KadastraleKaart.com

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functie
3.1.2 Bijbehorende Voorzieningen
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
3.2.2 Bouwwerken, Geen Gebouw Zijnde
3.3 Nadere Eisen
3.4 Ontheffing Van De Bouwregels
3.4.1 Ontheffingsmogelijkheden
3.4.2 Ontheffingsvoorwaarden
3.5 Specifieke Gebruiksregels
3.5.1 Strijdig Gebruik
3.5.2 Ontheffing Voor Meest Doelmatig Gebruik
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Nadruk Op Beheer
1.3 Versobering Beheerbestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Juridisch-planologische Situatie
2.3 Historie
2.4 Ruimtelijke Structuur
2.5 Functionele Structuur
2.6 Ruimtelijke Ontwikkelingen
2.7 Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid
3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020
3.2 Volkshuisvestingsbeleid
3.3 Economisch Beleid
3.4 Verkeer- En Vervoersbeleid
3.5 Water- En Milieubeleid
3.6 Groenbeleid
3.7 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie
3.8 Overig Beleid
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Uitgangspunten Wonen
4.2 Uitgangspunten Detailhandel En Bedrijvigheid
4.3 Uitgangspunten Horeca
4.4 Uitgangspunten Groen
4.5 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer
Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving
5.1 Algemeen
5.2 Indeling Van De Regels
5.3 Functioneel Beheer
5.4 Ruimtelijk Beheer
5.5 Ontheffingen, Wijzigingsbevoegdheden En Algemene Regels
Hoofdstuk 6 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand
6.1 Inleiding
6.2 Historische Geografie En Ontwikkeling
6.3 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten En Structuren
6.4 Archeologie
6.5 Welstand
Hoofdstuk 7 Milieuparagraaf
7.1 Algemeen
7.2 Milieuhinder Bedrijven
7.3 Externe Veiligheid
7.4 Geluid
7.5 Lucht
7.6 Bodem
7.7 Geur
7.8 Duurzaam Bouwen En Inrichten
7.9 Afval
7.10 Energie
7.11 Groen En Natuur
7.12 Gezondheid
7.13 Mobiliteit
7.14 Ruimtegebruik
Hoofdstuk 8 Waterparagraaf
8.1 Bestaand Watersysteem
8.2 Duurzaam Stedelijk Water
8.3 Watertoets
8.4 Advies
Hoofdstuk 9 Financiële Paragraaf
Hoofdstuk 10 Inspraak En Overleg
10.1 Behandeling En Vooroverleg
10.2 Zienswijzen

Udenhout 2008

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 22-12-2009 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Regels

Regels

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Functie

De voor ´Agrarisch´ aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen.

3.1.2 Bijbehorende Voorzieningen

De voor ´Agrarisch´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 genoemde functie.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen

  1. a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde in overeenstemming met deze bestemming worden opgericht;
  2. b. bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

3.2.2 Bouwwerken, Geen Gebouw Zijnde

Voor het bouwen geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen.

3.3 Nadere Eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 26nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van bouwwerken, geen gebouw zijde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Ontheffing Van De Bouwregels

3.4.1 Ontheffingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 26en de ontheffingsvoorwaarden in 3.4.2 ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3.2.1, onder a ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van gebouwen noodzakelijk ten behoeve van het beheer en het onderhoud in het kader van de bestemming, zoals schuilgelegenheden en kleine schuren, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud maximaal 50 m3 bedraagt;
    2. 2. de goothoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
    3. 3. de afstand tot de gebouwen tot de rand van de weg ten minste 10 m bedraagt;
  2. b. het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
    2. 2. de oppervlakte maximaal 50 m2 bedraagt.

3.4.2 Ontheffingsvoorwaarden

De in artikel 3.4.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, wanneer:

  1. a. de belangen van natuur en landschap niet in onevenredige mate worden geschaad;
  2. b. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  3. c. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond.

3.5 Specifieke Gebruiksregels

3.5.1 Strijdig Gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming ´Agrarisch´, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in artikel 3.1;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  6. f. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  7. g. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, tenzij deze handhaving van de bestemming is;
  8. h. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

3.5.2 Ontheffing Voor Meest Doelmatig Gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen met inachtneming van de procedureregels in artikel 26ontheffing van het bepaalde in artikel 3.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. In 2006 bestaat het totale bestemmingsplannenbestand van de gemeente Tilburg uit ruim 600 bestemmingsplannen uit verschillende decennia. Doelstelling is om na de actualisatie van dit gehele bestand uiteindelijk 53 actuele beheerbestemmingsplannen over te houden. Voor deze actualiseringsopgave is een plansystematiek opgesteld, welke de basis vormt voor de plankaart en de regels. Hierbij is aansluiting gezocht bij de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen) en IMRO2008 (informatie model Ruimtelijke Ordening). In tegenstelling tot het oude bestemmingsplannenbestand zijn de bestemmingsplannen bij voltooiing van het actualiseringsprogramma in sterke mate vergelijkbaar.

Het actualiseren van bestemmingsplannen is een autonoom proces; los van incidenteel noodzakelijke planingrepen naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. Het proces is erop gericht om de gehele gemeente met actuele bestemmingsplanregelingen te bestrijken. Met het maken van deze bestemmingsplannen worden de volgende doelen bereikt:

  • het vastleggen van bestaande functies en bouwmassa's, waarbij mogelijkheden voor uitbreidingen en veranderingen worden geboden;
  • het bieden van rechtszekerheid door bestaande activiteiten positief te bestemmen;
  • het vastleggen van projecten die middels een projectbesluit, dan wel een ontheffing van het eerdere bestemmingsplan tot stand zijn gekomen;
  • het vertalen van het stedelijk beleid (structuurplan) in verschillende sectoren naar concrete bestemmingen voor dat stadsdeel;
  • het zoveel mogelijk tegengaan van ongewenste toekomstige ontwikkelingen;
  • de bescherming van in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor particulier initiatief overeenkomstig het gemeentelijke beleid;
  • het mogelijk maken van gewenste sanering, reconstructie e.d.;
  • het vergroten van de flexibiliteit door ruime bestemmings- en bebouwingsregelingen, ontheffingsmogelijkheden e.d.

1.2 Nadruk Op Beheer

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van de voor het van kracht worden van dit plan viigerende planologische regelingen. Daarom wordt het “beheerbestemmingsplan” genoemd. Het gaat immers om een gebied met bestaande functies en bebouwing. Het bestemmingsplan zal niet voorzien in grootschalige veranderingen in de ruimtelijke en functionele structuur in het plangebied Niettemin wordt, om tot een goede beheersituatie te komen, een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk geacht. De vigerende bestemmingsplannen voor dit gebied zijn inmiddels verouderd.

Voor delen van de vigerende plannen is daarnaast ontheffing verleend, om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Het nieuwe beheersbestemmingsplan heeft tot doel de oude plannen en de delen waarvoor ontheffing is verleend te vervangen door een actuele regeling. Een regeling die past bij het huidige ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Tilburg voor zowel het ruimtelijk als het functioneel beheer van het gebied.

Met de term 'functioneel beheer' wordt gedoeld op het bestaande en het in de toekomst toegestane gebruik van panden en percelen. In het nieuwe bestemmingsplan zal voor wat betreft het 'functioneel beheer' worden aangesloten op meest recente beleidsnota's van de gemeente Tilburg op het gebied van detailhandel, horeca, verkeer, groen, volkshuisvesting etc. Dit beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. De uitwerking daarvan in het bestemmingsplan zal aan de orde komen in hoofdstuk 4.

De term 'ruimtelijk beheer' heeft betrekking op de bestaande bebouwing en de in de toekomst toegestane bouwvolumes in het gebied. In principe zal voor de bebouwingsregels worden aangesloten op de eerder genoemde plansystematiek welke is gebaseerd op de reeds lang bestaande regeling in de Bouwverordening. Wat dit concreet betekent voor het bestemmingsplan, wordt toegelicht in hoofdstuk 5.

Het bestemmingsplan wordt gemaakt om tot een goede planologische regelgeving in het plangebied te komen en biedt uiteraard geen panacee voor eventuele (maatschappelijke) problemen in het plangebied.

1.3 Versobering Beheerbestemmingsplannen

Naar aanleiding van de achterstand die in de afgelopen jaren is ontstaan in het actualiseren van bestemmingsplannen en het IRO-rapport uit 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders in haar vergadering van 15 november 2001 besloten dat beheerbestemmingsplannen o.a. op het gebied van de inspraak versoberd moeten worden. Deze nota is op 10 december 2001 behandeld in de commissie ROVEB.

Concreet houdt dit in dat de nota van uitgangspunten in het vervolg achterwege wordt gelaten en inspraak plaats vindt op basis van het voorontwerp bestemmingsplan. Aangezien de beheerbestemmingsplannen voornamelijk conserverend van aard zijn en in vergaande mate gestandaardiseerd, ligt deze 'versobering' voor de hand. Ook is sprake van een versobering/ standaardisering van de toelichting en bijlagen behorende bij het bestemmingsplan. Dit neemt niet weg dat ieder beheerbestemmingsplan een maatwerkproduct blijft, toegesneden op het gebied waarvoor het gemaakt is.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied

2.1 Ligging Plangebied

Udenhout ligt ten noordoosten van Tilburg en behoort sinds de herindeling van 1997 bij de gemeente Tilburg. Het dorp wordt in het zuiden omsloten door de Spoorlijn Tilburg - Den Bosch (m.u.v. bedrijventerrein Kreitenmolen). De noordzijde van de kern Udenhout bestaat uit een menging van een agrarisch en een boslandschap. De andere zijden van Udenhout bestaan uit een agrarisch landschap. Udenhout telt ongeveer 8.000 inwoners (stadsmonitor 2007) en het aantal woningen in het dorp bedraagt ongeveer 3.000. (stadsmonitor 2007). Udenhout heeft een oppervlakte van 250 ha en de bebouwingsdichtheid is ruim 11 woningen per ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0001.jpg"

Het beschermd dorpsgezicht valt buiten onderhavig plangebied. Hier zal te zijner tijd een apart bestemmingsplan voor worden opgesteld met een eigen procedure.

De begrenzing van onderhavig plangebied is als volgt:

Ten noorden van de Kreitenmolenstraat (vanaf het noordwesten met de klok mee):

  • Hogewey, Kimwey, Baksenbosch;
  • Mortelhof;
  • Leeuwenstein;
  • Herlaer, Zwijnsbergen, Mortel en Stationsstraat;
  • Zuidewijn en de Dommelrodehof;
  • Groenvelde;
  • Beemd, Korte Struycken, Greef, Achthoevenstraat, Langenhof, Den Del en Lange Trekke;
  • Achthoevenstraat;
  • Huysacker.

Ten zuiden van de Kreitenmolenstraat (vanaf het noordwesten met de klok mee):

  • Teunisbloem;
  • Boterbloem, Goudsbloem, Helmkruid, Marjoelein, Weegbree, De Wouwerd, De Armhoef, Berkelseweg, Bosstraat, Boomgaardstraat en Drieshof;
  • Hofstraat;
  • Tuinstraat, Van Heeswijkstraat;
  • Tongerloplein/de Theaterplaats, Kloosterpad, Koestraat, Felixhof, Zeshoevenstraat, Lindenlaan en Wilgenlaan;
  • Zeshoevenstraat;
  • De Sportlaan, Zeshoevenstraat/Udenhoutseweg, De Jachtlaan, De Wouwerd, Slimstraat en Kuil;
  • Dovenetel, Akkerdistel, Klaproos, Boterbloem en Kuilpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0002.jpg"

2.2 Juridisch-planologische Situatie

Het bestemmingsplan Udenhout 2008 betreft een algehele herziening van de geldende plannen die van toepassing zijn op dit plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen (deels) komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan.

Dossiernummer Naam Datum vaststelling Datum goedkeuring Datum onherroepelijk
7-41 Den Besterd 26-06-1981 22-09-1981 29-04-1982
7-62 Zeshoeven Sportpark Uitbreiding 29-05-1989 11-06-1989 11-06-1989
7-80 Buitengebied ´94 29-04-1996 21-11-1996 15-07-1999
7-93 Den Besterd, 4e wijziging 14-02-2000 18-04-2000 30-06-2000
9-4 Kom Udenhout 23-11-1989 03-07-1990 13-12-1991
9-5 Kom Udenhout, herziening Kreitenmolenstraat 1 24-09-1992 27-01-1993 27-01-1993
9-6 Kom Udenhout Heeswijkstraat 14-04-1992 09-07-1992 09-07-1992
9-8 Kom Udenhout herziening Felixterrein 26-09-1996 19-12-1996 31-03-1997
9-9 Kom Udenhout herziening De Kuil 30-05-1996 03-12-1996 28-02-1997
9-10 Acthoeven 1994 24-11-1994 03-02-1995 10-05-1995
9-11 Zeshoeven/Den Besterd 25-01-1996 16-07-1996 11-10-1996
9-11-1 Zeshoeven/Den Besterd wijzigingsplan Tuinstraat 04-10-1999 19-11-1999
9-12 Herziening Zeshoevenstraat 24-11-1994 03-02-1995 17-04-1995
9-13 De Kuil 1992 26-11-1992 08-07-1993 08-07-1993
9-14 Woonwagenloca- tie De Kuil 06-02-1986 19-12-1986 22-11-1988
9-15 De Mortel 07-07-1997 29-01-1998 15-03-1999
9-15-1 De Mortel, 1e herziening 27-09-1999 20-12-1999 15-03-2000
2001-002 De Mortel, 2e herziening 28-05-2001 30-08-2001 02-11-2001
2001-004 Kom Udenhout, 5e herziening Groenstraat 95 13-03-2002 11-06-2002 27-08-2002

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0003.jpg"

2.3 Historie

Udenhout heeft een lange historie, als nederzetting en later als zelfstandige gemeente. In 1232 komt de naam ''Udenhout'' al voor in de archieven. In het verleden waren de stukken grond in en rondom Udenhout in handen van hertogen en groot grondbezitters. Udenhout is van oorsprong een boshoevennederzetting, waarin zich hoevenstroken bevonden. Deze hoevenstroken waren een economische eenheid waarop landbouw werd bedreven, de stukken grond bestonden meestal uit akkerland, weiland,

Hooiland en soms een stuk bos voor hakhout. Bij de kop van de percelen werd gebouwd. Udenhout heeft de unieke eigenschap dat het zowel op historisch als landschappelijk gebied aangetoond kan worden dat het om een boshoevennederzetting gaat. Udenhout was in beginsel een kruising op doorgaande routes, naar verschillende omliggende plaatsen. De belangrijke route liep langs de hedendaagse Mortel, de Kreitenmolenstraat, Van Heeswijkstraat, de Slimstraat en het Kuilpad. Langs de straten (toen soms nog in andere vorm en naamgeving) ontstond lintbebouwing in de vorm van boerderijen en vormde zo een uitgestrekte nederzetting. De landgoederen vielen langzaam uiteen en er vormde zich buurtschappen. Belangrijke gebouwen werden gesitueerd nabij de kruising van de Groenstraat, de Kreitenmolenstraat, Schoorstraat en de Slimstraat (rond 1500). De Nederzetting ontwikkeld zich verder langs de linten. Udenhout heeft een karakteristiek patroon van langgerekte en breed geprofileerde straten (Groenstraat-Slimstraat). De 'kruisstraten' zijn de straten haaks op de linten.

Ten noorden van de Groenstraat is deze structuur nog steeds te herkennen. De structuur vormt een kenmerk van de boshoevennederzetting. Het Kuilpad speelt een belangrijke historische rol als de verbinding tussen de kern van Udenhout en de Boerderijen buiten de kern (rond 1840). Veel boerderijen zijn georiënteerd met de bebouwing aan de achterzijde van een pas of akker. De kavels zijn over het algemeen vrij smal en lang en werden gescheiden door sloten en paden. Het werden ontginningskavels genoemd. Udenhout is destijds verder ontwikkeld om het natuurreservaat ´De Brand´ te ontginnen (ontginning is grond rijp maken in dit geval voor agrarische doeleinden). De vraag naar brandstof en voedingsmiddelen nam toe vanuit Tilburg, met als gevolg dat er gemeenschappelijke ontginningen in Udenhout ontstonden. De landbouwgronden werden in stroken opgedeeld. Later werden de aanwezige wegen en routes binnen Udenhout met elkaar verbonden door nieuwe paden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0004.jpg"

Langzaam ontstaan er veranderingen in Udenhout o.a. op infrastructureel gebied. De hoofdwegen werden rond 1850 verhard en al in 1822 werd de nabij gelegen Rijksweg Tilburg - Den Bosch aangelegd. In 1881 kreeg Udenhout aansluiting op het spoornet met een eigen station (spoorlijn Tilburg-Den Bosch). Toch bleven grote uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen uit. Bebouwing langs de al bestaande linten en bebouwingsstructuur breidden zich uit en vullen de gaten op (1840-1900). Voor 1900 bestond de bebouwing dan voornamelijk uit boerderijen. Na 1900 ontwikkelden zich de eerste woonhuizen, vaak gecombineerd met een winkel of ambachtelijk bedrijf. Voorzieningen als de kerk, het raadhuis en twee scholen worden gesitueerd rondom de kruising en het zijn de steenfabrieken die opkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0005.jpg"

Na 1900 zette de groei van Udenhout door. De lege plekken in de linten worden opgevuld en de eerste dwarsstraten ontstonden haaks op de linten. (o.a. van Heeswijkstraat). De boerderijen als wel de arbeiderswoningen beschikten doorgaans over diepe achtertuinen, met ruimte voor de aanleg van een moestuin. Huize St. Vincentius verscheen voor het eerst op de kaart van 1956. Het was geopend in 1925, door de Zusters van de Choorstraat uit Den Bosch. Bij de Strijdhoeve ten noorden van Udenhout ontstonden steeds meer agrarische landschappen ten kosten van bossen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0006.jpg"

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de groei van Udenhout op gang. Zowel in Het noordoosten en in het zuidoostelijke deel werden wijken gebouwd. Het is vanaf deze tijd dat Udenhout van een lintdorp naar een dorp met woonbuurten is uitgegroeit. Enkele belangrijke nieuwe straten werden aangelegd. De Zeshoevenstraat ontsluit de Kreitenmolenstraat met de Berkelseweg en de Achthoevenstraat verbindt de Groenstraat met de Kreitenmolenstraat. De wijken Achthoeven en Zeshoeven werden ontwikkeld (verwijzend naar de vroegere landgoederen die uit zes en acht hoeven bestonden). Het noordwesten van Udenhout bleef nog vrij van bewoning. Dit kwam door bezittingen van het landgoed ´De Strijdhoef´ en door de nattere bospercelen. Het gebied tussen de spoorlijn en Zeshoeven werd in de jaren ´70 ontwikkeld tot sportpark. Het treinstation van Udenhout werd opgeheven in 1965.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0007.jpg"

In de periode van de jaren´70 tot de jaren ´90 breide Udenhout zich uit in zuidelijke richting. In het zuidwesten was de bodemgesteldheid ongeschikt, waardoor het vrij bleef van bebouwing. Het zuidwesten bleef uit weilanden en akkers bestaan. Ten zuiden van Udenhout werd de buurt de Besterd ontwikkeld. Binnen de gemeentelijke indeling van Tilburg behoort Besterd bij Berkel-Enschot. Besterd behoort echter wel tot het beheersbestemmingsplan van Udenhout. De hogere zandgronden en drogere gebieden in het noorden en zuiden zijn reeds ontwikkeld tot woongebied. De eerste uitbreiding op de lagere gronden vonden plaats ten westen van Udenhout. Deze buurt is nu bekend als de Kuil. In 1997 ging de gemeente Udenhout over in de gemeente Tilburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0008.jpg"

Rond 2000 was de gehele zuid westelijke flank bebouwd en de Kuil is ´volledig´ ontwikkeld. De buurt Mortel is de meest recente uitbreiding binnen Udenhout. Het woongebied is gelegen ten noorden van de spoorlijn en ten oosten van het Park Ter Roomleij.

2.4 Ruimtelijke Structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0009.jpg"

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Op basis van de samenhang tussen de bebouwingstypologieën, bouwperioden, de kavelgrootte en de functie en omvang van de bebouwing kan Udenhout onder worden verdeeld in vijf wijken/buurten. De buurten zijn: Zeshoeven, Achthoeven, de Besterd, de Kuil en de Mortel (bedrijventerrein Kreitenmolen valt buiten het plangebied).

Udenhout is een dorp dat veel ontwikkelingen heeft mee gemaakt. Deze zijn terug te herkennen in de ruimtelijke structuur van Udenhout. In de verschillende perioden hebben de economische aspecten, de historie, het landschap en de stedenbouwkundige gedachten Udenhout gevormd.

De lintbebouwing

De historische bebouwingslinten zijn de eerste bebouwingsconcentraties langs historische verbindingswegen. De linten zijn belangrijk geweest voor het ontstaan en de ontwikkeling van wijken, dorpen en steden. Ondanks de huidige vorm van Udenhout is het voormalige lintdorp nog goed te herkennen. De kern wordt gevormd door twee rechte en lange wegen die elkaar snijden. De linten bestaan uit vier hoofdstraten (Groenstraat/Slimstraat/Schoorstraat en Kreitenmolenstraat). De straten zijn duidelijk te herkennen en hebben een grote diversiteit in functies. De Groenstraat heeft veel historisch waardevolle boerderijen die op de kop van de boshoeve ontginningen werden gebouwd.

De Slimstraat bestaat uit een menging van functies en voorzieningen zowel ´statige burgerwoningen´ als oude boerderijen. De Kreitenmolenstraat bestaat uit een menging van arbeiderswoningen, statige huizen, nieuwe invullingen en winkels. De Schoorstraat wordt gekenmerkt door Huize St. Vincentius (het voormalige klooster), de open bebouwing, het directe contact met het buitengebied en de boomkwekerijen. Het centrum van Udenhout kenmerkt zich door een dichte en aaneengesloten bebouwing. Voor de straten liggen voortuinen of erven. De straatgevels bestaan in de meeste gevallen uit vrijstaande bebouwing welke verschillende functies huisvesten. De richting van de bebouwing is afwisselend dwars op en parallel van de as van de weg. De bebouwing is over het algemeen in een of twee bouwlagen. Grotere gebouwen zijn voornamelijk gesitueerd bij bijzondere openbare gebouwen. De relatie met het omringende landschap van Udenhout heeft mede te maken met de lintbebouwing, de percelen grensden aan de achterzijde naar het landschap toe. Het huidige Udenhout keert zich nog steeds met de tuinen naar het landschap met uitzondering van het zuidoostelijke deel. De percelen zijn echter kleiner dan bij de lintbebouwing. Tevens zijn de percelen tegenwoordig afgeschermd met afscheidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0010.jpg"

Zeshoeven

De verkavelingen in deze wijk is rationeel en rechthoekig van opzet. De wijk is ontstaan in de jaren ´60 van de vorige eeuw. Door de groei van de welvaart ontstond de behoefte aan ruimere woningen en ruimte voor de auto naast het huis. De wijk bestaat voornamelijk uit rechte korte straten met vrijstaande of halfvrijstaande woningen veelal uitgevoerd in twee lagen met kap. Zeshoeven kent een grote diversiteit in de vrijstaande woningen. De vormgeving en de verkaveling van de vrijstaande woningen verschillen duidelijk. Bij de twee onder een kap woningen zit beduidend minder diversiteit. Aan de zuidoost kant van Zeshoeven liggen de sportvelden. De huizen aan de rand van de sportvelden hebben een vierkante verkaveling, waarop vrij staande woningen staan. Een centraal punt binnen de wijk is het Tongerloplein, waaraan verschillende functies zijn gehuisvest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0011.jpg"

Achthoeven

De verkaveling van Achthoeven is te vergelijken met die van Zeshoeven. Zeshoeven kent meer halfvrijstaande woningen en minder vrij staande woningen. Tussen de Groenstraat en de Lange Trekken is duidelijk de verkaveling van de lintbebouwing te herkennen. Achthoeven is ontwikkeld in de jaren ´60-´70. De Achthoevenstraat is de hoofdverbinding van de buurt. Aan de oostzijde van de buurt ligt het park Ter Roomleij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0012.jpg"

De Kuil

Het noordelijke deel van de Kuil is ontworpen volgens het woonerf principe (jaren ´80). Het buurtje werd aangelegd als een “cul de sac”, een doodlopend woonhofje. De woningen zijn projectmatig ontwikkeld op de beschikbare en betaalbare percelen. De grens van de woonbuurt volgt de van oorsprong agrarische perceelsgrenzen. Het zuidelijke deel van de Kuil (jaren ´90) heeft zich perceelsgewijs ontwikkeld, daardoor staan de woningen verdeeld over het kwadrant en er is geen sprake van een duidelijk stedenbouwkundig patroon. De wegen lopen krom en zijn relatief kort. Er zijn geen lange zichtlijnen vanuit de woonbuurt naar het buitengebied of vice versa.

Het woningaanbod bestaat uit een menging van ruimere rijtjeswoningen (twee lagen) en aan de randen vrijstaande of halfvrijstaande woningen. De bebouwingsdichtheid is hier aanzienlijk hoger dan in de rest van Udenhout. De oude lijnen van verbindingswegen als de Slimstraat naar het Kuilpad zijn met moeite nog wel te herkennen en doen dienst als fietsverbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0013.jpg"

De Besterd

De Besterd is gelegen in het zuiden van Udenhout en behoort tot Berkel-Enschot (ontwikkeld in de jaren ´80). Het wijkt af van de overige buurten qua structuur. De verkaveling is niet zo recht als dat in de overige buurten. De rijtjeswoningen in gebogen straten vormen de meest dominante factor binnen de buurt. Halfvrijstaande en vrijstaande woningen komen in mindere maten voor in de buurt. Tevens is er weinig openbaar groen in de buurt.

De Mortel

De mortel is vrij recent ontwikkeld en bestaat voornamelijk uit een rechthoekige opzet net als in de rest van Udenhout. Een verschil is de ronde opzet aan de oostzijde van de buurt waarbij woningen in een cirkel zijn opgesteld. Er is een diversiteit in de vorm en uitstraling van de woningen in de buurt. Het zijn voornamelijk geschakelde eengezinswoningen. De diversiteit in de buurt is groter ten opzichte van de overige buurten van Udenhout.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0014.jpg"

2.4.2 De openbare ruimte

Udenhout kent een grote diversiteit in de inrichting van de openbare ruimte. Hieronder is per buurt een omschrijving gegeven van de openbare ruimte.

De Linten

De historische linten bestaande uit de wegen de Slimstraat, de Schoorstraat, de Groenstraat en de Kreitenmolenstraat waren vanouds beplant met linden. De linden zijn deels nog aanwezig maar niet meer in de volledige bezetting. Later zijn er als vervanging diverse bomen teruggeplant. Het bestratings plan met uitzondering van de Schoorstraat heeft zijn historische waarde weten te behouden door het materiaalgebruik in de vorm van klinkers in combinatie met keien voor de parkeerplaatsen. Dit gegeven levert een straatbeeld op dat goed past bij de historische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0015.jpg"

Zeshoeven

Zeshoeven wordt gekenmerkt door een orthogonaal stratenpatroon en relatief weinig openbare ruimtes van formaat. De straten zijn meestal voorzien van boombeplanting. In de verschillende deelbuurten zijn wel aanvullende groene plekken aanwezig die karakteristiek zijn voor de deelbuurt. Het Tongerloplein vervult een aanvullende centrumfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0016.jpg"

Achthoeven

De buurt is vrij ruim opgezet. Het grootste deel van het openbare groen is ingevuld door middel van groenstroken in de straatprofielen. Verspreid in de buurt zijn brede straatprofielen aanwezig. Tevens zijn er grotere groenplekken die in verbinding staan met de overige groenstructuren door verwerkt naar de kopse kant van de bebouwing. Aan de oostzijde van de buurt ligt het park Ter Roomleij. Het beekje Roomleij dat op een natuurlijke wijze door het gebied slingert vormt hierin een centraal element. Het park is tevens ingericht met verschillende beplanting en een hertenkamp aan de zuidzijde.

De bebouwing staat veelal met de achterkant naar het park toe gericht. Het groen in Achthoeven is ingericht met diverse beplanting en speelvoorzieningen. De vele groenplekken liggen verspreid over de buurt. De groenplekken zijn niet gekoppeld aan de hoofdontsluitingsroutes van de wijk. De twee lussen als hoofdontsluitings route hebben een relatief smal profiel en alleen bomen tussen de parkeervakken. De hoofdroute ter hoogte van de basisscholen aan de Perweiden hebben een gesloten karakter en lopen over via ventwegen de buurt in.

De Kuil

In deze dichtbebouwde buurt, die lager ligt achter de Slimstraat, liggen vier groene ruimtes van formaat (ca. 1000m2). Omgeven door op ruimte georiënteerde woonbebouwing. De grote open ruimte hebben veel inrichtingselementen o.a. diverse vakken met verschillende beplanting van lage beplanting tot bomen en speeltoestellen. In de straten zijn veel verschillende boomsoorten te vinden en aan de oostzijde van de buurt is een fietspad met o.a. knotwilgen. Vanuit de buurt zijn drie doorsteken met de wijk waardoor een relatie met het omringde landschap aanwezig is.

De Besterd

De Besterd is een relatief klein gebied en wordt gekenmerkt door een compacte verkaveling. Door plaatselijk het straatprofiel te verbreden zijn groene ruimtes ontstaan. De groene ruimtes zijn echter vrij klein. De groene ruimtes zijn deels verknipt door de ontsluitingswegen en voetpaden die door het gebied lopen.

De Mortel

Het centrale element in deze buurt is een groenstrook tussen het park Ter Roomleij en de Mortelweg. De groenstrook omvat architectonische elementen in de vorm van een lichtverhoogd element. In dit element is gras en een plantsoen met traptreden gesitueerd.

2.4.3 Het Groenstructuurplan

Het groenstructuurplan is een lange termijn visie op beheer en inrichting van de openbare ruimte, met speciale aandacht voor het groene materiaal. De kwaliteit van de buurten, pleinen, linten, straten, parken en stadsranden worden in kaart gebracht. Het gaat daarbij om groen dat bruikbaar is voor recreatieve doelen, samenhang in het dorpsbeeld brengen en representatief zijn voor de buurt is.

Met betrekking tot Udenhout zijn een aantal (toekomst) kaders opgesteld die deels al uitgevoerd zijn.

Strategische plekken: (inhoudende beeldbepalende belangrijke functie) in Udenhout is het Tongerloplein een strategische plek vanwege de functies en voorzieningen aan het plein. Het kruispunt Groenstraat/Slimstraat/Kreitenmolenstraat en Schoorstraat is een strategische plek vanwege de belangrijke knooppuntfunctie op verkeerskundig gebied en tevens de historische waarde door historische bebouwing met belangrijke functies (met name vroeger belangrijk).

  • Ecologische gebieden: Park Ter Roomleij is een ecologisch gebied vanwege de herkenbare waterloop naar het buitengebied toe samengaand met het open karakter van het buitengebied. Het Kuilpad: De route over het Kuilpad tussen De Kuil en de Schoorstraat vormt een recreatieve rand van de buurt de Kuil.
  • Representatief Groenbeheer: Het Dorpscentra.
  • Decoratief Groenbeheer: Historische lanen van het wegenkruis. Met decoratief groenbeheer worden sierplantsoenen bedoeld met kleine vakken en intensief onderhoud, betreffende daar waar de ruimte voor groen beperkt is.
  • Standaard Groenbeheer: De woonbuurten
  • Ecologisch groenbeheer: De ecologische hoofdstructuur van de bossen van de Strijdhoef. Tussen Achthoeven en de Mortel is de Roomleij aanleiding geweest tot het aanleggen van het park Ter Roomleij. Het park Ter Roomleij wordt met name langs de beekloop op ecologische wijze ingericht en behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0017.jpg"

2.4.4 De verkeersstructuur

Wegenstructuur

De hoofd verkeersstructuur valt samen met de historische groei van Udenhout. Een belangrijk knooppunt binnen Udenhout is het kruispunt van wegen

(Groenstraat/Slimstraat/Kreitenmolenstraat en Schoorstraat). Het zijn de uitvalswegen van Udenhout. De uitvalswegen van Udenhout zijn nog steeds intact en vervullen nog steeds een belangrijke verkeerskundige functie. De Groenstraat voert naar Helvoirt en Vught en de N65. De Slimstraat naar Berkel-Enschot en via Loon op Zand naar de A261 naar Waalwijk of Tilburg. De Kreitenmolenstraat voert naar de N65 en Tilburg en de Schoorstraat naar De Brand en de Loonse en Drunense Duinen. In veel andere dorpen is er een rondweg om de oude structuur heen gelegd dit is niet het geval in Udenhout. De oorspronkelijke structuur van het lintdorp met twee verkeersaders (Slimstraat-

Groenstraat en Schoorstraat-Kreitenmolenstraat) is in tact gebleven en grenzen aan alle randen van het dorp nog steeds met hun achterzijde naar het landschap. De verkeersstructuur van de eerste uitbreidingen is gebaseerd op het rationele patroon en loopt evenwijdig aan de linten. Pas in de laatste fase van de Kuil en de Besterd, is vanwege de perceelsmatige ontwikkeling en veranderende tijdsgeest een nieuwe wegenstructuur aangelegd. Rechte straten zijn UIT, (ook vanwege hardrijders) hofjes en bochten volgens het woonerf principe zijn IN, afgeweken van de rasterstructuur vormen de wegen een “kronkelig” patroon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0018.png"

Hoofdwegen

De belangrijkste wegen naar Udenhout zijn: De Kuil, De Groenstraat, De Schoorstraat, De Kreitenmolenstraat, De Udenhoutseweg, De Zeshoevenstraat. Deze wegen vormen tevens de hoofdwegen binnen de kern van Udenhout. De snelheden binnen de kern Udenhout liggen op 30 km/h buiten de kern is het 50 of 80 km/h.

Openbaar Vervoer

Het openbaar vervoer in Udenhout is geregeld door Buslijnen. De stadslijnen zijn: 9 en 139 naar Tilburg centraal station, de 139 en 239 naar Den Bosch en de 205 naar Oisterwijk en Dongen.

De haltes bevinden zich aan de volgende straten: Langenhof, Kuil, Korenbloem, de kastanjestraat, de Zeshoevenstraat, de Langenbaan, de Boomgaardstraat, de achthoevenstraat, de groenstraat en Groenvelde.

Tevens is er een buurtbus die door Udenhout rijdt.

2.5 Functionele Structuur

De functionele structuur brengt het aanbod van verschillende gebruiksfuncties in beeld aangaande het cultuur, maatschappelijk, recreatief, werk en voorzieningenaanbod binnen de wijk. Tevens geeft het de woongebieden aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0019.jpg"

2.5.1 Wonen

Udenhout telt ruim 3.000 woningen. De woonfunctie is de meest dominante

functie in het dorp. Op de afbeelding 2.12 is te zien waar de woongebieden liggen. De verdeling van de woningvoorraad is als volgt:

Soort woning:Udenhoutgemeente Tilburg

Koopwoningen: ong. 76 % 53 %

Sociale huurwoningen: ong. 19 % 34 %

Particuliere huurwoningen: ong. 5 % 13 %

Opvallend is het aantal koopwoningen in Udenhout dat veel hoger ligt dan het aantal koopwoningen in Tilburg en het aantal sociale woningen is lager dan in Tilburg. (Gegevens 2004 stadsmonitor Tilburg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0020.jpg"

2.5.2 Recreatie en sport

Udenhout heeft een clustering van sport accommodaties in het zuidoosten. Hier zijn diverse verenigingen gevestigd waaronder een hockeyvereniging en voetbalvereniging. Tevens ligt hier een manege, een jeu des bouls vereniging en een tennisvereniging. De sportfaciliteiten zijn op dorpsniveau.

2.5.3 Religieuze voorzieningen

In Udenhout staat De Roomsch Katholieke Parochie Kerk Van Den Heiligen Lambertus. Het is gelegen bij de hoek van de Slimstraat en de Van Heeswijkstraat. In het bestemmingsplan valt religie onder de bestemming maatschappelijk met religieus als aanduiding (M-R)

2.5.4 Medische instellingen / Zorginstellingen

In Udenhout zijn verschillende soorten medische voorzieningen en zorg instellingen. De huisarts, een apotheek, de tandarts, fysiotherapie en tevens enkele zorginstellingen. De medische voorzieningen liggen met name in het midden van de kern Udenhout in en nabij Zeshoeven. In het bestemmingsplan valt medisch onder de noemer maatschappelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0021.jpg"

2.5.5 Onderwijsinstellingen

Udenhout heeft diverse onderwijsinstellingen en voorzieningen op dorpsniveau:

  • Stichting Tangent Palet van Basisscholen voor Katholiek, Protestants en algemeen Bijzonder onderwijs;
  • peuterspeelzaal ´t Hummeltje;
  • kinderopvang Bonbini;
  • basisschool de Wichelroede;
  • basisschool Achthoeven;
  • peuterspeelzaal Olleke Bolleke;
  • basisschool De Mussenacker

Naast de scholen heeft Udenhout andere onderwijsvoorzieningen als een bibliotheek en een buurt en clubhuis. Voor onderwijsvoorzieningen op een andere schaal bijvoorbeeld voortgezet onderwijs, zullen de mensen naar andere plaatsen moeten gaan. In het bestemmingsplan valt onderwijs onder de bestemming maatschappelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0022.jpg"

2.5.6 Detailhandel en horeca

De detailhandel is verspreid gevestigd over Udenhout. De grootste concentratie van detailhandel is bij de oude linten/hoofdwegen van Udenhout. Concentraties van detailhandel zijn gevestigd aan de Kreitenmolenstraat, de Slimstraat, kleinere concentraties van detailhandel zijn gehuisvest bij de Stationsstraat, de Groenstraat en het Tongerloplein. In Udenhout bestaat de detailhandel veelal uit oorspronkelijke Udenhoutse bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0023.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0024.jpg"

2.5.7 Bedrijfsdoeleinden

Op verschillende plaatsen binnen Udenhout bevind zich bedrijvigheid. Net buiten het plangebied aan de oostzijde van Udenhout ligt bedrijventerrein Kreitenmolen. De locatie van het bedrijventerrein ligt op een zeer strategisch punt gezien de infrastructuur. Het bedrijventerrein is door de jaren heen gegroeid met aankoop van verschillende gronden. De gronden zijn in verschillende periodes aangekocht en hebben een totale oppervlakte van ongeveer 25 ha. De eerste bedrijfsgronden werden verkocht in de begin jaren ´70. Het bedrijventerrein ´Kreitenmolen´ is in de huidige situatie een gebied met een grote diversiteit. De soort en grootte van de bedrijven lopen sterk uiteen. Grote verschillen zijn te herkennen in de indeling en inrichting van de kavels, en de uitstraling van de bedrijven.

Vestigingen in het kleinbedrijf ong. 86 %

Vestigingen in het middenbedrijf ong. 14 %

Vestigingen in het grootbedrijf ong. < 1 %

Bedrijfsvestigingen naar intensiviteit 2004. Bron: woningcartotheek

2.6 Ruimtelijke Ontwikkelingen

Udenhout heeft vele ontwikkelingen gekend. Vrij recente ontwikkelingen als de ontwikkeling van de buurt de Mortel en ontwikkelingen aan het Tongerlo plein zijn enkele voorbeelden. De uitbreiding van het bedrijventerrein Kreitenmolen staat al voor lange tijd in de planning. De Mortel II is een belangrijke ontwikkeling in Udenhout. De wijk komt ten noordoosten van Udenhout en zal naar waarschijnlijkheid enkele honderden woningen tellen. In de toekomst krijgt Udenhout hoogstwaarschijnlijk een beschermd dorpsgezicht. Inhoudende bescherming van een groep van objecten en gebouwen die van rijkswege is beschermd. Dit is een regeling ter bescherming van het oorspronkelijke uiterlijk van een stadsdeel. De overheid doet dit om de gemeente te stimuleren oudere huizen te laten staan, te renoveren of op te knappen.

2.7 Technische Infrastructuur

In het plangebied is sprake van een hoofdriool, welke mogelijk gevolgen heeft voor ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving.

Het 10 m brede tracé van deze hoofdleiding is op de plankaart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0025.jpg"

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid

In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van het gemeentelijk beleid dat van invloed is op beheerbestemmingsplannen. Het beleid omtrent milieu volgt in de milieuparagraaf.

3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. ´Tilburg´, stad van contrasten´ vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de Raad vastgesteld in januari 2005.

3.2 Volkshuisvestingsbeleid

3.2.1 WoonVisie

In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden maar wel met een evenwicht tussen de belangen van het individu en die van het collectief en waar segregatie wordt vermeden.

In de Woonvisie wordt een vijftal speerpunten benoemd, waarmee Tilburg inhoud wil geven aan de 'Stad in balans':

  1. a. kwaliteit: aandacht voor duurzaamheid, flexibiliteit en bruikbaarheid, veiligheid en differentiatie in de bouwprogramma's;
  2. b. keuzevrijheid en zeggenschap: aandacht voor de specifieke wensen van de consument, o.a. door particulier en mede-opdrachtgeverschapschap;
  3. c. maatwerk in wonen, zorg en welzijn: aandacht voor de zorg- en begeleidingsbehoeften van mensen en de (woon)voorzieningen die hierbij nodig zijn;
  4. d. aandacht voor de betaalbaarheid van het wonen, zowel voor wat betreft verwervingskosten/huurprijs als voor totale woonlasten;
  5. e. samenwerking.

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad in de WoonVisie ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied weergegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.

3.2.2 Nota Wonen

Door het regelmatig monitoren van alle bouwinitiatieven blijkt dat er in Tilburg veel plannen zijn voor het realiseren van appartementen in de middeldure en dure (koop)sector. Het aantal initiatieven is dusdanig groot dat daadwerkelijke ontwikkeling onwaarschijnlijk lijkt. Deze ontwikkeling vormt een bedreiging voor de Tilburgse woningmarkt. In de eerste plaats omdat er veel vertragingen optreden in de woningbouwproductie als geheel. Ten tweede omdat dit belemmerend werkt op gewenste en haalbare woningbouwinitiatieven in de herstructurering, bij herontwikkeling van pleinen en transformatie- en inbreidingslocaties als Piushaven en op middellange termijn Stationszone. De gemeente heeft daarom besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van middeldure en dure koop appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader bestaande uit de volgende vier criteria:

  1. a. Woonmilieutypering: ligt het planinitiatief in een gebied met een woonmilieu waar veel/voldoende vraag naar is (vraag-aanbod naar woonomgeving);
  2. b. Ruimtelijk-Stedenbouwkundig: past het planinitiatief in een gebied onder andere in de nog op te stellen kaders van de in voorbereiding zijnde lintenaanpak en de Nota Hoogbouw;
  3. c. Consumentgerichtheid: richt het initiatief zich op een uniek product dat niet concurrerend is met andere appartementen(plannen), bijvoorbeeld bijzonder woonconcept en/of bedoeld voor een specifieke doelgroep. (woon-zorg, (kwaliteit voor de) doelgroepen, woonconcepten e.d.);
  4. d. Maatschappelijke prioriteiten in het kader van integrale gebiedsontwikkeling: is het planinitiatief onderdeel van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (herstructurering bestaande woongebieden of woonzorgomgevingen).

Toepassing van deze criteria betekent derhalve dat plannen, naarmate ze op meer criteria scoren, een hogere prioriteit hebben, en derhalve op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Plannen die niet op de criteria scoren en niet hard zijn, zullen niet vanzelfsprekend op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Hierover zal de discussie moeten plaatsvinden over aanpassing naar grondgebonden types, wijziging in doelgroep/concept, fasering in tijd of anderszins.

3.2.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

Uit het vierjaarlijkse woningbehoefteonderzoek waarvan de meest recente is uitgevoerd in 2004, blijkt dat de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener zijn dan vier jaar geleden. De vraag naar koopwoningen is groot al is deze ten opzichte van 2000 wat afgenomen, de gewenste huur- en koopprijzen liggen wat lager, de grote vraag naar vrijstaande en half-vrijstaande typen is afgenomen ten gunste van de rijtjeswoning, en de vraag naar grote woningen is afgenomen ten faveure van de driekamerwoning.

Toch betekent dit niet dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht in evenwicht is gekomen. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, blijft er een relatief overschot aan rijtjeshuizen en met name huurflats zonder lift, terwijl er een relatief tekort is aan vrijstaande en half-vrijstaande woningen in de koopsector, en aan flatwoningen met lift in met name de huursector. Bedacht moet worden dat het aantal koopstarters weer zal oplopen zodra een economisch herstel optreedt, het consumentenvertrouwen opveert en de prijzen in de koopsector stabiel blijven. Deze verwachting is gebaseerd op de landelijke trend dat veel woonconsumenten blijvend gericht zijn op een kwalitatief hoogwaardige en ruime (koop)woning.

3.2.4 Wonen en zorg

De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Doelstelling hierbij is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, danwel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van woonzorgservicezones ontwikkeld, waarbij het geheel van woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren danwel versterken van woonzorgservicezones.

Alle nieuwe woningen moeten voldoen aan de criteria die gelden voor het niveau 'bezoekbaarheid' uit Aanpasbaar bouwen. Voor grotere bouwontwikkelingen geldt bovendien dat minimaal 40% uitgevoerd moet worden als nul-tredenwoning (levensloopbestendig).

3.2.5 Politiekeurmerk ´Veilig Wonen´

Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.

3.3 Economisch Beleid

3.3.1 Hoofdlijnen economische beleid Tilburg 2001-2010

De beleidsnota beoogt de hoofdpunten weer te geven van het toekomstige Tilburgse economische beleid en vormt een onderdeel van het totale gemeentelijke beleid zoals onder andere is vastgelegd in het meerjaren ontwikkelingsprogramma (MOP), de programmabegroting en het college-akkoord, het ABC. In deze beleidsnota is geconstateerd dat Tilburg haar toekomstige economisch beleid moet richten op het verder verbeteren van haar vestigingsklimaat door onder andere:

  1. a. Het scheppen van een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
  2. b. Het voeren van een aanbod- en vraaggericht arbeidsmarktbeleid;
  3. c. Te investeren in projecten en samenwerkingsverbanden;
  4. d. De aandacht voor de industrie te verbreden naar andere sectoren als de zakelijke dienstverlening en daarop een flinke acquisitie-inspanning plegen.

Als beleidsvoornemen staat in de nota vermeld dat de gemeente zich zal blijven inspannen voor de industrie. Een goede bereikbaarheid is voor de industrie en andere sectoren van groot belang. Hierbij van belang zijnde projecten zijn de realisatie van de Noordwesttangent, de ontwikkeling van Vossenberg West II, Tradepark 58 en de verdieping van het Wilhelminakanaal. Tilburg versterkt haar positie als logistiek knooppunt. Rijk en provincie werken mee aan en participeren de komende periode substantieel in de gewenste multimodale ontsluiting van Tilburg.

3.3.2 Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. Gezien de lange productietijd van bedrijventerreinen wordt als planhorizon het jaar 2015 aangehouden.

In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. Kwantitatief wordt de behoefte tot 2015 geraamd op 519 hectare. Kwalitatief wordt daarbij onderscheid gemaakt in twee typen terreinen:

  1. a. Grootschalige gemengde terreinen (voor milieuhinderlijke bedrijven en bedrijven die verkeer aantrekken): totaal 252 ha;
  2. b. Kleinschalige gemengde terreinen (voor het midden- en kleinbedrijf en voor kantoorachtige bedrijven): totaal 267 ha.

Binnen beide typen worden twee subtypen onderscheiden; standaardterreinen en hoogwaardige terreinen.

De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden sindsdien gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Na vaststelling van de kadernota Ruimte voor Bedrijven heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar, het aanbod van, de uitgifte en de beschikbaarheid van nieuwe bedrijventerreinen in de tijd hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de bovengenoemde segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwantitatief):

  1. a. Grootschalig gemengd (kavelgrootte 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m hindercategorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
  2. b. Kleinschalig gemengd (kavelgrootte 2 ha): voor industrie (t/m hindercategorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
  3. c. Lokaal gemengd (kavelgrootte 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Deze segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

3.3.3 Verspreide bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota verspreide bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen.

Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.

In de nota is vastgesteld om, binnen allerlei planologische en milieutechnische beperkingen, functiemenging in woonwijken te bevorderen. Tevens worden voorstellen gedaan om kleine en middelgrote bedrijven (waar de meeste verspreide bedrijven bij horen) op andere manieren zoveel mogelijk te faciliteren, bijv. door een adequate startersbegeleiding.

De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

  1. 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
  2. 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
  3. 3. ruimte obv het bestemmingsplan.

In de nota verspreide bedrijvigheid wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

  1. a. woongebieden met lage functiemenging;
  2. b. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
  3. c. woongebieden met hoge functiemenging;
  4. d. concentratiegebieden.

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt.

Vitaal bij elkaar, basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid
Op de basiskaart 'functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid' worden zogenaamde kansenzones voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen. Waar nodig zullen bestemmingsplannen worden aangepast om de geïnventariseerde kansenzones te kunnen faciliteren. Hierdoor kan de gemeente bedrijven attenderen op deze kansenzone en de specifieke vestigingsmogelijkheden, bijv. als alternatieve locatie bij ver- of uitplaatsing van bestaande bedrijven in het stedelijk woongebied. Tevens kan de gemeente bedrijven, ontwikkelaars etc. eerder duidelijkheid verschaffen wanneer die met initiatieven komen die passen binnen de kansenzone.

3.3.4 Binnenwijkse bedrijventerreinen

De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse bedrijventerreinen (1999). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte en/of door herontwikkeling van verouderd vastgoed.

  1. a. Revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.
  2. b. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.

Gezien de hoeveelheid binnenwijkse bedrijventerreinen in Tilburg is het om financiële en capaciteitsredenen noodzaak een onderscheid aan te brengen in urgente (aanvang herontwikkeling in de periode 2000-2004), minder urgente (aanvang herontwikkeling in de periode 2005-2010) en niet urgente (voorlopig geen herontwikkeling) terreinen voor herstructurering. Op basis van deze indeling en de actuele marktsituatie wordt vanuit de gemeente een bijdrage geleverd aan de herontwikkeling van deze terreinen.

3.3.5 Ruimte voor Detailhandel

Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.

In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:

  1. a. De centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemening plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure.
  2. b. De gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten.
  3. c. De centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.

Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.

Verspreide winkels
Tilburg telt momenteel een groot aantal verspreide winkels. Deze structuur wordt gekoesterd, maar er wordt wel erkend dat de autonome ontwikkelingen in de toekomst zullen leiden tot een grofmazigere structuur. Er zal een aantal verspreide winkels verdwijnen.

De functie die de verspreide bedrijvigheid vervult, verschilt van buurt tot buurt. In de oude stad maken verspreide winkels deel uit van de historische gegroeide structuur. Daarbuiten dragen zij duidelijk bij aan de levendigheid en leefbaarheid van buurten. In het detailhandelsbeleid verleent de gemeente planologisch medewerking aan de uitbreiding en/of realisatie van verspreide winkels in woongebieden wanneer deze bijdragen aan het voorzieningenniveau van de betreffende buurt en aansluiten bij de stedenbouwkundige structuur van het gebied.

3.3.6 Ruimte voor Kantoren

In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.

In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:

  1. a. Een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
  2. b. Het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

De nota Ruimte voor Kantoren 2001 bevat naast het bijgestelde beleid ook het bijgestelde programma voor de periode 2001 - 2015. Doel van het kantorenbeleid is een zodanige differentiatie van het aanbod dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde versterking van de zakelijke dienstverlening. Als uitgangspunt wordt gehanteerd: een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte, dat er voldoende vestigingsmogelijkheden zijn om de groei van de zakelijke dienstverlening te accommoderen. Daartoe is een programma geformuleerd voor de ontwikkeling van ruim 300.000 m2 b.v.o. kantoorruimte tot 2015 (120.000 m2b.v.o. in de Stationszone en 180.000 m2 b.v.o. kantoorruimte langs de uitvalswegen).

Kantoren langs uitvalswegen
Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:

  1. a. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
  2. b. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.

In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op een aantal locaties rond de twee entrees van de stad: Kempenbaan-West/Koningshoeven (oostentree) en Laarveld-West en Surfplas/Bakertand/Katsbogten (westentree). NB: aan de mogelijkheden voor kantoorontwikkeling op Surfplas (nu: Tradepark 58) en Bakertand is door GS goedkeuring onthouden.

Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof, op locatie Sportweg en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties. Zolang er geen aanbod buiten de stationszone op de markt is voor kleinschalige eigenaargebruikers blijft de gemeente medewerking verlenen aan de vestiging van kleine kantoren langs de ringbanen en uitvalswegen.

Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In december 2003 is het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan door de raad vastgesteld. Het TVVP bevat een bijlage met parkeernormen o.a. voor kantoren. De gehanteerde norm is afhankelijk van functie en locatie van een voorziening (zie paragraaf TVVP).

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0026.jpg"

3.3.7 Nota Grote Panden

In de nota Grote Panden (1994) staat het beleid verwoord ten aanzien van grote woonpanden woonruimte-onttrekking en uitbreiding ten behoeve van kantoorachtige activiteiten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in een functiewijziging van deze panden door middel van verlening van vergunning tot woonruimte-onttrekking en de uitbreiding van reeds gevestigde ondernemingen in voormalige grote woonpanden. Uitgangspunten hierbij zijn de grootte van het pand (300 m2 of meer, respectievelijk 500 m2 voor zover gelegen aan de Bredaseweg) en de ouderdom ervan (voor het bouwjaar is uitgegaan van de periode tot 1960).

Grote panden in woonbuurten
Voor grote woonpanden welke in woonbuurten gelegen zijn wordt een terughoudend beleid voorgestaan, waarbij onttrekking van woonruimte zoveel mogelijk wordt tegengegaan en ook beperkingen worden gesteld aan uitbreiding van bestaande functies welke reeds in voormalige woonpanden zijn gevestigd. Uitgangspunt is hier dat deze veelal villaparkachtige buurten (Armhoefse Akkers) hun woonfunctie zoveel mogelijk dienen te behouden en dat het karakter en het woonklimaat niet mag worden aangetast door een verdergaande verzakelijking toe te laten.

Centrumlocaties
Binnen de Oude Stad (het gebied binnen de ringbanen) staan talloze villa's en herenhuizen langs de Cityring, de Gasthuisring en rondom het Wilhelminapark. Verkeerskundig gezien bestaan er hier geen bezwaren tegen een verdere concentratie van dergelijke (kleinschalige) kantoorachtige activiteiten. Voor het centrum (het gebied binnen de Cityring) zal ervoor moeten worden gewaakt dat de woonfunctie uit het centrum verdwijnt of een ondergeschikte rol gaat spelen. In het kader van de sociale veiligheid is het wenselijk dat er een evenwichtige verdeling van functies in het centrum blijft bestaan.

Grote panden langs verkeersaders
Uitvalswegen buiten de Oude Stad met veel grote woonpanden zijn een geschiktere locatie om een woonruimte-onttrekking en functiewijziging toe te staan. Allereerst vormt de geluidshinder langs deze wegen soms een ernstige belemmering om de woonfunctie te handhaven. Daarnaast zijn de panden langs deze uitvalswegen meestal goed per auto bereikbaar. Tenslotte hebben de panden langs dergelijke wegen vaak een representatief karakter. Het betreft hier vooral panden op een aantal plaatsen langs de Ringbanen, de Bredaseweg, de Bosscheweg (alleen gedeelte bij parallelweg) en de Goirleseweg.

Hierbij wordt een voorbehoud gemaakt. Vanuit de verkeersoptiek zijn een tweetal uitgangspunten van belang om in te kunnen stemmen met de vestiging van (kleinschalige) kantoorachtige activiteiten. Er dienen zich geen problemen voor te doen met betrekking tot de doorstroom van het verkeer. Daarnaast is bij een parallelweg vestiging van kleinschalige kantoren altijd mogelijk.

Overige voorwaarden/afwegingen
Voor de vestiging van nieuwe functies in grote panden gelden de volgende (overige) afwegingen/voorwaarden:

  1. a. parkeerbehoefte dient op eigen terrein gerealiseerd te worden. Daarnaast dient voor een goede stallingsvoorziening voor fietsen te worden gezorgd;
  2. b. waardevol groen dient behouden te blijven;
  3. c. aantasting van architectonische en monumentale kwaliteit van het pand dient zoveel mogelijk te worden tegengegaan.

In voorkomende gevallen zal bezien moeten worden of er een bijdrage in de plankosten wordt gevraagd, respectievelijk leges in rekening moeten worden gebracht in het kader van een ontheffingsprocedure.

Ten aanzien van de toe te laten functies gelden de volgende restricties:

  1. a. bij kantoorachtige activiteiten: pand moet kleiner zijn dan 700 m2 (kantoorachtige activiteit ten hoogste 700 m2 bvo);
  2. b. bij detailhandel: aansluiting bij bestaande concentraties;
  3. c. bij horeca: zie beleidsnota horeca;
  4. d. bij medische doeleinden: geen beperkingen.

Bestaande bedrijven en uitbreidingen
Bij aanvragen voor uitbreiding van reeds gevestigde kantoren in grote panden speelt ook het economisch en maatschappelijk belang van de betreffende vestiging een rol.

Het karakter van de woonbuurt mag geen geweld worden aangedaan. Om deze reden dient het bebouwingspercentage voor erfbebouwing niet hoger te worden opgesteld dan voor woningbouw gebruikelijk is.

3.3.8 Horeca

Doelstellingen van de horecanota ´over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:

  1. a. actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
  2. b. het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
  3. c. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
  4. d. het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
  5. e. inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
  6. f. het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.

In de horecanota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafe's, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.

Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.

Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0027.jpg"

Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.

Lijnstructuur horeca

Aan de ´lijnstructuur horeca´ die geldt voor dit gebied geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk zijn voor percelen met de bestemming Centrum, Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk.

De percelen dienen dan wel gelegen zijn aan en georiënteerd zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid.

Voorts geldt ook hier voor cafe's de beperking dat er zich binnen 250 m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250 m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0028.jpg"

Woonbuurten
Tot slot noemt de nota horeca de woonbuurten. In de woonbuurten zullen uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.

Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken. Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager cq de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden (zoals recreatie en de buitengebieden) zullen slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied niet aantasten en een duidelijke relatie hebben met de hoofdfunctie van het betreffende gebied.

Het horecabeleid is in dit bestemmingsplan vertaald middels een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde bestemmmingsvlakken.

3.3.9 Kadernota Toerisme en Recreatie 2003 - 2010: de Tilburgse Ervaring

Toerisme en recreatie staan nationaal en internationaal in grote belangstelling. Bij toerisme denken we nadrukkelijk aan bezoekers van buiten de stad, bij recreatie ligt het accent op vrijetijdsbesteding van de eigen bewoners.

In de huidige belevingseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid.

Ontwikkelingen op het Pieter Vreedeplein, in het Veemarktkwartier en in de Piushaven leiden de komende jaren tot een vergroting van het toeristisch-recreatieve aanbod. Met de start van de StadsVVV en de nieuwe stadspromotiecampagne is een belangrijke stap gezet op weg toeristische stadspromotie.

Samengevat wordt in deze kadernota gepleit voor een strategie met 4 sporen:

  1. a. randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
  2. b. toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs)accommodatie en bewegwijzering;
  3. c. productontwikkeling: gericht op de speerpunten cultuurtoerisme, evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio;
  4. d. promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.

3.4 Verkeer- En Vervoersbeleid

3.4.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de verwachte toename van de mobiliteit:

  1. a. de gemeente verwacht een toename van de mobiliteit en accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  2. b. alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Goederenvervoer
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf.

De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de Wet Milieubeheer worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement in de volgende situaties:

  1. a. bedrijven met een grote vervoersstroom (veel werknemers, bezoekers, goederenvervoer);
  2. b. bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen);
  3. c. bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

Hoofdbeleidslijnen van het TVVP die mogelijk invloed hebben op het plangebied:

  1. a. de mobiliteit zal de komende jaren groeien en Tilburg accepteert een groei van het verkeer. De geformuleerde visie op bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid stelt wel een duidelijk duurzaam kader aan de verdere groei van het verkeer. De groei wordt geaccommodeerd op de zogenaamde hoofdnetten waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden zijn de activiteiten als wonen, werken, winkelen, school en recreatie het belangrijkste en moet het verkeer zich hieraan aanpassen.
  2. b. De mobiliteitsgroei moet met behulp van alle vervoerswijzen worden opgevangen, dus niet alleen met de auto, maar ook met de fiets en het openbaar vervoer. Laatstgenoemde vervoerswijzen worden daartoe blijvend gestimuleerd.
  3. c. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer wat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  4. d. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
  5. e. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de nieuwe bijgestelde parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003.
  6. f. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0029.jpg"

3.4.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan

Het 'Tilburgs Openbaar Vervoer Plan' (2000) is een aanscherping van het collectief vervoerbeleid. De doelstelling van het collectief vervoer is het structureel zeker stellen van een integraal pakket van collectief-vervoerdiensten, waarmee een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid en het sociaal functioneren van de stad. Er wordt voorzien in de aanleg van expresselijnen, T-bussen en Combitaxen.

  1. a. Expresselijnen zorgen voor frequent, snel, direct en betrouwbaar openbaar vervoer, tegen een lage prijs. De doelgroep bestaat uit jongeren, werkenden en bezoekers van voorzieningen in Tilburg. De expresselijnen richten zich op de woongebieden op afstand en belangrijke bestemmingen die worden verbonden met het Centraal Station en de binnenstad.
  2. b. T-bussen: de T-bussen verschillen van de expresselijnen door het geringe belang dat wordt gehecht aan snelheid en directheid en het grotere belang van nabijheid. De T-bus ontsluit de gebieden waar de expresselijnen weinig haltes hebben, waar geen expresselijnen komen of waar relatief veel ouderen wonen. Het product richt zich met name op ouderen, niet-werkenden, alleenstaanden en bezoekers van wijkcentra. De T-bus dringt in vergelijking met de huidige stadsbus dieper in de wijken door en stopt, waar mogelijk, ook bij de ingang van verzorgings- en ouderencentra.
  3. c. Combitax: De combitax verzorgt vervoer van deur tot deur en kenmerkt zich door kwaliteit, service en comfort. Het product richt zich op groepen reizigers die op dit moment niet of nauwelijks van het openbaar vervoer gebruik maken. De doelgroep bestaat uit leden van meerpersoonshuishoudens en ouderen.

De hoogwaardigheid en kwaliteit van het openbaar vervoer komt tot uitdrukking op de Tilburgse op- en overstappunten (TOP). Dit zijn herkenbare voorzieningen, gelegen op herkenbare plekken in de stad.

3.4.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.

Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. a. het voltooien van het Sternet voor 2020;
  2. b. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
  3. c. communicatie;
  4. d. het ontwikkelen van een fietstransferium.

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

3.5 Water- En Milieubeleid

3.5.1 Waterplan en Waterstructuurplan

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidsgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:

  1. a. Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  2. b. Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficient gebruik van water;
  3. c. Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

De principes van duurzaam waterbeheer zijn nog steeds actueel, wel hebben de laatste jaren er op landelijk (Nationaal Bestuursakkoord Water) en europees niveau (Kaderrichtlijn Water) veel ontwikkelingen plaatsgevonden op dit beleidsveld. Afgesproken is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050 om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens dient in 2015 de goede chemische en ecologische toestand van het watersysteem te zijn bereikt. Het Tilburgse waterbeleid zal hiertoe worden geactualiseerd.

3.5.2 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. Het rapport is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Het eerste deel gaat in op de Tilburgse bodemproblematiek: hoe is de bodemverontreiniging ontstaan, en welke soorten verontreinigingen worden aangetroffen, om hoeveel verontreinigde plekken gaat het en waarom moet er gesaneerd worden. De aanpak van bestaande verontreiniging richt zich in eerste instantie op de ruimtelijke ambities van de stad. Bodemsanering wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in deze projecten opgepakt.

Daarnaast wordt voor de hele stad de bodemkwaliteit in beeld gebracht. Deze bodemkwaliteit wordt vergeleken met de basiskwaliteit om vast te stellen waar nog onderzoek en sanering moet plaatsvinden. Bij het wegwerken van de werkvoorraad stimuleert de gemeente dat anderen dan zijzelf de gevallen van bodemverontreiniging saneren, zoals bedrijven op bedrijventerreinen, projectontwikkelaars en in voorkomende gevallen door publiekprivate samenwerking.

Bij urgente gevallen wacht de gemeente eventuele ontwikkeling van plannen niet af. Waar mensen een gezondheidsrisico lopen of de verontreiniging zich snel verspreidt, dwingt de gemeente verantwoordelijke partijen de sanering ter hand te nemen.

In het tweede deel van de nota staan partijen die bij de bodemproblematiek betrokken zijn centraal. De zorg voor de bodem in algemene zin volgt uit de gemeentewet. Vanuit de Wet Milieubeheer heeft de gemeente de taak om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. De gemeente is het bevoegd gezag bij de aanpak van bodemsanering vanuit de Wet bodembescherming en is budgethouder in het kader van de Wet stedelijke vernieuwing. Als het bevoegd gezag Wbb heeft de gemeente Tilburg vastgesteld aan welke basiskwaliteit de Tilburgse bodem moet voldoen. De gemeente stimuleert marktwerking bij de uitvoering van bodemsanering en voert waar nodig zelf bodemsanering uit.

De gemeente toetst op grond van de Woningwet de bodemkwaliteit bij de aanvraag van een bouwvergunning. De gemeente onderzoekt in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bodemkwaliteit bij het opstellen van bestemmingsplannen en weegt dit aspect mee bij het vaststellen van bestemmingen. In het kader van de Wet collectieve preventieve volksgezondheid betrekt de gemeente de GGD bij bodemonderzoek en sanering. Een nieuw onderwerp is bodemsanering en archeologie. In de komende periode worden deze twee werkvelden op elkaar afgestemd. De gemeentelijke bodemtaken worden op transparante en toetsbare wijze uitgevoerd. Hiervoor wordt het kwaliteitshandboek gehanteerd waarin werkprocessen en richtlijnen zijn vastgelegd.

Verder gaat de gemeente in deze nota in op de verantwoordelijkheid van de gemeente als eigenaar van terreinen en als planontwikkelaar. Ook wordt er stilgestaan bij de uitvoering van bodemsanering. Tevens wordt er informatie gegeven welke van belang is voor bedrijven. Enerzijds wordt de regels en maatregelen in het kader van milieuvergunningsverlening om bodemverontreiniging te voorkomen behandeld en anderzijds wordt stilgestaan bij de aanpak van bestaande verontreiniging.

Informatie die van belang is voor initiatiefnemers van bouwwerken en ontwikkelingslocaties worden tevens gegeven. Zo wordt er weergegeven wat de bodemtoets bij een aanvraag bouwvergunning inhoudt en hoe Tilburg met een bijdrage in de marktwerking stimuleert bij bodemsanering.

Als laatste laat de gemeente zien hoe haar bodemtaken en -beleid afgestemd zijn met andere partijen, hoe belanghebbenden bij bodemsanering worden betrokken en hoe over het bodembeleid in het algemeen zal worden gecommuniceerd.

3.5.3 Energiebeleidsplan Tilburg: energiekoers en energiedaden

Er is bij de opzet van het energiebeleidsplan aangesloten op de landelijke ontwikkelingen. Daarbij is gebruik gemaakt van een uniforme ambitietabel voor gemeenten (de zogenaamde MENUkaart). De tabel kent drie oplopende ambitieniveaus; actief, voorlopend en innovatief. Op basis van de ambitietabel en in overleg met de portefeuillehouder zijn de doelstellingen/ambities voor Tilburg bepaald. Deze zijn vervolgens vertaald in impulsen welke op hun beurt verder zijn uitgewerkt in activiteiten voor acht verschillende thema's.

Alle organisatieonderdelen die een rol vervullen bij de uitvoering van het energiebeleidsplan zijn betrokken geweest bij het bepalen van de doelstellingen/ambities. Deze laten zich samenvatten in het behalen van tenminste het actieve en waar mogelijk het lopende niveau. Dit is vertaald in de volgende kernambities:

  1. a. alle nieuwe gemeentelijke gebouwen worden energiezuinig gebouwd;
  2. b. er is volledig inzicht in het energiegebruik van gemeentelijke gebouwen;
  3. c. heel Tilburg wordt energiezuinig verlicht;
  4. d. energiezuinige woningbouw is de norm;
  5. e. met de markt wordt samengewerkt aan een hogere energieprestatie voor bestaande woningen;
  6. f. stimuleren van energiezuinig ondernemen;
  7. g. duurzame mobiliteit herkenbaar in Tilburg;
  8. h. 10% van het berekende duurzame energiepotentieel is gerealiseerd;
  9. i. internationale contacten op het gebied van gemeentelijk energiebeleid worden uitgebouwd.

Zoals reeds gezegd zijn deze kernambities vertaald in impulsen en verder uitgewerkt in activiteiten. De impulsen hebben als doel het realiseren van de kernambities. Uitvoering van de in dit plan opgenomen activiteiten betekent een intensivering van het huidige Tilburgse energiebeleid. Om de voortgang van uitvoering van de activiteiten te bewaken zijn een aantal heldere indicatoren geselecteerd. Deze worden meegenomen in de gemeentelijke milieumonitor.

3.5.4 Luchtkwaliteitsplan 2005-2010

Luchtverontreiniging draagt in belangrijke mate bij aan de vermindering van de levensverwachting met name in stedelijke gebieden. De problematiek rond luchtkwaliteit in het stedelijk gebied heeft geleid tot Europese regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Deze regelgeving is op nationaal niveau vertaald in het Besluit luchtkwaliteit. In het besluit zijn voor een aantal stoffen grenswaarden opgenomen. Grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan, dat in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu in zijn geheel, binnen een bepaalde termijn moeten worden bereikt.

De problematiek van de luchtkwaliteit in de gemeente Tilburg spitst zich toe op de stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door snelrijdend verkeer en leidt met name langs snelwegen en drukke verkeerswegen tot verhoogde NO2-concentraties. Daarnaast produceert verkeer in stedelijk gebied veel fijn stof (PM10). Dieselverkeer (vrachtwagens en bussen) zorgen voor de grootste bijdrage. Andere luchtverontreinigende bronnen in Tilburg zijn industrie, scheepvaart en huishoudens (open haarden en allesbranders).

De belangrijkste knelpunten met overschrijding van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof zijn gelegen in delen van Oud-Zuid, Oud-Noord en Centrum. De knelpunten komen met name voor langs de drukkere wegen zoals Ringbaan West, delen van Ringbaan Oost, Hart van Brabantlaan en Bredaseweg.

Het niet voldoen aan de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit kan ernstige consequenties hebben voor nieuwe ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen.

Geconcludeerd wordt dat de gemeente Tilburg zonder aanvullende lokaal beleid niet alleen nu maar ook in de toekomst te maken blijft houden met overschrijdingen van de grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit en met de bijbehorende mogelijke gevolgen voor de gezondheid. De gemeente kan binnen haar eigen beïnvloedingssfeer een significante bijdrage leveren aan het oplossen van deze knelpunten.

3.6 Groenbeleid

3.6.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..

De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen.

Bomen met een hoofdwaarde

Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.

De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.

De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.

In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.

Beheermaatregelen voor bomen met een hoofdwaarde

Bomen die een hoofdwaarde hebben verdienen extra bescherming; zowel boven- als ondergronds. De beheermaatregelen voor bomen die een hoofdwaarde hebben zijn erop gericht om de boom(structuur) in stand te houden en zo mogelijk te optimaliseren. Voor wat betreft beheer betekent dit onder meer:

  • Boombescherming: Bij bouwactiviteiten krijgen bomen die in de hoofdzone staan de hoogste mate van bescherming. Dit betekent dat in de definitiefase het behoud van deze bomen (boomkroon, de stam en/of de wortels) uitgangspunt dient te zijn. Onder de kroon van deze bomen mogen geen werkzaamheden plaatsvinden. Daarnaast dienen bij eventuele bouwwerken/plannen minimaal de volgende afstanden tot de stam te worden aangehouden:
    1. 1. bomen eerste grootte: 8 meter;
    2. 2. bomen tweede grootte: 5 meter;
    3. 3. bomen derde grootte: 4 meter;
    4. 4. zeer waardevolle bomen: 12 meter;
    5. 5. monumentale bomen: 15 meter.
  • Bij werkzaamheden in nabijheid van bomen die in de hoofdzone staan dient daarnaast te allen tijde boombescherming te worden aangebracht. Verder dient er bij werkzaamheden in nabijheid van deze bomen altijd een volledige BomenEffectenAnalyse (BEA) te worden opgesteld.
  • Inspectie: Bomen die een hoofdwaarde hebben worden minimaal een keer per drie jaar geïnspecteerd op veiligheid en onderhoud.
  • Indien bomen met een hoofdwaarde toch moeten wijken wordt herplantplicht opgelegd. Als blijkt dat een feitelijk gelijkwaardige herplant echt niet (volledig) mogelijk is, dient een deel van de herplant door storting van een bedrag in 'Reserve Bomen' gecompenseerd te worden. De hoogte hiervan wordt bepaald door de adviseur bomen en groen van de gemeente Tilburg.
  • In geval van onherstelbare schade aan bomen die een hoofdwaarde hebben zal altijd een herplantplicht opgelegd worden. Voor nieuw geplante bomen zal in de regel géén kapvergunning worden verleend, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand, in het kader van tijdige verjonging of andere uitzonderlijke situaties.
  • Verbetering groeiplaats: Indien noodzakelijk en mogelijk zal groeiplaatsverbetering plaatsvinden.
  • Bij het uitvoeren van beheermaatregelen (bijvoorbeeld nader onderzoek) zullen de bomen met een hoofdwaarde de hoogste prioriteit krijgen.
  • Beheermaatregelen zijn zowel gericht op de veiligheid en behoud van het bomenbestand als op de esthetisch kwaliteit en structuurbepalendheid.

3.6.2 Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus

Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het instandhouden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+) vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Gronden die daarnaast een natuur- of ecologische waarde kennen, zijn alszodanig bestemd.

Het Groenstructuurplan en het Groenstructuurplan plus geven aan dat kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:

  1. a. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
    1. 1. Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg
    2. 2. Bos in het buitengebied
    3. 3. Beken en beekdalen; Dommel, Ley en Zandley
  2. b. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
    1. 1. Ringbanen
    2. 2. Wilhelminakanaal
    3. 3. Beeldbepalende linten in de Oude Stad
    4. 4. Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
  3. c. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.

Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.

3.6.3 Kadernota Groene Mal

Ondanks het bestaande groen- en natuurbeleid, zoals vastgelegd in het Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus, wees de praktijk uit dat natuur in deze nota´s te weinig werd beschermd en te onduidelijk werd begrensd. Dit leverde bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen discussies op tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouw en de gemeente Tilburg. Hierdoor ontstonden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden.

Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid met de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De kadernota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.

Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.

De kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.

3.6.4 Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  1. a. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.
  2. b. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.

Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (Programma van Eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

3.7 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie

3.7.1 Cultuurhistorische waarden en architectonische kwaliteit

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande kunst- en cultuurhistorische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Instrumentarium hiervoor vormen de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de gemeentelijke welstandszorg.

Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9m hoogte en 12m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.

3.7.2 Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg

Het Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg (KORT, 2002) vormt het kader voor de realisatie van kunstprojecten in de openbare ruimte. Kunst in de openbare ruimte is een onderdeel van de samenleving als geheel; een resultaat van maatschappelijke processen. Op deze manier kan kunst overal opduiken, in elke vorm. Op basis van signalen uit de stad ontwikkelt de gemeente Tilburg het beleid. Het fundament van het gemeentelijk beleid wordt gevormd door het MIOP. Jaarlijks worden circa 6 projecten opgenomen in het KORT-project.

De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Zij is dus opdrachtgever voor de kunstenaar en financiert de kunstprojecten uit het Fonds Beeldende Kunst. De middelen uit het fonds zijn niet gebonden aan de locatie of aan het project waar het geld oorspronkelijk vandaan komt.

3.8 Overig Beleid

3.8.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs

In de eindnota koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van sluiting of niet verlening van vergunningen aan bestaande koffieshops.

In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:

  1. a. tenminste 250 m van een basisschool;
  2. b. tenminste 250 m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum danwel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
  3. c. tenminste 250 m van een ander softdrugsverkooppunt.

Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:

  1. a. een woonstraat;
  2. b. in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.

De inrichtingen welke niet aan deze afstandnormen voldoen zullen door een uitstervingsbeleid dienen te verdwijnen. Dit wil zeggen dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium zal worden gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.

3.8.2 Nota Prostitutiebeleid (1999)

Onder een prostitutiebedrijf wordt verstaan 'een gebouw, of een voer- of vaartuig dan wel enig gedeelte daarvan, waarin prostitutie plaatsvindt'. Onder prostitutie wordt verstaan 'het op naar buiten toe kenbare wijze tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen'. Naast prostitutie wordt in de nota tevens aandacht besteed aan andere verschijningsvormen van prostitutie, zoals de escortbedrijven en straatprostitutie.

Prostitutie-inrichtingen
In 1999 is het algemene bordeelverbod (wet Tweede Kamer) komen te vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. De gemeente Tilburg heeft haar lokale regelgeving weergegeven in de nota prostitutiebeleid.

Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waar het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van woon- en leefklimaat latent aanwezig is. Naast het vestigingsbeleid dat aan de orde is voordat eventueel een vergunning verleend wordt aan prostitutie-inrichtingen, is het zaak ook als de vergunning verleend is regels te verbinden aan die vergunning in het belang van de openbare orde en woon- en leefklimaat, maar ook met het oog op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de in de branche werkzame personen. Het bewaken daarvan is een taak die door de minister in de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp aan gemeenten wordt toebedeeld. Er zijn in deze nota dan ook enkele regels opgenomen die dit beogen te bewerkstelligen.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag: locatietoets
Een eerste criterium voor de vergunningaanvraag voor een prostitutie-inrichting is dat de vestiging in overeenstemming met het bestemmingsplan dient te zijn. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan bij gebreke van een expliciete bestemming 'prostitutie-inrichting' de bestemming cultuur en ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. In de APV is expliciet opgenomen dat de vergunning alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Met het oog op bescherming van het belang van de openbare orde c.q. voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Daarbij spelen twee aspecten, de verkeersfunctie van de straat en de gebruiksfunctie van de bebouwing. Hierover het volgende:

  1. a. vestiging van een prostitutie-inrichting is niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg c.q. aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum;
  2. b. de gebruiksfunctie van de bebouwing. Er zal, ook al wordt voldaan aan het onder 1) genoemde criterium, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten;
  3. c. vestiging is voorts niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een ander prostitutiebedrijf, dit om concentratie van dat soort inrichtingen te voorkomen;
  4. d. vestiging is niet mogelijk indien deze binnen een straal van 250 m van een school gelegen is;
  5. e. bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot nu toe (1999) officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.

Ook zijn in de nota persoonseisen, inrichtingseisen en vergunningseisen weergegeven. Voor deze eisen wordt verwezen naar de nota prostitutiebeleid.

3.8.3 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bouwvergunningsvrije en bouwvergunningsplichtige zendmasten.

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn (licht)bouwvergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het college van burgemeester en wethouders toch besluit een bouwvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten

4.1 Uitgangspunten Wonen

4.1.1 Speerpunten

Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt uit de vierjaarlijkse WoonVisie en de jaarlijkse nota Wonen. Eén van de speerpunten van het woonbeleid is meer ruimte te bieden aan mensen om hun woonwensen te realiseren. De vraag naar kwaliteit, zowel van de woning als van de woonomgeving, komt hiermee meer centraal te staan. Wat de woonomgeving betreft wordt de kwaliteit met name bepaald door het groene karakter van het dorp. In 4.4 wordt hier verder op ingegaan. Daarnaast streven de nota's naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden ongeacht waar men wil wonen. Dit vraagt dus ook een zekere mate van differentiatie bij (grotere) bouwinitiatieven. In deze paragraaf wordt het voor dit bestemmingsplan relevante woonbeleid nader belicht.

4.1.2 Woonvisie

In de WoonVisie is de stad ingedeeld in vijf woonmilieus, zowel huidig als gewenst. Door de typering in woonmilieus wordt per gebied een duidelijke richting gegeven waarnaar een gebied zich zal ontwikkelen, onder andere gericht op dichtheid, bereikbaarheid, voorzieningen en (menging van) functies. De eerder genoemde 'stad in balans' dient vorm te krijgen binnen deze woonmilieus.

De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Udenhout is in de WoonVisie benoemd als een centrum-dorps woonmilieu. De omschrijving van dit woonmilieu is als volgt: gemengd wonen, werken een voorzieningen in een lage dichtheid, een combinatie van redelijke nabijheid en matige bereikbaarheid. Consolidatie van het centrum-dorps woonmilieu is op zijn plaats. Daarbij dienen, waar mogelijk en zinvol, intensivering en/of functieverandering voor het voorzien van de lokale woningbehoefte optimaal benut te worden. Handvatten hiervoor worden onder andere gegeven in de nota 'Gereedschapskist dorps wonen' van de gemeente Tilburg 2004.

4.1.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

Uit het vierjaarlijkse woningbehoefte-onderzoek waarvan de meest recente is uitgevoerd in 2004, blijkt dat de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener zijn dan vier jaar geleden. De vraag naar koopwoningen is groot al is deze ten opzichte van 2000 wat afgenomen, de gewenste huur- en koopprijzen liggen wat lager, de grote vraag naar vrijstaande en half-vrijstaande typen is afgenomen ten gunste van de rijtjeswoning, en de vraag naar grote woningen is afgenomen ten faveure van de driekamerwoning.

Toch betekent dit niet dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht in evenwicht is. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, blijft er een relatief overschot aan rijtjeshuizen en met name huurflats zonder lift, terwijl er een relatief tekort is aan vrijstaande en half-vrijstaande woningen in de koopsector, en aan flatwoningen met lift in met name de huursector. Bedacht moet worden dat het aantal koopstarters weer zal oplopen zodra een economisch herstel optreedt, het consumentenvertrouwen opveert en de prijzen in de koopsector stabiel blijven. Deze verwachting is gebaseerd op de landelijke trend dat veel woonconsumenten blijvend gericht zijn op een kwalitatief hoogwaardige en ruime (koop)woning.

Uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek (Gemeente Tilburg, 2004) blijkt dat Udenhout veel meerpersoonshuishoudens met kinderen telt. Het gemiddeld besteedbare huishoudinkomen is beduidend hoger dan gemiddeld in Tilburg. Er staan veel koopwoningen, vrijstaande/2-onder-1-kapwoningen, vijf- en zeskamerwoningen en dure huur- en koopwoningen. In Udenhout is 7% van de woningvoorraad bestemd voor 55-plussers tegen een gemiddelde van 9% voor heel Tilburg.

Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek dat de meeste bewoners van Udenhout zeer tevreden zijn met de woning en de woonomgeving.

4.2 Uitgangspunten Detailhandel En Bedrijvigheid

In plangebied Udenhout komt op het Tongerloplein de meeste detailhandel voor. Daarnaast bevinden zich verspreid over Udenhout nog detailhandelsbedrijven en andere vormen van bedrijvigheid, zoals installatiebedrijven, loodgieters, schilders, commerciële dienstverlening enzovoorts. De bedrijvigheid in andere straten betreft met name in huis gevestigde bedrijvigheid overeenkomstig het beleid zoals opgenomen in de Nota ´Vitaal bij elkaar´(2004). Het plangebied Udenhout kent geen specifieke kantoorgebieden of reguliere bedrijventerreinen.

4.3 Uitgangspunten Horeca

Van het plangebied Udenhout is door betrokkenen bij de totstandkoming van de horecanota een profiel gemaakt. Op basis van diverse criteria in de horecanota is voor het plangebied de beleidsinzet bepaald. De beleidsinzet beperkt ontwikkelen is leidend voor dit plangebied. Beperkt ontwikkelen wil zeggen dat bestaande horecakavels de horecabestemming kunnen blijven behouden en dat daarnaast begrenst zal worden gezocht naar nieuwe ontwikkelplekken teneinde de verzorgingsstructuur met horeca in maximaal categorie 2 aan te vullen.

4.4 Uitgangspunten Groen

4.4.1 Het Dorp

Udenhout kenmerkt zich als een groen dorp. Dit geldt zowel voor de hoofdstructuur, als voor de buurten als voor de omringende bossen en het omringende platteland. De (historische) groenstructuur van de hoofdstraten wordt gedetailleerd geanalyseerd en vastgelegd in het Beschermd Dorpsgezicht Udenhout; het bestemmingsplan in ontwikkeling voor het centrum.

De groenstructuur van de buurten wordt in de hierna volgende paragraaf toegelicht. Voor de buurten heeft de groenstructuur natuurlijk, naast de visuele waarde, ook een belangrijke functie voor het spel van kinderen.

De groenstructuur van het omringende buitengebied is vastgelegd in de desbetreffende bestemmingsplannen voor buitengebied.

4.4.2 Buurten

Zeshoeven wordt gekenmerkt door een orthogonaal stratenpatroon en relatief weinig openbare ruimtes van formaat. De straten zijn meestal voorzien van boombeplanting. In de verschillende deelbuurten zijn wel aanvullende groene plekken aanwezig die karakteristiek zijn voor de deelbuurt. Het Tongerloplein vervult een aanvullende centrumfunctie.

Het gebied rondom Sportzaal de Schelf, het Kloosterpad en de Koestraat in relatie tot het Tongerloplein heeft een samenhangend karakter met centrumfuncties met een hoogwaardig inrichtingsniveau. Het gebied heeft een belangrijke functie voor heel Udenhout. De van Heeswijkstraat is een met bomen beplante straat. Aan deze straat grenzen de centrumfuncties. De straat heeft hierdoor tevens een hoogwaardig inrichtingsniveau.

Kenmerkend is de doorlopende lanenstructuur van de Zeshoevenstraat en de straten die opgespannen zijn tussen de Slimstraat en de Zeshoevenstraat. Er is slechts op één plek in deze buurt een groene ruimte aanwezig. Als speelruimte is deze plek derhalve van groot belang. De straten in Zeshoeven-West zijn relatief 'in zichzelf gekeerd', met uitzondering van de Tuinstraat. De Tuinstraat heeft een zekere mate van allure en onderscheidt zich door zijn inrichting in de reeks parallel lopende straten wat de herkenbaarheid vergroot. Ook het groen in de Tuinstraat onderscheidt deze straat van de overige straten. Het drietal groenplekken ter hoogte van de terugliggende bouwblokjes aan de Hoevenstraat heeft een vergelijkbare werking. Een eenvoudige inrichting volstaat. De enige grote groenplek is hier te vinden ter hoogte van de Hoevenstraat . Deze plek fungeert tevens als speelplek voor kinderen uit de buurt.

In deze woonbuurt zijn vijf achter elkaar liggende groenstroken met hierin de inritten naar de woningen de enige structurele voorkomende openbare groenelementen. In contrast met de gevarieerde inrichting van de particuliere tuinen, mogen deze stroken eenvoudig bestaan uit gazon, heesters en bomen. Dit geldt ook voor de groene plek aan de Sportlaan.

Achthoeven is vrij ruim opgezet. Het overgrote deel van de oppervlakte aan openbaar groen bevindt zich in groenstroken in de straatprofielen zelf. Bij de inrichting van de vele groenplekken in de buurt dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt in de groenstroken in de straatprofielen en die van de grotere groenplekken. Er wordt gestreefd naar eenvoud en ruimte in het beeld van de straatprofielen en op de grotere groenplekken wordt een inrichting gekozen die de speelfunctie ondersteunt.

De Besterd wordt gekenmerkt door een compacte verkaveling. Door plaatselijk het straatprofiel te verbreden zijn groene ruimtes ontstaan die klein en verknipt zijn door ontsluitingswegen en voetpaden. Kenmerkend is dat op elke groenplek bomen en een speelfunctie (toestellen) aanwezig zijn.

De Kuil heeft een introvert karakter; een dichtbebouwde buurt met relatief weinig groen. De buurt komt hierdoor relatief stenig over. De buurt heeft geen duidelijke structuur en geen doorgaande lijnen. Doordat de ondergrond van de Kuil relatief 'nat' is, is er in de buurt veel groen te vinden die is bestand tegen een vochtige standplaats.

Er liggen vier groene ruimtes van formaat in De Kuil (waarvan twee speelplekken), omgeven door op de ruimte georiënteerde woonbebouwing. De inrichting bevat doorgaans een scala aan elementen: diverse kleine heestervakken, hagen, gazon, speelvoorzieningen en diverse soorten boombeplanting. De plekken hebben geen bijzonder karakter.

Voor de buurtentrees (vanaf de Slimstraat) wordt gestreefd naar een benadrukking van het groen. De entree via de straat Marjolein vormt hier een positieve uitzondering op.

Het zicht op/ en de verbinding met het buitengebied is beperkt. Gestreefd wordt de verbinding met het omliggende landschap te versterken. De recreatieve betekenis van het fietspad door Het Kuilpad (westzijde de Kuil) met knotwilgen is belangrijk. Vanuit de buurt zijn drie doorsteken naar het fietspad, waardoor een relatie met het omringende landschap aanwezig is.

In de Mortel ligt als centraal element een groenstrook tussen het park Ter Roomleij en de weg de Mortel. Dit centrale element vormt een belangrijke relatie tussen de Roomleij en het buitengebied. Ten oosten van park ter Roomleij ligt de groenstrook bij het Verzonken Kasteel. Deze strook heeft met name een speelfunctie.

De Udenhoutseweg vormt de oude verbindingsweg met Berkel en Enschot. De weg is voorzien van boombeplanting en heeft een landelijk karakter. Langs deze weg wordt gestreefd naar continuïteit in de laanbeplanting in bermen van ruw gras.

De Berkelseweg heeft een opvallend ander karakter dan de overige straten. Voortuinen en straatbomen ontbreken veelal of zijn op verschillende manieren verhard, waardoor de weg een stenig karakter heeft. Dit dient gehandhaafd te blijven.

De route over het Kuilpad tussen de Kuil en de Schoorstraat vormt een recreatieve rand van de buurt de Kuil. Een meer landschappelijke inrichting en beheer vormt een fraaie aanvulling op de meer stedelijk ingerichte plekken in de buurt zelf.

4.4.3 Beeldbepalende en strategische plekken

Het belangrijkste beeldbepalende element voor de groenstructuur van Udenhout is het met bomen beplante wegenkruis. Het streven is om aan de oost- en noordrand van Udenhout de relaties met het omringende landschap te benadrukken.

Het kruispunt Schoorstraat/Slimstraat/Groenstraat/Kreitenmolenstraat vormt een representatieve ruimte vanwege zijn historische uitstraling met het gemeentehuis, de RK-kerk en monumentale bomen. Opvallend nabij het kruispunt is dat de particuliere voortuinen veelal verdwenen zijn ten gunste van een inrichting die een meer openbaar karakter heeft. Karakteristiek voor de noord-west hoek van het wegenkruis is dat voornamelijk langs de randen van de hoofdwegen is gebouwd (boshoeve verkaveling/landschap). De kavels lopen ver door naar onbebouwde achtererven en grenzen aan bos- en natuurgebied. Het terrein van Vincentius heeft een duidelijke relatie met het landschap. Gestreefd wordt naar een gedetailleerd openbare ruimte van het wegenkruis met goede ordening van het parkeren in de vorm van goede langsparkeervoorzieningen.

4.4.4 Ecologische reeksen

De beek de Roomleij ontspringt in Tilburg-Noord en sluit aan op een ecologische verbindingszone tussen de Leemkuilen en het natuurgebied de Brand. Het park Ter Roomleij is ingericht als een natuurlijke parkzone waarin de beek de Roomleij een meanderende loop heeft gekregen. Belangrijk onder deel in het park zijn de oevers die door de overgang van nat naar droog een afwisselend en soortrijk beplantingsbeeld oplevert. Aan de Kreitenmolenstraat is de hoofdentree met dierenweide en een ontmoetingsplek gesitueerd. Stroomafwaarts krijgt het park een steeds extensiever karakter. Een ruim doorzicht vanuit de buurt op het park vergroot de betekenis voor de buurt.

Het spoor vormt een belangrijke ecologische verbinding.

4.4.5 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden (habitats), maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de habitatrichtlijn (1992). Rondom Tilburg liggen ook Natura 2000 gebieden.

Plannen of projecten die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van de Natura 2000-gebieden, mogen afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten geen significante effecten of gevolgen hebben voor Natura2000-gebieden en de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Negatieve effecten betekent in dit kader aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied en verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel de verstoring van de soorten. Voorbeelden van plannen of projecten die (verstorende) effecten kunnen hebben, zijn de bouw van woningen, de aanleg van wegen, winning van water, verlagen van de grondwaterstand ten behoeve van agrarische activiteiten en de uitbreiding van een veeteeltbedrijf. Het gaat hierbij niet alleen om plannen of projecten binnen een Natura2000-gebied, maar ook om plannen of projecten buiten het gebied, die invloed kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Dit laatste wordt ook wel externe werking genoemd. Ook moet er rekening gehouden worden met zogenaamde cumulatieve effecten. Hiervan is sprake als naast het betreffende plan of project, in of rondom een Natura2000-gebied andere projecten, handelingen of plannen plaatsvinden die in combinatie schadelijk zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen. Udenhout ligt in de buurt van een Natura2000-gebied (De Brand). Bij projecten en plannen in Udenhout dient dus altijd rekening te worden gehouden met bovenstaande regelgeving.

4.5 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer

Het gemeentelijke beleid op het gebied van verkeer is vastgesteld in het nieuwe Tilburgse Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Hierin zijn de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen aangewezen als 50 km/h gebied.

De straten in het plangebied zijn allen aangewezen als 30 km/h gebied.

Om parkeerproblemen in de wijk te voorkomen, dienen nieuwe bouwinitiatieven aan de gemeentelijke parkeernormering te voldoen. Artikel 20.8 uit de Algemene regels is in deze een belangrijk artikel.

Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving

5.1 Algemeen

Het voornemen om met een beperkt aantal grote bestemmingsplannen het gehele grondgebied van de gemeente te bestrijken, is een uitgangspunt dat voor het eerst in 1997 door de Raad is vastgesteld. Daarbij is uitgegaan van op de huidige inzichten toegesneden globale plannen, die inhoudelijk en qua regelgeving op elkaar afgestemd zijn. Voor plangebieden in de bestaande stad gaat het in principe om ´beheerplannen´, waarbij het wel in onderdelen in beperkte zin kan gaan om te (her)ontwikkelen ´veranderingsgebied´.

In paragraaf 5.3 ´Functioneel beheer´ en in paragraaf 5.4 ´Ruimtelijk beheer´, vindt de planopzet enerzijds plaats vanuit het aspect ´gebruik´ of ´functie´ en anderzijds vanuit de aspecten ´beeld´ of ´ruimte´.

Bij het aspect 'functie' zal het beheer zich meer dan voorheen moeten bekommeren om de integratie ruimtelijke ordening - milieu. In het plan moet een afweging plaatsvinden van de verenigbaarheid van activiteiten. De milieuwetgeving op zich biedt daartoe te weinig mogelijkheden.

Bij het ruimtelijk aspect is wel gestreefd naar een zo globaal mogelijke planopzet, maar is uit overwegingen van standaardisatie de stedenbouwkundige regeling uit de bouwverordening grotendeels overgenomen. Dit betekent toch een vrij gedetailleerde regelgeving op dit vlak. Indien in bepaalde situaties meer specifieke regelgeving gewenst is, biedt dit bestemmingsplan de mogelijkheid voor het stellen van ´nadere eisen´. Aanvullend op het bestemmingsplan is het mogelijk om een beeldkwaliteitsplan vast te leggen.

5.2 Indeling Van De Regels

De indeling van dit bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Deze indeling wordt in deze paragraaf toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel regelende de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Bij sommige bestemmingen is daarnaast sprake van aanlegvergunningen.

Bestemmingsomschrijvingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch;
  • Bedrijf;
  • Gemengd-Buurt;
  • Gemengd-Dorps;
  • Groen;
  • Maatschappelijk;
  • Recreatie;
  • Sport;
  • Verkeer-Verblijf;
  • Wonen;
  • Wonen-1;
  • Wonen-2;
  • Wonen-3;
  • Wonen-Gestapeld;

Daarnaast is de volgende dubbelbestemming opgenomen:

  • Leiding-Riool;
  • Waarde-Archeologie.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Voor een uitgebreide toelichting op de bouwregels wordt verwezen naar paragraaf 5.4 ´Ruimtelijkbeheer´. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Nadere eisen en ontheffingen
Per bestemming heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende procedures nadere eisen aan bouwplannen te stellen of ontheffing van de bouwregels te verlenen. De hiervoor geldende procedures worden in artikel 26 beschreven. Voor het verlenen van ontheffingen gelden steeds een aantal voorwaarden. Deze worden in het betreffende lid opgesomd.

Specifieke gebruiksregels
Ten slotte worden per bestemming de regels omtrent het gebruik van bouwwerken en gronden gegeven, aangevuld met een aantal ontheffingsmogelijkheden wisselend per bestemming.

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is facultatief aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde functies.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 betreft de ´Algemene regels´. Dit hoofdstuk bevat regels die voor alle gronden van toepassing zijn, ten aanzien van de volgende aspecten:

Algemene juridische en stedenbouwkundige regels
Artikel 19 bevat algemene anti-dubbeltelregels ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Artikel 20 bevat een aantal algemene stedenbouwkundige regels die voor alle bestemmingsvlakken van toepassing zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing en de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen.

Algemene ontheffingsbevoegdheid
Een algemene ontheffingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 21 met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan.

Algemene wijzigingsbevoegdheid
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 22, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van perceelsgerichte bestemmingen en uitwisseling van perceelsgerichte bestemmingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

Algemene nadere eisen
Naast een aantal nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 23 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Ook hiervoor gelden de procedureregels van artikel 26.

Algemene aanlegvergunningen
Algemene regels in artikel 24 over het toelaten van werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning vereist is.

Algemene procedureregels
In artikel 26 worden de procedureregels bij het gebruik maken van ontheffingbevoegdheden en tot het stellen van nadere eisen gegeven.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregel

Het laatste hoofdstuk bevat ´Overgangsrecht en slotregel´. Dit zijn algemene regels betrekking hebbend op het overgangsrecht. Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dit tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Tot slot een strafbaarheidsbepaling en de titel van het bestemmingsplan.

5.3 Functioneel Beheer

5.3.1 Agrarisch

In het zuiden van het plangebied, tussen de sportvelden en de Udenhoutseweg liggen akkers waarop de bestemming Agrarisch gelegd is.

5.3.2 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is gelegd op de brandweerkazerne en enkele nutsvoorzieningen. Daarnaast is er sprake van een aantal bedrijfjes (categorie 2 of hoger) binnen de woonbestemming, die middels een functieaanduiding zijn aangegeven.

5.3.3 Gemengd

Binnen het plangebied komen twee gemengde bestemmingen voor, te weten: Gemengd-Buurt en Gemengd-Dorps.

Binnen Gemengd-Buurt zijn de functies detailhandel, kantoren, maatschappelijke instellingen en wonen onderling uitwisselbaar. Binnen Gemengd-Dorps geldt dat voor de functies bedrijven, kantoren, maatschappelijke instellingen, dienstverlening en wonen.

5.3.4 Groen

Het beleid met betrekking tot openbaar groen is neergelegd in het groenstructuurplan. Tevens is van toepassing het Streekplan Noord-Brabant en de 'Streekplanuitwerking Stadsregio Tilburg'. Grootschalige, structurele groenvoorzieningen zijn ondergebracht onder de bestemmingen ´Groen´. Kleinere groenvoorzieningen worden tot de verkeersbestemmingen gerekend.

5.3.5 Horeca

Een bestaande horecavestiging binnen de bestemming Wonen-3 is als zodanig aangeduid. Nieuwvestigingen worden slechts middels wijzigingsbevoegdheden toegelaten, waarbij spreiding wordt beoogd, afhankelijk van zwaarte en omvang van de vestiging in relatie tot de typologie van het gebied. Voor het plangebied is dit als volgt uitgewerkt:

  • als woongebied wordt beschouwd de bestemming ´W´, voor zover deze niet is gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de lijnstructuur horeca;
  • overig gebied wordt gevormd door de andere bestemmingen, niet zijnde verkeersbestemmingen en voor zover niet gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de lijnstructuur horeca.

5.3.6 Maatschappelijk

De in het plangebied voorkomende voorzieningen zoals scholen, medische voorzieningen, verzorgingstehuizen, buurthuizen en andere maatschappelijke voorzieningen zijn als ´Maatschappelijk´ bestemd. In sommige gevallen is er sprake van de aanduiding ´maatschappelijk´ bovenop een bestemmingsvlak. Kerken, kloosters, moskeeën en andere religieuze instellingen zijn alleen toegestaan indien gronden hiervoor nadrukkelijk zijn aangeduid met de aanduiding ´re´. Er valt te verwachten dat voor scholen, in de komende planperiode reconstructie of hergebruik aan de orde zal zijn. De combinatie van een gebiedsgericht bestemmingsvlak met een aanduiding maakt het mogelijk om op slagvaardige wijze in te spelen op ontwikkelingsmogelijkheden.

5.3.7 Recreatie

Op het volkstuinencomplex nabij de Sportlaan is de bestemming Recreatie gelegd. De bebouwingsregeling is overgenomen uit het vigerende plan.

5.3.8 Sport

Binnen het plangebied, aan de Sportlaan, is een sportcomplex waarop de bestemming Sport is gelegd. De manege is als zodanig aangeduid.

5.3.9 Verkeer

Op verkeersgebied is het gemeentelijk beleid neergelegd in diverse nota's, zoal weergegeven in paragraaf 3.4. Vanwege het feit dat het verkeersbeleid enorm in beweging is, hetgeen zich uit in verkeerscirculatieplannen, openbaar vervoer plannen, fietsplannen en parkeerplannen, wordt het bestemmingsplan niet als uitvoeringsinstrument gebruikt om het verkeersbeleid tot uitvoering te brengen. Onderscheiden zijn rail-, water- en wegverkeer en de verblijfsaspecten daarbij. Bij de bestemmingen voor wegverkeer en verblijf is een onderscheid gemaakt tussen wegen met als hoofdaccent de gebiedsontsluitingsfunctie en wegen met als hoofdaccent de erftoegangsfunctie.

Rekening houdend met het bepaalde in de wet Geluidhinder is door middel van de bestemming weergegeven of een weg meer dan twee rijstroken heeft. Voorts is een zo groot mogelijke flexibiliteit gehanteerd. Dwarsprofielen (doorsneden over wegen) en wegindelingen worden niet vastgelegd. Dit betekent dat de inrichting van het openbare gebied ten behoeve van verkeers- en verblijfsfuncties voor het overige in principe vrij is. Binnen openbare bestemmingen is het toegestaan de gronden te gebruiken voor markten, circussen, kermissen, evenementen, braderieën e.d.

5.3.10 Wonen

Wonen is de hoofdfunctie van het gebied. In principe moeten andere functies zich daar naar voegen. De woonfunctie is geconserveerd binnen de bestemmingsvlakken ´W´, ´W-1´, ´W-2´, ´W-3´, ´W-GS´ en de aanduiding ´w´.

Voor nieuwe ontwikkelingen omtrent gestapelde woningbouw vindt koppeling aan de Woonvisie (februari 2002) plaats. Onderscheid wordt gemaakt tussen bebouwing langs de 'hoofdstructuur oude gebieden' (met uitzondering van de hoofdstructuur in Berkel-Enschot en Udenhout) en de 'hoofdstructuur nieuwe gebieden' c.q. overige gebieden.

Binnen onderhavig plangebied is gestapelde woningbouw alleen mogelijk via wijziging, na afweging van de specifieke locale situatie (stedenbouwkundig beeld, verkeersaantrekkende werking in relatie tot voldoende parkeermogelijkheden, verkeersveiligheid e.d.), toetsing aan het woningbouwbeleid en met inachtneming van eerdergenoemde criteria.

Een onderscheid in wonen naar maatschappelijke groeperingen zoals studentenhuisvesting, bejaardenhuisvesting, therapeutisch wonen, wonen onder begeleiding, wonen in een opvangcentrum e.d., wordt in de woonbestemmingen niet gemaakt. Wel wordt hierop een uitzondering gemaakt. Penitentiaire inrichtingen vallen onder maatschappelijke instellingen.

Mantelzorg
Onder mantelzorg wordt het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband verstaan. Het verlenen van mantelzorg in een afhankelijke woonruimte is middels ontheffing onderdeel van de woonfunctie. Onder een afhankelijke woonruimte wordt hierbij een (aangebouwd) bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is verstaan.

5.3.11 Tijdelijk, kortstondig of incidenteel (afwijkend) gebruik van de bestemming

Tijdelijk, kortstondig of incidenteel (afwijkend) gebruik binnen bestemmingen komt hoofdzakelijk op de navolgende wijzen voor:

  1. a. gebruik van het openbaar gebied t.b.v. kermissen, weekmarkten, rommelmarkten, kerstmarkten, (sport-)evenementen, circussen, buurt- en straatfeesten, braderieën, festivals (bijv. Festiped, Mundial), stadspromotionele activiteiten (bijv. Tilburg Culinair) e.d., maar ook t.b.v. terrassen, steigers, bouwketen, containers, standplaatsen voor bloemen-, vis-, patat- en oliebollenkramen e.d.;
  2. b. zeer incidenteel gebruik van sportcomplexen (zowel binnen als buiten) voor besloten feestactiviteiten in verenigingsverband (bijv. een toernooi met feesttent, levende muziek c.s.);
  3. c. gebruik van particulier terrein t.b.v. evenementen (muziekfestival, zeskamp, occasionshow, e.d.) zoals 'Udenhout onder zeil';
  4. d. incidenteel gebruik van sportcomplexen, groenvoorzieningen, sporthallen, e.d. t.b.v. wijkgebonden activiteiten zoals "Verrijk je wijk", evenementen zoals rommelmarkten, antiekbeurzen, huishoudbeurzen, computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d.

Het onder a bedoelde gebruik is opgenomen in de bestemmingsomschrijvingen van de verschillende bestemmingen voor het openbaar gebied. Een aantal van deze activiteiten zijn voor wat betreft het openbare orde en veiligheidsaspect vergunningplichtig op grond van de APV.

Het onder c bedoelde gebruik is d.m.v. een algemene ontheffing mogelijk gemaakt in artikel 21.7. Het onder d. bedoelde incidentele gebruik is opgenomen in de bestemmingen ´Recreatie´, ´Sport´ en ´Groen´.

5.4 Ruimtelijk Beheer

5.4.1 Relatie met bouwverordening en bouwvlakken

In algemene zin is het gemeentelijk beleid op gebied van bouwen neergelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Ook stedenbouwkundige bouwregelgeving is daarin te vinden. Vanuit de historie, waarbij grote delen van de stad via de stedenbouwkundige regelingen in de bouwverordening tot stand zijn gekomen, is gebleken dat deze regels in principe een goed en objectief kader bieden voor een bebouwingsregeling van de bestaande stad. De bouwverordening staat daarom aan de basis van de ´plansystematiek voor beheerbestemmingsplannen´. Deze systematiek is erop gericht om de regeling van de bouwverordening in bestemmingsplannen op te nemen en daar waar wenselijk andere accenten te leggen. De bouwverordening kent slechts één stedenbouwkundige regeling, die overal wordt toegepast. Voor een adequaat en voldoende gedifferentieerd bebouwingsregime wordt dit in de Tilburgse situatie onvoldoende geacht. Deze wordt in de plansytematiek aangevuld. Verder geeft de bouwverordening geen regeling omtrent aan- en bijgebouwen en zijn er geen ontheffingsmogelijkheden. Ook deze zijn vervat in de plansystematiek.

De plansystematiek is vertaald naar de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008). Dit bestemmingsplan maakt onderscheid in: het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe, met uitzondering van de bestemmingenin het openbaar gebied, bij alle bestemmingen voor. In het bouwvlak mogen bijgebouwen worden opgericht welke ten dienste van de bestemming staan. Ook mogen er aan-, uit- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwzijnde worden gebouwd, voor zover deze behoren bij het hoofdgebouw. Bij woningen en bij bebouwing langs de linten mag het bouwvlak in principe volledig worden bebouwd, tenzij anders wordt weergegeven. Wanneer er sprake is van enkelvoudige bouwvolumes wordt veelal een bebouwingspercentage weergegeven.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Binnen het erf zijn wel bouwwerken geen gebouw zijnde en aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan, voor zover deze behoren bij de hoofdfunctie van de bestemming. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Enkelvoudige bouwvolumes kennen doorgaans geen onbebouwd erf.

Binnen het onbebouwd erf, met uitzondering van hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd, is geen bebouwing toegestaan. Per bestemming bestaan hiervoor een aantal ontheffingsmogelijkheden.

Hierna wordt eerst een toelichting gegeven op de algemene-, op de stedenbouwkundige regeling in de Bouwverordening gebaseerde, regelgeving.

5.4.2 Voorgevelrooilijn

Per 1 januari 2003 geeft de Woningwet aan dat sprake is van vergunningvrije bouwwerken, licht vergunningplichtige bouwwerken en regulier vergunningplichtige bouwwerken. Criteria daarbij zijn met name oppervlakte, hoogte en ligging van het bouwwerk ten opzichte van de voorgevelrooilijn en het openbaar gebied. De bouwverordening kent overigens ook grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn.

5.4.3 Goot- en bouwhoogte

Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een andere maximale bouwhoogte:

  1. a. hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
    1. 1. linten van de 1e orde;
    2. 2. linten van de 2e orde;
  2. b. hoofdstructuur nieuwe gebieden;
  3. c. overige gebieden.

Langs de op 'hoofdstructuur oude gebieden' binnen de 'oude' stad Tilburg wordt indien sprake is van een lint van de 1e orde een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 meter . Indien sprake is van een lint van de 2e orde is de maximaal toelaatbare hoogte 11 meter. Gelet op het dorpse karakter wordt binnen Udenhout echter geen onderscheid gemaakt naar 1e of 2e orde linten en bedraagt de maximale hoogte 11 meter daar waar sprake is van de 'hoofdstructuur oude gebieden' (deze komt binnen dit plangebied niet voor).

In de meeste woongebieden in de stad Tilburg bedraagt de bouwhoogte maximaal 10 meter, waarbij geen bepalingen voor de goothoogte zijn opgenomen. Ter behoud van het dorpse karakter in Udenhout worden bestaande goot- en bouwhoogte in de overige (overwegend woon)gebieden beperkt tot een goothoogte van maximaal 10 meter binnen ´W´, 6 meter binnen ´W-1´, 7,5 meter binnen ´W-2´ en 4 meter binnen ´W-3´. Voor de bouwhoogte geldt een hoogte van 10 meter binnen de bestemmingen ´W´, ´W-1´ en ´W-2´ en 7 meter binnen ´W-3´. Tenslotte geldt een maximale dakhelling van 55° voor ´W-1´, ´W-2´ en ´W-3´.

Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogtebepalingen afgeweken en ´op maat´ bestemd. Er is een binnenplanse ontheffing opgenomen binnen de bestemmingen ´W-1´, ´W-2´ en ´W-3´ voor een goothoogte tot maximaal 10 meter, vergelijkbaar met de regelingen in de stad Tilburg. Om deze ontheffing te verkrijgen, dient de aanvraag aan een aantal voorwaarden te voldoen, waarbij het dorpse karakter en de directe omgeving een belangrijk afwegingskader vormen.

5.4.4 Ontheffing afwijkende bouwhoogte

Een ontheffingsmogelijkheid voor een hogere bouwhoogte is mogelijk voor specifieke constructies, bouwwerken geen gebouw zijnde, schoorstenen, minaretten, windmolens e.d. (zie artikel 21.3).

In geval van ligging direct naast beschermde dorpsgezichten of stadsgezichten en gemeentelijke, dan wel rijksmonumenten dient afstemming plaats te vinden met het betreffende beschermd dorps- dan wel stadsgezicht, of gemeentelijk, dan wel rijksmonument, waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren. Advies wordt gevraagd aan de Monumentencommissie (zie artikel 23 onder b.).

5.4.5 Bouwdiepte

Conform de regeling in de bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. van de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzig van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald middels de helft van de diepte van de bouwstrook dat gelegen is achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.

5.4.6 Ontheffing voor overschrijding van de achtergevelrooilijn

ontheffingen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk. ontheffing is -naast kleinere gevallen- met name nodig in die situaties waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:

  • gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
  • bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.

bij het verlenen van ontheffing dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:

  1. a. de beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
  2. b. bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Monumentencommissie.

5.4.7 Regeling bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor bijgebouwen:

  1. a. oppervlakte:
    1. 1. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
    2. 2. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
    3. 3. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
    4. 4. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
  2. b. bouwhoogte: max 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte max 3 m en bouwhoogte max 4,5 m.

Met ontheffing is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

5.4.8 Bomen

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen.

Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..

De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0030.png"

Boomwaarde zoneringskaart.

Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.

De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.

De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.

In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.

In de bestemmingsplannen worden, indien voorkomend, twee soorten bomen beschermd:

  • I. Openbare en particuliere monumentale bomen van de ´Gemeentelijke Lijst van Monumentale Bomen Tilburg´ worden afzonderlijk aangeduid als ´monumentale boom´;
  • II. Bomen met een hoofdwaarde worden tenslotte afzonderlijk aangeduid als ´beeldbepalende boom´.

De bescherming bestaat uit een bouwverbod en een aanlegvergunningstelsel binnen een straal van respectievelijk 15 en 8 m vanuit het hart van de betreffende boom.

5.5 Ontheffingen, Wijzigingsbevoegdheden En Algemene Regels

Ten slotte worden per bestemming verschillende ontheffingen en wijzigingbevoegdheden gegeven die betrekking hebben op het ruimtelijk beheer. Deze komen eveneens terug in de Algemeneregels.

Hoofdstuk 6 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand

6.1 Inleiding

Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:

  • Historische geografie en ontwikkeling van het landschap;
  • Archeologie;
  • Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden);
  • Richtlijnen en voorwaarden.

Al naar hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.

Naar aanleiding van de herziening van alle beheerbestemmingsplannen is door Fontys-BILAN cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en vastgelegd in diverse gebiedsgerichte rapporten. Deze rapporten vormen de belangrijkste bron voor de cultuurhistorische paragraaf.

Beleidskader:

  • Monumentenwet 1988;
  • Gemeentelijke monumentenverordening;
  • Gemeentelijk monumentenbeleid en interim archeologiebeleid;
  • Monumentenlijst Tilburg.

Bronnen:

  • H. van Dijk & E. de Boer. Van De Kuil tot Kreyte Mole. Tilburg, Udenhout (-Zuid, -Noord, Kreitenmolen). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2007/54;
  • Cultuurhistorische Inventarisatie Noord-Brabant / M.I.P., gemeente Tilburg, opgesteld door de provincie Noord-Brabant, oktober 1995;
  • Architectuur en stedenbouw 1940-1965, gemeente Tilburg, STOA 2005;
  • Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006.

Voor beheerbestemmingsplan Udenhout (verder plangebied genoemd) is door Fontys-BILAN in 2007 een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd.

In de volgende paragraaf wordt volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het desbetreffende rapport van BILAN.

6.2 Historische Geografie En Ontwikkeling

Udenhout ligt grotendeels op een ten opzichte van de omgeving hoge dekzandrug die loopt van zuidwest naar noordoost. De dekzandrug wordt, net ten oosten van het plangebied, doorsneden door het beekdal van DeRoomley. Ten noordwesten van het plangebied ligt De Brand, een drassig gebied met ondoordringbare leemlagen in de bodem, omgeven door hoge dekzandruggen waardoor het gebied niet of moeilijk kon ontwateren. De hooggelegen gronden waren in het verleden in gebruik als akker, terwijl de laagte van DeRoomley en de gronden in het westen van het plangebied in gebruik waren als grasland. Op de hogere delen langs de oever van De Roomley(in het oostelijke deel van het plangebied) was al vanaf de ijzertijd en waarschijnlijk ook in de Romeinse tijd sprake van bewoning. Vanwege de aanwezigheid van vruchtbare grond (lemig fijn zand) hebben vermoedelijk voorafgaand aan de grootschalige ontginningen in de dertiende eeuw, al in de vroege Middeleeuwen ontginningen plaatsgevonden. Door het tot op heden ontbreken van archeologische indicatoren in en rond Udenhout is dit vermoeden echter niet bevestigd.

Het huidige Udenhout heeft zich vanaf het begin van de dertiende eeuw langs de noordoost-zuidwest georiënteerde Groenstraat-Slimstraat ontwikkeld als een boshoevenederzetting. Bij de kruising van deze straat met de Kreitenmolenstraat, waar zich een aan Maria gewijde kapel bevond, ontstond een kern, van waaruit zich een bebouwingslint langs de Kreitenmolenstraat ontwikkelde. Op de westgrens van het plangebied bevond zich bij de samenkomst van een aantal wegen, de Kuil, het Kuilpaden een nu verdwenen pad, een cluster boerderijen met bijgebouwen, het gehucht Kuil. De exacte ouderdom van Kuil is niet bekend, maar de buurtschap werd al in 1421 vermeld en zou zijn voortgekomen uit een van de vroegere landgoederen die in en rond Udenhout lagen en ontstonden na de uitgifte van de gronden ter ontginning in de loop van de dertiende eeuw.

Door de aanleg van de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch en de bouw van een station in 1881 vond verdichting van de bebouwing langs de Kreitenmolenstraat plaats, met name door de vestiging van bedrijven. In 1950 is het personenvervoer over de spoorlijn gestaakt, waarna het station in 1965 is gesloopt. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Udenhout zich sterk uitgebreid, met name vanaf de jaren zestig door de aanleg van wijken achter de bestaande linten.

6.3 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten En Structuren

6.3.1 Objecten

In het plangebied bevinden zich op grond van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening diverse beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Ook uit deze periode bevinden zich diverse waardevolle panden in het plangebied. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis.

De volgende waardevolle en/of kenmerkende objecten bevinden zich in het plangebied:

Architectuur en stedenbouw 1940-1970:

  • Zeshoevenstraat 39-31 en 36.

6.3.2 Structuren

Uit het BILAN-rapport blijkt dat het plangebied tot in het begin van de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden, die mogelijk teruggaan op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van de uitbreidingswijken is een deel van het netwerk van wegen en paden verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze wegen en paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon. Naast het oude wegenpatroon bevinden zich ook nieuwere lijnen en elementen (tot circa 1950) in het plangebied die historisch geografisch waardevol zijn:

  • Spoorbaan Tilburg – Den Bosch;
  • Kuil;
  • Kuilpad;
  • Udenhoutseweg;
  • Berkelseweg;
  • Van Heeswijkstraat;
  • Zeshoevenstraat;
  • Schoorstraat;
  • Groenstraat;
  • Aschotse Steeg;
  • Mortel.

Een deel van Udenhout heeft een bijzondere stedenbouwkundige waarde. Het gaat daarbij om de oude kern van Udenhout (boshoevenederzetting) met een karakteristiek patroon met langgerekte, breed geprofileerde straten (Groenstraat - Slimstraat), met haaks daarop 'kruisstraten'. Kenmerkend zijn de wijdse (kassei)wegen met laanbeplanting en bebouwing (veelal 1850-1900) voorzien van voortuinen.

De gemeente Tilburg is voornemens de kom van Udenhout, bestaande uit de drie hoofdstraten (Kreitenmolenstraat, Slimstraat, Groenstraat) en een deel van de Schoorstraat, inclusief een deel van de achterliggende percelen, voor te dragen als Beschermd Dorpsgezicht waarna een bestemmingsplan voor dat gebied zal worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0031.jpg"

6.3.3 Richtlijnen en voorwaarden

De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn.

De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project, niet tevens voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument), en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw.

6.4 Archeologie

6.4.1 Inleiding

De standaard archeologische inventarisatie voor onderhavig bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.

De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij dit traditionele archeologische bureauonderzoek:

  • de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
  • de database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem) en
  • de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI, concept) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied.

Dit beeld wordt verder aangescherpt met een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen.

Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in dit onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te bestekken.

6.4.2 Archeologische verwachting

Het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI) vanwege de aanwezige bebouwing grotendeels een onbekende archeologische verwachtingswaarde. Het omringende gebied waar dekzandruggen voorkomen, heeft grotendeels een hoge verwachtingswaarde, terwijl het beekdal van DeRoomley en de dekzandvlaktes in het zuidelijke en uiterste noordwestelijke deel van het plangebied een basis verwachtingswaarde hebben. Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.

Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart. Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen waarmee de urbanisatie van het plangebied in de twintigste eeuw gepaard is gegaan. Bebouwing van ná 1920 heeft een dermate grote funderingsdiepte dat het bodemarchief tot in het 'gele zand' is verstoord en de kans op archeologische waarden sterk is verminderd of zelfs geheel is verdwenen. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lagere archeologische verwachting. De verwachtings- en de verstoringskaart zijn samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt in terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0032.jpg"

6.4.3 Richtlijnen en voorwaarden

De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name ontheffings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde .

  • Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor ontheffingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.
  • Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.

6.5 Welstand

Behalve aan het bestemmingsplan (en het bouwbesluit) moeten bouwplannen worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele private bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa´s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningplichtige bouwwerken.

Hoofdstuk 7 Milieuparagraaf

7.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe de wettelijke kaders en het gemeentelijk milieubeleid een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de planregels. De volgende onderwerpen worden beschreven: Milieuhinder bedrijven, Bodem, Geluid, Lucht, Afval, Energie, Water, Groen en natuur, Externe veiligheid, Gezondheid, Mobiliteit, Ruimtegebruik en Archeologie. Het onderhavige bestemmingsplan is een formalisering van de huidige stedenbouwkundige situatie binnen het plangebied. Er zijn binnen het bestemmingsplangebied geen locaties waar nieuwe ontwikkelingen verwacht worden. Binnen het plangebied zullen derhalve geen locaties zijn waar zonder nadere procedure afgeweken kan worden van de huidige feitelijke situatie. Binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk woonbestemmingen aanwezig.

7.2 Milieuhinder Bedrijven

Alle bedrijven in het plangebied zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort, hun activiteiten en de opslag van gevaarlijke stoffen. De inventarisatie is gebruikt om de bestaande bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. De inventarisatie is opgenomen in de bijlage 'register van bedrijven in het plangebied'.

In de bijlage behorende bij de regels is tevens een lijst opgenomen met opslagen en installaties. Deze lijst waarin afstanden staan tot aan gevoelige bestemmingen, met name woonbebouwing, moet onafhankelijk beschouwd worden van de bedrijvenlijst. De lijst dient als indicator gebruikt te worden voor met name veilige afstanden tot aan woonbebouwing.

De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de plankaarten en genoemd in de bestemmingsplanregels per bestemming. Binnen het plangebied liggen diverse bestemmingen.

  • Met name binnen de bestemmingen voor wonen wordt de milieucategorie 1 inpasbaar geacht voor de uitvoering van beroepsmatige activiteiten aan huis. In artikel 1.6 van de regels zijn de voorwaarden opgenomen waaraan de beroepsuitoefening moet voldoen;
  • Binnen de bestemming ´Bedrijf´is de maximaal toelaatbare milieucategorie afhankelijk van de afstand tot gevoelige objecten (zoals woningen);
  • Binnen de gemengde bestemmingen is maximaal milieucategorie 2 toegestaan;
  • Binnen de bestemming ´Maatschappelijk' (M), is milieucategorie 2 inpasbaar.

Omdat het bestemmingsplangebied in hoofdzaak een beheermatig karakter heeft zijn de bedrijven en instellingen uit de inventarisatie in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat alle bedrijven en instellingen voldoen aan de regels uit de milieuvergunning of Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), en derhalve geen overlast veroorzaken voor de omgeving.

Een aantal bedrijven of instellingen is echter op basis van hun activiteiten op het moment van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het betreffende adres. Een dergelijk bedrijf of instelling mag haar bestaande activiteiten voortzetten en om de bedrijfsvoering niet te bevriezen eventueel uitbreiden met inachtneming van de binnen de regels opgenomen bebouwingsmogelijkheden mits het leefmilieu niet zwaarder wordt belast. Zodra deze bedrijven of instellingen hun activiteiten beëindigen en er sprake is van een nieuwe bedrijfsvesting, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op deze locatie een soortgelijke activiteit als van het bestaande bedrijf of instelling plaatsvinden, mits de nieuw te vestigen activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de bestaande activiteit.

Als in de huidige situatie sprake is van een hogere categorie dan wenselijk is, staat deze verbijzonderd op de plankaart en is tevens opgenomen in de lijst 'overzicht bedrijven en instellingen met afwijkende milieucategorie'.

Voor alle bestemmingen bestaat de mogelijkheid om één categorie hoger toe te staan door middel van een ontheffingsprocedure zoals in de regels is aangegeven. Dit is afhankelijk van de activiteiten, omvang en voorzieningen van het desbetreffende bedrijf of instelling en van een positieve milieutechnische toetsing.

7.3 Externe Veiligheid

7.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Voor beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), welke 27 oktober 2004 van kracht is geworden en de Wet milieubeheer. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (´de Circulaire´) die op 4 augustus 2004 in de staatscourant is gepubliceerd.

De inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen hebben een veiligheidscontour van een bepaalde afstand. Deze afstand moet aangehouden worden tot kwetsbare objecten. Zoals eerder vermeld is ervan uitgegaan dat alle bedrijven aan de milieuregels voldoen en er geen kwetsbare objecten binnen deze veiligheidscontour liggen.

Inrichtingen welke onder het Bevi vallen hebben een plaatsgebonden risicocontour en een invloedsgebied (het groepsrisico). Hieronder wordt dit nader toegelicht.

7.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu naar aanleiding van een bepaalde activiteit. Het PR wordt weergegeven met contouren. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 1 op 1.000.000 (1 op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden. Als in bestaande situaties zich kwetsbare objecten bevinden binnen de 10-5 of 10-6 risicocontouren kunnen mogelijk saneringsacties ontstaan. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour als richtlijn. Dit betekent dat bij voorkeur geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour opgericht worden maar dat een gemeente indien gemotiveerd hiervan af mag wijken.

7.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat tenminste een aantal mensen het slachtoffer wordt van een ongeval. Het GR is niet ruimtelijk weer te geven met contouren maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin de groepsgrote van aantallen slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval: de fN- curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008018-e001_0033.png"

Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit gebied wordt begrensd door de 1% letaliteitgrens, ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden.

Het GR kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde. In het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen', dat in oktober 2004 van kracht is geworden, en de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' is de verantwoordingsplicht opgenomen. Deze verantwoordingsplicht, houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Dit geldt ook wanneer het resultaat onder de oriëntatiewaarde blijft. De verantwoordingsplicht voor transportsituaties is verbonden aan ´de Circulaire´.

Het betreft hier een beheerbestemmingsplan, wat inhoudt dat zich in principe geen wijzigingen voordoen ten opzichte van de bestaande situatie. Dit betekent dat het niet noodzakelijk het groepsrisico te beschouwen. De focus ligt in deze milieuparagraaf op de plaatsgebonden risicocontouren van Bevi-inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water. Tevens wordt gekeken naar hogedruk aardgasleidingen en K1, K2 en K3-vloeistofleidingen.

7.3.4 Inrichtingen

In de bijlage is een bedrijvenlijst opgenomen met een overzicht van alle bedrijven binnen het plangebied Udenhout. Bij geen van deze bedrijven is sprake van een risicocontour. In de bijlage ´risicocontouren bedrijven in het plangebied´ is een lijst opgenomen met opslagen en voorzieningen waar een risicocontour omheen ligt. Deze lijst waarin afstanden staan tot aan woonbebouwing moet onafhankelijk beschouwd worden van de algemene bedrijvenlijst. Deze lijst dient als indicator gebruikt te worden voor veiligheidsafstanden tot aan woonbebouwing of andere kwetsbare objecten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.

7.3.5 Vuurwerk

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) van kracht geworden. Binnen dit besluit is zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in één nieuwe algemene maatregel van bestuur (AMvB) geïntegreerd. Het Vuurwerkbesluit beoogt de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk.

In het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die in het kader van de vaststelling van besluiten in de sfeer van de ruimtelijke ordening en bij de beslissing op een aanvraag om een milieuvergunning in acht moeten worden genomen. Op grond van artikel 4.2 van het Vuurwerkbesluit moeten de in bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit opgenomen veiligheidsafstanden van bewaarplaatsen en bufferbewaarplaatsen ten opzichte van kwetsbare en geprojecteerd kwetsbare objecten in acht worden genomen bij:

  1. a. de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
  2. b. het verlenen van ontheffing van een geldend bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
  3. c. de wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening.

In aansluiting op bovenstaande eis dient binnen de nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en indien voorkomend binnen het plangebied met de opslag van professioneel vuurwerk. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven voor opslag en bewerking van professioneel vuurwerk in het plangebied.

7.3.6 Transport van gevaarlijke stoffen

Het transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit berekeningen met het risicoberekeningprogramma RBM II blijkt dat er op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Uit berekeningen met het risicoberekeningprogramma RBM II blijkt dat er een 10-6 contour aanwezig is van < 5 meter. Deze contour zal hierdoor nog op het spoortraject liggen. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Het Wilhelminakanaal wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Uit het rapport ´Risico vervoer gevaarlijke stoffen over de binnenwateren in Noord-Brabant, stand 2002´ (Provincie Noord-Brabant, 2002) blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour ligt over de oever van het Wilhelminakanaal.

7.3.7 Hoge druk aardgasleidingen

Er bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen in de nabijheid van het plangebied.

7.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet Geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Wegverkeers- en railverkeerslawaai

Doordat er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt worden hoeft geen toets aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Daarbij kom dat er binnen het plangebied geen essentiële toename van het verkeer te verwachten is. De akoestische situatie zal door de vaststelling van het plan dan ook niet verslechteren. Er bestaat derhalve vanuit akoestisch oogpunt geen bezwaar tegen dit beheerbestemmingsplan.

Industrielawaai

Binnen het bestemmingsplangebied bevinden zich geen gezôneerde industrieterreinen. Ook de nieuwe vestiging van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) is in de planregels uitgesloten. Tevens ligt het plangebied niet binnen een geluidszone van een aangrenzend plangebied.

7.5 Lucht

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit. Deze is op 15 november 2007 in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De wet voorziet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.

Sinds 2002 wordt er door de gemeente Tilburg jaarlijks over de luchtkwaliteit gerapporteerd. Hierbij wordt de luchtkwaliteit van het voorbije jaar vergeleken met de normwaarden uit het Besluit Luchtkwaliteit. Uit de rapportages is gebleken dat de luchtkwaliteit voor het overgrote deel bepaald wordt door emissie van het wegverkeer. Verder is gebleken dat de normwaarden de afgelopen jaren alleen voor fijn stof en stikstofdioxide overschreden worden.

Naar aanleiding van de rapportages en de daarin geconstateerde knelpunten, is in december 2004 door de raad een plan vastgesteld om de luchtkwaliteit langs de gemeentelijke hoofdwegen te verbeteren (´Luchtkwaliteitplan gemeente Tilburg 2005-2010). De maatregelen zijn zowel gericht op het verminderen van de concentraties NO2 en concentraties PM10. Doel van het plan is dat in 2010 in de gehele stad, na uitvoering van het maatregelenpakket, aan de normwaarden uit het Besluit luchtkwaliteit voldaan wordt. Onderdeel van het plan is een monitoringsysteem om tijdig te signaleren of het effect van de maatregelen voldoende is. Mocht dit niet het geval zijn worden extra maatregelen genomen.

Het onderhavig plan is in hoge mate conserverend van aard; er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats. Alleen langs de ruimtelijke hoofdstructuur, (oude linten) zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De praktijk wijst echter uit dat hiervan niet op grote schaal langs deze zogenaamde ´linten´ gebruik van zal worden gemaakt, maar dat slechts op enkele locaties plannen worden gerealiseerd die mogelijk extra verkeersbewegingen met zich mee kunnen brengen. Omdat er geen grootschalige nieuwe (netto minder dan 500 woningen per lint) ontwikkelingen plaatsvinden kan voldaan worden aan artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wm.

7.6 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Een beheerbestemmingsplan, zoals dit onderhavige plan, maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er worden immers alleen bouwvlakken aangegeven ter plaatse van bestaande bebouwing. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. Voor beheerbestemmingsplannen geldt dat de bodemkwaliteit aan de orde komt bij eventuele bouwaanvragen die passen binnen dit bestemmingsplan. Krachtens de woningwet is immers een bodemtoets vereist in het kader van een ruimtelijke onderbouwing, voordat een eventuele bouwvergunning kan worden verleend. Wanneer uit de bodemtoets blijkt dat er sprake is van een (potentieel) verdachte locatie is een bodemonderzoek vereist en kan sanering volgen. Op deze wijze is de bodemkwaliteit in relatie tot het gebruik op basis van de meest actuele bodemgegevens gegarandeerd.

Wanneer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied plaatsvinden en er buiten de bouwvlakken wordt gebouwd is ontheffing van het bestemmingsplan op grond van artikel 19 of een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. In de procedure voor deze nieuwe ontwikkelingen mag een bodemtoets niet ontbreken.

7.7 Geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen,is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties. Voor 'beheerbestemmingsplannen' zijn met name deze contouren relevant.

Op bedrijven die wel tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig welke een geurcontour hebben. Buiten het plangebied zijn de volgende inrichtingen aanwezig welke een geurcontour hebben:

  • Brameco.zon

Op deze locatie aan de Kreitenmolenstraat 151 bevindt zich een veevoederfabriek. Conform de Ner dient een geurcontour berekend te worden. Binnen de geurcontour mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd. Daar onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft en er geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden binnen dit plan wordt de geurcontour van dit bedrijf niet berekend en ook niet op de plankaart vastgelegd. Zoals eerder aangegeven, is er vanuit gegaan dat het bedrijf voldoet aan de milieuvergunningregels en derhalve op dit moment geen overlast veroorzaakt voor de omgeving. Wanneer in de toekomst wel ontwikkelingen zullen plaatsvinden en het bestemmingsplan derhalve zal worden aangepast, zal ook de geurcontour van het bedrijf worden berekend.

  • G.A. Teurlings

Op deze locatie aan de Groenstraat 115 bevindt zich een veehouderij. Conform de Wet geurhinder en veehouderij dient de geurcontour berekend te worden met behulp van het programma V-stacks. Binnen de geurcontour mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd. Daar onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft en er geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden binnen dit plan wordt de geurcontour van dit bedrijf niet berekend en ook niet op de plankaart vastgelegd. Zoals eerder aangegeven, is er vanuit gegaan dat het bedrijf voldoet aan de milieuvergunningregels en derhalve op dit moment geen overlast veroorzaakt voor de omgeving. Wanneer in de toekomst wel ontwikkelingen zullen plaatsvinden en het bestemmingsplan derhalve zal worden aangepast, zal ook de geurcontour van het bedrijf worden berekend.

  • H. Huijsmans

Op deze locatie aan de Kuil 29 bevindt zich een veehouderij. Conform de Wet geurhinder en veehouderij dient de geurcontour berekend te worden met behulp van het programma V-stacks. Binnen de geurcontour mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd. Daar onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft en er geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden binnen dit plan wordt de geurcontour van dit bedrijf niet berekend en ook niet op de plankaart vastgelegd. Zoals eerder aangegeven, is er vanuit gegaan dat het bedrijf voldoet aan de milieuvergunningregels en derhalve op dit moment geen overlast veroorzaakt voor de omgeving. Wanneer in de toekomst wel ontwikkelingen zullen plaatsvinden en het bestemmingsplan derhalve zal worden aangepast, zal ook de geurcontour van het bedrijf worden berekend.

  • J. Beijer

Op deze locatie aan de Kuil 42 bevindt zich een veehouderij. Conform de Wet geurhinder en veehouderij dient de geurcontour berekend te worden met behulp van het programma V-stacks. Binnen de geurcontour mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd. Daar onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft en er geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden binnen dit plan wordt de geurcontour van dit bedrijf niet berekend en ook niet op de plankaart vastgelegd. Zoals eerder aangegeven, is er vanuit gegaan dat het bedrijf voldoet aan de milieuvergunningregels en derhalve op dit moment geen overlast veroorzaakt voor de omgeving. Wanneer in de toekomst wel ontwikkelingen zullen plaatsvinden en het bestemmingsplan derhalve zal worden aangepast, zal ook de geurcontour van het bedrijf worden berekend.

  • F. Kuypers

Op deze locatie aan de Molenhoefstraat 10 bevindt zich een veehouderij. Conform de Wet geurhinder en veehouderij dient de geurcontour berekend te worden met behulp van het programma V-stacks. Binnen de geurcontour mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd. Daar onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft en er geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden binnen dit plan wordt de geurcontour van dit bedrijf niet berekend en ook niet op de plankaart vastgelegd. Zoals eerder aangegeven, is er vanuit gegaan dat het bedrijf voldoet aan de milieuvergunningregels en derhalve op dit moment geen overlast veroorzaakt voor de omgeving. Wanneer in de toekomst wel ontwikkelingen zullen plaatsvinden en het bestemmingsplan derhalve zal worden aangepast, zal ook de geurcontour van het bedrijf worden berekend.

7.8 Duurzaam Bouwen En Inrichten

De gemeente Tilburg hecht aan een duurzame ontwikkeling van de stad. Dat betekent dat bij de (her)ontwikkeling van (binnen)stedelijke locaties duurzaamheidprincipes mede leidend zullen zijn. Dergelijke ontwikkelingen zullen niet plaatsvinden binnen de kaders van dit (beheer) bestemmingsplan. De principes van dit beleid gaan echter ook op voor bijvoorbeeld grootschalige renovatieprojecten of bij sloop en nieuwbouw binnen een in dit bestemmingsplan opgenomen bouwvlak.

Tilburg doorloopt elke vier jaar een milieubeleidscyclus: plan, programma, monitoren, verslagleggen en aanpassen. Het eerste Gemeentelijke Milieubeleidsplan (GMP) van Tilburg dateert uit 1990 en is inmiddels een paar keer geactualiseerd: GMP-2 in 1996 en de GMP-impuls in 2000. Met de milieubeleidsvisie voor de periode 2001 t/m 2004 - 'De Koers, De weg naar duurzaamheid' - zijn 3 strategische doelen geformuleerd: Tilburg, complete stad (zorgzaam, ondernemend en bruisend); Tilburg, duurzame stad (verantwoord omgaan met eindige natuurlijke hulpbronnen zoals fossiele energie, primaire grondstoffen, water en natuur); Tilburg, leefbare stad (een schoon en gezond milieu waarbij milieuverontreiniging van bodem, water en lucht worden teruggedrongen dan wel beheerst). Dit betekent onder meer dat er zuinig om moet worden gegaan met de schaarse ruimte. Bij elke planontwikkeling moet dan ook onderzocht worden of er mogelijkheden bestaan voor meervoudig ruimtegebruik.

De nieuwe Milieubeleidsvisie 2006 - 2010 'Zorgen voor Milieu is Samenspel' bouwt voort op deze strategische doelen. Het accent ligt nu nog meer dan voorheen op gezondheid van en de kwaliteit van de leefomgeving voor de burger. De sleutel is samenwerking en duurzaam bouwen vormt een van de ankerpunten.

Duurzaam bouwen
Om duurzaam bouwen te bevorderen en makkelijker te maken heeft de gemeente Tilburg een instrument ontwikkeld. Dit is de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR Gebouw). De GPR Gebouw bestaat uit vijf modules, te weten: energie, materiaalgebruik, water, afval en binnenmilieu. Voor woningen komt hier nog een zesde module bij: integrale woonkwaliteit. Elke module bevat een pakket keuzemaatregelen. De gemaakte keuzes geven aan de module een score (van 5 tot 10). De milieukwaliteit van het gebouw wordt dus weergegeven door vijf of zes cijfers. Het gemeentebestuur heeft bepaald dat de GPR Gebouw gebruikt moet worden bij alle nieuw te bouwen gebouwen binnen de gemeente.

7.9 Afval

Naast het bouwbesluit geeft de gemeentelijke nota ´Herijking Afvalbeleid 2005-2007´ richtlijnen voor het het beperken en beheersen van bouwafval. Tevens geeft deze nota aanvullend op de Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) richtlijnen over afvalvermindering, betere afvalscheding en hergebruik. In deze paragraaf wordt ingegaan op de afval in relatie tot nieuwbouw.

7.9.1 Bouwafval

Het afvalbeleid voor bouwen richt zich voornamelijk op vermindering van materiaalgebruik en duurzaam gebruik van grond- en hulpstoffen. Het Bouwbesluit geeft richtlijnen voor het afval afkomstig bij bouwactiviteiten, het hergebruik van materialen en stimuleert flexibel en demontabel bouwen, hoge restwaarde (economisch en milieutechnisch). Samenvattend is het beleid gericht op:

  1. a. vermindering gebruik van materialen door flexibel en demontabel te bouwen;
  2. b. gebruik van secundaire en her te gebruiken grondstoffen;
  3. c. toepassing herbruikbare materialen met hoge restwaarde.

Bij nieuwbouw binnen het plangebied moet bovenstaande uitgangspunt zijn.

7.9.2 Nieuwbouw en huishoudelijk afval

De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen Tilburg is het afvalbeleid beschreven in de nota Herijking Afvalbeleid 2005 - 2007, Deze nota is op 7 december 2004 behandeld in het college van B&W en in de raad vastgesteld op 31 januari 2005. Binnen de gemeente Tilburg worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden. Een deel van de voorzieningen wordt geplaatst in de openbare ruimte, denk hierbij aan glasbakken en textielbakken.

Een deel van de voorzieningen staat bij de burgers thuis en hiervoor zal dus ruimte in de woning, de berging of binnen het perceel aanwezig moeten zijn. Deze ruimte kan inpandig gelegen zijn of de containers kunnen in de achtertuin worden geplaatst.

Grondgebonden woningen
Per grondgebonden woning gaat het om 2 * 240 liter containers (een duobak van 240 liter voor rest- en GFT-afval en een 140- of 240 litercontainer voor papier- en kartonafval) en een chemosafe.

Gestapelde woningen in minder dan vier woonlagen
Bij gestapelde bebouwing met minder dan vier woonlagen gaat de voorkeur uit naar een aparte inpandige ruimte, per adres, voor een duocontainer en een papiercontainer. Indien dit niet mogelijk is dan verdient een gezamenlijke inpandige voorziening zoals bij de hoogbouw met vier woonlagen of meer de voorkeur.

Gestapelde woningen in meer dan vier woonlagen
Bij gestapelde bebouwing in vier of meer woonlagen is een inpandige ruimte noodzakelijk welke voldoet aan de eisen zoals gesteld in het bouwbesluit voor het plaatsen van voldoende 1000 liter (rol)containers voor rest- en papierafval. Binnen ieder nieuwbouwproject dient deze inpandige ruimte te worden gerealiseerd. Bij bestaande hoogbouw is het niet altijd mogelijk om een inpandige voorziening te creëren. Indien genoemde voorziening niet realiseerbaar is kan in overleg met het BAT hiervan afgeweken worden. Verder kan er gezocht worden naar alternatieven zoals buitenpandige of ondergrondse containers. Hierbij dient onderstaande lijst als richtlijn op volgorde van voorkeur, waarbij gescheiden dient te worden ingezameld:

  1. a. Inpandig
  2. b. Ondergrondse containers op eigen terrein
  3. c. Bovengrondse containers op eigen terrein
  4. d. Ondergrondse containers buiten eigen terrein
  5. e. Bovengrondse containers buiten eigen terrein

Verder dient in de ontwikkelingsfase van een bouwplan reeds de afvalinzameling meegenomen te worden. Daarnaast dient het BAT op de hoogte te zijn ingrijpende ontwikkeling(en). Mochten er ingrijpende bouwactiviteiten of wegwerkzaamheden plaats vinden dan dient vooraf met het BAT gesproken te worden over de bereikbaarheid en de mogelijkheid voor het BAT om containers in te zamelen of te legen tijdens de bouwactiviteiten.

7.10 Energie

Het beleid omtrent Energie is vastgelegd in het Energiebeleidsplan Tilburg (2002) en richt zich op het verminderen van de energievraag, het gebruik van duurzame energiebronnen en het efficiënt omgaan met de energie. Bij alle nieuwbouw moet worden uitgegaan van een EPC-waarde (Energie Prestatie Coëfficiënt) van 10% onder de geldende landelijke norm uit het Bouwbesluit.

Bij grote woningbouwprojecten (250 woning(-equivalenten) of meer), welke bijvoorbeeld middels een wijzigingsbevoegdheid of door sloop en nieuwbouw tot stand komen moet door de ontwikkelende partij een energievisie worden gemaakt en overlegd. In deze visie moet aandacht besteed worden aan de mogelijkheden voor eventuele nieuwe en/of aanvullende energie-infrastructuur (bijv. warmtesystemen, warmte/koude opslagsystmen), realisatie van duurzame en innovatieve energievormen en mogelijkheden voor energiebesparing. Ook in de energievisie dient te worden uitgegaan van een EPC-waarde van 10 % onder de wettelijke norm. Indien het project een herstructurering betreft met in merendeel woningen die worden gerenoveerd of groot onderhoud ondergaan moet een EPL-bestaand (Energie Prestatie op Locatie voor bestaande bouw) worden gerealiseerd van minimaal 6,0. Bij grote nieuwbouwprojecten moet een EPL-nieuwbouw (Energieprestatie op Locatie voor nieuwbouw) worden gerealiseerd met een minimale waarde van 7,2 in 2006 oplopend naar 7,4 vanaf 2010. Daarnaast dient bij nieuwbouwplannen in het plangebied zoveel mogelijk te worden uitgegaan van compact bouwen en het gebruik van passieve en/of actieve zonne-energie.

7.11 Groen En Natuur

Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. Beleid en wetgeving is verdeeld over rijk, provincie en gemeente.

Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.

In het Streekplan van de Provincie Noord-Brabant (2002) is vorm gegeven aan de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In Noord-Brabant wordt deze de Groene Hoofdstructuur (GHS) genoemd. Uitgangspunt van de GHS is het bereiken van een duurzaam ecologisch netwerk door de ontwikkeling van grootschalige natuur en tussenliggende ecologische verbindingszones. Naast strikte begrenzingen, zijn op provinciaal niveau ook zoekgebieden voor de GHS aangegeven. Per gemeente wordt de begrenzing nader uitgewerkt.

Op gemeentelijk niveau zijn met name de Kadernota Groene Mal, het Groenstructuurplan Plus en de Bomenverordening van belang. In de Kadernota Groene Mal (2002) is het rijks- en provinciaal beleid uitgewerkt en zijn aanvullende bepalingen voor natuur en ecologie binnen de gemeentegrenzen opgenomen. Het Groenstructuurplan Plus (1998) geeft een lange-termijnvisie op beheer en inrichting van het openbaar groen. In de Bomenverordening (2008) is de bescherming van bomen binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg vastgelegd.

7.12 Gezondheid

Gezondheid is één van de uitgangspunten geweest voor de nieuwe milieubeleidsvisie. Tilburg kent geen formeel gezondheidsbeleid. Het gezondheidsbeleid is verweven in beleidsvelden zoals zorg, welzijn, sport, wonen en milieu. De thema's lucht en geluid krijgen onder druk van Europese regelgeving steeds meer gewicht. Deze zijn uitvoerig aan de orde geweest in eerdere paragrafen.

De gezondheid van de burger is belangrijk en vraagt om extra bescherming, mede gezien het toenemende autoverkeer. Steeds vaker zien we nu dat normoverschrijdingen, bedoeld om de gezondheid van de mens te garanderen, bouwplannen langs drukke verkeerswegen kunnen blokkeren. Stedenbouw dient dus meer dan voorheen rekening te houden met gezondheid. Daarnaast zien we dat goede informatievoorziening een randvoorwaarde is voor een goede gezondheid. Het Tilburgse zorgportaal voorziet hierin.

7.13 Mobiliteit

Het mobiliteitsbeleid is verankerd in het Tilburgse Verkeers en Vervoer Plan (TVVP), ´mobiliteit in balans´. Het TVVP is door de raad van Tilburg vastgesteld op 15 december 2003. Het beleid stuurt aan op een evenwichtige en duurzame mobiliteitsontwikkeling. Er wordt een balans gezocht tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Basisprincipe voor mobiliteit is dat 'mobiliteit mag, maar niet altijd en overal'.

Mobilteitsgroei in de verkeersgebieden wordt met name geaccommodeerd op de hoofdnetten voor auto, fiets, openbaar vervoer en goede¬renvervoer. Sturing vindt plaats door te wisselen in aanbod, kwaliteit en prijs van de voorzieningen Maar ook aan vraagbeïnvloeding in de vorm van mobilteitsmanagement wordt aandacht besteed. De verkeersgebieden krijgen de bestemming 'V'.

De vormgeving van verblijfsgebieden moet ingericht zijn op het 'gastverblijf' voor gemotoriseerd verkeer en voor het langzaam verkeer (voetgangers- en fietsers) op een aangenaam en veilig verblijfsklimaat. Voldoende adequate parkeervoorzieningen in zowel bestaande als nieuw te realiseren situaties zijn van essentieel belang. De verblijfsgebieden krijgen de bestemming 'V-VB'.

Ambities in relatie tot milieu en leefbaarheid richten zich op het reduceren van geluidsoverlast en luchtverontreiniging. Tevens is het vizier gericht op minder ruimtebeslag en barrièrewerking door auto-infrastructuur.

7.14 Ruimtegebruik

Ruimte is een schaars goed waar we zuinig mee om moeten gaan. Deze schaarste in ruimte vormt het centrale idee achter het overheidsbeleid van de compacte stad. Efficiënt ruimtegebruik betekent in de kern meer doen op dezelfde plek. Intensivering kan op vele manieren, zoals het gebruik van de derde dimensie (dat wil zeggen hoger en dieper), maar ook het kunnen toepassen van verschillende gebruiksvormen en het zuiniger omgaan met de bestaande ruimte. Bij nieuwbouw binnen de kaders van dit bestemmingsplan moet zo veel mogelijk onderzocht worden of er mogelijkheden zijn voor meervoudig ruimtegebruik en dubbelgebruik van ruimten. Met name bij de niet-woonfucties is dit van belang.

De woningen moeten voldoen aan de eisen van ´aanpasbaar bouwen´ en voorts moet het ontwerp ´levensloopbestendig´ zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de woningen geschikt zijn (te maken) om alle vitale woonfuncties gelijkvloers te situeren.

Hoofdstuk 8 Waterparagraaf

8.1 Bestaand Watersysteem

8.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is deels gelegen in het stroomgebied van de Roomleij welke op grotere schaal deel uit maakt van het stroomgebied van de Zandleij. Zowel kwalitatief als kwantitatief valt dit plangebied binnen het beheergebied van het waterschap De Dommel.

Udenhout is ongeveer 205 ha groot en bestaat uit overwegend woongebied met enkele utiliteitsgebouwen en incidenteel verspreidde lichte industrie. De terreinhoogte varieert van ca. 11,00 m + NAP in de zuidpunt, tot ca. 9,50 in het noordwesten van het plangebied.

8.1.2 Bodem en grondwater

Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw over het algemeen te bestaan uit een geroerd en / of opgebrachte zandlaag, waaronder lokaal zwakzandige leemlenzen kunnen voorkomen.

De waterdoorlatendheid van deze bodems met leemlagen dikker dan 1 m is matig, afhankelijk van het lokaal effect van de storingslagen. Door de aanwezigheid van deze leemlenzen kunnen lokaal schijngrondwaterspiegels ontstaan.

De maatgevende grondwaterstand verloopt van noord naar zuid van ongeveer 8,80 m + NAP naar ongeveer 10,30 m + NAP. De gemiddeld grondwaterstand verloopt eveneens van noord naar zuid, van ongeveer

8,00 m + NAP, naar ongeveer 9,30 m + NAP. Met maatgevende grondwaterstanden ongeveer 0,7 m onder het maaiveld is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende. Dat geldt niet voor de westelijk gelegen wijk De Kuil: mede door de schijngrondwaterstanden is in het verleden in het westelijk deel van Udenhout een drainagesysteem aangelegd waardoor de ontwatering in die gebieden kunstmatig voldoende wordt gehouden.

8.1.3 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied bevindt zich één waterloop. De Roomleij (ZL 16) welke van tussen Berkel-Enschot en Udenhout door het oostelijk deel van het plangebied loopt. Ten noorden van Udenhout, in natuurgebied De Brand, sluit deze aan op De Zandleij (ZL 1).

Om de kern Udenhout en voor een klein deel net daarbinnen liggen twee watergangstelsels, welke eveneens in verbinding staan met De Zandleij (ZL 1):

  • Langs de oostelijke rand, de Koolvense Waterloop (ZL23)
  • Langs de westelijk rand (ZL7, ZL10 en ZL5)

Ten noordwesten van het plangebied, op ongeveer 350 meter buiten de plangrens, bevindt zich het natte natuurgebied De Brand.

8.1.4 Riolering

In de bestaande situatie is voor een groot deel een gemengde rioolstelsel aanwezig. Het rioolstelsel van deelgebied Zeshoeven ontvangt de injectie van de in de gemeente Haaren gelegen Biezenmortel.

In het noordoostelijk deel van Udenhout is een verbeterd gescheiden stelsel aanwezig is. Net binnen de zuidelijke plangrens van Udenhout ligt een klein gescheiden stelsel,welke direct loost op de ZL10. Daarmee is het plangebied geheel gerioleerd. Op vijf punten aan de rand van het plangebied liggen vijf lozingspunten van drukrioolstelsels welke buiten Udenhout zijn gelegen.

Al het afvalwater stroomt, al dan niet met tussenkomst van een opvoer-gemaal in de richting het eindgemaal Groenstraat. Van daaruit wordt het verpompt naar de zuiveringsinstallatie Tilburg. Beide installaties, eindgemaal en zuiveringsinstallatie, zijn in beheer van waterschap De Dommel.

De gemengde stelsels beschikken over zeven externe overstorten op de bovengenoemde oppervlaktewateren. Bij twee ervan is een randvoorziening aangelegd: Perweide en Groenstraat. De verbeterd gescheiden stelsels storten over op de Roomley bij hevig neerslag.

8.1.5 Functies

Waterschappen De Dommel alsook Brabantse Delta voeren een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.

In het Provinciaal Waterhuishoudingsplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend. Dit vooruitlopend op de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) waarin wateren dienen te zijn onderverdeeld naar typologie. Hierbij zal aquatische ecologie een prominent item zijn.

Het beleid van beide waterschappen is in grote lijnen weergegeven in de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005 en in werking is sinds 17 september 2005), en Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta (d.d. 29 juni 2005).

Uit de Keurkaarten blijkt dat een ecologische zone aaneengesloten met natuurgebied De Brand tot in het noordwestelijk deel van het plangebied reikt. Dit is een keurbeschermingsgebied. Eromheen, eveneens binnen plangebied Udenhout, ligt een zone aangemerkt als attentiegebied.

Net buiten maar tegen de westelijke plangrens ligt een keurbeschermings-gebied met een grootte van ongeveer 2,1 ha.. Het plangebied wordt aan de west noordwestelijke zijde verder geheel omgeven door een attentiegebied.

De Roomleij is vanaf het moment dat deze Udenhout verlaat een keurbeschermingsgebied, evenals een gebied van ongeveer 2,2 ha. ten oosten van de wijk De Mortel I.

8.2 Duurzaam Stedelijk Water

Bij toekomstige ontwikkelingen dient de omgang met regenwater te passen binnen de beleidsuitgangspunten zoals die omschreven zijn in het gemeentelijke waterplan (GWP), het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en de vierde nota waterhuishouding (NW4).

Bij nieuwbouwplannen dienen de mogelijkheden onderzocht te worden of er op een duurzame manier omgegaan kan worden met regenwater.

Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • Regenwater opvangen en hergebruiken, bijv. voor toiletspoeling;
  • Regenwater infiltreren in de bodem;
  • Een combinatie van beide mogelijkheden.

In het kader van grote renovaties, stadsvernieuwing en grote bouwplannen wordt het omgaan met het watersysteem structureel duurzaam aangepakt.

In het Waterstructuurplan heeft Udenhout als speerpuntaanduiding afkoppelen hemelwater. Per plan dienen de mogelijkheden te worden afgewogen.

8.3 Watertoets

8.3.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

De principes van duurzaam waterbeheer zoals verwoord in het Waterplan en het Waterstructuurplan zijn nog steeds actueel. Ze zijn ook meegenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 3 dat in 2005 is vastgesteld. In bestaand stedelijk gebied kan het vasthouden van gebiedseigen water een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van het natuurlijk watersysteem. Afkoppelen van het regenwater van de riolering en infiltratie in de bodem leidt tot herstel van de grondwateraanvulling. Het ambitieniveau ligt op ongeveer 5 ha per jaar.

Bij het formuleren van de bovengenoemde gemeentelijke beleidsstukken zijn de waterpartners betrokken. De paragraaf waterhuishouding en riolering is gebaseerd op gemeentelijk waterbeleid, en dan ook impliciet op het rijks-, het provinciale en het regionale beleid. Het concept is eerst voorgelegd aan de waterbeheerders.

8.3.2 Proces

De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg d.d. 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en waterschap De Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken. In het navolgend overleg, met beide waterschappen, van 13 maart 2007 is overeen gekomen dat de eventuele opmerkingen van Rijkswaterstaat door de waterschappen in hun advies zal worden meegenomen.

De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend.

Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is.

8.4 Advies

Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel, via e-mail d.d. 8 oktober 2007. Daarbij is de opzet van dit beheerbestemmingsplan toegelicht, en de opgestelde waterparagraaf voorgelegd. De Dommel leverde een voorlopig wateradvies aan waarin het waterschap instemt met de waterparagraaf. Dit alles en in het bijzonder hun voorlopig wateradvies, is verwoord in de brief van De Dommel met kenmerk U-07-07557, d.d. 23 oktober 2007.

De definitieve instemming met de waterparagraaf van het Waterschap is ontvangen bij brief d.d. 15 juli, met kenmerk U-09-05282.

Hoofdstuk 9 Financiële Paragraaf

In geval een toekomstige ontwikkeling binnen het bestemmingsplan een gemeentelijke grondexploitatie betreft, zal afhankelijk van het te verwachten resultaat een prioriteitenafweging gemaakt moeten worden waarna, bij positieve besluitvorming, de dekking binnen de Beleidsanalyse Grondexploitatie verantwoord zal worden. Derhalve worden alleen gemeentelijke exploitatieplannen in uitvoering genomen waarvan het resultaat gedekt is.

Ingeval een toekomstige ontwikkeling binnen het bestemmingsplan een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, is de Exploitatieverordening Gemeente Tilburg 2001 van toepassing. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten op basis van de genoemde verordening. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.

In geval er sprake is van bodemverontreiniging zullen de saneringskosten in het resultaat meegenomen worden wanneer in de praktijk blijkt dat deze kosten niet op de aankoopprijs in mindering kunnen worden gebracht óf dat deze kosten niet op de vervuiler te verhalen zijn. Bij particulier initiatief zullen de kosten op de particuliere exploitant worden verhaald door middel van een af te sluiten exploitatieovereenkomst indien de sanering door de gemeente wordt uitgevoerd.

Eventuele kosten voor de herinrichting van het openbaar gebied zullen worden gedekt binnen het Stadsprogramma (onderhoud wegen en onderhoud groen). Voorts zal een beroep worden gedaan op subsidies.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 10 Inspraak En Overleg

10.1 Behandeling En Vooroverleg

Van Os 3D Vormgeving, Heidestraat 14, Udenhout.

Van Os 3D Vormgeving verzoekt om op het adres Heidestraat 14 te Udenhout, naast de aanduiding specifieke vorm van bedrijf 2 (sb-2), tevens de aanduiding detailhandel (dh) weer te geven. Naast de vervaardiging van beelden e.d. vindt hier ook verkoop van goederen plaats. In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel wel de aanduiding detailhandel.

Standpunt gemeente

Op het adres Heidestraat 14 te Udenhout zal geen aanduiding detailhandel worden weergegeven omdat ook in het vigerende plan geen mogelijkheden voor detailhandel zijn opgenomen. Bovendien heeft het pand vanaf de straatkant niet de uitstraling voor verkoop, waarvan volgens de definiëring van detailhandel sprake moet zijn. De aanduiding specifieke vorm van bedrijf wordt overigens gewijzigd in specifieke vorm van wonen.

**********, Mortelhof 8, Udenhout.

Op de plankaarten heeft een smalle groenstrook langs de huizen aan de Mortelhof met oneven nummers ten onrechte de bestemming Verkeer gekregen. Dit is groen "van de gemeente" met de getekende bomen die daarbij horen. De gemeente staat onder voorwaarden toe dat bewoners de groenstrook in aansluiting van hun tuin beheren. De groenstrook kan niet als Verkeer-Verblijf (V-V) worden bestemd.

Standpunt gemeente

Paragraaf 2.4.3 en 3.6.2. beschrijft het groenstructuurplan (GSP) en groenstructuurplan Plus (GSP+). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Omdat de groenstrook langs de huizen aan de Mortelhof op basis van voornoemde plannen niet als structureel groen kan worden aangemerkt, zijn de betreffende gronden niet bestemd als Groen (G) maar als Verkeer-Verblijf (V-V). Binnen de bestemming Verkeer-Verblijf zijn tevens groenvoorzieningen toegestaan. Omdat de betreffende gronden in eigendom zijn van de gemeente krijgen de gronden evenmin de bestemming wonen.

De heer en mevrouw ******, Wendakker 4, Udenhout.

Wij zijn het niet eens met het bestemmen van het veldje aan de Wendakker als Verkeer-Verblijf (V-V). Met de gemeente is toentertijd gekozen voor een speelveldje. Onze tuin grenst aan het speelveld en we moeten er niet aan denken dat hier auto´s voorbij komen. Vanwege de uitlaatgassen kunnen wij dan geen gebruik meer maken van onze tuin. Wij kopen dat stuk grond liever aan om er een kleine patiobungalow voor senioren te bouwen.

Standpunt gemeente

Paragraaf 2.4.3 en 3.6.2. beschrijft het groenstructuurplan (GSP) en groenstructuurplan Plus (GSP+). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Omdat het Veldje aan de Wendakker op basis van voornoemde plannen niet als structureel groen kan worden aangemerkt, zijn de betreffende gronden niet bestemd als Groen (G) maar als Verkeer-Verblijf (V-V). Binnen de bestemming Verkeer-Verblijf zijn ook groenvoorzieningen toegestaan.

***********, Sparrenlaan 4, Udenhout.

Aan de linkerzijde van ons perceel is de grens tussen bebouwd en onbebouwd erf op het adres Sparrenlaan 4 te Udenhout op ongeveer een meter voor de achtergevel gelegen. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat onze linkerburen (Sparrenlaan 6) een erg diepe woning hebben en hun bouwgrens, die precies op helft ligt tussen de voor- en achtergevel, recht is doorgetrokken naar onze woning. Binnen enkele jaren willen wij een aanbouw aan de achter- en linkerzijde van onze woning realiseren, wat nu zonder ontheffing niet meer gerealiseerd kan worden. In dit bestemmingsplan is het gebruikelijk om de bouwgrens op de helft van de voor- en achtergevel neer te leggen. Bij een te groot verschil tussen naburige erven zit er op een aantal plaatsen een "knik" in de bouwgrens. Verzocht wordt om aan de linkerzijde van de woning, gezien vanaf de weg, de bouwgrens tussen onbebouwd en bebouwd erf op de helft tussen de voor- en achtergevel te situeren.

Standpunt gemeente

Overgenomen.

*********, Zeshoevenstraat 64, Udenhout

Mede namens de volgende buurtbewoners heeft Robben een inspraakreactie ingediend:

  • Dhr. ********, Heidestraat 29, Udenhout;
  • Mevr. ********, Heidestraat 31, Udenhout;
  • Dhr. ****, Heidestraat 33, Udenhout;
  • Mevr. ********, Zeshoevenstraat 62, Udenhout;
  • Dhr. ******, Zeshoevenstraat 60, Udenhout;
  • Dhr. ********* Zeshoevenstraat 56, Udenhout;

De inspraakreactie van bovengenoemde personen richt op de volgende punten:

Cultuurhistorisch rapport BILAN

1. In de samenvatting vanaf pagina 7 worden bedrijventerrein Kreitenmolen en de Brand genoemd als (onder)delen van het plangebied. Dat is niet juist omdat deze gebieden buiten het plangebied van dit bestemmingsplan liggen. In het betreffende rapport is op de kaart het plangebied voortdurend foutief opgenomen.

2. De verwachtingswaarde m.b.t. "Waarde Archeologie" in het BILAN-rapport wordt als middelhoog tot hoog aangeduid. Zijn bewoners met bouwplannen hier verplicht bodemonderzoek te verrichten? In dit kader wordt verwezen naar artikel 24 i.v.m. aanlegvergunningen.

Standpunt gemeente

  1. 1. Met het oog op efficiëntie is het cultuurhistorisch rapport BILAN inderdaad voor heel Udenhout opgesteld, waarin onder meer Bedrijventerrein Kreitenmolen en de Brand zijn opgenomen. Deze gebieden vallen echter buiten het plangebied van het bestemmingsplan Udenhout 2008.
  2. 2. In 6.4.3. van de toelichting staat dat bij planvorming of grondverzet in gebieden met een (middel)hoge verwachtingswaarde een advies- en/of onderzoeksplicht geldt. Artikel 24 heeft geen betrekking op archeologie, maar op werken/werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen.

Bijlagen

  1. 1. In bijlage 2, Overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie, worden vier bedrijven aangegeven. De groothandel in hout en bouwmaterialen, G. van Noesel, in Lindenlaan, is ons niet bekend.
  2. 2. In Bijlage 3, Register horecabedrijven in het plangebied, wordt slechts 1 bedrijf genoemd terwijl wellicht in de sporthal, de kantine van de hockey-, tennisclub en manege ook horeca aanwezig is. waarom zijn die niet vermeld?
  3. 3. Bijlage 4: Register van bedrijven in het plangebied. Wat betekent SBIOMS in bruine balk op pagina 41 en (geen gbv) bij Tongerloplein op pagina 43? Waarop is vermelding "Adres Binnen" en "Adres Buiten gebaseerd"? Als deze vermelding gebaseerd is op de ligging binnen of buiten het plangebied, dan is bijv. peuterspeelzaal Olleke Bolleke niet juist.
  4. 4. De huidige bewoner op het adres Zeshoevenstraat 89 heeft geen weet van ondergrondse brandbare vloeistoffen aldaar.

Standpunt gemeente

  1. 1. Volgens onze gegevens is het betreffende bedrijf ter plaatse wel aanwezig.
  2. 2. Kantines bij sportverenigingen zoals de hockey-, tennisclub en manege kunnen niet als horeca worden beschouwd maar zijn voorzieningen die ondergebracht worden onder de bestemming Sport.
  3. 3. De afkorting SBIOMS betekent voluit Standaard Bedrijfsindeling Omschrijving. De aanwijzing "adres binnen" en "adres buiten" hebben betrekking op de ligging van het bedrijf binnen of buiten het plangebied. Ten aanzien van het kinderdagverblijf "Olleke Bolleke" is de aanwijzing "adres buiten" inderdaad verkeerd omdat deze is gelegen binnen het plangebied. Dit wordt gewijzigd.
  4. 4. Volgens onze gegevens is op het adres Zeshoevenstraat 89 een ondergrondse olietank aanwezig. Dit jaar zal een nieuwe inventarisatie worden gemaakt door onze afdeling handhaving en zullen de lijsten worden geactualiseerd. Tijdens de inventarisatie zal naar voren komen of ter plaatse feitelijk nog steeds een ondergrondse olietank aanwezig is.

Toelichting

  1. 1. Het woord "stadsbeeld" in paragraaf 2.4.3 moet vervangen worden door dorpsbeeld in 2.4.3.
  2. 2. In 2.4.4. openbaar vervoer aanvullen met buurtbus. De haltes zijn niet correct aangegeven. Er is geen buslijn die in het plangebied Udenhout door "Het Zand" rijdt.
  3. 3. In 2.5.2 tekst aanvullen met tennis en jeu de boules.
  4. 4. In 2.5.3 wordt verwezen naar de aanduiding (M-R) als maatschappelijk-religieus. Deze ontbreekt op de legenda.
  5. 5. In 2.5.5. het woord "Wiggelroede" vervangen door "Wichelroede".
  6. 6. In 2.6 moet beschermd stadsgezicht vervangen worden door beschermd dorpsgezicht.
  7. 7. Opnemen dat men plannen heeft tot het bouwen van een Residence tussen Udenhout en Berkel-Enschot in het plangebied en woningbouw op het achterterrein van Vincentius aan De Schoorstraat.
  8. 8. In hoofdstuk 3 dient bij elk onderdeel aangeven te worden wat dit betekent voor Udenhout.
  9. 9. In hoofdstuk 4 is ten aanzien van de Van Heeswijkstraat, afgezien van het plein, geen sprake van een hoogwaardig inrichtingsniveau. Er staan arbeiders-woningen die voor een groot deel aan renovatie toe zijn.
  10. 10. Op pagina 60, derde alinea, is niet duidelijk welke woonbuurt wordt bedoeld waarin vijf groenstroken liggen.
  11. 11. Het groen op de hoek Zeshoevenstraat /1e deel Heidestraat, binnenplaats Wendakker voor huisnnmmer 5, hoek Zeshoevenstraat /1e deel Hoevenstraat krijgt een verkeersbestemming, terwijl dit in het vigerende bestemmingsplan als groen was bestemd. Graag als groen bestemmen.
  12. 12. In paragraaf 5.3.11onder d opnemen wijkgebonden activiteiten in kader van Verrijk je wijk.
  13. 13. In paragraaf 5.4.7 "woningen" vervangen door "bijgebouwen".

Standpunt gemeente

  1. 1. Overgenomen.
  2. 2. Overgenomen.
  3. 3. Overgenomen.
  4. 4. De Heilige Lambertus Kerk ligt buiten het plangebied. Dit zal worden verwerkt in de toelichting. De legenda zal niet worden aangepast.
  5. 5. Overgenomen.
  6. 6. Overgenomen.
  7. 7. Het bouwplan Recidence is van de baan en het achterterrein van Vicentius valt buiten het plangebied. Beide plannen worden niet meegenomen in onderhavig bestemmingsplan.
  8. 8. Niet overgenomen. Onderhavig plan betreft een beheerbestemmingsplan waarin geen ontwikkelingen worden meegenomen. Als gevolg van dit bestemmingsplan zal voor Udenhout weinig veranderen.
  9. 9. Niet overgenomen. Ons inziens heeft de Van Heeswijkstraat een hoogwaardig inrichtingsniveau en is er geen sprake van arbeiderswoningen die aan renovatie toe zijn.
  10. 10. Hier wordt de wijk Zeshoeven bedoeld.
  11. 11. Niet overgenomen. Paragraaf 2.4.3 en 3.6.2. van de toelichting beschrijft het groenstructuurplan (GSP) en het groenstructuurplan Plus (GSP+). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Omdat de genoemde gronden niet als structureel groen zijn aangemerkt, krijgen ze niet de bestemming groen maar de bestemming Verkeer-Verblijf (V-V), waarbinnen tevens groenvoorzieningen zijn toegestaan.
  12. 12. Overgenomen.
  13. 13. Overgenomen.

Regels

  1. 1. In artikel 1 ontbreken de volgende begripsbepalingen:
  • bouwwerk van algemeen nut;
  • bouwstrook;
  • bouwwerk geen gebouw zijnde;
  • gemeentelijk monument;
  • opstelruimte;
  • verblijfsfunctie;
  • zijdelingse begrenzing van een bouwwerk;
  • zijdelingse grens van bouwperceel.
  1. 2. artikel 2.6. a moet bij de bepaling van de oppervlakte van het totale erf bij de berekening van

het bebouwingspercentage vastgelegd worden dat uitgebouwde terrassen, vlonders, balkons, luifels en dergelijke, en ook carports (indien mogelijk), daartoe niet behoren.

  1. 3. artikel 6.2.3. c: Waarom is het percentage gebonden aan de oppervlakte van het erf. Bij hoekpanden en woningen met grote voortuinen wordt een groot deel van het perceel niet meegeteld bij de oppervlakte van het erf waardoor er minder bebouwingsmogelijkheden zijn.
  2. 4. Een hoogte van 1 meter van de erfafscheiding tussen het perceel en openbaar groen is te weinig. De toegestane hoogte van de erfafscheiding zou maximaal 2 meter moeten bedragen als het de achtergrens van het perceel betreft tot 3 meter aan de voorgrens van het perceel.
  3. 5. De aanduiding "erf" op de percelen Zeshoevenstraat 56, 60, 62, 64 opnemen zoals op het perceel Zeshoevenstraat 58.
  4. 6. Artikel 6.4.2.: "artikel 10.4.4." wijzigen in "6.4.3".
  5. 7. Buurtbewoners hebben problemen met feit dat de groenstroken in de Zeshoevenstraat, Hoevenstraat, Eikenlaan, Tuinstraat etc. gebruikt mogen worden als parkeerplaatsen voor auto's. Dergelijke groenstroken moeten wel ingericht kunnen worden ten behoeve van voetpaden of inritten.
  6. 8. In artikel 9.2.1 wordt een beperking tot slechts 1 gebouw in volkstuinen gehanteerd. Dit lijkt praktisch niet haalbaar, tenzij het bouwwerken van algemeen nut betreft. In dat geval mogen de bouwwerken wel erg groot zijn.
  7. 9. In artikel 11 worden kleine groenvoorzieningen tot de verkeersbestemmingen gerekend. Hiermee zijn we het niet eens.
  8. 10. In artikel 12.1.1. is a t/m e weggevallen;
  9. 11. In artikel 12.3 voor nummer 26 het woord "Artikel" toevoegen.
  10. 12. In artikel 12.4.2 f, het nummer "12.2.6." wijzigen in "12.2.3."
  11. 13. In 12.6.2. a is Wonen gestapeld aangeduid als W-S. In de legenda echter W-GS.
  12. 14. In artikel 13, 14 en 15 zijn Wonen-1, wonen-2 en wonen-3 op veel onderdelen identiek. Kan dit niet compacter?
  13. 15. Bij de bestemmingen Wonen-1, wonen-2 en wonen-3 vallen onder functies onderdelen weg of is de belettering misplaatst.
  14. 16. Onder Aan- en uitbouwen en bijgebouwen is onder e bouwen van een garage opgenomen. Het is niet duidelijk waarom de voorschriften van 12.2.4. ook niet onder Wonen 1 en Wonen 3 zijn opgenomen.
  15. 17. In artikel 15.2.2. e: Bouwdiepte 12 meter. In het vigerende bestemmingsplan zijn de bouwvlakken 15 meter diep.
  16. 18. In artikel 22 is artikel 26 niet opgenomen. Welke risico's loopt een particulier die met zijn grond grenst aan gronden met de bestemming Verkeer-Verblijf? Immers er staat: "B en W zijn bevoegd de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming V-V- te wijzigen voor de indeling van gronden zoals herinrichting "etc.
  17. 19. In artikel 24 wordt geen uitzondering gemaakt voor reeds bestaande situaties;
  18. 20. In de legenda zijn de volgende aanduidingen niet opgenomen:
  • Ct: Carport;
  • Sba-ct: Specifieke bouwaanduiding Carport
  • Re: Religieus SBA-gm Specifieke bouwaanduiding gemeentelijke monumentBouwvlak

21.Dienen hondentoiletten en uitlaatstroken ook te worden aangegeven op de plankaart of vallen ze onder groenvoorzieningen?

Standpunt gemeente

  1. 1. Wij achten het niet noodzakelijk om deze begrippen op te nemen in onze begrippenlijst.
  2. 2. Wij achten het niet noodzakelijk om deze aanvullingen op te nemen.
  3. 3. Een bebouwingspercentage bepalen aan de hand van de grootte van het perceel is ons inziens een prima methodiek waardoor op grotere percelen meer oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan dan op kleinere percelen. Woningen met grote voortuinen en hoekwoningen hebben een kleiner erf en daardoor inderdaad minder bouwmogelijkheden. Deze methodiek maakt deel uit van de plansystematiek van onze beheerbestemmingsplannen en blijft ongewijzigd.
  4. 4. Omdat elke situatie stedenbouwkundig afzonderlijk beoordeeld dient te worden, achten wij een hoogte van 2 meter voor erfafscheidingen niet zondermeer wenselijk en is voor bijzondere situaties een ontheffingsmogelijkheid opgenomen in artikel 6.4.1. j.
  5. 5. Niet overgenomen. In onze systematiek voor beheerbestemmingsplannen wordt in principe een afstand gehanteerd van 3 meter tussen de voorgevelrooilijn en het erf. Bij verschillende percelen wordt hiervan afgeweken om zodoende vanuit stedenbouwkundige oogpunt meer rust in het straatbeeld te waarborgen. Omdat op het perceel Zeshoevenstraat 56 een aanbouw aanwezig is, ligt het erf ter plaatse verder naar voren dan op de omliggende percelen.
  6. 6. Overgenomen.
  7. 7. Zowel de bestemming groen (G) als de bestemming Verkeer-Verblijf (V-V) zijn conform onze plansystematiek bewust ruim geformuleerd zodat er, indien wenselijk wordt geacht, altijd mogelijkheden bestaan voor het aanleggen van parkeerplaatsen of verhardingen binnen de groenbestemming of bijvoorbeeld groenvoorzieningen binnen de bestemming Verkeer-Verblijf.
  8. 8. Eén gebouw per volkstuin is ons inziens voldoende. De oppervlakte van 50 m² betreft de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen voor alle volkstuinen.
  9. 9. Paragraaf 2.4.3 en 3.6.2. van de toelichting beschrijft het groenstructuurplan (GSP) en het groenstructuurplan Plus (GSP+). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Overige gemeentelijke gronden zijn bestemd als Verkeer-Verblijf (V-V), waarbinnen tevens groenvoorzieningen zijn toegestaan.
  10. 10. Overgenomen.
  11. 11. Overgenomen.
  12. 12. Overgenomen.
  13. 13. Zowel in de legenda, de plankaart als in de regels wordt Wonen Gestapeld weergegeven als WG-S.
  14. 14. De regels komen voor een groot deel inderdaad overeen. De regels kunnen echter niet compacter opgesteld worden omdat er wel degelijk verschillen zijn in de regels, met name ten aanzien van de goothoogtes. In de dorpen binnen de gemeente Tilburg, waaronder Udenhout, is vanwege de variëteit van woningtypes een differentiatie gemaakt naar verschillende woonbestemmingen.
  15. 15. De opmaak van de artikelen 13, 14 en 15 wordt bijgewerkt.
  16. 16. Bouwregels ten aanzien van garages zijn binnen de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-3 niet opgenomen omdat op deze gronden geen garages voorkomen.
  17. 17. De opgenomen bouwdieptes van 12 meter zijn inderdaad niet conform het vigerende bestemmingsplan waarbinnen op verschillende percelen een bouwdiepte geldt van 15 meter. In onze systematiek voor beheerbestemmingsplannen hanteren wij in principe de regel vanuit de bouwverordening. In de bouwverordening is de toegestane bouwdiepte gelijk aan ¼ van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 12 meter.
  18. 18. De procedureregels voor een wijzigingsplan staan in de wet en zijn niet conform artikel 26 van het bestemmingsplan. Op het moment dat er nieuwe plannen zijn, zal hiervoor een aparte ruimtelijke procedure worden gevoerd met een eigen inspraaktraject.
  19. 19. Wij achten het niet noodzakelijk om op te nemen dat reeds bestaande situaties worden uitgesloten omdat artikel 24 zich sowieso richt op nieuwe werken/werkzaamheden.
  20. 20. De aanduidingen die op de legenda ontbreken zullen alsnog worden opgenomen.
  21. 21. Hondentoiletten en uitlaatstroken vallen onder groenvoorzieningen.

Mevrouw L. Santegoets-van Dijk, Boterbloem 28, Udenhout, namens de bewoners van de woningen aan de Boterbloem 20 tot en met 36 Udenhout.

  1. 1. Wat is op dit moment de status van het stuk grond achter de woningen aan de Boterbloem 20 tot en met 36 Natuurgebied, agrarisch gebied of toch al officieel bestemd voor bouw van woningen. Wij maken bezwaar tegen woningbouw op de grond achter onze woningen omdat:
  • het gebied van groot belang is voor de afwatering van natuurgebied "De Brand" te Udenhout en het een gebied betreft met landschappelijke waarde;
  • het woongenot van de bewoners van de woningen aan de Boterbloem 24 tot en met 32 zal worden aangetast omdat hierdoor het unieke vrije uitzicht achter de woningen verdwijnt;
  • De waarde van onze woningen zal aanzienlijk dalen;

Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door boomkwekerij Van Iersel op de direct aan de betreffende percelen grenzende gronden, leidt ongetwijfeld ook tot beperkingen voor woningbouw (spuitcirkel).

  1. 1. Waar is de beoogde verlenging van het Kuilpad als fietspad gepland. Indien een fietspad achter de woningen van belanghebbenden wordt aangelegd, zal de veiligheid van onze woningen ernstig worden aangetast, omdat deze dan aan de achterzijde gemakkelijk kunnen worden bereikt. Verder zal de privacy worden aangetast en zijn de bewoners wel min of meer verplicht om een metershoge afrastering aan te brengen als zij hun veiligheid en privacy willen behouden.
  2. 2. Het is onduidelijk of met dit nieuwe plan de oudere plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening en woningbouw wijzigen of dat dit plan deel uitmaakt van een ander plan.

Standpunt gemeente

  1. 1. In het vigerende bestemmingsplan zijn de betreffende gronden niet bestemd als wonen terwijl de gronden in het voorontwerp van onderhavig bestemmingsplan wel als wonen zijn bestemd. Dit is niet terecht omdat sprake is van een beheerbestemmingsplan waarin zoveel mogelijk de bestaande situatie wordt vastgelegd. Omdat er wel plannen in ontwikkeling zijn voor woningbouw in het betreffende gebied, maar niet meegenomen kunnen worden in onderhavig plan, zal dit gebied buiten de plangrenzen van dit onderhavig bestemmingsplan worden gehouden. De plankaart zal hierop worden aangepast. Voor woningbouwplannen ter plaatse inclusief bijbehorende onderzoeken (o.a. milieuonderzoek) zal een aparte ruimtelijke procedure worden gevoerd met een eigen inspraaktraject.
  2. 2. De planning is om het Kuilpad (fietspad) in principe niet door te trekken achter de woningen op het adres Boterbloem 20 t/m 36. De zinsnede over het Kuilpad in paragraaf 2.6 van de toelichting is niet correct en zal worden geschrapt.
  3. 3. Onderhavig bestemmingsplan zal andere bestemmingsplannen, gelegen binnen de aangegeven plangrenzen, vervangen.

Behandeling reacties overleginstanties

Er zijn reacties ingediend door de VROM-inspectie, Dorpsraad Udenhout, Gasunie en Waterschap De Dommel. De reacties van enkele overleginstanties zijn nog niet ontvangen maar zullen worden meegenomen in de vaststellingsfase. Het plan is, conform gemaakte afspraken met de provincie, niet aangeboden aan de Provinciale Planologische Commissie (PPC). Slechts de Dorpsraad Udenhout heeft opmerkingen gemaakt, die hieronder worden uiteengezet.

Dorpsraad Udenhout

  1. 1. Het is niet duidelijk waarom bij de actualisering een aantal geldende plannen, zoals het gebied rond de Molenhoefstraat en de Kuil, niet betrokken worden.
  2. 2. In hoofdstuk 3 staat een samenvatting geformuleerd van het gemeentelijk beleid dat geheel georiënteerd is op de stad Tilburg. Udenhout wordt terloops slechts in paragraaf 3.6.3 vermeld. Natuurlijk is gemeentelijk beleid sturend voor een bestemmingsplan, maar de voorgeschiedenis van Udenhout met zijn specifieke ambities en situaties en de vaak door het gemeentebestuur onderschreven opvattingen van de Dorpsraad dienen ook richting te geven aan het bestemmingsplan. In paragraaf 1.3 wordt toegelicht dat standaardisatie wordt nagestreefd terwijl in enkele regels later staat beschreven dat ieder bestemmingplan ook maatwerk is, toegesneden op het gebied waarvoor het gemaakt is. Dit moet voor Udenhout consequenties hebben voor zaken als huisvestingsbeleid, groenbeleid, detailhandelsbeleid en horecabeleid, dat toegesneden dient te zijn op onze specifieke situatie.
  3. 3. Paragrafen 3.3.5 en 3.3.8 beschrijven het gemeentelijk detailhandelsbeleid en de doelstellingen van de horecanota. Ook dit beleid is volmaakt gericht op de stad Tilburg, de bijbehorende kaartjes maken dat eens te meer duidelijk. Uitgangspunten die vanzelfsprekend zijn voor (het centrum van) de stad zijn vanzelfsprekend vaak minder goed hanteerbaar voor Udenhout. Keuzes die in de vroegere bestemmingsplannen van Udenhout (pp. 14/15) gemaakt zijn, zijn destijds vaak op een meer bij de dorpse situatie aansluitende visie gestoeld. Ons oordeel is dat nog steeds recht gedaan moet worden aan de ambities die in Udenhout geformuleerd zijn in de tijd vóór de gemeentelijke herindeling.
  4. 4. In paragraaf 3.2 wordt het gemeentelijk beleid inzake volkshuisvesting beschreven. We missen hierbij de bij herhaling geformuleerde visie van de Dorpsraad hieromtrent, die steeds door het Gemeentebestuur is onderschreven. Met het oog op de sociale structuur van het dorp hecht de Dorpsraad eraan dat starterswoningen, seniorenwoningen en sociale huurwoningen gemengd worden met overige woningen. Wij achten dit van vitaal belang voor een goede sociale cohesie binnen Udenhout. Deze, door het Gemeentebestuur steeds onderschreven, stellingname dient mede kader voor onze bestemmingsplannen te zijn.
  5. 5. Specifieke aandacht vergt het Tongerloplein. De ambitie van de vroegere Gemeente Udenhout is steeds geweest dit plein te laten uitgroeien tot een dorpshart. Weliswaar is die ambitie (nog) lang niet gerealiseerd, maar wij zijn van oordeel dat daar maximaal mogelijkheden geboden moeten worden voor kleinschalige detailhandel en kleinschalige horecavoorzieningen langs de omtrek van dit plein, inclusief de van Heeswijkstraat. De plankaarten lijken die mogelijkheid niet te bieden en sporen naar ons oordeel ook niet met het gestelde over de horeca-concentratie in paragraaf 4.3.
  6. 6. Binnen een overweldigende hoeveelheid gemeentelijk beleid wordt slechts een halve bladzijde

(pag.53) gewijd aan het Groenstructuurplan. De destijds voor Udenhout geformuleerde visies

omtrent de speciale aandacht voor groen zijn naar ons oordeel verre van obsoleet geworden en dienen ook bij de planvorming betrokken te worden. Dit past bij het toesnijden op de specifieke situatie met het dorpse karakter.

  1. 7. Op een aantal plaatsen is bestaand "Groen" vervangen door "Verkeer-Verblijf". Wij hechten eraan de al beperkter geworden groenbestemming te continueren. Zonder uitputtend te zijn doelen wij hierbij op de Heidestraat, Lindenlaan, Felixhof. 't Buske, Marjolein, Boterbloem/Korenbloem, Berkvelt en Schrikspad.
  2. 8. De historische waarden van Udenhout zijn ons dierbaar. Wij zijn het dan ook eens met de in

paragraaf 2.6 beschreven opvatting over de benodigde aanpassingen aan het Kuilpad. De

plankaarten maken deze ambities echter niet mogelijk en dienen daaraan dus aangepast te worden.

  1. 9. Bij de regels in de tweede helft van het voorontwerp beschrijven de artikelen 12/16 de

bestemmingsregels omtrent de verschillende varianten van "Wonen". Deze bouwregels beperken de mogelijkheden in vergelijking met de oude bestemmingsplannen aanzienlijk. De tot nu toe bestaande bestemmingsplannen zijn ooit opgesteld tegen de achtergrond van het specifieke dorpse karakter van Udenhout met zijn gemiddeld grotere kavels dan in de stad. De eenduidigheid met de stad leidt tot beperkingen die niet in lijn zijn met de in paragraaf 4.1.2 en 4.1.3 beschreven specifieke uitgangspunten. De beperkingen ten aanzien van bijgebouwen maken de soms gewenste bijbouw ten behoeve van mantelzorg in een dorp met relatief zeer veel oudere inwoners vaak te moeilijk.

  1. 10. In paragraaf 6.4.2 worden belangrijke opmerkingen gemaakt over eventuele archeologische verwachtingen. De uitwerking hiervan op de plankaarten is zo gedetailleerd en grillig dat door ons soms vraagtekens geplaatst worden bij de realiteitswaarde van de aanduiding op die kaarten.
  2. 11. Wij nemen aan dat in het uiteindelijke ontwerp een aantal onvolkomenheden zal zijn verbeterd. Zo is de legenda niet compleet en is maar een deel van de bebouwing op de sportterreinen aangegeven.

Standpunt gemeente

  1. 12. Voor buitengebiedplannen, zoals bestemmingsplan Zandleij en De Groene Zoom, worden aparte bestemmingsplannen ontwikkeld omdat het buitengebied een andere aanpak vergt. Het gebied rond de Molenhoefstraat maakt deel uit van het bestemmingsplan Zandleij, dat reeds is vastgesteld. Ook de linten en het bedrijventerrein Kreitenmolen vergen een eigen aanpak waarvoor aparte plannen zijn ontwikkeld. Woonbuurt "De Kuil", waarbinnen ook de woonwagenlocatie valt, is wel opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
  2. 13. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting voor het beleid van Tilburg gemeentebreed, waar Udenhout ook deel van uitmaakt. Hoofdstuk 2 geeft een uitvoerige gebiedsbeschrijving van Udenhout ten aanzien van verschillende ruimtelijke en functionele aspecten, waarbij tevens ingegaan wordt op de historie van Udenhout. In hoofdstuk 4 staan uitgangspunten geformuleerd die specifiek gericht zijn op Udenhout. Ons inziens vormt dit voldoende input voor het opstellen van een gedegen beheerbestemmingsplan.
  3. 14. Voor onze beheerbestemmingsplannen hanteren wij één systematiek waarbij in hoofdstuk 3 ons algemene gemeentelijke beleid staat geformuleerd. Desalniettemin wordt, zoals reeds is aangeven, in hoofdstuk 2 en 4 nader ingegaan op het dorp Udenhout. Daarnaast vormen de vigerende bestemmingsplannen, die specifiek gericht zijn op het dorp Udenhout, de belangrijkste basis voor het opstellen van het bestemmingsplan Udenhout 2008 en wordt nog steeds recht gedaan aan de ambities die in Udenhout geformuleerd zijn in de tijd vóór de gemeentelijke herindeling.
  4. 15. In Hoofdstuk 3 staat, conform onze systematiek voor beheerbestemmingpslannen, het beleid van de gemeente Tilburg geformuleerd dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Tilburg. Wij kunnen de visie van de dorpsraad niet opnemen omdat de gemeenteraad van Tilburg deze nooit heeft vastgesteld.
  5. 16. Zoals staat beschreven in 4.3 van de toelichting is ons horecabeleid gebaseerd op onze horecanota (Horecabeleid Tilburg 2006-2015) waarin de beleidsinzet voor Udenhout is beperkt ontwikkelen.

Beperkt ontwikkelen wil zeggen dat bestaande horecakavels de horecabestemming kunnen blijven behouden en dat daarnaast gezocht wordt naar nieuwe ontwikkelplekken teneinde de verzorgingsstructuur met horeca in maximaal categorie 2 aan te vullen. Zodoende wordt in onderhavig plan, in lijn met onze beheersystematiek en ons horecabeleid, slechts de bestaande horeca opgenomen. Daarnaast is binnen verschillende bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van horeca 1. De laatste zinsnede in paragraaf 4.3 "het is wenselijk dat horeca zich concentreert op het Tongerloplein" is onjuist en wordt geschrapt. Op de plankaart wordt een aanduiding horeca neergelegd op het adres Tongerloplein 1.

Ten aanzien van detailhandel hebben wij conform de beheersystematiek de bestaande situatie overgenomen. Omdat slechts op enkele locaties detailhandel gevestigd is, staan we alleen hier detailhandel toe. Binnen de bestemming Gemengd-Dorps (GD-DO) zijn wel mogelijkheden voor ondermeer bedrijven tot en met categorie 2, maatschappelijke instellingen en kantoren.

  1. 17. Paragraaf 3.6.2 geeft een beschrijving van het Groenstructuurplan (GS) en Groenstructuurplan Plus (GS+). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Deze methode maakt deel uit van onze plansystematiek voor beheerbestemmingsplannen en biedt ons inziens een goede basis voor het bepalen van het structurele groen in Udenhout.
  2. 18. Zoals reeds is aangegeven zijn alleen de gronden die in het Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus zijn aangemerkt als structureel groen in het bestemmingsplan bestemd als groen. Overige gemeentegronden zijn bestemd als Verkeer-Verblijf (V-V), waarbinnen tevens groenvoorzieningen zijn toegestaan.
  3. 19. De planning is om het Kuilpad (fietspad) in principe niet door te trekken achter de woningen op het adres Boterbloem 20 t/m 36. De zinsnede over het Kuilpad in paragraaf 2.6 van de toelichting is niet correct en zal worden geschrapt.
  4. 20. In de artikelen 12/16 is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van afhankelijke woonruimte in vorm van mantelzorg voor 80 m² op een erf kleiner dan 500 m² en 100 m² op een erf groter dan 500 m². Hiermee wordt ons inziens voldoende ingespeeld op de vergrijzing in Udenhout.
  5. 21. Bij bouwplannen wordt hiermee wel degelijk rekening gehouden.
  6. 22. De legenda zal op een aantal punten worden aangepast. Binnen de maatvoeringsvlakken binnen de bestemming sport is sprake van bebouwing met andere maatvoeringen dan is toegestaan op overige gronden binnen de bestemming Sport. De bebouwing op de overige gronden past binnen de weergegeven maatvoeringen en is daarom niet aangegeven door middel van een apart maatvoeringsvlak.

10.1.1 Toevoeging naar aanleiding van terugkoppeling raadscommissie

In de beantwoording van de inspraakreacties was opgenomen dat de Residence van de baan zou zijn. (zie blz. 92 + 93: inspraakreactie A.J.C.M. Robben, Zeshoevenstraat 64, Udenhout, onder toelichting, standpunt gemeente, sub 7).

Dit is inderdaad niet juist. Omdat Residence een ontwikkeling betreft wordt dit niet opgenomen in dit beheerbestemmingsplan. Hiervoor wordt t.z.t. een aparte planologische procedure opgestart.

10.2 Zienswijzen

Gedurende de termijn van ter inzage legging zijn elf zienswijzen ingediend. Nog eens twee zienswijzen zijn aantoonbaar buiten de wettelijke termijn verstuurd en derhalve niet ontvankelijk.

1. De heer ********, Wilgenlaan 12 te Udenhout, mondelinge zienswijze d.d.

26 juni 2009.

Indiener is eigenaar van de woning Wilgenlaan 12. Indiener wil graag dat de aanduiding erf wordt doorgetrokken tot aan de erfgrens van het betreffende perceel, dus tot aan de bestemming Groen. Bij alle omliggende percelen is de functie-aanduiding erf gesitueerd op de rand van het totale perceel. Deze situatie zou de indiener ook logisch vinden m.b.t. het totale perceel.

Standpunt gemeente:

De aanduiding erf zal worden doorgetrokken tot aan de erfgrens.

Conclusie: de zienswijze is gegrond.

2. De heer *************, Jachtlaan 13 te Udenhout, mondelinge zienswijze d.d. 9 juli 2009.

Indiener is eigenaar van de woning Jachtlaan 13. Op de plankaart is de situatie in de Jachtlaan bij de nummers 13 en 15 niet juist aangegeven. Bij nummer 13 is aan de voorzijde van de woning een uitbreiding gerealiseerd, echter deze uitbreiding is niet op de kaart aangegeven. Bij nummer 15 is de woning aan de voorzijde ook uitgebreid,en deze uitbreiding is wel op de plankaart aangegeven. Indiener vraagt de uitbreiding aan de voorzijde van de woning aan Jachtlaan 13 ook op de plankaart aan te geven.

Standpunt gemeente:

De uitbreiding aan de voorzijde van de woning aan de Jachtlaan 13 zal ook op de plankaart worden weergegeven

Conclusie: de zienswijze is gegrond

3. ProRail Inframanagement, per post ingekomen d.d. 9 juli 2009

Met betrekking tot de toelichting, pagina 74, paragraaf 7.3 e.v., "Externe veiligheid";

Het is voor ons niet duidelijk op welke wijze en met welke gegevens het gestelde in deze paragraaf tot stand is gekomen. Beoordeling is hierdoor niet goed mogelijk. Teneinde het plan goed te kunnen beoordelen vragen wij u daarom het aspect externe veiligheid uit te werken en daarbij de juiste uitgangspunten en de meest recente cijfers te hanteren. Tegenwoordig dient een toetsing plaats te vinden op basis van de "Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor". Wij verzoeken u derhalve het aspect ´externe veiligheid´ te beoordelen aan de hand van voornoemde marktverwachting.

Standpunt gemeente:

Het gaat hier om een zogenaamd beheerbestemmingsplan. Dit betekent dat er ten opzichte van het bestaande bestemmingsplan er geen ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, of functiewijzigingen plaatsvinden. Voor externe veiligheid geldt dat indien er geen sprake is van een wijziging van het groepsrisico, ofwel er geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen, er geen berekeningen hoeven te worden uitgevoerd en er geen verantwoording hoeft te worden opgesteld. Dit is hier het geval. Wij zijn dan ook van mening dat er in dit bestemmingsplan een juiste uitvoering is gegeven aan externe veiligheid.

Er is hier dan ook geen uitvoering gegeven aan de verantwoordingsplicht.

Conclusie: de zienswijze is ongegrond

4. ***********, Heidestraat 24 te Udenhout, per post ingekomen d.d. 21 juli 2009

Middels dit schrijven teken ik bezwaar aan tegen de inhoudelijke tekst van het ontwerpbestemmingsplan Udenhout 2008.

Mijn bezwaar richt zich in hoofdzaak tegen het gegeven dat er volgens de bepalingen in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan geen enkele mogelijkheid meer bestaat om de bestaande woning en bedrijf uit te breiden of te verbouwen.

Zoals wellicht bekend bestaat de bebouwing op mijn perceel uit een woning en een bedrijf (handel in auto's en motorfietsen, onderdelen en accessoires, reparatie en servicebedrijven/ SBI code 501, 502, 503 en 504).

Status quo: 1 kavel met 2 bestemmingen.

Het huidige bestemmingsplan, Zeshoeven/Den Besterd 1996, biedt wel de mogelijkheid om woning en bedrijf te handhaven en om de woning en het bedrijf te kunnen uitbreiden.

Uitbreidingsmogelijkheden bedrijf 20 % (Zie hiervoor Artikel 4, lid A, sub 2 en Artikel 4, lid E onder ´Bestaande bedrijven´) en uitbreidingsmogelijkheden woning 90 m2. (Zie hiervoor Artikel 5, sub 3 pagina 12).

Het ontwerpbestemmingsplan voorziet in 1 bestemming: Wonen, met als gevolg dat uitbreiden van zowel woning als bedrijf niet meer mogelijk is omdat de huidige gezamenlijke bebouwing de toegestane vierkante meters overschrijdt: een absoluut ongewenste situatie. Een en ander is gebleken uit

eerder overleg met de heer R. van Groenendaal, ambtenaar bij uw organisatie.

In verband met het vorenstaande verzoek ik uw college de tekst van het ontwerpbestemmingsplan zodanig te wijzigen dat het recht blijft bestaan om de woning en het bedrijf te kunnen uitbreiden, om dat recht over het gehele perceel van toepassing te doen zijn en om dat recht ook bij voorkeur vrijstaand te kunnen benutten.

Voor alle duidelijkheid: ik ga ervan uit dat het gehele perceel bestaat uit kavel met sectienummers F 3653 en F 5322, totale oppervlakte circa 1500 m2.

Door de gemeente Udenhout is mij schriftelijk toestemming verleend om op dit perceel een extra nieuw bedrijf te vestigen, (zie brief gemeente Udenhout d.d. 12 januari 1995). Ik wil dat deze toestemming gehandhaafd blijft.

Ik vertrouw met vorenstaande tekst mijn bezwaar voldoende kenbaar te hebben gemaakt. Uiteraard ben ik gaarne bereid tot een nadere toelichting daarop.

Ik dank u bij voorbaat voor de te nemen moeite en wacht met belangstelling uw reactie af.

Standpunt gemeente:

De regels en de plankaart worden zodanig aangepast dat voor de woonfunctie uitbreiding mogelijk wordt conform de aan- en bijgebouwenregeling behorende bij bestemming Wonen. Ten behoeve van de bedrijfsfunctie zal een regeling worden opgesteld die uitbreiding van de bedrijfsbebouwing mogelijk maakt die qua oppervlak overeenkomt met het vigerende plan. Tevens wordt op het perceel de aanduiding detailhandel gelegd, doch uitsluitend ten behoeve van de verkoop van auto´s.

Conclusie: de zienswijze is gegrond

5. Gilde St. Joris Udenhout, per post ingekomen d.d. 21 juli 2009

Het Gilde St. Joris Udenhout wil bezwaar maken tegen het ontwerpbestemmingsplan Udenhout 2008. Het bezwaar houdt in: het schietterrein van het Gilde St. Joris Udenhout en het naast gelegen perceel zijn niet meer opgenomen in dit bestemmingsplan. In het oorspronkelijke bestemmingplan 'De Kuil 1982' was dit al opgenomen. In latere plannen is dit ook zo gebleven. Het betreft de percelen 'F 4069' en 'F 4540', ook bekend als Kuilpad 6 en 6A. Dit dient dus gecorrigeerd te worden.

Standpunt gemeente: De locatie is gelegen in het buitengebied en het is onder andere om die reden niet logisch om deze locatie in dit bestemmingsplan op te nemen. Bovendien speelt rond deze locatie een verzoek om een kruisboogbaan te ontwikkelen. Gelet op het conserverende karakter worden dergelijke nieuwe ontwikkelingen niet meegenomen in een beheerbestemmingsplan. In 2012 moet een nieuw bestemmingplan de Zandleij gereed zijn en krijgt het gebied de recreatieve bestemming terug.

Conclusie: de zienswijze is ongegrond

6. De heer *********, Jachtlaan 13 te Udenhout, per post ingekomen d.d. 22 juli 2009.

Dit bezwaar richt zich op de volgende punten:

- Het niet overnemen van in de vigerende bestemmingsplannen aangegeven bestemmingen;

• In bestemmingsplan "Kom Udenhout, uitwerking Plein van Heeswijkstraat e.o.", is in de aanduiding Centrumvoorziening {C.V.A.), artikel 3, doeleindenomschrijving het volgende aangegeven: De op de plankaart als "komgebied"aangegeven gronden zijn voor wat betreft het bebouwd gebied bestemd voor; Centrumvoorzieningen-

• Centrumvoorzieningen zijn toelaatbaar in de zones C.V.A.

• Onder "centrumvoorzieningen" dienen te worden begrepen:

• a. detailhandelsdoeleinden van overwegend plaatselijk verzorgende aard;

• b. dienstverlenende bedrijven met overwegend publiekaantrekkend karakter;

• c. horecadoeleinden. Deze omschrijving is niet overgenomen in het

bestemmingsplan Udenhout 2008. Deze zou moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan Udenhout 2008, bij de bestemming GD-DO (Gemengd-Dorps).

Standpunt gemeente:

Binnen de bestemming Gemengd-Dorps wordt vestiging van horecadoeleinden niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Er is een wijzigingsbevoegdheid bij deze bestemming opgenomen zodat horeca van categorie 1 onder voorwaarden mogelijk gemaakt kan worden. Een van de voorwaarden is dat vestiging van nieuwe horeca moet passen binnen het gemeentelijke (horeca)beleid.

- In de legenda, behorende bij de plankaarten, is in de enkelbestemmingen de aanduiding GD-D niet correct. Op de plankaart is de aanduiding GD-DO weergegeven. Aanpassen!

Standpunt gemeente:

De aanduiding GD-D is correct. De aanduiding GD-DO op de plankaart is niet correct en zal worden gewijzigd.

- Het niet uniform en compleet weergeven op de plankaarten!

Standpunt gemeente:

Het is niet duidelijk wat wordt bedoeld. Indien gedoeld wordt op het ontbreken van aanbouwen aan de voorgevel en aanduidingen van carports op de plankaart, zie de reactie daarop hieronder.

- Het niet aangeven van monumentale bomen op de plankaart(en).

Standpunt gemeente:

Een kaartje met daarop de monumentale – en beeldbepalende bomen zal als bijlage 'Boomwaardekaart' bij het bestemmingsplan worden gevoegd. Dit kaartje vervangt de huidige bijlage 'Boomwaardezoneringskaart', welke niet juist bleek te zijn.

- Het niet aangegeven van de functieaanduiding "ga" garage op al de plankaarten.

Standpunt gemeente: De functieaanduiding ”ga” wordt gebruikt om solitaire garageboxen aan te duiden, dat wil zeggen garageboxen die niet als bijgebouw bij een woning horen. Als deze aanduiding niet op alle plankaarten voorkomt dan is dat omdat dit type garageboxen niet overal voorkomt

- Het niet consequent op alle kaarten aangeven van de bouwaanduiding "carport". Wel is de tekst (sba-ct) aangegeven. Op kaart 4 ontbreken de aanduidingen.

Standpunt gemeente: zie hieronder

- Bij de volgende adressen ontbreekt de aanduiding 'carport' op de plankaart. Dit dient aangepast te worden.

Patrijslaan 7 en 15; Jachtlaan 6, 8, 10, 11, 12, 24, 26 en 28; Fazantenhaan 3 en 5

Standpunt gemeente: Voor bovenstaande adressen wordt de aanduiding 'carport' aangeven op de plankaart.

- Bij de volgende adressen is sprake van een uitbreiding aan de voorgevel. Deze zijn niet op de plankaart aangegeven. Dit dient aangepast te worden.

De Wouwerd 32 en 48; De Armhoef 4, 10, 12 en 16; Patrijslaan 1 en 5, 50 en 52; Jachtlaan 13, 18-20, 23, 32, 34, 43 en 47; Fazantenhaan 7,9 13 en 15; 't Buske 9 en 11; Akkerdistel 2; Langehof 44 en 46; Perweide 16 en 34; Greef 20;

Pijlakker 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14; Groenvelde 9

Standpunt gemeente: Voor bovenstaande adressen zal de uitbreiding aan de voorgevel worden opgenomen op de plankaart, met uitzondering van De Wouwerd 48, Patrijslaan 1 en 5 en 't Buske 9 en 11. Bij die adressen is de uitbreiding aan de voorgevel al weergegeven op de plankaart

- Bij de volgende adressen is een uitbreiding aan de voorgevel aanwezig (welke niet op de plankaart is weergegeven) én ontbreekt de aanduiding carport. Dit dient aangepast te worden.

De Wouwerd 10, Patrijslaan 46 en 48; Jachtlaan 22, 25 en 42

Standpunt gemeente: Voor bovenstaande adressen de uitbreiding aan de voorgevel opnemen op de plankaart en de aanduiding carport op de betreffende percelen.

- Bij de volgende adressen is sprake van een zorgwoning. Als zodanig aangeven met een aanduiding zorgwoning "zw". Het betreffen geen gestapelde woningen:

De Wouwerd 36, Jachlaan 36, ´t Buske 18, Klaproos 22

Standpunt Gemeente:

De Wouwerd 36, ´t Buske 18 en Stationstraat 15 krijgen een aanduiding zorgwoning "zw", en de bestemming wordt gewijzigd van Wonen gestapeld naar Wonen-2. Voor Jachtlaan 36 en Klaproos 22 bestaan geen aanwijzingen dat het om zorgwoningen gaat

De Wouwerd 2: De uitbreiding aan de zijgevel is qua bouwhoogte, goothoogte en percentage niet aangegeven. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: Hoogte en bebouwingspercentage hoeven niet te worden aangegeven aangezien deze uitbreiding binnen de aanduiding 'erf' is gelegen, waar een goot- en bouwhoogte van resp. 3,00m en 4,50m is toegestaan, en een maximaal bebouwingspercentage van 40% voor het erf (met een max. van 60m²)

De Wouwerd 28: Uitbreiding aan de voorgevel aanwezig. Deze is niet op de kaart aangegeven. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: deze uitbreiding hoeft niet apart weergegeven te worden omdat deze volledig binnen het bouwvlak is gelegen.

De Wouwerd 48: Uitbreiding aan de voorgevel. Deze is niet op de kaart aangegeven. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: de uitbreiding is wel aangegeven op de plankaart

Patrijslaan 1 en 5: Uitbreiding aan de voorgevel aanwezig. Deze is niet op de kaart aangegeven. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: de uitbreiding aan de voorgevel staat wel op de plankaart. Alleen de luifel boven de voordeur staat niet aangegeven

Patrijslaan 42 en 44: De aanduiding carport ontbreekt! Aanpassen!

Standpunt Gemeente: niet akkoord, carport valt binnen erf

Jachtlaan 7: Uitbreiding aan de voorgevel aanwezig. Aan de achterzijde bouwgrens aanpassen zodat de bestaande uitbouw binnen het bouwblok valt, zoals elders. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: uitbreiding aan de voorgevel wordt op plankaart weergegeven, aanpassen bouwgrens achterzijde niet akkoord

Naast Jachtlaan 22 is een carport gesitueerd van Patrijslaan 15. De aanduiding carport ontbreekt!

Standpunt Gemeente: de carport zal op de plankaart worden aangegeven

Jachtlaan 33: Uitbreiding aan de voorgevel aanwezig. Deze is niet op de kaart aangegeven. De aanduiding carport ontbreekt! Aanpassen

Standpunt Gemeente: akkoord met aangeven uitbreiding op plankaart , niet akkoord met carport, want deze is bij 33 niet aanwezig (gedoeld wordt op carport bij 31). Ambtshalve zal bij nummer 31 een carport en uitbreiding op de plankaart worden aangegeven, en een uitbreiding bij nummer 35

Achter woning Patrijslaan 1 is een trafo aanwezig! Deze is niet aangegeven. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: niet akkoord

't Buske 9 en 11: Uitbreiding aan de voorgevel aanwezig. Deze is niet op de kaart aangegeven. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: de betreffende uitbreidingen zijn wel aangegeven op de plankaart

De strook "verkeer-verbiijf achter de bebouwing van De Wouwerd, Jachtlaan NIET als "verkeerverblijf' aangeven maar als "Groen" aangeven. Het gaat hier om afscherminggroen. Overgang naar landelijk gebied.

Standpunt Gemeente: de betreffende strook krijgt de bestemming "Groen"

Zeshoevenstraat 4: De aangegeven aanduiding is niet juist. Het gaat hier om een winkel. Deze dient de aanduiding detailhandel (dh) te krijgen. Aanpassen.

Standpunt Gemeente: Het perceel Zeshoevenstraat 4 krijgt een aanduiding ´dh´(detailhandel).

De brandweerkazerne aan de Van Heeswijkstraat 25 heeft op de plankaart de kleuraanduiding van bedrijf maar de bestemming "M" maatschappelijk. Kleur Aanpassen!

Standpunt Gemeente: de bestemming ´Bedrijf´ is correct. Wordt aangepast.

Tuinstraat 56: De aanduiding erf is te krap aangegeven. De lijn van erf loopt vanaf de voorgevellijn. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: gedeeltelijk akkoord, zie plankaart

Tussen Zeshoevenstraat 3 en 3b is al een nieuwe woning gerealiseerd. Deze is niet op de kaart aangegeven. Aanpassen. Opmerking: Elders (Lindeiaan) is een woning in aanbouw. Deze is we! al op de kaart aangegeven. Dit is niet consequent!

Standpunt Gemeente: de woning Zeshoevenstraat 3a zal op de plankaart worden weergegeven

Tussen de kavels van Udenhoutseweg 2 en 4 is een trafo. Deze is niet op de kaart als zodanig aangegeven. Wanneer wordt een trafo aangegeven?

Standpunt Gemeente: niet akkoord met aangeven van de trafo

De monumentale bomen langs het Kloosterpad stonden wel op het voorontwerp bestemmingsplan 2008 aangegeven. Op het ontwerp bestemmingsplan 2008 zijn ze niet meer aanwezig. Deze dienen wel op de kaart te worden aangegeven. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: Een kaartje met daarop de monumentale – en beeldbepalende bomen zal als bijlage 'Boomwaardekaart' bij het bestemmingsplan worden gevoegd. Dit kaartje vervangt de huidige bijlage 'Boomwaardezoneringskaart', welke niet juist bleek te zijn.

Mariolein 1: De hoogte van de uitbreiding is NIET op de kaart aangegeven. Aanpassen!

Standpunt Gemeente: Marjolein en Marjolein 1a: aanpassen (zie plankaart). De aanduiding dienstverlening verwijderen

Berkelseweg 21: De aanduiding sw-vwm in het gebied zet waarop het betrekking heeft. Door deze plaatsing wordt nr. 23 gedupeerd.

Standpunt gemeente: de aanduiding wordt verwijderd van de plankaart

Heidestraat 24: Verkoop van auto's en garagebedrijf. Deze dient als zodanig te worden aangegeven.

Standpunt Gemeente: gedeeltelijk akkoord, zie beantwoording bij zienswijze nummer 4 van de heer *************

Conclusie: de zienswijze van de heer ********* is deels gegrond en deels ongegrond.

7. ********, Molenhoefstraat 67 te Udenhout, namens de Winkeliersvereniging Udenhout, per e-mail ingekomen d.d. 23 juli 2009

Namens de winkeliersvereniging Udenhout (waar ik voorzitter van ben) zou ik het op prijs stellen dat er een afspraak met ons gemaakt wordt over de wijziging van het bestemmingsplan. Hoewel ik dus niet per definitie kan zeggen waar ik het eventueel niet mee eens ben wil ik nu toch officieel bezwaar indienen (omdat het de laatste dag is) totdat we door jullie goed op de hoogte zijn gebracht van dit plan.

Standpunt gemeente:

Er worden geen inhoudelijke zienswijzen ingediend. Voor wat betreft het goed op de hoogte brengen, kan vermeld worden dat het voorontwerp voor inspraak ter inzage heeft gelegen vanaf 12 december 2008 gedurende 6 weken. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens voor zienswijzen ter inzage gelegen vanaf 12 juni 2009, eveneens gedurende 6 weken. Gedurende deze perioden lag het plan voor een ieder ter inzage in het Informatiecentrum van de stadswinkel Centrum en in het servicepunt Udenhout. Daarnaast was (en is) het plan digitaal beschikbaar via de website www.tilburg.nl. Ten overvloede kan ook nog worden verwezen naar de voorlichtingsbijeenkomst voor de Dorpsraad Udenhout, waarbij de Gemeente het plan uitgebreid heeft toegelicht.

Conclusie: de zienswijze is ongegrond

8. *******************, Zeshoevenstraat 2 (en 4) te Udenhout. Mondelinge zienswijze d.d. 23 juli 2009.

Indiener is eigenaar van de panden Zeshoevenstraat 2 en 4. Deze panden vormen sinds jaar en dag een woon-winkelcombinatie; het pand nummer twee (en een deel van de woning boven 4) is in gebruik als woning van de indiener, terwijl indiener op de begane grond van nummer 4 een winkel heeft. Op de plankaart heeft het perceel nummer 4 echter geen detailhandelsbestemming of aanduiding. Indiener vraagt om een bestemming of aanduiding detailhandel op de plankaart aan te geven voor het pand Zeshoevenstraat nummer 4.

Standpunt gemeente

Het perceel Zeshoevenstraat 4 krijgt een aanduiding ´dh´(detailhandel).

Conclusie: de zienswijze is gegrond.

9. **********, **********, **********, Mortelhof 3, 5, en 7 te Udenhout, per post ingekomen, datum poststempel 23 juli 2009

Namens onderstaande bewoners van de Mortelhof te Udenhout willen wij onze zienswijze geven c.q. bezwaar aantekenen tegen het ontwerp-bestemmingsplan Udenhout 2008 zoals dat ter inzage ligt tot en met donderdag 23 juli 2009.

In dit ontwerp-bestemmingsplan wordt de bestemming van de huidige groenstrook voor onze woningen (no. 1-3-5 en 7) gewijzigd naar Verkeer-Verblijf (V-V). Dit betekent dat in de toekomst hier zodanige wijzigingen kunnen optreden dat ons inziens de parkachtige structuur van het Roomleijpark wordt aangetast en dat u geen opvolging geeft aan de boomwaarde zoneringskaart zoals deze is toegevoegd aan het bestemmingplan.

In goed overleg met de gemeente Tilburg hebben wij het beheer over de desbetreffende groenstrook op ons genomen en wij wensen dit in de toekomst ook te blijven doen. Op deze manier is gewaarborgd dat voor de toekomst de noodzakelijke activiteiten kunnen worden uitgevoerd om de betreffende bomenrij in stand te houden. Indien gekozen wordt voor de bestemming Verkeer-Verblijf zal de bomenrij hier mogelijk in de toekomst hinder van ondervinden en is dan wellicht niet te handhaven. Wij verzoeken u het ontwerp-bestemmingsplan hierop aan te passen

Standpunt Gemeente:

Paragraaf 2.4.3 en 3.6.2. beschrijft het groenstructuurplan (GSP) en groenstructuurplan Plus (GSP+). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Omdat de groenstrook langs de huizen aan de Mortelhof op basis van voornoemde plannen niet als structureel groen kan worden aangemerkt, zijn de betreffende gronden niet bestemd als Groen (G) maar als Verkeer-Verblijf (V-V). Binnen de bestemming Verkeer-Verblijf zijn overigens eveneens groenvoorzieningen toegestaan, net zo goed als binnen de bestemming Groen (G) bepaalde verkeersfuncties mogelijk zouden zijn. Omdat de betreffende gronden in eigendom zijn van de gemeente krijgen de gronden evenmin de bestemming wonen.

Conclusie:

De zienswijze is ongegrond

10. ***********, Greef 22 Udenhout, per e-mail ingekomen d.d. 17 juli 2009

In antwoord op een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan is door de gemeente gesteld dat het plan 'Residence' 'van de baan is'. Zie ook hoofdstuk 10 van het bestemmingsplan, pagina 93. Dit moet een vergissing zijn!

Standpunt Gemeente: dit is inderdaad een vergissing; plan Residence is geenszins van de baan. Het is echter niet de bedoeling om dit plan mee te nemen in het onderhavige bestemmingsplan. Een dergelijke ontwikkeling niet past binnen het conserverende karakter van een beheerbestemmingsplan.

Conclusie: de zienswijze is gegrond

11. H. Eltink Architect namens dhr. **************, per post ingekomen d.d. 27 juli 2009, geen datum poststempel bekend

Afgelopen donderdag 16 juli was ik in het Stadskantoor Centrum om informatie in te winnen betreffende de eerste fase bouwvergunningaanvraag indiening

voor een uitbreiding van de huisartsenpraktijk van dokter *********, aan de Eikenlaan 4 te Udenhout. De heer Sander van den Assem gaf mij gevraagde inforhiatie. Hij benoemde het feit dat op dit moment de ter inzage legging van het nieuwe bestemmingsplan Udenhout 2008 aan de orde is. Het ligt ter visie van 12-6-2009 tot 23-7-2009. Ook gaf hij aan dat u degene bent die zienswijzen hieromtrent behandelt namens gemeente Tilburg.

Op het perceel van de huisartsenpraktijk, en ook op dat van de voormalige tandartsenpraktijk aan Eikenlaan 2 dat onlangs is gekocht door de heer *********** om de hulsartsenpraktijk uitte breiden, is in het nu nog geldende bestemmingsplan de omschreven bestemming 'Medische doeleinden', de maximale goothoogte van 4,00 m1 en een maximaal bebouwingspercentage van 100 % aan de orde.

In het nu ter visie liggende bestemmingsplan wordt de bestemming M: Maatschappelijk, de hoogte 5,00 m1 en het maximale bebouwingspercentage 60 %. Ik wil graag dit toegestane bebouwingspercentage weer teruggebracht hebben naar 100 %. Ook de zijrooilijn, aan de Kastanjelaan zou ik graag verplaatst willen zien tot op de perceelgrens.

Bij de bijgevoegde plattegrond ´Toekomstige indeling huisartsenpraktijk' is te zien wat op dit moment de gedachten zijn omtrent de uitbreiding die op korte termijn in gang gezet gaat worden. Dit plan is nog niet definitief, maar al wel wordt nu duidelijk dat het maximale bebouwingspercentage van 60 % en de voorgestelde ligging van de rooilijn aan de Kastanjelaan problemen kunnen gaan opleveren voor de nog uit te werken plannen.

Voor de complete informatieverstrekking voeg ik nu de tekeningen bij voor de vergunningaanvraag die komende week bij gemeente Tilburg wordt ingediend, ook de toekomstige plattegrond is hier bijgevoegd. Ik hoop dat de bebouwingsmogelijkheden in de toekomst voor de huisartsen niet gefrustreerd zullen worden door dit bestemmingsplan. Daarom verzoek ik u het toegestane bebouwingspercentage terug te brengen op 100 en de rooilijn aan de Kastanjelaan op de perceelgrens te leggen.

Standpunt Gemeente:

De kaart wordt conform het vigerende plan aangepast; het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak van 60 zoals dat op de plankaart op de betreffende locatie is weergeven zal worden gewijzigd in honderd voor het bouwvlak. Tevens wordt het bouwvlak overeenkomstig het vigerende bouwplan aangepast. De zijrooilijnen worden niet verplaatst tot op de perceelgrens, omdat dit in het vigerende plan ook niet het geval is.

Conclusie:

De zienswijze is deels gegrond en deels ongegrond

Niet ontvankelijke zienswijzen

Er zijn twee zienswijzen ontvangen die aantoonbaar buiten de termijn die daarvoor openstond (tot en met 23 juli) zijn verstuurd. Het betreft een zienswijze van de Dorpsraad Udenhout (datum poststempel 27 juli) en een zienswijze van *************, Mortelhof 8 te Udenhout (per e-mail verzonden op 28 juli). Wij stellen met het oog op de rechtsgelijkheid voor om deze zienswijzen niet ontvankelijk te verklaren. De inhoud van deze zienswijzen gaf geen aanleiding om ambtshalve wijzigingen aan te brengen.

10.2.1 Eindvoorstel

Naar aanleiding van de toezeggingen merken wij het volgende op

Ad 1.

In de toelichting op het bestemmingsplan voegen wij in Hoofdstuk 4 paragraaf 4.1.1. Speerpunten de volgende zin toe: "Wat de woonomgeving betreft wordt de kwaliteit met name bepaald door het groene karakter van het dorp. In 4.4 wordt hier verder op ingegaan.

Verder wordt in de toelichting in H4 de volgende tekst opgenomen:

4.4. Uitgangspunten groen

4.4.1 Het dorp

Udenhout kenmerkt zich als een groen dorp. Dit geldt zowel voor de hoofdstructuur, als voor de buurten als voor de omringende bossen en het omringende platteland.

De (historische) groenstructuur van de hoofdstraten wordt gedetailleerd geanalyseerd en vastgelegd in het Beschermd Dorpsgezicht Udenhout; het bestemmingsplan in ontwikkeling voor het centrum.

De groenstructuur van de buurten wordt in de hierna volgende paragraaf toegelicht. Voor de buurten heeft de groenstructuur natuurlijk, naast de visuele waarde, ook een belangrijke functie voor het spel van kinderen.

De groenstructuur van het omringende buitengebied is vastgelegd in het bestemmingsplan De Zandley en Zandley 1e herziening.

Dit leidt nog tot een aanpassing in de staat van wijzigingen (toelichting).

Ad 2.

In de definitieve versie van de verbeelding (plankaart) zullen de bomen worden opgenomen.

Ad 3.

In de beantwoording van de inspraakreacties is per abuis is opgenomen, dat de Residence van de baan zou zijn.

In hoofdstuk 10 van de toelichting passen wij dit aan. Omdat Residence een ontwikkeling betreft wordt dit niet opgenomen in dit beheerbestemmingsplan. Hiervoor wordt t.z.t. een aparte planologische procedure opgestart.

Ad 4.

Gelet op het unanieme standpunt van de commissie stellen wij voor om het (inspraak)verzoek van de dorpsraad Udenhout om vast te houden aan de mogelijkheid voor detailhandel en horeca aan het Tongerloplein en van Heeswijkstraat te honoreren en daarmee af te wijken van het vigerende beleid t.a.v. zowel detailhandel als horeca in dit specifieke geval waarin dit in het huidige bestemmingsplan al was toegestaan.

Voorgesteld wordt op de verbeelding (plankaart) bij de percelen Van Heeswijkstraat 2 t/m 52 de aanduiding detailhandel aan te geven. Voorgesteld wordt in de regels bij Gemengd Dorps een artikel 6.5.4 toe te voegen inhoudende een ontheffingsbevoegdheid ten behoeve van horeca 1 waarbij het totaal aan horecavestigingen in de Kom van Udenhout (Kreitenmolenstraat, Slimstraat, Groenstraat, Schoorstraat, Van Heeswijkstraat, Tongerloplein) niet meer mag bedragen dan 12 (is conform vigerende bestemmingsplanregeling).

Artikel 6.6. Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van horeca 1 blijft gehandhaafd waarbij recht wordt gedaan aan de vigerende regeling om gemotiveerd te kunnen afwijken van het aantal toe te stane horecavestigingen binnen het komgebied.

In de regels bij Gemengd Buurt wordt voorgesteld een artikel 5.5.3. toe te voegen inhoudende een ontheffingsbevoegdheid ten behoeve van horeca 1 waarbij het totaal aan horecavestigingen in de Kom van Udenhout (Kreitenmolenstraat, Slimstraat, Groenstraat, Schoorstraat, Van Heeswijkstraat, Tongerloplein) niet meer mag bedragen dan 12 (is conform vigerende bestemmingsplanregeling).

Artikel 5.6. Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van horeca 1 blijft gehandhaafd waarbij recht wordt gedaan aan de vigerende regeling om gemotiveerd te kunnen afwijken van het aantal horecavestigingen dat kan worden toegestaan binnen het komgebied.

Dit leidt 4 nog tot een aanpassing in de staat van wijzigingen (plankaart + artikelen 6.5.4. en 5.5.3).

Ad 5.

Het Kuilpad (fietspad) zal in principe niet door worden getrokken achter de woningen aan de Boterbloem. Het doortrekken van het fietspad zal pas aan de orde komen bij de verdere ontwikkeling van het gebied. De gronden die hiervoor in aanmerking komen behoren nu nog toe aan de kwekerij. Wel is sprake van de aanleg van een fiets-voetpad vanaf de Boterbloem (tussen nrs. 14-20) naar de Teunisbloem. De aanleg van dit pad wordt nader ingevuld bij de ontwikkeling van Teunisbloem 2e fase (woningbouw). Hierbij zal overleg plaatsvinden met de eigenaar van het perceel sectie F. nr. 5744 (A.J.M. van Beurden en A.M.J. van Doveren).

Ad 6.

De Slimstraat behoort niet tot het plangebied van het bestemmingsplan Udenhout 2008. De Slimstraat gaat onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan dat wordt opgesteld voor het beschermd dorpsgezicht van Udenhout, zoals door de raad vastgesteld op 15 juni 2009. Invulling van de "gaten" met bomen vloeit overigens niet voort uit het toekomstige bestemmingsplan.

Ad 7.

Er is geen verschil in de aanduiding van gebieden met een archeologische verwachtingswaarde. Deze gebieden worden allemaal op eenzelfde manier aangeduid op de verbeelding (WR-A met kruisjesaanduiding). Op de analoge verbeelding (kaart 1 van 4) van het ontwerpbestemmingsplan is de kruisjesaanduiding gedeeltelijk weggevallen.

In de definitieve versie van de verbeelding (plankaart) zal dit worden aangepast.

Ad 8.

De plangrens van het toekomstige bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Udenhout zal naadloos aansluiten op het bestemmingsplan Udenhout 2008. Mogelijk is dat in het toekomstige bestemmingsplan ook enkele percelen opgenomen zullen worden die niet tot het beschermd dorpsgezicht behoren.

Ad 9.

De schietbaan aan het Kuilpad 6 en 6a was ooit in het bestemmingsplan "De Kuil 1992" als schietterrein opgenomen. Vervolgens is het perceel in 2002 opgenomen in bestemmingsplan "De Zandleij" en bestemd als "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". Voor het perceel is geen detailbestemming opgenomen. Op basis van bestemmingsplan De Zandleij is dus geen schietterrein mogelijk. De schietbaan is per abuis wegbestemd. Omdat tegen dit wegbestemmen geen bezwaar gemaakt is, is dit ook niet gerepareerd in bestemmingsplan De Zandleij, 1eherziening zoals vastgesteld op 8-12-2008.

In 2012 moet er een nieuw bestemmingsplan Zandleij gereed zijn. Dat zal dus het moment zijn waarop de reparatie, die per abuis niet plaatsvond, alsnog plaats gaat vinden. Het gebied krijgt dan de recreatieve bestemming weer terug. Op dit moment is voor de schietbaan het overgangsrecht van toepassing.

Ad 10.

Wij stellen uw raad voor om boven op de gebieden, die op basis van het Groenstructuurplan Plus tot Groen bestemd zijn, vanwege het groene karakter van Udenhout ook nog de groenstroken aan de volgende straten specifiek als Groen te bestemmen en als zodanig op de verbeelding op te nemen:

    1. a. zuidzijde plangebied met buitengebied;
    2. b. 't Buske;
    3. c. Heidestraat;
    4. d. Tuinstraat;
    5. e. Kloosterpad;
    6. f. Felixhof;
    7. g. Lindenlaan;
    8. h. Greef;
    9. i. Achthoevenstraat;
    10. j. Boterbloem;
    11. k. Helmkruid;
    12. l. Kuil;
    13. m. Grasvelde
  1. 23. De ingebrachte zienswijze van ******** gegrond te verklaren;
  2. 24. De ingebrachte zienswijze van ********* gegrond te verklaren;
  3. 25. De ingebrachte zienswijze van ProRail Inframanagement ongegrond te verklaren;
  4. 26. De ingebrachte zienswijze van ********** gegrond te verklaren;
  5. 27. De ingebrachte zienswijze van het Gilde St. Joris Udenhout ongegrond te verklaren;
  6. 28. De ingebrachte zienswijze van ********* deels gegrond en deels ongegrond te verklaren;
  7. 29. De ingebrachte zienswijze van ********* ongegrond te verklaren;
  8. 30. De ingebrachte zienswijze van. ************ gegrond te verklaren;
  9. 31. De ingebrachte zienswijze van ***************************** ongegrond te verklaren;
  10. 32. De ingebrachte zienswijze van ********* gegrond te verklaren;
  11. 33. De ingebrachte zienswijze van. H. Eltink Architect namens dhr. *************** deels gegrond en deels ongegrond te verklaren;
  12. 34. De ingebrachte zienswijze van de Dorpsraad Udenhout niet ontvankelijk te verklaren;
  13. 35. De ingebrachte zienswijze van ********* niet ontvankelijk te verklaren;
  14. 36. In te stemmen met de in de Staat van Wijzigingen aangegeven aanpassingen van het bestemmingsplan "Udenhout 2008";
  15. 37. Het bestemmingsplan "Udenhout 2008",zowel in de analoge als in de digitale (DURP) versie, gewijzigd vast te stellen, zulks in afwijking van het ontwerpbestemmingsplan, zoals dit van 12 juni 2009 tot en met 23 juli 2009 voor een ieder ter inzage heeft gelegen;