KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch-agrarisch Bedrijf
Artikel 5 Bedrijf
Artikel 6 Bedrijf-nutsvoorziening
Artikel 7 Bedrijventerrein
Artikel 8 Bos
Artikel 9 Groen
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Natuur
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer-verblijf
Artikel 14 Wonen
Artikel 15 Leiding - Brandstof
Artikel 16 Leiding - Gas
Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 18 Leiding - Riool
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Antidubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Ontheffingsbevoegdheden
Artikel 22 Algemene Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 23 Algemene Nadere Eisen
Artikel 24 Algemene Aanlegvergunningstelsels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Nadruk Op Beheer
1.3 Versobering Beheerbestemmingsplannen
1.4 Nieuwe Ontwikkelingen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Juridisch-planologische Situatie
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
2.5 Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid
3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020
3.2 Volkshuisvestingsbeleid
3.3 Economisch Beleid
3.4 Verkeer- En Vervoersbeleid
3.5 Water- En Milieubeleid
3.6 Groenbeleid
3.7 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie
3.8 Overig Beleid
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Uitgangspunten Bedrijvigheid En Detailhandel
4.2 Uitgangspunten Ecologie/groen
4.3 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer
4.4 Uitgangspunten Windenergie
4.5 Nadere Uitwerking Uitgangspunten
4.6 Nieuwe Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving
5.1 Algemeen
5.2 Indeling Van De Regels
5.3 Ontheffingen, Wijzigingsbevoegdheden En Algemene Bepalingen
Hoofdstuk 6 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand
6.1 Inleiding
6.2 Historische Geografie En Ontwikkeling
6.3 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten En Structuren
6.4 Archeologie
6.5 Welstand
Hoofdstuk 7 Milieuparagraaf
7.1 Algemeen
7.2 Milieuhinder Bedrijven
7.3 Externe Veiligheid
7.4 Geluid
7.5 Lucht
7.6 Bodem
7.7 Geur
7.8 Duurzaam Bouwen En Inrichten
7.9 Afval
7.10 Energie
7.11 Groen En Natuur
7.12 Gezondheid
7.13 Mobiliteit
7.14 Ruimtegebruik
Hoofdstuk 8 Waterparagraaf
8.1 Bestaand Watersysteem
8.2 Duurzaam Stedelijk Water
8.3 Watertoets
Hoofdstuk 9 Financiële Paragraaf
Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie, Overleg En Zienswijzen
10.1 Burgerparticipatie
10.2 Reacties Overleginstanties
10.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Overzicht Afwijkende Bedrijven
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerszone - Ihcs
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerszone - Funnels
Bijlage 5 Luchtvaartverkeerszone - Ils
Bijlage 6 Boomwaardezoneringskaart
Bijlage 7 Lijst Van Dagrecreatieve Voorzieningen
Bijlage 1 Ecologische Visie En Begrenzingsvoorstel Ghs/ehs Bedrijventerrein Vossenberg
Bijlage 2 Begrenzing Ghs/ehs Bedrijfsterrein Fuji
Bijlage 3 Herbegrenzing Ghs/ehs Uitbreiding Bedrijfsterrein V.d. Wijgert Minosstraat
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek Windpark Bedrijfsterrein Fuji
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid Windpark Bedrijfsterrein Fuji
Bijlage 6 Verslag Informatiebijeenkomst Windenergie Bedrijventerrein Vossenberg En B.p. Bedrijventerrein Vossenberg 2008
Bijlage 7 Overzicht Bestaande Bedrijven

Bedrijventerrein Vossenberg 2008

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 14-07-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GLM-bestand NL.IMR.0855.BSP2008013 en bijbehorende bijlagen.

1.3 aanbouw

Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroep

Beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, zijnde bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten door tenminste één bewoner, plaats vindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw, waarbij:

  1. a. geen sprake is van een activiteit die is vermeld in de categorieën 2 t/m 5 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of die behoort tot de categorieen van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder, uitgewerkt in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (Stbl. 1993,50);
  2. b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de direkte nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
  3. c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  4. d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
  5. e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  6. f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  7. g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
  8. h. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrensd.

1.8 afschuiningshoek

Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.9 agrarisch bedrijf

Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.

1.10 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.11 autoreparatiebedrijf

Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële autodealer.

1.12 autostalling

Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.

1.13 autowasplaats

Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.

1.14 bar

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur. Tevens deel uitmakend van horecavestigingen metaccent op verstrekking van alcoholhoudende dranken.

1.15 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingsfront

Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.

1.17 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van het bouwvlak ten hoogste mag worden bebouwd.

1.18 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk.

1.20 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.21 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.22 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

De inrichtingen genoemd in bijlage I van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder worden alleen tot ´bedrijven´ gerekend voorzover deze zijn gelegen op gezoneerde bedrijventerreinen c.q. bedrijvenlocaties of gedeelten daarvan, te weten: Vossenberg

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.23 beeldbepalende boom

Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.

1.24 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.25 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.26 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO2008

1.28 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.29 bewaarplaats

Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.

1.30 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.31 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.32 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.33 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.34 bouwhoogte

Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:

  1. a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
  2. b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.

1.35 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.36 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.37 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.38 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.39 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.40 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.41 bufferbewaarplaats

Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.

1.42 cafetaria/snackbar

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.

1.43 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, aardbeving en dergelijke.

1.44 carport

Een aangebouwd of vrijstaand bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden dien niet tot de constructie behoren.

1.45 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.46 dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden; hieronder worden mede begrepen gebouwen, onderkomens, andere bouwwerken en andere werken.

1.47 dakhelling

Zie afschuiningshoek.

1.48 deelvlak en -grens

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander deelvlak wordt gescheiden door een deelvlakgrens. Deelvlakken onderscheiden zich door een weergegeven verschil in bouwhoogte en of bebouwingspercentage.

1.49 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, perifere detailhandel, tuincentrum en supermarkten.

Ook ambulante handel in de vorm van de wekelijks terugkerende markten op diverse locaties in de stad moet worden aangemerkt als detailhandel.

Voor wat betreft de verkoop van consumentenvuurwerk dient hetgeen binnen de ontheffing in artikel 21.6 is opgenomen, in acht te worden genomen.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.

1.50 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.51 discotheek/bardancing

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.

1.52 ecologische verbindingszone

Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).

1.53 (eet)café

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.

Hieronder worden in ieder geval niet verstaan: discotheken, bars, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.

1.54 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.55 erker

Transparante, ondiepte uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.56 extensief recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.57 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.58 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.59 geluidzoneringsplichtige inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder.

1.60 geprojecteerd kwetsbaar object

Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.

1.61 goothoogte

Hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.

1.62 groenvoorzieningen

het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.63 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.64 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop /gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.65 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.66 hoogspanningslijn

Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

1.67 horeca

Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van de categorie 1´, ´horeca van de categorie 2´ en ´horeca van de categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven in .

1.68 horeca van de categorie 1

Tot horeca van de categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van de categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.

1.69 horeca van de categorie 2

Tot horeca van de categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van de categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.

1.70 horeca van de categorie 3

  1. a. Tot horeca van de categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gericht horeca (en -voorzover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting, escortbedrijf, e.d.- alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
  2. b. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca van de categorie 1 of horeca van de categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.

1.71 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken

Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.

1.72 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden

Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.

1.73 hotel

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciele basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

1.74 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.75 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waarbij de volgende maxima zijn opgenomen:

  1. a. studenten: maximaal 5;
  2. b. beschermd wonen: maximaal 12.

1.76 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.

1.77 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.78 kwetsbaar object

Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen Milieubeheer´.

1.79 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;
  2. b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
  3. c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
  4. d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
  5. e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
  6. f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
  7. g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
  8. h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
  9. i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
  10. j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
  11. k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
  12. l. rijkswegen en spoorwegen.

1.80 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.81 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor)fietsverkeer.

1.82 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.83 natuurwaarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.

1.84 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.85 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van openbaar nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.86 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.87 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.88 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.89 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden dien niet tot de constructie behoren.

1.90 onzelfstandige woonruimte

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij:

  1. a. men wezenlijke voorzieningen (keuken en/of toilet) gemeenschappelijk moet gebruiken en,
  2. b. van een privé-vertrek, waarvan de deur uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte de deur niet (van twee zijden) afsluitbaar is.

1.91 openlucht- en sportieve recreatie

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie welke geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een volkstuincomplex, een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.

1.92 paardenhouderij

Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.

1.93 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.94 perceel

Zie: ´bouwperceel´.

1.95 perifere detailhandel

Detailhandel welke behoort tot specifieke hierna genoemde branches, waarvan de vestiging behalve binnen gebieden of percelen waarbinnen detailhandel direct is toegestaan (gebieden met de bestemming Centrum, Centrum-1, Detailhandel, Detailhandel-Perifeer en percelen met de functieaanduiding detailhandel, dan wel detailhandel perifeer) ook is toegestaan binnen aangewezen gebieden op percelen met de bestemming Bedrijventerrein en Bedrijf.

De in het kader van het gemeentelijk detailhandelsbeleid specifiek aangewezen perifere locaties:

  1. a. Vossenberg Oost (doe het zelf, plant en dieren en voor w.b de hoofdbranche wonen: keukens, sanitair, wand- en vloertegels);
  2. b. Leypark, incl. AaBé (woninginriching (hoofdbranche), keukens, sanitair, bruin- en witgoed (electra), sport en speelgoed (ondersteunend aanbod));
  3. c. Kraaiven (auto´s);
  4. d. Leijendaal (bouwmarkten, keukens, sanitair);
  5. e. Rugdijk (bouwmarkten, tuincentra);
  6. f. Kanaalzone, zuidelijk deel (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
  7. g. Ringbanen (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
  8. h. De Groene Kamer (tuincentra (hoofdbranche), sport, woninginrichting (ondersteunend op basis van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen));
  9. i. Stappegoor (sport en speelgoed);
  10. j. Piieter Vreedeplein (sport en speelgoed, bruin- en witgoed (electra), mode).

1.96 plan

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 van de gemeente Tilburg.

1.97 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.

1.98 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.99 professioneel vuurwerk

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.100 randhoogte

De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.101 recreatief dagverblijf

Besloten ruimte, bestemd voor verblijf van mensen in het kader van dagrecreatie

1.102 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
  2. b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.103 religieuze instellingen

Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d.

1.104 restaurant

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.105 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.106 risicovolle inrichting

  1. a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  3. c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.107 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.108 sport

Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.

1.109 straatpeil

Zie peil (straatpeil).

1.110 uitbouw

Uitbreiding van een gebouw welke direct ten dienste staat van het gebouw, één ruimte vormt met de rest van het gebouw en is uitgevoerd in één bouwlaag en dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.111 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een bouwvergunning toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.112 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.113 vergunningplichtig ingevolge Wet Milieubeheer

Milieuvergunning voor inrichtingen (bedrijven) volgens het ´Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer´ (staatsblad 50, 1993) , zonder welke het niet toegestaan is een inrichting op te richten, te veranderen, in werking te hebben of de werking te veranderen.

1.114 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.115 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. waterverkeer

Hieronder wordt verstaan: het (openbaar) waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier Wilhelminakanaal en Piushaven.

1.116 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.117 verkooppunt motorbrandstoffen

Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een autowasplaats met bijbehorende luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.

1.118 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)

Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.

1.119 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.

1.120 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.121 Vuurwerkbesluit

Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.

1.122 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.123 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.124 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.125 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. studentenhuisvesting, huisvesting van ouderen, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en dergelijke, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning.

1.126 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.

1.127 woongebouw

Een complex van ruimten dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van meerdere huishoudens, daaronder begrepen aan huis verbonden beroep.

1.128 zakelijke dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen waaronder (niet limitatief) kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio´s, reisbureaus, uitzendbureaus, bankkantoren met baliefunctie e.d. en die niet of niet alle kenmerken heeft van beroep aan huis, uitgezonderd detailhandel en seksinrichtingen.

1.129 zolder

De bovenste verdieping onder het schuine dak van een gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De tiphoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de maximale hoogte van de rotorbladen (ashoogte samen met de hoogte van de rotorbladen) van de windturbine.

2.7 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

  1. a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
    1. 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
    2. 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
  2. b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.

2.8 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.9 Weergegeven lijnen

Meten op het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Ontheffing van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Aanlegvergunning

3.6 Wijzigingsbevoegdheid vestiging politiehondenvereniging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming van de percelen kadastraal bekend F, 4473, 4411 (gedeeltelijk) en 4554 (gedeeltelijk) te wijzigen in de bestemming Agrarisch - specifiek vorm van agrarisch - hondensport, zulks ten behoeve van de verplaatsing van de PHV (Politiehondenverenging) thans gehuisvest op een locatie aan de Bredaseweg (bosgebied ten noorden van de Bredaseweg).

Artikel 4 Agrarisch-agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Ontheffing van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Ontheffing van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 26.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

5.4 Ontheffing van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Bedrijf-nutsvoorziening

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Ontheffing van de bouwregels

6.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 26.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

Artikel 7 Bedrijventerrein

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Ontheffing van de bouwregels

7.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 26.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

7.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 26.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. de verkeersveiligheid;
    2. 2. de sociale veiligheid;
    3. 3. de ruimtelijke en landschappelijke inpassing.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.

8.4 Ontheffing van de bouwregels

8.5 Specifieke gebruiksregels

8.6 Aanlegvergunning

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 26.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

9.4 Ontheffing van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

9.6 Wijzigingsbevoegdheid naar bedrijfsfunctie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Groen die is gelegd op gronden gelegen direct ten oosten van de Verlengde Burg.Baron van Voorst tot Voorstweg te wijzigen in de bestemming Bedrijf.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 26.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

10.4 Ontheffing van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

11.4 Ontheffing van de bouwregels

11.5 Specifieke gebruiksregels

11.6 Aanlegvergunning

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 26.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. een goede landschappelijke inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

12.4 Ontheffing van de bouwregels

12.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Verkeer-verblijf

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 26.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. een goede landschappelijke inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

13.4 Ontheffing van de bouwregels

13.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 26.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    7. 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

14.4 Ontheffing van de bouwregels

14.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 15 Leiding - Brandstof

15.1 Bestemmingsomschrijving

De op de kaart voor Leiding-Brandstof (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basis-bestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse koolwaterstofleiding (PRB-Leiding) met een diameter van 8 inch, inclusief een strook grond van 5 meter aan weerszijden van de as van deze leiding. Voorts geldt een toetsingsafstand van 12 meter vanwege externe veilig-heid aan weerszijden van de as van de leiding. Zie ook artikel 25.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de op de plankaart aangegeven dubbelbestemming 'Leiding-Brandstof' begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende leiding.

15.3 Ontheffing van de bouwregels

15.4 Aanlegvergunning

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdaardgasleiding 8 inch, inclusief een strook grond van 4 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

16.3 Ontheffing van de bouwregels

16.4 Aanlegvergunning

Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse 150KV hoogspanningsverbinding, met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het transport van elektriciteit, inclusief een strook grond van 26 m ter weerszijden van de as van de 150 KV - hoogspanningsverbinding.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat:

  1. a. in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven ´Leiding - Hoogspanningsverbinding´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding;
  2. b. de maximale bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer mag bedragen dan 60 m.

17.3 Ontheffing van de bouwregels

17.4 Aanlegvergunning

Artikel 18 Leiding - Riool

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool, inclusief een strook grond van 5 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-riool´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

18.3 Ontheffing van de bouwregels

18.4 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Ondergrondse bouwwerken

20.2 Verhouding bestemmingsvlak en aanduidingen

Een aanduiding bevindt zich te allen tijde binnen een gebied waarop een bestemmingsvlak van toepassing is, met dien verstande dat de bouwregels uitsluitend van toepassing zijn op de bestemming behorende bij de weergegeven aanduiding.

20.3 Verhouding enkel- en dubbelbestemmingen

Waar een hoofdbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

20.4 Hoofdtoegang woningen

20.5 Onbebouwd terrein bij gebouwen

20.6 Ruimte tussen bouwwerken

20.7 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

20.8 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 21 Algemene Ontheffingsbevoegdheden

21.1 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van maten

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 26.1bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de ontheffingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de ontheffingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

21.2 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van grenzen

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 26.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

21.3 Ontheffingsbevoegdheid overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 26.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken;

21.4 Ontheffingsbevoegdheid gebouwen van openbaar nut

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 26.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van bouwwerken van openbaar nut onder de volgende voorwaarden:

  1. a. bouwwerken van openbaar nut mogen uitsluiten binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
  3. c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m2.

21.5 Ontheffingsbevoegdheid parkeer- en stallingsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 26.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2bedragen;
  2. b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen;

21.6 Ontheffingsbevoegdheid vuurwerk

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 26.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:

  1. a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
  2. b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding ´verkoop en opslag vuurwerk toegestaan´ voorkomt.

Burgemeester en wethouders stellen voorwaarden aan de ontheffing ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de ontheffing de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.

21.7 Ontheffingsbevoegdheid (bedrijfs-)activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 26.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:

de uitoefening van een activiteit die niet voorkomt in de tot het plan behorende Bijlage Staatvan Bedrijfsactiviteiten maar overeenkomt met de toegelaten categorieën;

de uitoefening van een activiteit die in de Bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten is vermeld in een categorie die niet is toegestaan op het betreffende perceel, tot maximaal één hogere categorie dan is weergegeven voor dat perceel, mits door of namens de aanvrager of andere betrokkenen aannemelijk wordt gemaakt dat:

    1. 1. de activiteit naar aard en omvang passend is in de omgeving;
    2. 2. de activiteit uit milieutechnisch oogpunt inpasbaar is;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

21.8 Ontheffingsbevoegdheid aan-huis-verbonden beroep

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 26.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsbepalingen, waaronder overeenkomstig artikel 14.1 binnen de het bestemmingsvlak ´Wonen´ of de aanduiding ´wonen´ een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend en de activiteit niet valt in categorie 3 tot en met 6 van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten.

21.9 Ontheffingsbevoegdheid t.b.v. evenementen

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 26.1bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze ontheffing voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

Artikel 22 Algemene Wijzigingsbevoegdheden

22.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. a. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
  2. b. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast.
  3. c. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok nieuwe rooilijnen weergegeven;
  4. d. ter ontsluiting of herverkaveling van het gebied nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
  5. e. ter herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels omzetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onderbrengen.

Na wijziging zijn de bepalingen van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

22.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie wordt beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

22.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat:

  1. a. de ingevolge de aanduiding ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit de Bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten niet mag worden overschreden;
  2. b. wijzigingen in de aanduidingen (dhp), (vm) en (vml) niet zijn toegestaan.

22.4 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer - Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

22.5 Wijzigingsbevoegdheid utiliteitsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een groter oppervlak dan 50 m2.

22.6 Wijzigingsbevoegdheid opheffen aanduiding bedrijfswoningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding bedrijfswoning vervalt. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van realisering van de bestemming ´Bedrijven´ een bouwvlak met bebouwingspercentage, bouwhoogte e.d. vaststellen.

Artikel 23 Algemene Nadere Eisen

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 26.1bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;+
  2. b. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke instellingen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  4. d. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  5. e. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
  6. f. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

Artikel 24 Algemene Aanlegvergunningstelsels

24.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen

24.2 Uitzonderingen

Het in 24.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  1. a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen;
  2. b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis.

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Geluidszone - industrie

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' de volgende regels:

  1. a. Voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige functies, met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
    1. 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
    2. 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.

25.2 Luchtvaartverkeerzone - IHCS

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, geldt ter plaatse van de gebieds-aanduiding Luchtvaartverkeerszone ten behoeve van de ihcs een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebou-wing dan 56 meter +NAP in verband met het beschermingsgebied van een gedeel-telijke in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen, uitsluitend voor wat betreft het ge-bied zoals dat is aangegeven op Bijlage Luchtvaartverkeerszone-ihcs-kaart bij de regels.

25.3 Luchtvaartverkeerszone - ils

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, geldt ter plaatse van de gebieds-aanduiding Luchtvaartverkeerszone, ten behoeve van de ils een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan deze is aangegeven op Bijlage Luchtvaartverkeerszone-ils-kaart bij de regels en uitsluitend voor wat betreft het gebied zoals dat is aangegeven op Bijlage Luchtvaartverkeerszone-ils-kaart bij de regels.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van een hogere bouwhoogte onder de voorwaarde dat de werking van de ils niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Hiertoe dient zij voorafgaand aan de ontheffing schriftelijk advies in te winnen bij het Ministerie van Defensie.

25.4 Veiligheidszones

1. In afwijking van hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-Bevi' voor zover die is gelegen langs een PRB-leiding - zie artikel 15 - geen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

2. In afwijking van hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-Bevi' betrekking hebbende op een Bevi-inrichting de volgende regels in acht dienen te worden genomen:

  1. d. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-bevi' en buiten de perceelsgrenzen van de risicovolle inrichting, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht;
  2. e. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
  1. 1. de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-bevi´ opgeheven wordt, indien de aanwezige risicovolle inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige risicovolle inrichting buiten werking is gesteld, of
  2. 2. de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-bevi´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar contour als gevolg van een wijziging in een risicovolle inrichting kleiner is geworden;
  3. 3. de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-bevi´ verkleind wordt, door een wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

3. In afwijking van hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone- windturbine' betrekking hebbende op de op het bedrijfsterrein van Fuji aangegeven windturbines de volgende regels in acht moeten worden genomen:

  1. a. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-windturbine' mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
      • de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-windturbine´ opgeheven wordt, indien de aanwezige windturbine buiten werking is gesteld, of
      • dat de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-windturbine´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar contour als gevolg van een wijziging kleiner is geworden.

Artikel 26 Algemene Procedureregels

26.1 Procedureregels ontheffing en nadere eisen

Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het voornemen tot het verlenen van ontheffing, dan wel het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
  3. c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

27.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

27.3 Hardheidsclausule

Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kan de gemeenteraad ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. In 2006 bestaat het totale bestemmingsplannenbestand van de gemeente Tilburg uit ruim 600 bestemmingsplannen uit verschillende decennia. Doelstelling is om na de actualisatie van dit gehele bestand uiteindelijk 53 actuele beheerbestemmingsplannen over te houden. Voor deze actualiseringsopgave is een plansystematiek opgesteld, welke de basis vormt voor de plankaart en de regels. Hierbij is aansluiting gezocht bij de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen) en IMRO2008 (informatie model Ruimtelijke Ordening). In tegenstelling tot het oude bestemmingsplannenbestand zijn de bestemmingsplannen bij voltooiing van het actualiseringsprogramma in sterke mate vergelijkbaar.

Het actualiseren van bestemmingsplannen is een autonoom proces; los van incidenteel noodzakelijke planingrepen naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. Het proces is erop gericht om de gehele gemeente met actuele bestemmingsplanregelingen te bestrijken. Met het maken van deze bestemmingsplannen worden de volgende doelen bereikt:

  • het vastleggen van bestaande functies en bouwmassa's, waarbij mogelijkheden voor uitbreidingen en veranderingen worden geboden;
  • het bieden van rechtszekerheid door bestaande activiteiten positief te bestemmen;
  • het vastleggen van projecten die middels een projectbesluit, dan wel een ontheffing van het eerdere bestemmingsplan tot stand zijn gekomen;
  • het vertalen van het stedelijk beleid (structuurplan) in verschillende sectoren naar concrete bestemmingen voor dat stadsdeel;
  • het zoveel mogelijk tegengaan van ongewenste toekomstige ontwikkelingen;
  • de bescherming van in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor particulier initiatief overeenkomstig het gemeentelijke beleid;
  • het mogelijk maken van gewenste sanering, reconstructie e.d.;
  • het vergroten van de flexibiliteit door ruime bestemmings- en bebouwingsregelingen, ontheffingsmogelijkheden e.d.

1.2 Nadruk Op Beheer

Dit bestemmingsplan betreft primair een actualisatie van de voor het van kracht worden van dit plan vigerende planologische regelingen. Daarom wordt het “beheerbestemmingsplan” genoemd. Het gaat immers om een gebied met bestaande functies en bebouwing. Het bestemmingsplan zal met uitzondering van een tweel nieuwe ontwikkelinge, die nader worden bescreven in paragraaf 1.4, niet voorzien in (grootschalige) veranderingen in de ruimtelijke en functionele structuur in het plangebied. Om tot een goede beheersituatie te komen is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk geacht. De vigerende bestemmingsplannen voor dit gebied zijn inmiddels verouderd.

Voor delen van de vigerende plannen is daarnaast ontheffing verleend, om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Het nieuwe beheersbestemmingsplan heeft tot doel de oude plannen en de delen waarvoor ontheffing is verleend te vervangen door een actuele regeling. Een regeling die past bij het huidige ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Tilburg voor zowel het ruimtelijk als het functioneel beheer van het gebied.

Met de term 'functioneel beheer' wordt gedoeld op het bestaande en het in de toekomst toegestane gebruik van panden en percelen. In het nieuwe bestemmingsplan zal voor wat betreft het 'functioneel beheer' worden aangesloten op meest recente beleidsnota's van de gemeente Tilburg op het gebied van detailhandel, horeca, verkeer, groen, volkshuisvesting etc. Dit beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. De uitwerking daarvan in het bestemmingsplan zal aan de orde komen in hoofdstuk 4.

De term 'ruimtelijk beheer' heeft betrekking op de bestaande bebouwing en de in de toekomst toegestane bouwvolumes in het gebied. In principe zal voor de bebouwingsregels worden aangesloten op de eerder genoemde plansystematiek welke is gebaseerd op de reeds lang bestaande regeling in de Bouwverordening. Wat dit concreet betekent voor het bestemmingsplan, wordt toegelicht in hoofdstuk 5.

Het bestemmingsplan wordt gemaakt om tot een goede planologische regelgeving in het plangebied te komen en biedt uiteraard geen panacee voor eventuele (maatschappelijke) problemen in het plangebied.

1.3 Versobering Beheerbestemmingsplannen

Naar aanleiding van de achterstand die in de afgelopen jaren is ontstaan in het actualiseren van bestemmingsplannen en het IRO-rapport uit 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders in haar vergadering van 15 november 2001 besloten dat beheerbestemmingsplannen o.a. op het gebied van de inspraak versoberd moeten worden. Deze nota is op 10 december 2001 behandeld in de commissie ROVEB.

Concreet houdt dit in dat de nota van uitgangspunten in het vervolg achterwege wordt gelaten en inspraak plaats vindt op basis van het voorontwerp bestemmingsplan. Aangezien de beheerbestemmingsplannen voornamelijk conserverend van aard zijn en in vergaande mate gestandaardiseerd, ligt deze 'versobering' voor de hand. Ook is sprake van een versobering/ standaardisering van de toelichting en bijlagen behorende bij het bestemmingsplan. Dit neemt niet weg dat ieder beheerbestemmingsplan een maatwerkproduct blijft, toegesneden op het gebied waarvoor het gemaakt is.

1.4 Nieuwe Ontwikkelingen

Zoals in paragraaf 1.2 reeds aangegeven voorziet het bestemmingsplan in 2 nieuwe ontwikkelingen.

Op de eerste plaats betreft dit de bouw/plaatsing van een 5-tal windturbines op het bedrijfsterrrein van Fuji aan de Oudenstaart en de mogelijkheid tot bouw/plaatsing van enkele windturbines elders in het plangebied.

De tweede nieuwe ontwikkeling is de uitbreiding van een bestaand pallet - en emballagebdrijf aan de Minosstraat door toevoeging van een circa 0.9 hectare groot bosperceel ten zuidoosten van dat bedrijf bij haar bedrijfsterrein. Ter compensatie wordt in totaal 6,1 ha bos en natuur gerealiseerd in het gebied tussen de Spinder en De Mast. Dit is opgenomen in het onderhavige beheerbestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied

2.1 Ligging Plangebied

Het bedrijventerrein Vossenberg ligt in het noordwesten van Tilburg. Het plangebied wordt begrensd door het Wilhelminakanaal in het zuiden, de Gesworenhoekseweg in het westen en de Noordwest tangent in het noorden. In het oosten loopt de plangrens door het bosgebied dat grenst aan bedrijven-terrein Kraaiven en het bedrijvenpark Charlotte. Het bedrijventerrein Albion, zuidelijk van de Dongensenweg en ook de spie tussen de zuidzijde van de Dongenseweg en het Wilhelminakanaal maakt deel uit van het plangebied.

2.2 Juridisch-planologische Situatie

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" betreft een algehele herziening van de geldende bestemmingsplannen van dit gebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen (gedeeltelijk) komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook.

Dossiernummer Naam Datum vaststelling Datum goedkeuring Datum onherroepelijk
47-5 Vossenberg en Dongenseweg 27-06-1994 27-01-1995 15-03-1996
47-6 Vossenberg en Dongenseweg, 1e herziening 18-12-1995 21-03-1996 13-06-1996
2001-011 Noordwesttangent:
Natuurcompensatie Vossenberg West – Spinder deel 1
24-03-2003 02-09-2003 18-02-2004

2.3 Ruimtelijke Structuur

2.3.1 Algemeen

Het plangebied is voor het grootste deel ingevuld als bedrijventerrein met uitzondering van het meest oostelijke deel. In het verlengde van de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg bevindt zich agrarisch gebied en bosgebied met verspreide bebouwing en langs het meest zuidelijke deel van de Dongenseweg woningen op ruime boskavels. Aan de westzijde sluit het plangebied aan op bedrijventerrein Vossenberg West.

Vossenberg is een gemengd bedrijventerrein met een relatief groot aandeel bedrijven uit de sector transport en logistiek. Het beeld wordt met name bepaald door bedrijfshallen, bedrijfshallen met laaddocks, parkeerruimte voor vrachtwagens, brede straten van beton, ruime grasbermen en water. De hallen hebben vaak een relatief klein kantoorgedeelte dat naar de openbare weg is gekeerd. In het westen van het plangebied, maar centraal op Vossenberg, bevindt zich de bedrijfsbebouwing van Fuji met zijn markante industriële signatuur en bebouwing die incidenteel meer dan 15 meter hoog is. Aan de westzijde van het plangebied is een grote waterplas die als waterberging fungeert.

2.3.2 Verkeersstructuur

De ontsluitingsstructuur van Vossenberg is helder van opzet. De Dongenseweg en de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg zorgen voor de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein. Haaks hierop sluiten secundaire ontsluitingswegen aan. Een aantal wegen parallel aan de Dongenseweg zorgt voor een goede bereikbaarheid van de kavels. Enkele van deze parallelwegen, de Brakman en de Pater Geurtjensweg, sluiten rechtstreeks aan op de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg.

Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich de Noordwest tangent. Ter hoogte van het plangebied heet deze de Burgemeester Letschertweg. Het deel van de tangent ten westen van het plangebied moet nog worden gerealiseerd. Dit zal in de nabije toekomst, naar verwachting in 2010, gebeuren. Het plangebied heeft reeds een aansluiting op de tangent, namelijk ter hoogte van de Gesworenhoekseweg. Ook aan de oostzijde zal een ontsluiting op de tangent worden gerealiseerd door de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg te verlengen.

Voor langzaam verkeer is een belangrijke rol weggelegd voor de Dongenseweg en de Duijnsbergseweg die vrij centraal door het gebied lopen. Een deel van de verkeersfunctie van de Duijnsbergseweg is helaas komen te vervallen door uitbreiding van Fuji. Er zijn drie fietsbruggen over het kanaal: ter hoogte van de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg, de Apollostraat en de Gesworenhoekseweg.

Het Wilhelminakanaal is voor Tilburg belangrijk vanwege de mogelijkheden voor vervoer over water en recreatieve doeleinden.

2.3.3 Groenstructuur

Landschappelijk gezien is het plangebied eenvoudig van opzet. Het Wilhelminakanaal, de Dongenseweg en de Duijnsbergseweg zijn historische, groene hoofdstructuren. De oevers van het kanaal zijn overwegend groen behalve bij het bedrijf met laad- en loskade.

De Duijnsbergseweg en Dongenseweg hebben laanbeplantingen die voor een deel nog intact zijn en voor een deel versterking behoeven. Aan weerszijden van het bestaande deel van de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg bevindt zich waardevol bosgebied. Ook het nog aan te leggen tracé ten noorden van de Dongenseweg zal overwegend door bosgebied lopen, onder andere door landgoed De Mast.

Een bijzonder element binnen het plangebied is de waterberging aan de Gesworenhoekseweg. Door zijn groene omzoming en aangrenzend bos lijkt dit eerder op een natuurgebied dan onderdeel van een bedrijventerrein.

Ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de Burgemeester Letschertweg bevindt zich het landgoed Huis ter Heide, een belangrijk natuurgebied van Natuurmonumenten.

Grote delen van de beschreven groenstructuur vormen onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur.

2.4 Functionele Structuur

Te midden van de veelheid aan bedrijfshallen zijn er binnen het plangebied veel bijzonderheden, zoals het al genoemde Fuji. In het gebied ten westen van de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg bevinden zich bouwmarkten en een fastfoodrestaurant met drive-in service. Binnen het plangebied is er één bedrijf met watergebonden activiteiten en een laad- en loskade. Aan de noordzijde van de Dongenseweg bevinden zich bedrijven die zich naar de weg presenteren.

Op Vossenberg zijn de kleinere kavels in het algemeen aan de kanaalzijde gesitueerd en de grotere meer naar het noorden. Dit heeft met de milieugevoeligheid van de woonbebouwing in de Reeshof te maken.

Een bijzonder gebied is het terrein rondom de Albionstraat. Dit terrein is primair bedoeld voor onordelijke bedrijven zoals autosloperijen en onderkomens voor kermisexploitanten. Ook het oefencentrum van de regionale brandweer en de gemeentelijke milieustraat zijn hier gevestigd. Aan de zuidzijde van de Dongenseweg staan vrijstaande woningen in het bosgebied. Op Albion komen relatief veel bedrijven met bedrijfswoning voor.

De noordwesthoek van het plangebied bestaat voornamelijk uit landelijk gebied (agrarisch en bos). Een deel hiervan behoort tot de ecologische hoofdstructuur. Direct aan de noordzijde van de Dongeseweg met woningen en bedrijfsfuncties. Verder in het gebied is een paardenhouderij gevestigd met bedrijfswoning en is het nieuwe dierenasiel ondergebracht. Dat deelgebied is een gebied met stadsrandfuncties.

2.5 Technische Infrastructuur

In het plangebied is sprake van enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen, welke mogelijk gevolgen hebben voor ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving. Hieronder zal op deze categorie nader worden ingegaan.

De tracés van hoofdtransportleidingen/- kabels zijn alleen op de plankaart aangegeven voor zover deze betrekking hebben op bestemmingen waarop een bouwtitel rust.

Binnen de bestemmingen V en G zijn geen tracés van hoofdtransportleidingen/- kabels aangegeven, mede gelet op het openbaar karakter (eigendom) van het gebied en de hoeveelheid kabels/ leidingen binnen deze bestemmingen.

Eventuele tracés van hoofdtransportleidingen/ -kabels die in het kader van externe veiligheid van belang zijn, worden wel op de plankaart aangegeven.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid

In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van het gemeentelijk beleid dat van invloed is op beheerbestemmingsplannen. Het beleid omtrent milieu volgt in de milieuparagraaf.

3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. ´Tilburg´, stad van contrasten´ vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de Raad vastgesteld in januari 2005.

3.2 Volkshuisvestingsbeleid

3.2.1 WoonVisie

In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden maar wel met een evenwicht tussen de belangen van het individu en die van het collectief en waar segregatie wordt vermeden.

In de Woonvisie wordt een vijftal speerpunten benoemd, waarmee Tilburg inhoud wil geven aan de 'Stad in balans':

  1. a. kwaliteit: aandacht voor duurzaamheid, flexibiliteit en bruikbaarheid, veiligheid en differentiatie in de bouwprogramma's;
  2. b. keuzevrijheid en zeggenschap: aandacht voor de specifieke wensen van de consument, o.a. door particulier en mede-opdrachtgeverschapschap;
  3. c. maatwerk in wonen, zorg en welzijn: aandacht voor de zorg- en begeleidingsbehoeften van mensen en de (woon)voorzieningen die hierbij nodig zijn;
  4. d. aandacht voor de betaalbaarheid van het wonen, zowel voor wat betreft verwervingskosten/huurprijs als voor totale woonlasten;
  5. e. samenwerking.

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad in de WoonVisie ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied weergegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.

3.2.2 Nota Wonen

Door het regelmatig monitoren van alle bouwinitiatieven blijkt dat er in Tilburg veel plannen zijn voor het realiseren van appartementen in de middeldure en dure (koop)sector. Het aantal initiatieven is dusdanig groot dat daadwerkelijke ontwikkeling onwaarschijnlijk lijkt. Deze ontwikkeling vormt een bedreiging voor de Tilburgse woningmarkt. In de eerste plaats omdat er veel vertragingen optreden in de woningbouwproductie als geheel. Ten tweede omdat dit belemmerend werkt op gewenste en haalbare woningbouwinitiatieven in de herstructurering, bij herontwikkeling van pleinen en transformatie- en inbreidingslocaties als Piushaven en op middellange termijn Stationszone. De gemeente heeft daarom besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van middeldure en dure koop appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader bestaande uit de volgende vier criteria:

  1. a. Woonmilieutypering: ligt het planinitiatief in een gebied met een woonmilieu waar veel/voldoende vraag naar is (vraag-aanbod naar woonomgeving);
  2. b. Ruimtelijk-Stedenbouwkundig: past het planinitiatief in een gebied onder andere in de nog op te stellen kaders van de in voorbereiding zijnde lintenaanpak en de Nota Hoogbouw;
  3. c. Consumentgerichtheid: richt het initiatief zich op een uniek product dat niet concurrerend is met andere appartementen(plannen), bijvoorbeeld bijzonder woonconcept en/of bedoeld voor een specifieke doelgroep. (woon-zorg, (kwaliteit voor de) doelgroepen, woonconcepten e.d.);
  4. d. Maatschappelijke prioriteiten in het kader van integrale gebiedsontwikkeling: is het planinitiatief onderdeel van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (herstructurering bestaande woongebieden of woonzorgomgevingen).

Toepassing van deze criteria betekent derhalve dat plannen, naarmate ze op meer criteria scoren, een hogere prioriteit hebben, en derhalve op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Plannen die niet op de criteria scoren en niet hard zijn, zullen niet vanzelfsprekend op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Hierover zal de discussie moeten plaatsvinden over aanpassing naar grondgebonden types, wijziging in doelgroep/concept, fasering in tijd of anderszins.

3.2.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

Uit het vierjaarlijkse woningbehoefteonderzoek waarvan de meest recente is uitgevoerd in 2004, blijkt dat de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener zijn dan vier jaar geleden. De vraag naar koopwoningen is groot al is deze ten opzichte van 2000 wat afgenomen, de gewenste huur- en koopprijzen liggen wat lager, de grote vraag naar vrijstaande en half-vrijstaande typen is afgenomen ten gunste van de rijtjeswoning, en de vraag naar grote woningen is afgenomen ten faveure van de driekamerwoning.

Toch betekent dit niet dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht in evenwicht is gekomen. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, blijft er een relatief overschot aan rijtjeshuizen en met name huurflats zonder lift, terwijl er een relatief tekort is aan vrijstaande en half-vrijstaande woningen in de koopsector, en aan flatwoningen met lift in met name de huursector. Bedacht moet worden dat het aantal koopstarters weer zal oplopen zodra een economisch herstel optreedt, het consumentenvertrouwen opveert en de prijzen in de koopsector stabiel blijven. Deze verwachting is gebaseerd op de landelijke trend dat veel woonconsumenten blijvend gericht zijn op een kwalitatief hoogwaardige en ruime (koop)woning.

3.2.4 Wonen en zorg

De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Doelstelling hierbij is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, danwel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van woonzorgservicezones ontwikkeld, waarbij het geheel van woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren danwel versterken van woonzorgservicezones.

Alle nieuwe woningen moeten voldoen aan de criteria die gelden voor het niveau 'bezoekbaarheid' uit Aanpasbaar bouwen. Voor grotere bouwontwikkelingen geldt bovendien dat minimaal 40% uitgevoerd moet worden als nul-tredenwoning (levensloopbestendig).

3.2.5 Politiekeurmerk ´Veilig Wonen´

Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.

3.3 Economisch Beleid

3.3.1 Hoofdlijnen economische beleid Tilburg 2001-2010

De beleidsnota beoogt de hoofdpunten weer te geven van het toekomstige Tilburgse economische beleid en vormt een onderdeel van het totale gemeentelijke beleid zoals onder andere is vastgelegd in het meerjaren ontwikkelingsprogramma (MOP), de programmabegroting en het college-akkoord, het ABC. In deze beleidsnota is geconstateerd dat Tilburg haar toekomstige economisch beleid moet richten op het verder verbeteren van haar vestigingsklimaat door onder andere:

  1. a. Het scheppen van een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
  2. b. Het voeren van een aanbod- en vraaggericht arbeidsmarktbeleid;
  3. c. Te investeren in projecten en samenwerkingsverbanden;
  4. d. De aandacht voor de industrie te verbreden naar andere sectoren als de zakelijke dienstverlening en daarop een flinke acquisitie-inspanning plegen.

Als beleidsvoornemen staat in de nota vermeld dat de gemeente zich zal blijven inspannen voor de industrie. Een goede bereikbaarheid is voor de industrie en andere sectoren van groot belang. Hierbij van belang zijnde projecten zijn de realisatie van de Noordwesttangent, de ontwikkeling van Vossenberg West II, Tradepark 58 en de verdieping van het Wilhelminakanaal. Tilburg versterkt haar positie als logistiek knooppunt. Rijk en provincie werken mee aan en participeren de komende periode substantieel in de gewenste multimodale ontsluiting van Tilburg.

3.3.2 Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. Gezien de lange productietijd van bedrijventerreinen wordt als planhorizon het jaar 2015 aangehouden.

In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. Kwantitatief wordt de behoefte tot 2015 geraamd op 519 hectare. Kwalitatief wordt daarbij onderscheid gemaakt in twee typen terreinen:

  1. a. Grootschalige gemengde terreinen (voor milieuhinderlijke bedrijven en bedrijven die verkeer aantrekken): totaal 252 ha;
  2. b. Kleinschalige gemengde terreinen (voor het midden- en kleinbedrijf en voor kantoorachtige bedrijven): totaal 267 ha.

Binnen beide typen worden twee subtypen onderscheiden; standaardterreinen en hoogwaardige terreinen.

De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden sindsdien gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Na vaststelling van de kadernota Ruimte voor Bedrijven heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar, het aanbod van, de uitgifte en de beschikbaarheid van nieuwe bedrijventerreinen in de tijd hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de bovengenoemde segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwantitatief):

  1. a. Grootschalig gemengd (kavelgrootte 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m hindercategorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
  2. b. Kleinschalig gemengd (kavelgrootte 2 ha): voor industrie (t/m hindercategorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
  3. c. Lokaal gemengd (kavelgrootte 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Deze segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

3.3.3 Verspreide bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota verspreide bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen.

Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.

In de nota is vastgesteld om, binnen allerlei planologische en milieutechnische beperkingen, functiemenging in woonwijken te bevorderen. Tevens worden voorstellen gedaan om kleine en middelgrote bedrijven (waar de meeste verspreide bedrijven bij horen) op andere manieren zoveel mogelijk te faciliteren, bijv. door een adequate startersbegeleiding.

De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

  1. 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
  2. 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
  3. 3. ruimte obv het bestemmingsplan.

In de nota verspreide bedrijvigheid wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

  1. a. woongebieden met lage functiemenging;
  2. b. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
  3. c. woongebieden met hoge functiemenging;
  4. d. concentratiegebieden.

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt.

Vitaal bij elkaar, basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid
Op de basiskaart 'functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid' worden zogenaamde kansenzones voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen. Waar nodig zullen bestemmingsplannen worden aangepast om de geïnventariseerde kansenzones te kunnen faciliteren. Hierdoor kan de gemeente bedrijven attenderen op deze kansenzone en de specifieke vestigingsmogelijkheden, bijv. als alternatieve locatie bij ver- of uitplaatsing van bestaande bedrijven in het stedelijk woongebied. Tevens kan de gemeente bedrijven, ontwikkelaars etc. eerder duidelijkheid verschaffen wanneer die met initiatieven komen die passen binnen de kansenzone.

3.3.4 Binnenwijkse bedrijventerreinen

De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse bedrijventerreinen (1999). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte en/of door herontwikkeling van verouderd vastgoed.

  1. a. Revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.
  2. b. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.

Gezien de hoeveelheid binnenwijkse bedrijventerreinen in Tilburg is het om financiële en capaciteitsredenen noodzaak een onderscheid aan te brengen in urgente (aanvang herontwikkeling in de periode 2000-2004), minder urgente (aanvang herontwikkeling in de periode 2005-2010) en niet urgente (voorlopig geen herontwikkeling) terreinen voor herstructurering. Op basis van deze indeling en de actuele marktsituatie wordt vanuit de gemeente een bijdrage geleverd aan de herontwikkeling van deze terreinen.

3.3.5 Ruimte voor Detailhandel

Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.

In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:

  1. a. De centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemening plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure.
  2. b. De gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten.
  3. c. De centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.

Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.

Verspreide winkels
Tilburg telt momenteel een groot aantal verspreide winkels. Deze structuur wordt gekoesterd, maar er wordt wel erkend dat de autonome ontwikkelingen in de toekomst zullen leiden tot een grofmazigere structuur. Er zal een aantal verspreide winkels verdwijnen.

De functie die de verspreide bedrijvigheid vervult, verschilt van buurt tot buurt. In de oude stad maken verspreide winkels deel uit van de historische gegroeide structuur. Daarbuiten dragen zij duidelijk bij aan de levendigheid en leefbaarheid van buurten. In het detailhandelsbeleid verleent de gemeente planologisch medewerking aan de uitbreiding en/of realisatie van verspreide winkels in woongebieden wanneer deze bijdragen aan het voorzieningenniveau van de betreffende buurt en aansluiten bij de stedenbouwkundige structuur van het gebied.

Voor de bedrijven- en kantorenlocaties geldt dat vestiging van detailhandel uitsluitend toegestaan wordt binnen een in het bestemmingsplan als zodanig aangewezen facility point. De facility points zijn een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op de kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. In een facility point kunnen ook andere functies worden ondergebracht (horeca, kapper, vergaderruimten, kinderopvang, sportzaal etc.). De omvang van de detailhandelsfunctie in een dergelijk facility point zal afhankelijk zijn van het aantal werknemers op het betreffende terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008013-f001_0001.jpg"

3.3.6 Ruimte voor Kantoren

In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.

In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:

  1. a. Een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
  2. b. Het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

De nota Ruimte voor Kantoren 2001 bevat naast het bijgestelde beleid ook het bijgestelde programma voor de periode 2001 - 2015. Doel van het kantorenbeleid is een zodanige differentiatie van het aanbod dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde versterking van de zakelijke dienstverlening. Als uitgangspunt wordt gehanteerd: een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte, dat er voldoende vestigingsmogelijkheden zijn om de groei van de zakelijke dienstverlening te accommoderen. Daartoe is een programma geformuleerd voor de ontwikkeling van ruim 300.000 m2 b.v.o. kantoorruimte tot 2015 (120.000 m2b.v.o. in de Stationszone en 180.000 m2 b.v.o. kantoorruimte langs de uitvalswegen).

Kantoren langs uitvalswegen
Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:

  1. a. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
  2. b. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.

In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op een aantal locaties rond de twee entrees van de stad: Kempenbaan-West/Koningshoeven (oostentree) en Laarveld-West en Surfplas/Bakertand/Katsbogten (westentree). NB: aan de mogelijkheden voor kantoorontwikkeling op Surfplas (nu: Tradepark 58) en Bakertand is door GS goedkeuring onthouden.

Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof, op locatie Sportweg en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties. Zolang er geen aanbod buiten de stationszone op de markt is voor kleinschalige eigenaargebruikers blijft de gemeente medewerking verlenen aan de vestiging van kleine kantoren langs de ringbanen en uitvalswegen.

Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In december 2003 is het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan door de raad vastgesteld. Het TVVP bevat een bijlage met parkeernormen o.a. voor kantoren. De gehanteerde norm is afhankelijk van functie en locatie van een voorziening (zie paragraaf TVVP).

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008013-f001_0002.jpg"

3.3.7 Horeca

Doelstellingen van de horecanota ´over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:

  1. a. actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
  2. b. het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
  3. c. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
  4. d. het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
  5. e. inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
  6. f. het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.

In de horecanota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafe's, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.

Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.

Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.

Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.

Lijnstructuur horeca
Aan de ´lijnstructuur horeca´ die geldt voor dit gebied wordt zowel horeca 1 als 2 toegestaan. Deze structuur wordt weergegeven op de kaart: Lijnstructuur horeca. Ook hier geldt voor cafe's de beperking dat er zich binnen 250 m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250 m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.

Woonbuurten
Tot slot noemt de nota horeca de woonbuurten. In de woonbuurten zullen uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.

Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken. Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager cq de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden (zoals recreatie en de buitengebieden) zullen slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied niet aantasten en een duidelijke relatie hebben met de hoofdfunctie van het betreffende gebied.

Het horecabeleid is in dit bestemmingsplan vertaald middels een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde bestemmmingsvlakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008013-f001_0003.jpg"

3.4 Verkeer- En Vervoersbeleid

3.4.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de verwachte toename van de mobiliteit:

  1. a. de gemeente verwacht een toename van de mobiliteit en accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  2. b. alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Goederenvervoer
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf.

De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de Wet Milieubeheer worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement in de volgende situaties:

  1. a. bedrijven met een grote vervoersstroom (veel werknemers, bezoekers, goederenvervoer);
  2. b. bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen);
  3. c. bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

Hoofdbeleidslijnen van het TVVP die mogelijk invloed hebben op het plangebied:

  1. a. de mobiliteit zal de komende jaren groeien en Tilburg accepteert een groei van het verkeer. De geformuleerde visie op bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid stelt wel een duidelijk duurzaam kader aan de verdere groei van het verkeer. De groei wordt geaccommodeerd op de zogenaamde hoofdnetten waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden zijn de activiteiten als wonen, werken, winkelen, school en recreatie het belangrijkste en moet het verkeer zich hieraan aanpassen.
  2. b. De mobiliteitsgroei moet met behulp van alle vervoerswijzen worden opgevangen, dus niet alleen met de auto, maar ook met de fiets en het openbaar vervoer. Laatstgenoemde vervoerswijzen worden daartoe blijvend gestimuleerd.
  3. c. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer wat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  4. d. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
  5. e. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de nieuwe bijgestelde parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003.
  6. f. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008013-f001_0004.jpg"

3.4.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan

Het 'Tilburgs Openbaar Vervoer Plan' (2000) is een aanscherping van het collectief vervoerbeleid. De doelstelling van het collectief vervoer is het structureel zeker stellen van een integraal pakket van collectief-vervoerdiensten, waarmee een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid en het sociaal functioneren van de stad. Er wordt voorzien in de aanleg van expresselijnen, T-bussen en Combitaxen.

  1. a. Expresselijnen zorgen voor frequent, snel, direct en betrouwbaar openbaar vervoer, tegen een lage prijs. De doelgroep bestaat uit jongeren, werkenden en bezoekers van voorzieningen in Tilburg. De expresselijnen richten zich op de woongebieden op afstand en belangrijke bestemmingen die worden verbonden met het Centraal Station en de binnenstad.
  2. b. T-bussen: de T-bussen verschillen van de expresselijnen door het geringe belang dat wordt gehecht aan snelheid en directheid en het grotere belang van nabijheid. De T-bus ontsluit de gebieden waar de expresselijnen weinig haltes hebben, waar geen expresselijnen komen of waar relatief veel ouderen wonen. Het product richt zich met name op ouderen, niet-werkenden, alleenstaanden en bezoekers van wijkcentra. De T-bus dringt in vergelijking met de huidige stadsbus dieper in de wijken door en stopt, waar mogelijk, ook bij de ingang van verzorgings- en ouderencentra.
  3. c. Combitax: De combitax verzorgt vervoer van deur tot deur en kenmerkt zich door kwaliteit, service en comfort. Het product richt zich op groepen reizigers die op dit moment niet of nauwelijks van het openbaar vervoer gebruik maken. De doelgroep bestaat uit leden van meerpersoonshuishoudens en ouderen.

De hoogwaardigheid en kwaliteit van het openbaar vervoer komt tot uitdrukking op de Tilburgse op- en overstappunten (TOP). Dit zijn herkenbare voorzieningen, gelegen op herkenbare plekken in de stad.

3.4.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.

Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. a. het voltooien van het Sternet voor 2020;
  2. b. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
  3. c. communicatie;
  4. d. het ontwikkelen van een fietstransferium.

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

3.5 Water- En Milieubeleid

3.5.1 Waterplan en Waterstructuurplan

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidsgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:

  1. a. Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  2. b. Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficient gebruik van water;
  3. c. Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

De principes van duurzaam waterbeheer zijn nog steeds actueel, wel hebben de laatste jaren er op landelijk (Nationaal Bestuursakkoord Water) en europees niveau (Kaderrichtlijn Water) veel ontwikkelingen plaatsgevonden op dit beleidsveld. Afgesproken is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050 om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens dient in 2015 de goede chemische en ecologische toestand van het watersysteem te zijn bereikt. Het Tilburgse waterbeleid zal hiertoe worden geactualiseerd.

3.5.2 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. Het rapport is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Het eerste deel gaat in op de Tilburgse bodemproblematiek: hoe is de bodemverontreiniging ontstaan, en welke soorten verontreinigingen worden aangetroffen, om hoeveel verontreinigde plekken gaat het en waarom moet er gesaneerd worden. De aanpak van bestaande verontreiniging richt zich in eerste instantie op de ruimtelijke ambities van de stad. Bodemsanering wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in deze projecten opgepakt.

Daarnaast wordt voor de hele stad de bodemkwaliteit in beeld gebracht. Deze bodemkwaliteit wordt vergeleken met de basiskwaliteit om vast te stellen waar nog onderzoek en sanering moet plaatsvinden. Bij het wegwerken van de werkvoorraad stimuleert de gemeente dat anderen dan zijzelf de gevallen van bodemverontreiniging saneren, zoals bedrijven op bedrijventerreinen, projectontwikkelaars en in voorkomende gevallen door publiekprivate samenwerking.

Bij urgente gevallen wacht de gemeente eventuele ontwikkeling van plannen niet af. Waar mensen een gezondheidsrisico lopen of de verontreiniging zich snel verspreidt, dwingt de gemeente verantwoordelijke partijen de sanering ter hand te nemen.

In het tweede deel van de nota staan partijen die bij de bodemproblematiek betrokken zijn centraal. De zorg voor de bodem in algemene zin volgt uit de gemeentewet. Vanuit de Wet Milieubeheer heeft de gemeente de taak om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. De gemeente is het bevoegd gezag bij de aanpak van bodemsanering vanuit de Wet bodembescherming en is budgethouder in het kader van de Wet stedelijke vernieuwing. Als het bevoegd gezag Wbb heeft de gemeente Tilburg vastgesteld aan welke basiskwaliteit de Tilburgse bodem moet voldoen. De gemeente stimuleert marktwerking bij de uitvoering van bodemsanering en voert waar nodig zelf bodemsanering uit.

De gemeente toetst op grond van de Woningwet de bodemkwaliteit bij de aanvraag van een bouwvergunning. De gemeente onderzoekt in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bodemkwaliteit bij het opstellen van bestemmingsplannen en weegt dit aspect mee bij het vaststellen van bestemmingen. In het kader van de Wet collectieve preventieve volksgezondheid betrekt de gemeente de GGD bij bodemonderzoek en sanering. Een nieuw onderwerp is bodemsanering en archeologie. In de komende periode worden deze twee werkvelden op elkaar afgestemd. De gemeentelijke bodemtaken worden op transparante en toetsbare wijze uitgevoerd. Hiervoor wordt het kwaliteitshandboek gehanteerd waarin werkprocessen en richtlijnen zijn vastgelegd.

Verder gaat de gemeente in deze nota in op de verantwoordelijkheid van de gemeente als eigenaar van terreinen en als planontwikkelaar. Ook wordt er stilgestaan bij de uitvoering van bodemsanering. Tevens wordt er informatie gegeven welke van belang is voor bedrijven. Enerzijds wordt de regels en maatregelen in het kader van milieuvergunningsverlening om bodemverontreiniging te voorkomen behandeld en anderzijds wordt stilgestaan bij de aanpak van bestaande verontreiniging.

Informatie die van belang is voor initiatiefnemers van bouwwerken en ontwikkelingslocaties worden tevens gegeven. Zo wordt er weergegeven wat de bodemtoets bij een aanvraag bouwvergunning inhoudt en hoe Tilburg met een bijdrage in de marktwerking stimuleert bij bodemsanering.

Als laatste laat de gemeente zien hoe haar bodemtaken en -beleid afgestemd zijn met andere partijen, hoe belanghebbenden bij bodemsanering worden betrokken en hoe over het bodembeleid in het algemeen zal worden gecommuniceerd.

3.5.3 Energiebeleidsplan Tilburg: energiekoers en energiedaden

Er is bij de opzet van het energiebeleidsplan aangesloten op de landelijke ontwikkelingen. Daarbij is gebruik gemaakt van een uniforme ambitietabel voor gemeenten (de zogenaamde MENUkaart). De tabel kent drie oplopende ambitieniveaus; actief, voorlopend en innovatief. Op basis van de ambitietabel en in overleg met de portefeuillehouder zijn de doelstellingen/ambities voor Tilburg bepaald. Deze zijn vervolgens vertaald in impulsen welke op hun beurt verder zijn uitgewerkt in activiteiten voor acht verschillende thema's.

Alle organisatieonderdelen die een rol vervullen bij de uitvoering van het energiebeleidsplan zijn betrokken geweest bij het bepalen van de doelstellingen/ambities. Deze laten zich samenvatten in het behalen van tenminste het actieve en waar mogelijk het lopende niveau. Dit is vertaald in de volgende kernambities:

  1. a. alle nieuwe gemeentelijke gebouwen worden energiezuinig gebouwd;
  2. b. er is volledig inzicht in het energiegebruik van gemeentelijke gebouwen;
  3. c. heel Tilburg wordt energiezuinig verlicht;
  4. d. energiezuinige woningbouw is de norm;
  5. e. met de markt wordt samengewerkt aan een hogere energieprestatie voor bestaande woningen;
  6. f. stimuleren van energiezuinig ondernemen;
  7. g. duurzame mobiliteit herkenbaar in Tilburg;
  8. h. 10% van het berekende duurzame energiepotentieel is gerealiseerd;
  9. i. internationale contacten op het gebied van gemeentelijk energiebeleid worden uitgebouwd.

Zoals reeds gezegd zijn deze kernambities vertaald in impulsen en verder uitgewerkt in activiteiten. De impulsen hebben als doel het realiseren van de kernambities. Uitvoering van de in dit plan opgenomen activiteiten betekent een intensivering van het huidige Tilburgse energiebeleid. Om de voortgang van uitvoering van de activiteiten te bewaken zijn een aantal heldere indicatoren geselecteerd. Deze worden meegenomen in de gemeentelijke milieumonitor.

3.5.4 Luchtkwaliteitsplan 2005-2010

Luchtverontreiniging draagt in belangrijke mate bij aan de vermindering van de levensverwachting met name in stedelijke gebieden. De problematiek rond luchtkwaliteit in het stedelijk gebied heeft geleid tot Europese regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Deze regelgeving is op nationaal niveau vertaald in de Wet milieubeheer. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. In deze wet zijn voor een aantal stoffen grenswaarden opgenomen. Grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan, dat in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu in zijn geheel, binnen een bepaalde termijn moeten worden bereikt.

De problematiek van de luchtkwaliteit in de gemeente Tilburg spitst zich toe op de stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door snelrijdend verkeer en leidt met name langs snelwegen en drukke verkeerswegen tot verhoogde NO2-concentraties. Daarnaast produceert verkeer in stedelijk gebied veel fijn stof (PM10). Dieselverkeer (vrachtwagens en bussen) zorgen voor de grootste bijdrage. Andere luchtverontreinigende bronnen in Tilburg zijn industrie, scheepvaart en huishoudens (open haarden en allesbranders).

De belangrijkste knelpunten met overschrijding van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof zijn gelegen in delen van Oud-Zuid, Oud-Noord en Centrum. De knelpunten komen met name voor langs de drukkere wegen zoals Ringbaan West, delen van Ringbaan Oost en Hart van Brabantlaan.

Het niet voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan ernstige consequenties hebben voor nieuwe ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen.

Geconcludeerd wordt dat de gemeente Tilburg zonder aanvullende lokaal beleid niet alleen nu maar ook in de toekomst te maken blijft houden met overschrijdingen van de grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit en met de bijbehorende mogelijke gevolgen voor de gezondheid. De gemeente kan binnen haar eigen beïnvloedingssfeer een significante bijdrage leveren aan het oplossen van deze knelpunten.

3.6 Groenbeleid

3.6.1 Ecologische Hoofdstructuur

De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van LNV. Destijds was voorzien in "een samenhangend geheel van nationaal belang", met daarin 440.000 hectare bestaand natuurgebied, 200.000 hectare agrarisch gebied en 50.000 hectare natuurontwikkelingsgebied. In 1995 werden de doelsoorten en de natuurdoeltypen gedefinieerd, die pas in 2000 waren doorgevoerd in alle provinciale plannen. Er is toen besloten om een extra beleidsinspanning te leveren in de nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur. Het bijbehorende Meerjarenprogramma Ontsnippering is in 2005 door het parlement goedgekeurd.

De EHS betreft een netwerk van zowel grote als kleine gebieden in Nederland waar de natuur (flora en fauna) in feite voorrang heeft. De EHS is bedoeld om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Door verbindingen tussen natuurgebieden te maken, kunnen planten en dieren zich makkelijker verspreiden over meer gebieden. Hierdoor zijn deze gebieden beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden. Grotere natuurgebieden zijn gevarieerder en er kunnen meer soorten planten en dieren leven.

Elk EHS-gebied heeft een zogenoemd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. De provincies wijzen de natuurdoelen aan. Als de natuurdoelen zijn gehaald en de natuurgebieden een samenhangend geheel vormen, zal de EHS klaar zijn. De EHS moet in 2018 gereed zijn en zal dan een totale oppervlakte van 728.500 hectare omvatten. Dat is gelijk aan ongeveer 17,5% van de totale oppervlakte van Nederland.

Het streven is om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Daarbij komt nog ruim zes miljoen hectare natte natuur: meren, rivieren en de Nederlandse delen van de Noordzee en de Waddenzee. Voor de totstandkoming van de EHS zal volgens de doelstelling tot 2018 ongeveer 150.000 hectare grond aan de landbouw worden onttrokken.

Om te voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd raken, zijn tussen deze gebieden verbindingen nodig. Deze zorgen ervoor dat soorten in een gebied kunnen terugkeren als ze dreigen te verdwijnen (bijvoorbeeld door ziekte). Verbindingen zijn ook gunstig voor de uitwisseling tussen verschillende groepen dieren en bevordert hun gezondheid. Vaak zijn zogenoemde faunapassages (bijvoorbeeld wildtunnels) nodig om natuurgebieden te verbinden. Via deze Robuuste verbindingszones wordt circa 27.000 hectare nieuwe natuur aan de EHS toegevoegd.

Daarnaast is het voor het goed kunnen functioneren van de EHS van belang dat barrières, zoals snelwegen en kanalen, worden overwonnen. Hiervoor heeft de overheid een plan gemaakt: het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO). In dit plan zijn de belangrijkste barrières en manieren om ze te overwinnen in kaart gebracht. In de periode tot 2018 moeten deze barrières die rijksinfrastructuur in de EHS veroorzaakt worden opgeruimd. Hiervoor is meer dan 400 miljoen euro beschikbaar. Aan de provincies is gevraagd om zo nodig ook provinciale wegen te 'ontsnipperen'. Voor edelherten worden bijvoorbeeld ecoducten over snelwegen gebouwd. Voor dassen en andere kleine dieren worden tunnels onder wegen aangelegd.

De provincie Noord-Brabant heeft de EHS in de Interimstructuurvisie Noord-Brabant 'Brabant in Ontwikkeling' en de 'Paraplunota ruimtelijke ordening' nader begrensd in meerdere hoofd- en subzones binnen de Groene Hoofdstructuur (GHS) en de Agrarische Hoofdstructuur (AHS) (zie onderstaande tabel).

Tabel 1. Hoofd- en subzones in de GHS en AHS

Hoofdzone Subzone
GHS Natuur 1 Natuurparel
2 Overig bos– en natuurgebied
3 Ecologische verbindingszone
GHS Landbouw 4 Leefgebied kwetsbare soorten
5 Leefgebied struweelvogels
6 Natuurontwikkelingsgebied
AHS Landschap 7 RNLE-landschapsdeel
8 Leefgebied Dassen
9 Waterpotentiegebied
AHS Landbouw 10 Zoekgebied veeverdichtingsgebieden
11 Vestigingsgebied glastuinbouw
12 Doorgroeigebied glastuinbouw
13 Glasboomteeltgebied
14 AHS-overig

Concreet komt in het plangebied alleen de subzone Overig bos- en natuurgebied voor. Het betreft alle bestaande bossen inclusief het bos en de vijver aan de Gesworenhoekse weg. In deze gebieden wordt gestreefd naar behoud dan wel ontwikkeling van veelal minder hoge natuurwaarden dan in de natuurparels. De begrenzing op perceelsniveau dient de gemeente in het bestemmingsplan vast te leggen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 7.11.

3.6.2 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..

De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen.

Bomen met een hoofdwaarde

Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.

De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.

De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.

In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.

Beheermaatregelen voor bomen met een hoofdwaarde

Bomen die een hoofdwaarde hebben verdienen extra bescherming; zowel boven- als ondergronds. De beheermaatregelen voor bomen die een hoofdwaarde hebben zijn erop gericht om de boom(structuur) in stand te houden en zo mogelijk te optimaliseren. Voor wat betreft beheer betekent dit onder meer:

  • Boombescherming: Bij bouwactiviteiten krijgen bomen die in de hoofdzone staan de hoogste mate van bescherming. Dit betekent dat in de definitiefase het behoud van deze bomen (boomkroon, de stam en/of de wortels) uitgangspunt dient te zijn. Onder de kroon van deze bomen mogen geen werkzaamheden plaatsvinden. Daarnaast dienen bij eventuele bouwwerken/plannen minimaal de volgende afstanden tot de stam te worden aangehouden:
    1. 1. bomen eerste grootte: 8 meter;
    2. 2. bomen tweede grootte: 5 meter;
    3. 3. bomen derde grootte: 4 meter;
    4. 4. zeer waardevolle bomen: 12 meter;
    5. 5. monumentale bomen: 15 meter.
  • Bij werkzaamheden in nabijheid van bomen die in de hoofdzone staan dient daarnaast te allen tijde boombescherming te worden aangebracht. Verder dient er bij werkzaamheden in nabijheid van deze bomen altijd een volledige BomenEffectenAnalyse (BEA) te worden opgesteld.
  • Inspectie: Bomen die een hoofdwaarde hebben worden minimaal een keer per drie jaar geïnspecteerd op veiligheid en onderhoud.
  • Indien bomen met een hoofdwaarde toch moeten wijken wordt herplantplicht opgelegd. Als blijkt dat een feitelijk gelijkwaardige herplant echt niet (volledig) mogelijk is, dient een deel van de herplant door storting van een bedrag in 'Reserve Bomen' gecompenseerd te worden. De hoogte hiervan wordt bepaald door de adviseur bomen en groen van de gemeente Tilburg.
  • In geval van onherstelbare schade aan bomen die een hoofdwaarde hebben zal altijd een herplantplicht opgelegd worden. Voor nieuw geplante bomen zal in de regel géén kapvergunning worden verleend, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand, in het kader van tijdige verjonging of andere uitzonderlijke situaties.
  • Verbetering groeiplaats: Indien noodzakelijk en mogelijk zal groeiplaatsverbetering plaatsvinden.
  • Bij het uitvoeren van beheermaatregelen (bijvoorbeeld nader onderzoek) zullen de bomen met een hoofdwaarde de hoogste prioriteit krijgen.
  • Beheermaatregelen zijn zowel gericht op de veiligheid en behoud van het bomenbestand als op de esthetisch kwaliteit en structuurbepalendheid.

3.6.3 Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus

Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het instandhouden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+) vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Gronden die daarnaast een natuur- of ecologische waarde kennen, zijn alszodanig bestemd.

Het Groenstructuurplan en het Groenstructuurplan plus geven aan dat kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:

  1. a. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
    1. 1. Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg
    2. 2. Bos in het buitengebied
    3. 3. Beken en beekdalen; Dommel, Ley en Zandley
  2. b. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
    1. 1. Ringbanen
    2. 2. Wilhelminakanaal
    3. 3. Beeldbepalende linten in de Oude Stad
    4. 4. Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
  3. c. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.

Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.

3.6.4 Kadernota Groene Mal

Ondanks het bestaande groen- en natuurbeleid, zoals vastgelegd in het Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus, wees de praktijk uit dat natuur in deze nota´s te weinig werd beschermd en te onduidelijk werd begrensd. Dit leverde bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen discussies op tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouw en de gemeente Tilburg. Hierdoor ontstonden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden.

Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid met de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De kadernota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.

Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de voorschriften worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.

De kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.

3.7 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie

3.7.1 Cultuurhistorische waarden en architectonische kwaliteit

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande kunst- en cultuurhistorische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Instrumentarium hiervoor vormen de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de gemeentelijke welstandszorg.

Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9m hoogte en 12m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.

3.7.2 Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg

Het Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg (KORT, 2002) vormt het kader voor de realisatie van kunstprojecten in de openbare ruimte. Kunst in de openbare ruimte is een onderdeel van de samenleving als geheel; een resultaat van maatschappelijke processen. Op deze manier kan kunst overal opduiken, in elke vorm. Op basis van signalen uit de stad ontwikkelt de gemeente Tilburg het beleid. Het fundament van het gemeentelijk beleid wordt gevormd door het MIOP. Jaarlijks worden circa 6 projecten opgenomen in het KORT-project.

De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Zij is dus opdrachtgever voor de kunstenaar en financiert de kunstprojecten uit het Fonds Beeldende Kunst. De middelen uit het fonds zijn niet gebonden aan de locatie of aan het project waar het geld oorspronkelijk vandaan komt.

3.8 Overig Beleid

3.8.1 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bouwvergunningsvrije en bouwvergunningsplichtige zendmasten.

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn (licht)bouwvergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het college van burgemeester en wethouders toch besluit een bouwvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten

4.1 Uitgangspunten Bedrijvigheid En Detailhandel

Het gebied Vossenberg / Dongenseweg biedt met name vestigingsruimte aan grootschalige en kleinschalige bedrijvigheid. Binnen het bedrijvengebied Vossenberg / Dongenseweg zijn enkele deelgebieden met een eigen profiel te onderscheiden.

Het gebied Albionstraat, gelegen in de driehoek tussen de Baron van Voorst tot Voorstweg, Dongenseweg en Wilhelminakanaal, is een bedrijventerrein met daarop ook een aantal specifieke functies als een milieustraat en een brandweeroefencentrum.

Aan de westzijde van de Baron van Voorst tot Voorstweg, direct ten zuiden van de Dongenseweg, is een zone te vinden met perifere detailhandel (PDV) rondom het thema "doe-het-zelf, keukens en sanitair".

Ten westen van die PDV-zone is het gebied Vossenberg gelegen. Hier zijn zowel grootschalige als kleinschalige bedrijven te vinden. Veel van die bedrijven zijn actief in de sectoren industrie, productie/assemblage en transport/distributie/logistiek.

4.2 Uitgangspunten Ecologie/groen

In het kader van het groenstructuurplan wordt voor het plangebied gestreefd naar versterking van het groen. Daarnaast wordt in de Interimstructuurvisie Noord-Brabant 'Brabant in Ontwikkeling' gestreefd naar behoud dan wel ontwikkeling van de natuurwaarden in de bestaande bosgebieden (inclusief het bosgebied en vijver aan de Gesworenhoekse Weg) in het plangebied. Hoewel buiten het plangebied gelegen, is het Wilhelminakanaal met zijn groene oevers aangewezen als ecologische verbindingszone. In de aansluitende bos- en groengebieden wordt gestreefd naar een versterking van deze ecologische functie. Vanuit het groenstructuurplan wordt tevens voor het Wilhelminakanaal gestreefd om meer continuïteit te brengen in de fietsroute met de bomenstructuur en de ecologische zone. Daarnaast is het streven dat er extra recreatie naar het kanaal komt. Dit kan onder meer worden gerealiseerd door middel van het aanleggen van paden en groenverbindingen.

De Dongenseweg is een belangrijke historische lijn en dient daarom een continue uitstraling te hebben en brengen en dient te worden behouden als lanenstructuur. Voor enkele percelen in het gebied ten oosten van de Verlengde Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en ten noorden van de Dongense wordt in het kader van natuurcompensatie voor de Noordwesttangent gestreefd naar de ontwikkeling en het behoud van de nieuwe natuurwaarden aldaar. Deze percelen waren reeds in het Bestemmingsplan Noordwesttangent: Natuurcompensatie Vossenberg West - Spinder, deel 1 (Gemeente Tilburg, 24 maart 2003) als natuur bestemd.

4.3 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer

Het gemeentelijke beleid op het gebied van verkeer is vastgesteld in het nieuwe Tilburgse Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Hierin zijn de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen aangewezen als 50 km/h gebied. Het gaat hierbij om de Dongenseweg, Gesworenhoekseweg en Burg. Van Voorst tot Voorstweg. De overige straten in het plangebied zijn aangewezen als 30 km/h gebied.

Om parkeerproblemen in de wijk te voorkomen, dienen nieuwe bouwinitiatieven aan de gemeentelijke parkeernormering te voldoen. Artikel 20.8 uit de Algemene regels is in deze een belangrijk artikel.

4.4 Uitgangspunten Windenergie

Verwezen wordt naar paragraaf 4.6 Nieuwe ontwikkelingen.

4.5 Nadere Uitwerking Uitgangspunten

4.5.1 Ruimtelijke kwaliteit

Voorop staat dat de bestaande structuren en kwaliteiten gehandhaafd worden. Ten behoeve van de overgang van het bedrijventerrein naar omliggende gebieden zijn op de kaart 'Bedrijventerrein ruimtelijk' zones aangegeven waar geen ontheffing van de bouwhoogte kan worden verleend. Dit is opgenomen in de regels van de bestemming Bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008013-f001_0005.jpg"

4.6 Nieuwe Ontwikkelingen

4.6.1 Windturbines bedrijventerrein Vossenberg/bedrijfsterrein Fuji

In hoofstuk 3 Gemeentelijke beleid is aandacht besteed aan het aspect windenergie en de inspanningen op dat punt van gemeentezijde. Gesteld is dat moet worden gezocht naar mogelijkheden om de plaatsing van windmolens te koppelen aan bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Deze terreinen zijn veelal op enige afstand van woonbebouwing gelegen. Een dergelijk terrein biedt mogelijkheden voor plaatsing van meerdere windmolens. Daarnaast wordt verstoring van het landschap voorkomen door aan te sluiten op de bestaande of nieuwe bebouwingsstructuur van bedrijventerreinen.

Eind 2008 is door Fujifilm, het BORT (Bedrijven Overleg regio Tilburg) en de gemeente Tilburg een intentieverklaring ondertekend inzake plaatsing van windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji. Met de ondertekening van deze verklaring is door de partijen een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling en realisatie van een windmolenpark op het bedrijventerrein Vossenberg.

Het belang bij de ondertekening van de intentieverklaring is voor Tilburg tweeledig. Allereerst biedt ondertekening de mogelijkheid om een belangrijke stap te zetten in een CO2-neutraal te ontwikkelen Spoorzone. Daarnaast past een dergelijke ontwikkeling uitstekend bij de ambitie om als stad in 2045 klimaatneutraal te zijn.

Plaatsing van windmolens op het bedrijventerrein Vossenberg past in de door de gemeente Tilburg geformuleerde uitgangspunten. Met name de opbouw van het aantal windturbines via een eerste fase op het Fujiterrein uitbreidend naar andere delen van het bedrijventerrein biedt mogelijkheden voor een windturbinepark. De combinatie samen met het bedrijventerrein maakt het mogelijk dat geen nieuw open gebied nodig is voor de realisatie van de windturbines. Daarbij is uitgegaan van een totaal vermogen van minder dan 15 megawatt en voorts van de bouw/plaatsing van niet meer dan 10 turbines.

Naast windenergie zullen ook andere duurzame energievormen worden ingezet om de weg naar een CO2-neutraal Tilburg in te zetten. Daarbij zal zeker ook zonne-energie worden toegepast. Echter de realisatie zonne-energie (PV-panelen) in dezelfde hoeveelheid als de windenergievermogens zoals die zijn voorzien op Vossenberg is op dit moment niet mogelijk. Zowel financieel als ook praktisch (op bestaande daken) is een vergelijkbare grootschalige plaatsing van PV-panelen op een bestaand bedrijventerrein als Vossenberg niet te realistisch. Om die reden past de plaatsing van windmolens op Vossenberg beter bij dit bestaande bedrijventerrein.

Op basis van onderzoeken op aspecten als externe veiligheid, geluid en ecologie en een stedenbouwkundige beoordeling is op de eerste plaats geconludeerd dat plaatsing van 5 windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji aanvaardbaar is. De exacte locaties van de windurbines op het bedrijfsterrein zijn vastgelegd op kaart.

De conclusies van die onderzoeken zijn opgenomen in hoofstuk 7 Milieuparagraaf. De uitgevoerde onderzoeken zijn als bijlagen opgenomen.

Voorts is nader bezien waar de plaatsing van nog enkele windturbines elders in het plangebied mogelijk is. Daarvoor is een afgebakend gebied opgenomen - aangeduid als wro-zone-ontheffingsgebied. Via een in de regels opgenomen ontheffingsmogelijkheid is de bouw van windturbines binnen die zone/zoekgebied mogelijk. Het maximum is gesteld op 4. Bovendien geldt, zoals eerder reeds is aangegeven, dat het totale vermogen - van alle windturbines in het plangebied - beneden de 15 megawatt dient te blijven.

Een belangrijk punt om te melden is nog het volgende. Recentelijk is een ontwerp-besluit inzake de wijzing milieuregels windturbines bekend gemaakt. Dit besluit zal naar verwachting in 2010 van kracht wordt. Vooruitlopend op die inwerkintreding is nu een PR-contour op de plankaart opgenomen met betrekking tot de op het bedrijfsterrein van Fuji te realiseren windturbines. Dit leidt er toe dat de plaatsing van de windturbines veilig wordt gesteld. Het opnemen van deze contour heeft consequenties voor de ontwikkeling van het toekomstige bedrijventerrein De Scheg, omdat een klein deel van de contour van één van de geplande windturbines over dat terrein zal lopen en vestiging van kwetsbare objecten (o.a. kan-toorgebouwen met BVO groter dan 1.500 m2en bedrijfsgebouwen met meer dan 50 werknemers) zoals een facility point onmogelijk maakt. Om die reden is het bouwvlak en de daarbij behorende PR contour van de noordelijkste windturbine aan de Dongenseweg 30 meter in zuidoostelijke richting verplaatst parallel in één lijn met de andere windturbines aan de Dongenseweg. Wel valt die contour dan te zijner tijd in het toekomstige bestemmingsplan De Scheg over een aantal geplande bedrijfskavels, waarop naar verwachting echter geen kantoorgebouw met een BVO groter dan 1.500 m2 en een bedrijfsgebouw met meer dan 50 werknemers zullen worden gevestigd.

4.6.2 Uitbreiding bedrijfsterrein pallet - en emballagehandel Van de Wijgert Minosstraat

De tweede nieuwe ontwikkeling, zoals ook al in hoofstuk 1 Inleiding is aangegeven, de uitbreiding van een bestaand pallet - en emballagebedrijf aan de Minosstraat door toevoeging van een circa 0.9 hectare groot bosperceel ten zuidoosten van dat bedrijf bij haar bedrijfsterrein.

Dit bosperceel maakt onderdeel uit van een gemengd bos - De Mast - waarin enkele recreatieve buitenverblijven zijn gecreëerd. Dit gebied behoort tot de EHS en GHS-Natuur respectievelijk de subzone Overig bos - en natuurgebied. Door de omzetting van het circa 0,9 hectare grote bosperceel tot bedrijfsterrein zal dat bosperceel dus als natuurgebied vervallen. In overleg met de gemeente Tilburg en de Groene Malpartners is de Fa. Van de Wijgert overeengekomen dat een gebied ter grootte van 6-maal de oppervlakte van het betreffende bosperceel als nieuw natuurgebied zal worden aangelegd in het gebied tussen de Spinder en De Mast. Dit is vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente en de Fa. Van de Wijgert.

Door het Ecologisch Adviesbureau Cools is een onderzoeksrapport opgesteld inzake de herbegrenzing van de EHS/GHS-Natuur in relatie tot het betreffende uitbreidingsplan van de Fa. Van de Wijgert.

Het langwerpige gebied voor de nieuwe natuurontwikkeling heeft een oppervlakte van circa 6,1 hectare exclusief de oppervlakte van de Vossenbergseweg die over de gehele lengte door het gebied loopt. In het onderhavige bestemmingsplan is het gebied opgenomen met de bestemming Natuur en Bos. De Vossenbergseweg is niet opgenomen in het bestemmingsplan. In het gebied liggen leidingenstroken van Sabic en RRP. Tot slot is een hoogspanningsleiding.

Deze leidingen zijn met een dubbelbestemming opgenomen.

Inmiddels is ook een overeenkomst afgesloten tussen de gemeente Tilburg en de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten tot verkoop en inrichting en beheer van het compensatiegebied aan/door die vereniging.

Daarmede is de natuurcompensatie verzekerd.

Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving

5.1 Algemeen

Het voornemen om met een beperkt aantal grote bestemmingsplannen het gehele grondgebied van de gemeente te bestrijken, is een uitgangspunt dat voor het eerst in 1997 door de Raad is vastgesteld. Daarbij is uitgegaan van op de huidige inzichten toegesneden globale plannen, die inhoudelijk en qua regelgeving op elkaar afgestemd zijn. Voor plangebieden in de bestaande stad gaat het in principe om ´beheerplannen´, waarbij het wel in onderdelen in beperkte zin kan gaan om te (her)ontwikkelen ´veranderingsgebied´.

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het ruimtelijke programma voor Vossenberg is vertaald in juridisch bindende regels met hieraan gekoppeld een verbeelding.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen over de toegelaten gebouwen. De verbeelding visualiseert de bestemmingen en heeft een bindende werking naast de regels. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Indeling Van De Regels

De indeling van dit bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Deze indeling wordt in deze paragraaf toegelicht.

5.2.1 Inleidende bepalingen

Hoofdstuk Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel regelende de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsbepalingen

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Bij sommige bestemmingen is daarnaast sprake van aanlegvergunningen.

Bestemmingsomschrijvingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

  1. 1. Agrarisch
  2. 2. Agrarisch-Agrarisch Bedrijf
  3. 3. Bedrijf
  4. 4. Bedrijf-Nutsvoorziening
  5. 5. Bedrijventerrein
  6. 6. Bos
  7. 7. Groen
  8. 8. Natuur
  9. 9. Verkeer
  10. 10. Verkeer-Verblijf
  11. 11. Wonen

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

  1. 12. Leiding-Brandstof
  2. 13. Leiding-Gas
  3. 14. Leiding-Hoogspanningsverbinding
  4. 15. Leiding-Riool

Agrarisch (A)

Deze bestemming heeft betrekking op een deel van het gebied ten noorden van de Dongenseweg en vormt de overgang naar het aangrenzende bosgebied.

Agrarisch-Agrarisch Bedrijf (A-AB)

De bestemming Agrarisch bedrijf is opgenomen voor een locatie gelegen in het gebied ten noorden van de Dongenseweg. Binnen die bestemming is echter alleen een paardenhouderij mogelijk. Dit is aangegeven met een functieaanduiding. Ook is een bedrijfswoning mogelijk.

Bedrijf (B)

Deze bestemming heeft betrekking op solitaire bedrijfsvestigingen op percelen gelegen in het gebied ten noorden van de Dongenseweg.

Bedrijf-Nutsvoorziening (B-NV)

In zijn algemeenheid passen nutsvoorzieningen binnen de bestemming Bedrijventerrein. De grotere nutsvoorzieningen zijn evenwel met een aparte bestemming aangegeven.

Bedrijventerrein (BT)

Voor het grootste deel van het plangebied is de bestemming Bedrijventerrein (BT) opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegelaten tot en met categorie 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bedrijfscategoriën zijn ten opzichte van de relevante gevoelige objecten, zoals woningen, gezoneerd aan de bedrijfspercelen toegekend. In algemene zin is een grotere afstand tot gevoelige objecten een hogere milieucategorie op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Kantoorfuncties zijn wel toegestaan op het bedrijventerrein voorzover deze onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering en niet meer bedragen dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte.

Bedrijfswoningen zijn alleen daar toegestaan waar deze op de plankaart zijn aangegeven met de functieaanduiding (bw).

Daarnaast is een aantal bedrijven specifiek aangewezen omdat de door de bedrijven uitgevoerde bedrijfsactiviteiten niet passen binnen de algemeen toelaatbare milieucategorie.

Perifere detailhandel is - conform de beleidsnota Ruimte voor detailhandel - mogelijk in het gebied Vossenberg-Oost dierect langs westzijde van de Burg. Baron van Voorst tot Voorstweg Op een direct aan die locatie grenzend bedrijfsperceel is perifere detailhandel eveneens mogelijk maar beperkt tot een opslag en afhaalcentrum, dit om te voorkomen dat vanuit die locatie een directe verkoop van goederen aan particulieren plaats vindt.

Binnen de bestemming is de plaatsing van 5 windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji mogelijk gemaakt. De exacte locaties van de windurbines op het bedrijfsterrein zijn vastgelegd op de plankaart.

Voorts is een afgebakend gebied opgenomen - aangeduid als veiligheidszone windturbine - waar de plaatsing van nog enkele windturbines mogelijk is. Via een in de regels opgenomen ontheffingsmogelijkheid is de bouw van windturbines binnen die zone/zoekgebied mogelijk. Het maximum is gesteld op 4. Bovendien geldt, dat het totale vermogen - van alle windturbines in het plangebied - beneden de 15 megawatt dient te blijven.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein (BT) zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Gebouwen dienen binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken te worden opgericht. Op de gronden buiten de bouwvlakken zijn geen gebouwen toegestaan vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk oogpunt.

Het bebouwingspercentage en de maximaal toelaatbare bouwhoogte wordt per bestemmingsvlak aangegeven op de verbeelding. Verder mag in het plangebied ondergronds worden gebouwd.

Bos (Bo) en Natuur (N)

Binnen deze bestemmingen wordt de Groene Hoofdstructuur (op perceelsniveau) in het bestemmingsplan vastgelegd.

Groen (G)

Deze bestemming is opgenomen voor de gronden bestemd voor groenvoorzieningen. Gebouwen zijn in principe niet toegestaan.

Maatschappelijk (M)

Voor de locatie van het dierenasiel gesitueerd in het overgangsgebied ten noorden van de Dongenseweg is de bestemming Maatschappelijk opgenomen, echter alleen voor dat asiel. Dit is aangegeven met een functieaanduiding. De bouw van een dienstwoning is toegestaan.

Verkeer en Verkeer en Verblijf ( V en V-V)

Rekening houdend met het bepaalde in de wet Geluidhinder is door middel van de bestemming weergegeven of een weg meer dan twee rijstroken heeft. Voorts is een zo groot mogelijke flexibiliteit gehanteerd. Dwarsprofielen (doorsneden over wegen) en wegindelingen worden niet vastgelegd. Dit betekent dat de inrichting van het openbare gebied ten behoeve van verkeers- en verblijfsfuncties voor het overige in principe vrij is. Binnen openbare bestemmingen is het toegestaan de gronden te gebruiken voor markten, circussen, kermissen, evenementen, braderieën e.d. Binnen het plangebied zijn 2 soorten verkeer onderscheiden. Het betreft de bestemming Verkeer (V), Verkeer en Verblijf (V-V). Verkeer richt zich op de hoofdwegen op het bedrijventerrein: de Burg. Baron van Voorst tot Voorstweg en de Dongenseweg. Binnen deze bestemming zijn verkeers- en vervoersvoorzieningen toegestaan inclusief fietspaden.

De overige ondergeschikte wegen binnen het bestemmingsplan zijn bestemd als Verkeer en Verblijf.

Wonen (W)

De woningen gelegen direct ten zuiden van de Dongeseweg niet zijnde bedrijfswoningen, zijn met een woonbestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Voor de woningen is een bebouwingsregeling opgenomen waarbij een bouwvlak is opgenomen voor het hoofdgebouw. De erfbebouwing mag uitsluitend worden opgericht binnen de aanduiding 'erf'. Ook een tweetal woningen gelegen ten noorden van de Dongenseweg is met een woonbestemming opgenomen.

6.3.2 Dubbelbestemmingen

Leidingen

Voor de bovengrondse hoogspanningsleidingen, de gasleiding, olieleiding en de (riool)waterleiding, inclusief bijbehorende rechtstroken, zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsleiding mogen de gronden binnen een afstand van 26 m niet worden bebouwd. Voor de gasleiding, de olieleiding en de (riool)waterleidingen geldt een afstand van 5 m.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Nadere eisen en ontheffingen
Per bestemming heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende procedures nadere eisen aan bouwplannen te stellen of ontheffing van de bouwregels te verlenen. De hiervoor geldende procedures worden in artikel 26.1 beschreven. Voor het verlenen van ontheffingen gelden steeds een aantal voorwaarden. Deze worden in het betreffende lid opgesomd.

Er is binnen de bestemming Bedrijventerrein een ontheffingsregeling opgenomen voor de bouw/plaatsing van enkele windturbines buiten het bedrijfsterrein van Fuji aan de Oudenstaart.

Specifieke gebruiksregels
Ten slotte worden per bestemming de bepalingen omtrent het gebruik van bouwwerken en gronden gegeven, aangevuld met een aantal ontheffingsmogelijkheden wisselend per bestemming.

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is facultatief aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde functies.

5.2.3 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 3 betreft de ´Algemene regels´. Dit hoofdstuk bevat regels die voor alle gronden van toepassing zijn, ten aanzien van de volgende aspecten:

Algemene juridische en stedenbouwkundige bepalingen
Artikel 19 bevat algemene anti-dubbeltelbepalingen ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels. Artikel 20 bevat een aantal algemene stedenbouwkundige bepalingen die voor alle bestemmingsvlakken van toepassing zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing en de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen.

In artikel 20.8 wordt weergegeven voor welke aspecten de bouwverordening aanvullend is op dit bestemmingsplan.

Algemene ontheffingsbevoegdheid
Een algemene ontheffingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 21 met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan (maten, geringe afwijkingen van het bestemmingsvlak, utiliteitsvoorzieningen (kleiner dan 50 m2), geringe afwijking van de toegelaten milieucategorie van bedrijfsactiviteiten, toelaten van zorg en dienstverlening in plaats van detailhandel, beroep aan huis, kantoorvestiging in grote woonpanden, uitbreiding horeca 3 inrichtingen, vuurwerk, etc).

Algemene wijzigingsbevoegdheid
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 22 met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van perceelsgerichte bestemmingen en uitwisseling van perceelsgerichte bestemmingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2 etc.

Algemene nadere eisen
Naast een aantal nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 23 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Ook hiervoor gelden de procedureregels van artikel 26.1.

Algemene aanlegvergunningen
Algemene bepalingen in artikel 24 over het toelaten van werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning vereist is.

Algemene aanduidingsregels
Algemene bepalingen in artikel 24 over industrielawaai en vliegverkeer.

Instrumental Landing system (ILS).

De vliegbasis Gilze-Rijen beschikt over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegver-keer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Een object dat beneden de betreffende hoogte blijft zal geen verstoring op het ILS opleveren en zou toelaatbaar kunnen zijn. Een object dat hoger is dan de (zonder meer toelaatbare) betreffende hoogte moet worden getoetst op eventuele versto-ringseffecten. Om dit te borgen dienen de maximum toelaatbare hoogtes te wor-den opgenomen in het bestemmingsplan. Hieraan kan een door B&W te verstrek-ken ontheffing worden gekoppeld ten behoeve van een hogere bouwhoogte onder de voorwaarde dat de werking van het ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Voorafgaand aan het verlenen van de ontheffing dient schrifte-lijk advies te zijn ingewonnen bij de beheerder (DVD, Directie Zuid, Postbus 412, 5000 AK Tilburg) van het betrokken ILS.

Voor een deel van het plangebied geldt dat in relatie tot het ILS een toetsing nodig is indien er hoger gebouwd wordt dan 60 m boven NAP.

Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS).

Inner horizontal en Conical Surface (IHCS): Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat, conform de ICAO-normen, rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 m hoog is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km. Voor onderhavig plangebied geldt in relatie tot de IHCS een maximale bebouwingshoogte van 90 m boven NAP in het meest zuidwestelijke deel van het plangebied oplopend tot 155 m boven NAP naar het noordoosten.

Procedureregels
In artikel 26 worden de procedureregels bij het gebruik maken van ontheffingbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen gegeven.

5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

Het laatste hoofdstuk bevat de ´Overgangsrecht en slotregel´. Dit zijn algemene bepalingen betrekking hebbend op het overgangsrecht. Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dit tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Tot slot een strafbaarheidsbepaling en de titel van het bestemmingsplan.

5.3 Ontheffingen, Wijzigingsbevoegdheden En Algemene Bepalingen

Ten slotte worden per bestemming verschillende ontheffingen en wijzigingbevoegdheden gegeven die betrekking hebben op het ruimtelijk beheer. Deze komen eveneens terug in de Algemeneregels.

Hoofdstuk 6 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand

6.1 Inleiding

Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:

  • Historische geografie en ontwikkeling van het landschap
  • Archeologie
  • Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden)
  • Richtlijnen en voorwaarden

Al naar hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.

Naar aanleiding van de herziening van alle beheersbestemmingsplannen is door Fontys-BILAN cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en vastgelegd in diverse gebiedsgerichte rapporten. Deze rapporten vormen de belangrijkste bron voor de cultuurhistorische paragraaf.

Beleidskader:

  • Monumentenwet 1988
  • Gemeentelijke monumentenverordening
  • Gemeentelijk monumentenbeleid en interim archeologiebeleid
  • Monumentenlijst Tilburg

Bronnen:

  • H. van Dijk & E. de Boer. Van Elle Bunders tot Witbrant. Tilburg (NB) – Reeshof-West. Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek, BILAN 2006 (conceptrapport).
  • Cultuurhistorische Inventarisatie Noord-Brabant / M.I.P., gemeente Tilburg, opgesteld door de provincie Noord-Brabant, oktober 1995.
  • Architectuur en stedenbouw 1940-1965, gemeente Tilburg, STOA 2005.
  • Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006.

6.2 Historische Geografie En Ontwikkeling

Het plangebied maakte van oudsher deel uit van een groot, vrijwel onontgonnen gebied met moerasgronden, vennen (o.a. de Hoge en Lage Witzie en het Zwartven) en heide (de Tilburgsche en de Loonsche Heide). Alleen in het uiterste oosten van het plangebied (de Ouden Staart) en langs de noordgrens (de Vossenberg) lagen relatief hoge gronden in de vorm van landduinen. Ten oosten van de duinen van de Ouden Staart lagen de dichtstbijzijnde oude ontginningen, Hasselt en Stokhasselt.

Vanwege de drassige omstandigheden was het gebied moeilijk toegankelijk en liepen van de hoger gelegen akkergronden ten oosten van het plangebied slechts enkele paden langs de Vossenberg richting Dongen in het noordwesten. Pas in 1733 is dwars door het gebied de weg van Tilburg naar Dongen (Dongenseweg) aangelegd. Omstreeks 1800 is men vanuit het zuidwesten van het gebied langzamerhand begonnen met de ontginning (aanplant naaldbos) van enkele percelen langs de Dongenseweg. In het begin van de twintigste eeuw was nog steeds alleen het oostelijke deel van het plangebied bebost. Tussen 1910 en 1923 is langs de zuidgrens van het plangebied het Wilhelminakanaal aangelegd, dat de verbinding moest vormen tussen de Zuid-Willemsvaart in het oosten en een aantal rivieren in het westen van Noord-Brabant. In het zuidoostelijke deel van het plangebied is daarbij een sluis aangelegd met enkele woningen voor het personeel dat de sluis moest bedienen.

Tot de aanleg van het bedrijventerrein Albionstraat in het uiterste zuidoosten van het plangebied (vanaf 1965) was het gehele plangebied bebost. In de daarop volgende jaren is het plangebied verder omgevormd tot bedrijventerrein met de aanleg van Vossenberg I en Vossenberg II. Momenteel worden aansluitend in het westen de bedrijventerreinen Vossenberg III, -West en Zuidwest gerealiseerd. De bebouwing van de bedrijventerreinen bestaat over het algemeen uit bedrijfshallen en enkele woningen.

6.3 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten En Structuren

6.3.1 Objecten

Nabij het plangebied - in casu aan de Dongensekanaaldijk 3, 5 en 7 (sluiscomplex (dubbele woning en kleine sluis) in Wilhelminakanaal) - bevindt zich, op grond van de Monumentenwet 1988, een beschermd rijksmonument. Op basis de gemeentelijke monumentenverordening bevinden zich geen beschermde monumenten in het plangebied. De bebouwing uit de periode 1850 - 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) . Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In het plangebied zijn echter geen MIP-panden of waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

6.3.2 Structuren

Uit het BILAN-rapport blijkt dat het plangebied tot in het begin van de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van de stadswijk is dit netwerk van wegen en paden echter grotendeels verloren

gegaan. Het tracé van enkele van deze paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon. Tevens bevinden zich nog enkele jongere waardevolle structuren in het plangebied:

  • Dongenseweg;
  • Dongensekanaaldijk;
  • Negentiende- en begin twintigste-eeuwse ontginningswegen (o.a. Vossenbergseweg en Duijnsbergseweg).

6.3.3 Richtlijnen en voorwaarden

De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn (zie Waardevolle en/of kenmerkende objecten en paragraaf 6.3.2).

De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet (later) voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw) hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele plantontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw (zie Waardevolle en/of kenmerkende objecten en paragraaf 6.3.2). In het plangebied zijn echter geen waardevolle panden aanwezig uit deze perioden.

6.4 Archeologie

6.4.1 Inleiding

De standaard archeologische inventarisatie voor onderhavig bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.

De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij dit traditionele archeologische bureauonderzoek:

  • de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
  • de database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem) en
  • de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI, concept) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied.

Dit beeld wordt verder aangescherpt met een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen.

Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in dit onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te bestekken.

6.4.2 Archeologische verwachting

Het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg grotendeels een basis- of hoge verwachtingswaarde. Diverse terreinen langs de Dongenseweg hebben vanwege ontgrondingen een onbekende verwachtingswaarde of zijn als verstoord gekarteerd. Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.

In tegenstelling tot andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied niet of slechts deels aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van het reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen. De huidige inzichten in het plangebied wijzen erop dat een groot deel van het plangebied geen of slechts een sporadische bewoningsgeschiedenis kent. Door de zeer moerassige omstandigheden was het grootste deel van het plangebied niet bewoonbaar en heeft het gediend als jacht- en foerageerterrein. De oostelijke en noordelijke delen van het plangebied liggen hoger en waren wel bewoonbaar.

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ArWaTi, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek per periode (Middeleeuwen-Nieuwe tijd, late ijzertijd-Romeinse tijd, bronstijd-vroege ijzertijd en steentijd) nader toegespitst. Deze verwachting per periode geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen. Bij de aanleg van de bedrijventerreinen in het plangebied zijn grote delen van het geëgaliseerd en/of afgegraven, waardoor de kans op archeologische waarden sterk is verminderd of zelfs geheel teniet is gedaan. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lage archeologische verwachting. In figuur 1 zijn zowel de verwachtingskaart(en) als de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt in terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).

In het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 liggen geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waarvoor wordt aanbevolen om deze als primaire bestemming archeologie te geven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een aanlegvergunning vereist is. afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008013-f001_0006.png"

Fig.: Archeologische verwachtingskaart Bedrijventerrein Vossenberg 2008 gebaseerd op Van Dijk & De Boer 2007 (concept).

Bron: Gemeente Tilburg

6.4.3 Richtlijnen en voorwaarden

De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde (zie Archeologische verwachtingskaart)

  • Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.
  • Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.

6.5 Welstand

Behalve aan het bestemmingsplan (en het bouwbesluit) moeten bouwplannen worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele private bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa´s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningplichtige bouwwerken.

Hoofdstuk 7 Milieuparagraaf

7.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft weer hoe de wettelijke kaders en het gemeentelijk milieubeleid een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de plan regels. De volgende onderwerpen komen aan de orde: milieuhinder bedrijven, externe veiligheid, geluid, lucht, bodem, duurzame ontwikkeling, afval, energie, Groen en natuur, gezondheid, mobiliteit, duurzaam inrichten en bouwen en ruimtegebruik.

Het onderhavige bestemmingsplan is een formalisering van de huidige stedenbouwkundige situatie binnen het plangebied. Er zijn binnen het bestemmingsplangebied geen locaties waar nieuwe ontwikkelingen verwacht worden. Binnen het plangebied zullen derhalve geen locaties zijn waar zonder nadere procedure afgeweken kan worden van de huidige feitelijke situatie. Binnen het plangebied is hoofdzakelijk industrie aanwezig.

7.2 Milieuhinder Bedrijven

Alle bedrijven in het plangebied zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort, hun activiteiten en de opslag van gevaarlijke stoffen. De inventarisatie is gebruikt om de bestaande bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. De inventarisatie is opgenomen in de bijlage 'register van bedrijven in het plangebied'.

In de bijlage behorende bij de voorschriften is naast de staat van bedrijfsactiviteiten tevens een lijst opgenomen met opslagen en installaties. Deze lijst waarin afstanden staan tot aan gevoelige bestemmingen, met name woonbebouwing, moet onafhankelijk beschouwd worden van de bedrijvenlijst. De lijst dient als indicator gebruikt te worden voor met name veilige afstanden tot aan woonbebouwing.

Omdat het bestemmingsplangebied in hoofdzaak een beheermatig karakter heeft zijn de bedrijven en instellingen uit de inventarisatie in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat alle bedrijven en instellingen voldoen aan de voorschriften uit de milieuvergunning of Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), en derhalve geen overlast veroorzaken voor de omgeving.

De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de plankaarten en genoemd in de bestemmingsplanvoorschriften. Binnen de bestemming ´Bedrijven´ (B) is maximaal categorie 5c toegestaan.

Op het bedrijventerrein is een milieuzonering aangebracht. Dit houdt in dat vanuit de omliggende kwetsbare objecten (zoals woningen en ziekenhuizen) een bepaalde afstand is aangehouden voor het toestaan van een daarmee samenhangende milieucategorie. Zo wordt er bijvoorbeeld een afstand van 100 meter van kwetsbare objecten aangehouden tot percelen waar zich een bedrijf mag vestigen met de milieucategorie 3.1. Op deze manier wordt voorkomen dat in de toekomst knelpunten ontstaan doordat bedrijven met een hoge milieucategorie zich te dicht bij kwetsbare objecten vestigen.

In het zuiden is gezôneerd vanuit de woningen aan de zuidzijde van het Wilhelminakanaal. Aan de oostzijde zijn de woningen aan de Dongenseweg als uitgangspunt voor de zonering gebruikt. Tevens is gezôneerd vanuit het natuurgebied aan de noordzijde van het plangebied.

Een aantal bedrijven of instellingen is echter op basis van hun activiteiten op het moment van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het betreffende adres. Een dergelijk bedrijf of instelling mag haar bestaande activiteiten voortzetten en om de bedrijfsvoering niet te bevriezen eventueel uitbreiden met inachtneming van de binnen de voorschriften opgenomen bebouwingsmogelijkheden mits het leefmilieu niet zwaarder wordt belast. Zodra deze bedrijven of instellingen hun activiteiten beëindigen mag op deze locatie een zelfde activiteit terug komen. Indien er sprake is van een nieuwe bedrijfsvesting moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort.

Als in de huidige situatie sprake is van een hogere categorie dan wenselijk is, staat deze verbijzonderd op de plankaart en is tevens opgenomen in de lijst 'overzicht bedrijven en instellingen met afwijkende milieucategorie'.

Op industrieterrein Vossenberg wordt het mogelijk gemaakt om windturbines te plaatsen.

Windturbines met een rotoroppervlak van meer dan 40 m², die in Nederland worden geplaatst moeten voldoen aan vastgestelde veiligheidseisen zoals beschreven in IEC 61400-2, respectievelijk NVN 11400-0. Deze turbines zijn ontworpen voor een levensduur van tenminste 20 jaar.

Bij de locatiekeuze is het van belang dat er rekening gehouden wordt met (veiligheids)risico's, geluid en slagschaduw. Slagschaduw ontstaat als de zon laag staat en door de draaiende wieken van een windturbine hen schijnt. Deze schaduw wordt door mensen ervaren als hinderlijk.

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met een afstand tot woningen van 400m. Met deze afstand tot deze gevoelige bebouwing wordt voldoende afstand gecreëerd om hinder afkomstig geluid, risico's en slagschaduw te voorkomen.

7.3 Externe Veiligheid

7.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen van 2004;
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004;
  • Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen van 1984;
  • Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zondering langs transportleidingen voor brandgare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991.

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:de

  • het effect van een ongeval;
  • het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de calamiteit.

Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het ijkpunt, waarbinnen gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen, voor het groepsrisico is vastgelegd in een oriëntatiewaarde. Langs transportverbindingen zijn de oriëntatiewaarden 10-4 per jaar voor 10 slachtoffers, 10-6 per jaar voor 100 slachtoffers, 10-8 per jaar voor 1000 slachtoffers etc.

7.3.2 Ontwikkelingen in het plan

Naast het feit dat in het plangebied bestaande bedrijven aanwezig zijn, zijn er ook ontwikkelingen op het industrieterrein te benoemen.

- Op de eerste plaats betreft dit de bouw/plaatsing van een 5-tal windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji aan de Oudenstaart en de mogelijkheid tot bouw/plaatsing van enkele windturbines elders in het plangebied, waartoe een zoekgebied is aangewezen. In dat zoekgebied kunnen nog maximaal 4 winturbines middels een ontheffing en onder voorwaarden geplaatst worden.

- De tweede nieuwe ontwikkeling is de uitbreiding van een bestaand pallet - en emballagebedrijf aan de Minosstraat door toevoeging van een circa 0.9 hectare groot bosperceel ten zuidoosten van dat bedrijf bij haar bedrijfsterrein. Ter compensatie wordt in totaal 6,1 ha bos en natuur gerealiseerd in het gebied tussen de Spinder en De Mast.

- In dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om windturbines te plaatsen. In het plan zijn hiervoor vijf locaties aangewezen waar het plaatsen van een windturbine mogelijk is en wordt een zoekgebied aangewezen waar windturbines - maximaal 4 - middels een ontheffing onder voorwaarden mogelijk worden gemaakt

7.3.3 Bedrijven met opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen

In het plagebied zijn enkele inrichtingen aanwezig, die onder de werkingsfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. Dit zijn de volgende inrichtingen:

Inrichting Omschrijving contour
Fujifilm
manufacturing
Europe bv
Vervaardigen van
fotochemische
producten
Uit de opgestelde Qra d.d. 20 april 2009
blijkt dat de 10-6 contour met
windturbines net over het terrein komt te
liggen van een naburig bedrijf. De contour
ligt niet over gebouwen.
Agristo N.V. Aardappel producten
fabriek
Ammoniakkoelinstallatie met 9 ton ammoniak. 10-6 contour ligt over het terrein van aangrenzende percelen.
Bressers Metaal Groothandel in ijzer- en
metaalwaren en
verwarmingsapparatuur
De contour is op generieke wijze
bepaald en vastgelegd in de milieuvergunning. De 10-6 contour ligt buiten de perceelsgrens over de weg. De contour
ligt niet over een aangrenzend perceel.
Standard Aero v.o.f. Onderhoud reparatie en
testen van
straalmotoren

Uit de Qra van 2 maart 2009 blijkt dat de PR contour ligt binnen de perceelsgrens.
CZL Galvanotechniek en
mechanische
metaalbewerking
Er is geen PR contour aanwezig
Beko Handelsonderneming in
consumentenvuurwerk
Conform het vuurwerkbesluit is de
veiligheidsafstand vastgesteld op de
inrichtingsgrens
Versteijnen Transportbedrijf Uit de aanvraag voor een milieuvergunning blijkt dat de PR contour niet over het terrein van derden ligt.

Omgang PR contouren buiten perceelsgrenzen

De PR contouren van de Bevi inrichtingen worden voor zover ze over aangrenzende percelen opgenomen op de plankaart. Binnen deze risicocontour mogen geen kwetsbare objecten gebouwd worden. In de planregels is dit als voorwaarde opgenomen.

Nieuwe Bevi-inrichtingen worden in het bestemmingsplan uitsluitend toegestaan met een ontheffing onder voorwaarden. In de voorwaarden staat opgenomen dat er een veiligheidsrapport moet worden gemaakt en uitvoering moet worden gegeven aan de verantwoordingplicht. Hierbij mag de PR contour uitsluitend buiten de inrichtingsgrens liggen indien deze de bestemming groen, water en vervoer heeft.

7.3.4 Inventarisatie en analyse transportmodaliteiten

Langs en door het plangebied liggen diverse transportmodaliteiten waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Dit is:

  • vervoer over de weg;
  • het Wilhelminakanaal;
  • hogedruk aardgasleidingen;
  • K1,K2 en K3 leidingen.

Hogedruk aardgasleidingen en K1,K2,K3

Op dit moment is de rijksoverheid bezig de circulaire "Zonering langs hoge druk aardgasleidingen"uit 1984 en de circulaire "bekendmaking van voorschriften ten behoeve van zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2, en K3 categorie" uit 1991 aan te passen in een nieuwe AMvB. Hierdoor zal het toetsingskader voor deze buisleidingen ook conform de systematiek met PR en GR gaan werken. De gemeente Tilburg anticipeert op advies van het Ministerie van VROM op deze wetswijziging.

Hogedruk aardgasleidingen

In het plangebied Vossenberg liggen aardgastransportleidingen. Deze hogedruk aardgasleidingen hebben de volgende specificaties:

Leidingnummer Diameter Druk
(bar)
Diepteligging
(meters)
Wanddikte
(mm)
Z-522-01-KR-023
8 inch 40 1,1 5,56
Z-522-01-KR-024 8 inch 40 1,24 5,56
Z-522-17-KR-002 4 inch 40 1,13 5,60

K1, K2 en K3-leidingen

In het compensatiegebied ligt het leidingen tracé. Hier zijn de volgende leidingen aanwezig met hun risicocontouren:

Leiding Diameter (Inch) Druk (bar) PR contour
RRP (olie-leiding) 24 62 25m
RRP (olie-leiding) 36 43 33m
PRB (Nafta, K1) 8 80 12m

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

In het plangebied vindt ten behoeve van het bevoorraden en distributie transporten met gevaarlijke stoffen plaats. De transporthoeveelheden zijn relatief laag waardoor er geen sprake is van een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour buiten de transportassen.

Wilhelminakanaal

Over het Wilhelminakanaal worden enkel brandbare vloeistoffen vervoerd. De PR contour reikt niet buiten de oever van het kanaal.

7.3.5 Verantwoording groepsrisico

Het gaat hier om een bestemmingsplan waar behalve de plaatsing van windturbines geen bestemmingswijzigingen plaatsvinden. Bij het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure is ervan uitgegaan dat er geen significante toename te verwachten is van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie. Daarom is het doorlopen van de verantwoordingsplicht groepsrisico overeenkomstig het Besluit externe veiligheid inrichtingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet nodig.

Relatie windturbines en risicovolle activiteiten

Ten aanzien van de risico's afkomstig van windturbines is er sprake van een toename van de risico's bij Bevi-inrichtingen met een faalscenario. Bij de beschouwing van de risico's (domino-effect) van een windturbine bij een risicovolle activiteit (installatie in een inrichting of een leiding ) met gevaarlijke stoffen is het een belangrijk gegeven dat die activiteit zelf een extern veiligheidsrisico heeft en daarom aan veiligheidscriteria moet voldoen. De plaatsing van windturbines kan van invloed zijn op de risico's van de installatie omdat het een extra faalscenario toevoegt. Voor deze toename van de risico's is geen toetsingskader voorhanden. Echter beschouwen we industrieterreinen bij uitstek als de geëigende locatie waar dit soort risico's aanwezig zijn.

Voor ondergrondse installaties zoals reservoirs en leidingen met gevaarlijke stoffen is alleen het scenario mastbreuk relevant. Een omvallende turbine wordt – in tegenstelling tot een afgebroken turbineblad – in staat geacht een ondergronds reservoir (of leiding) te laten falen. De in het gebied aanwezige gastransportleidingen liggen ruim buiten de valafstand van een wind-turbine, waarmee geen toename van de risico's plaatsvindt voor de ondergrondse aardgasleidingen.

Voor bovengrondse installaties zoals reservoirs met gevaarlijke stoffen gelden grotere afstanden dan voor ondergrondse reservoirs. Een afgebroken turbineblad wordt evenals een vallende windturbine in staat geacht een bovengronds reservoir (of leiding) te laten falen als het wordt geraakt. Indien plaats en afmeting van een reservoir bekend is kan de trefkans worden bepaald en vervolgens kan de toename van de faalkans van het reservoir worden beoordeeld. Binnen de worpafstanden van de windturbines zijn er extra faalscenario's. De afstanden tot de windturbines geven de grens aan waarbinnen een nadere analyse zinvol is om de toename van de faalkans van deze installaties te bepalen. Om een trefkans te kunnen berekenen dienen exacte bovengrondse afmetingen van relevante onderdelen van de installaties beschikbaar te zijn.

Bij de bepaling van het groepsrisico voor Fuji blijkt een zeer geringe toename van het groepsrisico door windturbines.

Conclusie verantwoording groepsrisico

De toename van het groepsrisico voor omliggende Bevi-inrichtingen wordt niet significant geacht. Er is een beperkt domino-effect als gevolg van de plaatsing van windturbines nabij risicovolle activiteiten.

7.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet Geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Wegverkeers- en railverkeerslawaai

Doordat er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt worden hoeft geen toets aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Daarbij komt dat er binnen het plangebied geen essentiële toename van het verkeer te verwachten is. De akoestische situatie zal door de vaststelling van het plan dan ook niet verslechteren. Er bestaan derhalve vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen tegen dit beheerbestemmingsplan.

Industrielawaai

Vossenberg is een gezôneerd industrieterrein. De zône is vastgesteld door de provincie Noord Brabant en is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 25 juni 1993. Deze zone overlapt een klein gedeelte van het bestemmingsplan ´Reeshof Noord´ en is dan ook vastgelegd in dat bestemmingsplan op de plankaart.

Bij het verlenen van een milieuvergunning aan een bedrijf dat zich op het gezôneerde industrieterrein wil vestigen wordt rekening gehouden met de geluidscontour. De grenswaarde van 50 dB(A) mag buiten de aangegeven zone niet wordt overschreden. Ook mogen er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de contour geprojecteerd worden. Hiermee is in de bestemmingsplanvoorschriften rekening gehouden.

Binnen het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008, dat ten oosten van het plangebied Vossenberg ligt, is ook een gezôneerd industrieterrein opgenomen. Deze zône is vastgesteld door de provincie Noord-Brabant en is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 26 februari 1992 (nr. 001719). Deze contour overlapt het plangebied Vossenberg niet.

Geluid en Windturbines

In het bestemmingsplan wordt de plaatsing van windturbines mogelijk gemaakt. De locatiekeuze voor de windturbines hangt mede samen met hinderaspecten zoals geluid.

Vuistregel die is gehanteerd voor de afstand tot woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen is 400 meter. Dit geldt ook voor de woningen buiten het grondgebied van de gemeente Tilburg.

De windturbines zullen gaan vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit en er zal getoetst worden aan de geldende grenswaarden uit dit Besluit.

7.5 Lucht

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005. Deze is op 5 augustus in werking getreden met terugwerkende kracht tot 4 mei 2005. Met het besluit heeft Nederland de Europese kaderrichtlijn (1996/62/EG), de eerste dochterrichtlijn (1999/30/EG) en de tweede dochterrichtlijn (2000/69/EG) geïmplementeerd in nationale wetgeving.

Het doel van het Besluit luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en - waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is - zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.

Sinds 2002 wordt er door de gemeente Tilburg jaarlijks over de luchtkwaliteit gerapporteerd. Hierbij wordt de luchtkwaliteit van het voorbije jaar vergeleken met de normwaarden uit het Besluit. Uit de rapportages is gebleken dat de luchtkwaliteit voor het overgrote deel bepaald wordt door emissie van het wegverkeer. Verder is gebleken dat de normwaarden de afgelopen jaren alleen voor fijn stof en stikstofdioxide overschreden worden.

Naar aanleiding van de rapportages en de daarin geconstateerde knelpunten, is in december 2004 door de raad een plan vastgesteld om de luchtkwaliteit langs de gemeentelijke hoofdwegen te verbeteren ("Luchtkwaliteitplan gemeente Tilburg 2005-2010). De maatregelen zijn zowel gericht op het verminderen van de concentraties NO2 en concentraties PM10. Doel van het plan is dat in 2010 in de gehele stad, na uitvoering van het maatregelenpakket, aan de normwaarden uit het Besluit luchtkwaliteit voldaan wordt. Onderdeel van het plan is een monitoringsysteem om tijdig te signaleren of het effect van de maatregelen voldoende is. Mocht dit niet het geval zijn worden extra maatregelen genomen.

Het onderhavig plan is conserverend van aard; er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Door het vaststellen van het plan zullen de prognoses voor de verkeersintensiteiten niet veranderen. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat de luchtkwaliteit van het plangebied niet achteruit zal gaan. Doordat er geen verslechtering optreedt van de luchtkwaliteit wordt voldaan aan artikel 7, lid 3, sub a van het Besluit Luchtkwaliteit.

7.6 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Een beheerbestemmingsplan, zoals dit onderhavige plan, maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er worden immers alleen een bouwvlak weergegeven ter plaatse van bestaande bebouwing. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. Voor beheerbestemmingsplannen geldt dat de bodemkwaliteit aan de orde komt bij eventuele bouwaanvragen die passen binnen dit bestemmingsplan. Krachtens de woningwet is immers een bodemtoets vereist in het kader van een ruimtelijke onderbouwing, voordat een eventuele bouwvergunning kan worden verleend. Wanneer uit de bodemtoets blijkt dat er sprake is van een (potentieel) verdachte locatie is een bodemonderzoek vereist en kan sanering volgen. Op deze wijze is de bodemkwaliteit in relatie tot het gebruik op basis van de meest actuele bodemgegevens gegarandeerd.

Wanneer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied plaatsvinden en er buiten het bouwvlak wordt gebouwd is ontheffing van het bestemmingsplan op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een stemmingsplanwijziging noodzakelijk. In de procedure voor deze nieuwe ontwikkelingen mag een bodemtoets niet ontbreken.

7.7 Geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen,is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij "het voorkómen van nieuwe geurhinder" voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties. Voor 'beheerbestemmingsplannen' zijn met name deze contouren relevant.

Op bedrijven die wel tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

Binnen het bedrijventerrein zijn geen inrichtingen aanwezig, welke een geurcontour hebben. Buiten het plangebied is één bedrijf aanwezig met een geurcontour. Deze geurcontour is echter niet van invloed op het plangebied. Het betreft het volgende bedrijf:

  • A.J.A. Smulders

Op deze locatie aan de Dongenseweg 225 worden 14 zoogkoeien, 16 stuks vrouwelijk jongvee, 15 stieren en 347 varkens gehouden. De geurcontour behorende bij dit bedrijf valt over een klein gedeelte van het plangebied. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij worden alleen woningen beschermd tegen overmatige geurhinder. Doordat zich in het plangebied Vossenberg geen geurgevoelige objecten bevinden, is de geurcontour niet van invloed op het plangebied. Derhalve wordt de geurcontour niet op de plankaart aangegeven.

7.8 Duurzaam Bouwen En Inrichten

De gemeente Tilburg hecht aan een duurzame ontwikkeling van de stad. Dat betekent dat bij de (her)ontwikkeling van (binnen)stedelijke locaties duurzaamheidprincipes mede leidend zullen zijn. Dergelijke ontwikkelingen zullen niet plaatsvinden binnen de kaders van dit (beheer) bestemmingsplan. De principes van dit beleid gaan echter ook op voor bijvoorbeeld grootschalige renovatieprojecten of bij sloop en nieuwbouw binnen een in dit bestemmingsplan opgenomen bouwvlak.

Tilburg doorloopt elke vier jaar een milieubeleidscyclus: plan, programma, monitoren, verslagleggen en aanpassen. Het eerste Gemeentelijke Milieubeleidsplan (GMP) van Tilburg dateert uit 1990 en is inmiddels een paar keer geactualiseerd: GMP-2 in 1996 en de GMP-impuls in 2000. Met de milieubeleidsvisie voor de periode 2001 t/m 2004 - 'De Koers, De weg naar duurzaamheid' - zijn 3 strategische doelen geformuleerd: Tilburg, complete stad (zorgzaam, ondernemend en bruisend); Tilburg, duurzame stad (verantwoord omgaan met eindige natuurlijke hulpbronnen zoals fossiele energie, primaire grondstoffen, water en natuur); Tilburg, leefbare stad (een schoon en gezond milieu waarbij milieuverontreiniging van bodem, water en lucht worden teruggedrongen dan wel beheerst). Dit betekent onder meer dat er zuinig om moet worden gegaan met de schaarse ruimte. Bij elke planontwikkeling moet dan ook onderzocht worden of er mogelijkheden bestaan voor meervoudig ruimtegebruik.

De nieuwe Milieubeleidsvisie 2006 - 2010 'Zorgen voor Milieu is Samenspel' bouwt voort op deze strategische doelen. Het accent ligt nu nog meer dan voorheen op gezondheid van en de kwaliteit van de leefomgeving voor de burger. De sleutel is samenwerking en duurzaam bouwen vormt een van de ankerpunten.

Duurzaam bouwen
Om duurzaam bouwen te bevorderen en makkelijker te maken heeft de gemeente Tilburg een instrument ontwikkeld. Dit is de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR Gebouw). De GPR Gebouw bestaat uit vijf modules, te weten: energie, materiaalgebruik, water, afval en binnenmilieu. Voor woningen komt hier nog een zesde module bij: integrale woonkwaliteit. Elke module bevat een pakket keuzemaatregelen. De gemaakte keuzes geven aan de module een score (van 5 tot 10). De milieukwaliteit van het gebouw wordt dus weergegeven door vijf of zes cijfers. Het gemeentebestuur heeft bepaald dat de GPR Gebouw gebruikt moet worden bij alle nieuw te bouwen gebouwen binnen de gemeente.

7.9 Afval

Naast het bouwbesluit geeft de gemeentelijke nota ´Herijking Afvalbeleid 2005-2007´ richtlijnen voor het het beperken en beheersen van bouwafval. Tevens geeft deze nota aanvullend op de Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) richtlijnen over afvalvermindering, betere afvalscheding en hergebruik. In deze paragraaf wordt ingegaan op de afval in relatie tot nieuwbouw.

7.9.1 Bouwafval

Het afvalbeleid voor bouwen richt zich voornamelijk op vermindering van materiaalgebruik en duurzaam gebruik van grond- en hulpstoffen. Het Bouwbesluit geeft richtlijnen voor het afval afkomstig bij bouwactiviteiten, het hergebruik van materialen en stimuleert flexibel en demontabel bouwen, hoge restwaarde (economisch en milieutechnisch). Samenvattend is het beleid gericht op:

  1. a. vermindering gebruik van materialen door flexibel en demontabel te bouwen;
  2. b. gebruik van secundaire en her te gebruiken grondstoffen;
  3. c. toepassing herbruikbare materialen met hoge restwaarde.

Bij nieuwbouw binnen het plangebied moet bovenstaande uitgangspunt zijn.

7.10 Energie

Het beleid omtrent Energie is vastgelegd in het Energiebeleidsplan Tilburg (2002) en richt zich op het verminderen van de energievraag, het gebruik van duurzame energiebronnen en het efficiënt omgaan met de energie. Bij alle nieuwbouw moet worden uitgegaan van een EPC-waarde (Energie Prestatie Coëfficiënt) van 10% onder de geldende landelijke norm uit het Bouwbesluit.

Bij grote woningbouwprojecten (250 woning(-equivalenten) of meer), welke bijvoorbeeld middels een wijzigingsbevoegdheid of door sloop en nieuwbouw tot stand komen moet door de ontwikkelende partij een energievisie worden gemaakt en overlegd. In deze visie moet aandacht besteed worden aan de mogelijkheden voor eventuele nieuwe en/of aanvullende energie-infrastructuur (bijv. warmtesystemen, warmte/koude opslagsystmen), realisatie van duurzame en innovatieve energievormen en mogelijkheden voor energiebesparing. Ook in de energievisie dient te worden uitgegaan van een EPC-waarde van 10 % onder de wettelijke norm. Indien het project een herstructurering betreft met in merendeel woningen die worden gerenoveerd of groot onderhoud ondergaan moet een EPL-bestaand (Energie Prestatie op Locatie voor bestaande bouw) worden gerealiseerd van minimaal 6,0. Bij grote nieuwbouwprojecten moet een EPL-nieuwbouw (Energieprestatie op Locatie voor nieuwbouw) worden gerealiseerd met een minimale waarde van 7,2 in 2006 oplopend naar 7,4 vanaf 2010. Daarnaast dient bij nieuwbouwplannen in het plangebied zoveel mogelijk te worden uitgegaan van compact bouwen en het gebruik van passieve en/of actieve zonne-energie.

7.11 Groen En Natuur

Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. Beleid en wetgeving is verdeeld over rijk, provincie en gemeente.

Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.

In het Streekplan van de Provincie Noord-Brabant (2002) is vorm gegeven aan de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In Noord-Brabant wordt deze de Groene Hoofdstructuur (GHS) genoemd. Uitgangspunt van de GHS is het bereiken van een duurzaam ecologisch netwerk door de ontwikkeling van grootschalige natuur en tussenliggende ecologische verbindingszones. Naast strikte begrenzingen, zijn op provinciaal niveau ook zoekgebieden voor de GHS aangegeven. Per gemeente wordt de begrenzing nader uitgewerkt.

Op gemeentelijk niveau zijn met name de Kadernota Groene Mal, het Groenstructuurplan Plus en de Bomenverordening van belang. In de Kadernota Groene Mal (2002) is het rijks- en provinciaal beleid uitgewerkt en zijn aanvullende bepalingen voor natuur en ecologie binnen de gemeentegrenzen opgenomen. Het Groenstructuurplan Plus (1998) geeft een lange-termijnvisie op beheer en inrichting van het openbaar groen. In de Bomenverordening (2008) is de bescherming van bomen binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg vastgelegd.

De gemeente dient de Groene Hoofdstructuur op perceelsniveau in het bestemmingsplan vast te leggen. Voor het bos en de vijver aan de Gesworenhoekseweg is door Ecologisch Adviesbureau Cools een begrenzingsvoorstel opgesteld (zie het rapport ´Concrete begrenzing EHS en GHS binnen het terrein van Fujifilm Manufacturing Europe BV te Tilburg, juni 2009 dat als bijlage is opgenomen). Met uitzondering van het zuidoostelijke deel van het bos is het begrenzingsvoorstel (zie figuur 1) overgenomen in het bestemmingsplan. De uitzondering houdt verband met de vigerende bestemming ´Bedrijven´ ter plaatse.

Ook voor het gebied tussen het bedrijventerrein Vossenberg, de Noordwesttangent, bedrijventerrein Kraaiven en het Wilhelminkanaal is door Ecologisch Adviesbureau Cools een begrenzingsvoorstel gemaakt (zie hiervoor het rapport 'Ecologische visie en begrenzingsvoorstel GHS/EHS gebied Kraaiven - Vossenberg te Tilburg' dat als bijlage is opgenomen. Dit voorstel is voor het plangebied van het bedrijventerrein Vossenberg overgenomen.

Hierop zijn enkele uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft het voorstel voor de nieuwe delen 'Overig bos- en natuurgebied'. De gedeelten die in eigendom zijn worden als 'Natuur' bestemd. Een gedeelte van de percelen ten oosten van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en ten noorden van de Dongenseweg is in het kader van het vigerende Bestemmingsplan Noordwesttangent: Natuurcompensatie Vossenberg West - Spinder, deel 1 (Gemeente Tilburg, 24 maart 2003) al bestemd als natuur. Enkele andere delen worden niet als 'Natuur' bestemd, omdat deze niet in eigendom zijn van de gemeente.

De tweede uitzondering betreft de begrenzing van het bos ter plaatse van de woningen langs de Dongenseweg. Hier is namelijk reeds de vigerende bestemming 'Wonen' aanwezig.

De derde uitzondering op het begrenzingsvoorstel vormt de begrenzing van het bos bij pallet- en emballagehandel Van de Wijgert aan de Minosstraat. In overleg met de partners van de Groene Mal (waaronder de provincie) is besloten om ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf te komen tot een herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur ter plaatse.

Met de Groene Mal-partners is overeengekomen om de 9.190 m2 bestaand bosgebied c.q. EHS/GHS-Natuur te vergroten met zesmaal de bestaande oppervlakte (d.w.z. 5,5 hectare) en deze te verleggen naar een gebiedsdeel tussen de Spinder en De Mast (ten noorden van de Noordwesttangent). Het gebied tussen de Spinder en de Mast wordt ingericht met 1,5 hectare bos, bloemrijk grasland, ruigte en een poel. Het nieuwe gebied heeft een oppervlakte van circa 6,1 hectare (exclusief de oppervlakte van de Vossenbergseweg die over de gehele lengte door het gebied loopt).

Voor meer informatie wordt verwezen naar het rapport 'Herbegrenzing van de EHS/GHS-Natuur in relatie met de uitbreiding Van de Wijgert te Tilburg' (EAC, maart 2009) dat is opgenomen als een bijlage.

Windturbines Fujifilm

Ten behoeve van de oprichting en het gebruik van 5 windturbines op het terrein van Fujifilm is ecologisch onderzoek uitgevoerd en een toetsing aan de wet- en regelgeving voor natuur gedaan. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport 'Ecologisch onderzoek Windpark Fujifilm, Toetsing aan de wet en regelgeving voor natuur' (Grontmij, april 2009). In onderstaande tekst wordt ingegaan op de conclusies uit het bovengenoemde rapport. Voor meer informatie wordt verwezen naar het rapport dat als een bijlage is opgenomen.

Toetsing aan het provinciaal beleid

De oprichting van het park zorgt niet voor een directe aantasting van de EHS of GHS. Het gebruik, met name van turbine 4, kan echter wel voor verstoring zorgen van doelsoorten van eiken-beukenbossen (wespendief, buizerd). De flora wordt niet beïnvloed. Aangezien het hier om een multifunctioneel type gaat is enige menselijke beïnvloeding toelaatbaar. De oprichting en het gebruik van windpark Fujifilm zorgen daarom niet voor aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

De windturbines liggen niet in de GHS en hebben geen invloed op haar functioneren.

Toetsing aan de Natuurbeschermingswet

Het windpark is niet gepland in gebied dat onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet valt. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is de Loonse en Drunense Duinen, een habitatrichtlijngebied. Het initiatief heeft geen invloed op de soorten en habitattypen waarvoor dit gebied zal worden aangewezen. Ook op Vogelrichtlijngebieden in de wijdere omgeving heeft het windpark geen invloed.

Het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning is daarom niet aan de orde.

Toetsing aan de Flora- en faunawet

Bij de oprichting van de windturbines worden geen vaste verblijfplaatsen of groeiplaatsen van beschermde soorten aangetast. Indien de aanlegwerkzaamheden tijdens het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd is het niet uitgesloten dat nesten worden verstoord. De kans hierop is het grootst bij de oprichting van turbine 4, nabij het bosperceel en de plas. Het verstoren van vogelnesten is verboden op grond van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Door onderstaande maatregelen te treffen kan dit voorkomen worden. Voor het verstoren van vogelnesten verleent LNV in principe geen ontheffing.

Bij de oprichting is het verder mogelijk dat molshopen of konijnenholen worden aangetast. Hiervoor hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. Voor deze ('tabel 1') soorten geldt namelijk een vrijstelling van ontheffingaanvraag bij ruimtelijke ingrepen. Aangezien de mol en het konijn zoveel op het terrein voorkomen zijn verder geen maatregelen nodig voor deze soortgroepen.

Mitigerende maatregelen

Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen kunnen de volgende maatregelen worden uitgevoerd:

  • de oprichting van turbine 4 wordt uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels (grofweg van half maart tot half juli);
  • de oprichting van de overige turbines wordt eveneens buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd of in ieder geval gestart, tenzij voor uitvoering van de werkzaamheden uit controle door een deskundige blijkt dat er geen vogelnesten binnen de verstoringsgevoelige afstand aanwezig zijn. Deze afstand is soort- en locatiespecifiek, ongeveer 25 m tot 200 m en ter beoordeling van de deskundige op het gebied van vogelecologie.

Zoekgebied overige windturbines

In het plangebied van het bestemmingsplan is nog (een geringe hoeveelheid) ruimte voor meer windturbines. Hiervoor is op basis van o.a. ecologische aspecten een zoekgebied aangegeven. Criterium voor de bepaling van het zoekgebied vanuit ecologie was de aanwezige GHS/EHS in en rond het gebied. In deze GHS/EHS is plaatsing vanuit ecologisch oogpunt niet gewenst. Daarnaast is met het zoekgebied minimaal 50 meter afstand aangehouden tot de GHS/EHS.

In een later stadium (in de initiatieffase) dient voor (een) nieuwe windturbine(s) net als voor de reeds opgenomen windturbines ecologisch onderzoek en een toetsing aan de wet en regelgeving voor natuur worden uitgevoerd.

7.12 Gezondheid

Gezondheid is één van de uitgangspunten geweest voor de nieuwe milieubeleidsvisie. Tilburg kent geen formeel gezondheidsbeleid. Het gezondheidsbeleid is verweven in beleidsvelden zoals zorg, welzijn, sport, wonen en milieu. De thema's lucht en geluid krijgen onder druk van Europese regelgeving steeds meer gewicht. Deze zijn uitvoerig aan de orde geweest in eerdere paragrafen.

De gezondheid van de burger is belangrijk en vraagt om extra bescherming, mede gezien het toenemende autoverkeer. Steeds vaker zien we nu dat normoverschrijdingen, bedoeld om de gezondheid van de mens te garanderen, bouwplannen langs drukke verkeerswegen kunnen blokkeren. Stedenbouw dient dus meer dan voorheen rekening te houden met gezondheid. Daarnaast zien we dat goede informatievoorziening een randvoorwaarde is voor een goede gezondheid. Het Tilburgse zorgportaal voorziet hierin.

7.13 Mobiliteit

Het mobiliteitsbeleid is verankerd in het Tilburgse Verkeers en Vervoer Plan (TVVP), ´mobiliteit in balans´. Het TVVP is door de raad van Tilburg vastgesteld op 15 december 2003. Het beleid stuurt aan op een evenwichtige en duurzame mobiliteitsontwikkeling. Er wordt een balans gezocht tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Basisprincipe voor mobiliteit is dat 'mobiliteit mag, maar niet altijd en overal'.

Mobilteitsgroei in de verkeersgebieden wordt met name geaccommodeerd op de hoofdnetten voor auto, fiets, openbaar vervoer en goede¬renvervoer. Sturing vindt plaats door te wisselen in aanbod, kwaliteit en prijs van de voorzieningen Maar ook aan vraagbeïnvloeding in de vorm van mobilteitsmanagement wordt aandacht besteed. De verkeersgebieden krijgen de bestemming 'V' of 'V+'.

De vormgeving van verblijfsgebieden moet ingericht zijn op het 'gastverblijf' voor gemotoriseerd verkeer en voor het langzaam verkeer (voetgangers- en fietsers) op een aangenaam en veilig verblijfsklimaat. Voldoende adequate parkeervoorzieningen in zowel bestaande als nieuw te realiseren situaties zijn van essentieel belang. De verblijfsgebieden krijgen de bestemming 'V-V'.

Ambities in relatie tot milieu en leefbaarheid richten zich op het reduceren van geluidsoverlast en luchtverontreiniging. Tevens is het vizier gericht op minder ruimtebeslag en barrièrewerking door auto-infrastructuur.

7.14 Ruimtegebruik

Ruimte is een schaars goed waar we zuinig mee om moeten gaan. Deze schaarste in ruimte vormt het centrale idee achter het overheidsbeleid van de compacte stad. Efficiënt ruimtegebruik betekent in de kern meer doen op dezelfde plek. Intensivering kan op vele manieren, zoals het gebruik van de derde dimensie (dat wil zeggen hoger en dieper), maar ook het kunnen toepassen van verschillende gebruiksvormen en het zuiniger omgaan met de bestaande ruimte. Bij nieuwbouw binnen de kaders van dit bestemmingsplan moet zo veel mogelijk onderzocht worden of er mogelijkheden zijn voor meervoudig ruimtegebruik en dubbelgebruik van ruimten. Met name bij de niet-woonfucties is dit

De woningen moeten voldoen aan de eisen van ´aanpasbaar bouwen´ en voorts moet het ontwerp ´levensloopbestendig´ zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de woningen geschikt zijn (te maken) om alle vitale woonfuncties gelijkvloers te situeren.

Hoofdstuk 8 Waterparagraaf

8.1 Bestaand Watersysteem

8.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge binnen het beheergebied van de Brabantse Delta en voor een klein deel binnen het stroomgebied van de Zandleij, binnen het beheergebied van de Dommel.

Het plangebied is ongeveer 401 ha groot en bestaat overwegend uit industriegebied. De terreinhoogte verloopt van ca. 13,35 m + NAP in het oostelijke gedeelte, tot ca. 7,20 m + NAP in het westen nabij het Wilhelminakanaal.

8.1.2 Bodem en grondwater

Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw in het oostelijk deel te bestaan uit sterk lemig matig fijn zand en in het westelijk deel uit zwak lemig matig fijn zand. Dit zijn redelijk tot goed waterdoorlatende zandlagen. In de uiterst westelijke punt van het plangebied bestaat de bodemopbouw uit overwegend matig grof zand behorende bij de Formatie van Sterksel, zonder noemenswaardig aanwezigheid van leem. Dit zijn zeer goed waterdoorlatende zandlagen.

Het plangebied ligt geheel in intermediair gebied. Deze gebieden vormen de overgang tussen infiltratie- en kwelgebieden, en worden afhankelijk van plaats en seizoen wisselend gevoed door neerslag of door toestroom van lokaal geïnfiltreerd grondwater. In droge perioden infiltreert neerslag; in natte perioden wordt overtollig neerslag afgevoerd. Er kan lokaal kwel voorkomen. Door de goed waterdoorlatende grondopbouw en de geringe natuurlijke ontwatering is bij de verstedelijking van dit gebied gekozen om het grondwater te reguleren via singels. De beoogde minimale ontwatering van 0,70 m, wordt dan ook door drainage gehouden.

8.1.3 Oppervlaktewater

Het Wilhelminakanaal grenst aan het plangebied aan de zuidzijde. Ter hoogte van het Wandelbos ligt een stuw en sluis III in het kanaal met aan de oostzijde een streefpeil van 12,55+ en aan de westzijde een streefpeil van 7,70+. Ten westen van sluis II is het streefpeil 5,15+. Tweede alarmfase hoog water treedt bij het oostelijk deel in bij 12,85+ en tweede alarmfase laag water treedt in bij 12,35+. Dit kanaal heeft een belangrijke transportfunctie en een beperkte waterhuishoudkundige functie. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater. Het waterschap De Dommel en Brabantse Delta beheren de waterkwaliteit; Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkwantiteit.

Er zijn plannen voor verdere verruiming van het kanaal richting Tilburg. Voor deze verruiming worden de huidige sluis II en III vervangen door één nieuwe sluis ten noorden van de huidige sluis III. De huidige sluis II wordt afgebroken. Het kanaalgedeelte tussen sluis II en III wordt verruimd naar een klasse IV profiel en krijgt hetzelfde streefpeil als de huidige kanaalgedeelte ten westen van sluis II.

In het plangebied liggen verschillende grondwaterregulerende en regenwater bergende singels met kunstmatige oevers. Allen met een stuwpeil dat is afgestemd op voldoende ontwatering. De stuwpeilen van de singels zijn vastgesteld per deelgebied. Het westelijk deel wordt gehandhaafd op

6,00 m + NAP oplopend naar het oosten waar een peil van 7,50 m + NAP wordt gehandhaafd.

Aan de westzijde ligt in het terrein van FUJI een vijver met een oppervlakte van ongeveer 7,2 ha en een stuwpeil van 5,90 m + NAP. Deze vijver maakt deel uit van de watergangenstelsel.

Buiten het watergangenstelsel ligt ook de vijver Wolterbeek, Langs de Wolterbeeksestraat. De plas is ontstaan door intredend grondwater in de voormalige zandwinput. Het peil wordt gereguleerd door een vijzelgemaal. Deze installatie heeft echter nog nooit gedraaid. Bij de uitbreiding van het bedrijventerrein Kraaiven - Charlotte wordt de plas benut voor buffering van hemelwater uit aan te leggen en om te bouwen verbeterd gescheiden stelsel.

De vijvers en singels zijn kwalitatief en kwantitatief in beheer en onderhoud van waterschap Brabantse Delta. De vijver aan de Wolterbeekstraat is hierop een uitzondering. In kwantitatieve zin is deze in onderhoud bij de gemeente Tilburg.

8.1.4 Riolering

In de bestaande situatie is ten oosten van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg gemengd rioolstelsel aanwezig binnen het plangebied. Het betreft het bedrijventerrein Albionstraat. Ten westen daarvan ligt een conventioneel gescheiden rioolstelsel.

Al het vuilwater stroomt af onder vrij verval naar de zuiveringsinstallatie Tilburg, via verschillende opvoergemalen. Respectievelijk Industrieterrein Noordwest en Industrieterrein Vossenberg.

Het gehele regenwater van het conventioneel gescheiden stelsel, wordt in een regenwater rioolstelsel verzameld en getransporteerd naar de watergangen. In de singels wordt het regenwater geborgen en vertraagd afgevoerd richting het westen. De overnamepunt ligt momenteel bij de Heibloemsloot, ter hoogte van de Groenvenseweg. Met de aanleg van Vossenberg West II, wordt dit punt verlegd langs de Heibloemsloot.

8.1.5 Functies

Waterschappen De Dommel alsook Brabantse Delta voeren een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.

In het Provinciaal Waterhuishoudingsplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend rekening houdend met de Europese Kader Richtlijn Water (KRW), waarin wateren dienen te zijn onderverdeeld naar typologie. Hierbij is aquatische ecologie een prominent item.

Het beleid van beide waterschappen is in grote lijnen weergegeven in de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005 en in werking is sinds 17 september 2005), en Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta (d.d. 29 juni 2005).

Uit de keurkaarten blijken een aantal keurbeschermingsgebieden binnen het plangebied te liggen. In het zuidoostelijk deel ligt een gebied van ongeveer 36 ha. En in het westelijk deel een gebied van ongeveer 5,5 ha. Op de zuidgrens van het plangebied ligt het Wilhelminakanaal welke eveneens een keurbeschermingsgebied is.

Aansluitend aan het keurbeschermingsgebied van 36 ha ligt ten noorden van het plangebied een doorlopend bijzonder groot keurbeschermingsgebied.

8.2 Duurzaam Stedelijk Water

Bij toekomstige ontwikkelingen dient de omgang met regenwater te passen binnen de beleidsuitgangspunten zoals die omschreven zijn in het gemeentelijke waterplan (GWP), het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en de vierde nota waterhuishouding (NW4).

Bij nieuwbouwplannen dienen de mogelijkheden onderzocht te worden of er op een duurzame manier omgegaan kan worden met regenwater.

Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • Regenwater opvangen en hergebruiken, bijv. voor toiletspoeling;
  • Regenwater infiltreren in de bodem;
  • Een combinatie van beide mogelijkheden.

In het kader van grote renovaties, stadsvernieuwing en grote bouwplannen wordt het omgaan met het watersysteem structureel duurzaam aangepakt, waarbij het hemelwater gescheiden op oppervlaktewater wordt aangesloten.

In het Waterstructuurplan is in het waterprogramma aangegeven dat het aanpassen van stadssingels prioriteit krijgt. Waaronder het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, sanering waterbodems en buffering van hemelwater. Waardoor ecologische verbindingszones ontstaan.

Ook hydrologisch neutraal bouwen en het combineren van blus- en industriewater zijn aandachtspunten.

8.3 Watertoets

8.3.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

De principes van duurzaam waterbeheer zoals verwoord in het Waterplan en het Waterstructuurplan zijn nog steeds actueel. Ze zijn ook meegenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 3 dat in 2005 is vastgesteld. In bestaand stedelijk gebied kan het vasthouden van gebiedseigen water een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van het natuurlijk watersysteem. Afkoppelen van het regenwater van de riolering en infiltratie in de bodem leidt tot herstel van de grondwateraanvulling. Het ambitieniveau ligt op ongeveer 5 ha per jaar.

Bij het formuleren van de bovengenoemde gemeentelijke beleidsstukken zijn de waterpartners betrokken. De paragraaf waterhuishouding en riolering is gebaseerd op gemeentelijk waterbeleid, en dan ook impliciet op het rijks-, het provinciale en het regionale beleid. Het concept is eerst voorgelegd aan de waterbeheerders.

8.3.2 Proces

De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg d.d. 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en Waterschap Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken.

De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend.

Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is. Op 14 maart 2007 zijn aanvullende procesafspraken gemaakt tussen beide waterschappen en gemeente, in het kader van de beheerbestemmingsplannen.

8.3.3 Advies waterbeheerder

Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap Brabantse Delta, via e-mail d.d. 11 juli 2007. Daarbij is de opzet van dit beheerbestemmingsplan toegelicht, en de opgestelde waterparagraaf voorgelegd. Brabantse Delta leverde op- en aanmerkingen/een voorlopig wateradvies aan, als reactie op het 1e en 2e concept. Deze opmerkingen zijn verder zo veel mogelijk verwerkt in deze waterparagraaf en de plankaart.

Brabantse Delta stemt in met deze waterparagraaf. Dit alles en in het bijzonder haar wateradvies, is verwoord in de brief met kenmerk 07U00626, d.d. 8 oktober 2007. Brabantse Delta beroept zich op het wettelijk vooroverleg artikel 10 van het Besluit Ruimtelijke Ordening, om haar definitieve wateradvies te formuleren, op basis van een oordeel over het voorontwerp bestemmingsplan. Door de Brabantse Delta is nog een zienwijze ingediend die is verwerkt in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Financiële Paragraaf

Het bestemmingsplan is ontwikkeld in het kader van het plannings- en prioriteitenschema dat is opgesteld voor de ontwikkeling van beheerbestemmingsplannen. Op basis van dat schema zijn de nodige financiële middelen gereserveerd voor het opstellen van de diverse beheerbestemmingsplannen.

In het bestemmingsplan is echter een 2-tal nieuwe ontwikkelingen opgenomen.

De realisering van de 5 windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji geschiedt in opdracht van Fuji door Eneco. Eneco draagt ook zorg van de feitelijke plaatsing en de exploitatie van de windturbines. Vanwege het opnemen van deze nieuwe ontwikkeling in het onderhavige bestemmingsplan is een planschadeovereenkomst afgesloten met de intiatiefnemer.

De tweede nieuwe ontwikkeling, zijnde de uitbreiding van een bestaand pallet - en emballagebedrijf aan de Minosstraat door toevoeging van een circa 0.9 hectare groot bosperceel ten zuidoosten van dat bedrijf bij haar bedrijfsterrein.

Door de omzetting van het circa 0,9 hectare grote bosperceel tot bedrijfsterrein zal dat bosperceel dus als natuurgebied vervallen. In overleg met de gemeente Tilburg, de Groene Malpartners is de Fa. Van de Wijgert overeengekomen dat een gebied ter grootte van 6-maal de oppervlakte van het betreffende bosperceel als nieuw natuurgebied zal worden aangelegd en dit in het gebied tussen de Spinder en De Mast.

Het gebied voor de nieuwe natuurontwikkeling heeft een oppervlakte van circa 6,1 hectare en is meegenomen in onderhavige bestemmingsplan.

Aan de nieuwe ontwikkelingen zijn voor de gemeente derhalve in totaal geen kosten verbonden.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn verder geen veranderingsgebieden opgenomen waar in de nabije toekomst ontwikkelingen zullen plaatsvinden.

In geval een toekomstige ontwikkeling binnen het bestemmingsplan een gemeentelijke grondexploitatie betreft, zal afhankelijk van het te verwachten resultaat een prioriteitenafweging gemaakt moeten worden waarna, bij positieve besluitvorming, de dekking binnen de Beleidsanalyse Grondexploitatie verantwoord zal worden. Derhalve worden alleen gemeentelijke exploitatieplannen in uitvoering genomen waarvan het resultaat gedekt is.

Ingeval een toekomstige ontwikkeling binnen het bestemmingsplan een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, is de Exploitatieverordening Gemeente Tilburg 2001 van toepassing. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten op basis van de genoemde verordening. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.

In geval er sprake is van bodemverontreiniging zullen de saneringskosten in het resultaat meegenomen worden wanneer in de praktijk blijkt dat deze kosten niet op de aankoopprijs in mindering kunnen worden gebracht óf dat deze kosten niet op de vervuiler te verhalen zijn. Bij particulier initiatief zullen de kosten op de particuliere exploitant worden verhaald door middel van een af te sluiten exploitatieovereenkomst indien de sanering door de gemeente wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie, Overleg En Zienswijzen

10.1 Burgerparticipatie

Op 11 juni 2009 heeft in het kader van de handreiking burgerparticipatie een informatiebijeenkomst plaatgevonden primair gericht op de plaatsing van windturbines on het bedrijfsterrein van Fuji en elders in het plangebied. Echter ook het nieuwe bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 is tijdens deze bijeenkomst inhoudelijk (verder) gepresenteerd.

Na een algemeen deel waarin toelichtingen zijn verzorgd door Fuji, de gemeente Tilburg en Evelop kon een informatiemarkt wordt bezocht. Op die markt waren stands ingericht gericht op de visuele aspecten, natuurwaarden, geluid en veiligheid gerelateerd aan windturbines. Ook was er een stand waar informtie kon worden verkregen over het nieuwe bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008.

De bijeenkomst is door in totaal 14 bewoners/belangstellenden bezocht. Er zijn door de aanwezige enkele vragen gesteld over het nieuwe bestemmingsplan. Het algehele beeld was dat er bij de aanwezigen geen overwegende bezwaren bestonden tegen voorgenomen plaatsing van windturbines. Het verslag van die bijeenkomst is bijgevoegd. Daarin zijn ook de vragen opgenomen en de beantwoording daarvan.

10.2 Reacties Overleginstanties

Overeenkomstig het provinciaal beleid wordt de voorkeur gegeven aan het concentreren van windturbines op bedrijventerreinen.

De mogelijkheid om windturbines te plaatsen is besproken in het reguliere vooroverleg ruimtelijke plannen VROM - provincie - gemeente en afgestemd. GS zijn geïnformeerd dat de turbines op Vossenberg hiervoor in aanmerking komen. In het vooroverleg is aangegeven dat de noodzaak om voor dit onderdeel nog apart een advies van de Directie ROH van de provincie te vragen niet aanwezig is.

Het Ministerie van Defensie is akkoord met de realisering van de windturbines in het plangebied Vossenberg, mits de tiphoogte niet meer dan 140 meter dan wel 125 meter bedraagt, afhankelijk van de plaats van de windturbine. In de bouwregels is die maximale hoogte opgenomen.

In het reguliere vooroverleg ruimtelijke plannen VROM - provincie - gemeente van 2 juli 2009 is de begrenzing van de EHS/GHS voor wat betreft een deel van het bedrijfsperceel van Fuji en de woonpercelen ten zuiden van de Dongenseweg besproken en is akkoord gegaan met een beperking van de begrenzing ter plaatse gezien de vigerende bestemmingen.

Voor het bos en de vijver op het bedrijfsterrein van Fuji (nabij de Gesworenhoekseweg) is door Ecologisch Adviesbureau Cools een begrenzingsvoorstel opgesteld. Met uitzondering van het zuidoostelijke deel van het bos is het begrenzingsvoorstel overgenomen in het bestemmingsplan. De uitzondering houdt verband met de reeds vigerende bestemming Bedrijven ter plaatse.

Ook het begrenzingsvoorstel voor de woonpercelen gelegen ten zuiden van de Dongeseweg wordt niet gevolgd. Hier is namelijk reeds de vigerende bestemming Wonen aanwezig.

10.3 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 4 september tot en met 15 oktober 2009 ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van schriftelijke en mondelinge zienswijzen. Er zijn 18 zienswijzen ingediend. Onderstaand volgt een weergave van de zienswijzen en het gemeentelijke standpunt daarop.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

Zienswijzen 1.

Korte inhoud.

Door het plangebied loopt een 8" leiding voor transport van vloeibare koolwaterstoffen (PRB-leiding). Bij de planvorming dient rekening te worden gehouden met deze leiding:

  • Artikel 15.1. De diameter van de leiding bedraagt geen 25 cm maar 8 inch.Het beleid voor externe veiligheid voor buisleidingen is momenteel sterk in ontwikkeling. Het voorgenomen beleid regelt op vergelijkbare wijze als het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Momenteel worden door VROM de volgende afstanden gehanteerd voor de PRB-leiding (80 bar, 8 inch):

a. 10-6 plaatsgebonden risico: 12 meter aan weerszijden van de leiding;

b. Invloedsgebied groepsrisico (1% letaliteit): 31 meter aan weerszijden van de leiding.

3. In de voorschriften dienen kwetsbare objecten binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour te worden uitgesloten. Beperkt kwetsbare objecten mogen enkel onder zwaarwegende motivatie worden toegestaan.

4. In de toelichting dienen de relevante kenmerken van de PRB-leiding te worden opgenomen:

a. eigenaar /beheerder van de buisleiding;

b. de diameter: 8 inch;

c. de ontwerpdruk: 80 bar;

d. getransporteerde stof: naftaleen - K1 vloeistof.

Standpunt gemeente.

Ad 1 tot en met 3. De in artikel 15.1 genoemde diameter van de leiding zal worden gewijzigd in 8 inch.

Aan artikel 25 Algemene aanduidingsregels zal worden toegevoegd lid 25.4 Veiligheidszone Bevi waarin is bepaald dat binnen de gebiedsaanduiding 'veilig-heidszone-bevi' geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten zijn alleen mogelijk op basis van een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen verantwoording.

Ad 4. Wij achten het niet bezwaarlijk om in de toelichting van het bestemmings-plan de relevante kenmerken van de PRB-leiding op te nemen.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen gegrond.

Zienswijzen 2.

Korte inhoud.

De zienswijzen richten zich op het volgende:

  • de bestemming van het pand Dongenseweg 145 is niet juist. Naast wonen is in dit pand een kantoor gevestigd (incl. 6 werkplekken) hetgeen op de plan-kaart niet is terug te vinden;
  • het oostelijk van het pand Dongenseweg 145 gelegen perceel heeft een onduidelijke bestemming. In het (recente) verleden is met o.a. een stedenbouw-kundige gesproken over de mogelijkheid dit perceel een bedrijfsbestemming te geven. In de brief van 26 mei 2009 geeft de gemeente aan mee te willen werken aan een bedrijfsbestemming. In het bestemmingsplan wordt hieraan echter geen gevolg gegeven. Verzocht wordt dit alsnog te doen.

Standpunt gemeente.

Ad 1. Op de plankaart (nummer 5 van 10) is het perceel opgenomen met de be-stemming Wonen met de aanduiding (k) van kantoor. In de regels van die be-stemming is vervolgens bepaald dat het kantoor een oppervlakte mag hebben van maximaal 150 m2.

Ad 2. In de brief van 26 mei 2009 is een principe-uitspraak gedaan dat de ge-meente onder zekere voorwaarden bereid is om medewerking te verlenen aan een bedrijfsontwikkeling op het perceel. In die brief is ook gesteld dat daarvoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Vervolgens heeft er op 10 juni 2009 een informatief gesprek plaatsgevonden met initiatiefneemster over de verdere bouwplanontwikkeling.

Er is sprake van een duidelijke gedragslijn dat in beheerbestemmingsplannen al-leen nieuwe ontwikkelingen die in een zeer vergevorderd stadium verkeren wor-den meegenomen. Van een dergelijke ontwikkeling is in casu nog geen sprake.

Er is namelijk nog geen concreet bouwplan en/of aanvraag om bouwvergunning ontvangen op basis waarvan dan vervolgens ook nog de nodige (milieu)onder-zoeken worden uitgevoerd. Om die reden is de locatie buiten het bestemmings-plan gelaten en aan het bouwinitiatief zal verdere medewerking worden verleend via een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen ongegrond.

Zienswijzen 3 en 4.

Korte inhoud.

1. Bevi-inrichting.

Bezwaar wordt gemaakt tegen artikel 7.1.1 a onder 2. Door deze bepaling zou men vertraging ondervinden bij de uitvoering van plannen voor de realisering van een nieuwe hal voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Ruim voor de ter inzage periode van het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 is een aanvraag gedaan op grond van de Wet Milieubeheer. Gesteld wordt dat men hiermede voldoet aan de eis dat de risicocontour 10-6 op eigen terrein ligt zoals aangegeven in het bepaalde in 7.5.3. van artikel 7.

Men vindt het dan ook vreemd dat de plannen niet reeds zijn opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan en verzoekt om een aanpassing.

2. Milieucategorie bedrijfsactiviteiten.

In het huidig geldend bestemmingsplan Vossenberg en Dongenseweg paragraaf II artikel 4, lid 2 is het bedrijf ingedeeld in deelvlak BI. Voor de bedrijven in dit vlak zijn er bedrijfsactiviteiten toegestaan tot milieucategorie 5.

In het ontwerpbestemmingsplan artikel 7.1.1 is het bestemmingsvlak waarin de

activiteiten van het bedrijf plaatsvinden, aangepast naar een maximaal toegestane milieucategorie van 4.2. Gezien de toekomstige ontwikkelingen be-treffende de bouw van een hal voor de opslag van gevaarlijke goederen, en valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), is dit een beperkende factor daar de nieuw te bouwen hal in categorie 5 dient te worden ingedeeld. Er loopt op dit moment een aanvraagprocedure voor de Wet Milieubeheer. Op blad-zijde 55 van het ontwerpbestemmingsplan wordt reeds melding gemaakt van deze ontwikkeling.

Aangezien er reeds voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een aanvraag op grond van de Wet Milieubeheer is gedaan, verzoekt men om ver-melding van het bedrijf in milieucategorie 5 in het overzicht van "Afwijkende be-drijven Vossenberg 2008".

3. Tenaamstelling.

Op bladzijde 53 van het ontwerpbestemmingsplan onder 7.2 Milieuhinder bedrij-en wordt aangegeven dat er een inventarisatie heeft plaatsgevonden van alle be-drijven in het plangebied. In de bijlage "Register van bedrijven in het plangebied" wordt het bedrijf op bladzijde 9 tweemaal vermeld. Een maal echter met de ver-keerde benaming.

4. Windturbines bedrijfsterrein Fuji.

In de diverse hoofdstukken van het ontwerpbestemmingsplan wordt de ontwik-keling van windenergie beschreven. Er ligt een initiatief voor de plaatsing van 5 windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji. Daar in dit planvoorstel de plaat-sing van één van de windturbines in de directe nabijheid van de nieuwe opslaghal van gevaarlijke goederen gedacht, tekent men formeel bezwaar aan tegen de plaatsing van deze windturbine. Het bedrijf is voorstander van de ontwikkeling van alternatieve energie maar helaas dient wel rekening te worden gehouden met de eventuele extra kosten (=planschade) door de plaatsing van deze windturbines en het hierdoor ontstane extra omgevingsrisico,. In hoofdstuk 7.3.3. op bladzijde 57 wordt dit ook separaat vernoemd.

Standpunt gemeente.

Ad 1. De plannen van de betreffende onderneming richten zich op de vestiging van een Bevi-inrichting. Daarvoor is op dit moment (alleen) een aanvraag inge-diend op grond van de Wet milieubeheer. Die aanvraag is in behandeling.

In het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 is geregeld dat alleen Bevi-inrichtingen die bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het bestem-mingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 zijn toegestaan. Nieuwe BEVI-in-richtingen zijn mogelijk met een ontheffing. Een en ander is geregeld in artikel 7 Bedrijventerrein, lid 7.1 en lid 7.5, sub 7.5.3.

Een ontheffing is mogelijk, mits:

  1. 16. de 10-6 contour voor het PR is gelegen binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting. De contour mag eveneens liggen op aangrenzende gronden met de bestemming Verkeer, Groen of Water;
  2. 17. er een verantwoording wordt gegeven van het groepsrisico in het invloeds-gebied als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en die verantwoording door het college van burgemeester en wethouders aanvaard-baar wordt geacht.

Een en ander is volledig in de lijn van de beleidsvisie Externe Veiligheid die on-langs door ons college is vastgesteld. Ook in de recentelijk door uw raad vastgestelde nieuwe bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen Kraaiven en Loven is deze beleidslijn ten aanzien van Bevi-inrichtingen opgenomen.

Als bestaand bedrijf wordt beschouwd een bedrijf dat beschikt over de nodige (onherroepelijke) milieu - en bouwvergunningen. In het geval van de betreffende onderneming moet de procedure Wet milieubeheer nog worden doorlopen. Een aanvraag om bouwvergunning is nog niet ingediend.

Na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan - naar inschatting begin maart 2010 - ontheffing te verlenen. Mocht er echter dan biedt artikel 50 van de Wo-ningwet de mogelijkheid om vooruitlopend op die inwerkingtreding een bouw-vergunning te verlenen, waarbij dan wel aan de hierboven aangehaalde voor-waarden moet zijn voldaan.

Wij zijn dan ook van oordeel dat aan de voorgenomen bedrijfsuitbreiding op een snelle en ook een meer correcte wijze medewerking kan worden verleend anders dan door het bedrijf nu reeds te beschouwen als een bestaande Bevi-inrichting. Wij menen voorts dat er op deze wijze geen afbreuk wordt gedaan aan de be-drijfsbelangen van de betreffende onderneming.

Ad 2. Gezien de grote afstand tot omliggende woningen bestaat er geen bezwaar om de milieucategorie te stellen op maximaal 5.1, waarbij dan recht wordt ge-daan aan de in vigerende bestemmingsplan Vossenberg en Dongenseweg milieu-categorie. Dit staat los van de beoordeling van de vestiging van een inrichting voor de opslag van gevaarlijke stoffen (zie ad 1).

Ad 3. De correcte bedrijfsnaam wordt opgenomen in de betreffende bijlage.

Ad 4. Ten aanzien van de plaatsing van de windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji zijn nadere onderzoeken uitgevoerd. De resultaten hiervan worden opgenomen in de aangepaste milieuparagraaf.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen deels gegrond en deels ongegrond.

Zienswijzen 5.

Korte inhoud.

1. De zienswijzen betreffen het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie F, nummer 3652, groot 4 040 m², plaatselijk bekend Dongeseweg 177, 5047 SE Tilburg. Kadastraal zou dit zijn aangeduid als wonen/natuur.

Op het perceel bevinden zich diverse opstallen waaronder een recreatiewoning. Deze recreatiewoning bevindt zich al tientallen jaren op deze locatie. In het ont-werpbestemmingsplan wordt aan het perceel de bestemming "G" is groen toege-kend. In artikel 9 van de regels wordt deze bestemming nader uitgewerkt Voorts staat op de plankaart de aanduiding "(dr)", welke specifieke aanduiding niet teruggevonden wordt in de legenda behorende bij de plankaart. Niet bekend is welke bestemming hiermee wordt bedoeld. Wel komt in de legenda voor de be-stemming recreatiewoning aan te duiden met de afkorting "(rw)". Aan de op het perceel bevindende recreatiewoning dient deze bestemming als zodanig te wor-den toegekend.

De bezwaren richten zich voorts tegen de in artikel 9.2. opgenomen bouwregels Die bouwregels zijn te beperkend. Er wordt geen enkele uitbreidings c.q. aanpas-singsmogelijkheid geboden. Gesteld wordt dat er onvoldoende planologische argumenten zijn om in het onderhavige gebied zodanig beperkende bouwregels te stellen

2. Daarnaast wordt bezwaar gemaakt tegen de ontwikkelingsplanologie, welk in het ontwerpplan is opgenomen. Aan de ten zuidoosten van het perceel gelegen bospercelen met dienovereenkomstig recreatief gebruik is thans de bestemming Bedrijventerrein toegekend. De bebouwingsmogelijkheden die ingevolge de re-gels hier worden gegeven, zijn vrijwel onbegrensd. Zo mag er in de zijdelingse grens van het bouwperceel tot op een afstand van 5 meter van het perceel van reclamant worden gebouwd. Voor de bebouwingshoogte wordt verwezen in de voorschriften naar de maatvoeringsaanduiding. Deze aanduiding wordt echter gemist op de plankaart. Wel staat een aanduiding met betrekking tot de categorie van bedrijfsactiviteiten. De aanduiding op het aan bosperceel grenzende bedrijfs-perceel is 4a.

Deze nieuwe ontwikkelingen zijn onacceptabel vanwege de invloed op het ge-bruik van het bosperceel. Niet alleen de kolossale bouwmassa ten opzichte van het voormalige gebruik als natuurterrein zal het recreatieve gebruik aantasten, maar daarnaast zal de hinder die wordt ondervonden door de categorie van be-drijven die op het perceel zijn toegestaan, het gebruik van de recreatiewoning en de omliggende gronden ernstig aantasten De aantasting is zodanig onevenredig dat deze onacceptabel is. Op geen enkele wijze wordt recht gedaan aan de in acht te nemen milieuzonering behorende bij deze categorie bedrijven ten opzichte van de bestemming dagrecreatie met daarin opgenomen een recreatiewoning.

Samenvattend wordt verzocht het bestemmingsplan vast te stellen met inacht-neming van een aan het betreffende perceel toe te kennen juiste bestemming, alsmede de uitbreiding van het bedrijventerrein achterwege te laten en de groen-bestemming van het perceel als zodanig te handhaven.

Standpunt gemeente.

Ad 1. Het perceel het vigerende bestemmingsplan Vossenberg en Dongenseweg de bestemming Groen. Dagrecreatieve voorzieningen, daar waar dit op de plan-kaart is aangegeven.

De binnen de bestemming voorkomende recreatiedagverblijven zijn geïnventariseerd en aangegeven in de bij het plan behorende bijlage "inventarisatie recrea-tiedagverblijven Vossenberg - Noord". De in die bijlage opgenomen gegevens zijn toetsingskader voor de uitvoering van het hieronder geformuleerde beleid:

de bestaande recreatieve dagverblijven mogen worden gehandhaafd;

gehele of gedeeltelijke vernieuwing van de bestaande dagrecreatieve voorzieningen is toegestaan, mits:

- de situering niet wordt gewijzigd;

- de aard van het dagverblijf qua functie niet wordt gewijzigd;

- de maten mogen niet worden vergroot;

c. het gebruik van de bestaande recreatieve dagverblijven voor nachtver-

blijf en/of permanente bewoning is niet toegestaan.

Op de plankaart is abusievelijk de bestemming Groen aangegeven. Dit moet de bestemming Bos zijn, zoals die is opgenomen voor een groot deel van het gebied ten noorden van de Dongenseweg. Dit wordt aangepast op de plankaart. In die bestemming is als functie ook extensief recreatief medegebruik opgenomen.

In de legenda behorende bij de plankaarten wordt de aanduiding 'rw' vervangen door 'dr' (dagrecreatie), dit overeenkomstig het in procedure zijnde bestem-mingsplan Buitengebied Zuidwest.

Verder worden de bouwregels aangepast, dit eveneens overeenkomstig het in procedure zijnde bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest. Zie verder bij Staat van wijzigingen.

Ad 2. In de huidige situatie grenst het bedrijfsperceel van de betreffende embal-lage - en pallethandel - maar ook andere bedrijfspercelen - al direct aan het bos-gebied. Wij zien de toevoeging van klein deel van het bosgebied aan het bedrij-venterrein in dit licht dan ook niet als een onaanvaardbare ontwikkeling, temeer daar er een forse compensatie plaatsvindt van de op te heffen bospercelen. Voorts is het zo dat er ten opzichte van een dagrecreatieve functie c.q. een recreatief dagverblijf andere normen gelden dan ten aanzien van een (recreatie)- woning.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen deels gegrond en deel ongegrond.

Zienswijzen 6.

Korte inhoud.

In het ontwerpbestemmingsplan Vossenberg 2008 is het gebruik van de panden in de perifere detailhandelsstrook op Vossenberg beperkt tot bouwmarkten, keukens, sanitair e.d.

Deze bestemming biedt het betreffende bedrijf formeel niet de mogelijkheid om een breder assortiment (hetzij zelf, hetzij via samenwerking met andere be-drijven) aan de koper aan te bieden.

Gebleken is dat er steeds meer vraag komt van de consumenten binnen de wonenbranche naar andere zaken dan alleen de genoemde. Reden ook waarom bouwmarkten naast hun corebusiness steeds meer woninginrichting gerelateerde zaken in hun assortiment opnemen. Zie de huidige assortimenten van de ter plaatse aanwezige bouwmarkten Hornbach,Praxis, Karwei enz..

Ook reclamant overweegt aan verbreding van het aanbod vanuit de woningbran-che, waardoor de koper voor andere zaken dan alleen een keuken, sanitair etc. bij het bedrijf terecht kan. Men wil dit doen vanuit een samenwerkingsgedachte met bijvoorbeeld Kwantum - Leen Bakker -of carpetrightachtige zaken.

Men overweegt wellicht in de toekomst plannen te maken om de magazijnmeters te verhuizen en hiervoor in de plaats winkelruimte te realiseren. De keuken - en interieurshowroom blijven uiteraard in tact. Volgens reclamant kunnen er prak-tisch geen bezwaren zijn gezien de assortimenten van de genoemde bouwmark-ten in de directe nabijheid.

Verzocht wordt om in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 de branchering te verruimen zoals omschreven.

Standpunt gemeente.

In het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 is het deelgebied Vossenberg Oost aangeduid als een zone voor perifere detailhandel gericht op het thema: doe-het-zelf, keukens en sanitair. Daarmede volgt het bestemmingsplan nauwgezet de door de raad vastgestelde beleidsnota Ruimte voor detailhandel, waarin de perifere detailhandelslocaties zijn vastgelegd met een thema/branche-verdeling. Er is voor ons college geen reden om af te wijken van in die beleids-nota aangegeven branchering per locatie.

Verder willen wij nog opmerken dat wij het aanvaardbaar achten dat binnen het voor doe-het-zelfzaken/bouwmarkten gebruikelijke assortiment al dan niet inci-denteel branchevreemde producten mogen worden verkocht. Dit mag achter niet zodanige vormen aannemen dat dit afbreuk doet aan de formule/opzet van een doe-het-zelfzaak/bouwmarkt.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen ongegrond.

Zienswijzen 7.

Korte inhoud.

1. In het plangebied ligt een drietal 40 bar regionale aardgastransportleldingen van het bedrijf. Voor een regionale aardgastransportleiding geldt een belem-meringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de as van de leiding. Verzocht wordt om die strook van 5 meter terug te brengen naar 4 meter.

De gastransportleiding Z-522-16, ter hoogte van de Heieinde te Tilburg, blad 4 van de plankaart is niet ingetekend.

Verzocht wordt om de plankaarten nauwgezet aan te passen aan de ligging van de leidingen.

2. Binnen hoofdstuk 7.3 Externe veiligheid van de toelichting en binnen artikel 16 Leiding-Gas wordt nu nog uitgegaan van een tweetal aardgastransportleidin-gen. Verzocht wordt om binnen hoofdstuk 7.3 (inclusief tabel) en binnen artikel 16 "Leiding-Gas" de gegevens inzake onze aardgastransportleidingen te wijzigen. In het gebied waarop dit plan betrekking heeft ligt een drietal twee 4 inch- 40 bar en een 8 inch-40 bar aardgastransportleidingen van het bedrijf.

3. Naast de aanwezigheid van een drietal regionale aardgastransportleidingen van het bedrijf bevindt zich ter hoogte van de Heieinde en de Oudenstaart (blad 2 en 4 van de plankaart) te Tilburg ook een tweetal qasontvanqststations (G.O.S). Een gasontvangstation (GOS) dient met de bestemming nutsvoorziening in de plankaart te worden opgenomen. Voor wat betreft de aan te houden veiligheids-afstanden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande gasontvangststations is de Wet Milieubeheer en de NEN 1059 "Eisen voor gas-drukregel- en meetstations met een inlaatdruk lager dan 100 bar" van toepassing. De onderhavige qasontvanqststations vallen onder een type B, categorie C inrich-ting.

Volgens tabel 2 van hoofdstuk 4, dient de minimale bebouwingsafstand voor woningen en objecten categorie I 15 meter te bedragen bij stations tot en met 40.000 mVhr.

Verzocht wordt om binnen hoofdstuk 7.3 "Externe veiligheid" van de toelichting ook aandacht te besteden aan de aanwezigheid van een tweetal gasontvangststa-tions en opname op de plankaart.

4. Door het ministerie van VROM wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe zoneringregeling, ter vervanging van de thans vigerende circulaire "Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen" uit 1984. De in de circulaire opgenomen deterministische afstanden worden in de nieuwe regeling vervangen door een risicobeleid. Dit beleid zal naar verwachting nog in 2009 in werking treden middels de AMvB Buisleidingen.

Hierin zal met name het (PR) plaatsgebonden- en (GR) groeps risico een promi-nente rol gaan spelen.

Plaatsqebonden risicocontour.

De plaatsgebonden risico contour van 10-6 is een grenswaarde. Binnen deze con-tour mogen zich geen kwetsbare bestemmingen bevinden. Voor beperkt kwetsba-re bestemmingen geldt een genuanceerder beleid. Hiervoor is deze contour een richtwaarde. Tussen de 10-5 en 10-6 contour mogen zich gemotiveerd beperkt kwetsbare bestemmingen bevinden.

Uit het Geomedia Viewer systeem is op te maken dat binnen het plangebied de onderhavige leidingen een geringe PR overschrijdingen hebben. Met andere woorden de 10-6 risicocontour ligt niet op O meter van de leidingen.

Groepsrisico.

In tegenstelling tot een berekening van het plaatsgebonden risico, dat enkel een eigenschap is van de leiding, is het groepsrisico juist een eigenschap van de leiding én de omgeving van die leiding. Naarmate de groep mogelijke slacht-offers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de orienterende waarde af te wijken.

Uitgaande van het nieuwe externe veiligheidsbeleid komt men tot nieuwe vei-ligheidsafstanden.

Verzocht wordt om binnen hoofdstuk 7.3 "Externe veiligheid" met bovenstaande informatie aan te vullen.

Standpunt gemeente.

Ad 1. Op de betreffende plankaarten zal de belemmeringenstrook worden terug-gebracht van 5 naar 4 meter. Ook zal de gastransportleiding Z-522-16, ter hoogte van de Heieinde te Tilburg, op plankaart 4 worden ingetekend.

Ad 2. In hoofdstuk 7.3. Externe veiligheid van de toelichting zullen alle drie bestaande leidingen worden opgenomen.

Ad 3. De gasontvangststations ter hoogte van de Heieinde en de Oudenstaart zullen op de betreffende plankaarten worden opgenomen met de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening.

Ad 4. In het bestemmingsplan zal rekening worden gehouden met de nieuwe regeling. Het bestemmingsplan wordt hierop aangepast.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen gegrond.

Zienswijzen 8.

Korte inhoud.

Het bedrijf is gevestigd aan de Aphroditestraat 18 te Tilburg. Een onderdeel van de bedrijfsformule is de bouw van een verwijsmast. Deze staat ook op bovenge-noemde locatie. De vergunde verwijsmast heeft een totale lengte van 15 meter. In het ontwerpbestemmingsplan is de mast echter niet terug te vinden.

Een aanzienlijk deel van de omzet is afkomstig van het passerend verkeer.

Vaak gaat het hier om een impulsbezoek. Veel passanten beslissen pas om een bezoek aan het bedrijf te brengen na het zien van de "M". Uit onderzoek blijkt dat circa 50% van deze gasten pas na het zien van deze verwijzing besluiten om het restaurant te bezoeken. Een goede verwijsmast is derhalve een wezenlijk onder-deel van het bedrijf en onmisbaar om een rendabel en levensvatbaar bedrijf te kunnen exploiteren.

Mede door de aanwezigheid van de verwijsmast heeft het bedrijf op Vossenberg in Tilburg goed kunnen functioneren. Echter vanwege de hogere bebouwing is de mast nauwelijks zichtbaar. Naast de omzetderving brengt deze situatie nog een probleem met zich mee. Wanneer een mast te laat zichtbaar is, kunnen er name-lijk gevaarlijke situaties op de weg ontstaan, omdat automobilisten alsnog on-verwachte verkeersbewegingen maken om het bedrijf te bereiken.

Men zou graag de verwijsmast op Vossenberg in Tilburg verhogen, zodat deze tij-dig zichtbaar is. Verzocht wordt dan ook om direct in het bestemmingsplan een mast op te nemen met een maximale hoogte van 30 meter.

Standpunt gemeente.

De bouwhoogte die is aangegeven op de plankaart voor het betreffende bedrijfs-perceel wordt verruimd naar 15 meter. Dit is de maximale bouwhoogte die voor het gehele bedrijventerrein wordt gehanteerd. Verder zal op de plankaart de be-grenzing van het bouwvlak worden verruimd, dit overeenkomstig de bouwvlak-ken van de aangrenzende bedrijfspercelen.

Ten aanzien van een mogelijke verhoging van de bestaande verwijsmast delen wij het volgende mede.

In lid 7.3 Ontheffing van de bouwregels is in sub 7.3.1 opgenomen dat onthef-fing kan worden verleend onder zekere voorwaarden voor een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde tot een hoogte van maximaal 30 meter. Aan een eventuele bouwaanvraag tot verhoging van die mast kan dus in principe medewerking worden verleend.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen deels gegrond en deels ongegrond.

Zienswijzen 9.

Korte inhoud.

Het perceel heeft als adres Dongenseweg 173 en is gelegen in de noordoosthoek van het plangebied, in het verlengde van de nieuwe Wielevenweg en bevindt zich in een rijtje van particuliere bospercelen van diverse afmetingen. Die percelen worden gebruikt voor recreatieve doeleinden.

1. Bestemmingsplanwijziging ten behoeve van een emballage - en palletbedrijf.

Enkele van de belendende bospercelen zullen bij het achterliggende industrie-errein worden betrokken, dit met als doel het bedrijf gevestigd aan de Minos-straat 38 de mogelijkheid te bieden dit bosgebied bij haar bedrijf te kunnen betrekken. Dit betekent dat de bomen gekapt zullen worden.

Betreurd wordt dat hier een bestaand stuk groen aan de rand van de toch al steeds smaller wordende groene bufferzone tussen industrieterreinen Kraaiven en Vossenberg opgeofferd wordt aan nog meer industriële ontwikkeling.

Door de aanleg van de Noordwesttangent (2005) en de op dit moment in aanleg zijnde verlengde Burgemeester van Voorst tot Voorst weg, alsmede de nieuw-bouw van het dierenasiel, is dit gebied toch al behoorlijk onder druk komen te staan.

Men is van mening dat als de bomen gekapt worden op drie percelen die nu de bestemming Bedrijventerrein krijgen, het groene gebied aangrijpend wordt aan-getast en de natuurwaarden in het resterende gebied ontzettend in kwaliteit zal afnemen.

Daarmee worden degenen, die deze percelen gebruiken volgens de tot op heden normale functie, namelijk extensieve recreatie, ontzettend in hun recreatiegenot aangetast. Waar men het maatschappelijk belang van de genoemde projecten kan inzien, is het dringend maatschappelijk belang van de nu voorliggende bestem-mingsplanwijziging ondergeschikt. In dit geval is het een uitbreiding van een individueel commercieel bedrijf. Dit bedrijf heeft voor een goedkope prijs bos-grond gekocht en zouden nu deze grond mogen omzetten in industrie, voor eigen belang.

Men maakt bezwaar tegen het voorstel om de bestemming van de percelen Don-genseweg 179,181 en 183 te veranderen in Bedrijventerrein.

2. Bestemming perceel als enkel Bos.

Hoewel het perceel van reclamant en de aanliggende percelen bebost zijn en een groene invulling hebben (en groen moeten blijven) is er ook sprake van een be-langrijke tweede functie is: namelijk recreatie.

Hoewel reclamant vermoed dat het huidige gebruik niet in strijd is met het be-stemmingsplan omdat onder het kopje "toelichting en regels" bij de bestemming Bos inderdaad wordt gesproken van mogelijk "recreatief medegebruik" neemt reclamant aan dat de hier bedoelde vormen van recreatie niet overeenkomen met de ter plekke eigenlijk al decennia aanwezige intensieve recreatie.

Elk van de 12 particuliere stukken grond zijn individueel omhekt, en voorzien van een kleine recreatiewoning, gebouwd 30 tot 40 jaar geleden.

De gronden worden door de eigenaren veelvuldig gebruikt ter invulling van vrije tijd en ter recreatie, de aanwezige bouwwerken zijn hiervoor ingericht. Ambtenaren, postbeambtes en andere voorbijgangers bestempelen deze daarom ook vaak als "recreatiewoning".

Hoewel er geen elektra en watervoorziening aanwezig is, is recentelijk door de gemeente nog wel de rioleringssituatie aangepast. In contacten hierover werd ook de term "recreatiewoning" gebruikt.

De vraag is om te onderzoeken of de bestemming Bos kan worden gespecificeerd door de aanwezige structuren aan te merken met de bestemming Recreatiewo-ning en op deze wijze het plan beter overeen te laten komen met de eigenlijke situatie.

In de legenda is de code voor Recreatiewoning al opgenomen. Echter, als het voor een particulier zelfs mogelijk is om de bestemming Bos veranderd te krijgen in Bedrijventerrein, dan moet het wellicht mogelijk zijn om de bestemming Bos definitief te veranderen in de bestemming Recreatie of iets dergelijks.

Het tweede bezwaar houdt dus in dat men graag de bestemming Bos veranderd wil zien in Recreatie en/of de opstal officieel gekenmerkt als recreatiewoning.

Standpunt gemeente.

Ad 1 en 2. Verwezen wordt naar het gemeentelijk standpunt bij zienwijzen 5.

In aanvulling op dat standpunt brengen wij nog naar voren dat er geen noodzaak is om de bestemming Bos te wijzigen in de bestemming Recreatie, waarom door reclamant expliciet is verzocht.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen ongegrond.

Zienswijzen 10.

Korte inhoud.

Het bezwaar gaat over de kleine resterende stukjes privé-grond, die nog niet door de industrie zijn opgeslokt, waarvan reclamant ook een perceel bezit (Dongense-weg 171). Deze percelen staan als dagrecreatie te boek, zowel in het oude als het nieuwe bestemmingsplan.

Hiertegen wordt bezwaar gemaakt. Deze percelen alsook de verblijven hierop zouden onder de noemer Recreatie moeten vallen en wel om een aantal reden:

  • er wordt OZBE betaald en het "verblijfsgebouw" wordt economisch gewaardeerd als woning;
  • er ligt een een brief (gedateerd 16 sept 2004) van de gemeente met betrekking tot keuzemogelijkheden voor ongezuiverde lozingen van recreatiewonngen en inmiddels (5 jaar later) een tank opgehaald en geplaatst;
  • als er in een van de gebouwtje in dit gebied wordt ingebroken is dit meestal in het weekend. Dit is de laatste jaren een aantal keren gebeurd. De mogelijkheid tot overnachten in de recreatiewoning maakt dat dieven en vandalen meer kans lopen betrapt te worden en dus minder snel onze huisjes als doelwit zullen kiezen;
  • llast but not least. Het weekend hebben de eigenaren van de bospercelen het minste last van verkeerslawaai van de NOtangent en onaangename industriegeuren {Schroeilucht van Droge) en geluiden (wagens en bedrijvigheid). Het zou dan ook zeer aangenaam zijn dan ook eens (legaal) te kunnen blijven overnachten, zeker na een avondje barbecueën waarbij ook wel een drankje wordt genuttigd.

Kort samengevat wordt bezwaar gemaakt tegen de functie dagrecreatie in het ontwerpbestemmingsplan en reclamant zou deze graag veranderd zien in Recreatie. Dit lijkt aanzienlijk minder ingrijpend dan de reeds in het nieuwe plan opgenomen veranderingen van de bestemming Bos (van DR of R naar Bedrijventerrein).

Standpunt gemeente.

Verwezen wordt naar het standpunt van de gemeente bij zienswijzen 5 en 9.

In aanvulling op dat standpunt brengen wij nog naar voren dat de binnen de be-stemming Bos de recreatieve dagverblijven in voldoende mate veiliggesteld zijn. Wij zien voorts geen reden om binnen die bestemming ook nachtverblijf mogelijk te maken. Op dit punt volgen wij ook de regeling zoals die is opgenomen voor de dagrecreatieve verblijven in het in procedure zijnde bestemmingsplan Buiten-gebied Zuidwest.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen ongegrond.

Zienswijzen 11.

Korte inhoud.

De zienswijzen betreffen het bedrijfsperceel gelegen aan het adres Heieinde 13 te (5047 SX) Tilburg. Op dat perceel wordt een zogenoemd VOL DS-motorbrand-stoffenverkoop geëxploiteerd. Reclamant acht het juist en kan zich er derhalve dan ook in vinden, dat aan voornoemd bedrijfsperceel de positieve bestemming Bedrijventerrein zal worden toegekend.

In het bedrijf vindt alleen verkoop van motorbrandstoffen plaats aan instellingen of personen, die deze brandstof aanwenden in de uitoefening van hun (andere) bedrijfsactiviteit. Dergelijke verkoop valt te duiden als (een vorm van) groothan-del, te meer nu aan particulieren géén brandstoffen worden verkocht.

Niettemin ontbreekt op de plankaart de aanduiding sbt - ghm, terwijl naar het oordeel van reclamant, gelet op het vorenstaande en gelet op art. 1.62 van de planvoorschriften, ter plaatse wel degelijk sprake is van een groothandel in motorbrandstoffen. Zulks volgt overigens ook uit de bedrijvenlijst 'Bestaande bedrijven Vossenberg 2008', alwaar het perceel van cliënte in de kolom SBIOMS is aangeduid als 'groothandel in motorbrandstoffen'.

Tenslotte wordt dan nog opgemerkt dat de aanduiding sbt - ghm niet in het ren-vooi is opgenomen.

Overigens is het perceel wel voorzien van de aanduiding b=4b, hetgeen lijkt te duiden op het toekennen van de bedrijfscategorie 4b, die evenwel niet in de bij-lage 1, noch elders in de planvoorschriften, bijlagen of toelichting, voorkomt.

Voorts merk ik op dat in de bedrijvenlijst 'Bestaande bedrijven Vossenberg 2008' aan het bedrijf van cliënte overigens de categorie 3.2 toegekend is, terwijl dit blijkens het digitale bestemmingsplan, beschikbaar via www.tilburg.nl. de cate-gorie 4.2 is.

Aldus ontstaat de nodige verwarring en reclamant acht het dan ook juist en om-wille van de rechtszekerheid van belang om deze onduidelijkheid weg te nemen bij de vaststelling van het bestemmingsplan, door niet alleen de plankaart in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie maar tevens de juiste categorie aan het bestaande bedrijf van cliënte toe te kennen.

Indien en voorzover het bedrijf niet moet worden aangemerkt als groothandel in motorbrandstoffen, maar als motorbrandstofpomp zonder LPG zoals bedoeld in Lijst 2 'Opslagen en installaties' van Bijlage 1 onder nummer 35, aangeduid als categorie 2, dan kan cliënt zich vinden in het ontwerpbestemmingsplan mits dit inderdaad tot gevolg heeft dat het bestaande bedrijf op grond van het bepaalde in art. 7.1.1, derde bullit, van de planvoorschriften ter plaatse is toegestaan en derhalve kan/mag worden gecontinueerd. Volledigheidshalve wordt daarbij opge-merkt dat LPG inderdaad ter plaatse niet is/wordt opgeslagen en/of verkocht.

Standpunt gemeente.

Op de betreffende plankaart zal de aanduiding specifieke vorm van bedrijven-terrein - groothandel in motorbrandstoffen (sbt-ghm) worden opgenomen voor het perceel Heineinde 13. Ook in de legenda zal deze aanduiding worden opgenomen.

Voorts is het zo dat in de bedrijvenlijst 'Bestaande bedrijven Vossenberg 2008' aan het bedrijf de categorie 3.2 toegekend is, hetgeen in overeenstemming is met de Staat van bedrijfsactiviteiten. Dat op de plankaart de milieucategorie 4b (lees 4.2) is aangegeven heeft te maken met het feit dat binnen dat deel van het bedrijventerrein Vossenberg de maximaal toelaatbare categorie 4.2 is. Dit houdt dus in dat op het bedrijfsperceel Heieinde 13 in zin algemeenheid een bedrijf mogelijk is tot maximaal categorie 4.2. Op de plankaart zal in plaats van de aanduiding b=4b de aanduiding b=4.2 worden opgenomen.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen deels gegrond en deel ongegrond.

Zienswijzen 12.

Korte inhoud.

Gelet op de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 hebben Provinciale Staten op 27 juni 2008 de Interimstructuurvisie Brabant in ontwikkeling vastgesteld, die per 1 juli 2008 het Streekplan 2002 vervangt.

Daarnaast is op 1 juli 2008 de Paraplunota ruimtelijke ordening vastgesteld, waarin een nadere uitwerking is opgenomen van het beleid uit de Interimstruc-tuurvisie. Beide documenten consolideren (inhoudelijk) grotendeels de beleids-uitgangspunten zoals neergelegd in het Streekplan 2002.

Bij de afweging of het plan voldoende rekening houdt met de provinciale belangen zijn deze documenten in aanmerking genomen.

Ten aanzien van het thema natuur is men van oordeel dat de provinciale belan- gen (op onderdelen) in het bestemmingsplan onvoldoende geborgd worden.

Men is van mening dat de aanwezige natuurwaarden op de volgende punten onvoldoende beschermd worden:

  • een gedeelte van het bos op het Fujiterrein heeft een bedrijfsbestemming gekregen. Dit bos is reeds tientallen jaren oud. Wij dringen aan op een specifieke bosbestemming van dit perceel en een regeling conform de Verordening Ruimte;
  • inartikel 7.3.3., onder d, van de planregels zijn ontheffingscriteria opgeno-men voor nieuwe windturbines, buiten de locaties waarop ze als zodanig aangeduid zijn. De ligging ten opzichte van de EHS/GHS is daarbij niet opgenomen. Men dringt erop aan een extra toetsingscriterium "verstoring van de EHS/GHS" op te nemen.

Men acht het bestemmingsplan zoals het nu in ontwerp voorligt ten aanzien van bovenstaand thema niet of onvoldoende in overeenstemming met de hierboven geformuleerde provinciale belangen.

Er wordt op aangedrongen om de provinciale belangen bij de vaststelling van het bestemmingsplan te betrekken en het plan op die delen gewijzigd vast te stellen.

Standpunt gemeente.

Ad 1. Voor het bos en de vijver op het bedrijfsterrein van Fuji (nabij de Geswo-renhoekseweg) is door Ecologisch Adviesbureau Cools een begrenzingsvoorstel opgesteld. Met uitzondering van het zuidoostelijke deel van het bos is het be-grenzingsvoorstel overgenomen in het bestemmingsplan. De uitzondering houdt verband met de reeds vigerende bestemming Bedrijven ter plaatse.

In het reguliere vooroverleg ruimtelijke plannen VROM - provincie - gemeente van 2 juli 2009 is de begrenzing van de EHS/GHS voor wat betreft een deel van het bedrijfsperceel van Fuji en de woonpercelen ten zuiden van de Dongenseweg besproken en is akkoord gegaan met een beperking van de begrenzing ter plaatse gezien de vigerende bestemmingen. Dus met andere woorden toen is ingestemd met het buiten beschouwing laten van het deel van het bedrijfsperceel dat reeds een bedrijfsbestemming heeft.

Ad 2. Bij de bepaling van (de begrenzing van) het zoekgebied voor windturbines zijn alle van belang zijnde aspecten meegewogen waaronder ook de ligging van de EHS/GHSgebieden/percelen. De noodzaak om binnen het aangegeven zoek-gebied nogmaals de ligging van die gebieden/percelen in ogenschouw te nemen is naar ons oordeel dan ook niet meer aanwezig.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen ongegrond.

Zienswijzen 13.

Korte inhoud.

Verzocht wordt om het plan gewijzigd te gaan vaststellen ten opzichte van het voorliggende ontwerp. De reden daarvoor is dat twee zoneringen van vliegbasis Gilze-Rijen, te weten de Inner Horizontal en Conical Surface en het Instrument Landing System niet correct in de planregels en op de verbeelding zijn opgenomen.

Sinds medio 2008 is door de Dienst Vastgoed Defensie uitvoerig gecommuniceerd met het adviesbureau dat onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid tot het realiseren van windturbines in het plangebied. De beoogde locatie en de hoogte van de afzonderlijke windturbines zoals deze in het ontwerpbestem-mingsplan zijn benoemd, zijn getoetst aan de zoneringen van Defensie en ak-koord bevonden. Dit neemt niet weg dat de genoemde zoneringen op de rest van het plangebied alsnog van toepassing zijn.

Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid.

In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat, conform de ICAOnormen, rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 m hoog is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempeis, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km.

Voor onderhavig plangebied geldt in relatie tot de IHCS een maximale bebouwingshoogte van 90 m boven NAP in het meest zuidwestelijke deel van het plangebied oplopend tot 155 m boven NAP naar het noordoosten.

De vliegbasis Gilze-Rijen beschikt tevens over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functio-neren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaatuit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Een object dat beneden de betreffende hoogte blijft zal geen versto-ring op het ILS opleveren en zou toelaatbaar kunnen zijn. Een object dat hoger is dan de (zonder meer toelaatbare) betreffende hoogte moet worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Om dit te borgen dienen de maximum toelaatbare hoogtes te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Hieraan kan een door B&W te verstrekken ontheffing worden gekoppeld ten behoeve van een hogere bouwhoogte onder de voorwaarde dat de werking van het ILS niet in onaan-vaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Voorafgaand aan het verlenen van de vrijstelling dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij de beheerder van het betrokken ILS (DVD, Directie Zuid, Postbus 412, 5000 AK Tilburg).

Voor een deel van het plangebied geldt dat in relatie tot het ILS een toetsing nodig is indien er hoger gebouwd wordt dan 60 m boven NAP.

Verzocht wordt de bouwhoogtebeperkingen van de Inner Horizontal en Conical Surface en het Instrument Landing System op te nemen in de planregels en op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Standpunt gemeente.

De regeling zowel in de toelichting als in de planregels zullen worden aangepast waarbij een Luchtvaartverkeerszone, onderverdeeld naar Luchtvaartverkeers-zone-ihcs, Luchtvaartverkeerszone-funnel en Luchtvaart-verkeerszone-ils met de daarbij in acht te nemen hoogtematen. Zie verder bij Staat van wijzigingen.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen gegrond.

Zienswijzen 14.

Korte inhoud.

Bezwaar wordt gemaakt tegen het niet opnemen van de locatie Dongenseweg 6.3 en 63-d te Tilburg als onderdeel van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008.

Het verbaast reclamant in hoge mate dat diens terreinen met opstallen bestaan-de uit woning, stalling loodsen, kantoor, winkel, werkplaats, magazijnruimten en garagebedrijf aan de Dongenseweg 63 en 63-d te Tilburg niet zijn meegenomen in het bestemmingsplan met een positieve bestemming als caravanstalling ca. en garagebedrijf, waarbij in deze in bijzonder verwezen wordt naar het thans nog vigerende bestemmingsplan Vossenberg en Dongenseweg. In artikel 8 bestemming"Landelijk gebied" is in lid 1: Doeleinden, sub a onder meer vermeld:

-herstelinrichtingen annex stallingruimte voor motor voertuigen en caravans;

-caravanhandel, in bijzonder detailhandel in en opslag van kampeermiddelen en pleziervaartuigen.

De locatie Dongenseweg 63 en 63-d wordt reeds sinds ca. 20 jaar gebruikt als caravanstalling en garagebedrijf. |

Het opnemen van de locatie Dongenseweg 63 en 63-d te Tilburg in het ontwerpbestemmingsplan zou tegelijkertijd de planologische omissie in het aan de loca-tie grenzende bestemmingsplan "Bedrijvenpark Charlotte en verruiming zone industrielawaai Kraaiven" kunnen repareren, waarbij de onderwerpelijke terreinen in verband met het verleggen van 50 dB(A) en 55 dB(A) contourlijnen ten onrechte bestemd werden als landelijk gebied.

Door de locatie Dongenseweg 6.3 en 63-d te Tilburg precies buiten het bestem-mingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 te houden, daar waar omliggende locaties als het gebied bedrijventerrein aan de Albionstraat en omgeving wel zijn

meegenomen, wordt de mogelijkheid tot eerder bedoelde reparatie en voorts het positief bestemmen ervan als caravanstalling en garagebedrijf schijnbaar bewust verzuimd.

Verzocht wordt om de locatie Dongenseweg 63 en 63-d te Tilburg, alsnog op te

nemen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 en deze daarin als zodanig positief te bestemmen ten behoeve van caravanstalling ca. en garagebedrijf.

Standpunt gemeente.

In het onderhavige geval is sprake van een verplaatsing van een aan de Korvelse-weg gevestigde caravanhandel. Door de gemeente is inmiddels de nodige mede-werking verleend aan die verplaatsing met de mogelijkheid van detailhandel met als gevolg dat het bedrijf al op een adequate wijze kan worden geëxploiteerd op de nieuwe locatie.

Er is momenteel nog overleg gaande met het bedrijf over haar definitieve plan-nen. Omdat dat overleg nog niet heeft geleid tot een ook voor ons college vol-ledig aanvaardbaar plan is de locatie buiten het bestemmingsplan gelaten. Aan een uiteindelijk voor beide partijen acceptabel plan zal verdere medewerking worden verleend via een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen ongegrond.

Zienswijzen 15.

Korte inhoud.

Verzocht wordt om de volgende punten in het bestemmingsplan aan te passen:

  • in paragraaf 8.1.1 dient te worden opgenomen dat een klein deel van het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied van de Zandleij, binnen het beheergebied van de Dommel;
  • in de planregels bij de begripsomschrijving graag ook een definiëring van water en waterhuishoudkundige voorzieningen opnemen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het volgende tekstvoorstel: Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogval-len. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water-aanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaiiteit Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiitratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc".
  • in artikel 12 Verkeer ook water- en waterhuishoudkundige voorzieningen opnemen.

Standpunt gemeente.

Ad 1. In paragraaf 8.1.1 van hoofdstuk 8 van de toelichting zal worden opgeno-men dat een klein deel van het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied van de Zandleij, binnen het beheergebied van de Dommel;

Ad 2. Het begrip 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen' zal worden opgenomen in de begrippenlijst van het bestemmingsplan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het aangeleverde tekstvoorstel van het waterschap.

Ad 3. De functie 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen' zal binnen de bestemmingen Verkeer worden opgenomen.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen gegrond.

Zienswijzen 16.

Korte inhoud.

Te elfder ure draagt men kennis van het feit dat het bestemmingsplan/de be-stemmingsplannen voor het bedrijventerrein Vossenberg door de gemeente zijn geactualiseerd in de vorm van een beheerbestemmingsplan. Eerder is dat ook op andere bedrijventerreinen gebeurd.

Het BORT heeft destijds voor bedrijvenpark Het Laar vastgesteld dat er vooraf-gaand geen regulier overleg met de bedrijventerreinvereniging (BORT Laar) heeft plaatsgevonden. Gelet op de bestaande afspraken over overleg over relevante onderwerpen tussen de gemeente en BORT was dat niet juist. De gemeente er-kende deze miscommunicatie en beloofde op bestuurlijk vlak beterschap.

Rond Vossenberg wordt echter geconstateerd dat deze situatie zich heeft her-haald. Wederom ligt er een gewijzigd (beheer)bestemmingsplan voor, dat zonder overleg met BORT tot stand is gekomen. Dit is niet juist, te meer daar er wel de-gelijk sprake is van veranderingen (wijzing van de toegestane milieuklasse in bepaalde delen van Vossenberg) die van groot belang zijn voor de gebruiksmo-gelijkheden van Vossenberg, nu en in de toekomst.

Langs deze weg dringen wij met klem aan op het stilzetten van de wijzigingspro-cedure voor het bestemmingsplan teneinde het Tilburgse bedrijfsleven - via BORT of anderszins - alsnog in staat te stellen gemotiveerd te reageren.

Standpunt gemeente.

Op 11 juni 2009 heeft in het kader van de handreiking burgerparticipatie een informatiebijeenkomst plaatsgevonden primair gericht op de plaatsing van wind-turbines op het bedrijfsterrein van Fuji en elders in het plangebied. Ook is het nieuwe bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 is tijdens deze bij-eenkomst inhoudelijk (verder) gepresenteerd. Voor die bijeenkomst zijn naast het BORT alle bedrijven op het bedrijventerrein Vossenberg uitgenodigd.

Er is op die wijze gepoogd om alle bedrijven bij het bestemmingsplan te betrek-ken. Bij de nieuwe bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen Kraaiven en Loven heeft er wel een afzonderlijk overleg met het BORT plaatsgevonden. Echter ten behoeve van die plannen is geen informatiebijeenkomst belegd. Nu dit wel het geval is geweest bij het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Vossen-berg is een afzonderlijk overleg met het BORT niet direct noodzakelijk gevonden.

Niettemin heeft er op 5 november 2009 toch nog een overleg met een vertegenwoordiger van het BORT. Het bestemmingsplan is toen toegelicht. Echter is ook nog de afspraak gemaakt dat mondeling dan wel schriftelijk er nog een nadere uitleg over het bestemmingsplan zal worden gegeven.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen ongegrond.

Zienswijzen 17.

Korte inhoud.

Binnen het plangebied liggen meerdere inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen en enkele transportmodaliteiten met gevaarlijke stoffen vallende onder de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

In paragraaf 7.3 externe veiligheid stelt u vast dat het groepsrisico ten gevolge van het transport gevaarlijke stoffen niet toeneemt en een verantwoording van het groepsrisico dan ook niet nodig is. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen stelt echter dat er altijd een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Daarnaast vindt er bij Fujifilm manufacturing Europe bv zelfs een veran-dering met toename van het risico plaats.

De Brandweer Midden en West Brabant dient bij de vaststelling van dit bestem-mingsplan in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. Dit is niet het geval geweest. Verzocht wordt dan ook alsnog de gelegenheid te geven om advies uit te brengen binnen een redelijke termijn.

Daarnaast valt Fujifilm manufacturing Europe onder het Besluit risico's en zware ongevallen. Indien er een verandering bij een inrichting vallende onder dit be-sluit plaatsvindt, zouden wij het zeer op prijs stellen als men hiervan op de hoogte gesteld zou worden. Op deze wijze kan men zich beter voorbereiden op een incident.

Standpunt gemeente.

Op de eerste plaats willen wij opmerken dat er met betrekking tot de leidingen sprake is van een bestaande situatie. Een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden beschouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Echter er is in dit geval sprake van een bestemmingsplan waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen veranderingen in dat plan mogelijk worden gemaakt ten aanzien van transportmodaliteiten. Dus de noodzaak tot het opstellen van een verantwoording is naar onze mening niet aanwezig.

De wijzigingen met betrekking tot het bedrijfsterrein van Fuji zijn duidelijk in beeld gebracht. Hiervoor is wel een verantwoording opgesteld.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen ongegrond.

Zienswijzen 18.

Korte inhoud.

Bezwaar wordt gemaakt tegen de bestemming die is gelegd op het perceel Don-genseweg 108. Op dat perceel is de bestemming Wonen gelegd. Men wil graag meer mogelijkheden hebben met betrekking tot het achtererf.

Gedacht wordt dan aan een woonfunctie: bijvoorbeeld mantelzorg dan wel te zijner tijd een woning voor een van de kinderen dan wel een woning in combina-tie met een milieuvriendelijk bedrijf of kleinschalige bedrijfsactiviteiten, pas-send in de categorie b-3a, zoals is aangegeven op de hoek van de achterstraat en aan diverse percelen daaraan grenzend.

Graag zou men daarover met de raad dan wel betreffend verantwoordelijke amb-tenaren overleg willen hebben samen met de adviseur(s) van reclamant.

Standpunt gemeente.

Het betreffende perceel maakt deel uit van het gebied gelegen tussen de zuid-zijde van de Dongenseweg en de Albionstraat. Dat gebied heeft nagenoeg geheel een woonbestemming in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008. Er is sprake van vrij diepe en ruime woonpercelen. Het verzoek om de bouw van een woning al dan niet in combinatie met een bedrijfspand op het achtererf van het perceel Dongenseweg 108 mogelijk te maken is onvoldoende concreet en zal net als andere aangehaalde mogelijke nieuwe ontwikkelingen afzonderlijk moe-ten worden bezien. Bovendien zal dan ook het gehele gebied in beschouwing moeten worden genomen. Er is derhalve geen grond om die mogelijkheid nu reeds in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 op te nemen.

Conclusie.

Op grond van het vorenstaande achten wij de zienswijzen ongegrond. De moge-lijkheid tot bebouwing van het betreffende gebied zal aan de hand van een con-creet verzoek nader worden bezien.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Overzicht Afwijkende Bedrijven

Bijlage 2 Overzicht afwijkende bedrijven

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerszone - Ihcs

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerszone - IHCS

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerszone - Funnels

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerszone - funnels

Bijlage 5 Luchtvaartverkeerszone - Ils

Bijlage 5 Luchtvaartverkeerszone - ILS

Bijlage 6 Boomwaardezoneringskaart

Bijlage 6 Boomwaardezoneringskaart

Bijlage 7 Lijst Van Dagrecreatieve Voorzieningen

Bijlage 7 Lijst van dagrecreatieve voorzieningen

Bijlage 1 Ecologische Visie En Begrenzingsvoorstel Ghs/ehs Bedrijventerrein Vossenberg

Bijlage 1 Ecologische visie en begrenzingsvoorstel GHS/EHS bedrijventerrein Vossenberg

Bijlage 2 Begrenzing Ghs/ehs Bedrijfsterrein Fuji

Bijlage 2 Begrenzing GHS/EHS bedrijfsterrein Fuji

Bijlage 3 Herbegrenzing Ghs/ehs Uitbreiding Bedrijfsterrein V.d. Wijgert Minosstraat

Bijlage 3 Herbegrenzing GHS/EHS uitbreiding bedrijfsterrein V.d. Wijgert Minosstraat

Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek Windpark Bedrijfsterrein Fuji

Bijlage 4 Ecologisch onderzoek windpark bedrijfsterrein Fuji

Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid Windpark Bedrijfsterrein Fuji

Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid windpark bedrijfsterrein Fuji

Bijlage 6 Verslag Informatiebijeenkomst Windenergie Bedrijventerrein Vossenberg En B.p. Bedrijventerrein Vossenberg 2008

Bijlage 6 Verslag informatiebijeenkomst windenergie bedrijventerrein Vossenberg en b.p. Bedrijventerrein Vossenberg 2008

Bijlage 7 Overzicht Bestaande Bedrijven

Bijlage 7 Overzicht bestaande bedrijven