Bedrijventerrein Kraaiven 2008
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 16-01-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008 van de gemeente .
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2008016 en bijbehorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis gebonden beroep
Beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', zijnde bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten door tenminste één bewoner, plaats vindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw, waarbij:
geen sprake is van een activiteit die is vermeld in de categorieën 2 t/m 5 zoals opgenomen in de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten of die behoort tot de categorieen van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder, uitgewerkt in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (Stbl. 1993,50);
- d. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de direkte nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
- e. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- f. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- g. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- h. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- i. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
- j. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is.
1.7 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.9 autoreparatiebedrijf
Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële autodealer.
1.10 autowasplaats
Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.
1.11 bar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur. Tevens deel uitmakend van horecavestigingen metaccent op verstrekking van alcoholhoudende dranken.
1.12 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van het bouwvlak ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.15 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.17 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.18 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
De inrichtingen genoemd in bijlage I van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder worden alleen tot 'bedrijven' gerekend voorzover deze zijn gelegen op gezoneerde bedrijventerreinen c.q. bedrijvenlocaties of gedeelten daarvan, te weten:
- a. Kraaiven
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen, prostitutie-inrichtingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.19 beeldbepalende boom
Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.
1.20 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen'.
1.21 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.22 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.25 bijgebouw
Een vrijstaand gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.26 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.27 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.29 bouwhoogte
Onder 'bouwhoogte' wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.30 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw.
1.31 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.35 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.36 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.37 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.38 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, aardbeving en dergelijke.
1.39 d(B)A contour
Een denkbeeldige lijn die aangeeft waarop een bepaalde afstand van en op een bepaalde hoogte ten opzichte van een geluidsbron- een langs die lijn gelijkblijvend geluidsniveau komt.
1.40 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.41 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.42 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.43 (eet)café
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in ieder geval niet verstaan: discotheken, bars, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.44 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.45 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.46 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder.
1.48 goothoogte
De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
1.49 groenvoorzieningen
het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.50 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.51 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.52 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.53 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2' en 'horeca van categorie 3'.
1.54 horeca van categorie 1
Tot horeca van de categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van de categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.55 horeca van categorie 2
Tot horeca van de categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van de categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.56 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van de categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en -voorzover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting, escortbedrijf, e.d.- alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca van de categorie 1 of horeca van de categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.57 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.58 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.59 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciele basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.60 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.61 kampeermiddelen
Tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover niet als een bouwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst.
1.62 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.
1.63 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.64 kwetsbaar object
Begrip zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen Milieubeheer'.
1.65 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder wordt verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.66 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor)fietsverkeer.
1.67 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven verschil in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.68 mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en hiervoor een medische indicatie heeft, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.69 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.70 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.71 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van openbaar nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.72 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.73 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.
1.74 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.75 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.
1.76 partycentrum
Een bedrijf dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.77 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.78 perceel
Zie: 'bouwperceel'.
1.79 perifere detailhandel
Detailhandel die op grond van milieuoverwegingen, en/of de afwezigheid van een bepaald verzorgingsgebied en concurrentie voor het hiërarchisch winkelapparaat en/of het volumineuze karakter van de goederen een plaats kan krijgen buiten bestaande winkelcentra. Vestiging is toegestaan binnen gebieden met de bestemming ´Detailhandel´, ´Detailhandel-Perifeer´en percelen met de functieaanduiding ´detailhandel´, dan wel ´detailhandel perifeer´. In dit plan is binnen de daartoe bestemde gronden uitsluitend perifere detailhandel gericht op autohandel/garagebedrijven toegestaan.
1.80 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.
1.81 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.82 prostitutieinrichting
Inrichting waar tegen betaling seksuele omgang te hebben met anderen (ook: bordeel).
1.83 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.84 restaurant
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.85 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.86 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
1.87 straatpeil
Zie peil (straatpeil).
1.88 uitbouw
Uitbreiding van een gebouw welke direct ten dienste staat van het gebouw, één ruimte vormt met de rest van het gebouw en is uitgevoerd in één bouwlaag en dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.89 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een bouwvergunning toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.90 veiligheidszone - Bevi
Zone brgenst door een contour van het plaatsgebonden risico dat een gebied markeert waarbuiten de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen, kleiner is dan 10-6 per jaar
1.91 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.92 vergunningplichtig ingevolge Wet Milieubeheer
Milieuvergunning voor inrichtingen (bedrijven) volgens het 'Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer' (staatsblad 50, 1993) , zonder welke het niet toegestaan is een inrichting op te richten, te veranderen, in werking te hebben of de werking te veranderen.
1.93 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.94 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. waterverkeer
Hieronder wordt verstaan: het (openbaar) waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier Wilhelminakanaal.
1.95 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.96 verkooppunt motorbrandstoffen
Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of een autowasplaats met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.
1.97 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.98 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.99 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.100 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.101 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
Hiertoe worden gerekend:
- a. water en vaarwegen;
- b. haven voor pleziervaart met bijbehorende voorzieningen;
- c. oevers en kaden met beschoeiing;
- d. oeverzones met geplande verruiming vaarwegen;
- e. laad- en losplaats inclusief opslag en laad- en loswerktuigen zoals hijswerktuigen en lopende banden;
- f. zwaaikommen;
- g. water aan- en afvoerkanalen / wegen;
- h. vaarwegmeubilair en tekens;
- i. leidingwerken ten behoeve van de functie;
- j. permanente ligplaatsen voor woon- of horecaboten;
- k. deuren wekplaatsen / opslagterreinen;
- l. wegen en (fiets-)paden langs oevers, toegangswegen objecten;
- m. bermen, bermsloten, taluds, e.d.;
- n. kunstwerken zoals bruggen, sluizen, stuwen, aanlegsteiger, bedieningsgebouwen e.d.;
- o. verkeers- en straatmeubilair;
- p. alles wat verder voor het in stand houden van de functie vaarwegen van toepassing is.
Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats.
1.102 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.103 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.104 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
- a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
- 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
- 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
- b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf-verkooppunt Motorbrandstoffen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Detailhandel - Perifeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
5.4 Ontheffing van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Horeca
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Ontheffing van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
7.4 Ontheffing van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Verkeer-nationaal
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 6. de brandveiligheid;
- 7. de milieusituatie.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
8.4 Ontheffing van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Verkeer-verblijf
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
9.4 Ontheffing van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
10.4 Ontheffing van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Leiding - Gas
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdaardgasleiding 4 inch/8 inch, inclusief een strook grond van 4 m aan weerszijden van de as van deze leiding.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming 'leiding-gas' begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
11.3 Ontheffing van de bouwregels
11.4 Aanlegvergunning
Artikel 12 Leiding - Hoogspanning
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse 150 KV hoogspanningsleiding, ten behoeve van het transport van elektriciteit, inclusief een strook grond van 2 m aan weerszijden van de as van deze leiding.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
12.3 Ontheffing van de bouwregels
12.4 Aanlegvergunning
Artikel 13 Leiding - Riool
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool, inclusief een strook grond van 5 m aan weerszijden van de as van deze leiding.
13.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming Leiding - Riool begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
13.3 Ontheffing van de bouwregels
13.4 Aanlegvergunning
Artikel 14 Leiding - Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdwatertransportleiding, inclusief een strook grond van 5 m aan weerszijden van deze leiding.
14.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming Leiding - Water begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
14.3 Ontheffing van de bouwregels
14.4 Aanlegvergunning
Artikel 15 Waarde - Archeologie
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Aanlegvergunning
Artikel 16 Waarde - Ecologie
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Ecologie aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende basisbestemming, tevens bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;
- b. waterberging;
met daarbij behorende:
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
16.3 Gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
16.4 Aanlegvergunning
Artikel 17 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende basisbestemming, tevens bestemd voorbescherming en onderhoud van de waterstaatkundige functie;
17.2 Bouwregels
17.3 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Ondergrondse bouwwerken
19.2 Verhouding bestemmingsvlak en aanduidingen
Een aanduiding bevindt zich te allen tijde binnen een gebied waarop een bestemmingsvlak van toepassing is, met dien verstande dat de bouwregels uitsluitend van toepassing zijn op de bestemming behorende bij de weergegeven aanduiding.
19.3 Verhouding basis- en dubbelbestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De regels met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
19.4 Onbebouwd terrein bij gebouwen
19.5 Ruimte tussen bouwwerken
19.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
20.1 geluidzone - industrie
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:
- a. Voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige functies, met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
- 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
- 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend.
20.2 veiligheidszone - bevi
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' de volgende regels:
- a. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-bevi' en buiten de perceelsgrenzen van de risicovolle inrichting, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht;
- b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
- 1. de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-bevi´ opgeheven wordt, indien de aanwezige risicovolle inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige risicovolle inrichting buiten werking is gesteld, of
- 2. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-bevi´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar contour als gevolg van een wijziging in een risicovolle inrichting kleiner is geworden;
- 3. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-bevi´ verkleind wordt, door een wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.
Artikel 21 Algemene Ontheffingsbevoegdheden
21.1 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van maten
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de ontheffingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de ontheffingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
21.2 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van grenzen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
21.3 Ontheffingsbevoegdheid overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.
21.4 Ontheffingsbevoegdheid parkeer- en stallingsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
21.5 Ontheffingsbevoegdheid vuurwerk
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 23.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:
- a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
- b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding 'verkoop en opslag vuurwerk toegestaan' voorkomt.
Burgemeester en wethouders stellen voorwaarden aan de ontheffing ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de ontheffing de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
21.6 Ontheffingsbevoegdheid aan-huis-gebonden beroep
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 23.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, om binnen woningen een aan huis gebonden beroep toe te laten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend en de activiteit niet valt in categorie 3 tot en met 6 van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten.
21.7 Ontheffingsbevoegdheid t.b.v. evenementen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze ontheffing voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
Artikel 22 Algemene Wijzigingsbevoegdheden
22.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok nieuwe rooilijnen weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer-Verblijf' projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('Verkeer', 'Verkeer-Verblijf' e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
22.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beëindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie, met dien verstande dat burgemeester en wethouders in geval van de verwijdering van de aanduiding 'bedrijfswoning' waarna de functie bedrijf wordt gerealiseerd, bevoegd zijn een ander bouwvlak met bijbehorend bebouwingspercentage, bouwhoogte e.d. vaststellen.
22.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat:
de ingevolge de aanduiding ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten niet mag worden overschreden;
- d. een wijziging van de aanduiding (k) niet is toegestaan indien de omvang voor de functie kantoor meer dan 700 m2 bruto vloeroppervlak bedraagt.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer', dan wel 'Verkeer-Verblijf ' te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
22.5 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 tot een maximale oppervlakte van 100 m².
Artikel 23 Algemene Procedureregels
23.1 Procedureregels ontheffing en nadere eisen
Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:
- a. het voornemen tot het verlenen van ontheffing, dan wel het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.
Artikel 24 Algemene Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
- c. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke instellingen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- d. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- e. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- f. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- g. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
Artikel 25 Algemene Aanlegvergunningstelsels
25.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen
25.2 Uitzonderingen
Het in 25.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
- a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen;
- b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. Het totale bestemmingsplannenbestand van de gemeente Tilburg bestaat uit ruim 600 bestemmingsplannen uit verschillende decennia. Doelstelling is om na de actualisatie van dit gehele bestand uiteindelijk 53 actuele beheerbestemmingsplannen over te houden. Voor deze actualiseringsopgave is een plansystematiek opgesteld, welke de basis vormt voor de plankaart en de regels. Hierbij is aansluiting gezocht bij de SVBP 2008 (Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen) en IMRO 2006 (informatie model Ruimtelijke Ordening). In tegenstelling tot het oude bestemmingsplannenbestand zijn de bestemmings-plannen bij voltooiing van het actualiseringsprogramma in sterke mate vergelijkbaar.
Het actualiseren van bestemmingsplannen is een autonoom proces; los van incidenteel noodzakelijke planingrepen naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. Het proces is erop gericht om de gehele gemeente met actuele bestemmingsplanregelingen te bestrijken. Met het maken van deze bestemmingsplannen worden de volgende doelen bereikt:
- het vastleggen van bestaande functies en bouwmassa's, waarbij mogelijkheden voor uitbreidingen en veranderingen worden geboden;
- het bieden van rechtszekerheid door bestaande activiteiten positief te bestemmen;
- het vastleggen van projecten die middels een vrijstelling van het eerdere bestemmingsplan op grond van artikel 19 lid 1 of lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) tot stand zijn gekomen;
- het vertalen van het stedelijk beleid (structuurplan) in verschillende sectoren naar concrete bestemmingen voor dat stadsdeel;
- het zoveel mogelijk tegengaan van ongewenste toekomstige ontwikkelingen;
- de bescherming van in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden;
- het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor particulier initiatief overeenkomstig het gemeentelijke beleid;
- het mogelijk maken van gewenste sanering, reconstructie e.d.;
- het vergroten van de flexibiliteit door ruime bestemmings- en bebouwingsregelingen, ontheffingsmogelijkheden e.d.
1.2 Nadruk Op Beheer
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van de voor het van kracht worden van dit plan viigerende planologische regelingen. Daarom wordt het "beheerbestemmingsplan" genoemd. Het gaat immers om een gebied met bestaande functies en bebouwing. Het bestemmingsplan zal niet voorzien in grootschalige veranderingen in de ruimtelijke en functionele structuur in het plangebied Niettemin wordt, om tot een goede beheersituatie te komen, een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk geacht. De vigerende bestemmingsplannen voor dit gebied zijn inmiddels verouderd.
Voor delen van de vigerende plannen is daarnaast ontheffing verleend, om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Het nieuwe beheersbestemmingsplan heeft tot doel de oude plannen en de delen waarvoor ontheffing is verleend te vervangen door een actuele regeling. Een regeling die past bij het huidige ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Tilburg voor zowel het ruimtelijk als het functioneel beheer van het gebied.
Met de term 'functioneel beheer' wordt gedoeld op het bestaande en het in de toekomst toegestane gebruik van panden en percelen. In het nieuwe bestemmingsplan zal voor wat betreft het 'functioneel beheer' worden aangesloten op meest recente beleidsnota's van de gemeente Tilburg op het gebied van detailhandel, horeca, verkeer, groen, volkshuisvesting etc. Dit beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. De uitwerking daarvan in het bestemmingsplan zal aan de orde komen in hoofdstuk 4.
De term 'ruimtelijk beheer' heeft betrekking op de bestaande bebouwing en de in de toekomst toegestane bouwvolumes in het gebied. In principe zal voor de bebouwingsregels worden aangesloten op de eerder genoemde plansystematiek welke is gebaseerd op de reeds lang bestaande regeling in de Bouwverordening. Wat dit concreet betekent voor het bestemmingsplan, wordt toegelicht in hoofdstuk 5.
Het bestemmingsplan wordt gemaakt om tot een goede planologische regelgeving in het plangebied te komen en biedt uiteraard geen panacee voor eventuele (maatschappelijke) problemen in het plangebied.
1.3 Versobering Beheerbestemmingsplannen
Naar aanleiding van de achterstand die in de afgelopen jaren is ontstaan in het actualiseren van bestemmingsplannen en het IRO-rapport uit 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders in haar vergadering van 15 november 2001 besloten dat beheerbestemmingsplannen o.a. op het gebied van de inspraak versoberd moeten worden. Deze nota is op 10 december 2001 behandeld in de commissie ROVEB.
Concreet houdt dit in dat de nota van uitgangspunten in het vervolg achterwege wordt gelaten en inspraak plaats vindt op basis van het voorontwerp bestemmingsplan. Aangezien de beheerbestemmingsplannen voornamelijk conserverend van aard zijn en in vergaande mate gestandaardiseerd, ligt deze 'versobering' voor de hand. Ook is sprake van een versobering/ standaardisering van de toelichting en bijlagen behorende bij het bestemmingsplan. Dit neemt niet weg dat ieder beheerbestemmingsplan een maatwerkproduct blijft, toegesneden op het gebied waarvoor het gemaakt is.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Ligging Plangebied
Kraaiven is gelegen aan de noordkant van Tilburg, ten noorden van het Wilhelminakanaal, aan de A261 richting Waalwijk. Onderstaande figuur geeft een globaal beeld van de plangrenzen van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraaiven 2008".
plangebied "Bedrijventerrein Kraaiven 2008"
2.1.1 Ruimtelijke structuur
Kraaiven is vanaf 1960 gefaseerd aangelegd. Het bedrijventerrein is historisch vanuit de noordelijke ligging aan het Wilhelminakanaal ontwikkeld. Medio 1995 is het uitgebreid met 12 hectare autoboulevard langs de Midden-Brabantweg. Het terrein is ruim 200 hectare groot en er werken ± 7.000 personen bij circa 200 bedrijven. Op Kraaiven is sprake van technische veroudering van het openbare gebied en leegstand in de wat oudere bedrijfspanden. De delen zuidoost en zuidwest zijn recentelijk opgeknapt. Nieuwbouw is voornamelijk te vinden in de ontwikkeling van een aantal bedrijfsverzamelgebouwen (starters en doorstarters) en private herontwikkelingen. Kraaiven wordt vanuit 2 zijden ontsloten, namelijk via de Zevenheuvelenweg - Midden Brabantweg en via de Swaardvenstraat - Dongenseweg. Ontsluiting op de Noordwesttangent is (zeer beperkt) mogelijk via de Ypelaereweg, een smal bochtig geasfalteerd (land)weggetje. Het terrein kent naast een goede wegontsluiting ook een goede waterontsluiting via het Wilhelminakanaal.
2.1.2 Uitbreidingen
Van het voormalig terrein Charlotte-oord (westzijde plangebied) is 8 ha terrein, het noordoostelijk deel van het landgoed, toegevoegd als bedrijventerrein (inbreiding). Deze wordt door een marktpartij ontwikkeld en uitgegeven. De locatie gelegen tussen de Dongenseweg en het inbreidingsgebied wordt uitgegeven als hoogwaardig bedrijventerrein. Voor dit gebied is het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Charlotte en verruiming zone industrielawaai Kraaiven" opgesteld en goedgekeurd op 13 december 2007.
Kraaiven is circa 212 hectare groot en er zijn ongeveer 200 bedrijven gevestigd. Deze bieden werk aan ± 7.000 personen. Kraaiven huisvest met name productie- en groothandelsbedrijven.
Het karakter van deze bedrijven is overwegend grootschalig. Grote ondernemingen met veel arbeidsplaatsen zijn Fabory (handel bevestigingsmaterialen), Samas (kantoormeubelen) en IFF (fabrikant van synthetische reuk en smaakstoffen). De maximaal toelaatbare milieuhindercategorie is 5.
2.1.3 Ontwikkelingen op en om Kraaiven
2.1.4 Uitgevoerde projecten en lopende initiatieven
Bedrijven Overleg Regio Tilburg (BORT) en de gemeente hebben de afgelopen jaren het volgende bereikt op Kraaiven:
- parkmanagement:
- 1. per 1 oktober 2006 wordt het beheer en onderhoud van het openbaar gebied verzorgd door een parkmanagementorganisatie;
- 2. collectieve beveiliging doet Securitas: heeft geresulteerd in een geleidelijke daling van geregistreerde criminaliteit. Deze daling wordt de komende jaren doorgezet door het vergroten van de participatiegraad vanuit de parkmanagementorganisatie. Beveiliging wordt onderdeel van het basispakket parkmanagement;
- 3. collectieve afvalinzameling door van Gansewinkel (aansluiting bij Vossenberg): hierdoor zijn scherpe verwerkingstarieven en korting op transporttarieven bereikt doordat meer dan 100 bedrijven zijn aangesloten;
- 4. breedband kan aansluiten op Charlotte-oord: Aanleg collectief glasvezelnetwerk door Fastfiber;
- via 'Tilburgse Bedrijventerreinen op Niveau' is een aanzet gegeven tot calamiteitenbeheersing voor optimale continuïteit van de bedrijfsvoering;
- het rioolgemaal is vergroot, wat leidt tot vermindering van de wateroverlast;
- Kraaiven zuidoost is gerevitaliseerd (herprofilering wegen) met uitzondering van de Kesselstraat, Gebroeders Salastraat en de Goirkekanaaldijk: ondernemers geven aan dat daar waardevermeerdering van het vastgoed is ontstaan;
- diverse bijdragen aan infrastructuur/ontsluitingsprojecten zoals versnelde aanleg van de rotonde Swaardvenstraat, overleg over wegwerkzaamheden ter minimalisering overlast, aanleg tijdelijke wegen/bypasses;
- aanleg grijswatercircuit op een deel van het terrein, waardoor proceswater goedkoper wordt voor de bedrijven. Uitbreiding wordt vooralsnog niet voorzien (vraag vanuit bedrijven beperkt).
2.2 Juridisch-planologische Situatie
2.2.1 Vigerende bestemmingsplannen
De volgende bestemmingsplannen zijn op dit moment van kracht in het plangebied Kraaiven:
- Bestemmingsplan "Industrieterrein Noord"
Op 30 maart 1962 is door de gemeente het bestemmingsplan "Industrieterrein Noord" vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben het bestemmingsplan op 17 oktober 1962 goedgekeurd.
- Gehele herziening bestemmingsplan "Industrieterrein Noord"
Op 29 augustus 1969 is door de gemeente een gehele herziening van het bestemmingsplan "Industrieterrein Noord" vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben het bestemmingsplan goedgekeurd op 7 oktober 1970.
- Herziening voorschriften deel uit makende van het Bestemmingsplan Industrieterrein Noord
Een herziening van de voorschriften heeft plaatsgevonden bij raadsbesluit van 28 september 1970, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 27 oktober 1971.
- Bestemmingsplan "Swaardvenstraat"
Op 7 december 1981 is door de gemeente het bestemmingsplan "Swaardvenstraat" vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben het bestemmingsplan goedgekeurd op 21 december 1982.
- Bestemmingsplan "Gorinchemsebaan"
Op 14 mei 1984 is door de gemeenteraad van Tilburg het bestemmingsplan "Gorinchemsebaan" in haar vergadering vastgesteld. Vervolgens is het plan door Gedeputeerde Staten goedgekeurd d.d. 20 februari 1985.
- Herziening bestemmingsplan "Industrieterrein Noord"
Op 22 mei 1995 is door de gemeente het bestemmingsplan "Industrieterrein Noord herziening E" vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben het bestemmingsplan goedgekeurd op 15 september 1995.
- Bestemmingsplan "Bedrijventerrein Midden-Brabantweg"
Op 14 december 1990 heeft de gemeente het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Midden-Brabantweg" vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben het bestemmingsplan goedgekeurd op 16 november 1993.
- Bestemmingsplan "Bedrijventerrein Midden-Brabantweg 1e herziening"
Op 2 november 1998 heeft de gemeente het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Midden-Brabantweg 1e herziening" vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben het bestemmingsplan goedgekeurd op 2 februari 1999.
- Bestemmingsplan "Bedrijventerrein Midden-Brabantweg 2e herziening"
Op 7 februari 2000 heeft de gemeente het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Midden-Brabantweg 2e herziening" vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben het bestemmingsplan goedgekeurd op 13 april 2000.
2.2.2 Vigerende bestemmingsplannen rondom het plangebied
De volgende bestemmingsplannen zijn van kracht rondom het plangebied Kraaiven:
- Bestemmingsplan "De Groene Long"
Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 21 maart 1988 vastgesteld. Het werd op 7 september 1988 door Gedeputeerde Staten gedeeltelijk goedgekeurd.
- Bestemmingsplan "Het Zand"
Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 6 november 1972 vastgesteld. Het werd op 19 december 1973 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd.
- Bestemmingsplan "Vossenberg en Dongenseweg"
Op 27 juni 1994 is door de gemeenteraad het bestemmingsplan "Vossenberg Dongenseweg" vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben op 27 januari 1995 het bestemmingsplan goedgekeurd. Op 30 augustus 1999 heeft er een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" plaatsgevonden.
- Bestemmingsplan "Bedrijvenpark Charlotte en verruiming zone industrielawaai Kraaiven"
Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld d.d. 24 september 2007; door Gedeputeerde Staten in zijn geheel goedgekeurd d.d. 13 december 2007 en met ingang van 11 januari 2008 ter inzage gelegd.
- Bestemmingsplan "Stokhasselt 2007".
Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld d.d. 28 januari 2008; door Gedeputeerde Staten in zijn geheel goedgekeurd d.d. 27 mei 2008 en met ingang van 14 augustus 2008 onherroeplijk geworden.
2.2.3 Plan in procedure aansluitend aan het plangebied
Het volgende bestemmingsplan is in procedure rondom het plangebied Kraaiven:
- Bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008 "
Dit bestemmingsplan verkeerd op dit moment in de voorontwerpfase.
2.3 Ruimtelijke Structuur
Bedrijventerrein Kraaiven is een industrieterrein uit de jaren 60 (voorheen Industrieterrein Noord), ten noorden van het Wilhelminakanaal en ten westen van de Midden-Brabantweg. Het is een gemengd bedrijventerrein, met kavels variërend van zeer groot tot klein. Ook de diversiteit aan bedrijven is groot, van transportbedrijven en chemische fabrieken, tot autoshowrooms en loodgieters. Tegenwoordig zijn er ook bedrijfsverzamelgebouwen te vinden. De zuidelijke strook is gelegen aan het Wilhelminakanaal. Ongeveer een kwart hiervan is ingericht als kade, die in eigendom is van de gemeente, maar waaraan de bedrijven pal gesitueerd zijn. Er wordt beperkt gebruik gemaakt van deze laad- en losfaciliteit. Op de hoek met de Henri Blomjousstraat is een gemeentelijke loskade. Dat is een semi-openbaar terrein waar een een loskade is en een in onbruik geraakte silo. Het is wel de enige plek in Tilburg waar een havenkade openbaar toegankelijk is.
De oostelijke rand van Kraaiven is grotendeels aangewezen als autoboulevard. Naast alle andere representatieve bedrijven zijn hier, gericht op de Midden-Brabantweg (Autosnelweg A261), een reeks autoshowrooms en -werkplaatsen gevestigd, met veel glazen hallen en ruime parkeerterreinen met oude en nieuwe auto's. De noord- en westrand van Kraaiven is gevuld met reguliere bedrijven, maar is wat bijzonderder omdat daar vaak een zijde van de straten aan bos grenst.
In het midden van het bedrijventerrein is een blok aangewezen als een soort centrum. Hier is o.a. een tankstation, een horecagelegenheid en een centraal parkeerterrein aanwezig.
Het meest in het oog springend is de groenstructuur van Kraaiven. Voordat het bedrijventerrein werd aangelegd, bestond het gebied voor de helft uit bos (westen) en akkerland aan een beek (oosten). Dit bedrijventerrein is aangelegd in een stuifduinlandschap. Een roosterachtig wegenpatroon verdeelt het gebied in grote rechthoekige kavels. Waar bedrijven zijn verrezen is de aanwezige begroeiing verdwenen, behalve op niet benutte overhoeken. De groenstructuur binnen het bedrijventerrein wordt gevormd door bomen in brede (gras)bermen langs de wegen.
In dezelfde periode zijn ook grote delen van het Zand, de Reit en het Wandelbos aangelegd, wijken die zich kenmerken door royale lanen met veel groen, vaak ook uitmondend in de grote boscomplexen in Tilburg-West. Ook op Kraaiven zijn deze lanen toegepast, zij het met wat minder bomen dan in de woonwijken. Consequent kent het bedrijventerrein uitsluitend wegprofielen van 25 meter breed, met een rijbaan van 7 meter. Er is dus telkens ruimte voor 18 meter gazon met een of twee bomenrijen. Ook typisch zijn de soms resterende bospercelen op de bedrijfskavels zelf, deze zijn echter niet als zodanig bestemd. Samen met de lanen en de randen die aan het bos grenzen, zorgen ze er wel voor dat Kraaiven een uiterst groene uitstraling heeft. De lanen staan wel onder druk door het parkeren. Niet elk bedrijf heeft meer de gelegenheid het parkeren op eigen erf op te lossen, waardoor auto's vaak in de berm belanden. Op enkele punten zijn al langsparkeervakken aangelegd ten koste van de strakke wegprofielen en brede groenstroken.
Aan de noord-, west- en zuidzijde wordt het bedrijventerrein begrensd door de bossen van bosgebied De Mast. Deze bossen zijn onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (zie ook 3.6 Groenbeleid/3.6.1 Ecologische Hoofdstructuur en Groene Hoofdstructuur). Ter hoogte van de Wolterbeekstraat is in het bos een ontgrondingsplas aanwezig (net buiten het plangebied). In het bos aan de zuidzijde tussen het huidige bedrijventerrein Kraaiven en het terrein van Charlotteoord ligt ook een poel. Het bos aan de noordzijde van het plangebied zal in het nieuw op te stellen bestemmingsplan ' Rugdijk - De Mast' worden opgenomen.
Naar aanleiding van de verplaatsing van Revalidatiecentrum Charlotte-Oord en de uitbreiding van de milieuvergunning van het bedrijf IFF Nederland B.V. is er grond beschikbaar dat middels het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Charlotte en verruiming zone industrielawaai Kraaiven" is herbestemd. Voor het gedeelte van het plangebied ten zuiden van de Zevenheuvelenweg en ten noorden van de Swaardvenstraat (voorheen bosgebied) is namelijk op 12 juli 2005 besloten om dit deel te ontwikkelen conform de vigerende bestemming Handel en nijverheid (Bestemmingsplan Industrieterrein Noord). In dit kader en dat van de herontwikkeling van het naastgelegen Landgoed Charlotte is de afgelopen jaren diverse malen met de Groene Malpartners overleg gevoerd aangezien dit gedeelte onderdeel uitmaakte van de GHS.
In 2004 is een studie verricht naar de mogelijkheid voor het inrichten van de Noord-Zuidzone (tussen Huis ter Heide en Landgoederen Kaaistoep) als ecologische verbindingszone, waar de bossen rondom en in het zuiden binnen het bedrijventerrein Kraaiven ook toe gerekend worden. Daarbij is als eerste gekeken welke verwante ecosysteemtypen aan beide zijden van de geplande verbinding voorkomen en welke soorten daarbij horen. Vervolgens is geanalyseerd voor welke soorten een verbinding op dit schaalniveau mogelijk en noodzakelijk is. Mede op basis van deze studie en financiële overwegingen is geconcludeerd dat het niet realistisch is om de ecologische verbindingszone in de Noord-Zuidzone aan te leggen. Bovendien werd in de studie geconcludeerd dat als er al een verbindingszone zou zijn, het voormalige bos in het zuiden van het plangebied van bedrijventerrein Kraaiven daar geen onderdeel van uit maakt.
Door de natuurorganisaties uit de Groene Mal is bovendien op 21 maart 2005 een uitruil voorgesteld waarbij bedrijventerrein Kraaiven en Landgoed Charlotte zich maximaal tot bedrijventerrein kunnen ontwikkelen en het bij de Steenfabriek in Udenhout geplande bedrijventerrein geheel komt te vervallen. Voor de natuurorganisaties is van belang dat op de locatie Steenfabriek e.o. een substantiële natuurwinst is te bereiken, terwijl zij inschatten dat de natuurwaarden in het vml. bos binnen het plangebied van bedrijventerrein Kraaiven en op Landgoed Charlotte door de ingesloten ligging en de voorgestane bedrijfsontwikkeling en de voorgestane bedrijfsontwikkeling in de toekomst ernstig aan belang zullen inboeten. Mede gezien de voorkeur van de natuurorganisaties heeft het College besloten om op de locatie Steenfabriek ecologie prioriteit te geven en ten aanzien van bedrijventerrein Kraaiven en Landgoed Charlotte de economie.
Tot slot vormt het Wilhelminakanaal in het zuiden van het plangebied een ecologische zone, die dient om de natuurgebieden in de omgeving met elkaar te verbinden. Door middel van de dubbelbestemming Ecologische verbindingszone wordt hieraan extra bescherming geboden.
Bedrijventerrein Kraaiven in vogelvlucht:
- Bruto 212 ha, netto 165 ha uitgeefbaar.
- Vanaf 1960 gefaseerd aangelegd, in 1995 uitgebreid (12ha).
- ± 200 bedrijven, ± 7.000 personen werkzaam, waarvan ± 5.000 in de industrie.
- Vooral grootschalige productie- en groothandelsbedrijven.
- Maximale milieuhinder categorie is 5.
- Bereikbaar over weg en water.
2.4 Functionele Structuur
Bedrijven
Op het bedrijventerrein Kraaiven zijn diverse soorten bedrijven vallend onder diverse milieucategorieën gevestigd. Aan de hand van de milieuvergunningen is een inventarisatie gemaakt.
In de bijgevoegde lijst (bijlage x) is een opsomming weergegeven van bedrijven welke op basis van het bedrijvenregister Tilburg 2007 geregistreerd staan. In deze lijst is onder andere de SBI-code en de aan te houden afstand in meters tot woningen, een en ander volgens de brochure van de VNG 'Bedrijven en milieuzondering', uitgave 1999.
De afstanden hebben een indicatief karakter. Aan de hand van de lijst en aan de hand van de toegepaste zonering kan worden afgeleid welke bedrijven op een minder geschikte locatie zijn gesitueerd. Het betreft bedrijven welke in een zwaardere milieucategorie zitten dan ter plaatse wenselijk is. Deze bedrijven zijn positief bestemd. Indien het bedrijf verdwijnt, kan er uitsluitend een vergelijkbaar bedrijf terugkomen en niet een geheel ander bedrijf in dezelfde zware milieucategorie.
Bedrijfswoningen
De aanwezige bedrijfswoningen die in het plangebied zijn gesitueerd en als zodanig aangewezen op de plankaart kunnen gehandhaafd blijven. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Autoshowrooms
Op het gedeelte van het plangebied waar de autoshowrooms zijn gesitueerd (tussen Kraaivenstraat en Midden-Brabantweg) is nog een incidentele mogelijkheid tot vestiging van bedrijven uit de autobranche. Zodoende kan een afronding plaatsvinden van deze strook.
Horeca
In het plangebied bevindt zich een café, restaurant en zalencentrum dat als horecabedrijf, vanwege de oppervlakte van meer dan 500 m² als horeca categorie 3, in het bestemmingsplan is bestemd.
Auto- en vrachtverkeer
De ontsluiting van het auto- en vrachtverkeer voor de bedrijven vindt plaats via de Zevenheuvelenweg richting de Midden-Brabantweg en via de Swaardvenstraat richting de Dongenseweg. De Midden-Brabantweg heeft (via de A 261) een aansluiting op de A59 (noorden) en de ringbaan sluit aan op de A 58 (zuiden). De gebiedsontsluitingswegen voor het plangebied zijn de Zevenheuvelenweg ten oosten van de Swaardvenstraat en de Swaardvenstraat ten zuiden van de Zevenheuvelenweg. De overige wegen doen dienst als erftoegangsweg.
De aanwezige bedrijven genereren in zijn totaliteit veel transportbewegingen van goederen en/of personeel. Dit leidt volgens het plan van aanpak revitalisering tot een aantal verkeersproblemen, te weten:
- onvoldoende doorstroming op de kruisingen van de Zevenheuvelenweg met de Swaardvenweg en de Midden-Brabantweg
- moeilijk oprijden van de Zevenheuvelenweg vanuit de zijstraten.
- problemen voor links afslaand verkeer vanaf de Zevenheuvelenweg richting Kraaivenstraat.
- conflicten tussen fietsers en ander verkeer
- onvoldoende herkenbaarheid van kruisingen
In het plan van aanpak komen tevens de volgende zaken naar voren:
- de kwaliteit van de interne bewegwijzering is slecht te noemen.
- de vindbaarheid van het eigen pand laat te wensen over.
- de externe bewegwijzering is wel goed te noemen.
De eventuele maatregelen voor het beëindigen van deze situatie zullen besproken worden in hoofdstuk 4.
Parkeren
In het plan van aanpak is reeds ingegaan op het parkeerprobleem van bedrijventerrein Kraaiven. Samenvattend kan gesteld worden dat de huidige wegprofielen ontoereikend zijn om het intensieve gebruik van de openbare ruimte adequaat te laten verlopen. Daarnaast biedt het eigen terrein vaak onvoldoende mogelijkheden voor het parkeren van personeel en bezoekers. Als maatregelen wordt gedacht aan het plaatselijk verbreden van wegen en een herinvulling van de centrale parkeerplaats.
Bij het ruimtelijk ontwerp van dit bedrijventerrein is uitgegaan van brede wegprofielen met brede groene bermen waar enerzijds laanbeplanting in staat en die anderzijds als kabels- en leidingenstrook dienen. In parkeren op de openbare weg is toentertijd niet voorzien. Uitgangspunt was en is immers parkeren op eigen terrein, hetgeen in het maximum bebouwingspercentage is verdisconteerd. Deze combinatie van uitgangspunten zorgen ervoor dat het bedrijventerrein een groen karakter heeft en dat het (vracht)verkeer niet belemmerd wordt door geparkeerde auto's langs de weg. Inmiddels blijkt dat door gestage verdichting van het bedrijventerrein en de toename van het autogebruik her en der in de groene bermen geparkeerd wordt.
In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de maatregelen om zowel aan de parkeervraag tegemoet te komen als om het groene karakter van het gehele bedrijventerrein te waarborgen.
Langzaam verkeer
Op het bedrijventerrein komen vrijliggende fietspaden voor aan de Zevenheuvelenweg ten oosten van de Swaardvenstraat, Swaardvenstraat (zuidzijde) en aan de Kraaivenstraat ten zuiden van de Zevenheuvelenweg. De fietsroute aan de Kraaivenstraat ten noorden van de Zevenheuvelenweg is ondertussen ook gerealiseerd. Bepaalde delen van het bedrijventerrein zijn door obstakels op het wegdek zoals laden en lossen van vrachtauto's en geparkeerde auto's niet altijd goed te bereiken. Gestreefd wordt om dit op te lossen. Door de gunstige ligging van het terrein ten opzichte van Tilburg is het bedrijventerrein voor werknemers uit noord en west Tilburg per fiets goed te bereiken.
Openbaar vervoer
Het plangebied is beperkt met het openbaar vervoer bereikbaar. Over de Kraaivenstraat loopt de noord-zuid expreslijn van de bus, deze stopt echter niet op Kraaiven. De meest nabij gelegen haltes van deze bus zijn die bij het ziekenhuis en die op de Heikantlaan. Er is wel een bushalte voor de streekbus. aan de Midden-Brabantweg, gelegen aan de oostkant van het plangebied.
2.5 Technische Infrastructuur
2.5.1 Riolering
In de bestaande situatie is in 165 ha een gemengd rioolstelsel aanwezig. In het noordwestelijke deel van het gebied (34 ha), ligt een conventioneel gescheiden stelsel. Het regenwater van dit gescheiden stelsel wordt geborgen in de vijver Wolterbeek aan de Wolterbeekstraat. Het plangebied is in de bestaande situatie volledig gerioleerd.
Binnen de westelijke plangrens is het opvoergemaal Swaardven gesitueerd. Het bemaalt de zuidwestelijke gemengde rioolstelsels. Binnen het plangebied ligt een lozingsput van het gemaal Vossenberg dat buiten het plangebied is gesitueerd.
Het vuilwater van het gehele plangebied stroomt af naar de afvalwaterzuiveringinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel.
2.5.2 Leidingen
In het plangebied is sprake van enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen, welke mogelijk gevolgen hebben voor ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving. Hieronder zal op deze categorie nader worden ingegaan.
De tracés van hoofdtransportleidingen/- kabels zijn alleen op de verbeelding (plankaart) aangegeven voor zover deze betrekking hebben op bestemmingen waarop een bouwtitel rust.
Binnen de bestemmingen Verkeer en Groen zijn in principe geen tracés van hoofdtransportleidingen/- kabels aangegeven, mede gelet op het openbaar karakter (eigendom) van het gebied en de hoeveelheid kabels/ leidingen binnen deze bestemmingen.
Tracés van hoofdtransportleidingen/ -kabels die in het kader van externe veiligheid van belang zijn, worden wel op de plankaart aangegeven. Op het bijbehorende kaartje zijn de in het plangebied aanwezige kabels en leidingen illustratief weergegeven.
Op de verbeelding en op figuur 3 is de 150KV hoogspanningsverbinding aangegeven die over het plangebied loopt. In de regels in artikel 16 zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van het bouwen onder of in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding.
Kabels/leidingen in het plangebied
Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid
In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van het gemeentelijk beleid dat van invloed is op beheerbestemmingsplannen. Het beleid omtrent milieu volgt in de milieuparagraaf.
3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. "Tilburg, stad van contrasten" vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
In januari 2005 heeft de gemeente Tilburg de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 vastgesteld. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg'. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. "Tilburg, stad van contrasten" vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
In het streven naar ruimtelijke kwaliteit en intensief ruimtegebruik realiseert Tilburg mogelijkheden voor kleinschalige bedrijvigheid in bestaand stedelijk gebied. Het gaat hierbij om kleinschalige bedrijvigheid die zich goed verhoudt met de woonfunctie. Voor intensivering en herstructurering komen de bestaande bedrijventerreinen Loven, Kraaiven, Kanaalzone en de binnenwijkse bedrijventerreinen in aanmerking. Deze terreinen zijn ook geschikt voor startende ondernemingen (broedplaatsfunctie), bijvoorbeeld via bedrijfsverzamelgebouwen. Door intensivering en revitalisering kan Tilburg een ruimtewinst behalen van 5% tot 30%.
Gelet hierop past het bestemmingsplan binnen de Ruimtelijke Structuurvisie.
3.2 Economisch Beleid
3.2.1 Hoofdlijnen economische beleid Tilburg 2001-2010
De beleidsnota beoogt de hoofdpunten weer te geven van het toekomstige Tilburgse economische beleid en vormt een onderdeel van het totale gemeentelijke beleid, zoals onder andere is vastgelegd in het meerjaren ontwikkelingsprogramma (MOP), de programmabegroting en het college-akkoord, het ABC. In deze beleidsnota is geconstateerd dat Tilburg haar toekomstige economisch beleid moet richten op het verder verbeteren van haar vestigingsklimaat door onder andere:
- a. het scheppen van een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
- b. het voeren van een aanbod- en vraaggericht arbeidsmarktbeleid;
- c. te investeren in projecten en samenwerkingsverbanden;
- d. de aandacht voor de industrie te verbreden naar andere sectoren als de zakelijke dienstverlening en daarop een flinke acquisitie-inspanning plegen.
Als beleidsvoornemen staat in de nota vermeld dat de gemeente zich zal blijven inspannen voor de industrie. Een goede bereikbaarheid is voor de industrie en andere sectoren van groot belang. Hierbij van belang zijnde projecten zijn de realisatie van de Noordwesttangent, de ontwikkeling van Vossenberg West II, Tradepark 58 en de verdieping en verbreding van het Wilhelminakanaal. Tilburg versterkt haar positie als logistiek knooppunt. Rijk en provincie werken mee aan en participeren de komende periode substantieel in de gewenste multimodale ontsluiting van Tilburg.
3.2.2 Ruimte voor Bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. Gezien de lange productietijd van bedrijventerreinen wordt als planhorizon het jaar 2015 aangehouden.
In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. Kwantitatief wordt de behoefte tot 2015 geraamd op 519 hectare. Kwalitatief wordt daarbij onderscheid gemaakt in twee typen terreinen:
- a. grootschalige gemengde terreinen (voor milieuhinderlijke bedrijven en bedrijven die verkeer aantrekken): totaal 252 ha;
- b. kleinschalige gemengde terreinen (voor het midden- en kleinbedrijf en voor kantoorachtige bedrijven): totaal 267 ha.
Binnen beide typen worden twee subtypen onderscheiden; standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Kraaiven valt onder de type grootschalig gemengd terrein.
De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden sindsdien gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Na vaststelling van de kadernota Ruimte voor Bedrijven heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar, het aanbod van, de uitgifte van en de beschikbaarheid van nieuwe bedrijventerreinen in de tijd hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de bovengenoemde segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwantitatief):
- a. grootschalig gemengd (kavelgrootte 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m hindercategorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
- b. kleinschalig gemengd (kavelgrootte 2 ha): voor industrie (t/m hindercategorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
- c. lokaal gemengd (kavelgrootte 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
3.2.3 Ruimte voor Detailhandel
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.
In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:
- a. de centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemening plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure;
- b. de gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten;
- c. de centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.
Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m² v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.
Verspreide winkels
Tilburg telt momenteel een groot aantal verspreide winkels. Deze structuur wordt gekoesterd, maar er wordt wel erkend dat de autonome ontwikkelingen in de toekomst zullen leiden tot een grofmazigere structuur. Er zal een aantal verspreide winkels verdwijnen.
Voor de bedrijven- en kantorenlocaties geldt dat vestiging van detailhandel uitsluitend toegestaan wordt binnen een in het bestemmingsplan als zodanig aangewezen facility point. De facility points zijn een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op de kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. In een facility point kunnen ook andere functies worden ondergebracht (horeca, kapper, vergaderruimten, kinderopvang, sportzaal etc.). De omvang van de detailhandelsfunctie in een dergelijk facility point zal afhankelijk zijn van het aantal werknemers op het betreffende terrein.
3.2.4 Ruimte voor Kantoren
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Buiten de stationszone is de gemeente zeer selectief met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
- a. een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
- b. het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.
De nota Ruimte voor Kantoren 2001 bevat naast het bijgestelde beleid ook het bijgestelde programma voor de periode 2001 - 2015. Doel van het kantorenbeleid is een zodanige differentiatie van het aanbod dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde versterking van de zakelijke dienstverlening. Als uitgangspunt wordt gehanteerd: een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte, dat er voldoende vestigingsmogelijkheden zijn om de groei van de zakelijke dienstverlening te accommoderen. Daartoe is een programma geformuleerd voor de ontwikkeling van ruim 300.000 m² b.v.o. kantoorruimte tot 2015 (120.000 m² b.v.o. in de Stationszone en 180.000 m² b.v.o. kantoorruimte langs de uitvalswegen).
Kantoren langs uitvalswegen
Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
- a. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
- b. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.
In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op een aantal locaties rond de twee entrees van de stad: Kempenbaan-West/Koningshoeven (oostentree) en Laarveld-West en Surfplas/Bakertand/Katsbogten (westentree). NB: aan de mogelijkheden voor kantoorontwikkeling op Surfplas (nu: Tradepark 58) en Bakertand is door GS goedkeuring onthouden.
Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In december 2003 is het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan door de raad vastgesteld. Het TVVP bevat een bijlage met parkeernormen o.a. voor kantoren. De gehanteerde norm is afhankelijk van functie en locatie van een voorziening (zie paragraaf TVVP).
3.2.5 Horeca
Doelstellingen van de horecanota "over smaak valt best te twisten" (2006) zijn:
- a. actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- b. het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- c. het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- d. het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- e. inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- f. het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de horecanota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie "horeca 1" worden cafe's, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m² gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot "horeca 2" worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 m² en 500 m². In de categorie "horeca 3" vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m² worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken. Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager cq. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen.
3.2.6 Kadernota Toerisme en Recreatie 2003 - 2010: de Tilburgse Ervaring
Toerisme en recreatie staan nationaal en internationaal in grote belangstelling. Bij toerisme denken we nadrukkelijk aan bezoekers van buiten de stad, bij recreatie ligt het accent op vrijetijdsbesteding van de eigen bewoners.
In de huidige belevingseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid.
Samengevat wordt in deze kadernota gepleit voor een strategie met 4 sporen:
- a. randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
- b. toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs)accommodatie en bewegwijzering;
- c. productontwikkeling: gericht op de speerpunten cultuurtoerisme, evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio;
- d. promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.
3.3 Verkeer- En Vervoersbeleid
3.3.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de verwachte toename van de mobiliteit.
- a. De gemeente verwacht een toename van de mobiliteit en accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- b. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Goederenvervoer
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf.
De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de Wet Milieubeheer worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement in de volgende situaties:
- a. bedrijven met een grote vervoersstroom (veel werknemers, bezoekers, goederenvervoer);
- b. bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen);
- c. bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Hoofdbeleidslijnen van het TVVP die mogelijk invloed hebben op het plangebied.
- a. De mobiliteit zal de komende jaren groeien en Tilburg accepteert een groei van het verkeer. De geformuleerde visie op bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid stelt wel een duidelijk duurzaam kader aan de verdere groei van het verkeer. De groei wordt geaccommodeerd op de zogenaamde hoofdnetten waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden zijn de activiteiten als wonen, werken, winkelen, school en recreatie het belangrijkste en moet het verkeer zich hieraan aanpassen.
- b. De mobiliteitsgroei moet met behulp van alle vervoerswijzen worden opgevangen, dus niet alleen met de auto, maar ook met de fiets en het openbaar vervoer. Laatstgenoemde vervoerswijzen worden daartoe blijvend gestimuleerd.
- c. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer wat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- d. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
- e. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de nieuwe bijgestelde parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003.
- f. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
3.3.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
Het 'Tilburgs Openbaar Vervoer Plan' (2000) is een aanscherping van het collectief vervoerbeleid. De doelstelling van het collectief vervoer is het structureel zeker stellen van een integraal pakket van collectief-vervoerdiensten, waarmee een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid en het sociaal functioneren van de stad. Er wordt voorzien in de aanleg van expresselijnen, T-bussen en Combitaxen.
- a. Expresselijnen zorgen voor frequent, snel, direct en betrouwbaar openbaar vervoer, tegen een lage prijs. De doelgroep bestaat uit jongeren, werkenden en bezoekers van voorzieningen in Tilburg. De expresselijnen richten zich op de woongebieden op afstand en belangrijke bestemmingen die worden verbonden met het Centraal Station en de binnenstad.
- b. T-bussen: de T-bussen verschillen van de expresselijnen door het geringe belang dat wordt gehecht aan snelheid en directheid en het grotere belang van nabijheid. De T-bus ontsluit de gebieden waar de expresselijnen weinig haltes hebben, waar geen expresselijnen komen of waar relatief veel ouderen wonen. Het product richt zich met name op ouderen, niet-werkenden, alleenstaanden en bezoekers van wijkcentra. De T-bus dringt in vergelijking met de huidige stadsbus dieper in de wijken door en stopt, waar mogelijk, ook bij de ingang van verzorgings- en ouderencentra.
- c. Combitax: De combitax verzorgt vervoer van deur tot deur en kenmerkt zich door kwaliteit, service en comfort. Het product richt zich op groepen reizigers die op dit moment niet of nauwelijks van het openbaar vervoer gebruik maken. De doelgroep bestaat uit leden van meerpersoonshuishoudens en ouderen.
De hoogwaardigheid en kwaliteit van het openbaar vervoer komt tot uitdrukking op de Tilburgse op- en overstappunten (TOP). Dit zijn herkenbare voorzieningen, gelegen op herkenbare plekken in de stad.
3.3.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan "Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015" vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- a. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- b. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- c. communicatie;
- d. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
3.4 Water- En Milieubeleid
3.4.1 Waterplan en Waterstructuurplan
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidsgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- a. streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- b. optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- c. vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zijn nog steeds actueel, wel hebben de laatste jaren er op landelijk (Nationaal Bestuursakkoord Water) en europees niveau (Kaderrichtlijn Water) veel ontwikkelingen plaatsgevonden op dit beleidsveld. Afgesproken is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050 om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens dient in 2015 de goede chemische en ecologische toestand van het watersysteem te zijn bereikt. Het Tilburgse waterbeleid zal hiertoe worden geactualiseerd.
3.4.2 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. Het rapport is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Het eerste deel gaat in op de Tilburgse bodemproblematiek: hoe is de bodemverontreiniging ontstaan, en welke soorten verontreinigingen worden aangetroffen, om hoeveel verontreinigde plekken gaat het en waarom moet er gesaneerd worden. De aanpak van bestaande verontreiniging richt zich in eerste instantie op de ruimtelijke ambities van de stad. Bodemsanering wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in deze projecten opgepakt.
Daarnaast wordt voor de hele stad de bodemkwaliteit in beeld gebracht. Deze bodemkwaliteit wordt vergeleken met de basiskwaliteit om vast te stellen waar nog onderzoek en sanering moet plaatsvinden. Bij het wegwerken van de werkvoorraad stimuleert de gemeente dat anderen dan zijzelf de gevallen van bodemverontreiniging saneren, zoals bedrijven op bedrijventerreinen, projectontwikkelaars en in voorkomende gevallen door publiekprivate samenwerking.
Bij urgente gevallen wacht de gemeente eventuele ontwikkeling van plannen niet af. Waar mensen een gezondheidsrisico lopen of de verontreiniging zich snel verspreidt, dwingt de gemeente verantwoordelijke partijen de sanering ter hand te nemen.
In het tweede deel van de nota staan partijen die bij de bodemproblematiek betrokken zijn centraal. De zorg voor de bodem in algemene zin volgt uit de gemeentewet. Vanuit de Wet Milieubeheer heeft de gemeente de taak om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. De gemeente is het bevoegd gezag bij de aanpak van bodemsanering vanuit de Wet bodembescherming en is budgethouder in het kader van de Wet stedelijke vernieuwing. Als het bevoegd gezag Wbb heeft de gemeente Tilburg vastgesteld aan welke basiskwaliteit de Tilburgse bodem moet voldoen. De gemeente stimuleert marktwerking bij de uitvoering van bodemsanering en voert waar nodig zelf bodemsanering uit.
De gemeente toetst op grond van de Woningwet de bodemkwaliteit bij de aanvraag van een bouwvergunning. De gemeente onderzoekt in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bodemkwaliteit bij het opstellen van bestemmingsplannen en weegt dit aspect mee bij het vaststellen van bestemmingen. In het kader van de Wet collectieve preventieve volksgezondheid betrekt de gemeente de GGD bij bodemonderzoek en sanering. Een nieuw onderwerp is bodemsanering en archeologie. In de komende periode worden deze twee werkvelden op elkaar afgestemd. De gemeentelijke bodemtaken worden op transparante en toetsbare wijze uitgevoerd. Hiervoor wordt het kwaliteitshandboek gehanteerd waarin werkprocessen en richtlijnen zijn vastgelegd.
Verder gaat de gemeente in deze nota in op de verantwoordelijkheid van de gemeente als eigenaar van terreinen en als planontwikkelaar. Ook wordt er stilgestaan bij de uitvoering van bodemsanering. Tevens wordt er informatie gegeven welke van belang is voor bedrijven. Enerzijds wordt de regels en maatregelen in het kader van milieuvergunningsverlening om bodemverontreiniging te voorkomen behandeld en anderzijds wordt stilgestaan bij de aanpak van bestaande verontreiniging.
Informatie die van belang is voor initiatiefnemers van bouwwerken en ontwikkelingslocaties worden tevens gegeven. Zo wordt er aangegeven wat de bodemtoets bij een aanvraag bouwvergunning inhoudt en hoe Tilburg met een bijdrage in de marktwerking stimuleert bij bodemsanering.
Als laatste laat de gemeente zien hoe haar bodemtaken en -beleid afgestemd zijn met andere partijen, hoe belanghebbenden bij bodemsanering worden betrokken en hoe over het bodembeleid in het algemeen zal worden gecommuniceerd.
3.4.3 Energiebeleidsplan Tilburg: energiekoers en energiedaden
Er is bij de opzet van het energiebeleidsplan aangesloten op de landelijke ontwikkelingen. Daarbij is gebruik gemaakt van een uniforme ambitietabel voor gemeenten (de zogenaamde MENU kaart). De tabel kent drie oplopende ambitieniveaus; actief, voorlopend en innovatief. Op basis van de ambitietabel en in overleg met de portefeuillehouder zijn de doelstellingen/ambities voor Tilburg bepaald. Deze zijn vervolgens vertaald in impulsen welke op hun beurt verder zijn uitgewerkt in activiteiten voor acht verschillende thema's.
Alle organisatieonderdelen die een rol vervullen bij de uitvoering van het energiebeleidsplan zijn betrokken geweest bij het bepalen van de doelstellingen/ambities. Deze laten zich samenvatten in het behalen van tenminste het actieve en waar mogelijk het lopende niveau. Dit is vertaald in de volgende kernambities:
- a. alle nieuwe gemeentelijke gebouwen worden energiezuinig gebouwd;
- b. er is volledig inzicht in het energiegebruik van gemeentelijke gebouwen;
- c. heel Tilburg wordt energiezuinig verlicht;
- d. energiezuinige woningbouw is de norm;
- e. met de markt wordt samengewerkt aan een hogere energieprestatie voor bestaande woningen;
- f. stimuleren van energiezuinig ondernemen;
- g. duurzame mobiliteit herkenbaar in Tilburg;
- h. 10% van het berekende duurzame energiepotentieel is gerealiseerd;
- i. internationale contacten op het gebied van gemeentelijk energiebeleid worden uitgebouwd.
Zoals reeds gezegd zijn deze kernambities vertaald in impulsen en verder uitgewerkt in activiteiten. De impulsen hebben als doel het realiseren van de kernambities. Uitvoering van de in dit plan opgenomen activiteiten betekent een intensivering van het huidige Tilburgse energiebeleid. Om de voortgang van uitvoering van de activiteiten te bewaken zijn een aantal heldere indicatoren geselecteerd. Deze worden meegenomen in de gemeentelijke milieumonitor.
3.4.4 Luchtkwaliteitsplan 2005-2010
Luchtverontreiniging draagt in belangrijke mate bij aan de vermindering van de levensverwachting met name in stedelijke gebieden. De problematiek rond luchtkwaliteit in het stedelijk gebied heeft geleid tot Europese regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Deze regelgeving is op nationaal niveau vertaald in de Wet milieubeheer. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. In deze wet zijn voor een aantal stoffen grenswaarden opgenomen. Grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan, dat in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu in zijn geheel, binnen een bepaalde termijn moeten worden bereikt.
De problematiek van de luchtkwaliteit in de gemeente Tilburg spitst zich toe op de stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door snelrijdend verkeer en leidt met name langs snelwegen en drukke verkeerswegen tot verhoogde NO2-concentraties. Daarnaast produceert verkeer in stedelijk gebied veel fijn stof (PM10). Dieselverkeer (vrachtwagens en bussen) zorgen voor de grootste bijdrage. Andere luchtverontreinigende bronnen in Tilburg zijn industrie, scheepvaart en huishoudens (open haarden en allesbranders).
De belangrijkste knelpunten met overschrijding van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof zijn gelegen in delen van Oud-Zuid, Oud-Noord en Centrum. De knelpunten komen met name voor langs de drukkere wegen zoals Ringbaan West, delen van Ringbaan Oost en Hart van Brabantlaan.
Het niet voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan ernstige consequenties hebben voor nieuwe ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen.
Geconcludeerd wordt dat de gemeente Tilburg zonder aanvullende lokaal beleid niet alleen nu maar ook in de toekomst te maken blijft houden met overschrijdingen van de grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit en met de bijbehorende mogelijke gevolgen voor de gezondheid. De gemeente kan binnen haar eigen beïnvloedingssfeer een significante bijdrage leveren aan het oplossen van deze knelpunten.
3.5 Groenbeleid
3.5.1 Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus
Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het instandhouden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+) vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Gronden die daarnaast een natuur- of ecologische waarde kennen, zijn als zodanig bestemd.
Het Groenstructuurplan en het Groenstructuurplan plus geven aan dat kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:
- a. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
- 1. Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg
- 2. Bos in het buitengebied
- 3. Beken en beekdalen; Dommel, Ley en Zandley
- b. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
- 1. Ringbanen
- 2. Wilhelminakanaal
- 3. Beeldbepalende linten in de Oude Stad
- 4. Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
- c. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.
Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.
3.5.2 Ecologische Hoofdstructuur en Groene Hoofdstructuur
De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van LNV. Destijds was voorzien in "een samenhangend geheel van nationaal belang", met daarin 440.000 hectare bestaand natuurgebied, 200.000 hectare agrarisch gebied en 50.000 hectare natuurontwikkelingsgebied. In 1995 werden de doelsoorten en de natuurdoeltypen gedefinieerd, die pas in 2000 waren doorgevoerd in alle provinciale plannen. Er is toen besloten om een extra beleidsinspanning te leveren in de nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur. Het bijbehorende Meerjarenprogramma Ontsnippering is in 2005 door het parlement goedgekeurd.
De EHS betreft een netwerk van zowel grote als kleine gebieden in Nederland waar de natuur (flora en fauna) in feite voorrang heeft. De EHS is bedoeld om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Door verbindingen tussen natuurgebieden te maken, kunnen planten en dieren zich makkelijker verspreiden over meer gebieden. Hierdoor zijn deze gebieden beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden. Grotere natuurgebieden zijn gevarieerder en er kunnen meer so
Elk EHS-gebied heeft een zogenoemd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. De provincies wijzen de natuurdoelen aan. Als de natuurdoelen zijn gehaald en de natuurgebieden een samenhangend geheel vormen, zal de EHS klaar zijn. De EHS moet in 2018 gereed zijn en zal dan een totale oppervlakte van 728.500 hectare omvatten. Dat is gelijk aan ongeveer 17,5% van de totale oppervlakte van Nederland.
Het streven is om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Daarbij komt nog ruim zes miljoen hectare natte natuur: meren, rivieren en de Nederlandse delen van de Noordzee en de Waddenzee. Voor de totstandkoming van de EHS zal volgens de doelstelling tot 2018 ongeveer 150.000 hectare grond aan de landbouw worden onttrokken.
Om te voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd raken, zijn tussen deze gebieden verbindingen nodig. Deze zorgen ervoor dat soorten in een gebied kunnen terugkeren als ze dreigen te verdwijnen (bijvoorbeeld door ziekte). Verbindingen zijn ook gunstig voor de uitwisseling tussen verschillende groepen dieren en bevordert hun gezondheid. Vaak zijn zogenoemde faunapassages (bijvoorbeeld wildtunnels) nodig om natuurgebieden te verbinden. Via deze Robuuste verbindingszones wordt circa 27.000 hectare nieuwe natuur aan de EHS toegevoegd.
Daarnaast is het voor het goed kunnen functioneren van de EHS van belang dat barrières, zoals snelwegen en kanalen, worden overwonnen. Hiervoor heeft de overheid een plan gemaakt: het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO). In dit plan zijn de belangrijkste barrières en manieren om ze te overwinnen in kaart gebracht. In de periode tot 2018 moeten deze barrières die rijksinfrastructuur in de EHS veroorzaakt worden opgeruimd. Hiervoor is meer dan 400 miljoen euro beschikbaar. Aan de provincies is gevraagd om zo nodig ook provinciale wegen te 'ontsnipperen'. Voor edelherten worden bijvoorbeeld ecoducten over snelwegen gebouwd. Voor dassen en andere kleine dieren worden tunnels onder wegen aangelegd.
Deze Ecologische Hoofdstructuur is doorvertaald in het Streekplan en de Natuurgebiedsplannen van de Provincie Noord-Brabant.
3.5.3 Kadernota Groene Mal
Ondanks het bestaande groen- en natuurbeleid, zoals vastgelegd in het Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus, wees de praktijk uit dat natuur in deze nota's te weinig werd beschermd en te onduidelijk werd begrensd. Dit leverde bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen discussies op tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouw en de gemeente Tilburg. Hierdoor ontstonden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden.
Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid met de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De kadernota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een 'Groene Mal'. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de voorschriften worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.
De kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.
3.5.4 Bomennota Tilburg boomT
In het Tilburgse bomenbeleid worden verschillende waarden aan openbare bomen toegekend. Het gaat hier om bomen met een hoofd-, neven- of basiswaarde. Tevens kunnen bomen vallen onder de waarde stadsecologie. Elke waarde vertegenwoordigt een bepaalde bescherming, onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.. Bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad dienen deze waarden in acht te worden genomen.
Alle bomen met een hoofdwaarde, monumentale bomen, en bomen van de 1e categorie, beeldbepalende bomen, (bij volgroeidheid 15 meter of hoger) zijn in de bijlage bomenkaart van het bestemmingsplan opgenomen.
Tevens wordt in de bijbehorende bomenverordening aangegeven dat bomen vanaf 65 cm kapvergunningsplichtig zijn. Hierop zijn enkele uitzonderingen. Hiervoor wordt verwezen naar de bomenverordening 2007.
In het plangebied Kraaiven heeft de Zevenheuvelenweg een hoofdwaarde mee gekregen. De wegen Ledeboerstraat, Kraaivenstraat, Grootvenstraat, Zwaardvenstraat, de bermen van de Midden-Brabantweg, de berm van de Zevenheuvelenweg en enkele met bomen beplante percelen worden gekenmerkt als structuren met een nevenwaarde. Het gebied in de oksel van de Zevenheuvelenweg en Swaardvenstraat heeft een stadsecologie-waarde.
3.6 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie
3.6.1 Cultuurhistorische waarden en architectonische kwaliteit
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande kunst- en cultuurhistorische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Instrumentarium hiervoor vormen de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de gemeentelijke welstandszorg.
Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9 m hoogte en 12 m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.
3.6.2 Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg
Het Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg (KORT, 2002) vormt het kader voor de realisatie van kunstprojecten in de openbare ruimte. Kunst in de openbare ruimte is een onderdeel van de samenleving als geheel; een resultaat van maatschappelijke processen. Op deze manier kan kunst overal opduiken, in elke vorm. Op basis van signalen uit de stad ontwikkelt de gemeente Tilburg het beleid. Het fundament van het gemeentelijk beleid wordt gevormd door het MIOP. Jaarlijks worden circa 6 projecten opgenomen in het KORT-project.
De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Zij is dus opdrachtgever voor de kunstenaar en financiert de kunstprojecten uit het Fonds Beeldende Kunst. De middelen uit het fonds zijn niet gebonden aan de locatie of aan het project waar het geld oorspronkelijk vandaan komt.
3.6.3 Hoogbouwbeleid
Het Hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de raad van de gemeente Tilburg.
De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.
Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.
De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.
3.7 Overig Beleid
3.7.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs
In de eindnota koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van sluiting of niet verlening van vergunningen aan bestaande koffieshops.
In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:
- a. tenminste 250 meter van een basisschool;
- b. tenminste 250 meter van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum danwel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
- c. tenminste 250 meter van een ander softdrugsverkooppunt.
Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:
- a. een woonstraat;
- b. in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.
De inrichtingen welke niet aan deze afstandnormen voldoen zullen door een uitstervingsbeleid dienen te verdwijnen. Dit wil zeggen dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium zal worden gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.
3.7.2 Nota Prostitutiebeleid (1999)
Onder een prostitutiebedrijf wordt verstaan 'een gebouw, of een voer- of vaartuig dan wel enig gedeelte daarvan, waarin prostitutie plaatsvindt'. Onder prostitutie wordt verstaan 'het op naar buiten toe kenbare wijze tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen'. Naast prostitutie wordt in de nota tevens aandacht besteed aan andere verschijningsvormen van prostitutie, zoals de escortbedrijven en straatprostitutie.
Prostitutie-inrichtingen
In 1999 is het algemene bordeelverbod (wet Tweede Kamer) komen te vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. De gemeente Tilburg heeft haar lokale regelgeving weergegeven in de nota prostitutiebeleid.
Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waar het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van woon- en leefklimaat latent aanwezig is. Naast het vestigingsbeleid dat aan de orde is voordat eventueel een vergunning verleend wordt aan prostitutie-inrichtingen, is het zaak ook als de vergunning verleend is regels te verbinden aan die vergunning in het belang van de openbare orde en woon- en leefklimaat, maar ook met het oog op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de in de branche werkzame personen. Het bewaken daarvan is een taak die door de minister in de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp aan gemeenten wordt toebedeeld. Er zijn in deze nota dan ook enkele regels opgenomen die dit beogen te bewerkstelligen.
Toetsingscriteria vergunningaanvraag: locatietoets
Een eerste criterium voor de vergunningaanvraag voor een prostitutie-inrichting is dat de vestiging in overeenstemming met het bestemmingsplan dient te zijn. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan bij gebreke van een expliciete bestemming 'prostitutie-inrichting' de bestemming 'gemengde doeleinden' e.d. opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten.
In de APV is expliciet opgenomen dat de vergunning alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Met het oog op bescherming van het belang van de openbare orde c.q. voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Daarbij spelen twee aspecten, de verkeersfunctie van de straat en de gebruiksfunctie van de bebouwing. Hierover het volgende:
- a. vestiging van een prostitutie-inrichting is niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg c.q. aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum;
- b. de gebruiksfunctie van de bebouwing. Er zal, ook al wordt voldaan aan het onder a) genoemde criterium, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 meter van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten;
- c. vestiging is voorts niet mogelijk binnen een afstand van 250 meter van een ander prostitutiebedrijf, dit om concentratie van dat soort inrichtingen te voorkomen;
- d. vestiging is niet mogelijk indien deze binnen een straal van 250 meter van een school gelegen is;
- e. bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot nu toe (1999) officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.
Ook zijn in de nota persoonseisen, inrichtingseisen en vergunningseisen aangegeven. Voor deze eisen wordt verwezen naar de nota prostitutiebeleid.
3.7.3 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bouwvergunningsvrije en bouwvergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op 'niet gevoelige bestemmingen' plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn (licht)bouwvergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het college van burgemeester en wethouders toch besluit een bouwvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 4 Beschrijving Toekomstige Situatie
Zoals in paragraaf 3.2 is beschreven heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de revitalisering van het bedrijventerrein Kraaiven zuidoost. In de revitaliseringsrapportage zijn diverse maatregelen voorgesteld welke in deze paragraaf beknopt worden beschreven. Tevens wordt aangegeven welke maatregelen van invloed zijn op het onderhavige bestemmingsplan.
De incidenteel aanwezige woonbebouwing (bedrijfswoningen) die in het plangebied is gesitueerd, kan gehandhaafd blijven. Op het gedeelte van het plangebied waar de autoshowrooms zijn gesitueerd (tussen Kraaivenstraat en Midden-Brabantweg), zijn er nog mogelijkheden tot vestiging van bedrijven uit de autobranche. Zodoende kan een afronding plaatsvinden van het plangebied.
In paragraaf 3.2 is reeds ingegaan op de scenario's volgens het plan van aanpak. De volgende maatregelen worden volgens het uitbreidingsscenario voorgesteld:
- 1. Beleid voor wonen op het bedrijventerrein.
- 2. Bestemmingsplanregeling: nota van uitgangspunten en vertalen van duurzaamheid in bestemmingsplan.
- 3. Beeldkwaliteit; handhaving bedrijvenprofiel.
- 4. Beleid verkeerd gebruik openbare ruimte.
- 5. Aanpassen kruising Zevenheuvelenweg - Kraaivenstraat.
- 6. Bewegwijzering.
- 7. Verbeteren onderhoudstoestand wegen.
- 8. Verbeteren onderhoudstoestand loswal.
- 9. Snelheidsreductie Zevenheuvelenweg.
- 10. Fietspad Zevenheuvelenweg.
- 11. Fietspad Kraaivenstraat.
- 12. Herinrichting 5 kruisingen perceelontsluitingswegen en 2 kruisingen snelheidsreductie.
- 13. Herinrichting Jules de Beerstraat en Ledeboerstraat.
- 14. Keerelementen.
- 15. Reconstructie uitritten.
- 16. Markering uitritten.
- 17. Herinrichting centrale parkeerplaats.
- 18. Groeninrichting.
- 19. Lantaarnpalen markeren.
- 20. Blinde muren verlevendigen.
- 21. Verbeteren bedrijfspanden.
- 22. Markeren hoofdtoegang tot Kraaiven.
- 23. Gemeenschappelijke postvoorziening.
- 24. Haalbaarheidsonderzoek truckers-servicepunt.
- 25. Collectieve beveiliging.
- 26. Voorzieningen horeca, brandstoffen, wassen.
- 27. Beheerplan opstellen.
- 28. Startnotitie duurzame revitalisering.
- 29. Aanpak problemen geur, geluid, stof.
- 30. Bodeminformatiesysteem, collectief bodemonderzoek.
Maatregel 1 t/m 4: planvorming
De eerste vier maatregelen hebben direct betrekking op de bestemmingsplanregeling. Hierover geeft het plan van aanpak aan dat de bestaande, verouderde bestemmingsplanregeling te weinig sturingsmogelijkheden biedt en dat zich in het plangebied diverse strijdige situaties voordoen met het bestemmingsplan. Bij het laatste is duidelijkheid van belang en zal indien nodig handhavend moeten worden opgetreden. Het nieuwe bestemmingsplan dient een vertaling te zijn van de visie die is neergelegd in het revitaliseringsrapport.
Tevens dienen uitgangspunten ten aanzien van beeldkwaliteit en duurzaamheid in een regeling te worden opgenomen om de ontwikkelde visie juridisch vast te leggen. Het beleid met betrekking tot gebruik van de openbare ruimte betreft met name het parkeren in de berm. Dit is in eerste instantie opgelost door de aanleg van langsparkeerstroken van 2 meter breed op een gedeelte van de Jules de Beerstraat en de Ledeboerstraat. In principe kunnen op de wegen op Kraaiven langsparkeerstroken worden aangelegd. Haaksparkeervakken kunnen vanwege verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer niet worden aangelegd.
Bij het aanleggen van langsparkeerstroken gelden de volgende randvoorwaarden en uitgangspunten:
- a. vanwege de eisen ten aanzien van doorstroming en verkeersveiligheid kunnen langs de hoofdwegen geen parkeervoorzieningen direct langs de weg getroffen worden;
- b. langs wegen waarlangs een fietspad ligt of geprojecteerd is kunnen aan de zijde van het fietspad geen parkeervoorzieningen getroffen worden;
- c. de ruimte tussen de verharding en de laanbeplanting moet minimaal 1,5 meter bedragen;
- d. de stroken moeten 2 meter breed zijn;
- e. de stroken worden in open verharding aangelegd.
Bij de volgende wegen is de aanleg van langsparkeervakken uitgesloten:
- a. Zevenheuvelenweg, ten oosten van de Swaardvenstraat (hoofdweg);
- b. Swaardvenstraat (hoofdweg);
- c. Grootvenstraat (hoofdweg);
- d. Kraaivenstraat, oostzijde (fietspad);
- e. De Kroonstraat (onvoldoende ruimte naast de bomen);
- f. Henri Blomjousstraat, ten zuiden van de Ledeboerstraat (onvoldoende ruimte naast de bomen).
Bij de volgende wegen kan de rijbaan nog versmald worden waardoor een langsparkeerstrook mogelijk wel inpasbaar is:
- a. Jules de Beerstraat, ten westen van de Henri Blomjousstraat
- b. Ledeboerstraat, ten westen van de Henri Blomjousstraat
Maatregel 5 t/m 17:infrastructuur
Deze maatregelen kunnen van invloed zijn op het bestemmingsplan. Dit is afhankelijk van de uitvoering. Naar aanleiding van het plan van aanpak is een deel van de werkzaamheden afgerond. Zo is de kruising Zevenheuvelenweg - Kraaivenstraat aangepast, er zijn plattegrondkasten voor Kraaiven geplaatst, er zijn flitskasten op de Zevenheuvelenweg geplaatst om de snelheid te reduceren, de Zevenheuvelenweg is ingericht als sternetfietsroute, vijf kruisingen zijn heringericht, waarbij een zwarte cirkel in het hart van de kruising is aangebracht en waarbij op twee kruisingen bolgestraatte middengeleiders zijn aangelegd, de Jules de Beerstraat en de Ledeboerstraat zijn heringericht, een aantal inritten is gemarkeerd door het plaatsen van zwarte bollen, de onderhoudstoestand van de loswal is verbeterd en de centrale parkeerplaats op het Delta-terrein is heringericht. Het fietspad langs de Kraaivenstraat, noordzijde, is nog niet gerealiseerd.
Hoofdstuk 5 Uitgangspunten
5.1 Uitgangspunten Bedrijvigheid
In het vorige hoofdstuk is beschreven dat de betreffende Tilburgse bedrijventerreinen over het algemeen kwalitatief goede ruimte bieden aan (zware) bedrijvigheid. Accent ligt daarom op de volgende kansen (in mate van belangrijkheid):
- 1. Behoud en versterken van de mogelijkheden voor zware industrie op Kraaiven, zowel qua fysieke ruimte als qua milieuruimte.
- 2. Meer benutten van de kansen ten aanzien van multimodaliteit. De drie modaliteiten water, weg en spoor zijn immers aanwezig.
- 3. Versterken duurzaamheid waar mogelijk.
5.1.1 Goede bedrijfsomgeving
Een goede bedrijfsomgeving is van belang voor bedrijven om zich te vestigen op de terreinen of te blijven op de terreinen. Inzet op een goede bedrijfsomgeving is voor de drie terreinen in Tilburg mogelijk op een drietal doelen, die onderstaand nader zijn beschreven.
Optimalisering externe & interne ontsluiting
Uit de inventarisatie blijkt dat de wegen voor een groot deel een goede kwaliteit kennen, maar dat per terrein een aantal ingrepen uitgevoerd moet worden om de terreinen nog beter te maken dan ze al zijn. Dit betreft zowel interne wegen als ontsluitingswegen van alle terreinen.
Versnelling bodemsanering
Er zijn verschillende verontreinigingen in de gebieden die ontwikkelingen en of bedrijfsinvesteringen ter plaatse mogelijk belemmeren. Het is van belang dat er voor deze verontreinigingen op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid ontstaat, zodat investeringsplannen doorgang kunnen vinden.
Voldoende milieuruimte, nu en in de toekomst (geluid, veiligheid, geur)
Om een goede bedrijfsomgeving te kunnen realiseren is natuurlijk voldoende fysieke ruimte noodzakelijk. Naast fysieke ruimte, is ook milieuruimte van essentieel belang, zeker voor zware bedrijvigheid. Het betreft zowel geluidsruimte als veiligheidsruimte als geurruimte, zowel nu als voor toekomstige uitbreidingen van bedrijven.
5.1.2 Benutten modaliteit
Een belangrijke kracht van Kraaiven is gelegen in de verschillende modaliteiten
die aanwezig zijn. Het terrein is goed ontsloten per as en per schip. Deze kracht kan uitgebouwd worden en biedt daarmee voor in ieder geval Kraaiven belangrijke unique selling points. Daarnaast is voor Kraaiven een verbeterde aansluiting op de tangent gewenst en moet de capaciteit van de tangent verbeterd worden. Onderstaand zijn de verschillende doelen en projecten weergegeven.
Waterfaciliteiten verbeteren
Op Kraaiven zijn bedrijven via het water ontsloten en is een openbare loskade aanwezig. Door de verruiming (verbreding en verdieping) van het Wilhelminakanaal kunnen in de toekomst grotere schepen gebruik maken van deze aanlandingspunten. De verwachting is dat de bedrijven daarmee meer gebruik zullen gaan maken van vervoer per schip (wordt meer rendabel door grotere schepen). De kades echter zijn nog niet geschikt voor deze grotere schepen.
Meer bedrijven benutten mogelijkheden van water en spoor
Het bedrijventerrein Kraaiven is, zoals eerder genoemd, zeer goed ontsloten (as en schip). De faciliteiten over water worden relatief beperkt gebruikt. Slechts 1/3 van de aan het water ontsloten bedrijven gebruikt het water ook daadwerkelijk. Mogelijk dat dit in de toekomst versterkt kan worden door hier actief (beleidsmatig) op in te spelen, zeker bij nieuwe watergebonden gronduitgifte.
5.1.3 Uitbreiden Parkmanagement
De gemeente Tilburg heeft het beheer van de openbare ruimte van de bedrijventerreinen uitbesteed aan de stichting parkmanagement die het vervolgens laat uitvoeren door een private partij. Deze basis kan verder uitgebouwd worden richting bedrijfskavels.
Meer samenwerking tussen bedrijven
Bedrijven kunnen elkaar verder versterken, bijvoorbeeld op het punt van proceswater (reeds ingezet), risicomanagement, biovergister, etc. Het Tilburgse bedrijfsleven heeft op dit gebied al een goede traditie, die verder uitgebouwd kan worden.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Op de bedrijventerreinen is veel dynamiek. Er vertrekken bedrijven waardoor nieuwe ontwikkelingen worden opgepakt en bedrijven herinvesteren in huisvesting. Op deze dynamiek wordt door de gemeente op dit moment geen actief beleid gevoerd. Mogelijk dat bepaalde private initiatieven strijdig zijn met het behoud van de terreinen voor zware bedrijvigheid of bijvoorbeeld duurzaamheiddoelstellingen of efficiënt ruimtegebruik.
5.2 Uitgangspunten Detailhandel
Langs de Midden Brabantweg zijn grotendeels autoshowrooms gebouwd die een representatieve uitstraling hebben op de autosnelweg Tilburg - Waalwijk (A261). In het detailhandelsbeleid is deze locatie aangemerkt als perifere detailhandellocatie met de hoofdbranche auto´s, caravans, motoren.
In het bestemmingsplan is de 'Autoboulevard Kraaiven' bestemd als 'Detailhandel -Perifeer'. In de functieomschrijving van deze bestemming is specifiek opgenomen dat de zodanig bestemde gronden zijn bestemd voor perifere detailhandel uitsluitend gericht op autohandel/garagebedrijf.
5.3 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer
Het gemeentelijke beleid op het gebied van verkeer is vastgesteld in het nieuwe Tilburgse Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Hierin zijn de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen aangewezen als 50 km/h gebied. De overige straten in het plangebied zijn aangewezen als 30 km/h gebied.
Om parkeerproblemen in de wijk te voorkomen, dienen nieuwe bouwinitiatieven aan de gemeentelijke parkeernormering te voldoen.
5.4 Uitgangspunten Groen En Natuur
In het groenstructuurplan wordt de Midden-Brabantweg gezien als onderdeel van een noord-zuid gerichte hoofdas (Midden-Brabantweg - Ringbaan West - Blaakweg). Daarnaast wordt deze weg ecologisch beheerd, aangezien bredere wegen in het Groenstructuurplan als belangrijke infrastructuur voor droge/natte ecologie in Tilburg worden gezien.
Dit geldt eveneens voor het Wilhelminakanaal. Dit kanaal vormt een ecologische verbindingszone tussen de buitengebieden aan de westzijden en de oostzijde van de stad. Voor diverse planten- en diersoorten, zoals dagvlinders, vogels, vleermuizen, zoogdieren, libellen en vissen, is het kanaal dan ook van belang. Het betreft met name allerlei soorten die voorkomen in de kanaaloevers, maar ook het water en de bermen zijn van belang.
Het multifunctionele bos in het noorden van het plangebied is eveneens ecologisch waardevol en daardoor onderdeel van de GHS. Het bos in het zuiden van het plangebied komt als GHS te vervallen (zie ook paragraaf 2.3 Ruimtelijke structuur).
Hoofdstuk 6 Juridische Regelgeving
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het ruimtelijke programma voor Kraaiven is vertaald in juridisch bindende regels met hieraan gekoppeld een verbeelding.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen over de toegelaten gebouwen. De verbeelding visualiseert de bestemmingen en heeft een bindende werking naast de regels. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
6.2 Indeling Van De Regels
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het ruimtelijk programma voor Kraaiven is vertaald in juridisch bindende regels met hieraan gekoppeld een verbeelding.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten gebouwen. De verbeelding visualiseert de regels van de bestemmingen en heeft dezelfde bindende werking als de regels. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn opgedeeld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) in 4 hoofdstukken, waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de meest recente bestemmingsplannen die zijn opgesteld in de gemeente Tilburg.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende bepalingen en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Door middel van dit artikel wordt vastgelegd wat onder een bepaald begrip moet worden verstaan. Dit kan ruimer of beperkter zijn dan in het normale spraakgebruik. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn onder meer de ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden.
Hoofdstuk 4 geeft tenslotte de overgangs- en slotregels weer. De overgangsregels bepalen wat de juridische gevolgen zijn indien de huidige situatie (qua gebruik en bebouwing) niet overeenkomt met het bestemmingsplan ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
6.3 De Regels
In onderstaand gedeelte wordt een korte toelichting gegeven op de in de regels opgenomen bestemmingen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de bestemmingen en dubbelbestemmingen niet langer in verschillende hoofdstukken zijn ondergebracht in de regels.
6.3.1 Bestemmingen
Bedrijventerrein (BT)
Gebruik
Voor het grootste deel van het plangebied is de bestemming Bedrijventerrein (BT) opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegelaten tot en met categorie 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bedrijfscategoriën zijn ten opzichte van de relevante gevoelige objecten, zoals woningen, gezoneerd aan de bedrijfspercelen toegekend. In algemene zin is op een grotere afstand tot gevoelige objecten een hogere milieucategorie op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Kantoorfuncties zijn wel toegestaan op het bedrijventerrein voorzover deze onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering en niet meer bedragen dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte. Voor een enkel kantoor is een uitzondering gemaakt. Deze zijn aangeduid (k) en beslaan een grotere oppervlakte.
Bedrijfswoningen zijn alleen daar toegestaan waar deze op de plankaart zijn aangegeven met de functieaanduiding (bw).
Daarnaast is een aantal bedrijven specifiek aangewezen omdat de door de bedrijven uitgevoerde bedrijfsactiviteiten niet passen binnen de algemeen toelaatbare milieucategorie. Het betreft onder andere de opslag voor gevaarlijke stoffen en het zand- en grindoverslagbedrijf.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein (BT) zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Gebouwen dienen binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken te worden opgericht. Op de gronden buiten de bouwvlakken zijn geen gebouwen toegestaan vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk oogpunt.
Het bebouwingspercentage en de maximaal toelaatbare bouwhoogte wordt per bestemmingsvlak aangegeven op de verbeelding. Verder mag in het plangebied ondergronds worden gebouwd.
Detailhandel - Perifeer (DP)
Deze bestemming is opgenomen voor de perifere detailhandelsvestigingen langs de Midden-Brabantweg op bedrijventerrein Kraaiven- de zone met autoshowrooms. De bestaande autowasplaats en het glaszettersbedrijf zijn afzonderlijk aangeduid binnen de bestemming.
Horeca (H)
Voor de solitaire horecafunctie centraal in het plangebied is een horecabestemming opgenomen.
Verkeer
Binnen het plangebied zijn 3 soorten verkeer onderscheiden. Het betreft de bestemming Verkeer (V), Verkeer - Verblijf (V-V) en Verkeer - Nationaal (V-N). Verkeer richt zich op de hoofdwegen op het bedrijventerrein Kraaiven, de Zevenheuvelenweg en de Midden-Brabantweg. Binnen deze bestemming zijn verkeers- en vervoersvoorzieningen toegestaan inclusief fietspaden. Verkeer-Nationaal wordt gehanteerd voor de wegen die behoren tot het nationaal en provinciaal hoofdwegennet. Voor het plangebied betreft het de Middenbrabantweg. De overige wegen binnen het bestemmingsplan zijn bestemd als Verkeer en Verblijf.
Water (WA)
De bestemming Water (WA) richt zich op het Wilhelminakanaal waarvan de zuidelijke oever de plangrens is van het bedrijventerrein Kraaiven.
6.3.2 Dubbelbestemmingen
Leidingen
Voor de ondergrondse hoogspanningsleiding, de gasleiding en de (riool)waterleiding, inclusief bijbehorende rechtstroken, zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsleiding mogen de gronden binnen een afstand van 2 m niet worden bebouwd. Voor de gasleiding en de (riool)waterleidingen geldt een afstand van 4 m.
Waarde - ecologie en Waarde - archeologie
Binnen het bestemmingsplan zijn 2 vormen van Waarden aanwezig. Het betreft de ecologische verbindingszone langs en door het kanaal (Waarde-Ecologie) en de aanwezige archeologische waarde over vrijwel het gehele plangebied (Waarde-Archeologie). Ter bescherming van de in de regels beschreven waarden is een aanlegvergunning opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden.
Hoofdstuk 7 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand
7.1 Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied Kraaiven bestond voor de komst van het industrieterrein uit heidegronden, akkergronden en weilanden.
7.1.1 Landschap en ontginningsgeschiedenis Kraaiven
Het industrieterrein Kraaiven en het landgoed Charlotte-Oord zijn grotendeels gelegen in een gebied dat oorspronkelijk een reliëfrijk heidegebied was. De oostelijke helft van het industrieterrein was landbouwgrond en stond bekend als de Kraaivensche Akkers. Het onderzoeksgebied behoorde grotendeels tot het grondgebied van het voormalige gehucht het Kraaiven (ca. 1450 aangeduid als dat Creyeven).
Hoewel de toenmalige nederzettingsstructuur oorspronkelijk een verspreid karakter vertoond moet hebben, was er ook sprake van een zekere bewoningsconcentratie langs het tracé van de oude Kraaivensestraat (ter hoogte van de huidige Kraaivenstraat) en in mindere mate ook langs het tracé van de voormalige Langstraat (ruwweg tussen Hasseltplein en kruising Zevenheuvelenweg-Swaardvenstraat).
Ten zuiden van het Kraaiven, rond het Hasseltplein en de Hasseltse Kapel, lag de kern van het gehucht de Hasselt. Vanuit deze nederzetting werd het Kraaiven gesticht, evenals de Stokhasselt. De Stokhasselt lag een kleine kilometer ten oosten van het Kraaiven, geconcentreerd langs de voormalige Stokhasseltsestraat. Beide nederzettingen lagen langs een waterloop. Bij het Kraaiven was dat de Sloprijt die iets ten westen van de oude Kraaivensestraat stroomde (ongeveer tussen de Buijellestraat-De Kroonstraat en de huidige Kraaivenstraat). In het geval van de Stokhasselt was het de Stokhasseltse Waterloop die precies langs de Stokhasseltsestraat stroomde.
Ten westen en noorden van het voormalige gehucht Kraaiven werd het grondgebied begrensd door heidegronden. De voormalige Langstraat kwam uit op de heide en heette daar ook Hei Eind. Ook het verlengde van de oude Kraaivensestraat, de voormalige Postelstraat, kwam uit op de heide. Tussen de Langstraat en de Kraaivensestraat lagen de Kraaivensche Akkers. Ook aan de andere zijden van de genoemde straten strekten de akkers zich nog een stukje uit.
Van de boven beschreven landschapsinrichting is in het onderzoeksgebied weinig terug te vinden. Op een paar wijzingen na bleef de oude situatie tot circa 1950 grotendeels bestaan. De situatie in het gebied rond 1839 (Historische Atlas van Nederland) geeft daarvan een goede illustratie. Op deze is ook te zien dat er sprake is van bosaanplant langs of op de heidegronden. De kaart van D. Zijnen uit 1760 laat zien dat het heidegebied reliëfrijk is, met afzonderlijke bergjes (begroeid stuifduingebied?).
Op kaartmateriaal van circa 1890 is te zien dat het heidegebied dan grotendeels (productie)bos is. Ook is er ten zuiden van de Swaardvenstraat een ven of poel te zien die Stoor Blaak heet (op de kaart van Zijnen aangeduid als Stobblek). Op een topografische kaart van 1967 wordt de plas nog aangegeven.
Vanaf 1919 kwam het Wilhelminakanaal ten noorden en oosten om Tilburg te liggen. Dit kanaal vormt de zuidgrens van het onderzoeksgebied. De aanleg ervan maakte een einde aan de Sloprijt en doorsneed de voormalige Langstraat en Kraaivensestraat. Vanaf het einde van de jaren vijftig van de twintigste eeuw werd begonnen met de aanleg van het industrieterrein waarbij op het terrein afgravingen en egalisaties plaatsvonden. De Langstraat verdween, evenals de oude Kraaivensestraat en de Kraaivensche Akkers (inclusief oude bebouwing).
Het oorspronkelijke landschap op Charlotte-Oord bleef beter bewaard. De huidige bebouwing daar is recent (jaren zeventig) en wordt nog steeds omgeven door een reliëfrijk naaldbosgebied. Andere oude relicten in het landschap zijn het tracé van de Dongenseweg en IJpelareweg, evenals een aantal toponiemen.
7.1.2 Geomorfologie en bodemgesteldheid Kraaiven
De ligging van Tilburg in de Centrale Slenk (een tektonisch dalingsgebied) en op het centrale dekzandlandschap is bepalend voor de geomorfologie en de bodemopbouw in het gebied. De ondergrond van Tilburg wordt gekenmerkt door een zwak golvend dekzandreliëf met afzonderlijke dekzandruggen parallel aan de beekdalen. Langs de beekdalen komen, met name langs het stroomgebied van de Donge in het noordwesten van Tilburg, verspoelde dekzanden voor. Deze liggen iets westelijk en noordelijk van het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied zelf ligt deels op lage landduinen met bijbehorende laagten en vlakten en wordt omgeven door dekzandruggen. Deze dekzanden liggen op de oudere rivierafzettingen van de Maas en zijn 3 tot 4 meter dik.
De Centrale Slenk grenst hier vlak aan het Kempisch Hoog (een tektonisch stijgingsgebied). Vanaf hier helt dit deel van het centrale dekzandlandschap af richting noord en noordoost, naar de Maas en 's-Hertogenbosch. Op de rand van het Kempisch Hoog stroomt de Donge richting Dongen en Geertruidenberg (afhelling naar noord en noordwest).
De oorspronkelijk afwatering van het onderzoeksgebied loopt in noordoostelijke richting via een voormalige bovenloop van de Zandleij. Het afwateringssysteem van de Zandleij mondde vroeger uit in de Bossche Sloot en tegenwoordig in het Drongelens kanaal. De afwatering van het gebied werd aangeduid als Sloprijt of Bovenste Brug. Ter hoogte van de hoek Componistenlaan en Puccinistraat kwam deze samen met de Stokhasseltse Waterloop. Tussen deze bovenlopen van de Zandleij en het systeem van de Donge ligt een lage drassige vlakte met nauwelijks afwateringsgeulen. Het onderzoeksgebied en zijn omgeving liggen hoger en droger ten opzichte van deze vlakte in het noordwesten waar verspoelde dekzanden en veenontginningsvlakten liggen. Ten noorden en noordoosten van het onderzoeksgebied ligt een grote dekzandrugzone die zich uitstrekt tussen Kaatsheuvel en Vught. Daarop liggen de Loonse en Drunense Duinen. Onder deze dekzandrugzone door moet de Zandleij stromen.
Het industrieterrein van Kraaiven ligt grotendeels op het voormalige openakkercomplex van de Kraaivensche Akkers, die ongeveer ten oosten van het tracé Brugstraat, H. Blomjousstraat en Posthoornstraat lagen. Daarom is het niet uitgesloten dat hier ook enkeerdgronden voorkomen. Doorgaans wordt aangenomen dat dergelijke gronden ontstonden vanaf de late Middeleeuwen doordat boeren een systeem van potstalbemesting gingen toepassen. Hierbij werden heideplaggen en/of bosstrooisel gebruikt als strooisellaag in de zogenaamde potstallen. Bij het regelmatig uitmesten van de stallen werd dit strooisel, vermengd met de mest van de staldieren, over het land verspreid. Door de eeuwenlange herhaling van dit proces ontstonden dikke enkeerdgronden die de archeologie in de ondergrond afdekken en zodoende conserveren.
7.2 Archeologie Van Het Plangebied Kraaiven
Deze gronden van het plangebied zijn grotendeels bedekt met een stuifzandpakket waardoor eventuele archeologische sporen in de bodem goed geconserveerd zijn. In het plangebied Kraaiven zijn in het verleden nederzettingssporen aangetroffen uit het laat-paleolithicum, het Mesolithicum en zes grafheuvels uit de bronstijd. Bij bodemverstorende ingrepen in de onverstoorde bodem van het gebied, wordt aanvullend archeologisch onderzoek aanbevolen.
Waar de oorspronkelijke bodemopbouw het best bewaard is gebleven, is de kans het grootst op het aantreffen van intacte archeologische resten in de ondergrond. Verstorende activiteiten in het gebied zijn de afgravingen en egalisaties geweest voor de aanleg van gebouwfunderingen, wegennet, riolering, kabels en leidingen. Om deze reden is het archeologisch potentieel voor het industrieterrein, afgezien van enkele open en/of onbebouwde plekken, klein.
In het onderzoeksgebied is in het verleden een aantal belangrijke archeologische vondsten gedaan. De oudste vondstmelding dateert uit de negentiende eeuw. In 1841 werd een zestal grafheuvels uit de midden-bronstijd afgegraven op de heide aan het einde van de Langstraat (waarnemingsnummer 36497). In 1957 werd in een stuifzandrug ten westen van de Kraaivense Akkers, op het huidige industrieterrein, een aantal bewerkte vuurstenen gevonden. In 1957 was het braakliggende terrein nog reliëfrijk. In 1959 werd het bouwrijp gemaakt en werd begonnen met egalisatie van de grond. Hierdoor kwamen er vondsten aan het oppervlak te liggen. In de jaren zestig werd het aanvankelijk professioneel opgezette archeologisch onderzoek voortgezet door de amateurarcheologen A.F. Janssen en R. Peeters. Tot 1975 werden hier vondsten gedaan door amateurarcheologen. Er werden sporen van nederzettingen aangetroffen uit het laat -paleolithicum en het Mesolithicum. Bij de Kraaivense Akkers werden bovendien sporen aangetroffen van een ven.
De bodemopbouw van het gebied komt overeen met wat R. Peeters een heidepodzol noemt. De bovenlaag bestaat uit een zwarte humeuze heideplag met diepreikende wortels in de ondergrond. Onder de bovenlaag komt een laag geel stuifzand voor die ter plaatse soms een meter dik is. Daaronder komt dan een podzol voor met kenmerkende asgrijze loodzandlaag met daaronder een Bhorizont bestaande uit een ijzerhoudende roestkleurige laag. Op de locaties waar amateur-archeoloog Janssen heeft gegraven ging de loodzandlaag van de podzol geleidelijk over in een zwarte oerbank met een hoge vochtigheidsgraad.
Janssen vermeldt dat hij zijn laatpaleolithische vondsten deed op drie locaties die dicht bijeen lagen. De drie concentraties bevonden zich in de zogenaamde laag van Usselo die Janssen echter typeert als een bleekzandige tussenlaag van ongeveer tien centimeter dikte die zich bevindt in de Allerødlaag. De Allerødlaag zou hier voorkomen op hoger gelegen zandige terreinen op een diepte van twee tot drie meter. Een van de concentraties waar Janssen op stuitte lag onder een zandheuveltje tussen de Kesselstraat en de Gebr. Deprezstraat. Deze vindplaats lag op een stuifzandrug die een hoge noordwestelijke oeverwal vormde van het voormalige Creyeven of Kraaiven. De top van deze verhoging mat 14,90 meter +NAP. Nadat dit heuveltje was ontdaan van twee tot tweeëneenhalve meter zand stuitte Janssen op de zogenaamde Allerødlaag. In de bovenliggende lagen werden vondsten gedaan uit het Mesolithicum.
Janssen constateerde verder dat de vondsten gesitueerd waren in een zwaklemige laag van bleekgekleurd zand. Als gevolg van ijzerinspoeling en de aanwezigheid van leem was hier sprake van verkitting (verkitte oerbank) of anders gezegd een Bfe of ijzerinspoelingshorizont. In de lagen onder de vondsten waren eveneens duidelijk sporen van ijzerinspoeling zichtbaar. Ook zou de bodemlaag waarin de laatpaleolithische vondsten werden aangetroffen minder reliëf hebben dan de laag met de mesolithische vondsten.
7.2.1 Conclusie en aanbevelingen Kraaiven
Uit het bovenstaande is te concluderen dat het oorspronkelijke landschap, d.w.z. voor de komst van het industrieterrein, bestond uit heidegronden (al dan niet met bosaanplant), akkergronden (enkeerdgronden) en weilanden op de Kraaivensche Akkers. Deze Akkers lagen grotendeels op hoge droge zandgronden met oorspronkelijk stuifzandreliëf. Door de laagten stroomde de Sloprijt (Bovenste Brug). In het plangebied lagen twee wegen van belang waarlangs zich de bewoning van het gehucht Kraaiven concentreerde, namelijk de Langstraat en de Kraaivensestraat.
Bij de herstructurering van het gebied Tilburg-Noord in de tweede helft van de twintigste eeuw verdween de historische structuur nagenoeg geheel. Een groot deel van het terrein werd opnieuw ingericht, ontdaan van het oorspronkelijke reliëf en bebouwd. De oudere bewoning langs de Langstraat en de Kraaivensestraat, evenals het oorspronkelijke wegenpatroon, de waterloop, plassen en vennen verdwenen. Enkele resterende relicten van dit oude landschap zijn het tracé van de Dongenseweg en IJpelareweg en het landschap van Charlotte-Oord.
Dat het gebied gelegen is temidden van hogere zandgronden is een positieve archeologische indicator. Ook de nabijheid van water speelt daarbij een essentiële rol (interessant als vestigingslocatie). Daarnaast is de bedekking met stuifzand en de aanwezigheid van enkeerdgronden positief vanwege de conserverende werking van afdekkende lagen als duinen en esdekken op de archeologie. Dat de gronden in Kraaiven nog bedekt zijn door een laag stuifzand of door een esdek, is van groot belang voor de archeologische potentie van het gebied. Deze factoren waren aanwezig vóór de aanleg van het industrieterrein. Het gebied had toen dan ook een hoge archeologische waarde, hetgeen ondersteund wordt door de vondsten. In het onderzoeksgebied zijn immers nederzettingsporen aangetroffen uit het laat -paleolithicum en het Mesolithicum. Daarnaast bevonden zich in het gebied tenminste zes grafheuvels uit de bronstijd die al in de negentiende eeuw waren afgegraven.
In het onderzoeksgebied hebben in de tweede helft van de twintigste eeuw sterk bodemverstorende activiteiten plaatsgevonden. Door de egalisatie van de terreinen bij het bouwrijp maken en de aanleg van de infrastructuur is de oorspronkelijke bodemopbouw in een groot deel van het gebied sterk aangetast. Indien daarbij sprake was van een verstoring tot op het dekzand, dan is de archeologische waarde van de locatie nihil. Aangezien er in het gebied echter sprake is van landduinen, kunnen zich afhankelijk van de dikte van het nog aanwezige pakket stuifzanden en de diepte van verstoring, onder de bebouwing nog resten van steentijdoccupatie bevinden. Wanneer sprake is van een bewaard esdek, blijft de archeologische waarde van de terreinen onverminderd hoog. De locaties die ongeroerd bleven door bodemverstoringen of die slechts gedeeltelijk zijn verstoord, hebben nog altijd een archeologische verwachting. Bij bodemverstorende ingrepen in de onverstoorde bodem in het onderzoeksgebied wordt daarom aanvullend archeologisch onderzoek aanbevolen.
7.3 Welstand
Behalve aan het bestemmingsplan (en het bouwbesluit) moeten bouwplannen worden getoetst aan "redelijke eisen van welstand", zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele private bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel "Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan".
De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa"s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa"s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa"s passend is en blijft in de omgeving. De welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de welstandsnota uniforme "loketcriteria" voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningplichtige bouwwerken.
Hoofdstuk 8 Milieuparagraaf
8.1 Algemeen
Dit hoofdstuk geeft weer hoe de wettelijke kaders en het gemeentelijk milieubeleid een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de plan regels. De volgende onderwerpen komen aan de orde: milieuhinder bedrijven, externe veiligheid, geluid, lucht, bodem, duurzame ontwikkeling, afval, energie, Groen en natuur, gezondheid, mobiliteit, duurzaam inrichten en bouwen en ruimtegebruik.
Aangezien er binnen het onderhavige (beheer)bestemmingsplan geen locaties zijn aan te geven waar nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zullen zich ook geen essentiële veranderingen van het aantal woningen en daarmee samenhangende veranderingen in verkeersstromen voordoen. Mocht er wel van de feitelijke situatie worden afgeweken, betekent dit dat een nadere planologische procedure moet worden gevolgd.
8.2 Milieuhinder Bedrijven
Alle bedrijven in het plangebied zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort, hun activiteiten en de opslag van gevaarlijke stoffen. De inventarisatie is gebruikt om de bestaande bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. De inventarisatie is opgenomen in de bijlage: register van bedrijven in het plangebied
In de bijlage treft u tevens een lijst aan met opslagen en voorzieningen. Dit is geen zelfstandige lijst maar moet gezien worden als een aanvulling op de bedrijvenlijst voor bepaalde opslagen en voorzieningen. Activiteiten uit deze lijst kunnen leiden tot een verzwaring van de milieucategorie van een bedrijf.
Omdat het bestemmingsplangebied in hoofdzaak een beheermatig karakter heeft zijn de bedrijven uit de inventarisatie in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat alle bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet Milieubeheer, en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de bijbehorende milieucategorie niet wenselijk op het betreffende adres. Als er sprake is van een hogere categorie in de huidige situatie staat deze verbijzonderd op de plankaart. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten. Zodra deze bedrijven hun activiteiten beëindigen, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort.
Het plangebied betreft een bedrijventerrein. Gezien de grootte van het gebied is het mogelijk om op dit terrein zware milieubelastende bedrijven te vestigen zonder daarbij het woon- en leefklimaat van burgers te benadelen. Hierdoor zijn de kleinere milieucategorie bedrijven (1 en 2) niet wenselijk op dit terrein en worden dus ook uitgesloten. Om het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen buiten het plangebied zo veel mogelijk te garanderen is ervoor gekozen om het terrein inwaarts te zoneren. De toegestane maximale milieucategorie is per deelgebied opgenomen in de plankaart. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om vrijstelling te verlenen voor één categorie-stap hoger middels een vrijstellingsprocedure. Dit is afhankelijk van de activiteiten, omvang en voorzieningen van het desbetreffende bedrijf. Een dergelijk bedrijf kan uitsluitend vrijstelling krijgen nadat er een positieve milieutechnische toetsing heeft plaatsgevonden.
Naast de zware bedrijven is er ook een deel aangewezen voor de perifere detailhandel en een horeca gelegenheid. De perifere detailhandel is gelegen aan de rand van het terrein en vormt een buffer tussen de zwaardere bedrijven aan de ene kant en de woningen aan de andere kant. De horeca is ooit gestart als een gelegenheid ter ontspanning voor vrachtwagenchauffeurs afkomstig van- of onderweg naar het industrieterrein Kraaiven. Inmiddels is de gelegenheid uitgegroeid tot een complex met enkele zalen, waar in het weekend feesten en partijen worden gehouden. Op het perceel ligt nog een bouwtitel voor een uitbreiding van het complex. Vanuit de milieuzonering is deze inrichting niet wenselijk op deze plek. Het betreft een kwetsbare bestemming midden op het terrein waardoor omliggende bedrijven beperkt worden in het kader van het aspect Externe Veiligheid. Uitbreiding van de inrichting is behoudens de reeds verleende bouwvergunning dan ook niet mogelijk in het nieuwe bestemmingsplan.
8.3 Externe Veiligheid
8.3.1 Beleidskader externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs). Het beleid voor hogedruk aardgasleidingen staat beschreven in de Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen uit 1984.
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die gedurende een jaar op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groeprisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi en de cRvgs is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi en de cRvgs zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
Hogedruk aardgasleidingen en K1,K2,K3
Op dit moment is de overheid bezig de circulaire "Zonering langs hoge druk aardgasleidingen"uit 1984 en de circulaire "bekendmaking van voorschriften ten behoeve van zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2, en K3 categorie" uit 1991 aan te passen in een nieuwe AMvB. Hierdoor zal het toetsingskader voor deze buisleidingen ook conform de systematiek met PR en GR gaan werken. De gemeente Tilburg anticipeert op advies van het Ministerie van VROM op deze wetswijziging.
Leidingnr. | Diameter [inch] | Ontwerpdruk [bar] | Diepteligging [m] | Staalsoort | Wanddikte [mm] | Beschouwde zone [m] |
Z-522-01 | 8 | 40 | 0.7 | 5L GradeB | 5.56 | 65 |
Z-522-05 | 4 | 40 | 0.9 | 5L GradeB | 4.35 | 35 |
Z-522-07 | 4 | 40 | 1.0 | 5L GradeB | 4.37 | 35 |
8.3.2 Inventarisatie en analyse Bevi-inrichtingen
In het bestemmingsplangebied Kraaiven zijn enkele inrichtingen aanwezig, die onder de werkingsfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. Dit zijn de volgende inrichtingen:
Inrichting | Omschrijving | contour |
Ad van Geloven | Vervaardigen van snacks en kant en klaar maaltijden | Ammoniakkoelinstallatie: PR contour 30m Ammoniakkoelinstallatie: PR contour 65m |
Iff | Reuk en smaakstoffen fabriek | Middels rapport veiligheidscontour vastgesteld. PR contour ligt binnen de perceelsgrens |
Vollenhoven Grootolie | Groothandel in vloeibare brandstoffen en oliën | Middels rapport is veiligheidscontour vastgesteld. PR ligt buiten de perceelsgrens |
Selko BV | productiebedrijf van conserveringsmiddelen ten behoeve van de veevoederindustrie | Middels rapport is de veiligheidscontour bekend. PR valt buiten de inrichtingesgrens |
NTG | Opslag, productie en afvullen van gassen. | Middels rapport is veiligheidscontour bekend. PR contour valt binnen de inrichtingsgrens |
Ad van Geloven
Ad van Geloven is gelegen aan de Kraaivenstraat 1. De 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontouren liggen niet over (geprojecteerde) kwetsbare objecten heen, maar de contour van één van de installaties ligt wel buiten de perceelsgrens. Binnen deze contouren mogen geen kwetsbare objecten opgericht worden voor zover het gronden betreft die liggen buiten het betreffende bedrijfsperceel.
IFF
IFF is gelegen aan de Zevenheuvelenweg 60. Voor deze inrichting is in 2005 een QRA uitgevoerd, waaruit blijkt dat de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour binnen de perceelsgrens is gelegen.
Vollenhoven Grootolie
Vollenhoven Grootolie is gelegen aan de Goirkekanaaldijk 221. Voor deze inrichting is in 2008 een QRA uitgevoerd, waaruit blijkt dat de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour buiten de perceelsgrens is gelegen. Binnen deze risicocontour liggen geen kwetsbare objecten. Er zijn planregels opgesteld, waardoor het niet mogelijk is kwetsbare objecten op te richten binnen deze plaatsgebonden risicocontour voor zover het gronden betreft die liggen buiten het betreffende bedrijfsperceel.
Nederlandse technische gasmaatschappij
De Nederlandse technische gasmaatschappij is gelegen aan de Swaardvenstraat 11. De PR contour ligt binnen de inrichtinggrens.
Selko B.V.
Selko BV is gelegen aan de Jellinghausstraat 22, 29 en 31. Voor deze inrichting is in 2009 een veiligheidsrapport opgesteld. De contouren uit dit rapport van januari 2009 liggen over het aangrenzende perceel. Hierbinnen liggen geen kwetsbare functies. Er zijn planregels opgesteld, waardoor het niet mogelijk is kwetsbare objecten op te richten binnen deze plaatsgebonden risicocontour voor zover het gronden betreft die liggen buiten het betreffende bedrijfsperceel.
Omgang PR contouren buiten perceelsgrenzen
De PR contouren van de Bevi inrichtingen worden voor zover ze buiten de perceelsgrens liggen opgenomen op de plankaart. Binnen deze risicocontour mogen geen kwetsbare objecten gebouwd worden. In de bouwvoorschriften is dit als voorwaarde opgenomen.
8.3.3 Inventarisatie en analyse transportmodaliteiten
Langs en door het plangebied liggen diverse transportmodaliteiten waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit is:
- 1. vervoer over de weg;
- 2. Wilhelminakanaal;
- 3. Hogedruk aardgasleidingen
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
In het plangebied vindt ten behoeve van het bevoorraden en distributie transporten met gevaarlijke stoffen plaats. De transporthoeveelheden zijn relatief laag waardoor er geen sprake is van een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour buiten de transportassen.
Wilhelminakanaal
Over het Wilhelminakanaal worden enkel brandbare vloeistoffen vervoerd. De PR contour reikt niet buiten de oevers van het kanaal.
Hogedruk aardgasleidingen
Uit informatie afkomstig van de Gasunie NV. blijkt dat geen van de hogedruk aardgasleidingen die in Tilburg liggen, een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour hebben. Wel ligt het invloedsgebied van de aanwezige hogedruk aardgasleidingen over het plangebied, echter daar het een conserverend bestemmingsplan betreft zijn geen groepsrisicoberekeningen uitgevoerd.
8.3.4 Verantwoordingsplicht groepsrisico
Omdat sprake is van een conserverend bestemmingsplan en het groepsrisico bij de transportmodaliteiten niet toeneemt door ruimtelijke ontwikkelingen, behoeft er op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2008) geen verantwoordingsplicht doorlopen te worden.
Voor de inrichtingen met een PR contour buiten de perceelsgrens zijn aanvullende voorschriften opgenomen om te voorkomen dat er binnen een PR contour kwetsbare objecten gebouwd kunnen worden Er is geen verdere invulling gegeven aan de groepsrisicoverantwoording, vanwege het conserverend karakter van het bestemmingsplan.
Om saneringen in de toekomst te vermijden zijn er twee maatregelen genomen. In de planvoorschriften is opgenomen dat binnen PR contouren die over aangrenzende percelen liggen, (uitgezonderd de bestemmingen zoals water, verkeer en groen) het niet is toegestaan om kwetsbare objecten te bouwen. Daarnaast zijn uitsluitend BEVI-inrichtingen toegestaan middels een ontheffing. Onderdeel van de ontheffing vormt het inbvulling geven van de verantwording zoals staat opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
8.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. Het plangebied is buiten de zone van de spoorlijn Tilburg-Breda gelegen maar ondervindt wel een geluidbelasting als gevolg van zoneplichtige wegen.
Wegverkeerslawaai
Doordat er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt worden hoeft geen toets aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Daarbij komt dat er binnen het plangebied geen essentiële toename van het verkeer te verwachten is. De akoestische situatie zal door de vaststelling van het plan dan ook niet verslechteren. Er bestaan derhalve vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen tegen dit beheerbestemmingsplan.
Industrielawaai
Het bedrijventerrein Kraaiven is een gezoneerd industrieterrein. Op dit terrein is vestiging van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) toegestaan. De 50 dB(A)-contour is aangegeven op de plankaart. Dit betreft echter een klein deel van het plangebied. Bedoelde contour is nagenoeg geheel gelegen buiten het plangebied en opgenomen in de bestemmingsplannen voor de direct aan het bedrijventerrein Kraaiven grenzende plangebieden. In die bestemmingsplannen is opgenomen dat er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de contour industrielawaai - 50dB(A) - geprojecteerd mogen worden.
Het plangebied Kraaiven is niet gelegen binnen de geluidzone van een aangrenzend plangebied
8.5 Geur
8.5.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector
behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort
samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een
ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen,is grotendeels
overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene
beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de
ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de
Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen
de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is
vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht.
Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek
geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling
vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden
aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties. In het beheerbestemmingsplan wordt uitsluitend de huidige situatie vastgelegd. Er zijn geen nieuwe ontwikkelmogelijkheden binnen het plangebied opgenomen. Ook buiten het plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij nieuw vestiging van bedrijven met een geurimmissie wordt getoetst aan de huidige wetgeving. Daarnaast wordt bij een nieuw bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt rekening gehouden met de reeds aanwezige bedrijven op het industrieterrein. Hierdoor ontstaan er dus geen nieuwe geurhinder situaties.
8.5.2 Agrarische geur
Op bedrijven die wel tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het
geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling
geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die
een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt
berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt
alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en
veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.
Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, welke een geurcontour hebben. Ook
buiten het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een geurcontour welke van invloed zijn op het plangebied.
8.6 Lucht
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5 van de wet milieubeheer (luchtkwaliteit). Dit herziene hoofdstuk is in werking getreden op 15 november 2007 en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen zijn grenswaarden opgenomen. De concentraties van deze stoffen in de buitenlucht moeten hier minimaal aan voldoen. Voor stikstofdioxide en benzeen gelden ook plandrempels. Hogere concentraties dan de grenswaarde van deze stoffen in de buitenlucht zijn tijdelijk toegestaan. Bij overschrijding van de plandrempel dient er een plan opgesteld te worden ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze plannen zijn erop gericht om op termijn aan de grenswaarden te voldoen. De plandrempel zakt jaarlijks en is op termijn (2010) gelijk aan de grenswaarden.
Sinds 2002 wordt er door de gemeente Tilburg jaarlijks over de luchtkwaliteit gerapporteerd. Hierbij wordt de luchtkwaliteit van het voorbije jaar vergeleken met de normwaarden uit de Wet milieubeheer. Uit de rapportages is gebleken dat de luchtkwaliteit voor het overgrote deel bepaald wordt door emissie van het wegverkeer. Verder is gebleken dat de normwaarden de afgelopen jaren alleen voor fijn stof en stikstofdioxide overschreden worden.
Naar aanleiding van de rapportages en de daarin geconstateerde knelpunten, is in december 2004 door de raad een plan vastgesteld om de luchtkwaliteit langs de gemeentelijke hoofdwegen te verbeteren ("Luchtkwaliteitplan gemeente Tilburg 2005-2010). De maatregelen zijn zowel gericht op het verminderen van de concentraties NO2 en concentraties PM10. Doel van het plan is dat in 2010 in de gehele stad, na uitvoering van het maatregelenpakket, aan de normwaarden uit hoofdstuk vijf van de Wet milieubeheer voldaan wordt. Onderdeel van het plan is een monitoringsysteem om tijdig te signaleren of het effect van de maatregelen voldoende is. Mocht dit niet het geval zijn worden extra maatregelen genomen.
Het onderhavig plan is conserverend van aard; er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Door het vaststellen van het plan zullen de prognoses voor de verkeersintensiteiten niet veranderen. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat de luchtkwaliteit van het plangebied niet achteruit zal gaan. Eventuele vergunningplichtige bedrijven dienen aanvullend een luchtkwaliteittoets uit te voeren. Doordat er geen verslechtering optreedt van de luchtkwaliteit wordt voldaan aan artikel 5.16, lid 1, sub b, onder 1.
8.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Een beheerbestemmingsplan, zoals dit onderhavige plan, maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er worden immers alleen een hoofdbebouwingsvlak aangegeven ter plaatse van bestaande bebouwing. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. Voor beheerbestemmingsplannen geldt dat de bodemkwaliteit aan de orde komt bij eventuele bouwaanvragen die passen binnen dit bestemmingsplan. Krachtens de woningwet is immers een bodemtoets vereist in het kader van een ruimtelijke onderbouwing, voordat een eventuele bouwvergunning kan worden verleend. Wanneer uit de bodemtoets blijkt dat er sprake is van een (potentieel) verdachte locatie is een bodemonderzoek vereist en kan sanering volgen. Op deze wijze is de bodemkwaliteit in relatie tot het gebruik op basis van de meest actuele bodemgegevens gegarandeerd.
Wanneer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied plaatsvinden en er buiten het hoofdbebouwingsvlak wordt gebouwd is ontheffing van het bestemmingsplan op grond van afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) of een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. In de procedure voor deze nieuwe ontwikkelingen mag een bodemtoets niet ontbreken.
8.8 Duurzaam Bouwen En Inrichten
De gemeente Tilburg hecht aan een duurzame ontwikkeling van de stad. Dat betekent dat bij de (her)ontwikkeling van (binnen)stedelijke locaties duurzaamheidprincipes mede leidend zullen zijn. Dergelijke ontwikkelingen zullen niet plaatsvinden binnen de kaders van dit (beheer) bestemmingsplan. De principes van dit beleid gaan echter ook op voor bijvoorbeeld grootschalige renovatieprojecten of bij sloop en nieuwbouw binnen een in dit bestemmingsplan opgenomen hoofdbebouwingsvlak.
Tilburg doorloopt elke vier jaar een milieubeleidscyclus: plan, programma, monitoren, verslagleggen en aanpassen. Het eerste Gemeentelijke Milieubeleidsplan (GMP) van Tilburg dateert uit 1990 en is inmiddels een paar keer geactualiseerd: GMP-2 in 1996 en de GMP-impuls in 2000. Met de milieubeleidsvisie voor de periode 2001 t/m 2004 - 'De Koers, De weg naar duurzaamheid' - zijn 3 strategische doelen geformuleerd: Tilburg, complete stad (zorgzaam, ondernemend en bruisend); Tilburg, duurzame stad (verantwoord omgaan met eindige natuurlijke hulpbronnen zoals fossiele energie, primaire grondstoffen, water en natuur); Tilburg, leefbare stad (een schoon en gezond milieu waarbij milieuverontreiniging van bodem, water en lucht worden teruggedrongen dan wel beheerst). Dit betekent onder meer dat er zuinig om moet worden gegaan met de schaarse ruimte. Bij elke planontwikkeling moet dan ook onderzocht worden of er mogelijkheden bestaan voor meervoudig ruimtegebruik.
De nieuwe Milieubeleidsvisie 2006 - 2010 'Zorgen voor Milieu is Samenspel' bouwt voort op deze strategische doelen. Het accent ligt nu nog meer dan voorheen op gezondheid van en de kwaliteit van de leefomgeving voor de burger. De sleutel is samenwerking en duurzaam bouwen vormt een van de ankerpunten.
Duurzaam bouwen
Om duurzaam bouwen te bevorderen en makkelijker te maken heeft de gemeente Tilburg een instrument ontwikkeld. Dit is de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR Gebouw). De GPR Gebouw bestaat uit vijf modules, te weten: energie, materiaalgebruik, water, afval en binnenmilieu. Voor woningen komt hier nog een zesde module bij: integrale woonkwaliteit. Elke module bevat een pakket keuzemaatregelen. De gemaakte keuzes geven aan de module een score (van 5 tot 10). De milieukwaliteit van het gebouw wordt dus aangegeven door vijf of zes cijfers. Het gemeentebestuur heeft bepaald dat de GPR Gebouw gebruikt moet worden bij alle nieuw te bouwen gebouwen binnen de gemeente.
8.9 Afval
Naast het bouwbesluit geeft de gemeentelijke nota "Herijking Afvalbeleid 2005-2007" richtlijnen voor het beperken en beheersen van bouwafval. Tevens geeft deze nota aanvullend op de Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) richtlijnen over afvalvermindering, betere afvalscheding en hergebruik. In deze paragraaf wordt ingegaan op de afval in relatie tot nieuwbouw.
8.9.1 Bouwafval
Het afvalbeleid voor bouwen richt zich voornamelijk op vermindering van materiaalgebruik en duurzaam gebruik van grond- en hulpstoffen. Het Bouwbesluit geeft richtlijnen voor het afval afkomstig bij bouwactiviteiten, het hergebruik van materialen en stimuleert flexibel en demontabel bouwen, hoge restwaarde (economisch en milieutechnisch). Samenvattend is het beleid gericht op:
- a. vermindering gebruik van materialen door flexibel en demontabel te bouwen;
- b. gebruik van secundaire en her te gebruiken grondstoffen;
- c. toepassing herbruikbare materialen met hoge restwaarde.
Bij nieuwbouw binnen het plangebied moet bovenstaande uitgangspunt zijn.
8.9.2 Nieuwbouw en huishoudelijk afval
De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen Tilburg is het afvalbeleid beschreven in de nota Herijking Afvalbeleid 2005 - 2007, Deze nota is op 7 december 2004 behandeld in het college van B&W en in de raad vastgesteld op 31 januari 2005. Binnen de gemeente Tilburg worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden. Een deel van de voorzieningen wordt geplaatst in de openbare ruimte, denk hierbij aan glasbakken en textielbakken.
Een deel van de voorzieningen staat bij de burgers thuis en hiervoor zal dus ruimte in de woning, de berging of binnen het perceel aanwezig moeten zijn. Deze ruimte kan inpandig gelegen zijn of de containers kunnen in de achtertuin worden geplaatst.
Verder dient in de ontwikkelingsfase van een bouwplan reeds de afvalinzameling meegenomen te worden. Daarnaast dient het Brabants Afval Team (BAT) op de hoogte te zijn ingrijpende ontwikkeling(en). Mochten er ingrijpende bouwactiviteiten of wegwerkzaamheden plaats vinden dan dient vooraf met het BAT gesproken te worden over de bereikbaarheid en de mogelijkheid voor het BAT om containers in te zamelen of te legen tijdens de bouwactiviteiten.
8.10 Energie
Het beleid omtrent Energie is vastgelegd in het Energiebeleidsplan Tilburg (2002) en richt zich op het verminderen van de energievraag, het gebruik van duurzame energiebronnen en het efficiënt omgaan met de energie. Bij alle nieuwbouw moet worden uitgegaan van een EPC-waarde (Energie Prestatie Coëfficiënt) van 10% onder de geldende landelijke norm uit het Bouwbesluit.
Bij grote woningbouwprojecten (250 woning(-equivalenten) of meer), welke bijvoorbeeld middels een wijzigingsbevoegdheid of door sloop en nieuwbouw tot stand komen moet door de ontwikkelende partij een energievisie worden gemaakt en overlegd. In deze visie moet aandacht besteed worden aan de mogelijkheden voor eventuele nieuwe en/of aanvullende energie-infrastructuur (bijv. warmtesystemen, warmte/koude opslagsystemen), realisatie van duurzame en innovatieve energievormen en mogelijkheden voor energiebesparing. Ook in de energievisie dient te worden uitgegaan van een EPC-waarde van 10 % onder de wettelijke norm. Indien het project een herstructurering betreft met in merendeel woningen die worden gerenoveerd of groot onderhoud ondergaan moet een EPL-bestaand (Energie Prestatie op Locatie voor bestaande bouw) worden gerealiseerd van minimaal 6,0. Bij grote nieuwbouwprojecten moet een EPL-nieuwbouw (Energieprestatie op Locatie voor nieuwbouw) worden gerealiseerd met een minimale waarde van 7,2 in 2006 oplopend naar 7,4 vanaf 2010. Daarnaast dient bij nieuwbouwplannen in het plangebied zoveel mogelijk te worden uitgegaan van compact bouwen en het gebruik van passieve en/of actieve zonne-energie.
8.11 Groen En Natuur
Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. Beleid en wetgeving is verdeeld over rijk, provincie en gemeente.
Op rijksniveau zijn de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.
In het Streekplan van de Provincie Noord-Brabant (2002) is vorm gegeven aan de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In Noord-Brabant wordt deze de Groene Hoofdstructuur (GHS) genoemd. Uitgangspunt van de GHS is het bereiken van een duurzaam ecologisch netwerk door de ontwikkeling van grootschalige natuur en tussenliggende ecologische verbindingszones. Naast strikte begrenzingen, zijn op provinciaal niveau ook zoekgebieden voor de GHS aangegeven. Per gemeente wordt de begrenzing nader uitgewerkt.
Op gemeentelijk niveau zijn met name de Kadernota Groene Mal, het Groenstructuurplan Plus en de Bomenverordening van belang. In de Kadernota Groene Mal (2002) is het rijks- en provinciaal beleid uitgewerkt en zijn aanvullende bepalingen voor natuur en ecologie binnen de gemeentegrenzen opgenomen. Het Groenstructuurplan Plus (1998) geeft een lange-termijnvisie op beheer en inrichting van het openbaar groen. In februari 2008 is de Verordening Tilburg BoomT vastgesteld welk de bescherming van bomen binnen de bebouwde kom regelt.
8.12 Gezondheid
Gezondheid is één van de uitgangspunten geweest voor de nieuwe milieubeleidsvisie. Tilburg kent geen formeel gezondheidsbeleid. Het gezondheidsbeleid is verweven in beleidsvelden zoals zorg, welzijn, sport, wonen en milieu. De thema's lucht en geluid krijgen onder druk van Europese regelgeving steeds meer gewicht. Deze zijn uitvoerig aan de orde geweest in eerdere paragrafen.
De gezondheid van de burger is belangrijk en vraagt om extra bescherming, mede gezien het toenemende autoverkeer. Steeds vaker zien we nu dat normoverschrijdingen, bedoeld om de gezondheid van de mens te garanderen, bouwplannen langs drukke verkeerswegen kunnen blokkeren. Stedenbouw dient dus meer dan voorheen rekening te houden met gezondheid. Daarnaast zien we dat goede informatievoorziening een randvoorwaarde is voor een goede gezondheid. Het Tilburgse zorgportaal voorziet hierin.
8.13 Mobiliteit
Het mobiliteitsbeleid is verankerd in het Tilburgse Verkeers en Vervoer Plan (TVVP), "mobiliteit in balans". Het TVVP is door de raad van Tilburg vastgesteld op 15 december 2003. Het beleid stuurt aan op een evenwichtige en duurzame mobiliteitsontwikkeling. Er wordt een balans gezocht tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Basisprincipe voor mobiliteit is dat 'mobiliteit mag, maar niet altijd en overal'.
Mobilteitsgroei in de verkeersgebieden wordt met name geaccommodeerd op de hoofdnetten voor auto, fiets, openbaar vervoer en goederenvervoer. Sturing vindt plaats door te wisselen in aanbod, kwaliteit en prijs van de voorzieningen. Maar ook aan vraagbeïnvloeding in de vorm van mobilteitsmanagement wordt aandacht besteed. De verkeersgebieden krijgen de bestemming 'Verkeer V'.
De vormgeving van verblijfsgebieden moet ingericht zijn op het 'gastverblijf' voor gemotoriseerd verkeer en voor het langzaam verkeer (voetgangers- en fietsers) op een aangenaam en veilig verblijfsklimaat. Voldoende adequate parkeervoorzieningen in zowel bestaande als nieuw te realiseren situaties zijn van essentieel belang. De verblijfsgebieden krijgen de bestemming 'Verkeer-Verblijf V-V'.
Ambities in relatie tot milieu en leefbaarheid richten zich op het reduceren van geluidsoverlast en luchtverontreiniging. Tevens is het vizier gericht op minder ruimtebeslag en barrièrewerking door auto-infrastructuur.
8.14 Ruimtegebruik
Ruimte is een schaars goed waar we zuinig mee om moeten gaan. Deze schaarste in ruimte vormt het centrale idee achter het overheidsbeleid van de compacte stad. Efficiënt ruimtegebruik betekent in de kern meer doen op dezelfde plek. Intensivering kan op vele manieren, zoals het gebruik van de derde dimensie (dat wil zeggen hoger en dieper), maar ook het kunnen toepassen van verschillende gebruiksvormen en het zuiniger omgaan met de bestaande ruimte. Bij nieuwbouw binnen de kaders van dit bestemmingsplan moet zo veel mogelijk onderzocht worden of er mogelijkheden zijn voor meervoudig ruimtegebruik en dubbelgebruik van ruimten.
De woningen moeten voldoen aan de eisen van "aanpasbaar bouwen" en voorts moet het ontwerp "levensloopbestendig" zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de woningen geschikt zijn (te maken) om alle vitale woonfuncties gelijkvloers te situeren.
Hoofdstuk 9 Waterparagraaf
9.1 Bestaand Watersysteem
9.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied Beneden Dommel en Zandleij, en voor een klein deel in het stroomgebied van De Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap de Dommel ongeveer 165 ha) alsook tot het beheergebied van waterschap Brabantse Delta (ongeveer 34 ha).
Kraaiven is ongeveer 199 ha. groot en bestaat voornamelijk uit industrie-gebied.
Het terrein daalt geleidelijk vanaf de zuidzijde met een maaiveldhoogte van ongeveer 13,75 m + NAP, naar de noordoostelijke zijde waar het maaiveld op ongeveer 12,75 m + NAP ligt. Aan de westelijke plangrens ligt het maaiveld op ongeveer 13,10 m + NAP.
9.1.2 Bodem en grondwater
Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw te bestaan uit overwegend zandige grondlagen met voornamelijk sterk lemig, matig fijn zand in grondlagen met een dikte van meer dan 1 m. Daarin komen dunne leemlenzen voor. De doorlatendheid is wisselend matig tot goed. Aan de oostzijde van Kraaiven komen ook sterk zandige leemlenzen voor met een dikte van meer dan 1 m. Dit zijn slecht doorlatende grondlagen.
Uit regionale gegevens blijkt onder de deklaag het eerste watervoerende pakket (Formatie van Sterksel) te liggen, van matig grof tot uiterst grof grindhoudend zand, met een dikte van ongeveer 50 m. Daaronder ligt de eerste scheidende laag, met slibhoudend matig fijn tot matig grof zand en een dikte van ongeveer 100 m.
De maatgevende grondwaterstand varieert tussen 11,50 m + NAP aan de zuidoostelijke zijde, tot 10,00 m + NAP aan de noordwestelijke zijde. De gemiddelde grondwaterstand verloop van 10,80 m + NAP tot 9,40 m + NAP van zuidoost- naar noordwestelijke richting.
Het grondwater stroomt globaal in noord-noordwestelijke richting. Met maatgevende grondwaterstanden ruim 1,0 m onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie over het algemeen voldoende.
9.1.3 Oppervlaktewater
In het plangebied ligt het Wilhelminakanaal, met een streefpeil van 12,55 m + NAP. Tweede alarmfase hoog water treedt in bij 12,85 m + NAP; tweede alarmfase laag water treedt in bij 12,35 m + NAP. Dit kanaal heeft een belangrijke transportfunctie en een beperkte waterhuishoudkundige functie. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater. Het waterschap De Dommel en Brabantse Delta beheren de waterkwaliteit; Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkwantiteit.
Het Wilhelminakanaal wordt verbreed richting Tilburg. Voor deze verruiming worden de huidige sluis II en III vervangen door één nieuwe sluis ten noorden van de huidige sluis III. De huidige sluis II wordt afgebroken. Het kanaalgedeelte tussen sluis II en III wordt verruimd naar een klasse IV profiel en krijgt hetzelfde streefpeil als de huidige kanaalgedeelte ten westen van sluis II.
Buiten het watergangenstelsel ligt ook de vijver Wolterbeek, Langs de Wolterbeeksestraat. De plas is ontstaan door intredend grondwater in de voormalige zandwinput, en wordt gevoed door het gescheiden stelsel van de omgeving van de Zevenheuvelenweg. Het peil wordt gereguleerd door een vijzelgemaal. Deze installatie heeft echter nog nooit gedraaid. Door de uitbreiding van het bedrijventerrein Kraaiven - Charlotte wordt een deel van het conventioneel gescheiden stelsel naar een verbeterd gescheiden stelsel.
9.1.4 Riolering
In de bestaande situatie is in 165 ha een gemengd rioolstelsel aanwezig. In het noordwestelijke deel van het gebied (34 ha), ligt een conventioneel gescheiden stelsel. Het regenwater van dit gescheiden stelsel wordt geborgen in de vijver Wolterbeek aan de Wolterbeekstraat. Het plangebied is in de bestaande situatie volledig gerioleerd.
Binnen de westelijke plangrens is het opvoergemaal Swaardven gesitueerd. Het bemaalt de zuidwestelijke gemengde rioolstelsels. Binnen het plangebied ligt een lozingsput van het gemaal Vossenberg dat buiten het plangebied is gesitueerd.
Het vuilwater van het gehele plangebied stroomt af naar de afvalwaterzuiveringinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel.
9.1.5 Functies
Waterschappen De Dommel alsook Brabantse Delta, voeren een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.
In het Provinciaal Waterhuishoudingplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend. Dit vooruitlopend op de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) waarin wateren dienen te zijn onderverdeeld naar typologie. Hierbij zal aquatische ecologie een prominent item zijn.
Het beleid van beide waterschappen is in grote lijnen weergegeven in de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005 en in werking is sinds 17 september 2005) en in de Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta (d.d. 29 juni 2005).
Uit de Keurkaarten blijken geen oppervlaktewateren met bijzondere waarde binnen het plangebied aanwezig te zijn, met uitzondering van het Wilhelminakanaal. Het plangebied wordt wel aan drie zijden omgeven door keurbeschermingsgebieden. Aan de zuidzijde het Wilhelminakanaal. Aan de noord- en westzijde sluit een groot keurbeschermingsgebied aan met een totaaloppervlakte van ongeveer 1300 ha.
Het Wilhelminakanaal behoord tot de ecologische hoofdstructuur, en heeft als natuurdoeltype "multifunctioneel water". Het Wilhelminakanaal is tevens aangewezen als ecologische verbindingszone.
9.2 Duurzaam Stedelijk Water
Bij toekomstige ontwikkelingen dient de omgang met regenwater te passen binnen de beleidsuitgangspunten zoals die omschreven zijn in het gemeentelijke waterplan (GWP), het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en de vierde nota waterhuishouding (NW4).
Bij nieuwbouwplannen dienen de mogelijkheden onderzocht te worden of er op een duurzame manier omgegaan kan worden met regenwater. Mogelijkheden hiervoor zijn:
- a. regenwater opvangen en hergebruiken, bijv. voor toiletspoeling;
- b. regenwater infiltreren in de bodem;
- c. een combinatie van beide mogelijkheden.
In het kader van grote renovaties, stadsvernieuwing en grote bouwplannen wordt het omgaan met het watersysteem structureel duurzaam aangepakt. De mogelijkheden om anders om te gaan met het hemelwater worden verkend en afgewogen. Waar technisch en financieel haalbaar, wordt de afvoer van hemelwater afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel.
In het Waterstructuurplan is dit plangebied als speerpuntlocatie aangeduid, met als prioriteit hydrologisch neutraal bouwen en daarmee retenderen van regenwater.
Tevens is als ambitie aangegeven het effluentwater van waterzuivering Tilburg als industriewater te gebruiken.
De aanpak bij elk plan is maatwerk. Dat is het geval geweest bij de bouw van multifunctionele kleinindustrie- en kantoorfaciliteiten aan de Kraaivenstraat waar het regenwater is afgekoppeld. Het wordt ondergronds geborgen en geïnfiltreerd.
9.3 Watertoets
9.3.1 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- a. streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- b. optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- c. vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zoals verwoord in het Waterplan en het Waterstructuurplan zijn nog steeds actueel. Ze zijn ook meegenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 3 dat in 2005 is vastgesteld. In bestaand stedelijk gebied kan het vasthouden van gebiedseigen water een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van het natuurlijk watersysteem. Afkoppelen van het regenwater van de riolering en infiltratie in de bodem leidt tot herstel van de grondwateraanvulling. Het ambitieniveau ligt op ongeveer 5 ha per jaar.
In het vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP-3), is de studie gepland naar de zogenaamde blauwe aders. Het afgekoppelde regenwater wordt via deze transportriolen opgevangen en afgevoerd buiten het gebied, bijvoorbeeld naar oppervlaktewater. In het actuele Basis Rioleringsplan (BRP) is de noodzaak van deze secundaire afwateringsstructuur op de lange termijn geïntroduceerd, op basis van hydraulische overwegingen. Deze leidingen moet de bestaande riolering ontlasten, onder andere van afkoppelplannen in aangrenzende plangebieden.
Bij het formuleren van de bovengenoemde gemeentelijke beleidsstukken zijn de waterpartners betrokken. De paragraaf waterhuishouding en riolering is gebaseerd op gemeentelijk waterbeleid, en dan ook impliciet op het rijks-, het provinciale en het regionale beleid. Het concept is eerst voorgelegd aan de waterbeheerders.
9.3.2 Proces
De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg d.d. 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en waterschap De Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken.
De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend.
Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is.
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerders, waterschap De Dommel en Brabantse Delta, via e-mail d.d. 14 maart 2007. Daarbij is de opzet van dit beheerbestemmingsplan toegelicht, en de opgestelde waterparagraaf voorgelegd. De waterschappen leverde op- en aanmerkingen / een voorlopig wateradvies aan, als reactie op het 1e (en indien nodig 2e) concept. Deze opmerkingen zijn verder zo veel mogelijk verwerkt in de eindconcept waterparagraaf en de plankaart.
De waterschappen stemmen in met dit eindconcept waterparagraaf. Dit alles en in het bijzonder hun voorlopig wateradvies, is verwoord in de brief van De Dommel met kenmerk U-08-03649, d.d. 27 maart 2008 en de brief van Brabantse Delta met kenmerk 08U002809, d.d. 3 april 2008.
In het kader van de inspraak en tervisielegging van het bestemmingsplan zullen de waterschappen hun definitieve wateradvies formuleren.
Hoofdstuk 10 Financiële Paragraaf
In geval een toekomstige ontwikkeling binnen het bestemmingsplan een gemeentelijke grondexploitatie betreft, zal afhankelijk van het te verwachten resultaat een prioriteitenafweging gemaakt moeten worden waarna, bij positieve besluitvorming, de dekking binnen de Beleidsanalyse Grondexploitatie verantwoord zal worden. Derhalve worden alleen gemeentelijke exploitatieplannen in uitvoering genomen waarvan het resultaat gedekt is.
Ingeval een toekomstige ontwikkeling binnen het bestemmingsplan een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, is de Exploitatieverordening Gemeente Tilburg 2001 van toepassing. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten op basis van de genoemde verordening. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.
In geval er sprake is van bodemverontreiniging zullen de saneringskosten in het resultaat meegenomen worden wanneer in de praktijk blijkt dat deze kosten niet op de aankoopprijs in mindering kunnen worden gebracht óf dat deze kosten niet op de vervuiler te verhalen zijn. Bij particulier initiatief zullen de kosten op de particuliere exploitant worden verhaald door middel van een af te sluiten exploitatieovereenkomst indien de sanering door de gemeente wordt uitgevoerd.
Met betrekking tot de sanering van overlast gevende en ruimtelijk slecht passende functies/bedrijventerreinen kan bij gewenste bedrijfsverplaatsingen binnen dit gebied, afhankelijk van de daarvoor beschikbare middelen, een beroep gedaan worden op het budget voor verplaatsing milieuhinderlijke bedrijven opgenomen in het stadsprogramma. Eventuele kosten voor de herinrichting van het openbaar gebied zullen worden gedekt binnen het Stadsprogramma (onderhoud wegen en onderhoud groen). Voorts zal een beroep worden gedaan op subsidies.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 11 Inspraak En Overleg
11.1 Inspraak
Gedurende de inspraaktermijn zijn geen inspraakreacties ontvangen.
11.2 Behandeling Vooroverleg
Er zijn reacties ingediend door de directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving van de provincie Noord Brabant, Rijkswaterstaat, Waterschap de Dommel en Gasunie. De reacties van enkele overleginstanties zijn nog niet ontvangen maar zullen worden meegenomen in de ontwerpfase. De volgende reacties zijn ontvangen:
Rijkswaterstaat
- 4. Langs het kanaal is een zone opgenomen met de bestemming 'Waterstaat waterstaatkundige
functie'. Deze bestemming dient ook bebouwingsvrij te worden gehouden. Uit de plankaart maak ik op dat deze zone minimaal 10 meter breed is, dat voldoende is voor een kanaal dat toegankelijk is voor klasse II scheepvaart (de huidige situatie). Echter, zoals u ook aangeeft in het bestemmingsplan, is uw gemeente met mijn organisatie in overleg over de mogelijkheden om klasse IV scheepvaart in de toekomst mogelijk te maken in het Wilhelminakanaal tot aan haven Loven (vanuit het westen). Bij een klasse IV kanaal wordt standaard gevraagd om een bebouwingsvrije zone (met de bestemming Waterstaatkundige functie) van minimaal 25 meter. Deze zone is noodzakelijk voor beheer en onderhoud en een goede functionering van het kanaal. Ik verzoek u daarom om al zo veel mogelijk hiermee rekening te houden.
- 5. Om een toekomstige opwaardering van het Wilhelminakanaal niet onnodig te belemmeren, verzoek ik u om in de algemene regels van het bestemmingsplan een overlegzone op te nemen van 75 meter vanaf de oever van het Wilhelminakanaal (conform vigerend provinciaal beleid). Bij nieuwe ontwikkelingen binnen deze zone moet dan een verklaring van geen bezwaar worden afgegeven door de vaarwegbeheerder, in dit geval Rijkswaterstaat Noord-Brabant.
Standpunt gemeente
- 1. Advies niet overgenomen. Zoals in 2.1.3.1 van de toelichting staat vermeld zijn de plannen voor verbreding en verdieping van het Wilhelminakanaal nog onvoldoende concreet en zal hiervoor een aparte ruimtelijke procedure gevoerd worden. In onderhavig bestemmingsplan wordt geen onbebouwde zone van 25 meter aan weerskanten van het Wilhelminakanaal opgenomen. Het gestelde van Rijkswaterstaat, namelijk dat de binnen een zone van 10 meter vanaf het Wilhelminakanaal geen bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen, is niet correct.
- 2. Advies niet overgenomen. Wij nemen geen overlegzone op langs het Wilhelminakanaal omdat dit niet past binnen onze systematiek. Bij eerdere onlangs vastgestelde bestemmingsplannen is evenmin een overlegzone van 75 meter opgenomen, waarop geen reacties zijn ingediend door Rijkswaterstaat. Een zogenaamde overlegzone van 75 meter is inderdaad provinciaal beleid uit het streekplan. Volgens het overgangsrecht uit de Wet ruimtelijke ordening wordt het streekplan beschouwd als een structuurplan, dat geen bindende werking heeft voor lagere overheden, de gemeente Tilburg in dit geval.
Waterschap De Dommel
In paragraaf 9.1.5 wordt aangegeven dat er op de keurkaarten geen bijzondere oppervlaktewater met bijzondere waarden zijn aangeduid. Het Wilhelminakanaal behoord echter tot de ecologische hoofdstructuur, en heeft als natuurdoeltype "multifunctioneel water". Het Wilhelminakanaal is tevens aangewezen als ecologische verbindingszone. Ik verzoek u dit op te nemen in de tekst.
Standpunt gemeente
Advies overgenomen.
Gasunie
- 1. In het gebied waarop dit plan betrekking heeft, liggen twee regionale 40 bar aardgastransportleidingen van ons bedrijf. Op de plankaart zijn naast, de in rood aangegeven operationele leidingen, in geel twee buiten bedrijf zijnde leidingdelen gemarkeerd. Deze leidingstukken maken geen deel meer uit van ons actieve aardgastransportnet en kunnen derhalve van de plankaart worden verwijderd.
- 2. In hoofdstuk 6.3.2 "Dubbelbestemming" staat aangegeven dat de voor gasleiding opgenomen dubbelbestemming een afstand van 5 meter ter weerzijde van de hartlijn van de leiding bedraagt. Voor een regionale 40 bar aardgastransportieiding geldt een dubbelbestemming, ook wel belemmerdestrook genoemd, van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. We verzoeken u conform de plankaart de afstand van 5 meter zowel in het voornoemde hoofdstuk alsook in artikel 11 "Leiding-Gas" van de regels te wijzigen in 4 meter ter weerzijde van de hartlijn van de leiding.
- 3. In artikel 11 "Leiding-Gas" van de regels wordt aangegeven dat de binnen het plan gebied aanwezige aardgastransportleidingen een diameter van en 8 en 12 inch hebben. Uit de bijgevoegde plankaart blijkt dat de binnen het onderhavige plangebied gelegen Gasunie leidingen een diameter kennen van 4 en 8 inch. Wij verzoeken u hierbij het betreffende artikel met deze informatie aan te passen.
Standpunt gemeente
1. Advies overgenomen.
2. Advies overgenomen.
3. Advies overgenomen.
VROM-Inspectie
1. Het plangebied grenst aan de noord-, west- en zuidzijde aan bosgebieden van de EHS. Het deel van het plangebied ten zuiden van de Zevenheuvelenweg en ten noorden van de Swaardvenstraat maakt onderdeel uit van de EHS/GHS. Op pagina 38 van het bestemmingsplan staat expliciet vermeld dat 'het bos in het zuiden van het plangebied als GHS komt te vervallen'. Daarmee is duidelijk dat er een aantasting van de EHS plaatsvindt.
Het ruimtelijk beleid van de EHS is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Hierbij geldt een specifiek afwegingskader, het zogenoemde 'nee, tenzij-beginsei'. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van een groot openbaar belang. Bij ingrepen die aan deze criteria voldoen, moet de schade zoveel mogelijk worden gemitigeerd dan wel gecompenseerd.
Het plan maakt duidelijk dat de EHS wordt aangetast, maar het 'nee, tenzij regime'
is daarbij niet afgewogen. Tevens is er niets vermeld over de wijze
waarop de aantasting van de EHS wordt gemitigeerd dan wel gecompenseerd. Het
Rijk hecht eraan dat de 'nee, tenzij-afweging' expliciet wordt gemaakt om aan te
tonen dat deze ruimtelijke ingreep in dit deel van de EHS kan worden
gerechtvaardigd.
2. Uit de toelichting bij het plan blijkt niet of en welke aardgastransportleidingen er in of in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied voorkomen. Buisleidingen zijn aan te merken als een ruimtelijk relevant aspecten binnen het plangebied inclusief hun toetsingszones. Ik verzoek u buisleidingen en toetsingszones op de plankaart weer te geven. Voor deze buisleiding zijn richtlijnen opgenomen in de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" (VROM, 1984).
Ik verzoek u de relevante informatie over de kenmerken van de genoemde buisleiding, zoals "druk", "diameter" en "transporteerbare stof" in de plantoelichting op te nemen. Deze risicorelevante parameters zijn van belang om de risico's van buisleidingen in beeld te brengen. Verder verzoek ik u de richtlijnen uit de genoemde circulaire toe te passen en de relevante bebouwings- en
toetsingszones in de Regels te verwoorden.
3. Verder wijs ik u erop dat momenteel het Besluit externe veiligheid buisleidingen (AMvB Buisleidingen) wordt opgesteld, die naar verwachting in 2009 in werking treedt. Met de inwerkingtreding wordt voornoemde circulaire ingetrokken. De AMvB Buisleidingen gaat uit van de systematiek zoals die in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt toegepast. Dit betekent dat voor het plaatsgebonden risico (PR) de 10-6 contour dient te worden berekend. Tevens moet het groepsrisico (GR) bij het ruimtelijk besluit worden betrokken. Ik adviseer u in contact te treden met de Gasunie. De Gasunie berekent op uw verzoek het PR en het GR. Binnen de 10-6 contour van het PR verzoek ik u in de
Planregels geen mogelijkheden te creëren voor het toestaan van kwetsbare bestemmingen, ook niet bij ontheffing of wijziging.
4. Mocht het bestemmingsplan beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour toelaten, dan adviseer ik u in de toelichting te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met het PR. Voorts verzoek ik u, indien nodig, het GR te verantwoorden. De GR-contour is niet hard. Ook net buiten de contour verdient het aanbeveling aandacht te besteden aan het groepsrisico. In zijn algemeenheid adviseer ik u aan weerszijden van aardgastransportleidingen een 'belemmeringenstrook' van 5 meter op te nemen. Deze strook is nodig voor het onderhoud van de leidingen. Voor deze belemmeringenstrook adviseer ik u een aanlegvergunningstelsel op te nemen ter voorkoming van graafschade.
5. U heeft van RWS een separate op 17 maart 2009 gedateerde brief ontvangen inzake de waterstaatsbelangen. Ik volsta hier met verwijzing naar die brief.
Standpunt gemeente
- 1. Advies niet overgenomen. Paragraaf 2.3 van de toelichting beschrijft uitvoerig hoe wordt omgegaan met natuurcompensatie ter plaatse. Ons inziens wordt hiermee de ingreep in de EHS voldoende gerechtvaardigd.
- 2. Advies overgenomen. In paragraaf 2.5.2. van de toelichting is een kaartje opgenomen waarop ondermeer gasleidingen staan weergegeven. In paragraaf 8.3 van de toelichting zal informatie worden opgenomen over de kenmerken van de aanwezig buisleidingen, zoals "druk", "diameter" en "transporteerbare stof". Op de plankaart zijn alleen de aardgasleidingen weergegeven van 40 bar, zoals de Gasunie ons adviseert.
- 3. Advies overgenomen. De PR 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van de Bevi inrichtingen zijn berekend op twee bedrijven na, die in de vaststellingsfase zal worden aangevuld. De contouren worden opgenomen op de plankaart indien ze buiten de perceelsgrens liggen.
- 4. Advies niet overgenomen. Omdat sprake is van een conserverend bestemmingsplan en het groepsrisico bij de transportmodaliteiten niet toeneemt door ruimtelijke ontwikkelingen, behoeft er op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2008) geen verantwoordingsplicht opgenomen te worden.
- 5. Zie beantwoording inspraakreactie Rijkswaterstaat.
11.3 Zienswijzen
Gedurende de termijn van ter inzage legging zijn zeven zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn ingediend door:
1. Rijkswaterstaat, per post ingekomen op 22 juni 2009
Langs het kanaal heeft u een zone van ca. 10 meter bestemd als ´Waterstaatkundige functie´. Deze strook is minimaal nodig voor beheer en onderhoud en veiligheid bij een "Klasse II kanaal". Uw gemeente is echter met Rijkswaterstaat in gesprek over de mogelijkheden om klasse IV scheepvaart in de toekomst mogelijk te maken in het Wilhelminakanaal tot aan de haven Loven (vanuit het westen). Om klasse IV schaapvaart mogelijk te maken is het noodzakelijk dat de vaarwegbeheerder grip heeft op de ruimtelijke ordening langs de vaarweg om nadelige invloed van activiteiten van derden op het functioneren van de vaarweg nu of in de toekomst te voorkomen of te beperken. Bij een klasse IV kanaal is er daarom een zone Waterstaat - Waterstaatkundige functie gewenst van minimaal 25 meter.
In mijn reactie op het voorontwerpbestemmingsplan heb ik u gevraagd om langs het kanaal een overlegzone van 75 meter op te nemen, conform provinciaal beleid. U heeft aangegeven deze overlegzone niet op te nemen, aangezien dit provinciaal beleid niet bindend is voor de gemeente en omdat het niet past binnen uw systematiek.
Ik wil u nadrukkelijk vragen een toekomstige opwaardering van het Wilhelminakanaal niet onnodig te belemmeren , juist ook in het belang van uw gemeente. Ik verzoek u daarom om dan ten minste een overlegzone van 25 meter vanaf de rand van het kanaal op te nemen in de regels en op de plankaart. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen deze zone moet dan toestemming worden verkregen van de vaarwegbeheerder. Juist omdat de plannen voor opwaardering van het kanaal op dit traject nog niet concreet zijn, is een overlegzone een goede manier om de planvorming voor opwaardering van het kanaal niet te belemmeren.
Daarnaast wijs ik u er op dat werken in/aan/op/over de oever en het kanaal vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr). Ik verzoek u om dit op te nemen in de regels voor de bestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie.
Standpunt gemeente
Wij nemen om diverse redenen geen overlegzone op langs het Wilhelminakanaal.
Vooropgesteld dient te worden dat het niet opnemen van een overlegzone de toekomstige opwaardering van het kanaal geenszins behoeft te belemmeren. Een groot deel van de gronden langs het kanaal is in eigendom van de waterbeheerder (Rijkswaterstaat). Ongewenste ontwikkelingen zijn op die gronden niet aan de orde.
Op gronden die niet in eigendom van de waterbeheerder zijn leidt een overlegzone waarbij voor nieuwe ontwikkelingen toestemming van de vaarwegbeheerder (Rijkswaterstaat) moet worden verkregen, tot een mogelijke inperking van de bouwmogelijkheden op deze percelen en daarmee tot planschade en onvoldoende rechtszekerheid voor de betreffende perceeleigenaren.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijze heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Tilburg en Rijkswaterstaat. In dit overleg is door Rijkswaterstaat een overlegzone geopperd waarbij geen sprake is van toestemming van de vaarwegbeheerder voor nieuwe ontwikkelingen, maar van een adviesplicht. Het instellen van een dergelijke overlegzone past niet binnen de Tilburgse bestemmingsplan systematiek. Bij eerdere onlangs vastgestelde bestemmingsplannen is evenmin een overlegzone opgenomen. Hierop zijn destijds geen reacties ingediend door Rijkswaterstaat. Omwille van een eenduidige plansystematiek zal ook een dergelijke overlegzone niet in dit bestemmingsplan worden opgenomen.
Als aanvullend argument kan worden aangevoerd dat bij ingrijpende ontwikkelingen die afwijken van het bestemmingsplan een planologische procedure gevoerd moet worden (projectbesluit of bestemmingsplanherziening). In het kader van deze procedures wordt Rijkswaterstaat standaard gehoord.
De vergunningplicht voor werken in/aan/op/over de oever en het kanaal is wettelijk verankerd in de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) en behoeft niet in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
Conclusie
De zienswijze is ongegrond.
2. N.V. Nederlandse Gasunie, per post ingekomen op 30 juni 2009
Uit inzage is gebleken dat de door ons gemaakte opmerkingen uit het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro niet geheel naar tevredenheid zijn doorgevoerd.
Zoals in het voorontwerpbestemmingsplan aangegeven liggen in het gebied waarop dit plan betrekking heeft twee regionale 40 bar aardgastransportleidingen van ons bedrijf. Op de plankaart welke wij met het voorontwerpbestemmingsplan hebben gestuurd zijn naast de in rood aangegeven operationele leidingen, in geel twee buiten bedrijf zijnde leidingdelen gemarkeerd. Deze leidingstukken maken geen deel meer uit van ons actieve aardgastransportnet en kunnen derhalve van de plankaart worden verwijderd. De overige gastransportleiding op de plankaarten zijn geen aardgastransportleiding welke in beheer zijn van de N.V. Nederlandse Gasunie.
Wij verzoeken u de plankaarten met wat hierboven staat beschreven op nauwgezette wijze aan te passen.
Standpunt gemeente
De twee buiten gebruik zijnde leidingdelen zullen van de plankaart worden verwijderd.
Conclusie
De zienswijze is gegrond.
3. Waterschap De Dommel, per post ingekomen op 13 juli 2009
Op 17 maart jl. heeft het waterschap (brief met kenmerk: U-09-01993) verzocht om in paragraaf 9.1.5 te vermelden dat "het Wilhelminakanaal behoort tot de ecologische hoofdstructuur en als natuurdoeltype "multifunctioneel water" heeft. Het Wilhelminakanaal is tevens aangewezen als ecologische verbindingszone". Deze toevoeging is correct in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen.
Omdat de voorgaande, oorspronkelijke, alinea niet aangepast is ("Uit de Keurkaarten blijken geen oppervlaktewateren met bijzondere waarde binnen het plangebied aanwezig te zijn") is in het ontwerpbestemmingsplan sprake van een tegenstrijdige beschrijving. Ik verzoek u om dit aan te passen.
Standpunt gemeente
De oorspronkelijke alinea wordt als volgt aangepast: "Uit de Keurkaarten blijken geen oppervlaktewateren met bijzondere waarde binnen het plangebied aanwezig te zijn, met uitzondering van het Wilhelminakanaal"
Conclusie
De zienswijze is gegrond.
4. Bureau Broeders namens de heer J*********, per post ingekomen op 14 juli 2009
Het ontwerpplan kent aan het perceel Ledeboerstraat 70 (in eigendom van de heer *********) de bestemming Bedrijventerrein" toe met een perceelsgerichte bestemming (b<3 1). Op grond van de hiervoor geldende voorschriften dient te worden geconcludeerd dat met deze bestemming voor het onderhavige perceel forse beperkingen worden opgelegd ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan "Industrieterrein Noord". In het vigerende plan zijn ondermeer woningen toegestaan. In het ontwerpplan mag op onderhavig perceel geen woning worden gerealiseerd. Een planologische mutatie als thans aan de orde zal beslist aanleiding zijn tot het indienen van een verzoek tot planschade.
In de toelichting op het nu voorliggende ontwerp-plan worden doelen geformuleerd, die de gemeente wenst te bereiken met het plan. Eén van die uitgangspunten betreft het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor particulier initiatief overeenkomstig het gemeentelijk beleid. Tevens is het streven om de flexibiliteit te vergroten door ruime bestemmings- en bebouwingsregelingen, ontheffingsmogelijkheden ed.
Tot slot zij nog opgemerkt dat er reeds meerdere woningen in het plangebied en in het bijzonder de Ledeboerstraat aanwezig zijn.
Gelet op vorenstaande verzoek ik u primair het aan de heer J.M. van der Ven in eigendom toebehorende perceel aan de Ledeboerstraat 70 voor dat gedeelte waar thans het kantoor is gevestigd (mede) te bestemmen tot bedrijfswoning en op de plankaart de aanduiding "bedrijfswoning" (bw) te vermelden.
Standpunt gemeente
Binnen het vigerende plan zijn bedrijfswoningen niet zonder meer toegestaan. Eén van de voorwaarden voor een bedrijfswoning binnen het vigerende plan is dat de woning voor het gebruik van de bedrijfsgebouwen onontbeerlijk is. Aan dit criterium kan vandaag de dag zelden of nooit worden voldaan. Er is dan ook geen sprake van een beperking van de mogelijkheden nu in het nieuwe plan bedrijfswoningen niet langer zijn toegestaan. De bestaande bedrijfswoningen die in het plangebied zijn gesitueerd zijn als zodanig op de plankaart aangegeven met de functieaanduiding (bw) en kunnen gehandhaafd blijven.
Conclusie
De zienswijze is ongegrond.
5. Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten namens Vollenhoven Olie B.V., per post ingekomen op 15 juli 2009
Namens mijn cliënte, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vollenhoven Olie BV, die is gevestigd en kantoor houdt aan de Goirkekanaaldijk 221 te (5048 AA) Tilburg, maar in casu uitdrukkelijk domicilie kiest aan mijn kantooradres, breng ik hierdoor, derhalve tijdig binnen de daartoe staande wettelijke termijn, over het blijkens publicatie d.d. 4 juni 2009 vanaf 5 juni tot en met 16 juli 2009 voor een ieder ter inzage gelegd ontwerp bestemmingsplan
'Bedrijventerrein Kraaiven 2008' de navolgende zienswijze naar voren:
1. Cliënte acht het juist en kan zich er derhalve ook in vinden dat aan het haar in eigendom toebehorend bedrijfsperceel aan de Goirkekanaaldijk 221 (5048 AA) Tilburg de positieve bestemming 'Bedrijventerrein' zal worden toegekend.
Omdat zij haar bedrijfsperceel aan de Goirkekanaaldijk 221 onder meer ook gebruikt als opslagdepot acht cliënte het echter óók juist, dat voor het betreffende perceel ook de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-opslag gevaarlijke stoffen' zal gelden.
In dit kader merkt cliënte nog op, dat het naar haar oordeel bovendien duidelijker zou zijn indien uit de plankaart zou blijken dat het bedrijfsperceel van cliënte een 'Bevi-bedrijf' betreft.
2. Cliënte exploiteert aan de Zevenheuvelenweg nr. 24 een AVIA-motorbrandstoffenverkooppunt. Blijkens de ontwerp plankaart is het de bedoeling dat dit motorbrandstoffenverkooppunt de bestemming 'Bedrijventerrein (BT)' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-groothandel motorbrandstoffen' zal krijgen.
Het betreffende motorbrandstoffenverkooppunt is echter ook - en dat al sinds jaar en dag ! - toegankelijk voor een ieder en er worden daar dus ook motorbrandstoffen aan particulieren verkocht.
Aldus dient het aan de Zevenheuvelenweg 24 gelegen AVIA-motorbrandstoffenverkooppunt naar het oordeel van mijn cliënte de positieve bestemming 'bedrijfverkooppunt motorbrandstoffen' te krijgen.
3. Tenslotte wijst cliënte nog op enkele onvolkomenheden/onduidelijkheden op de ontwerp plankaart c.q. het renvooi:
- blijkens de ontwerp plankaart krijgen langs de Midden Brabantweg gelegen percelen de bestemming 'DH-P', die bestemmingsaanduiding wordt echter niet, althans niet met die letters, herhaald op het renvooi (dat echter kennelijk abusievelijk wel tweemaal de bestemming 'DH' heeft!)
- Op de ontwerp plankaart komt op een perceel langs de Midden Brabantweg de aanduiding 'sdh-aws' voor, maar die aanduiding komt niet terug op het renvooi. Kennelijk is op de ontwerp plankaart bedoeld de aanduiding 'sdh-awje'.
Op vorenstaande gronden, die ik desgewenst gaarne bereid ben nader (mondeling) toe te lichten, verzoek ik de leden van uw Raad het bestemmingsplan met inachtneming van de onderhavige zienswijze vast te stellen.
Standpunt gemeente
Ad 1.
Het perceel van Vollenhoven Olie B.V. aan de Goirkekanaaldijk 221 heeft de bestemming ´Bedrijventerrein´, waarbij maximaal categorie 3.1 bedrijvigheid is toegestaan. De hoofdactiviteiten van Vollenhoven vallen onder de SBI omschrijving ´Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen: vloeistoffen, o.c. < 100.000m³´, met een categorieaanduiding van 4.1. Op grond van artikel 4.1.1 sub b is bestaande bedrijvigheid in een hogere categorie dan aangegeven op de plankaart toegestaan.
In de voorschriften zal ambtshalve worden opgenomen dat groothandel in motorbrandstoffen niet is toegestaan, behalve daar waar dit op de plankaart met de aanduiding ´specifieke vorm van bedrijventerrein - groothandel motorbrandstoffen (sbt - ghm)´ wordt toegestaan. Op de plankaart zal het perceel van Vollenhoven Olie B.V. aan de Goirkekanaaldijk 221 deze aanduiding ´sbt - ghm´ krijgen. De bedrijvigheid van Vollenhoven Olie BV aldaar is daarmee positief bestemd. Een nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-opslag gevaarlijke stoffen' achten wij niet wenselijk.
Binnen de plansystematiek worden BEVI bedrijven niet als zodanig op de plankaart aangeduid. Wel wordt de veiligheidszone van een BEVI bedrijf op de plankaart aangegeven, echter uitsluitend voor zover deze zone buiten het eigen perceel van het betreffende BEVI bedrijf valt. De veiligheidszone heeft namelijk alleen mogelijke consequenties voor omliggende bedrijven als en voor zover deze over het perceel van een omliggend bedrijf valt. Een BEVI bedrijf wordt zelf niet gehinderd door de eigen zone. De zone wordt dan ook niet op het eigen perceel weergegeven.
Ad 2.
Uitgangspunt bij het opstellen van een nieuw beheerbestemmingsplan is de nadruk op beheer: het bestemmingsplan betreft een actualisatie van de voor het van kracht worden van dit plan vigerende planologische regelingen.
In het vigerende plan is het betreffende perceel bestemd als ´Verzorgingscentrum´. De als zodanig bestemde gronden mogen onder andere worden bebouwd met een benzine verkooppunt, winkels en een café-restaurant. De bouwwerken mogen voorts uitsluitend worden gebruikt voor horeca- of handelsdoeleinden.
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat onder het vigerende planologische regime een benzineverkooppunt toegestaan is, en dat de locatie op basis van het vigerende plan niet beperkt bestemd is voor een groothandel voor motorbrandstoffen. Voor het gedeelte van het perceel aan de Zevenheuvelenweg wordt de op de plankaart aangegeven bestemming "Bedrijventerrein (BT)" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - groothandel motorbrandstoffen (sbt-ghm)" gewijzigd in de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" met een categorieaanduiding "(b=2)".
Ad 3
Voor wat betreft de eerste opmerking: de legenda wordt aangepast, de letters DH-P worden toegevoegd aan de kleurcodering behorende bij de bestemming Detailhandel - Perifeer.
Voor wat betreft de tweede opmerking: de plankaart en de legenda worden met elkaar in overeenstemming gebracht; de aanduiding ´sdh-aws´ wordt gewijzigd in ´sdh-awp´.
Conclusie
De zienswijze is deels gegrond en deels ongegrond.
6. Bedrijven Overleg Regio Tilburg (BORT), per post ingekomen op 16 juli 2009
Onze reactie heeft betrekking op de eventuele ruimte voor vestiging van brandstofverkooppunten via detailhandel. Voor de goede orde wijzen wij u er op dat wij hier een verklaard tegenstander van zijn. In onze ogen is alleen ruimte voor verkoop van brandstof via groothandel, zoals nu het geval is. Voor een onderbouwing van ons standpunt verwijzen wij gemakshalve naar onze brief van 19 november 2008 (bijgevoegd).
De tekst van het onderhavige bestemmingsplan is op dit punt niet helemaal duidelijk - met name artikel 1.79 -, zodat wij er voor gekozen hebben ons eerdergenoemde standpunt langs deze weg (wederom) in te brengen.
Bijgevoegde brief d.d. 19 november 2008
Hierbij reageren wij op het voornemen van de gemeente medewerking te verlenen aan de komst van een onbemand tankstation op industrieterrein Kraaiven. Dit tankstation wordt gevestigd aan de Kraaivenstraat. Het station zal naar onze inschatting 400 bezoekers per dag aantrekken. Deze bezoekers zullen in hoofdzaak gebruikmaken van het kruispunt Kraaivenstraat -Zevenheuvelenweg. Dat kruispunt is nu al een knelpunt, zowel wat verkeersveiligheid als capaciteit betreft. Daardoor stokt het verkeer op dit kruispunt zeer frequent, in elk geval is daarvan sprake tijdens de ochtend- en avondspits. Op extra verkeer wegens de komst van een tankstation zitten wij dan ook niet te wachten. Wij dringen daarom op zo kort mogelijke termijn aan op een diepgaand onderzoek naar de mogelijkheden van stroomlijning van de verkeersafwikkeling tussen de Middenbrabantweg en Kraaiven. Dat onderzoek moet breed van opzet zijn en moet los gezien worden van de komst van de eventuele Mall naar deze omgeving, omdat er in dat geval een aparte ontsluiting gerealiseerd zal worden. Ons inziens dient dit onderzoek en de uitwerking van de daaruit waarschijnlijk voortvloeiende aanpassingen vooraf te gaan aan de eventuele vergunningverlening. Het spreekt voor zich dat onze organisatie dit onderwerp met veel belangstelling volgt, mede gelet op de noodzaak van een goede bereikbaarheid van de bedrijven aan de autoboulevard.
Een ander aspect van de eventuele komst van het onbemande tankstation is de openbare orde en veiligheid. Er is door politie, gemeente, overkoepelende beveiligingsstichting en individuele bedrijven veel energie gestoken in een adequate terreinbeveiliging en u kunt zich voorstellen dat een onbemand tankstation voor ongewenste situaties zou kunnen zorgen. Het is voor ons van groot belang dat dit voldoende aandacht krijgt in de fase van de vergunningverlening.
Standpunt gemeente
De strook grond tussen de Kraaivenstraat en de Middenbrabantweg (´Autoboulevard Kraaiven´) is in het nieuwe plan bestemd als ´Detailhandel-Perifeer´. Volgens de voorschriften zijn de als zodanig bestemde gronden bestemd voor ´detailhandel perifeer uitsluitend gericht op autohandel / garagebedrijf´. Brandstofverkooppunten via detailhandel zijn dus binnen deze bestemming niet toegestaan; een dergelijk verkooppunt zal met vrijstelling of herziening van het nieuwe bestemmingsplan moeten worden gerealiseerd. Een verzoek om vrijstelling of herziening zal op mogelijkheden en wenselijkheid worden beoordeeld. Daarbij zullen onder andere ook de verkeerskundige aspecten worden beoordeeld.
De tekst van artikel 1.79 (de begripsbepaling van ´perifere detailhandel´) kan inderdaad onduidelijkheden oproepen, omdat daarin een beschrijving van diverse perifere detailhandelsbranches gegeven wordt, terwijl deze branches vervolgens binnen de bestemmingsomschrijving worden uitgesloten. Het artikel is als volgt gewijzigd en daarmee meer toegespitst op het onderhavige bestemmingsplan:
Perifere detailhandel:
Detailhandel die op grond van milieuoverwegingen, en/of de afwezigheid van een bepaald verzorgingsgebied en concurrentie voor het hiërarchisch winkelapparaat en/of het volumineuze karakter van de goederen een plaats kan krijgen buiten bestaande winkelcentra. Vestiging is toegestaan binnen gebieden met de bestemming ´Detailhandel´, ´Detailhandel-Perifeer´en percelen met de functieaanduiding ´detailhandel´, dan wel ´detailhandel perifeer´. In dit plan is binnen de daartoe bestemde gronden uitsluitend perifere detailhandel gericht op autohandel/garagebedrijven toegestaan.
Conclusie
De zienswijze is deels gegrond en deels ongegrond
7. De heer *********************, per mail ingekomen op 16 juli 2009, aangevuld per brief op 24 juli 2009
Op 15 juni jl. mocht de heer ************* een brief van u ontvangen met kenmerk PU10299265 waarin melding wordt gemaakt van het ontwerpbestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraaiven 2008". De heer ********* wenst via ons en dit schrijven zijn zienswijze inzake dit bestemmingsplan kenbaar te maken. De heer ******* is direct betrokkene als eigenaar van het betreffende perceel.
Met dit schrijven maakt tegelijkertijd ******** haar zienswijze kenbaar, vertegenwoordigd door haar directie. ******* is het bedrijf dat gevestigd is op het perceel dat grenst aan het perceel van de heer ********** alsmede aan dat van het bedrijf Vollenhoven Groot Olie BV Pondres heeft een direct belang bij de vasttelling van het ontwerpbestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraaiven 2008", daar zij voornemens is in de nabije toekomst haar activiteiten uit te breiden naar het perceel van de heer ********* en ter borging daarvan ook een koopoptie is overeengekomen met de heer *********** inzake het onderhavige perceel. Ook beide huidige percelen en opstallen waarin de bedrijfsvoering van Pondres momenteel is gevestigd behoren toe aan de heer *********.
Zienswijze
1. Bij het uitvoeren van de QRA door van Vollenhoven in 2008 is op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen van de heer ******* en ********. Op basis van de QRA is door de Gemeente Tilburg een PR contour opgesteld die gedeeltelijk het perceel van de heer ********* omvat.
2. Bij het opstellen van de QRA is de heer ********* c.q. ******* op geen enkele wijze betrokken geweest, terwijl er wel sprake is van verstrekkende gevolgen voor de heer ******* c.q. *********. Dit doet geen recht aan de belangen van deze partijen.
3. Bij het opstellen van de QRA is het verplaatsen van de bron die leidt tot het leggen van een PR contour op het perceel van de heer ******* niet overwogen. Feitelijk stellen we vast dat deze PR contour kan leiden tot het niet door kunnen voeren van beoogde bedrijfsactiviteiten op dit perceel door Pondres dan wel een zeer beperkte toepasbaarheid van het perceel van de heer ********. In beide gevallen is er sprake van verregaande financiële consequenties alsmede consequenties voor de beoogde groei en continuïteit in het geval van Pondres. Wij stellen daarmee vast dat er aanvullende maatregelen door Vollenhoven vastgesteld en geïmplementeerd dienen te worden waardoor de momentaan vastgestelde PR contouren beperkt worden tot aan het perceel van Vollenhoven zelf. De Gemeente Tilburg zal hierop toe moeten zien door het stellen van aanvullende eisen inzake de te verlenen vergunningen.
4. Bij het opstellen van de QRA is een afweging gemaakt tussen het minimaliseren van de PR contour en de daarvoor benodigde maatregelen bij Vollenhoven. Daarbij is de schade die de heer ********* en ******** leiden niet meegenomen in deze afweging. Er is dus in deze afweging volledig voorbij gegaan aan de belangen van deze partijen.
5. Wij zijn van mening dat, met in achtneming van het genoemde onder punt 3 en 4, Vollenhoven en de Gemeente Tilburg het maximale moeten ondernemen ten einde de huidige serieuze consequenties voorde heer ********** en ******** te niet te doen dan wel te minimaliseren.
6. Indien wet- en regelgeving geen ruimte geven voor het gestelde onder punt 5 dan zouden wij gaarne vernemen onder welke technische en bouwkundige voorwaarden er toch gebouwd mag worden binnen deze PR contour, dan wel de PR contour vanwege deze maatregelen alsnog verminderd kan worden. Hetzelfde kan gesteld worden t.a.v. de planregels waarnaar verwezen wordt. Deze planregels, inclusief hun gevolgen zijn bij ons niet bekend, hetgeen het verwoorden van onze zienswijze inzake het concept bestemmingsplan bemoeilijkt. Wij stellen dan ook dat deze planregels, tenzij deze overbodig worden gezien het gestelde in punt 5, aan ons bekend gemaakt dienen te zijn ten einde de eventuele implicaties mee te kunnen nemen in onze zienswijze en daarmee nog van invloed kunnen zijn op het bestemmingsplan.
7. In geval er mogelijkheden zoals genoemd onder punt 6 aanwezig zijn, dan zijn wij van mening dat de financiële consequenties van hetgeen onder punt 6 wordt beantwoord helder moeten zijn alsmede door wie deze gedragen moeten worden alvorens het bestemmingsplan en daarmee de consequenties voor de heer ******** en ******* worden gefinaliseerd.
8. Wij hebben in een gesprek met de Gemeente Tilburg vastgesteld dat er nog wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan voorgenomen zijn, die nog niet publiekelijk bekend gemaakt zijn. Ten einde ook hier eventueel onze zienswijze over te kunnen ventileren verzoeken wij u deze wijzigingen voorshands publiekelijk maken.
Standpunt Gemeente
De risicocontour die voor een deel over het perceel van de heer ******* ligt is afkomstig van het naastgelegen bedrijf Vollenhoven Olie BV. De contour komt voort uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit besluit heeft als doel individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het Bevi verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken met externe veiligheid rekening te houden. Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van een bestemmingsplan een zogeheten risicocontour te berekenen.
Die contour vormt een visualisatie van het plaatsgebonden risico (PR): de kans dat een persoon die een jaar lang permanent en onbeschermd op een plaats buiten het bedrijfsterrein aanwezig is, als rechtstreeks gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen overlijdt. Het PR bedraagt maximaal 10-6 per jaar. Dat betekent dat de overlijdenskans door een ongeval bij een inrichting niet groter mag zijn dan één op de miljoen (10-6) per jaar. De contour bakent het gebied af waarbinnen die kans hoger is.
Binnen de contour mogen op grond van het Bevi geen kwetsbare objecten worden gevestigd. Voor bestaande risicovolle situaties (kwetsbaar object binnen een risicocontour) geldt een saneringsplicht; uitgangspunt daarbij is dat geprobeerd wordt door aanpassingen aan de bron de risicocontour te verkleinen of op te heffen. Als dat om redenen niet mogelijk is, kan ook het kwetsbare object worden geamoveerd.
De contour wordt berekend aan de hand van een Kwantitatieve Risicoanalyse (Quantitative Risk Assessment, QRA). Uitgangspunt bij die risicoanalyse is de bestaande vergunde situatie; de contour wordt berekend op basis van de activiteiten en de inrichting van Vollenhoven zoals die in de bestaande milieuvergunning zijn toegestaan.
Ad 1 en 2
De berekening van de PR contour is een wettelijke verplichting waaraan de gemeente moet voldoen. Bij de berekening ervan is de heer ******* inderdaad niet betrokken geweest. De heer ******* is evenwel bij brief van 15 juni 2009 persoonlijk op de hoogte gesteld van het feit dat de veiligheidscontour van Vollenhoven Olie BV deels over zijn perceel lag, en als zodanig op de (ontwerp)plankaart werd weergegeven. Daarbij is tevens aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan van 5 juni tot en met 16 juli voor zienswijzen ter inzage lag. De maatregelen uit het Bevi dienen ter bescherming van de veiligheid van derden. In dat perspectief is wel degelijk met de belangen van de heer Gorris en de eventuele toekomstige gebruikers van het perceel rekening gehouden.
Ad 3, 4 en 5
Bij het vaststellen van de veiligheidscontour is uitgegaan van de bestaande rechtens verkregen situatie zoals vastgelegd in de milieuvergunning. Verplaatsing of wijziging van de bron betekenen een wijziging van die rechtens verkregen situatie en kan door de gemeente binnen de bestaande milieuvergunning niet worden afgedwongen. Saneringsmaatregelen kunnen alleen worden afgedwongen indien er sprake is van een risicovolle situatie, d.w.z. indien er sprake is van kwetsbare objecten gelegen binnen een risicocontour. Dat is hier niet het geval; de gronden waarover de risicocontour ligt zijn onbebouwd.
Nieuwvestiging van een kwetsbaar object binnen de contour is op basis van het BEVI niet toegestaan. Het is de taak van de gemeente om te voorkomen dat een verslechtering van de veiligheidssituatie optreedt. In dat kader, en met het oog op een goede ruimtelijke ordening, is het verbod op kwetsbare objecten binnen de contour overgenomen in de planregels, en is de contour weergegeven op de plankaart.
Ad 6 en 7
Binnen de PR contour mag gebouwd worden, zolang er geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Dat betekent dat bedrijfsbebouwing binnen de contour kan worden toegestaan mits het aantal aanwezige personen kleiner is dan 50. Voor kantoren geldt de eis dat het bruto vloeroppervlak minder dan 1.500 m2 per object moet bedragen, of dat het aantal aanwezige personen kleiner is dan 50. Zelfstandige kantoren zijn overigens in het bestemmingsplan niet toegestaan (behoudens bestaande situaties waar deze op de plankaart zijn aangeduid). Het bestemmingsplan voorziet niet in technische en/of bouwkundige voorwaarden waaronder toch gebouwd mag worden binnen de PR contour. De planregels waar naar verwezen wordt hebben van 5 juni tot en met 16 juli ter inzage gelegen in de Stadswinkel in het centrum, én zijn beschikbaar gesteld via internet. Indien zij in de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan daartoe aanleiding zien kunnen reclamanten een verzoek om tegemoetkoming in de kosten (planschade) ex art. 6.1 Wro indienen.
Ad 8.
Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op de ambtshalve wijzingen. Na vaststelling door de raad wordt het raadsvoorstel met daarin de staat van wijzigingen bekend gemaakt. Het voorstel wordt als bijlage onder andere gepubliceerd bij de bekendmaking van het goedgekeurde bestemmingsplan. Tegen de gewijzigd vastgestelde onderdelen van het plan staat voor belanghebbenden rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Register Bedrijven Binnen Het Plangebied
Bijlage 2 Register Bedrijven binnen het plangebied