaatse wordt de stal vanaf de Hoogedijk niet ervaren. Vanaf de provinciale weg en de weg naar Volendam valt de stal weg tegen het silhouet van het bebouwingslint van Katwoude.
Wel heeft een serrestal een hogere goothoogte dan een traditionele stal. De serrestal een afwijkende bouwvorm ten opzichte van de al bestaande schuren op het perceel. Daarom moet er voldoende aandacht worden besteedt aan de randen van het erf op de overgang naar het landschap.
Als gevolg van de ontwikkeling wordt de huidige sloot achter het erf verlegd naar de achterzijde van het nieuwe erf. WZHN concludeert hiermee dat het huidige slotenpatroon gehandhaafd blijft.
Mits de bovenstaande punten worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het plan, gaat de welstandscommissie in principe akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.
2.3.4 Verkeer en parkeren
Als gevolg van het initiatief ontstaat er een efficiëntere bedrijfsvoering voor de drie locaties. Hierdoor neemt het aantal transportbewegingen van landbouwvoertuigen af. Dit heeft per saldo een gunstig effect op de omgeving.
Op het bedrijf wordt het RMO-vervoer (transport van melk naar de zuivelcoöperatie) geminimaliseerd door een de opslagcapaciteit van melk op het bedrijf te vergroten van 2 naar 3 dagen. Door een afname daarvan neemt het totaal aantal jaarlijkse transportbewegingen van en naar het bedrijf af. De bereikbaarheid van deze locatie voor groot vrachtverkeer is goed.
Voor de parkeersituatie wijzigt er niets. Parkeren is en blijft mogelijk op eigen terrein.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de relevante beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden. De beleidskaders kunnen bovendien leiden tot uitgangspunten en/of een toetsingskader voor de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Deze 13 nationale belangen zijn:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur;
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van het Barro.
Artikel Barro | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 2.11 Primaire waterkeringen buiten het kustfundament | Een bestemmingsplan bevat de bestemming waterkering voor grond waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering heeft. | Voor de waterkering, die ten zuiden van het plangebied ligt, zijn geen aanpassingen aan de orde. Wel is de bescherming van de waterkering geregeld in het bestemmingsplan door het opnemen van een aanduiding en een dubbelbestemming. |
Tabel 1 Toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een toetsing plaatsvindt aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Van belang voor de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking zijn de definities van artikel 1.1.1, eerste lid, onderdelen h en i van het Bro van belang:
- a. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de
- b. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De uitbreiding van een agrarisch bedrijf wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien. Dit sluit aan bij de definitie van de Provinciale Ruimtelijke Verodening (zie volgende paragraaf). Daarom kan toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.
3.2.4 Conclusie rijksbeleid
Als gevolg van het plan zijn er geen rijksbelangen in het geding.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Struc-tuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provin-cie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internatio-naal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt.
Het plangebied ligt in de zone voor gecombineerde landbouw. Dit zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden. Het landschap bepaalt waar en welke ruimte wordt geboden aan de bedrijfsontwikkeling. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 1,5 hectare zonder meer mogelijk. Bouwpercelen tot 2 hectare zijn in dit gebied alleen toegestaan, wanneer de noodzaak daartoe blijkt uit een bedrijfsplan.
In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de gevolgen van dit bestem-mingsplan op de provinciale beleidsuitgangspunten.
3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 3 februari 2014 is de geactualiseerde Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In deze verordening zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de bovenstaande provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).
Artikel PRVS | Toetsingscriterium | Conclusie |
Artikel 9 Aanwijzing Bestaand Bebouwd Gebied | De bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen zijn aangewezen als bestaand bebouwd gebied. | Het bestaande bouwperceel is niet aangewezen als bestaand bebouwd gebied. |
Artikel 14 Overige vormen van verstedelijking | Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking. | Uitbreiding van een agrarisch bedrijf wordt volgens de definitie uit de PRV niet gezien als 'verstedelijking'. Dit artikel is zodoende niet van toepassing. |
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis | Bij verstedelijking van het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Het plangebied maakt deel uit van het veenpolderlandschap. Kenmerkend voor dit gebied zijn (onder andere) het open en waterrijke karakter, de opstrekkende verkaveling en de lineaire nederzettingsstructuur langs wegen en dijken. Katwoude is ontstaan als nederzetting langs een dijk. Cultuurhistorische elementen zijn stolpboerderijen en huisterpen en molens. | Hoewel er geen sprake is van verstedelijking in de zin van de PRV, wordt een ruimtelijke kwaliteitstoets relevant geacht. In dit kader is ook een erfinrichtingsplan gemaakt (zie bijlage 1 en 2). In relatie tot artikel 15 van de PRV is het volgende relevant: ad a. De uitbreiding volgt de verkavelingsrichting van het landschap. Beplanting rondom het erf kan deze richting verder versterken. ad b. De nieuwe stal steekt verder het landschap in, dan de omliggende (bestaande) bebouwing. Door de knik in de Gouwzee-oever, valt de stal vanaf de N247 weg in de bestaande bebouwing. Vanaf de Hoogedijk is de stal niet of nauwelijks te zien. De uitbreiding leidt daardoor niet tot een onevenredige aantasting van de grootschalige open ruimte achter het dorpslint van Katwoude. ad c. De stolpboerderij op het erf wordt in stand gehouden en krijgt in dit bestemmingsplan een beschermde regeling. Het aanzicht van de boerderij wordt niet aangetast, omdat de uitbreiding van het erf aan de achterzijde plaatsvindt. ad d . Achter op het erf bevinden zich mogelijk archeologische restanten van een huisterp. Op deze locatie wordt vooralsnog niet gebouwd. In het bestemmingsplan is een regeling ter bescherming van deze huisterp opgenomen (zie paragraaf 4.4). Ad e. In het erf of de directe omgeving daarvan komen geen cultuurhistorische objecten voor. |
Artikel 24 Rijksbufferzones | Het nieuwe deel van het bouwperceel ligt in de rijksbufferzone Amsterdam - Purmerend. De verordening bepaalt dat voor rijksbufferzones verdere verstedelijking voor verschillende functies niet mogelijk is. Het gaat hierbij onder meer om de functies wonen en grootschalige hotels. In een toelichting op een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze: a. de open en groene ruimte wordt beschermd; b. de ruimtelijke kwaliteit wordt beschermd; c. de dagrecreatieve functie wordt versterkt, en; d. rekening wordt gehouden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale Landschappen; waarbij de ontwikkelingen zijn afgestemd op het aangrenzend stedelijk gebied en de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals bedoeld in artikel 15 in acht zijn genomen. | Er is met de beoogde ontwikkeling geen sprake van verstedelijking in de Rijksbufferzone, omdat geen sprake is van een stedelijke functie. ad a. Het begrenzen van de bouwmogelijkheden door middel van een bouwvlak, zorgt ervoor dat het bedrijf niet verder kan uitbreiden; ad b. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd door uitvoering van het opgestelde erfinrichtingsplan (zie bijlage 2 en 3); ad c. Er is geen sprake van dagrecreatieve functies ad.d Het gaat om de uitbreiding van een al bestaande functie. De nieuwe stal wordt naar verwachting uitgevoerd als een serrestal. Het gaat om stal met een beperkte bouwhoogte waardoor de impact op het landschap zo minimaal mogelijk is. In de notitie 'Grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap' van de provincie is een serrestal ook als voorbeeld genoemd. Het initiatief leidt niet tot een negatief effect op het Nationaal Landschap. |
Artikel 25 Weidevogelleefgebieden | Het nieuwe deel van het bouwperceel ligt is bij PRVS aangewezen als weidevogelleefgebied. In deze gebieden is het van belang de openheid te behouden. Daarom is op basis van de verordening bebouwing buiten 'bestaand bebouwd gebied', nieuwe weginfrastructuur, nieuwe bebossing, verstorende activiteiten buiten de huidige agrarische activiteiten en waterpeilverlaging niet toegestaan. Een ingreep waarvoor geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en waarmee bovendien een groot openbaar belang wordt gediend is toegestaan op voorwaarde dat het weidevogelleefgebied wordt gecompenseerd. | Dit artikel is niet van toepassing op de uitbreding van agrarsische bouwpercelen. Desondanks voldoet het plan aan de criteria. Voor de uitbreiding van het bouwperceel is geen aanvaardbaar alternatief voor handen. Het gaat immers om een al bestaande locatie. Ook de nevenlocatie Lagedijk 7 grenst aan weidevogelgebied, waardoor ook daar tegen dezelfde knelpunten wordt aangelopen. Uit onderzoek naar weidevogels en ganzen blijkt dat de effecten minimaal zijn. Daarnaast zijn een aantal maatregelen aangereikt om de effecten voor weidevogels te mitgeren of te compensren. Twee van deze maatregelen zijn voorzien in dit bestemmingsplan: 1. De torensilo op het erf wordt gesloopt; 2. Beplanting op het erf wordt niet hoger dan de beoogde bedrijfsbebouwing. Daadoor wordt de openheid gerespecteerd. |
Artikel 26 Gebieden voor grootschalige gecombineerde landbouw | Ten aanzien van landbouw maakt PRVS onderscheid in twee zones. Het plangebied valt in het gebied voor gecombineerde landbouw. In deze zone liggen landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Het landschap is bepalend voor de plaats en beschikbare ruimte voor de bedrijfsontwikkeling. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 1,5 hectare mogelijk. Bouwpercelen tot 2 hectare zijn toegestaan als de noodzaak daartoe blijkt uit een bedrijfsplan. | In paragraaf 2.3.5 is de noodzaak zoals die uit het bedrijfsplan blijkt beschreven (zie bijlage 1). |
Artikel 29 Primaire waterkeringen | De Hoogedijk is aangewezen als 'Primaire waterkering'. Langs primaire waterkeringen geldt een vrijwaringszone van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks. De verordening bepaalt dat binnen de vrijwaringszones nieuwe bebouwing of nieuwe functies alleen mogelijk gemaakt mogen worden als: er sprake is van niet onomkeerbare ontwikkelingen; een toekomstige landwaartse versterking van de waterkering niet wordt belemmerd; er kan worden meebewogen met het peil van het IJssel- en Markermeer. | De waterkeringen zijn voorzien van een dubbelbestemming, waarbinnen de bescherming van de waterkering wordt geregeld. De vrijwaringszone is als een aanduiding opgenomen. De nieuwe stal wordt gebouwd buiten de dubbelbestemming en aanduiding. Het bestemmingsplan geeft geen belemmeringen voor de waterkeringen. |
Tabel 2 Toetsing aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening
3.3.3 Conclusie provinciaal beleid
Als gevolg van het plan zijn er geen provinciale belangen in het geding.
3.4 Waterbeleid
Het waterbeleid is vastgelegd in verschillende beleidsdocumenten. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (22 december 2009) vastgesteld. De provincie heeft op 16 november 2009 het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 vastgesteld. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 4, 2010 - 2015, het Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast (2004) en het Beheersplan Waterkering 2006 - 2010. Bovendien geldt voor de watergangen en waterkeringen in het plangebied de Keur van het Hoogheemraadschap. Voor diverse handelingen in en aan watergangen en waterkeringen is een zogenoemde watervergunning van het Hoogheemraadschap nodig.
De benodigde watervergunning is ondertussen aangevraagd bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het waterbeleid. In paragraaf 4.5 is een beschrijving gemaakt van de waterrelevante zaken. Dit bestemmingsplan voldoet daarmee aan het waterbeleid.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost
Op 31 juli 2012 is het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost van de gemeente Waterland en stadsdeel Amsterdam-Noord vastgesteld.
Het Afsprakenkader richt zich op het faciliteren van gewenste ontwikkelingen van de landbouw in Waterland-oost. Doel hierbij is dat de landbouw economisch vitaal blijft en een rol kan blijven spelen in het beheer van gebieden waarbij tegelijkertijd een karakteristiek en vitaal veenweidelandschap behouden blijft. Waterland-oost wordt daarbij als één gebied beschouwd. Voor de ontwikkeling van de landbouw binnen de kaders van behoud en ontwikkeling van natuur en landschap is één beleid van toepassing. Dit beleid, en het daarin voorgestelde toetsingskader, is leidraad bij de inrichting van de agrarische gebiedsbestemming.
Met dit plan wordt voldaan aan de regels uit het Afsprakenkader. Dit blijkt onder meer uit het bedrijfsplan dat is opgesteld (bijlage 5).
3.5.2 Welstandsbeleid
De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Wel-standsnota Waterland (februari 2004, herziening maart 2009). In de Wel-standsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.
De adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit WZHN heeft advies uitgebracht naar aanleiding van het initiatief. In paragraaf 2.2.3 zijn de bevindingen van WZHN weergegeven.
3.5.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Zoals aangegeven is het gemeentelijke beleid vertaald in dit bestemmingsplan. In het kader van de Welstandstoetsing wordt het plan voorgelegd aan de Welstandscommissie. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
4.1 Planmer
4.1.1 Normstelling en beleid
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Plannen die het kader vormen voor toekomstige mer-beoordelings of projectmer-plichtige besluiten zijn planmer-plichtig.
4.1.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Omdat het nieuwe bestemmingsplan ruimte biedt aan het houden van meer dan 200 stuks melkvee, is er sprake van een planmer-plicht. In een milieueffectrapport (planMER) is daarom een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de maximale benutting van de bouwmogelijkheden na vaststelling van het bestemmingsplan. Bij deze toekomstige uitbreiding wordt er rekening mee gehouden dat het perceel voor maximaal 80% mag worden bebouwd. Deze maximale situatie is ook verankerd in de planregels. Tot slot is in het MER rekening gehouden met de stapeling (cumulatie) van milieueffecten.
Het opgestelde milieueffectrapport is door de Commissie voor de milieueffectrapportage getoetst (zie bijlage 6).
Aanvulling van het MER
Naar aanleiding van het toetsingsadvies is de milieuinformatie nog op verschillende onderdelen aangevuld (zie bijlage 7). Daarbij is ingegaan op de volgende aspecten:
- de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan;
- de effecten voor de stikstofdepositie;
- de effecten voor ganzenfoerageergebieden en weidevogelleefgebieden;
- de effectbeschrijving en -beoordeling voor geluid.
Deze aspecten komen in de onderstaande paragrafen aan de orde.
4.1.3 Conclusie
Voor dit bestemmingsplan geldt een planmer-verplichting. Het planMER is opgenomen in bijlage 1.
4.2 Ecologie
4.2.1 Normstelling en beleid
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd. Als een Nbw-vergunning nodig is dan 'haakt' deze aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is de provincie. In de gevallen dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dan 'haakt' de ontheffing aan bij de omgevings-vergunning.
4.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Gebiedsbescherming
In het planMER is de invloed van het bedrijf op Natura 2000-gebieden onderzocht voor de gewenste situatie, de maximale invulling van het bouwperceel en voor cumulatie met de omgeving. Hieronder worden per situatie de resultaten weergegeven.
Gewenste situatie
Ter toetsing aan de Natuurbeschermingswet is een passende beoordeling opgesteld (zie bijlage 10). In de gewenste situatie worden meer dieren gehouden dan in de huidige situatie, waardoor er sprake is van een toename van depositie vanuit de inrichting op beschermde natuurgebieden.
Deze toename wordt deels gecompenseerd door de vergunning voor het houden van varkens aan de Zeddeweg 2 in te trekken. Daarnaast krijgt de nieuw te bouwen serrestal een emissiearm stalsysteem en wordt beweiding toegepast. Hiermee neemt het bedrijf zoveel mogelijk mitigerende maatregelen. Door deze maatregelen te nemen, wordt de ammoniakemissie vanuit de Hoogedijk 24, geminimaliseerd. Na het toepassen van de bovenstaande salderingsmaatregelen is nog een beperkte toename van de depositie aan de orde op het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Op basis van de passende beoordeling wordt uitgesloten dat deze toename leidt tot significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied. De Provincie heeft daarom een Natuurbeschermingswetvergunning voor het initiatief verleend (bijlage 11).
Cumulatie
Alle veehouderijen die in de omgeving van het plangebied liggen zijn melkveehouderijen. Wanneer deze bedrijven uitbreiding, kan dit gevolgen hebben voor de Natura 2000-gebieden die in de buurt liggen. Het bedrijf sluit de locatie aan de Zeddeweg 2, dit ter compensatie van de toename van ammoniakuitstoot aan de Hoogedijk 24.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt tot een beperkte toename van de stikstofdepositie. In de passende beoordeling (bijlage 6) is geconcludeerd dat dit niet leidt tot significant negatieve effecten. De provincie Noord-Holland is bevoegd gezag en heeft voor de beoogde uitbreiding een Natuurbeschermingswetvergunning verleend.
Soortenbescherming
Ter plaatse van het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie bijlage 8). Uit het onderzoek blijkt dat de kans op broedvogels in het plangebied klein is, maar niet uit te sluiten. Werkzaamheden die in gebruik zijnde nesten van vogels verstoren of beschadigen moeten worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli (broedseizoen). Een andere mogelijkheid is het gebied binnen de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en in gebruik zijnde nesten.
Een volgende conclusie is dat bij de beoogde plannen exemplaren en verblijfplaatsen cq voortplantingswateren van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en/of amfibieën verloren kunnen gaan. Voor deze soorten geldt echter bij ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet en zijn geen verplichte vervolgacties nodig. Uitvoering in de maanden september/oktober levert over het algemeen de minste schade op aan deze soorten. Dat is namelijk buiten de kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode.
Het plangebied ligt in een weidevogelleefgebied. Door de plannen gaat circa 2 hectare aan weidevogelleefgebied verloren. In principe geldt de regel dat nieuwe bebouwing netto niet mag leiden tot verstoring van het weidevogelleefgebied.
Naar de effecten voor ganzenfourageergebieden en weidevogelleefgebieden in de omgeving is nader ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). In de toekomstige bedrijfssituatie op drie punten rekening gehouden met weidevogels:
- 1. De huidige torensilo van 25 meter hoogte wordt gesloopt, waardoor roofvogels niet meer beschikken over een 'uitkijkpost'. In de planregels wordt deze maatregel gewaarborgd door het opnemen van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de gebruiksregels;
- 2. Jaarlijks wordt het voedselaanbod verbeterd door 10 hectare grond extra te bemesten met ruige stalmest;
- 3. Rond de nieuwe bebouwing wordt geen hoge beplanting ingericht.
Geconcludeerd wordt dat.de effecten voor zowel de ganzenpopulatie als de weidevogelpopulatie minimaal zijn.
4.2.3 Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt tot een beperkte toename van de stikstofdepositie. Voor de beoogde uitbreiding is daarom een Natuurbeschermingswetvergunning verleend door Provincie Noord-Holland. Uit veldonderzoek is gebleken dat het aspect soortenbescherming de gewenste ontwikkeling niet belemmert.
4.3 Cultuurhistorie
4.3.1 Normstelling en beleid
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart. De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.
4.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het plangebied ligt in een veepolderlandschap. Kenmerkend voor dit landschap zijn de vele dijken en waterlopen, de grootschalige openheid en de opstrekkende verkaveling.
Figuur 4. Ligging in het Veenpolderlandschap
In het plangebied een is stolpboerderij aanwezig. De stolp is op de verbeelding aangeduid. Binnen de regeling bij deze aanduiding wordt gezorgd voor bescherming van deze karakteristieke boerderijvorm. Verder is de Hoogedijk onderdeel van het provinciale monument Noorder IJ- en Zeedijken. De dijk zelf valt echter buiten het plangebied. Het voorgenomen boouwplan heeft daardoor geen invloed op de dijk of het cultuurhistorische karakter van die dijk.
Het plangebied bevat verder geen cultuurhistorische objecten.
4.3.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
4.4 Archeologie
4.4.1 Normstelling en beleid
Voor de bescherming van archeologische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Voor rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Monumentenwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden. Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
4.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Volgens de gemeentelijke archeologische waardenkaart is voor het noordelijke deel van het plangebied onderzoek nodig bij alle plannen. Voor de rest van het plangebied geldt dat er onderzoek nodig is bij plannen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 centimeter. Daarom is in het plangebied archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Figuur 5. Uitsnede van Archeologienota Waterland 2011
Uit het onderzoek blijkt dat in de noordwesthoek van het plangebied mogelijk (een deel van) een laatmiddeleeuwse huisplaats aanwezig is. De omvang hiervan is niet bekend. Waarschijnlijk ligt slechts een deel van de huisplaats binnen het plangebied. Graafwerkzaamheden in het noordelijke deel van het plangebied vormen mogelijk een bedreiging voor het archeologische bodemarchief (de mogelijk aanwezige middeleeuwse huisplaats). Zodoende is geadviseerd om in het geval van graafwerkzaamheden nader archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 14).
Omdat voorlopig geen graafwerkzaamheden in dit deel van het plangebied aan de orde zijn - de beoogde stal reikt niet tot de huisplaats - is het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek op dit moment niet noodzakelijk. Wel wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen, zodat de (mogelijke) archeologische waarden ter plaatse worden beschermd. Bij graafwerkzaamheden in de toekomst moet dan alsnog archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.4.3 Conclusie
Het aspect archeologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige middeleeuwse huisplaats.
4.5 Waterparagraaf
4.5.1 Normstelling en beleid
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige manier in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
4.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Na het doorlopen van een aantal standaardvragen is gebleken dat voor het plan de normale procedure moet worden doorlopen. De ingevulde standaardvragen en de daarmee automatisch gegenereerde uitgangspuntennotitie zijn als bijlage 13 opgenomen. In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) heeft het hoogheemraadschap op het plan gereageerd in de vorm van een wateradvies. De uitgangspunten van het wateradvies zijn onderstaand verwerkt.
Waterafvoer/waterberging
Het beoogde voornemen heeft beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt toe met circa 7850 m2. Deze toename wordt gecompenseerd door het verbreden van sloten van de omliggende percelen op de huiskavel. Hierover worden afspraken gemaakt tussen de initiatiefnemer en het Hoogheemraadschap.
Waterkwaliteit
Als uitgangspunt voor de bebouwing geldt dat er geen uitloogbare (dak)materialen worden gebruikt. Deze aspecten worden betrokken bij de verlening van een omgevingsvergunning. De nieuw te bouwen serrestal wordt uitgevoerd met een vloeistofdichte vloer. Alle vervuilende afvalstromen worden opgevangen. Het niet verontreinigd hemelwater wordt opgevangen en afgevoerd op de omliggende sloten.
Waterkering
De Hoogedijk is een primaire waterkering. De voorzijde van het erf valt onder de dijkzone en het middendeel binnen de vrijwaringszone. De dijkzone is door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven en de vrijwaringszone door middel van een aanduiding. Voor werkzaamheden bijnnen deze zone is een omgevingsvergunning en een watervergunning nodig. De nieuwe stal en silo's worden gebouwd buiten deze vrijwaringszone.
Beheer en onderhoud
Het hoogheemraadschap adviseert de eerste 5 meter langs de waterlopen aan weerszijden bebouwings- en obstakelvrij te houden. In het bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden door het bouwvlak te verleggen. De eerste 5 meter langs de waterlopen blijft daarmee uitgesloten van bebouwing.
4.5.3 Conclusie
Het aspect water belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.6.1 Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Voor de toetsing van het aspect geluid, wordt rekening gehouden met de normen van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
4.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In de omgeving van het plangebied ligt een dorpshuis en liggen een aantal woningen. De beoogde uitbreidingligt op een afstand van circa 130 meter ten opzichte van nabijgelegen woningen. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering, maar ook aan de specifieke regels voor geurhinder (zie volgende paragraaf).
Voor het plan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat aan de grenswaarde in de langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt voldaan. Bij een nabijgelegen woning de grenswaarde voor het maximale geluidsniveau in de dagperiode (70 dB(A)) met 1 dB(A) wordt overschreden. Omdat voor deze (lichte) overschrijding geen doelmatige maatregelen mogelijk zijn, wordt voorgesteld om een grenswaarde van 71 dB(A) op te nemen in de omgevingsvergunning. Dit is ook in overeenstemming met het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening.
Het inkuilen van gras en maïs vindt incidenteel plaats. Overeenkomstig de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening mag 12 keer per jaar een afwijkende bedrijfssituatie plaatsvinden. Deze situati komt 6 keer per jaar voor.
Met betrekking tot de indirecte hinder wordt voldaan aan de streefwaarde van 50 dB(A).
4.6.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering belemmert staat de gewenste ontwikkeling niet in de weg.
4.7 Geurhinder
4.7.1 Normstelling en beleid
Voor veehouderijen met een omgevingsvergunning (milieu), geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Voor dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden afstanden. Op grond van een gemeentelijke geurverordening is binnen een bepaalde bandbreedte afwijking van deze normen en afstanden mogelijk. Gemeente Waterland heeft geen geurverordening. Dus gelden de afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor kleinschalige veehouderijen en akkerbouwbedrijven gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Deze afstanden zijn afhankelijk van het type omgeving (binnen of buiten de bebouwde kom). Daarnaast gelden grotere afstanden voor inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden.
4.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het planMER is het aspect geur onderzocht voor de gewenste situatie, de maximale invulling van het bouwperceel en voor cumulatie met de omgeving. Hieronder worden per situatie de resultaten weergegeven.
Gewenste situatie
In de huidige situatie is de afstand van het emissiepunt tot de eerste woning - die niet bij de inrichting hoort - circa 30 meter. De nieuw te bouwen serrestal komt op circa 130 meter afstand tot de eerste woning - die niet bij de inrichting hoort - te liggen.
Om te kunnen voldoen aan de Wet geurhinder moeten, bij uitbreiding van het aantal dieren, bestaande geurknelpunten worden opgeheven. Dit gebeurt door de bestaande stal aan de voorzijde van het erf voor een deel dicht te maken, waardoor het emissiepunt naar achteren wordt verplaatst. Op de milieutekening is dit ook aangegeven (zie separate bijlage van het planMER). In de planregels van dit bestemmingsplan wordt dit geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.
Op de veehouderij worden momenteel ook circa 200 schapen gehouden. In de gewenste situatie worden er 80 schapen worden gehouden. Uit het planMER blijkt dat de geuremissie in de gewenste situatie minder is dan de geuremissie in de huidige situatie. Daarnaast wordt de omgevingsvergunning voor de varkenshouderij aan de Zeddeweg ingetrokken, waardoor ook een reductie van potentiële geurbelasting op die locatie plaatsvindt.
Maximale invulling
Bij de maximale invulling wordt een bestaande stal gesloopt waardoor de afstand van het emissiepunt tot de eerste woning - die niet bij de inrichting hoort - circa 60 meter. De nieuw te bouwen serrestal komt op circa 90 meter afstand tot de eerste woning - die niet bij de inrichting hoort - te liggen.
Op de veehouderij worden momenteel ook circa 200 schapen gehouden. In de gewenste situatie worden 80 schapen worden gehouden. Uit het plan-m.e.r. blijkt dat de geuremissie in de gewenste situatie minder is dan de geuremissie in de huidige situatie. Daarnaast wordt de omgevingsvergunning voor de varkenshouderij aan de Zeddeweg ingetrokken, waardoor ook een reductie van potentiële geurbelasting op die locatie plaatsvindt.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij.
4.8 Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidszone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidszones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkelingen voldoen aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies opgericht. Ook wordt de woning niet dichter naar de weg gebouwd. De geluidsbelasting neemt daardoor niet toe.
Het aspect geluid belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
4.9 Bodem
4.9.1 Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet tenminste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
4.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De locatie waar het bouwperceel wordt uitgebreid is nu nog agrarisch gebied. Dit gebied wordt niet verdacht van bodemverontreiniging. Bovendien betreft de stal geen verblijfplaats voor mensen. Verkennend bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan is dan ook niet nodig.
4.9.3 Conclusie
Het aspect bodem belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
4.10 Luchtkwaliteit
4.10.1 Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Besluit Nibm) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling Nibm zijn (onder andere) de volgende plannen vrijgesteld van toetsing:
- 4. woningbouwplannen met minder dan 1.500 woningen;
- 5. kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
- 6. plannen die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
4.10.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In het plan-m.e.r. is de situatie rond luchtkwaliteit onderzocht voor de gewenste situatie, de maximale invulling van het bouwperceel en voor cumulatie met de omgeving. Hieronder worden per situatie de resultaten weergegeven.
Gewenste situatie en maximale invulling
Voor de gewenste situatie en maximale invulling blijkt dat de ontwikkeling ruimschoots binnen de grens van het criterium 'niet-in-betekenende-mate'. Daarnaast wordt een nieuw stalsysteem toegepast, welke de uitstoot van fijnstof verder verminderd.
Cumulatie
Doordat de jachthaven uit gaat breiden en een bedrijfserf aan de Hoogedijk wordt gevestigd, gaan meer verkeersbewegingen plaatsvinden aan de Hoogedijk. Dit kan invloed hebben op de luchtkwaliteit in de omgeving. De verkeersbewegingen naar het plangebied nemen echter niet toe. Dit blijft gelijk aan de huidige verkeersbewegingen.
Voor de directe omgeving van het plangebied valt een afname van fijnstof te verwachten. De uitbreiding van het bedrijf blijft onder de Nibm-grens. Daarnaast trekt het bedrijf de milieurechten van de locatie aan de Zeddeweg 2 in Volendam in. Dit zorgt voor een reductie van de fijnstofuitstoot op die locatie.
4.10.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit belemmert de gewenste ontwikkeling niet.
4.11 Externe Veiligheid
4.11.1 Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De wetgeving over 'externe veiligheid' heeft tot doel de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
4.11.2 Toetsing en conclusie
In het plan-m.e.r. is de situatie rond externe veiligheid onderzocht voor de gewenste situatie, de maximale invulling van het bouwperceel en voor cumulatie met de omgeving. Hieronder worden per situatie de resultaten weergegeven. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Externe veiligheid is niet relevant voor het plangebied.
4.11.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
4.12 Kabels En Leidingen
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het daarnaast ook om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Er zijn geen kabels en leidingen waarmee rekening gehouden moet worden in dit bestemmingsplan. Het aspect kabels en leidingen belemmert de gewenste ontwikkelingen niet.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de juridische opzet van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt eerst een algemene toelichting op de werking van het plan gegeven. Daarna volgt een toelichting op de gehanteerde bestemmingen.
5.1 Algemeen
5.1.1 Digitalisering
In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het teken van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een actuele ondergrond van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) van 9 aprill 2015.
5.1.2 Opbouw van de bestemmingen
In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle bestemmingen starten met een toelichting waarin een bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Dit beschrijft voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.
Bouwregels
Dit geeft aan welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij aangehouden moet worden.
Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Wanneer nodig worden bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen opgenomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.
Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In het bestemmingsplan is voor een aantal omstandigheden de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Hierdoor krijgt het college de benodigde flexibiliteit af te wijken voor bepaalde, voorzienbare situaties. Van geval tot geval wordt daarvoor door het bevoegd gezag een afweging gemaakt. Wanneer van toepassing wordt advies ingewonnen van de waterbeheerder, leidingbeheerder, wegbeheerder en dergelijke.
Enkele gebruiksvormen zijn beleidsmatig wel mogelijk, maar zijn vanwege de benodigde afweging onder een afwijking gebracht. Deze zogenoemde binnenplanse afwijkingen wordt (door middel van een omgevingsvergunning) slechts verleend na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die structureel ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud, normaal beheer of het normaal gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten wordt vanuit het evenredigheidsbeginsel een belangenafweging gemaakt. Daarbij worden het belang van de functies van waaruit de vergunning wordt aangevraagd en de specifieke waarden die ter plaatse aanwezig zijn tegen elkaar afgewogen.
5.1.3 Overgangsbepaling
Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die met een vergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht is gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik wordt met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is gericht op het uiteindelijk verdwijnen van deze bouwwerken of de beëindiging van het gebruik ervan, zodat de situatie in overeenstemming raakt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
5.1.4 Algemene toetsingscriteria
In de regels wordt verwezen naar algemene toetsingscriteria. Dit speelt voor het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieronder volgt een toelichting op deze criteria.
Het bebouwingsbeeld
Gestreefd wordt naar een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld. Dit betekent dat bij bebouwing wordt gestreefd naar:
- 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- 2. een goede bouwhoogte- / breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- 3. een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd.
De woonsituatie
Rekening wordt gehouden met het in stand houden en garanderen van een redelijke lichttoetreding, een redelijk uitzicht, de aanwezigheid van voldoende privacy en een goed woon- en leefmilieu.
De verkeersveiligheid
Verkeersveiligheid staat onder druk door de toename van (zwaarder) verkeer op de kleinere wegen. Deze wegen worden ook gebruikt voor toeristisch verkeer. Bij functies waarbij het verkeer toeneemt, moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden. In een verkeersveilige situatie worden vrije uit-zichthoeken bij kruisingen van wegen en uitritten gegarandeerd.
De milieusituatie
Hinder voor omwonenden en een overmatige verkeersaantrekkende werking moet worden voorkomen. Bij de situering en omvang van milieubelastende functies moet erop worden gelet dat bestaande milieugevoelige functies niet in het functioneren worden beperkt. Omgekeerd moet bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies gelet worden op de voorkoming van beperking van het functioneren van de bestaande milieubelastende functies. Voor de afweging worden de afstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd.
De gebruiksmogelijkheden
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt in overeenstemming met de bestemming. Bij een nieuw gebruik moet altijd worden getoetst aan het huidige gebruik van de aangrenzende bestemmingen. Het aangrenzend gebruik mag niet onevenredig worden gehinderd door het nieuwe gebruik.
5.2 Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan.
5.2.1 Agrarisch
Overeenkomstig het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 is aan dit bedrijf de bestemming 'Agrarisch' toegekend. De bestemming is inhoudelijk op het bestemmingsplan Buitengebied 2013 afgestemd. Het bedrijf is voorzien van een aanduiding bouwperceel. Hierbinnen moeten de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Maximaal 80% van het bouwperceel mag worden gebouwd, zodat er voldoende ruimte overblijft voor de inpassing en het manoeuvreren van verkeer op het perceel. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De woning betreft een (behoudswaardige) stolp en is om die reden aangeduid. Voor diverse werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht.
5.2.2 Leiding - Water
Langs de Hoogedijk ligt een waterleiding. Deze wordt beschermd met deze dubbelbestemming. Ter bescherming van de leiding mogen daarop geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Verder geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht.
5.2.3 Waarde - Archeologie 1
Ter bescherming van archeologische waarden zijn dubbelbestemmingen opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. De zones zijn overgenomen uit de Archeologienota Waterland 2011. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is van toepassing op de mogelijke archeologische waarden ter plaatse van de Middeleeuwse huisterp aan de noordzijde van het perceel. Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bodemingrepen toegestaan, tenzij door middel van archeologisch veldonderzoek is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.2.4 Waarde - Archeologie 3
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is van toepassing op de rest van het plangebied. Overeenkomstig de Archeologienota is in deze zone archeologisch onderzoek aan de orde bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en een diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.
5.2.5 Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de primaire waterkering; de Hoogedijk. Op basis van het beleid van het Hoogheemraadschap moet deze waterkering worden beschermd. Ter bescherming van de waterkerende functie is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.
5.2.6 Vrijwaringszone - dijk
Ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk, mag in de vrijwaringszone van de dijk niet worden gebouwd. De vrijwaringszone is aangeduid in dit bestemmingsplan. Ingrepen die de structuur van de dijk negatief beïnvloeden mogen niet plaatsvinden. Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken mogen daarom niet bij recht worden gebouwd. Deze kunnen bij afwijking worden toegestaan. Hiervoor moet een omgevingsvergunning (voor afwijking) en een watervergunning worden verleend.
De vrijwaringszone betreft een theoretische zone. Met een berekening wordt de werkelijke zone in beeld gebracht. Dit gebeurt doorgaans in het kader van ontwikkelingen binnen de vrijwaringszone. Als van een tracé de werkelijke zone is berekend, kan met een wijzigingsprocedure het overige deel van de zone worden verwijderd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Zo kan de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in beeld worden gebracht. Hieronder volgt een nadere toelichting.
6.1.1 Voorbereidingsfase
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid, geeft de gemeente belanghebbenden de gelegenheid om, via een inspraakprocedure, een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Deze inspraakfase heeft inmiddels plaatsgevonden (zie hoofdstuk 7). Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De binnengekomen overlegreacties zijn beantwoord in een overlegnota en verwerkt in dit ontwerpbestemmingsplan.
6.1.2 Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele procedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid gehad voor het indienen van zienswijzen.
6.1.3 Vaststellingsfase
Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (mogelijk gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het gaat hier om een particulier initiatief. De gemeente draagt hier dus geen financiële verantwoordelijkheid en risico's. De kosten voor het initiatief worden gefinancierd vanuit de exploitatie van het bedrijf. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.
6.3 Grondexploitatie
Met de grondexploitatieregeling in deWro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, wanneer sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden. In het geval van grondexploitatie door derden kan de gemeente diverse eisen en regels stellen.
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe stal. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.
De gemeenteraad besluit dat de vaststelling van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan niet noodzakelijk is. Het kostenverhaal is namelijk op een andere manier verzekerd en het stellen van nadere (locatie)eisen en regels is niet noodzakelijk. Het kostenverhaal is verzekerd via een overeenkomst die gesloten is tussen de gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is geregeld dat alle kosten die verband houden met het initiatief, namelijk: de kosten voor het maken van het bestemmingsplan (inclusief onderzoekskosten), de kosten voor de uitvoering van het plan, de kosten voor nutsvoorzieningen en eventuele planschade. Deze kosten worden betaald door de initiatiefnemer. Het verhaal van andere kosten, waaronder gemeentelijke kosten, is niet aan de orde.
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Inspraak En Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Katwoude - Hoogedijk 24' heeft met ingang van 21 februari 2014 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzageperiode zijn geen inspraakreacties ingediend. Daarnaast zijn verschillende overheids- en adviesinstanties om een reactie gevraagd. In een reactienota zijn alle overlegreacties samengevat en voorzien van een reactie van de gemeente (zie bijlage 4). De overlegreacties zelf zijn opgenomen als bijlage 5.
7.2 Aanpassingen Naar Aanleiding Van De Overlegreacties
Naar aanleiding van het overleg met verschillende partijen is besloten een aantal aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan door te voeren:
- Het wateradvies van het hoogheemraadschap wordt in de toelichting van het bestemmingsplan verwerkt;
- In de toelichting wordt toegevoegd dat er voor werkzaamheden in de zone waterkering een watervergunning wordt aangevraagd.
- In artikel 6 'Waterstaat – Waterkering' wordt de tekst '…de waterstaatkundige functie van de waterkering' toegevoegd onder 7.4.3. Daarnaast wordt de tekst over niet genormeerde waterkeringen, inclusief bijlage 3, verwijdert.
- Op de verbeelding wordt het bouwvlak wordt ten opzichte van de sloten aan weerszijden van het erf, 5 meter verkleind.
7.3 Ambtshalve Aanpassingen
Ambtshalve zijn in het ontwerpbestemmingsplan de volgende aanpassingen doorgevoerd:
- Op de verbeelding wordt een 'milieuzone - geur' opgenomen waarbinnen de geuremissie van het bedrijf niet mag toenemen;
- In de regels worden drie voorwaardelijke verplichtingen opgenomen waarmee het uitvoeren van de benodigde milieumaatregelen wordt gewaarborgd, voordat de nieuwe stal in gebruik wordt genomen. Daarbij gaat het om het realiseren van het erfinrichtingsplan, het slopen van een voedersilo en het voorkomen van geuremissie uit het voorste deel van de bestaande ligboxenstal.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan buitengebied Waterland 2013 (uitspraak 16 juli 2014) en ontwikkelingen in de wetgeving zijn verschillende technische wijzigingen doorgevoerd in de planregels. Dit resulteert onder andere in het volgende:
- De afwijkingsmogelijkheid om mee te kunnen werken aan de realisatie van zwembaden, tennisbanen of paardrijbakken komt te vervallen;
- de regeling ten behoeve van mantelzorg is niet meer nodig, omdat door de wijziging van het Besluit omgevingsrecht meer mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen ten behoeve van mantelzorg zijn ontstaan;
- Door aanpassing van de regelgeving moeten stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening in de toekomst worden opgenomen in bestemmingsplannen. Dit betekent dat de aanvullende werking van de bouwverordening in artikel 13.1 komt te vervallen.
Hoofdstuk 8 Zienswijzen En Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan 'Katwoude - Hoogedijk 24' heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegen. Het plan kon digitaal worden geraadpleegd op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website. Daarnaast lag het plan ter inzage op het gemeentehuis. Tijdens de zienswijzenperiode zijn geen zienswijze op het bestemmingsplan ingediend. Op 1 oktober 2015 staat de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad gepland.
Bijlage 1 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tak Of Deeltijdfunctie
Activiteit | Specifieke criteria bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3 onder 3.5.2 |
Zorgfunctie | Het moet gaan om de vestiging van een kleinschalige maatschappelijke zorgfunctie, bijvoorbeeld ten behoeve van resocialisatie, therapie, gehandicapten, en dergelijke. Bij een zorgfunctie moet sprake zijn van een directe relatie tussen het agrarisch bedrijf en de sociale en/of sociaal-medische opvang van personen, in die zin dat de bewoners behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van de huisvesting van personen mag woonruimte worden gerealiseerd. De woonruimte en de voorzieningen ten behoeve van de opvang van personen dienen binnen de bestaande gebouwen te worden aangebracht. |
Productiegebonden detailhandel | Het gaat hier om producten als jam, sap, zuivel, wijn, ijs, brood e.d. gemaakt van de agrarische producten geteeld op het eigen bedrijf en/of in de nabije omgeving. Het mag niet gaan om grootschalige productie. Detailhandel is in beperkte mate mogelijk. De producten moeten een relatie hebben met het landelijk gebied. De verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de detailhandel mag ten hoogste 50 m² bedragen. |
Agrarische dienstverlenende bedrijvigheid, gebruiksgerichte paardenhouderijen en andere agrarische aanverwante bedrijvigheid (uitsluitend toegestaan bij volwaardige agrarische bedrijven) | Er moet een relatie zijn met het bijbehorende agrarisch bedrijf. Opslag van bijbehorende goederen of stalling van materieel moet binnen de bebouwing plaats vinden. |
Het stallen van boten en caravans, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vaar- of voertuigen | De stalling en opslag mag uitsluitend ondergebracht worden in de gebouwen. De opslag mag voorts alleen plaatsvinden binnen de bedrijfsvoering van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf. |
Recreatieappartementen | De exploitatie van de logies mag alleen plaatsvinden in de vorm van een ondergeschikte functie bij een volwaardig agrarisch bedrijf. De ruimtes voor recreatieappartementen moeten in het boerderijpand en/of de bedrijfswoning worden ondergebracht. De logiesverstrekking moet gekoppeld zijn aan het gebruik van een bedrijfswoning en daaraan ondergeschikt zijn. |
Verhuur van fietsen en kano's, en daarmee vergelijkbare kleinschalige recreatieproducten | De opslag van de fietsen, kano's, en daarmee vergelijkbare kleinschalige recreatieproducten, mag niet buiten het bouwvlak plaatsvinden. |
Niet-agrarische bedrijvigheid als bedoeld in bijlage Bedrijvenlijst 2009 onder de categorieën 1 en 2, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichten en/of voorwerkbedrijven | De bedrijvigheid wordt ondergebracht in de gebouwen. Er mag geen opslag van goederen buiten de gebouwen plaatshebben. |
Groepsaccommodatie | De bedrijvigheid wordt ondergebracht in de gebouwen. Indien de groepsaccommodatie zich niet bevindt in het gebouw met daarin de bedrijfswoning, dan mag de groepsaccommodatie op niet meer dan 25 m afstand van dat gebouw worden gesitueerd. Er moet sprake zijn van een geheel met de overige gebouwen. |
Theeschenkerij/theetuin | De schenkerij moet binnen de bebouwing gevestigd worden. Een buitenterras ten behoeve van de theeschenkerij mag ten hoogste 50 m² bedragen. De bouwhoogte van een terrasschot/-afscheiding bedraagt ten hoogste 1,50 m. |
Boerengolf | Ten behoeve van het boerengolf dienen alle voorzieningen, met uitzondering van de golfbaan zelf, op het bouwperceel ondergebracht te worden. Het boerengolf moet nadrukkelijk aan de natuurlijke waarden worden getoetst, wat mogelijk ertoe kan leiden dat het boerengolf gedurende bepaalde perioden van het jaar in bepaalde gebieden niet mag worden uitgeoefend vanwege aanwezige natuurlijke waarden. Het algemeen belang van de natuurwaarden wordt een zwaarder gewicht toegekend dan het individuele belang van de agrariër die boerengolf als neventak aan het bedrijf toevoegt. |
Kleinschalig kamperen | Voor het toestaan van standplaatsen van kampeermiddelen gelden de volgende voorwaarden: - er wordt per bouwperceel ten hoogste één kampeerterrein toegestaan; - er mogen geen stacaravans worden geplaatst; - er mag uitsluitend sprake zijn van kamperen op erven/terreinen van agrarische bedrijven binnen de op de verbeelding aangeduide bouwpercelen of de gronden grenzend aan de bouwpercelen: - er worden niet meer dan 25 kampeermiddelen geplaatst; - kampeermiddelen worden uitsluitend geplaatst in de periode van 15 maart t/m 31oktober; - de oppervlakte van het kampeerterrein bedraagt ten hoogste 1600 m², dit met inbegrip van alle bijbehorende functies, zoals parkeren, groenvoorzieningen, sanitair en afvalverwerking; - per kampeerplaats is ruimte voor minimaal 1 parkeerplaats; - het terrein waarop de kampeermiddelen worden geplaatst, dient aaneensluitend te zijn; - ten hoogste 50% van de oppervlakte van het kampeerterrein wordt aansluitend aan het deel binnen het bouwperceel buiten het bouwperceel toegestaan, met dien verstande dat: * de oppervlakte van het bouwperceel en het deel van het kampeerterrein dat buiten het bouwperceel ligt, maximaal 1,5 hectare bedraagt; * het deel van het kampeerterrein dat is gelegen buiten het bouwperceel direct aan het bouwperceel grenst (zonder sloot ertussen) over in minimale lengte en/of breedte van 20 meter; * uitsluitend kampeermiddelen en bijbehorende voertuigen buiten het bouwperceel aanwezig mogen zijn; - de afstand tussen het kampeerterrein en een ander bouwperceel minimaal 100 meter bedraagt, tenzij die afstand niet haalbaar is, in welk geval de afstand minimaal 50 m bedraagt en er ten hoogste 15 kampeermiddelen worden geplaatst; - het kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast met streekeigen beplanting (wilg, els en es / combinatie van boom- en struikvormers in een strook van minimaal 3 meter breed, dan wel door de bestaande bebouwing van het bouwperceel. |
Bijlage 2 Lijst Met Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 2 Lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Bijlage 3 Wonen - Stolp
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Stolp' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen met bijbehorende bouwwerken in de bouwvorm van een stolp, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 2. mantelzorg;
- 3. kleinschalig toeristisch overnachten;
- b. het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de stolpen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. kleinschalige duurzame energiewinning;
- d. wegen en paden;
- e. water;
- f. rustpunten;
met de daarbijbehorende:
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. andere bouwwerken.
Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegelaten.
Woonhuizen met bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak geldt:
- a. als hoofdgebouw worden uitsluitend woonhuizen in de bouwvorm van een stolp gebouwd;
- b. het aantal hoofdgebouwen bedraagt per bestemmingsvlak ten hoogste één;
- c. een hoofdgebouw wordt met ten minste één gevel in een naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd;
- d. bij verbouw of bij nieuwbouw wordt de hoofdvorm van het gebouw, bepaald door de goothoogte en bouwhoogte, dakvorm, oppervlakte alsmede de verhouding tussen lengte- en breedtematen en gevelindeling niet gewijzigd;
- e. de bijbehorende bouwwerken worden achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
- f. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste de oppervlakte van het hoofdgebouw;
- g. de maatvoering van een gebouw of een overkapping voldoet aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een gebouw of overkapping | Goothoogte in m | Dakhelling in ° | Bouwhoogte in m | ||||
max | min | max | max | ||||
Hoofdgebouw | bestaand | bestaand | bestaand | bestaand | |||
Bijbehorende bouwwerken | 3,00 | 30 | 60 | 6,00 |
Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak geldt:
- a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 40 m²;
- b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 50% van de oppervlakte van de gronden behorende bij het hoofdgebouw gelegen buiten het bouwvlak;
- c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 3,00 m;
- d. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten minste 30º en ten hoogste 60º;
- e. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 6,00 m.
Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt:
- a. er worden geen andere bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie, paardrijbakken, zwembaden en tennisbanen gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m bedraagt;
- c. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 7,00 m;
- d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,00 m.
Afwijken van de bouwregels
Afwijken maatvoeringen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Woonhuizen met bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak onder d in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen, tot ten hoogste 15%, en gevelindeling van een stolp, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hoofdvorm van de stolp.
Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak onder a in die zin dat, met behoud van het bepaalde in Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak onder c, buiten een bouwvlak de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits;
- a. de vergroting alleen wordt toegestaan op percelen met een omvang van ten minste 1000 m²;
- b. er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
- c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
Saneringsregeling oppervlakte bijbehorende bouwwerken 1
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak onder a, met behoud van het bepaalde in Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak onder b, in die zin dat, indien reeds 200 m² of meer aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, maar minder dan 500 m², een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van bijbehorende bouwwerken plaats vindt tot een maximum oppervlak van 50% van het oppervlak aan gebouwen boven de 200 m², mits:
- a. de toepassing van deze afwijking tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Saneringsregeling oppervlakte bijbehorende bouwwerken 2
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak onder a, met behoud van het bepaalde in Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak onder b, in die zin dat, indien reeds meer dan 500 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van bijbehorende bouwwerken plaats vindt tot een maximum oppervlak van 20% van het oppervlak aan gebouwen boven de 500 m², mits:
- a. de toepassing van deze afwijking tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Veranderen dakhelling bijbehorende bouwwerken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak onder d in die zin dat de dakhelling van bijbehorende bouwwerken wordt verlaagd dan wel dat een bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gebouwen en overkappingen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan de in de bestemmingsomschrijving onder a genoemde bedrijvigheid;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in een hoofdgebouw zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachting in een hoofdgebouw zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, en meer dan twee kamers worden gebruikt;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden en horecadoeleinden, anders dan kleinschalig toeristisch overnachten, rustpunten en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en voor een beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, en/of een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid;
- f. het gebruik van woonhuizen voor meer dan één woning;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel bij een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- h. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, zwembad en/of een tennisbaan, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend.
Afwijken van de gebruiksregels
Kleinschalig toeristisch overnachten
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de specifieke gebruiksregels onder c en e in die zin dat ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte van het woonhuis en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 100 m² wordt gebruikt voor het bieden van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid, mits:
- a. dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
- het (gedeeltelijk) verwijderen van een stolp.
Uitzondering
Het bepaalde in de vergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
- a. het normale onderhoud betreffen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning wordt slechts verleend mits:
- a. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
- b. het delen van een stolp betreft die op zichzelf niet karakteristiek zijn en waarbij door verwijdering daarvan de karakteristieke hoofdvorm van de stolp niet onevenredig wordt aangetast.
Wijzigingsbevoegdheid
Meerdere woningen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een woonhuis, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
- a. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van het behoud van de stolp;
- b. ter plaatse tevens de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - meerdere woningen' wordt aangebracht;
- c. de oppervlakte van het vierkant ten minste 200 m² bedraagt, waarbij de oppervlakte van iedere bedrijfswoning ten minste 100 m² bedraagt;
- d. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
- e. geen sprake is van een onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven;
- f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Bijlage 4 Agrarisch - Paardenhouderij
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijen en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarisch aanverwante bedrijvigheid, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
met daaraan ondergeschikt:
- b. kleinschalige duurzame energiewinning;
- c. wegen en paden;
- d. water;
- e. stallingsruimte voor fietsen;
- f. rustpunten;
met de daarbijbehorende:
- g. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 2. mantelzorg;
- 3. kleinschalig toeristisch overnachten;
- h. paardrijbakken;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. andere bouwwerken.
Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegelaten.
Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de in de bestemmingsomschrijving onder a en g bedoelde bouwwerken geldt:
- a. per bestemmingsvlak worden uitsluitend bouwwerken ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch aanverwante bedrijf gebouwd;
- b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste één per bestemmingsvlak;
- c. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt per bestemmingsvlak niet meer dan 60% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
- d. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg bedraagt ten minste de bestaande afstand;
- e. bedrijfsgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden tenminste 2,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
- f. de maatvoering van een gebouw of een overkapping voldoet voorts aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een gebouw | Maximale oppervlakte/inhoud | Goothoogte in m | Dakhelling in ° | Bouwhoogte in m | |||||||
per gebouw | gezamenlijk | max. | min. | max. | max. | ||||||
Bedrijfsgebouw of overkapping | - | - | 5,00 | 15 | 60 | 11,50 | |||||
Bedrijfswoning | 600 m³ | - | 6,00 | 30 | 60 | 10,00 | |||||
Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning | - | 40 m² | 3,00 | - | 60 | 6,00 |
Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt:
- a. er worden geen andere bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie, zwembaden en tennisbanen gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of de bedrijfsgebouw(en) ten hoogste 2,00 m bedraagt;
- c. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 7,00 m;
- d. de bouwhoogte van voedersilo's bedraagt ten hoogste 10,00 m;
- e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,00 m.
Afwijken van de bouwregels
Goot- en/of bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels in die zin dat de goothoogte en/of de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen wordt vergroot respectievelijk tot ten hoogste 6,00 m en 15,00 m, mits:
- a. deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als gevolg van milieumaatregelen en/of maatregelen ten behoeve van het verbeteren van het dierenwelzijn;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Afwijkende bouwvormen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
- a. met een erfinpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
- b. de goothoogte van een bedrijfsgebouw ten hoogste 7,00 m bedraagt;
- c. de dakhellingsregeling niet van toepassing is;
- d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Afwijking ten behoeve van kleinschalig kamperen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels in die zin dat ten behoeve van kleinschalig kamperen één gebouw voor sanitaire voorzieningen wordt gebouwd, mits:
- a. de oppervlakte van het gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
- b. de goothoogte van het gebouw ten hoogste 3,00 m bedraagt;
- c. de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste 6,00 bedraagt;
- d. tevens met omgevingsvergunning is afgeweken van het bepaalde in ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie in Afwijken van de gebruiksregels voor wat betreft het toestaan van kleinschalig kamperen.
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel bij een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in een bedrijfswoning zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachting in een bedrijfswoning zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning, en meer dan twee kamers worden gebruikt;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden en horecadoeleinden, anders dan kleinschalig toeristisch overnachten, rustpunten en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige manege-activiteiten;
- f. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en voor een beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, en/of een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid;
- g. het gebruik van de gronden ten behoeve van een zwembad en/of een tennisbaan, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend.
Afwijken van de gebruiksregels
Productiegebonden detailhandel
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de specifieke gebruiksregels onder a in die zin dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van overige productiegebonden detailhandel, mits:
- a. de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m², bedraagt;
- b. de functie vanuit de bestaande bebouwing moet worden uitgeoefend;
- c. er sprake is van verkoop van ter plaatse bereide, verwerkte en/of toegepaste producten met een lokaal verzorgingsgebied;
- d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Kleinschalig toeristisch overnachten
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de specifieke gebruiksregels onder c en f in die zin dat ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 100 m² wordt gebruikt voor het bieden van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid, mits:
- a. dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Kleinschalig kamperen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de specifieke gebruiksregels onder c in die zin dat gronden worden gebruikt voor het kleinschalig kamperen, mits:
- a. uitsluitend sprake is van kamperen op erven/terreinen van paardenhouderijen binnen de daarvoor gegeven bestemmingsvlakken of de gronden grenzend aan de bestemmingsvlakken, met dien verstande dat voor het toestaan van een kampeerterrein buiten het bouwvlak tevens een omgevingsvergunning als bedoeld onder kleinschalig kampeerterrein bij een paardenhouderij in Afwijken van de bouwregels is verleend;
- b. er per bouwperceel ten hoogste één kampeerterrein is toegestaan;
- c. er geen stacaravans worden geplaatst;
- d. er ten hoogste 25 kampeermiddelen worden geplaatst;
- e. kampeermiddelen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart t/m 31 oktober;
- f. de oppervlakte van het kampeerterrein ten hoogste 1600 m² bedraagt met inbegrip van alle bijbehorende functies, zoals parkeren, groenvoorzieningen, sanitair en afvalverwerking;
- g. per kampeerplaats ruimte is voor minimaal 1 parkeerplaats;
- h. het terrein waarop de kampeermiddelen worden geplaatst, aaneensluitend is;
- i. ten hoogste 50% van de oppervlakte van het kampeerterrein aansluitend aan het deel binnen het bouwperceel buiten het bouwperceel wordt toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van het bouwperceel en het deel van het kampeerterrein dat buiten het bouwperceel ligt, maximaal 1,5 hectare bedraagt;
- 2. het deel van het kampeerterrein dat is gelegen buiten het bouwperceel direct aan het bouwperceel grenst (zonder sloot ertussen) over in minimale lengte en/of breedte van 20 meter;
- 3. uitsluitend kampeermiddelen en bijbehorende voertuigen buiten het bouwperceel aanwezig mogen zijn;
- j. de afstand tussen het kampeerterrein en een ander bouwperceel minimaal 100 meter bedraagt, tenzij die afstand niet haalbaar is, in welk geval de afstand minimaal 50 m bedraagt en er ten hoogste 15 kampeermiddelen worden geplaatst;
- k. het kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast met streekeigen beplanting (wilg, els en es / combinatie van boom- en struikvormers in een strook van minimaal 3 meter breed, dan wel door de bestaande bebouwing van het bouwperceel.
Bijlage 1 Bedrijfsplan
Bijlage 2 Uitgangspunten Watertoets
Bijlage 2 Uitgangspunten watertoets
Bijlage 3 Seclectiebesluit Archeologie
Bijlage 3 Seclectiebesluit archeologie
Bijlage 4 Reactienota Overleg
Bijlage 5 Overlegreacties
Bijlage 6 Erfinrichtingstekening
Bijlage 6 Erfinrichtingstekening