Udenhout Beschermd Dorpsgezicht
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 25-10-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Udenhout beschermd dorpsgezicht van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2008017- en bijbehorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform de in deze regels in artikel Artikel 19 opgenomen algemene bouwregels Uitsluiting aanvullende werkingBouwverordening;
- b. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- c. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- d. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- e. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- f. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.10 autoreparatiebedrijf
Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële automerkendealer.
1.11 autowasplaats
Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.
1.12 bar
- a. Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur.
- b. gedeelte van een bedrijf deel uitmakend van horecavestigingen met accent op verstrekking vanalcoholhoudende dranken.
1.13 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.15 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.16 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.17 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.18 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.19 bedrijfswoning
Een woning behorend bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.20 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie van een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, recreatie, sport en maatschappelijke instellingen.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.21 beeldbepalende boom
Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.
1.22 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.23 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.24 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.25 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.28 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.29 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.30 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.31 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.32 bouwhoogte
Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.33 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.34 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.35 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.36 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.37 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.38 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.39 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.40 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.41 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.42 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.43 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.44 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, die wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
1.45 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is bebouwing die vanwege de kwaliteit van de verschijningsvorm, de ouderdom, authenticiteit of het cultuurhistorisch belang een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het straatbeeld en / of aan het geheel van het beschermde dorpsgezicht kom Udenhout in zijn algemeenheid.
1.46 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.47 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden; hieronder worden mede begrepen gebouwen, onderkomens, andere bouwwerken en andere werken.
1.48 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.49 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ter verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.50 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.51 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.52 (eet)café
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.53 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.54 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.55 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.56 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.57 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.58 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.59 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.60 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.61 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.62 goothoogte
De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
1.63 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten ten behoeve van openbare groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courtage, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.64 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.65 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.66 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.67 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn aangeduid op de planverbeelding.
1.68 horeca van categorie 1
Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.69 horeca van categorie 2
Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.70 horeca van categorie 3
Tot horeca van categorie 3 worden gerekend:
- a. discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en -voorzover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting, escortbedrijf, e.d.- alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.71 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grande café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.72 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.73 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.74 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.75 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.76 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.77 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.78 kwetsbaar object
Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.79 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder wordt verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.80 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.81 logies
Het verstrekken van verblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben en gedurende
een relatief kort tijdsbestek.
1.82 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
Daar waar de geluidbelasting hoger is dan 53 dB mogen geen geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd.
1.83 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.84 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.85 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.86 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.87 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.88 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.89 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.90 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.91 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.92 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.93 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.94 partycentrum
Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.95 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.96 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.97 perifere detailhandel
Detailhandel welke behoort tot specifieke hierna genoemde branches, waarvan de vestiging behalve binnen gebieden of percelen waarbinnen detailhandel direct is toegestaan (gebieden met de bestemming Centrum, Centrum-Binnenstad, Detailhandel, Detailhandel-Perifeer en percelen met de functieaanduiding detailhandel, dan wel detailhandel perifeer) ook, na afwijkingsbesluit, is toegestaan binnen aangewezen gebieden op percelen met de bestemmingen Bedrijventerrein en Gemengd-Grootschalig.
Het betreft de volgende branches:
- 1. detailhandel in brandbare en/of gevaarlijke stoffen;
- 2. detailhandel in motorvoertuigen met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2;
- 3. detailhandel in keukens met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 4. bouwmarkten / doe het zelf met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2
- 5. detailhandel in sanitair met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 6. detailhandel in bruin- en witgoed (electra) met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 7. detailhandel in woninginrichting met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 8. detailhandel in sport en speelgoed met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2.
- 9. tuincentra met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 10. automotive / fietsen met minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2
1.98 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.99 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.100 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.101 prostitutieinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.102 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van parken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.
1.103 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kapel, kloosters, e.d. met inbegrip van begraafplaatsen.
1.104 restaurant
Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.105 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.106 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.107 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.108 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.109 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.110 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.111 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.112 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.113 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.114 verkooppunt motorbrandstoffen
Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of een autowasplaats, met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.
1.115 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.116 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.117 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.118 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.119 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.120 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.121 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.122 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.123 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.124 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.125 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep;
1.126 zorgwoningen
woningen bedoeld voor mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking die langdurig extramurale zorgverlening nodig hebben. Vanuit de woningen is zorg op afroep of 24 uurszorg beschikbaar vanuit een verpleeg- of verzorgingstehuis of woon-zorgcentrum.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijf-nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Bedrijf-verkooppunt Motorbrandstoffen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Gemengd-dorps
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
- d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Maatschappelijk-1
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Natuur
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur en/of het bos/de bosschages en de bijbehorende bosgroeiplaats;
- b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en/of natuurwaarden;
- c. bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- d. geluidwerende voorzieningen, zoals wallen en schermen;
- e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;
- g. bijbehorende en ondergeschikte speelvoorzieningen;
- h. bijbehorende en ondergeschikte objecten voor beeldende kunst;
- i. extensief recreatief medegebruik;
- j. bouwwerken van algemeen nut.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. de sociale veiligheid;
- 3. de ruimtelijke en landschappelijke inpassing.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeersvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
10.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Recreatie
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Sport
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.6 Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de specifieke gebruiksregels
Artikel 13 Verkeer-verblijf
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 14 Wonen - 1
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
14.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Wonen - 3
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.5 Specifieke gebruiksregels
15.6 Afwijken van de gebruiksregels
15.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 16 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
16.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
16.3 Bouwregels
16.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
16.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorie (Dubbelbestemming)
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.
17.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
17.3 Bouwregels
17.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen te stellen bij gemeentelijke en rijksmonumenten aan het materiaalgebruik en de kleurstelling voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nadat de monumentencommissie is gehoord.
Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd bij gemeentelijke en rijksmonumenten ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde nadere eisen te stellen aan de situering van deze gebouwen en bouwwerken binnen het beschermd stadsgezicht, nadat de monumentencommissie is gehoord.
17.5 Afwijken van de bouwregels
17.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Ondergrondse bouwwerken
19.2 Hoofdtoegang woningen
19.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
19.4 Ruimte tussen bouwwerken
19.5 Monumenten
- a. Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding gemeentelijk monument (sba-gm) is de Monumentenverordening gemeente Tilburg (d.d. 1 oktober 2010) van toepassing;
- b. Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding rijksmonument (sba-rm) is de Monumentenwet 1988 van toepassing.
19.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
19.7 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
20.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
21.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
21.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
21.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.
21.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
21.5 Binnenplans afwijken t.b.v. vuurwerk
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:
- a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
- b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding ´verkoop en opslag vuurwerk toegestaan´ voorkomt.
Het bevoegd gezag stelt voorwaarden aan de omgevingsvergunning ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
21.6 Binnenplans afwijken t.b.v. dienstverlening i.p.v. detailhandel
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van de vestiging van dienstverlening op gronden met de aanduiding ´detailhandel´, indien de detailhandelsfunctie ter plaatse als gevolg van autonome processen in de distributiestructuur is beëindigd.
21.7 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig artikel 14.1 binnen de bestemming Wonen - 1 en artikel 15.1 binnen de bestemming ´Wonen - 3´ een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
21.8 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
21.9 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
22.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied teneinde een nieuwe bestemming ´V-V´ te projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´´V-V´.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
22.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beëindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
22.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat:
de ingevolge de aanduiding ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit de Bijlage 3 Overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie niet mag worden overschreden;
- d. wijzigingen in de aanduidingen (dhp) en (vm) niet zijn toegestaan;
- e. een wijziging van de aanduiding (k) niet is toegestaan indien de omvang voor de functie kantoor meer dan 700 m2 bruto vloeroppervlak bedraagt.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening binnen het bestemmingsvlak ´Wonen - 1´ en 'Wonen - 3' met dien verstande dat:
- a. uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de categorieën A of B van de bijgevoegde Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- b. de omvang van de functie ten hoogste 200 m2 bruto vloeroppervlak mag bedragen;
- c. geen sprake mag zijn van activiteiten die worden verricht in de nachtperiode (van 22:00 uur tot 07:00 uur);
- d. geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;
- e. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- f. geen sprake mag zijn van buitenopslag;
- g. geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.
22.5 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
22.6 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.
Artikel 23 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 24 Overige Regels
24.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen binnen het plangebied die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
- c. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- d. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- e. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- f. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- g. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
24.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Udenhout beschermd dorpsgezicht´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Op 15 juni 2009 heeft de gemeenteraad de dorpskern van Udenhout aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het rechtsgevolg hiervan is dat een beschermend bestemmingsplan moet worden opgesteld. Dit is vastgelegd in artikel 21 van de gemeentelijke monumentenverordening. Een bestemmingsplan is een belangrijk instrument om het cultuurhistorische karakter te beschermen via een specifieke regeling. Daarom is nu opgesteld een bestemmingsplan "Udenhout beschermd dorpsgezicht".
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft daarnaast aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. Tevens is bepaald dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 geactualiseerd moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan. Het voor het onderhavige plangebied eerder opgestelde bestemmingsplan "Kom Udenhout" is vastgesteld op 23 november 1989 en dus aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe. Dat heeft eveneens geleid tot dit bestemmingsplan "Udenhout beschermd dorpsgezicht".
De overige (partiële) bestemmingsplanherzieningen die nog gelden, zijn meegenomen in deze actualisering.
Op dit moment zijn er geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied waarover al besluitvorming heeft plaatsgevonden en die in het bestemmingsplan Udenhout beschermd dorpsgezicht kunnen worden opgenomen.
Voor het terrein van Huize Vincentius aan de Schoorstraat zijn wel plannen in voorbereiding, maar het gaat nog niet om definitieve plannen.
In het nieuwe bestemmingsplan zijn daarom de bestaande mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt opgenomen. Het nieuwe bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk op het terrein van Vincentius die afwijken van het oude bestemmingsplan "Kom Udenhout". Hiervoor zal te zijner tijd een planherziening worden opgesteld.
Dit bestemmingsplan is dus niet gericht op het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen, maar is opgesteld in de vorm van een beheerbestemmingsplan.
1.2 Het Plangebied
Udenhout ligt ten noordoosten van Tilburg en behoort sinds de herindeling van 1997 bij de gemeente Tilburg. Het plangebied omvat de dorpskern van Udenhout. De kern bestaat uit het gebied dat direct grenst aan delen van de Udenhoutse hoofdstraten. Dat zijn de centraal gelegen Kreitenmolenstraat, de Slimstraat, de Groenstraat en de Schoorstraat (tot De Strijdhoef). Het plangebied heeft betrekking op de percelen gelegen aan deze linten en de linten zelf. Het plangebied sluit aan op de grens van de bestemmingsplannen Buitengebied en Udenhout 2008.
Het gehele plangebied heeft een oppervlakte van ruim 70 ha.
Het grootste deel van dit plangebied omvat het door de gemeenteraad aangewezen beschermd dorpsgezicht. Het plangebied omvat daarnaast ook het Brameco-terrein.
1.3 Voorgaande plannen
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt:
Nr. | Bestemmingsplan | Raad | GS | Onherroepelijk |
7-41 | Den Besterd | 29-06-1981 | 22-09-1982 | 29-04-1982 |
9-4 | Kom Udenhout | 23-11-1989 | 03-07-1990 | 13-12-1991 |
9-5 | Kom Udenhout herz. K.Molenstraat 1 | 24-09-1992 | 27-01-1993 | 27-01-1993 |
9-7 | Kom Udenhout 1e herz. Groenstraat 49 | 30-05-1996 | 07-08-1996 | 01-11-1996 |
9-8 | Kom Udenhout herz. Felixterrein | 26-09-1996 | 19-12-1996 | 31-03-1997 |
9-10 | Achthoeven 1994 | 24-11-1994 | 03-02-1995 | 10-05-1995 |
9-11 | Zeshoeven / Den Besterd | 25-01-1996 | 16-07-1996 | 11-10-1996 |
9-13 | De Kuil 1992 | 26-11-1992 | 08-07-1993 | 08-07-1993 |
2001-004 | Kom Udenhout 5e herz. Groenstraat 95 | 13-03-2002 | 11-06-2002 | 27-08-2002 |
2009-034 | Udenhout Kreitenmolenstraat | 19-07-2010 | 30-10-2010 |
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Inleiding
Udenhout is een zeldzaam voorbeeld van een goed gedocumenteerde boshoevennederzetting die is ontstaan in de loop van de twaalfde eeuw. De hierbij behorende ruimtelijke structuur is tot op de dag van vandaag gehandhaafd en voortgezet. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het behoud van dit karakteristiek beeld. Tevens vormt het een adequaat juridisch-planologisch kader om ontwikkelingen die dit beeld versterken of niet verstoren mogelijk te maken.
Binnen het plangebied ligt een groot aantal gemeentelijke en rijksmonumenten. Een grote concentratie daarvan ligt bij de centrale kruising van het dorp. Behalve om gebouwen als het raadhuis en kerkelijke bebouwing, gaat het hier ook om het voor het dorp opmerkelijke grote "Huize Vincentius" dat ligt aan de Schoorstraat en daarnaast vooral om woonhuizen en boerderijen.
2.2 Ruimtelijke Structuur
In de ruimtelijke structuur van het plangebied, de kern van Udenhout, is de geschiedenis van het dorp als boshoevennederzetting nog altijd goed afleesbaar. Kenmerkend hiervoor is de heldere opzet met relatief brede straten begeleid door laanbeplanting, en aansluitend de brede en vooral diepe percelen. De bebouwing bestaat grotendeels uit vrijstaande, veelal éénlaagse woonhuizen. De ruimtes tussen de gebouwen verschaffen telkens doorzichten naar de achtergelegen terreinen en landschap.
De beleving van de aanwezige ruimtelijke structuur wordt mede bepaald door de achterliggende gebieden. De noordwestzijde van de Groenstraat grenst aan het buitengebied. De openingen tussen de gebouwen door vormen doorkijkjes naar een open landschap. De zuidoostzijde van de Groenstraat grenst aan nieuwbouwwijken van de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw. Daarom is het veel minder open van karakter, evenals beide zijden van de Kreitenmolenstraat, de Slimstraat en het zuidwestelijke deel van de Schoorstraat. Langs de noordoostzijde van de Schoorstraat loopt de grens langs het landgoed van de historische buitenplaats De Strijdhoef, dat ook een open groen karakter heeft.
Daar waar de oorspronkelijke lijnvormige nederzetting (Groenstraat-Slimstraat) werd doorkruist door wegen (de voorlopers van de huidige Kreitenmolenstraat en Schoorstraat), ligt het centrale kruispunt van het dorp. De bebouwing rondom dit kruispunt is meer intensief, waarbij de openheid in de bebouwingstructuur (deels) verdwijnt. Hier bevinden zich ook enkele grote percelen met afwijkende bebouwing zoals het voormalige raadhuis, de kerk met pastorie en kerkhof en Huize Vincentius. Het gaat hier om volumineuze bouwwerken met de eigen typische verschijningsvormen. Andere afwijkende elementen in de ruimtelijke structuur zijn Park ter Roomley aan de Kreitenmolenstraat dat ligt aan de stroom die daar loopt, het perceel van de houtzagerij, eveneens aan de Kreitenmolenstraat, en de concentratie grootschalige bedrijfsbebouwing waar tegenwoordig ook detailhandel /PDV is gehuisvest nabij het kruispunt van de Kreitenmolenstraat en het spoor.
De ruimtelijke structuur van het dorp wordt mede bepaald door belangrijke groenstructuren. Naast de laanbeplanting in de openbare ruimte hebben daar de veelal ruime groene voortuinen en de hagen er omheen een belangrijk rol bij.
Ruimtelijke structuur: specifieke kenmerken per straat
Groenstraat
De Groenstraat heeft een zeer groen en landelijk/agrarisch karakter. Deze straat is aan te merken als het best bewaarde deel van de oorspronkelijke boshoevennederzetting. De oorspronkelijke ruimtelijke structuur is nog evident met de vele boerderijen die op de kop van de vaak brede en heel diepe percelen staan. Vrijwel alle bebouwing is vrijstaand, veelal éénlaags met kappen evenwijdig aan de weg. De rooilijn aan de straatzijde is eenduidig, dus op dezelfde afstand van de weg. Dit ritmische straatbeeld straalt rust en eenheid uit. Achter de bebouwing aan de noordwest zijde van de straat ligt een nog grotendeels open akkergebied met van oorsprong zeer lange percelen, gescheiden door stegen, houtwallen en hagen.
Het deel nabij de centraal kruising van het dorp, waar zich uiteindelijk het hart van de nederzetting had gevormd, is in de loop van de twintigste eeuw enigszins verstedelijkt. Hier staan enkele tweelaagse woonhuizen uit de periode 1900-1940. Daarentegen neemt de bebouwingsdichtheid af naar het buitengebied toe.
Slimstraat
Oorspronkelijk zal de Slimstraat qua structuur en bebouwing identiek zijn geweest aan de Groenstraat. Behield de Groenstraat echter het overwegend landelijke karakter, de Slimstraat heeft zich verstedelijkt en ontwikkeld tot het centrum van het dorp, hetgeen gevolgen voor de ruimtelijke structuur met zich meebracht. In de loop der tijd werden namelijk in dit deel van de kom relatief grote bouwvolumes opgericht namelijk kerk, raadhuis, pastorie, klooster, school en tweelaagse herenhuizen. Deze kwamen elders in het dorp niet voor. Daarnaast vestigden zich hier winkels waarbij de bebouwing minder voorruimte kreeg.
Tegenwoordig zijn in de straat twee deelgebieden te herkennen. Het noordelijke gedeelte van deze straat, vanaf de centrale kruising tot aan de kruising met de Van Heeswijkstraat, is nog herkenbaar als het bestuurlijke en religieuze centrum van het dorp door grote bouwvolumes en afwisseling in de voorgevelrooilijnen. Tevens is het straatprofiel wat smaller en steniger, omdat de ruimte tussen de rijbaan en de voorgevel van de bebouwing vaak ten behoeve van parkeren verhard werd. Het straatbeeld wordt tegelijkertijd verzacht door de aanwezigheid van bomen die in de verharding staan. Daarnaast staan voor de kerk en de pastorie enkele oude kastanjes en voor het klooster en een aantal huizen staan oude lindebomen.
In de rest van de straat, richting buitengebied, wordt het straatprofiel ruimer, de bebouwing kleinschaliger en de bebouwingsdichtheid lager als overgang naar het open landschap.
Kreitenmolenstraat
De huidige bebouwingsstructuur weerspiegelt de ontstaansgeschiedenis van de Kreitenmolenstraat als een lint vanaf de oorspronkelijke boshoevennederzetting (Groenstraat-Slimstraat) richting Creytenmole. De bebouwing vlakbij het centrale kruispunt ging namelijk over in een meer verspreide bebouwingsstructuur tot aan het beekdal van Park ter Roomley, voortgezet in oostelijke richting na de aanleg van de rijksweg (1826) en de spoorlijn met stationshalte (1881).
De bebouwing bestaat in het gedeelte tussen het centrale kruispunt en de Sportlaan voornamelijk uit woonhuizen uit de periode 1880-1920, veelal eenlaags. De diepe percelen, met name aan de noordzijde van de straat, worden gekenmerkt door 'bebouwing in twee linies': achter de woonhuizen aan de straat bevinden zich grotere (bedrijfs)hallen. De latere bebouwing, tussen de Sportlaan en het spoor, dat voornamelijk uit het Interbellum dateert, bestaat doorgaans uit woonhuizen van twee lagen en een kap.
Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur van deze straat is de aanwezigheid van bedrijventerreinen. Ter hoogte van de Zeshoevenstraat ligt het grote, open terrein van een houthandel en nabij de spoorlijn staat de relatief forse bedrijfsbebouwing van de (voormalige) lokale boerenbond. Deze bedrijven werden buiten de toenmalige grens van het dorp opgericht maar kwamen door latere uitbreidingen binnen de kom te liggen. Zowel deze bedrijventerreinen als het Park ter Roomleij in het vroegere beekdal van de gelijknamige waterloop vormen als grootschalige elementen een onderbreking van de fijnmazige bebouwingsstructuur van de straat.
Vanwege de aanwezige commerciële functies zijn langs de Kreitenmolenstraat, voornamelijk nabij het centrale kruispunt, meerdere voortuinen verdwenen om plaats te maken voor parkeren. Met de herinrichting van de straat wordt getracht het groene karakter te versterken door het planten van nieuwe bomen en het bevorderen van hagen om de voortuinen heen.
Schoorstraat
De Schoorstraat is van oorsprong een pad dat naar het noordwesten voerde en maakte geen deel uit van de historische bebouwingslinten in de nederzetting. Daardoor heeft de straat een geheel eigen karakteristiek gekregen. De Schoorstraat is breder dan de overige straten en maar spaarzaam bebouwd. Hier gaat de bebouwde kom over in een landelijke buitengebied. Richting buitengebied neemt de breedte van de percelen toe en de bebouwingsdichtheid af.
Door de bouw van Huize Vincentius aan de noordzijde ontstond aan die zijde van de Schoorstraat een specifiek beeld met een forse bebouwing parallel aan de weg. Met name achter die gebouwen is door aanleg van lanen en beplanting een bijzonder overgang naar het buitengebied gerealiseerd. Afgezien van het blok aan de straat is de bebouwingsdichtheid nog laag en heeft het gebied door de groene elementen en de zichtlijnen een nog grotendeels open, groen karakter. Het sluit aan op de groene landerijen van het aangrenzende landgoed De Strijdhoef, dat zich buiten het plangebied bevindt.
De bestaande bebouwing aan de zuidzijde van de straat is schaars, met de rooilijn ver naar achteren en afgewisseld door grote, onbebouwde percelen groen.
2.3 Functionele Structuur
De geschiedenis van het dorp Udenhout is in de functionele structuur van het plangebied, evenals in de ruimtelijke structuur ervan, nog altijd goed afleesbaar. Bij het centrale kruispunt van het dorp staan gebouwen van sociaal-maatschappelijk belang. Het gaat om het voormalige Raadhuis, de kerk (met bijbehorend kerkhof), de pastorie, een school, maar ook het zorgcomplex Vincentius, dat in 1925 door de Zusters van de Schoorstraat is gesticht als schoolinternaat voor geestelijke gehandicapten. Deze gebouwen bieden tot vandaag de dag ruimte voor functies van maatschappelijk belang.
In de directe nabijheid van het kruispunt (de dichtbij gelegen delen van de Groenstraat, de Slimstraat, de Schoorstraat en de Kreitenmolenstraat), is een menging van verschillende functies aanwezig. Hier bevinden zich horeca, detailhandel, kantoren, bedrijven en woningen door elkaar. Daar waar er winkels op de begane grond zijn, bevinden zich meestal woningen daarboven. Op de diepe percelen, met name langs de noordzijde van de Kreitenmolenstraat, zijn veelal hallen met een commerciële functie achter de woonhuizen gelegen. Een gebied met opvallende functiemenging bevindt zich aan de Kreitemolenstraat vlakbij de spoorweg. Hier zijn wat grootschaliger bedrijven en detailhandel gevestigd naast een café en woningen.
Buiten deze zeer heterogene milieus liggen gebieden van homogene woonbebouwing. Het gaat om het grootste en noordelijke gelegen gedeelte van de Groenstraat, het zuidelijke gedeelte van de Slimstraat en een klein gedeelte van de Kreitenmolenstraat. Ook het zuidelijke gedeelte van de Schoorstraat wordt door woonbebouwing gekenmerkt.
Incidenteel komen in het plangebied ook andere functies voor. Het gaat om een paar grotere solitaire bedrijfskavels aan de Slimstraat en Kreitenmolenstraat, een park aan de Kreitenmolenstraat en een buiten-zwembad aan de Groenstraat.
2.4 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.1 Rijk
3.1.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
3.1.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.1.3 AMvB Ruimte
Elke overheidslaag moet dus zijn of haar belangen vooraf benoemen en zorg dragen voor de realisatie en/of borging daarvan. Besloten is dat de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, geborgd worden door een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Deze AMvB Ruimte komt in twee rondes tot stand. De eerste tranche bevat, zoals aangekondigd in de Realisatieparagraaf, een beleidsneutrale omzetting van bestaand beleid. Deze kaders zijn afkomstig uit de PKB’en Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. De tweede tranche van de AMvB heeft betrekking op nieuw beleid.
3.2 Provincie
3.2.1 Structuurvisie
De Interimstructuurvisie uit 2008, die gold tot en met 2010, is eind 2010 vervangen door een nieuwe, integrale provinciale Structuurvisie. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. De Structuurvisie is in werking getreden op 1 januari 2011.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.2.2 Verordening Ruimte
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte (vastgesteld op 17 december 2010). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
- 1. Regionaal perspectief voor wonen en werken;
- 2. Ruimte-voor-ruimteregeling;
- 3. EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
- 4. Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
- 5. Land- en tuinbouw (integrale zonering, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
- 6. Grond- en oppervlaktewatersysteem;
- 7. Grondwaterbeschermingsgebieden;
- 8. Milieuaspecten;
- 9. Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
- 10. Windenergie;
- 11. Cultuurhistorische waarden;
- 12. Aardkundige waarden;
- 13. Overlegzones infrastructuur;
- 14. Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
- 15. Ontwikkeling intensieve veehouderij;
- 16. Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
- 17. Nieuwe economische dragers;
- 18. Toeristisch-recreatieve voorzieningen.
3.3 Gemeente
3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.3.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld in december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen.
Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van DE Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens wordt een Structuurvisie Zuidwest 2020 opgesteld.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.1 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.1.1 Stedenbouw
Op 15 juni 2009 heeft de gemeenteraad de dorpskern van Udenhout aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Dit is gedaan om de waarden van de kern van Udenhout te beschermen. De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn kleinschaligheid (dorps) en een ruimtelijke kwaliteit (in stedenbouw, straatbeeld, ruimtelijke inrichting, architectuur, detaillering) die past binnen of aansluit op de omschreven cultuurhistorische waarden en kwaliteiten. Essentieel is dat bij planontwikkeling nadrukkelijk met die elementen rekening wordt gehouden. In paragraaf 4.1.2. en paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.
Een belangrijk stedenbouwkundig kenmerk van de dorpskern van Udenhout is de openheid tussen de afzonderlijk gebouwen. Om deze openheid zo veel mogelijk te behouden is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om het erf, waarop gebouwd mag worden, in breedte te beperken. En wel zo dat langs de perceelsgrenzen, daar waar nog geen bebouwing staat, zoveel als mogelijk de open 'zijerven' behouden blijven. Per perceel blijft overigens altijd nog voldoende ruimte voor aan- en bijgebouwen.
In het plangebied bevinden zich vooral langs de Groenstraat en de Slimstraat zeer diepe, open percelen waardoor het karakter van de oorspronkelijke boshoevennederzetting nog goed bewaard is gebleven. Om dit typisch beeld te kunnen behouden is voor het achterste gedeelte van de diepe percelen een speciaal bouwregime opgenomen, aangegeven door een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding. In dit gedeelte van het perceel mag niet meer dan 5% van de oppervlakte bebouwd worden en uitsluitend met een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 4,5 m. Hierbij wordt overigens de lijn van het voorheen geldende bestemmingsplan voortgezet, waarin voor erven tweebouwregimes golden: erf I en erf II. Voor erf II (achterste gedeelte van diepe tuinen) golden eveneens zeer beperkte bebouwingsmogelijkheden.
4.1.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´. De Welstandsnota is gewijzigd op 1 oktober 2010.
De Welstandsnota heeft een duidelijke relatie met de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een bestemmingsplan heeft veelal als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa´s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de Welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de Welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningsplichtige bouwwerken.
Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9 m hoogte en 12 m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.
De dorpskern Udenhout
In Tilburg zijn enkele gebieden van een zodanige cultuurhistorische betekenis dat daaraan op grond van de gemeentelijke monumentenverordening de status van beschermd stadsgezicht is gegeven. Het gaat om "De oude Heikant", "Goirkestraat", "Wilhelminapark", "Heuvel-St.Josephstraat" en "Nieuwlandstraat-Oude Markt". In juni 2009 is het assenkruis Udenhout aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. In een beschermd stads- of dorpsgezicht zijn de stedenbouwkundige structuur, de parcellering, de monumenten, de beeldbepalende panden en de specifieke inrichtingselementen maatgevend voor de cultuurhistorische waarden van de gebieden. Deze zijn in de afzonderlijke redengevende omschrijving van de beschermde gebieden vastgelegd. Daaraan dienen dan ook de gebiedsgerichte welstandscriteria te worden ontleend. Vooralsnog gelden de algemene criteria en de criteria voor de lintbebouwing (hoofdstructuur en secundair). Voor zover het gaat om neutrale en beeldverstorende panden en terreinen in beschermde stads- dorpsgezichten zal in het kader van de welstandstoets bij nieuwe initiatieven nadrukkelijk de relatie met de cultuurhistorisch waardevolle elementen mede bepalend zijn. Daarbij zij vermeld dat inpassing van nieuwe panden met een moderne architectuur in de oude structuur zeer goed mogelijk is, mits deze moderne inpassingen gebaseerd zijn op de cultuurhistorische kenmerken.
De welstandstoets wordt -qua zwaarte- afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Daarbij worden drie niveaus onderscheiden. In de Groenstraat, de Slimstraat, de Kreitenmolenstraat en de Schoorstraat geldt het hoogste toetsingsniveau 1. Binnen de deelgebieden van niveau 1 is tenminste een goede architectonische kwaliteit van alle nieuwbouwplannen vereist. Alle vijf algemene welstandscriteria, zoals genoemd in de Welstandsnota, zijn hier van toepassing. Bij grotere verbouwplannen zijn de criteria b t/m e van belang. Kleinere verbouwplannen kunnen vallen onder niveau 2.
Belangrijk voor het beschermd dorpsgezicht Udenhout zijn de loketcriteria zoals die zijn vastgelegd in de Welstandsnota. Deze loketcriteria zijn nodig omdat, met de inwerkingtreding van de Wabo, de verhouding tussen monumentenvergunning en bouwvergunning wijzigt voor niet-monumenten in door de gemeente aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten.
Voor de gedetailleerde regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.2.1 Archeologie
4.2.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Om de cultuurhistorische waarden van de kern van Udenhout een volwaardige plaats te geven in de toekomstige ontwikkeling van het dorp heeft de gemeenteraad van Tilburg op 15 juni 2009 besloten om de dorpskern van Udenhout aan te wijzen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn kleinschaligheid (dorps) en een ruimtelijke kwaliteit (in stedenbouw, straatbeeld, ruimtelijke inrichting, architectuur, detaillering) die past binnen of aansluit op de omschreven cultuurhistorische waarden en kwaliteiten. Essentieel is dat bij planontwikkeling nadrukkelijk met die elementen rekening wordt gehouden.
4.3 Volkshuisvesting
4.3.1 Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een 'stad in balans' , een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de gemeente in de WoonVisie ingedeeld in vijf woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.
Woonvisie Udenhout
De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Udenhout is in de WoonVisie benoemd als een centrum-dorps woonmilieu. De omschrijving van dit woonmilieu is als volgt: gemengd wonen, werken een voorzieningen in een lage dichtheid, een combinatie van redelijke nabijheid en matige bereikbaarheid. Consolidatie van het centrum-dorps woonmilieu is op zijn plaats. Daarbij dienen, waar mogelijk en zinvol, intensivering en/of functieverandering voor het voorzien van de lokale woningbehoefte optimaal benut te worden. Handvatten hiervoor worden onder andere gegeven in de nota 'Gereedschapskist dorps wonen' van de gemeente Tilburg uit 2004.
4.3.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2009
Uit de Nota Wonen en de Monitor Woningbouw 2009 blijkt dat de aandacht van de gemeente en de bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. Door de economische recessie bestaat de verleiding om een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en de andere partijen zich te richten op een gedifferentieerd aanbod naar woningtypen en woonmilieus. Met name groenstedelijke en dorpse woonmilieus zijn populair, waaronder dus ook Udenhout. Onder kwaliteit wordt ook verstaan levensloopbestendigheid, duurzaamheid en vormen van (particulier) opdrachtgeverschap. Conclusies uit het onderzoek naar de appartementenmarkt uit 2006 blijven nog steeds van toepassing; het blijkt dat er in Tilburg te veel plannen zijn voor het realiseren van gestapelde woningbouw met een overwegend matig kwaliteitsniveau.
4.3.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Tilburg voert iedere vier jaar een Woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2008.
Woningbehoefte voor Udenhout
De kern van Udenhout is herkenbaar vanwege de kruiselings gelegen wegen. Vergelijkbaar met de bekende lintenstructuur in Tilburg. Hiervoor geldt boven alles dat het historische karakter en de diversiteit van bebouwing moet worden behouden en indien mogelijk versterkt. Immers zijn dit de woonkwaliteiten die deze straten uniek en waardevol maken. Dit vraagt bijzondere aandacht voor bijvoorbeeld architectuur, ontwerp en woningtypologie, waarbij individualiteit van bebouwing en het adagium 'geen wanden maar panden' als uitgangspunt geldt. Linten zijn ook prima plekken voor vormen van particulier opdrachtgeverschap, combinaties tussen wonen en werken en woonvormen voor bijzondere doelgroepen. Uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (Gemeente Tilburg, 2008) blijkt dat de meeste bewoners van Udenhout zeer tevreden zijn met de woning en de woonomgeving.
4.4 Groen
4.4.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlage kaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel binnen een straal van respectievelijk 15 en 8 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijke groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
1. inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek, recreatief, en natuurlijk groen);
3. het versterken en behouden van natuurlijk groen.
Het bijbehorende uitvoeringsprogramma wordt nog vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd met het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.
Voor het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
De beplanting is van cruciaal belang voor Udenhout. Het groene karakter wordt vooral bepaald door de aanwezige laanbeplanting en de groene voortuinen. De laanbeplanting is echter niet overal bewaard gebleven. Aan de Schoorstraat en Groenstraat is deze nog het best bewaard. Aan (delen van) de Slimstraat en Kreitenmolenstraat is deze weliswaar geheel verdwenen, maar is ondertussen wel opnieuw aangeplant.
Aan sommige straten, zoals de Slimstraat en Kreitenmolenstraat, staan tussen de laanbeplanting nog oude, monumentale bomen. Hetzelfde geldt voor sommige voor- en achtertuinen, zoals in de achtertuin van de rectorswoning op de hoek Schoorstraat-Groenstraat. Deze monumentale bomen zijn een belangrijk (visueel) onderdeel van de groenstructuur in het dorp.
Behalve door de laanbeplanting wordt het groene karakter van Udenhout ook bepaald door de aanwezigheid van karakteristieke voortuinen omgeven door hagen, waardoor ook de scheiding tussen openbare en privé ruimte, tussen straat en tuin, duidelijk zichtbaar is. Daar waar de hagen zijn verdwenen ten behoeve van bijvoorbeeld parkeerplaatsen, verdwijnt de grens openbaar-privé en is het groene beeld verstoord. Ook in dit opzicht is het groene karakter door de aanwezigheid van voortuinen nog het sterkst aan de Groenstraat.
Behoud en zo mogelijk versterking van het groene karakter vormt het primaat bij het maken van inrichtingsplannen voor de openbare ruimte in Udenhout. Tevens wordt behoud van bestaand groen en zo mogelijk aanplant van extra groen bij particulieren bij het realiseren van nieuwe bouwplannen bevorderd.
4.5 Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de (woon-)omgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
- 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
- 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
- 3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.
In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
- 1. woongebieden met lage functiemenging;
- 2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
- 3. woongebieden met hoge functiemenging;
- 4. concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
4.6 Kantoren
In het plangebied komen geen nieuw te ontwikkelen kantorenlocaties voor. Kleinschalige kantoorontwikkelingen (tot 250 m² b.v.o. per functionele eenheid met een maximum van 700 m2 b.v.o. per bestemmingsvlak) zijn binnen de gemengde bestemming zonder meer toegestaan. Daarnaast zijn de grotere bestaande kantoorfuncties op de verbeelding aangeduid met de functie-aanduiding ´kantoor´.
4.7 Detailhandel
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.
In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:
- 1. De centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemenging plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure.
- 2. De gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten.
- 3. De centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.
In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelsactiviteiten binnen een sportinstelling.
Dorpskern Udenhout
In Udenhout is voor detailhandel het uitgangspunt behoud van de huidige positie. Concentraties van detailhandel zijn aan de Kreitenmolenstraat en de Slimstraat. Kleinere concentraties van detailhandel liggen aan de Stationsstraat en de Groenstraat.
Vanuit het streven naar compacte winkelgebieden dienen nieuwe ontwikkelingen in de Kreitenmolenstraat te worden geaccommodeerd en wel in de strook tussen de Sportlaan en Slimstraat. Bij de bestemming Gemengd-Dorps, is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid voor nieuwe detailhandel opgenomen.
Aan de Kreitenmolenstraat 151 is de Boerenbond gevestigd. Daar vindt perifere detailhandel plaats. Het gaat daarbij om winkels met een minimale omvang van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte.
4.8 Horeca
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
- 1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- 2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- 3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- 4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- 5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- 6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied. Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
De dorpskern van Udenhout is niet aangewezen als horecaconcentratiegebied.
Lijnstructuur horeca
Binnen de ´Lijnstructuur horeca´ geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels wijziging onder voorwaarden mogelijk zijn voor percelen met de bestemming Gemengd-Dorps en Wonen.
De Lijnstructuur horeca geldt voor de belangrijke wegen in het plangebied. Het gaat om de Kreitenmolenstraat, de Slimstraat, de Schoorstraat en de Groenstraat.
Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.
Dorpskern Udenhout
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt.
Bestaande horecavestigingen worden apart aangeduid. Nieuwe vestigingen worden binnen de bestemming Gemengd Dorps en Wonen-3 beperkt toegelaten middels een wijzigingsbevoegdheid, teneinde de verzorgingsstructuur met horeca tot en met categorie 2 aan te kunnen vullen.
4.9 Verkeer En Parkeren
4.9.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoersmanagement. Via de Wet milieubeheer worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoersmanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Voor het plangebied leidt dit tot de volgende uitwerking:
Gemotoriseerd verkeer
De wegen die in het plangebied liggen -Kreitenmolenstraat, Slimstraat, Schoorstraat en Groenstraat- zijn de hoofdwegen in de kom van Udenhout. De Kreitenmolenstraat is een belangrijke verkeersader richting het hoofdwegennet, waaronder de A65 richting 's Hertogenbosch en de A58 richting Tilburg. Secondair is de Slimstraat, richting Berkel-Enschot, het buitengebied, Tilburg Noord en Loon op Zand. De Groenstraat vormt de verbinding met Biezenmortel. Tenslotte gaat de Schoorstraat richting het buitengebied, waaronder het toeristische trekpleister Loonse en Drunense duinen. En de kern Loon op Zand.
Deze vier straten binnen het plangebied zijn voor het plaatselijke verkeer bedoeld en worden voornamelijk door bestemmingsverkeer gebruikt. Voor het verkeer in twee richtingen is één rijbaan per rijrichting beschikbaar. Aan deze wegen zijn op verschillende plaatsen parkeervoorzieningen aanwezig alsmede inritten van particuliere percelen.
Binnen het plangebied geldt grotendeels een 30km regime. In zowel de Kreitenmolenstraat als Slimstraat wordt op de randen van het plangebied een overgang gemaakt naar een 50km regime. Dit zou in de toekomstige situatie echter kunnen veranderen en net daarbuiten kunnen komen liggen. De Schoorstraat en Groenstraat zijn beiden tot de komgrens 30 km gebied.
Openbaar vervoer
Udenhout wordt met openbaar vervoer ontsloten met stadsvervoer naar station Tilburg, de route loopt door het plangebied over de Kreitenmolenstraat en Slimstraat.
Daarnaast zijn er in Udenhout twee buurtbusverbindingen naar Biezenmortel en Den Bosch en naar Dongen en Oisterwijk. De haltes bevinden zich aan de Kreitenmolenstraat en Groenstraat.
Langzaam verkeer
Op de straten in het plangebied, die voornamelijk voor bestemmingsverkeer worden gebruikt, krijgen de fietsers plaats op de rijweg. Alleen bij de laatste stukken van de Schoorstraat en de Slimstraat, zijnde de overgang naar het buitengebied, is een vrij liggend fietspad aanwezig.
Bij het centrale kruispunt van het dorp en langs de Kreitenmolenstraat en de Slimstraat zijn stoepen aanwezig. Bij de Schoorstraat en de Groenstraat, passend bij de aanwezige groene ambiance, zijn vrij liggende voetpaden aanwezig, door bomenrij gescheiden van de rijbaan.
4.9.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
In 2010 wordt nieuw openbaar vervoerbeleid vastgelegd in een regionale OV-visie Midden Brabant.
4.9.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- 3. communicatie;
- 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het Sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het Sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
4.10 Overige Onderwerpen
4.10.1 Toerisme en recreatie
Toerisme en recreatie komen aan bod in de kadernota ´Toerisme en Recreatie 2003 - 2010: de Tilburgse Ervaring´. Bij toerisme denken we nadrukkelijk aan bezoekers van buiten de stad, bij recreatie ligt het accent op vrijetijdsbesteding van de eigen bewoners.
In de huidige belevingseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een relatief nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid.
Ontwikkelingen op o.a. het Pieter Vreedeplein, in het Veemarktkwartier, in Moerenburg en in de Piushaven hebben de afgelopen jaren geleid en leiden de komende jaren tot een vergroting van het toeristisch-recreatieve aanbod. Met de start van de StadsVVV en de nieuwe stadspromotiecampagne is een belangrijke stap gezet op weg toeristische stadspromotie.
Samengevat wordt in deze kadernota gepleit voor een strategie met 4 sporen:
- 1. randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
- 2. toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs-)accommodatie en bewegwijzering;
- 3. productontwikkeling: gericht op de speerpunten cultuurtoerisme, evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio;
- 4. promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.
4.10.2 Koffieshops en verkoop van softdrugs
In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.
In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandsnormen in acht dienen te worden genomen:
- 1. tenminste 250 m van een basisschool;
- 2. tenminste 250 m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
- 3. tenminste 250 m van een ander softdrugsverkooppunt.
Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:
- 1. een woonstraat;
- 2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.
De inrichtingen, die niet aan deze afstandsnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.
4.10.3 Prostitutie
In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).
Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.
4.10.4 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bouwvergunningsvrije en bouwvergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn (licht)bouwvergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het college van burgemeester en wethouders toch besluit een bouwvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
De voornaamste reden voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het vastleggen van de huidige situatie en het planologisch regelen van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Het plan is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan. I
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. De volgende onderwerpen komen aan de orde: milieuhinder bedrijven, externe veiligheid, geluid, lucht en bodem.
5.1 Milieuhinder Bedrijven
Het plangebied omvat de dorpskern van Udenhout, met de daarbij behorende diversiteit aan activiteiten. Het gaat om een menging van wonen en werken en winkelen. Om deze activiteiten naast elkaar te kunnen laten bestaan, is voor dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de bedrijvenlijst-functiemenging uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG (uitgave 2009). Deze lijst kan worden toegepast voor een gebied, dat zich kenmerkt door een sterke mate van functiemenging met wonen en andere (bedrijfs-)activiteiten.
De bedrijven binnen het plangebied zijn geïnventariseerd. De inventarisatie geeft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort. De inventarisatie is gebruikt om de bestaande bedrijven in het bestemmingsplan in beeld te brengen en om eventuele knelpunten te signaleren.
In het voormalige bestemmingsplan waren binnen grote delen van het plangebied milieucategorieën 1 en 2 toegestaan.
De nieuwe bedrijvenlijst-functiemenging gaat uit van categorie A, B, C. Dit levert enerzijds een beperking op ten opzichte van het oude plan en anderzijds een verruiming. Dit komt omdat de gemengde functielijst beter is afgestemd op de diverse (gezondheids-)effecten van de milieubelasting op de gevoelige bestemmingen (woningen) binnen deze omgeving. Er wordt gekeken naar welk milieu-item het zwaarst weegt. Activiteiten mogen voor wat betreft het gevaarspect nu niet hoger zijn dan milieucategorie 1. Hiermee wordt voorkomen dat er bij een calamiteit (te) veel slachtoffers vallen. Voor wat betreft stof en geur mag er sprake zijn van categorie 2. En voor het aspect geluid is zelfs een milieucategorie 3.1. toegestaan. Omdat er al sprake is van een levendige omgeving, met de daarbij behorende ontsluitingswegen is het achtergrond niveau van geluid al relatief hoog. De hogere milieucategorie voor geluid wordt dan ook als minder storend ervaren dan wanneer een dergelijke activiteit in een rustige omgeving zou plaatsvinden.
Bedrijven die niet zijn vermeld in de nieuwe bedrijvenlijst-functiemenging onder categorie A en B, maar die qua milieubelasting daarmee wel gelijkgesteld kunnen worden, zijn mogelijk via een ontheffingsprocedure.
Daarnaast staat in de bestemmingsplanregels nog een ontheffingsmogelijkheid die het onder voorwaarden mogelijk maakt om een milieucategorie hoger toe te staan.
Bij de lijst 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging' behoort tevens een lijst met opslagen en voorzieningen. Dit is geen zelfstandige lijst maar een aanvulling op de lijst "Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging".
Het bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een beheersmatig karakter. Er wordt in principe vanuit gegaan dat alle bedrijven voldoen aan de voorschriften uit de milieuvergunning of Algemene maatregel van Bestuur (AMvB) en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is echter op basis van de activiteiten (milieucategorie) en de bestemmingsbepaling niet wenselijk op het betreffende adres. Deze bedrijven zijn met een aparte aanduiding in het plan opgenomen. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en beperkt uitbreiden, maar zodra deze bedrijven hun activiteiten beëindigen, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de bestemmingsbepaling hoort. Bij de planregels is een bijlage opgenomen met een lijst van bedrijven met een afwijkende milieucategorie (Overzichtbedrijven met afwijkende milieucategorie).
In het gebied liggen van oudsher verder nog enkele (grotere) bedrijven die niet passen binnen de bedrijvenlijst functiemenging. Deze activiteiten zijn met een directe bestemming in het bestemmingsplan opgenomen.
Het gaat bijvoorbeeld om een houthandel - zagerij aan de Kreitenmolenstraat. Dit bedrijf zit al geruime tijd op de betreffende locatie en is ingepast in de huidige omgeving. De bedrijfsbebouwing ligt bijna helemaal op het achterterrein van het perceel. Als de bestaande houthandel verdwijnt, dan kan de bestaande bebouwing niet zonder meer benut worden voor functies die in deze omgeving wel passen. Er zal dan een nieuwe stedenbouwkundige invulling (en bestemmingsplan herziening) voor het terrein moeten worden gemaakt.
5.2 Externe Veiligheid
5.2.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten, regelingen en andere documenten. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004;
- 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" 2004;
- 4. Circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" 1984;
- 5. Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991;
- 6. Brief "Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode" d.d. 5 augustus 2008 (Ministerie van VROM);
- 7. Document "Risicoafstanden buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3" van augustus 2008 (RIVM).
Daarnaast is op 28 augustus 2009 het ontwerp van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gepubliceerd, met bijbehorende aanbiedingsbrief. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
De normen in deze documenten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan wel worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
5.2.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar (dat wil zeggen een overlijdenskans per jaar van 1 op een miljoen). Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.2.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit gebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens, ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
5.2.4 Buisleidingen
Op dit moment is de rijksoverheid bezig de Circulaire Zonering langs hogedruk aardgasleidingen uit 1984 en de Circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie uit 1991 om te zetten in een nieuwe AMvB (´AMvB Buisleidingen´). Het concept van dit besluit is gepubliceerd in augustus 2009. Tilburg anticipeert op advies van het Ministerie van VROM op deze wetswijziging.
Binnen het plangebied zijn geen leidingen gelegen, die vanwege hun de diameter, door te geleiden stof en/of druk op de planverbeelding worden vermeld.
5.2.5 Inrichtingen
In de bijlage Register van bedrijven binnen het plangebied is een overzicht opgenomen van alle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied. Bij geen van deze is sprake van een risicocontour als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied. Het bestemmingsplan maakt voorts geen ontwikkelingen mogelijk, die een vergroting van het groepsrisico met zich brengen.
5.2.6 Evenementen
Met betrekking tot externe veiligheid kan worden aangegeven dat de personendichtheid tijdens een evenement ter plaatse sterk wordt verhoogd. Echter, daar deze evenementen niet op structurele basis plaatsvinden, zal dit geen invloed hebben op het groepsrisico. Immers, de kans op een ongeval blijft gelijk en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van een gevaarlijke stof zal op jaarbasis niet significant verhogen door incidentele evenementen.
5.2.7 Vuurwerk
Binnen een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en de opslag van professioneel vuurwerk. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 2002, inhoudende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk in het plangebied.
Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
Binnen de veiligheidsafstanden van bestaande en nieuw te vestigen (buffer)bewaarplaatsen van consumentenvuurwerk mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd of aangelegd.
5.2.8 Transport van gevaarlijke stoffen
Het transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
Nabij het spoor kunnen nog twee woningen gebouwd worden. Deze woningen liggen binnen het invloedsgebied van het spoor, maar laten bij berekeningen geen toename van het groepsrisico zien. Er is dan ook geen groepsrisicoverantwoording opgesteld.
5.3 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële bronnen.
Voorliggend plan betreft een beheerbestemmingsplan dat conserverend van aard is. Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt uitgezonderd op het perceel E2380 aan de Kreitenmolenstraat en het perceel E03436 gelegen aan de Groenstraat in Udenhout. Deze percelen krijgen een woonbestemming.
De maximale bouwhoogte tot de nok bedraagt 7 meter.
Wegverkeerslawaai
De Kreitenmolenstraat en de Groenstraat zijn beide 30 km/h wegen waardoor conform de Wet geluidhinder deze wegen geen geluidszone hebben. Vanuit de Wet geluidhinder is verder akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Beide wegen hebben in Udenhout echter de functie als wijkontsluitingswegen. In het kader van "een goede ruimtelijke ordening" en conform bestaande jurisprudentie is de geluidbelasting op een tweetal percelen vanwege deze wegen nader bekeken. Hieronder zijn de resultaten weergegeven.
Perceelsnummer | geluidsbron | Geluidbelasting Lden, 4,5m, rooilijn |
E2380 | Kreitenmolenstraat | 59 |
E03436 | Groenstraat | 57 |
Vanuit een goede "ruimtelijke ordening " is realisatie van een woonfunctie acceptabel indien rekening wordt gehouden met de indelingseis zoals verwoord in het document "ontheffingenbeleid Wet geluidhinder, d.d. 10 februari 1998. In het ontwerp van de woonfuncties dient er rekening mee worden gehouden dat minimaal één verblijfsruimte met een te openen deel aan een geluidluwe zijde wordt gesitueerd. Dit geldt ook voor de buitenruimte.
Railverkeerslawaai
Het perceel E2380 ligt nabij het spoortraject 700 Tilburg- Den Bosch. Om de geluidbelastingen ter hoogte van dit perceel te bepalen is een berekening uitgevoerd met het railverkeerslawaaimodel (ASWIN 2008, Geomilieu 1.51) van de gemeente Tilburg. Rondom het perceel zijn waarneempunten op 4,5 meter hoogte gelegd.
De hoogst optredende geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai op perceel E2380 bedraagt 55dB bedraagt. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde vanwege railverkeerslawaai.
Industrielawaai en vlieglawaai
De twee percelen liggen niet in de geluidzone van een industrieterrein of een vliegveld. Deze lawaaisoorten zijn niet aan de orde.
5.4 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt. Waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, dient het zoveel mogelijk in stand te worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het beheerplan voorziet in de realisatie van woonfuncties in Udenhout op twee percelen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.5 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Binnen het plangebied zijn meerdere bodemonderzoeken en saneringen uitgevoerd. Tevens zijn een aantal (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend, naast kleinere gevallen van bodemverontreiniging die niet ernstig blijken te zijn. Bij een eventuele bouwaanvraag binnen het gebied kan een actueel bodemonderzoek worden geeist.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.6 Geur
Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen. De toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geuremissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Binnen het plangebied ligt een veevoederbedrijf (Kreitenmolenstraat 151) dat valt onder de Ner. De inrichting zit er van oudsher. Voor de inrichting is een millieuvergunning verleend waarbij de richtlijnen uit de Ner zijn gehanteerd. Door de inrichting zijn de afgelopen jaren diverse voorzieningen getroffen om geuroverlast op de omgeving terug te dringen. Hierdoor is het aantal klachten over geuroverlast afgenomen. De inrichting is met de huidige bedrijfsvoering ingepast in de omgeving en kan op deze wijze haar activiteiten voortzetten. Ook is er uitbreiding mogelijk op voorwaarde dat de milieu(/geur-)belasting op omwonende niet toeneemt.
Agrarische geur
Binnen het plangebied is er geen sprake van het houden van vee en de daarmee gepaard gaande geurbelasting.
5.7 Natuur En Ecologie
5.7.1 Algemeen
Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. De bescherming van groen- en natuur vindt plaats op Europees, Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau en is gericht op bescherming van gebieden enerzijds en soorten anderzijds.
Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.
5.7.2 Uitwerking ten aanzien van dorpskern Udenhout
Gebiedsbescherming
Hieronder is de betekenis voor het bestemmingsplan aangegeven met bijbehorende kaart (bron: www.brabant.nl). De relevante gebiedsbescherming is opgenomen in de Provinciale Verordening Ruimte (via de link http://www.brabant.nl/kaarten/verordening-ruimte-fase-1.aspx.).
Ruimtelijke ordeningkaarten
Kaart Verordening Ruimte - Fase 1 vastgesteld
Ecologische hoofdstructuur
Op 2 locaties ten noordwesten van de Groenstraat - Schoorstraat (zie locatie 1 en 2) is sprake van overlap met de EHS.
Locatie 1 betreft bestaand bos met doeltype N14.03 (Haagbeuken- en essenbos) (Bron: Natuur en landschap kaarten - Beheertypenkaart en Ambitiekaart).
Locatie 2 betreft 'nog om te vormen natuur' (doeltype N11.01 Droog schraalland; Bron: Natuur en landschap kaarten - Ambitiekaart).
Vanuit de Verordening Ruimte is Artikel 3.1.3. 'Bescherming van de ecologische hoofdstructuur' van toepassing, bestaande uit de volgende bepalingen:
- 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de ecologische hoofdstructuur:
a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
b. stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken. - 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid neemt het bestemmingsplan de geldende niet-natuurbestemming en de met het oog daarop gegeven regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken in acht. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid stelt de gemeenteraad binnen negen maanden nadat op grond van een verplichting van Gedeputeerde Staten of van een waterschapsbestuur de inrichting en het beheer voor natuurdoeleinden zijn verzekerd, een bestemmingsplan vast waarbij de geldende niet-natuurbestemming is gewijzigd naar een natuurbestemming met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van het eerste lid.
Naast de begrensde EHS heeft de provincie op de kaart 'Beheertypekaart - Natuurbeheertypen' buiten de EHS een terrein bij Achthoeven aangeduid (locatie 3) als doeltype 'N12.08 Ruigteveld' (Bron: Natuurbeheerplan 2010 in Ontwerp - ter inzage Beheertypekaart - Natuurbeheertypen). Aangezien dit perceel geen deel uitmaakt van de EHS is deze aanduiding (formeel) niet bindend.
Ecologische Verbindingszone
Op de kaart bij de Verordening Ruimte Fase 1 is direct grenzend aan de westkant van het plangebied een Zoekgebied Ecologische Verbindingszone (EVZ) aangegeven. De breedte van het zoekgebied bedraagt 25 of 50 meter, afhankelijk van of het landelijk respectievelijk stedelijk gebied betreft. Het zoekgebied is gekoppeld aan de ligging van een kavelsloot tussen het perceel van de ASVZ St. Vincentius en het aangrenzend agrarisch perceel. Het agrarisch perceel maakt deel uit van de EHS en is aangemerkt als 'nog om te vormen natuur' (doeltype N11.01 Droog schraalland (Bron: Natuur en landschap kaarten - Ambitiekaart) Provincie Noord-Brabant 2010). De EVZ grenst daarmee aan zowel landelijk als stedelijk gebied.
Aangezien de EVZ is gelegen op de grens van de EHS als nieuw te ontwikkelen natuur, ligt het voor de hand om de verbindingszone te realiseren in het kader van de inrichting van die nieuwe natuur binnen de begrenzing van de EHS. Met de toekomstige inrichting van de EHS neemt de noodzaak van de EVZ bovendien sterk af zodra de nieuwe natuur als zodanig kan gaan functioneren. Daarmee vervalt de noodzaak van uitwerking van de EVZ binnen het bestemmingsplan van het Beschermd Dorpsgezicht Udenhout.
Soortenbescherming
Voor alle activiteiten die binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan worden ontplooid zijn de bepalingen van de Flora- en faunawet van toepassing. De voorgestelde bestemmingen zijn niet strijdig met de Flora- en faunawet.
Samengevat
De gebiedsbescherming vereist dat gebiedsdelen die binnen de begrenzing van de EHS vallen in het bestemmingsplan worden bestemd als bos of natuur. Het betreft 2 percelen, waarvan een reeds bestaand bos (natuur) is en een nog te ontwikkelen nieuw bos (natuur). Deze percelen zijn bestemd als Natuur.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
6.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is deels gelegen in het stroomgebied van de Kasteelloop en de Roomleij, dat op grotere schaal deel uitmaakt van het stroomgebied van de Zandleij.
Zowel kwalitatief als kwantitatief valt dit plangebied binnen het beheergebied van het waterschap de Dommel.
Het bestemmingsplan richt zich op de kom van het dorp Udenhout. Globaal betreft het hier de Slimstraat en delen van de Groenstraat, de Kreitenmolenstraat en de Schoorstraat (tot De Strijdhoef). Uitgezonderd het noordelijke deel van de Groenstraat zijn alle straten omgeven door naoorlogse uitbreidingen. Een deel van de achterterreinen is nog onbebouwd.
Het plangebied is ongeveer 70 ha groot en bestaat uit overwegend woongebied met enkele utiliteitsgebouwen en enkele bedrijven. De terreinhoogte varieert van ca. 10.75 m + NAP in het zuiden, tot ca. 9.25 m + NAP in het noorden van het gebied.
6.1.2 Bodem en grondwater
Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw over het algemeen te bestaan uit een geroerd en/of opgebrachte zandlaag, waaronder lokaal zwakzandige leemlenzen kunnen voorkomen.
De waterdoorlatendheid van deze bodems met leemlagen dikker dan 1 m is matig, afhankelijk van het lokaal effect van de storingslagen. Door de aanwezigheid van deze leemlenzen kunnen lokaal schijngrondwaterspiegels ontstaan.
De maatgevende grondwaterstand verloopt van noord naar zuid van ongeveer 8,70 m + NAP naar ongeveer 10,20 m + NAP. De gemiddeld grondwaterstand verloopt eveneens van noord naar zuid, van ongeveer 7.75 m + NAP, naar ongeveer 9,25 m + NAP. Met maatgevende grondwaterstanden ongeveer 0,9 m onder het maaiveld is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende. Dat geldt niet voor de westelijke rand, waar de ontwatering in natte hydrologische omstandigheden lager is. Voornamelijk in de wijk De Kuil zijn klachten bekend. Dit deel van Udenhout is voor de komende jaren een aandachtsgebied om de beschikbare ontwatering beter in beeld te brengen.
6.1.3 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied bevinden zich de volgende twee waterlopen.
De Roomleij (ZL 16) voert water af afkomstig van Berkel-Enschot. Deze watergang is overkluisd bij de kruising van het stedelijk gebied, aan het oostelijk deel van het plangebied, en mondt uit bij het Roomleijpark. Verder naar het noorden stroomt het af in natuurgebied De Brand, en richting De Zandleij (ZL 1).
De watergangen ZL11 stroomt langs de Boterbloem, en verder samen met de watergang ZL10 naar het noorden (ZL7) richting de Zandleij.
Ten noordwesten van het plangebied, op ongeveer 350 meter buiten de plangrens, bevindt zich het natte natuurgebied De Brand.
6.1.4 Riolering
In de bestaande situatie is voor een groot deel een gemengde rioolstelsel aanwezig. Het rioolstelsel van deelgebied Zeshoeven ontvangt de injectie van de in de gemeente Haaren gelegen Biezenmortel.
Net binnen de zuidelijke plangrens van Udenhout ligt een klein gescheiden stelsel,welke direct loost op de ZL10. Daarmee is het plangebied geheel gerioleerd. Op vijf punten aan de rand van het plangebied liggen vijf lozingspunten van drukrioolstelsels welke buiten Udenhout zijn gelegen.
Al het afvalwater stroomt, al dan niet met tussenkomst van een opvoergemaal in de richting het eindgemaal Groenstraat. Van daaruit wordt het verpompt naar de zuiveringsinstallatie Tilburg. Beide installaties, eindgemaal en zuiveringsinstallatie, zijn in beheer van waterschap De Dommel.
De gemengde stelsels beschikken over zeven externe overstorten op de bovengenoemde oppervlaktewateren. Bij twee ervan is een randvoorziening aangelegd: Perweide en Groenstraat. De verbeterd gescheiden stelsels storten over op de Roomleij bij hevig neerslag.
6.1.5 Functies
Waterschap De Dommel voert een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.
Op basis van Europees, provinciaal en waterschapsbeleid heeft (een deel van) de Kasteelloop ten westen van het plangebied de functie 'Ecologische verbindingszone' gekregen. Ook (een deel van) de Roomleij ten noorden van Udenhout heeft de functie 'Ecologische verbindingszone' gekregen. Dit deel van de Roomleij maakt verbinding tussen Natura 2000 gebieden Leemkuilen en De Brand. Aan ditzelfde deel van de Roomleij is tevens de deelfunctie 'watersysteemherstel' toegekend. De aanleg van de EVZ's staat gepland voor de periode 2016-2021.
Het beleid van waterschap De Dommel is in grote lijnen weergegeven in de Keur Waterschap De Dommel 2009 (vastgesteld op 16 december 2009) en in werking is sinds 22 december 2009.
Uit de Keurkaarten blijkt dat een ecologische zone aaneengesloten met natuurgebied De Brand tot aan het noordwestelijk deel van het plangebied reikt. Dit is een keurbeschermingsgebied. Eromheen, binnen het plangebied, ligt een zone aangemerkt als attentiegebied.
Net buiten maar tegen de westelijke plangrens ligt een keurbeschermingsgebied met een grootte van ongeveer 2,1 ha. Het plangebied wordt aan de west noordwestelijke zijde verder geheel omgeven door een attentiegebied.
De Roomleij is vanaf het moment dat deze Udenhout verlaat een keurbeschermingsgebied, evenals een gebied van ongeveer 2,2 ha ten oosten van de bestaande wijk De Mortel.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Structuurvisie Water en Riolering (SWR), en is van kracht per 1 januari 2010. In de SWR is tevens het Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) opgenomen. Het tot 2010 vigerende GRP, alsmede het Waterplan en Waterstructuurplan zijn geëvalueerd en geactualiseerd. Wijzigingen in wet- en regelgeving hebben gezorgd voor nieuwe taken bij de gemeente.
In de SWR worden de tot heden gehanteerde hoofddoelstellingen bevestigd voor het nieuwe gemeentelijk waterbeleid:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De hoofddoelstellingen zijn in overleg met de waterpartners vertaald in een visie voor de lange termijn. De bovengenoemde doelstellingen zijn samenhangend op de vijf waterpijlers regen-, afval-, oppervlakte-, gebruiks- en grondwater vertaald naar een aantal opgaven. Aan de hand van de geformuleerde strategie krijgen deze opgaven concrete betekenis voor de uitwerking in studies en maatregelen. Bij het proces voor de totstandkoming zijn overigens het provinciale en waterschapsbeleid uitdrukkelijk betrokken. De burger en relevante instanties zijn tevens geconsulteerd. De SWR is afgerond met instemming van de waterpartners.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is gericht op een duurzaam waterbeheer. De verschillende functies van het water dienen daarbij zoveel mogelijk te worden gesitueerd en afgestemd op het onderliggende watersysteem. Water wordt als een sturend en ordenend principe gehanteerd voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in en rond de stad. Belangrijke thema's daarbij zijn de betekenis voor ecologische systemen, het vasthouden van water (waterconservering, waterretentie), vernatten van natuur en bos, optimale infiltratie (afkoppelen regenwater e.d.) en het verbeteren van de waterkwaliteit.
Het plan Blauwe Aders houdt in het grootschalig afkoppelen van de afwaterende verharde oppervlakten in het stedelijk gebied met gemengde rioolstelsels en het transporteren van het verzamelde regenwater naar zogenaamde waterparken. Daarin wordt het regenwater verwerkt: vastgehouden, geïnfiltreerd, afgevoerd naar het regionaal watersysteem. Het voornaamste doel is het stedelijk gebied zoveel mogelijk te ontlasten bij hevige neerslag. Bijkomende doelen zijn: de ecologische en recreatieve waarden in de stadsranden te versterken, bijvoorbeeld door de ondiepe kwelstroom in Noordoost richting De Brand weer op gang te brengen en profiteren van de effecten van het regenwater anders te verwerken, zoals minder zuivering van schoon water, minder overstort van afvalwater, eenvoudiger beheer dan bij verwerking in stedelijk gebied, enz.
Randvoorwaarden voor ontwikkelingen
Op basis van de SWR en beleidsplannen van waterschap en provincie kunnen de volgende randvoorwaarden worden meegegeven bij de ontwikkelingen die binnen de kern Udenhout plaatsvinden. Bij de daadwerkelijke planvorming moeten deze randvoorwaarden verder worden uitgewerkt. Het uitgangspunt bij uitbreidingen is zo hydrologisch neutraal mogelijk ontwikkelen. De randvoorwaarden hiervoor zijn: ontwerp van het watersysteem conform beleid van waterschap De Dommel (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen); de afvoer uit de gemeente is niet groter dan in de referentiesituatie (Afvalwaterakkoord); de minimale ontwatering is gekoppeld aan de (nieuwe) functie(s). Daarbij wordt geen grondwater afgevoerd.
Het plangebied bevindt zich binnen het bestaande stedelijk gebied. In de Structuurvisie Water en Riolering zijn beleidskeuzes geformuleerd ten behoeve van de (her)ontwikkeling en adaptatie conform de vastgestelde zorgplichten.
- Hydraulische capaciteit bereiken / handhaven door ontvlechting van de gemengde stelsels in aangewezen gebieden.
- Bij stadsvernieuwing bestaande bebouwing afkoppelen bij aanleg van (verbeterd) gescheiden stelsel /afkoppelen.
- Nieuwbouw inpandig gescheiden aanleveren (is reeds standaard opgenomen in de bouwverordening).
- Openbare bestrating afkoppelen bij aangewezen gebieden, behalve uitgesloten verharde oppervlakten (intensief bevuilde oppervlakten, zoals primaire wegen, marktpleinen, evenemententerreinen).
- Tegengaan van gebruik van uitloogbare bouwmaterialen.
- Bij alle ontwikkelingen geldt dat verslechtering van de waterkwaliteit voorkomen moet worden.
Het Basis Rioleringsplan Udenhout (BRP) is in 2010 opgesteld. Daarin wordt beschreven welke knelpunten er in Udenhout zijn ten aanzien van het stedelijk water. Op basis van de knelpunten worden oplossingsrichtingen voorgesteld die passen binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Water en Riolering (afkoppelen verhard oppervlak, aanleg blauwe aders, centrale voorzieningen voor berging en infiltratie van afgekoppeld hemelwater). Bij verdere ontwikkelingen binnen het plangebied wordt met de uitkomsten van het BRP Udenhout 2010 rekening gehouden.
Het westelijke gedeelte van het plangebied grenst aan De Kuil. Aangezien de beschikbare ontwatering fluctueert nabij de kritische waarden, heeft de beheerder er onlangs onderzoek naar gedaan. Hierna is het drainagestelsel preventief gespoten en worden de grondwaterstanden preventief gevolgd. Ook wordt het onderhoudsniveau preventief geïntensiveerd.
6.3 Watertoets
Het waterschap De Dommel is betrokken bij de planvorming van de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) als waterbeheerder. Bij de planvorming zijn de diverse water- en ecologische aspecten de revue gepasseerd in relatie tot de interactie met de verschillende ruimtelijke plannen. Op basis van de SWR heeft de gemeente de randvoorwaarden geformuleerd in deze conceptwaterparagraaf. Dit concept is ter instemming voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap De Dommel stemt voorlopig in met deze waterparagraaf, zoals blijkt uit de brief met kenmerk U-10-02188 d.d. 26 maart 2010 ( Bijlage 3 Advies waterbeheerder).
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt bij bijna alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn in elk geval de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Voorgevelrooilijn
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd.
7.2.3 Achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:
- gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
- bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.
Bij het verlenen van omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:
- 1. De beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
- 2. Bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Monumentencommissie.
7.2.4 Bouwdiepte
Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.
7.2.5 Bouwhoogte
Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
- 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
- a. Linten van de 1e orde;
- b. Linten van de 2e orde.
- 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 3. Overige gebieden.
Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt in het algemeen, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die zijn opgenomen binnen de afzonderlijke bestemmingen. Dat geldt ook voor de dorpskern Udenhout dat als beschermd dorpsgezicht is aangewezen.
Het plangebied Udenhout beschermd dorpsgezicht ligt in een door de gemeente aangewezen beschermde dorpsgezicht. Afwijken van de bestaande hoogte kan slechts na advies van de monumentencommissie.
7.2.6 Goothoogte
De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 m met een maximum van:
- 15 m bij linten van de eerste orde;
- 15 m bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 11 m bij linten van de tweede orde;
- 10 m bij de overige gebieden.
In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dat is ook in dit bestemming het geval.
Wat betreft de goothoogte in de achtergevelrooilijn geldt in het algemeen het volgende. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.
Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:
- de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
- deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10 m bedragen;
- bebouwing op een grotere afstand dan 5 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.
7.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
- 1. oppervlakte:
- a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
- b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
- c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
- d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
- 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Bedrijf.
- 2. Bedrijf-Nutsvoorziening.
- 3. Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen.
- 4. Gemengd-Dorps.
- 5. Groen.
- 6. Maatschappelijk.
- 7. Maatschappelijk-1.
- 8. Natuur.
- 9. Recreatie.
- 10. Sport.
- 11. Verkeer-Verblijf.
- 12. Wonen-1.
- 13. Wonen-3.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
- 14. Waarde-Archeologie.
- 15. Waarde-Cultuurhistorie.
De bestemming Bedrijf is gelegd op de (grotere) bedrijven die liggen aan de Kreitenmolenstraat, Slimstraat en Groenstraat. Deze bedrijven, die in het vigerende bestemmingsplan al een bedrijfsbestemming hadden, zijn positief bestemd.
De directe omgeving van het centrale kruispunt van het dorp heeft de bestemming Gemengd-Dorps. Deze bestemming ligt op de nabij het centrale kruispunt gelegen gedeeltes van de Groenstraat, Slimstraat, Schoorstraat en tevens op een groot gedeelte van de Kreitenmolenstraat. Binnen deze bestemming zijn onder andere wonen, bedrijvigheid, (kleine) kantoren, diverse maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening zonder meer mogelijk. Door een specifieke aanduidingen: 'horeca', 'detailhandel', 'kantoren' en 'bedrijven', zijn ook de bestaande horeca- en detailhandelsvestigingen, de bestaande (grotere) kantoren en enige bestaande bedrijven met een afwijkende milieucategorie binnen de bestemming Gemengd-Dorps toegestaan. Nieuwe horeca- en detailhandelsvestigingen kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt.
Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn opgenomen de kerk en de pastorie, welke liggen aan de Slimstraat, vlakbij het centrale kruispunt van Udenhout. Ook de begraafplaats en een bestaande school zijn als zodanig bestemd. Tenslotte ligt deze bestemming ook op een zorgcomplex voor ouderen, gelegen aan de Slimstraat.
Het grote zorgcomplex Vincentius voor geestelijke en lichamelijke gehandicapten, dat ligt aan de Schoorstraat heeft de bestemming Maatschappelijk-1.
De bestemming Natuur ligt op twee locaties ten noordwesten van de Groenstraat - Schoorstraat (zie figuur) die binnen de EHS vallen.
Binnen de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 3 liggen de verder van het centrale kruispunt gelegen delen van de Groenstraat (grotendeels), Kreitenmolenstraat, Slimstraat en zuidzijde Schoorstraat. Hier zijn uitsluitend kleinschalige grondgebonden woningen toegestaan. Met een aparte bouwaanduiding is gestapeld wonen eveneens mogelijk.
De bestemmingen Bedrijf, Groen en Recreatie zijn beperkt tot een aantal specifieke locaties waar deze als een verbijzondering van de functionele en ruimtelijke structuur van het gebied voorkomen.
Alle wegen binnen het plangebied zijn voor het plaatselijk verkeer bedoeld. De vier betreffende straten hebben in totaal twee rijbanen voor verkeer in twee richtingen. Aan weerszijden liggen er parkeerplaatsen en inritten langs. Daarom krijgen alle straten in het plangebied de bestemming Verkeer-Verblijf.
Op alle gronden met een middel en hoge archeologisch verwachting ligt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming). Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken met zich mee.
Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.
Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming omvat bijzondere (beperkende) bouwregels en gebruiksregels. Er is vastgelegd of sprake is van een rijks- of gemeentelijk monument dan wel van een beeldbepalend pand. De rijks- en gemeentelijke monumenten zijn beschermd op grond van monumentenregelgeving. In deze gevallen zijn de goot- en bouwhoogte evenals de dakvorm en gevelbreedte in het bestemmingsplan ´hard´ vastgelegd zonder marges.
Door de mogelijkheid voor afwijken van de bouwregels en het stellen van nadere eisen, waarbij de gemeentelijke Monumentencommissie om advies wordt gevraagd, kunnen bouwinitiatieven op perceelsniveau worden afgestemd.
Bouwregels
De bouwregels van de bestemmingen bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Om de bestaande openheid zo veel als mogelijk te kunnen behouden zijn er speciale regels voor het bouwen in de zij-erven en het bouwen in diepe achtertuinen opgenomen. Daarop is hiervoor in hoofdstuk 4 al nader ingegaan.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden en procedure nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met enkele afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
In de planregels is o.a. een vergunningplicht opgenomen om de cultuurhistorische waarden van het dorpsgezicht te beschermen.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 19 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij nader aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In Artikel 20 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden van burgemeester en wethouders met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 21.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders staat in artikel 22Algemene wijzigingsregels, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel Overige regels bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven betreft dit bestemmingsplan een actualisatie van de voor het van kracht worden van dit plan vigerende planologische regelingen. Daarnaast wordt de aanwijzing van het beschermd dorpsgezicht planologisch verankerd. Het gaat het in beginsel om een "beheerbestemmingsplan".
Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft de gemeente geen voorzieningen van openbaar nut te treffen. De plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan worden gedekt uit de algemene middelen.
Indien er naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan uitkeringen moeten worden verricht naar verzoeken om tegemoetkoming in schade (afd. 6.1 Wro) , dan zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 opgesteld.
Het plan is economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Udenhout beschermd dorpsgezicht op 16 juli 2009 gepubliceerd op de gemeentelijke pagina's en in de Tilburgse Koerier.
9.2 Overleg
Het conceptbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) genoemde overleginstanties. Daarnaast is het conceptbestemmingsplan aangeboden aan enkele organisaties waar de gemeente (op vrijwillige basis) overleg mee wenst te voeren.
Het conceptbestemmingsplan is voorgelegd aan de volgende organisaties.
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen |
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord Brabant | 29 november 2010 (digitaal) | 21 januari 2011 (vooroverleg) | nee |
Inspectie VROM | 1 december 2010 (digitaal) | 13 januari 2011 | nee |
Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed | 30 november 2010 | 13 januari 2011 | nee |
Waterschap de Dommel | 1 december 2010 (digitaal) | 31 december 2010 | ja |
Monumentencommissie van de gemeente Tilburg | 30 november 2010 | 8 december 2010 / 2 februari 2011 | ja. |
Dorpsraad Udenhout | 30 november 2010 | 13 januari 2011 (mondelinge reactie) | ja |
Railinfrabeheer Beheer en instandhouding regio Zuid | 30 november 2010 | niet ontvangen | n.v.t. |
Nederlandse Gasunie | 30 november 2010 | 6 december 2010 | nee |
Brandweer Midden-West Brabant | 30 november 2010 | 20 december 2010 | nee |
Hieronder worden de overlegreacties (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Waterschap de Dommel
1. In de bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk, Sport en Wonen-3 graag onder bijbehorende voorzieningen "water-en waterhuishoudkundige voorzieningen" opnemen.
2. Op de verbeelding dient het gemaal, gelegen naast scoutinggebouw St. Lambertus, te worden bestemd als "bedrijf met de functieaanduiding "gemaal".
3. De rioolpersleiding naar het bij punt 2 genoemde gemaal, dient inclusief de bijbehorende zakelijk rechtstrook, op de verbeelding te worden opgenomen met de dubbelbestemming leiding - rioolleiding.
4. Op de verbeelding ontbreken momenteel alle legger/watergangen. verzocht wordt om deze alsnog op te nemen met bestemming "Water".
Reactie college
1. De opmerking is overgenomen.
2. De opmerking is overgenomen en wel als volgt. Het gemaal is bestemd als bedrijf-nutsvoorziening met een functieaanduiding.
3. De rioolpersleiding ligt nagenoeg geheel buiten het plangebied. Daar waar de rioolpersleiding wel binnen het plangebied valt (nabij het gemaal), liggen de bestemmingen Verkeer-Verblijf en Bedrijf-Nutsvoorziening. Er mag ter plekke op grond van de planregels niet worden gebouwd.
Het opnemen van een dubbelbestemming Leiding-Riool wordt niet zinvol geacht voor de betreffende zeer kleine strook.
4. Het gaat om kleine watergangen (slootjes). De gemeente heeft het volgende geregeld in de bestemmingen waarbinnen leggerwatergangen liggen. De betreffende gronden zijn tevens bestemd voor water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. De gemeente gebruikt de bestemming Water niet voor dergelijke kleine slootjes maar bijvoorbeeld wel voor het Wilhelminakanaal.
Monumentencommissie van de gemeente Tilburg
Het bestemmingsplan is op 8 december 2010 van gemeentezijde nader toegelicht en besproken in een vergadering van de gemeentelijke monumentencommissie. De commissie heeft te kennen gegeven in principe positief te staan ten opzichte van de opzet en methodiek van het bestemmingsplan.
De commissie heeft aangegeven graag enkele aanpassingen in de planregels / op de plankaart te willen zien. Het gaat met name om gehanteerde maten in een dubbelbestemming, het horen van de monumentencommissie, een verwijzing naar een bepaalde planregel, een aanduiding rm op de verbeelding etc.
Reactie college
De gevraagde aanpassingen zijn in het bestemmingsplan verwerkt, met inachtneming van de door Tilburg gehanteerde en vastgestelde standaard-plansystematiek.
DorpsraadUdenhout
Op verzoek van de dorpsraad Udenhout heeft op 13 januari 2011 een overleg met de gemeente plaatsgevonden. Enkele leden van de dorpsraad Udenhout hebben toen vragen / opmerkingen over het bestemmingsplan mondeling kenbaar gemaakt.
De opmerkingen / vragen gaan onder andere over op de verbeelding gebruikte arceringen en aanduidingen, over hoogtematen en aanduidingen die op de verbeelding ontbreken, over twee plekken waar in plaats van een verkeersbestemming een groenbestemming hoort te liggen en over de bestemmingsplanregeling voor bed & breakfast. De dorpsraad vraagt tot slot om een afkortingen lijst aan het bestemmingsplan toe te voegen.
Reactie college
De opmerking dat de verkeersbestemming op twee plaatsen hoort te worden gewijzigd in een groenbestemming is overgenomen.
De door de dorpsraad gemaakte opmerkingen over arceringen, aanduidingen, maten etc. zijn in het bestemmingsplan verwerkt, tenzij dat expliciet afwijkt van de Tilburgse standaard-plansystematiek.
De inhoud van deze planregels en plantoelichting alsmede de planverbeelding zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
9.3 Burgerparticipatie
Op 14 december 2010 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een inloopavond gehouden in het Raadhuis in Udenhout. Tijdens deze inloopavond is het eerste concept van de verbeelding getoond. Tevens was er de gelegenheid om vragen te stellen en opmerkingen te maken.
Een belangrijke opmerking op de avond betrof de uitbreidingsmogelijkheden van (bij-)gebouwen en van functies zoals horeca.
Hierop is geantwoord dat de gemeenteraad in juni 2009 de kom van Udenhout heeft aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Dit betekent dat een beschermend bestemmingsplan moet worden vastgesteld in die zin dat de cultuurhistorische waarden van de kom van Udenhout zo veel als mogelijk moeten worden gewaarborgd. Verder is bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan aansluiting gezocht bij vastgesteld actueel beleid (zoals de nota `Over smaak valt best te twisten`), maar ook bij de regeling zoals deze in het nu vigerende bestemmingsplan Kom Udenhout (het geldende bestemmingsplan voor het grootste deel van het plangebied van de kom van Udenhout) is opgenomen.
Tijdens de inloopavond zijn er ook enkele opmerkingen op perceelsniveau gemaakt. Deze opmerkingen hebben nog geleid tot een aantal aanpassingen.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 27 mei 2011 tot en met 7 juli 2011. Tijdens deze periode zijn er 14 zienswijzen ingediend. Voor een zakelijke weergave van de zienswijzen met daarbij het standpunt van het gemeentebestuur wordt verwezen naar Bijlage 4 Raadsbesluit en -voorstel Udenhout beschermd dorpsgezicht onder F en G.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten-lijst Opslagen En Installaties
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten-lijst opslagen en installaties
Bijlage 3 Overzicht Bedrijven Met Afwijkende Milieucategorie
Bijlage 3 Overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie
Bijlage 4 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Gemeentelijk Beschermd Dorpsgezicht Kom Udenhout
Bijlage 1 Gemeentelijk beschermd Dorpsgezicht Kom Udenhout
Bijlage 2 Waardering Cultuurhistorische Bebouwing
Bijlage 2 Waardering cultuurhistorische bebouwing
Bijlage 3 Advies Waterbeheerder
Bijlage 3 Advies waterbeheerder
Bijlage 4 Raadsbesluit En -Voorstel Udenhout Beschermd Dorpsgezicht
Bijlage 4 Raadsbesluit en -voorstel Udenhout beschermd dorpsgezicht