Binnenstad 2010
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 08-08-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Binnenstad 2010 van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2008021- en bijbehorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden beroep
beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform de in deze regels opgenomen algemene bouwregels 17.8;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen en detailhandel voortvloeiende uit de behandeling zoals haar-, huidverzorgingsproducten e.d.;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.10 autoreparatiebedrijf
Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële autodealer.
1.11 autostalling
Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.
1.12 autowasplaats
Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.
1.13 bar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur. Tevens deel uitmakend van horecavestigingen metaccent op verstrekking van alcoholhoudende dranken.
1.14 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingsfront
Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.
1.16 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.17 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.18 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.19 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.20 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.21 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d., alsmede brandweerkazerne.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.22 beeldbepalende boom
Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.
1.23 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.24 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.25 bestaand
Bij bouwwerken: bestaand ten tijde van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
1.26 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.27 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.29 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.30 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.31 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.32 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.33 bouwhoogte
Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte delen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.34 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.35 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.36 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.37 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.38 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.39 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.40 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.41 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.42 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, aardbeving en dergelijke.
1.43 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.
1.44 cultuur en ontspanning
Onder cultuur en ontspanning wordt verstaan: ateliers, bioscopen, bowlingbanen, creativiteitscentra, dansscholen, musea, muziekscholen, speeltuinen, theaters, muziektheater, sauna´s, wellnessvoorzieningen e.d. Hieronder vallen niet bordeel, casino, prostitutie, raamprostitutie/raamexploitatie en seksinrichting.
1.45 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.46 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is bebouwing die vanwege de kwaliteit van de verschijningsvorm, de ouderdom, authenticiteit of het cultuurhistorisch belang een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het straatbeeld en aan het van rijkswege beschermde stadsgezicht 'Stadskern Tilburg' in zijn algemeenheid.
1.47 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.48 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.49 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.50 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.51 (eet)café
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.52 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.53 erker
Transparante, ondiepte uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.54 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.55 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.56 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.57 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal 2) wanden omsloten ruimte vormt.
1.58 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder.
1.59 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.60 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.61 goothoogte
De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
1.62 groenvoorzieningen
het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.63 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen een aan huis verbonden beroep, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.64 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.65 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.66 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven in Bijlage 3 Register horecabedrijven binnen hetplangebied.
1.67 horeca van categorie 1
Tot horeca van de categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van de categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.68 horeca van categorie 2
Tot horeca van de categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van de categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.69 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van de categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en -voorzover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting, escortbedrijf, e.d.- alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca van de categorie 1 of horeca van de categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.70 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.71 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.72 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciele basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.73 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.74 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.75 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.
1.76 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.77 kwetsbaar object
Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen Milieubeheer´.
1.78 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder wordt verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.79 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor)fietsverkeer.
1.80 logies
Het verstrekken van verblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben en gedurende
een relatief kort tijdsbestek.
1.81 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder wordt verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, brandweerkazerne e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
1.82 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding weergegeven verschil in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.83 mantelzorg
Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en hiervoor een medische indicatie heeft, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.84 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.85 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.86 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.87 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.88 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.
1.89 ondergeschikte delen van een bouwwerk
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, goten, luifels, schoorstenen, e.d.
1.90 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.91 ondersteunende horeca
Horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en daaraan ondergeschikt is en waarbij tevens:
- a. de oppervlakte van de horeca-activiteit maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag mag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit,
- b. de horeca-activiteit niet zelfstandig mag worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden,
- c. de openingstijden van de horeca-activiteit gelijk zijn aan de openingstijden van de hoofdactiviteit,
- d. geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'.
1.92 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte
1.93 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie welke geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.94 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.
1.95 partycentrum
Een bedrijf dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.96 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.97 perceel
Zie: ´bouwperceel´.
1.98 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.
1.99 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.100 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.101 prostitutieinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.102 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.103 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.104 register horeca
De lijst van binnen het plangebied gelegen horeca 1, 2 en 3 inrichtingen en deel uitmakende van deze regels die volgens Bijlage 3 Register horecabedrijven binnen het plangebied´, de bestaande vergunde horeca inrichtingen weergeeft op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
1.105 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d. met inbegrip van bij klooster behorende begraafplaats.
1.106 restaurant
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.107 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.108 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.109 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.110 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.111 straatpeil
Zie peil (straatpeil).
1.112 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.113 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.114 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.115 vergunningplichtig ingevolge Wet Milieubeheer
Milieuvergunning voor inrichtingen (bedrijven) volgens het ´Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer´ (staatsblad 50, 1993) , zonder welke het niet toegestaan is een inrichting op te richten, te veranderen, in werking te hebben of de werking te veranderen.
1.116 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.117 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.118 verkooppunt motorbrandstoffen
Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of een autowasplaats met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.
1.119 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.120 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.121 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.122 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.123 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
Hiertoe worden gerekend:
- a. water en vaarwegen;
- b. haven voor pleziervaart met bijbehorende voorzieningen;
- c. oevers en kaden met beschoeiing;
- d. oeverzones met geplande verruiming vaarwegen;
- e. laad- en losplaats inclusief opslag en laad- en loswerktuigen zoals hijswerktuigen en lopende banden;
- f. zwaaikommen;
- g. water aan- en afvoerkanalen / wegen;
- h. vaarwegmeubilair en tekens;
- i. leidingwerken ten behoeve van de functie;
- j. permanente ligplaatsen voor woon- of horecaboten;
- k. deuren wekplaatsen / opslagterreinen;
- l. wegen en (fiets-)paden langs oevers, toegangswegen objecten;
- m. bermen, bermsloten, taluds, e.d.;
- n. kunstwerken zoals bruggen, sluizen, stuwen, aanlegsteiger, bedieningsgebouwen e.d.;
- o. verkeers- en straatmeubilair;
- p. alles wat verder voor het in stand houden van de functie vaarwegen van toepassing is.
Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier Wilhelminakanaal en Piushaven.
1.124 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.125 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.126 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.127 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis verbonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.128 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis verbondenberoep;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
- a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
- 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
- 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
- b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.
2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijf-verkooppunt Motorbrandstoffen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Centrum-binnenstad
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
- d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de specifieke gebruiksregels
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Centrum-horeca
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
- d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Gemengd-binnenstad
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
- d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Verkeer-verblijf
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
12.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Wonen-gestapeld
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 14 Waarde - Archeologie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Waarde - Archeologie´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
14.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
14.3 Bouwregels
14.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.
15.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
15.3 Bouwregels
15.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de algemene nadere eisenregeling in artikel 23 ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen bij gemeentelijke en rijksmonumenten aan het materiaalgebruik en kleurstelling voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Tevens kunnen burgemeester en wethouders bij gemeentelijke en rijksmonumenten ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde nadere eisen stellen aan de situering van deze gebouwen en bouwwerken binnen het beschermd stadsgezicht, nadat de monumentencommissie is gehoord.
15.5 Afwijken van de bouwregels
15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene Bouwregels
17.1 Ondergrondse bouwwerken
17.2 Verhouding bestemmingsvlak en aanduidingen
Een aanduiding bevindt zich te allen tijde binnen een gebied waarop een bestemmingsvlak van toepassing is, met dien verstande dat de bouwregels uitsluitend van toepassing zijn op de bestemming behorende bij de weergegeven aanduiding.
17.3 Hoofdtoegang woningen
17.4 Onbebouwd terrein bij gebouwen
17.5 Ruimte tussen bouwwerken
17.6 Monumenten
- a. Op panden en/of bouwwerken geen gebouw zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding gemeentelijk monument (sba-gm) is de Monumentenverordening gemeente Tilburg (vastgesteld d.d. 28 april 1997) van toepassing;
- b. op panden en/of bouwwerken geen gebouw zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding rijksmonument (sba-rm) is de Monumentenwet 1988 van toepassing.
17.7 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
17.8 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
18.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
19.1 geluidzone - spoor
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' de volgende regels:
- a. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
- 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
- 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
- c. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - spoor' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.
19.2 luchtvaartverkeerszone-funnel
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding Luchtvaartverkeerszone ten behoeve van de funnel een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan deze is aangegeven op Bijlage 7 Luchtvaartverkeerszone-funnel bij de regels en uitsluitend voor wat betreft het gebied zoals dat is aangegeven op Bijlage 7 Luchtvaartverkeerszone-funnel bij de regels.
19.3 veiligheidszone - vuurwerk
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vuurwerk' de volgende regels:
- a. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vuurwerk' en buiten de perceelsgrenzen van de risicovolle inrichting, mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht;
- b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
- 1. de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone - vuurwerk´ opgeheven wordt, indien de aanwezige risicovolle inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige risicovolle inrichting buiten werking is gesteld, of
- 2. de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone - vuurwerk´ aangepast dient te worden indien de situering van de inrichting wordt gewijzigd.
19.4 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
20.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
20.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
20.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
20.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
20.5 Binnenplans afwijken t.b.v. vuurwerk
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:
- a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
- b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding ´verkoop en opslag vuurwerk toegestaan´ voorkomt.
Het bevoegd gezag stelt voorwaarden aan de omgevingsvergunning ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
20.6 Binnenplans afwijken t.b.v. dienstverlening i.p.v. detailhandel
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van de vestiging van dienstverlening op gronden met de aanduiding ´detailhandel´, indien de detailhandelsfunctie ter plaatse als gevolg autonome processen in de distributiestructuur is beëindigd.
20.7 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig 12.1 respectievelijk artikel 13.1 binnen de bestemming ´Wonen´ respectievelijk de bestemming 'Wonen.Gestapeld' een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend en de activiteit niet valt in categorie C van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging.
20.8 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
Artikel 21 Algemene Wijzigingsbevoegdheden
21.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-VB´ en 'G') geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
21.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
21.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat:
- a. de ingevolge de aanduiding ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging niet mag worden overschreden;
- b. wijzigingen in de aanduidingen (dhp), (vm) en (vml) niet zijn toegestaan;
- c. een wijziging van de aanduiding (k) niet is toegestaan indien de omvang voor de functie kantoor meer dan 700 m2 bruto vloeroppervlak bedraagt.
21.4 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening binnen het bestemmingsvlak ´Wonen´, met dien verstande dat:
- a. uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de categorieën A of B van de bijgevoegde bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging;
- b. de omvang van de functie ten hoogste 200 m2 bruto vloeroppervlak mag bedragen;
- c. geen sprake mag zijn van activiteiten die worden verricht in de nachtperiode (van 22:00 uur tot 07:00 uur);
- d. geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;
- e. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- f. geen sprake mag zijn van buitenopslag;
- g. geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.
21.5 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
21.6 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 tot een maximale oppervlakte van 100m².
Artikel 22 Algemene Procedureregels
22.1 Procedureregels nadere eisen
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 23 Algemene Regels Inzake Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
- c. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- d. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- e. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- f. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- g. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
Artikel 24 Algemene Regels Inzake Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
24.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen
24.2 Uitzonderingen
Het in 24.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
- a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen;
- b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Binnenstad 2010´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
De Oude Stadskern Tilburg wordt naar verwachting in 2010 aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. In artikel 36 van de Monumentenwet 1988 is de verplichting neergelegd om deze aanwijzing planologisch vast te leggen in een beschermend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om het cultuurhistorische karakter te beschermen via een specifieke regeling. Daarnaast geeft de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 bij de tijd moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.
De meeste op het onderhavige plangebied bestaande bestemmingsplannen zijn vastgesteld voor het jaar 2000 en zijn derhalve aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe. Dit heeft geleid tot het bestemmingsplan "Binnenstad".
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft de binnenstad van Tilburg en is gelegen ten zuiden van de spoorlijn Breda-Tilburg-Den Bosch-Eindhoven. De begrenzing wordt gevormd door de City-ring: aan de noordzijde de Spoorlaan (zuidzijde) met uizondering van het gebied Pieter Vreedeplein 2e fase. In het oosten volgt de plangrens de Heuvelring en het Piusplein. Aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door de Paleisring en de Schouwburgring. Deze wegen zijn geheel opgenomen in het plangebied. Tenslotte loopt de plangrens aan de westzijde bij de Noordhoekring. De gehele Cityring, met uizondering van de Spoorlaan, is dus opgenomen in het plangebied.
Een zeer groot gedeelte van het plangebied van het bestemmingsplan Binnenstad is door de minister van OCW en de minister van VROM aangewezen tot beschermd stadsgezicht. Deze aanwijzing beslaat daarnaast ook nog een gebied ten oosten van de Heuvelring (o.a. Korte Heuvel). Dit "resterende" aanwijzingsgebied is niet opgenomen in het plangebied van dit bestemmingsplan "Binnenstad" maar zal planologisch vastgelegd worden in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Veemarktkwartier".
Het gemeentebestuur is van mening dat met de keuze voor de begrenzing van het bestemmingsplan "Binnenstad" een afgerond en overzichtelijk gebied bestreken wordt. Het gebied van het beschermd stadgezicht dat buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan valt zal voldoende bescherming genieten in het bestemmingsplan "Veemarktkwartier" dat thans in voorbereiding is.
1.3 Juridisch-planologische Situatie
In het plangebied zijn, zoals uit onderstaande tabel blijkt, dertien bestemmingsplannen van toepassing.
Nr. | Bestemmingsplan | Raad | GS | Onherroepelijk |
5079-3 5079-3-1 5079-5 5079-6 5079-10 5078-1 5078-1-A 5078-1-B 5077-1-A 50-H-1 19-1 1999-01 5079-3-4 18-1 | Centrum Centrum, eerste herziening Emmastraat en Stadhuisplein Girostraat Schoolstraat, tweede fase Heuvelsche Akkers Heuvelsche Akkers, eerste herziening Heuvelsche Akkers, tweede herziening Langestraat, eerste herziening Noordhoekring- hoek Schouwburgring hoek Noordhoekring-Spoorlaan De Noordhoek Pieter Vreedeplein e.o. Hoek Noordstraat/Stationsstraat | 24-11-1986 27-03-1995 20-12-1993 09-09-1996 11-04-1984 06-11-1989 27-06-1994 19-11-1990 01-11-1976 03-04-1978 30-08-1999 13-03-2000 12-05-1980 | 18-06-1987 27-09-1995 18-07-1994 19-12-1996 29-08-1984 25-01-1990 11-10-1994 01-03-1991 24-08-1977 16-05-1979 04-04-2000 24-10-2000 11-11-1980 | 14-03-1990 22-12-1995 12-10-1994 16-02-1997 24-12-1986 25-01-1990 05-01-1995 01-03-1991 15-01-1981 16-05-1979 20-02-2002 27-03-2002 09-02-1981 |
Verder is er de Leefmilieuverordening Binnenstad 2005, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 september 2005 en in werking getreden op 30 september 2005. Deze verordening is in het leven geroepen om het cultuurhistorisch waardevolle gebied dat genomineerd stond om aangewezen te worden als Rijksbeschermd stadsgezicht te kunnen beschermen tegen sloop zodat de leefbaarheid en uiterlijke kenmerken gewaarborgd zijn.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
De Binnenstad heeft min of meer een rechthoekige vorm en wordt begrensd door de Spoorlaan, de Heuvelring , de Paleisring/Schouwburgring en de Noordhoekring. Deze vormen samen het CityRing-stelsel, dat als hoofdontsluitingstructuur voor het verkeer van de binnenstad dient.
De interne ruimtelijke hoofdstructuur van de Binnenstad wordt grofweg bepaald door een netwerk van oost-west en noord-zuid lopende straten. Dit netwerk is een samenspel van middeleeuwse organisch gegroeide straten en relatief oude en relatief jonge ontworpen straten. Het planmatige netwerk wordt verstoord door de lijn Noordstraat - Nieuwlandstraat en door de Heuvelstraat, die een meer organische vorm hebben.
Een duidelijk netwerk vormt het stedenbouwkundige raamwerk van het gebied. Binnen deze structuur is een herkenbare ruimtelijk en functionele hiërarchie ontstaan:
- 1. Straten - beschrijving
- I. De City Ring - Primaire externe structuur voor de Binnenstad
De inrichting van de City Ring waarborgt de samenhang van verschillende straten als een geheel, maar ruimtelijk gezien hebben deze straten elk een ander karakter.
- a. Spoorlaan:
De Spoorlaan vormt het noordelijke deel van de Cityring. De Spoorlaan maakt deel uit van de stedelijke oost-west as tussen het Universiteitsterrein en Ringbaan-Oost. In deze as komen hogere bebouwingsaccenten voor. Opvallende bebouwing is net buiten de Cityring aanwezig in de vorm van een tweetal hoge gebouwen clusters: van het Haastrechtkwartier(de Stadsheer) ten westen van het station en van Interpolis ten oosten daarvan.
Aan de zuidelijke wand van de Spoorlaan, vooral tussen het Noordbrabants Natuurmuseum en de Willem II straat, staan nog veel authentieke panden, die het beeld van de Binnenstad vanuit de trein en naar de Spoorzone toe bepalen . Grootschaliger kantoorpanden zijn hiertussen ook te vinden. De nieuwe bebouwing sluit niet altijd wvn goed aan op de aanwezige waardevolle panden.
Kenmerken Spoorlaan:
- afwisseling van rechte rooilijn en verbijzondering met grote voortuin (Noordbrabants Natuurmuseum);
- afwisseling grote statige huizen, oude wandbebouwing en nieuwere (kantoor)panden;
- vaak één type functie per pand /functies dus naast elkaar
- percelen: breedte van ca 8 m tot 20 m en een drietal panden tussen de 20 m tot 30 m breed
- bouwhoogte tussen 11 en 15 meter.
- b. Piusplein - Heuvelring
De Heuvelring, Piusplein ten zuiden van het plein en Paleisring-zuidzijde vormen de oostelijke en zuidoostelijke Cityring. Het gedeelte rondom de Heuvel is het meest authentieke gedeelte aan deze straat. De bebouwing dateert uit de 18e, 19e en vroeg 20e eeuw en vormt m.n. ten zuiden van de Heuvelse kerk een stedenbouwkundige eenheid (met de noordelijke zijde Korte Heuvel). Een aantal redelijk recentelijk ontwikkelingen heeft de herkenbaarheid van de historische structuur verminderd, m.n. tussen het Piusplein en de Heuvel.
Kenmerken Piusplein -Heuvelring:
- Organisch verloop van rooilijnen, en vrijwel alle bebouwing in rooilijn;
- afzonderlijke panden van uiteenlopende vorm en omvang, die samen een wand vormen:
- herkenbaarheid afzonderlijke panden; - verticale geleding gevels;
- afwisselende uitstraling en de meer uiteenlopende bouwhoogte dan in de eerder beschreven straten
- Heuvelpoort als grootschalige wand naar de omliggende ruimtes en scharnier tussen Piusplein en de Heuvel
- combinatie van functies naast elkaar en boven elkaar
- percelen: ca 8 m-10 m met uitzondering van de zijgevel van Pieter Vredeplein ontwikkeling
- bouwhoogte tussen 10 en 15 meter.
- c. Schouwburgring - Stadhuisplein - Paleisring
Aan het oostelijke gedeelte, bij het Piusplein, zijn nog een aantal historische panden te vinden, snel daarna en tot de Noordhoekring verandert het karakter van deze straat tot een zone met daarin grote individuele gebouwen in de ruimte aan de zuidzijde tot grootschalige wandbebouwing richting de Noordhoekring. De grootschaligheid van de bebouwing is kenmerkend voor deze straat(ten), met uitzondering van de hoek met het Piusplein.
Dit onderdeel van de City Ring vormt de overgang van de Binnenstad naar aan de aan de Binnenstad gerelateerde gebieden, zoals Centrum-Zuid en het Stadspark Oude Dijk. De bestaande openingen tussen de gebouwen maken relaties met de zuidzijde gebieden zichtbaar.
Veel van de aanwezige individuele gebouwen zijn op zichzelf iconen van bijzondere cultuurhistorische of bouwkundige waarden. Zoals het paleis of het stadskantoor (Stadhuisplein 130). Anderen vormen onderdeel van een stedenbouwkundig ensemble representatief voor Stedenbouw van de jaren 60 en 70, zoals de Katterug of de flats aan de Schouwburgring. `De Katterug is een segment uit een megalomaan stadsplan dat het bureau Van den Broek en Bakema voor het hart van Tilburg ontwierp in de vroege jaren zestig. Een ander onderdeel uit het stedenbouwkundig plan is de Ring een brede autoweg die het hart van de stad omknelt. Daarom liggen de belangrijke voorzieningen: Schouwburg, Stadshuis, Station en winkelcentra´ .
Kenmerken Schowburgring- Stadshuisplein-Paleisring:
- combinatie van kleinschalige, grootschalige wandvorming en individuele grootschalige bebouwing,
- van west naar oost afwisseling oudere lintbebouwing, recente en minder recentelijk grootschalige ingrepen
- hoogte, gevellengte en rooilijn zijn sterk gevarieerd;
- gedeeltelijk van de straat af gekeerde ontwikkeling (Schouwburgpromenade).
- functies naast elkaar, voorzieningen zoals schouwburg, concertzaal, stadskantoor, bibliotheek en in mindere mate functies boven elkaar bij de flat aan de Schouwburgring en onder de Katterug
- percelering is echt alleen in het oostelijke gedeelte aanwezig aan het Paleisring. De rest van het gebied wordt gekenmerkt door grootschalige complexen en grote zelfstandige gebouwen
- bouwhoogte tussen 13 en 20 meter (bouwaccent op de hoek met de Schoolstraat van ca. 50 meter).
- d. Noordhoekring
Aan de binnenstadszijde wordt het beeld door redelijk grootschalige bebouwing bepaald. Vanaf de hoek met de Schouwburgring tot de Korte schijfstraat zijn hier grootschalige (blokbebouwing)appartementen complexen te vinden. Vanaf hier tot de Fabriekstraat staan een aantal uitzonderlijke(zelfstandige) gebouwen zoals brandweer(adres), de nieuwe school(adres). In contrast met de appartementen complexen, hebben deze gebouwen een meer individueel karakter en een schaal, die beter past bij de Noordhoekring (en de binnenstad).
Oudere lintbebouwing is hier nog beperkt aanwezig tussen de Elzenstraat en de Boomstraat. Dit geldt niet voor de binnenstadszijde maar heeft wel effect op het karakter van de straat.
Tot aan de Spoorlaan een enkel grootschalig appartementencomplex te vinden aan allebei kanten van de weg.
Kenmerken noordhoekring:
- door veel grootschalige, solitaire bebouwing geen continue rooilijn,
- combinatie sterke wandvorming, met minder sterke wanden
- hoogte, breedte en diepte van de bebouwing sterk gevarieerd.
- functies naast elkaar
- aan de kant van de binnenstad is alleen sprake van percelen tussen de Korteschijfstraat en de Fabriekstraat de rest van de blokken zijn ingevuld met blokbebouwing
- bouwhoogte tussen 10 en 15 meter (appartementencomplex Schoolstraat 22 meter).
- 2. Primaire interne structuur van de Binnenstad
Binnen de City Ring vormen de doorlopende straten een helder netwerk. Een aantal van deze straten zijn representatief en dynamisch van karakter.
- II. Noord-zuid lopende straten:
- e. Willem II straat
Een groot aantal Monumentale panden is aan deze straat te vinden. De Willem II straat is een fraai voorbeeld van een onder regie van de gemeente ontworpen structuur.
- f. Stationstraat:
Zoals aan de Willen II straat is veel van de bebouwing aan de Stationsstraat van monumentale waarde, vooral in het gedeelte ten zuiden van de Poststraat.
Hoofdkenmerken Willem II straat en Stationstraat:
- planmatige rechte rooilijn;
- vrijwel alle bebouwing in rooilijn;
- herkenbaarheid afzonderlijke panden;
- (verticale geleding gevels; veel gepleisterde, gedecoreerde gevels (soms met daklijsten.), hoge onderbouw architectonisch vaak nog in tact;
- functies voornamelijk naast elkaar, maar ook boven elkaa
- perceelbreedte ca.10m tot 15 m
- bouwhoogte tussen de 10 en de 14 m met een hoge begane grond
- g. Oude Markt - Nieuwlandstraat - Noordstraat
De architectuur aan deze straten wordt gekenmerkt door een groot aantal panden uit de periode 1860-1910. De gevels zijn veelal verticaal geleed en hebben een hoge begane grond. In het noordelijke gedeelte van de Noordstraat, het zuidelijke gedeelte van de Nieuwlandstraat en het westelijke gedeelte van de Oude Markt komen recentere panden voor.
Hoofdkenmerken Oude Markt- Nieuwlandstraat - Noordstraat:
- afwisseling rechte planmatige en vloeiende organische rooilijnen;
- vrijwel alle bebouwing in rooilijn;
- herkenbaarheid afzonderlijke panden; verticale geleding gevels;
- hoge onderbouw architectonisch vaak nog intact.
- functies naast elkaar en boven elkaar
- perceelbreedte < 10 m
- algemene Bouwhoogte aan de gevel tussen de 8 en 12 m hoog
- h. Stadhuisplein (in het verlengde van Willem II straat):
Er is een groot contrast tussen de Willem II straat en het Stadhuisplein. De hier aanwezige gebouwen zoals de Katterug en het Stadskantoor zijn representatief voor de na-oorlogse periode, die een breuk met de traditionele stedenbouwkundige en bouwkundige referenties met zich mee bracht. De relatie van het gebied Binnenstad met de gebieden ten zuiden van de Paleisring wordt nu geaccentueerd door de Katterug als sterke verbinding over de Paleisring.
Hoofdkenmerken Stadhuisplein (in het verlengde van Willem II straat):
- duidelijk gesloten wand aan de oostzijde, gedeeltelijk open wand aan de westzijde.
- horizontale geleding gevels
- functies naast elkaar en boven elkaar
- perceelbreedte < 10 m
- bouwhoogte 15 m (tot 35 m)
- hoogte
- platte daken
- III. Oost-West lopende straten:
- i. Heuvelstraat:
De oudste oost-west structuur is de Heuvelstraat, die samen met de Korte Heuvel - Tivolistraat en de Bredaseweg de oude verbinding tussen 's-Hertogenbosch en Breda vormt. Hier is de vrijwel aaneengesloten lintbebouwing nog herkenbaar . Kenmerkend voor deze straat is dat de breedte, hoogte en gevelindeling van de panden willekeuriger is dan in de ontworpen structuren, zoals de WillemII straat en de Stationsstraat.
Kenmerken Heuvelstraat:
- vloeiend verloop rooilijn; met vrijwel alle bebouwing in rooilijn; dus gesloten wanden
- herkenbaarheid afzonderlijke panden;
- functies naast elkaar, en boven elkaar, maar bovenverdiepingen niet altijd goed benut, (begane grond vaak losgekoppeld van totaal gevelbeeld; wat storend is voor de herkenbaarheid van afzonderlijke panden) en directe bereikbaarheid van de bovenverdiepingen vanaf de straat beperkt.
- percelen van 6 tot 12 m, met uitzondering van panden zoals enkele grootschaliger ingrepen met grovere gevelindelingen (zoals V&D, Hema, H&M) tot de 20 m breed niet altijd aansluitend bij de typerende kleinschalige gevels. Bestaande perceel indeling is soms onherkenbaar vanwege samenvoeging en herinrichting van meerdere gevels op begane grond.
- bouwhoogte tussen 10 en 15 meter
- gesloten zichtperspectief
- j. Tuinstraat
Het huidige beeld van de Tuinstraat tussen de Stationsstraat en de Langestraat sluit aan bij het beeld van de Stationsstraat. De bebouwing wijkt qua materiaal en schaal iets af van de hiervoor beschreven straten.
Kenmerken Tuinstraat:
- rechte rooilijn; met vrijwel alle bebouwing in rooilijn; dus ook gesloten wanden
- herkenbaarheid afzonderlijke panden;
- verticale geleding gevels;
- functies naast elkaar en een aantal functies op begane grond, dus ook boven elkaar
- percelen van 6 m tot 12 m breed
- bouwhoogte 8 m tot 12 m
- k. Korte Schijfstraat
Dit is een redelijke korte straat, die in de verlenging van de Tuinstraat ligt. Er kan hier over een straat met twee verschillende wanden gesprokken worden. Dit leidt tot een asymmetrisch profiel waarvan de zuidelijke wand een grootschaliger karaker heeft dan de noordelijke wand. Aan de noordelijke wand zijn verschillende type gebouwen te vinden, die kleiner zijn dan de appartementen complexen uit de jaren 80´s -90´s aan de zuidelijke kant.
Kenmerken Korte Schijfstraat:
- geen continue rooilijn, door verschillen in grootschalige complexen en veel solitaire bebouwing
- combinatie wandvorming aan zuidelijke kant, met minder sterke wanden aan de noordelijke kant
- hoogte, breedte en diepte van de bebouwing sterk gevarieerd.
- functies naast elkaar
- aan de noordelijke kant zijn percelen herkenbaar (<10 m aan de oostelijke kant en percelen van 30 m tot 50 m aan de westelijke kant), aan de zuidelijke kant is blok bebouwing prominent aanwezig
- bouwhoogte tussen 8 m tot 15 m
- l. Pieter Vreedeplein
Dit grootschalige project voorziet in de realisering van een compleet nieuw plein. Het nieuwe Pieter Vreedeplein, dat een voormalig parkeerterrein heeft vervangen, wordt gekenmerkt door diverse markeringspunten die samen een intiem plein omsluiten. De westzijde wordt gedomineerd door winkels, aan de oostzijde bebouwing zorgt ook daar voor markering ter hoogte van de Heuvel Boven de winkels komen ook woningen. Een ondergrondse parkeergarage zorgt voor een autovrij plein.
De zuidelijke wand in de verlenging van de Tuinstraat is een contrast met de grootstedelijke ontwikkeling van het Pieter Vreede plein. Hier zijn nog veel historische panden aanwezig en als zodanig herkenbaar.
Kenmerken Pieter Vreedeplein:
- functies voornamelijk naast elkaar aan de zuidelijke wand en boven elkaar aan de noordelijke wand.
- percelen tussen de 4 en de 10 m, met uitzondering van V&D aan de zuidelijke wand, noordelijke wand gedefinieerd door grootschalige bouwontwikkeling.
- bouwhoogte tussen 8 en 15 meter
- m. Fabriekstraat
Een combinatie van zeer kleinschalig en grotere panden is hier aanwezig zonder storend te zijn. De zuidelijke wand is bijna volledig bebouwd.
- n. Poststraat
Deze straat zich uitstrekt tussen de Stationsstraat en Willen II straat. Hier zijn veel historische panden aanwezig, vooral eengezinswoningen (arbeiderswoningen en herenhuizen) waardoor de straat een historisch kleinschalig karakter.
- o. Telegraafstraat
Noordelijke wand valt buiten bestemmingsplan grens, voor zuidelijke kant zie Pieter Vreedeplein
- IV. Overige gebieden: straten en andere type ruimtes
- a. Traditionele straten, kleinschalige bebouwing
Naast het hierboven beschreven primaire en meer zichtbare netwerk is er een ander ondergeschikt stelsel van straten en ruimtes, die de gebieden tussen de al boven genoemde straten structureren. Een aantal voorbeelden hiervan zijn de Langestraat, de Telefoonstraat, de Telexstraat, enz.
In het algemeen is de bebouwing aan deze straten minder representatief, dan in de hierboven al genoemde straten. Deze bebouwing is ook kleinschaliger van karakter. Aspecten zoals bebouwing direct aan de rooilijn en herkenbaarheid van individuele panden komen echter hier ook in beeld. Dit met uitzondering van de redelijk grootschalige ingrepen uit de jaren ´70, ´80´s en ´90´s.
- b. Grootschalige transformaties,
- Woonhoven
De grootschaligere transformatie van voormalige industrieterreinen tot woongebieden bracht niet alleen nieuwe bebouwingsvormen, maar ook nieuwe types ruimtes, met zich mee. Een aantal woonhoven is in deze periode gerealiseerd. De hoogte van deze bebouwing past zich aan die van de directe omgeving aan. De bouwkundige typologieën en architectonische uitwerking sluiten niet altijd aan bij de toen al aanwezige bebouwing. Voorbeelden hiervan zijn de Bodehof en de Wingerdhoek.
- Winkel passages
Naast de woonhoven, zijn er een aantal winkelpassages in deze periode tot stand gekomen. De Emmapassage en de Heuvelpoort zijn voorbeelden hiervan.` De Heuvelpoort is het type winkelgalerij dat kan wedijveren met menige Amerikaanse Mall´
- Structurele ingrepen van eind jaren ´60
Voorbeelden hiervan zijn de stedenbouwkundige ingrepen de Katterug, en de Schouwburg en op meer bouwkundig niveau het Stadskantoor
- Appartementen complexen
De schoolstraat: De gehele ontwikkeling rondom de Schoolstraat en de Vicensiusstraat is een voorbeeld van de grootschalige ingrepen van de jaren 80´s en 90´s in de Binnenstad. Het laatste gedeelte van de ontwikkeling tussen de Vicensiuspad, Schoolstraat, Nordhoek en de Korte Schijfstraat is ruimte gereserveerd voor een openbare binnentuin, die lucht creëert voor openbare ruimte in de compacte binnenstad
- Multifunctionele ingrepen (zie Pieten Vreedeplein)
- Overblijvende ruimtes/ restruimtes
De confrontatie van nieuwe grootschalige ingrepen in de meer traditionele stad is niet altijd zorgvuldig gerealiseerd, daarom zijn er naast de herkenbare duidelijk gedefinieerde ruimtes een aantal plekken overgebleven, die minder fraai zijn. Dit zijn in het algemeen ruimtes die door achterkanten en gesloten gevels worden omgrensd, waardoor een niet altijd aangename sfeer is ontstaan. De Hendrikhof, de Kapelhof en de Kerkpad zijn voorbeelden hiervan.
- 3. Ruimtelijke structuur
Morfologie van het plangebied: stedenbouwkundige structuur en bebouwingtypologieën
In de binnenstad zijn verschillende types gebouwen aanwezig, die ook in schaal variëren. Met een beperkt aantal uitzonderingen is er een relatie te leggen tussen het type bebouwingsstructuur en de bebouwingschaal.
- I. Gesloten bouwblok als kenmerkend voor het plangebied:
De binnenstad kent hoofdzakelijk een structuur van gesloten bouwblokken. De randen van deze bouwblokken zijn sterk gedefinieerd, door een duidelijke rooilijn. Die is ontstaan door de positionering van de bebouwing direct aan de straat en in bijna alle gevallen een volledige invulling van het perceel aan de straatzijde waardoor een continue gevel is ontstaan.
Het grote aantal individuele percelen en de individualiteit van de bebouwing heeft gezorgd voor een divers straatbeeld, terwijl toch een sterke samenhang aanwezig is, die onder andere ook te danken is aan een ontstane algemene/gemeenschappelijke hoogte. De schaal van deze bebouwing aan de straatzijde varieert van klein tot middelgroot. Verschillen in de bebouwingschaal ontstaan afhankelijk van de positie van de blokranden ten opzichte van de hiërarchie van de straatstructuur.
- II. Verbijzonderingen in de blokstructuur.
- Aan de straatzijde
In een beperkt aantal gevallen waar bebouwing een terugliggende positie ten opzichte van de rooilijn heeft, ontstaat een verbijzondering in het straatbeeld en van het gebouw. Voorbeelden hiervan zijn:
- 1. Villa Vierjaargetijden (Noordstraat 36)
- 2. Natuurmuseum (Noordlaan 434)
- 3. Langestraat 13
- Binnen het blokIn sommige gevallen vooral binnen grotere bouwblokken of diepe percelen zijn er ook gebouwen te vinden in de diepte van het blok. Dit soort bebouwing is grotendeel te danken aan de industriële ontwikkeling van de stad, waardoor fabrieksgebouwen diep in/achter op de percelen gerealiseerd werden. Tot in de jaren 70´s (zie luchtfoto Cultuurhistorie 1972) was dit verschijnsel sterk aanwezig, op dit moment is dit verschijnsel zeer beperkt aanwezig.Dit bijzonder gebruik van de binnengebieden of achterterreinen wordt gewaardeerd als een bijzondere bouwtypologie die is ontstaan door het industriële verleden van Tilburg. Het biedt nog steeds veel mogelijkheden voor de intensivering van de binnenstad. Een voorbeeld hiervan is de recentelijk ontwikkeling op het Harmonieterrein.
- Grootschalig bouwblok - als afzonderlijke ontwikkeling in de binnenstadOp de Zuidwestelijke gebieden van de binnenstad tussen de Schoolstraat en de Noordhoekring staan een tweetal blokken, die in schaal en bouwtypologie van de hierboven beschreven bouwblokken en gebouwen afwijken. Ten westen van de schoolstraat staan ook een aantal appartementen complexen, die onderdeel uitmaken van de totale ontwikkelingsopgave voor de Schoolstraat en de begrenzing van blokken, die tot de Nieuwlandstraat rekken, vormgeven. Daardoor ontstaat binnen het blok zelf een contrast tussen de oostelijke wand met individuele perceelsontwikkeling en de westelijke wand met appartementen.De ruimte tussen de nieuwe en de traditionele bebouwing wordt in het algemeen met parkeerterreinen ingevuld.
- Afwijking van de blokstructuur ook aanwezig:Voornamelijk buiten de grenzen van het beschermd stadsgezicht zijn er gebieden in de binnenstad, die van de bouwblok typologie afwijken. Het gaat hier om een aantal gebouwen en complexen, die vooral door hun schaal en positie van de typerende blokstructuur van de binnenstad afwijken. Dit zijn aan de Schouwburgring en het Paleisring:
- 1. het appartementencomplex cq winkelpassage bekend als de Katterug (Stadhuisplein 165 t/m 322)
- 2. het oude paleis samen met het moderne stadskantoor aan de Paleisring (Stadshuisplein 130)
- 3. de kerk (Stadhuisstraat 6)
- 4. het appartementencomplex cq winkelpassage Schouwburgpromenade (Schouwburgring 1 t/m 236)
2.2 Functionele Structuur
Het gebied van de binnenstad kent een zeer hoog niveau van menging van functies. Hier zouden concentratiegebieden aangewezen kunnen worden, die in een aantal gevallen nu al duidelijke functie profilering hebben.
- I. Gebieden van hoge concentratie activiteiten en hoge mate van functiemenging:
De hoogste concentratie van activiteiten ligt aan de oostelijke kant van het plangebied. Deze zone wordt gezien als de kern van het Tilburse centrumgebied (dat buiten de grenzen van dit bestemmingsplan ligt). Hiernaast zijn er ook een aantal straten, die gekenmerkt worden door een hoge mate van funtiemenging . De verscheiden types concentraties van functies zijn op de volgende manier herkenbaar:
- Concentratie dienstverlenende functies: Noordflank, direct aan de Spoorzone en eerste gedeelte Stationstraat.
- Concentratie HORECA activiteiten Oostflank: De Heuvel en Piusplein:, ook bij de Oude markt.
- Concentratie detailhandel: Zuidflank - Midden: Heuvelstraat met aanlooproutes Nieuwlandstraat, Telefoonstraat en Willemstraat, tot Paleisring en de Heuvelring en de Schouwburgpromenade, Emmapassage
- Concentratie maatschappelijke instellingen: Zuidflank Zuid: (kantoor gemeente en paleis, de kerk)
- II. De straten met een hoge mate van functiemenging zijn de volgende:
- Spoorlaan
- Stationstraat
- Nieuwlandstraat
- Willem II straat
- Stadshuisplein
- Heuvelring
- Juliana van Stolbergststaat
- Piusplein
- Paleisring
- Heuvelstraat
- Pieter Vreedeplein
- Oude markt
- Schouwburgring
- Alexanderstraat
- Kerkpad
- Monumentenstraat
- Kapelhof
- Bleshof
- Emmapassage
- Orangestraat
- Sophiastraat
- Hendrikhof
- Stadshuisstraat
- Willemsplein
- III. Gebieden met matige concentratie/functie menging, matige dynamiek:
Een aantal straten worden gekenmerkt door de aanwezigheid van kleinschalige winkels en bedrijfjes, naast of in combinatie met wonen.
Deze straten zijn:
- Noordstraat
- Tuinstraat
- Poststraat
- Fabrieksstraat
- Telegraafstraat
- IJzerstraat
- IV. Gebieden waar wonen karakteristiek is:
In andere gebieden is wonen de toonaangevende hoofdfunctie, zonder uit te sluiten dat tussen de woningen door enkele passende functies van een ander soort gesitueerd zijn. De volgende straten of hoven vallen in deze categorie:
- Vicentiusstraat
- Vicentiuspad
- Schoolstraat
- Mariastraat
- Wingerdhoek
- Rankenstraat
- Korte tuinstraat
- Langestraat
- Antoniusstraat
- Karrestraat
- Bodehof
- Telexstraat.
2.3 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen in de vorm van kabels en/of leidingen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.1 Rijk
3.1.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
3.2 Provincie
3.2.1 (Interim)Structuurvisie
Ook op provinciaal niveau moest door de inwerkingtreding van de Wro gezorgd worden voor een structuurvisie. Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Noord-Brabant in 2008 de Interimstructuurvisie 'Brabant in ontwikkeling' opgesteld. Hierin zijn de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant benoemd en op hoofdlijnen in beleid uitgewerkt. De Interimstructuurvisie bevat in hoofdzaak bestaand ruimtelijk beleid, zoals opgenomen in het streekplan 'Brabant in Balans' van 2002. In de Interimstructuurvisie is één overkoepelend hoofdbelang genoemd en dat is thematisch uitgewerkt in deelbelangen en doelen. Het hoofdbelang is zorgvuldig ruimtegebruik. Om dit te bereiken wordt in het ruimtelijk beleid de nadruk gelegd op de volgende vijf aspecten:
1. Lagenbenadering: het afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie, in aansluiting op de kwaliteiten van de infrastructuur;
2. Zuinig ruimtegebruik: afremmen van de groei en spreiding van het stedelijk ruimtebeslag;
3. Concentratie van verstedelijking: het leeuwendeel van de woningenbouw en de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur moet plaatsvinden in de vijf stedelijke regio's (waaronder de stedelijke regio Breda-Tilburg) om zo het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan;
4. Zonering van het buitengebied: het buitengebied moet in hoofdzaak bestemd blijven voor landbouw, natuur en recreatie;
5. Grensoverschrijdend denken en handelen: regionale, intergemeentelijke afstemming van ruimtelijke vraagstukken.
De Interimstructuurvisie wordt in 2010 vervangen door een nieuwe, integrale provinciale Structuurvisie. De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
3.2.2 Paraplunota
De belangen en doelen zoals verwoord in de Interimstructuurvisie zijn verder geconcretiseerd in de Paraplunota ruimtelijke ordening. Deze komt grotendeels overeen met hoofdstuk 3 (Beleidslijnen) van het Streekplan 2002, zoals herzien in 2004. Daarnaast wordt verwezen naar de bestaande plannen, beleidsnota's en beleidsbrieven die ook onder vigeur van de Wro uitgangspunt van het provinciaal beleid en handelen blijven. Deze bestaande beleidsnota’s betreffen onder meer de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en landelijke regio’s (2004), de gebieds- en reconstructieplannen (2005) en diverse thematische beleidsnota’s. Deze maken deel uit van de Paraplunota, die de status van beleidsregel als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft.
3.2.3 Uitwerkingsplan Breda-Tilburg
Het Uitwerkingsplan Breda-Tilburg geeft de kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken. Op de bijbehorende plankaart en het daarin opgenomen duurzame ruimtelijk structuurbeeld is een globale visie op de kwaliteiten en ontwikkelingskansen van de regio opgenomen. Deze dient als basis voor verdere planvorming. Het Uitwerkingsplan bevat vooral een uitwerking van het verstedelijkingsbeleid. Van belang voor het buitengebied zijn aanduidingen als 'landschappelijke zone', 'transformatiegebied' en 'integratie stad-land'.
3.3 Gemeente
3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.3.2 Masterplan Binnenstad
Masterplan Binnenstad
Het Masterplan Binnenstad, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2003, geeft voor een periode tot ca. 2015 de ruimtelijke en economische ontwikkelingsrichting voor de binnenstad en het fysieke en sociale beheer van de binnenstad weer. Dit is gedaan vanuit de algemene doelstellingen voor de binnenstad, te weten leefbaarheid, bereikbaarheid, aantrekkelijkheid en veiligheid. In 2008 is gestart met de actualisatie van het masterplan Binnenstad. Dit heeft geleid tot een rapportage van adviesburo BRO, over het toekomstig ontwikkelingsbeeld van de binnenstad. In het coalitieakkoord Tilburg 2010-2014 is opgenomen dat de visie van BRO als vertrekpunt wordt genomen voor de verdere positionering van de binnenstad en een integrale visie over de ontwikkeling van het commerciële hart van de binnenstad. In de rapportage van BRO wordt uitgegaan van het maken van goede verbindingen tussen de verschillende te onderscheiden vestigingsmilieus in de binnenstad. De visie zal in de loop van 2010 worden geactualiseerd.
Belangrijke aandachtspunten in deze op te stellen visie zijn:
- de identiteit van de binnenstad;
- het afmaken winkelrondje;
- de verbindingen met de spoorzone;
- de ontwikkeling van het Veemarktkwartier;
- het creëren/stimuleren van het dwaalgebied Binnenstad west,
- Verbinding binnenstad - centrum zuid (Koningsplein) - Piushaven
- Tilburg als studentenstad en
- vergroening binnenstad.
Naar verwachting zal hierover deze visie In de loop van 2010 nadere besluitvorming plaatsvinden.
3.3.3 Ontwikkelingsvisie Binnenstad West
De visie op het dwaalgebied Binnenstad-West, zoals door het college vastgesteld op 3 november 2009, beoogt het tot ontwikkeling brengen van een gebied waar men wordt verrast en verleid om 'zonder specifiek doel' rond te lopen: te dwalen. Zonder het wonen in de binnenstad geweld aan te doen wordt de vestiging bevorderd van met name kleinschalige en gespecialiseerde winkeltjes en kleinschalige horeca. De aanwezige (cultuur)historie, monumentale panden en binnenhofjes worden beschermd en zo mogelijk ingezet om nieuwe functies te kunnen huisvesten. De vermenging van de vele functies zorgt in combinatie met de beoogde kleinschaligheid voor de 'verleiding' van de bezoeker naar/in dit gebied.
3.3.4 Overige gemeentelijke structuurvisies
Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg(SWR).Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn aangepast per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu, Cultuurhistorie en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd waarin, vanwege de omvang, de uitgangspunten en beschrijving van het onderwerp zijn opgenomen.
4.1 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.1.1 Hoogbouw
Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.
De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.
Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.
De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.
4.1.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
De Welstandsnota heeft een duidelijke relatie met de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa´s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de Welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de Welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningplichtige bouwwerken.
Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9 m hoogte en 12 m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
Het bestemmingsplangebied voor de binnenstad valt geheel onder het hoogste welstandsniveau. Dat houdt in dat alle nieuwbouwprojecten en grotere verbouwprojecten die niet bovengemiddeld zijn niet aan redelijke eisen van welstand voldoen noch op zichzelf noch in verband met de omgeving. Daar komt nog bij dat een groot gedeelte van het plangebied een rijksbeschermd stadsgezicht betreft. In de beschrijving van dit rijksbeschermd stadsgezicht zijn de stedenbouwkundig waardevolle elementen weergegeven die de binnenstad rijk is. Bij sloop van panden vormen deze een extra toetsingskader die in eerste instantie via beoordeling door de monumentencommissie in het kader van de monumentenvergunning en vervolgens bij de beoordeling door de welstandscie bepalend zullen zijn in relatie tot de cultuurhistorische continuïteit binnen het plangebied.
Een belangrijk derde element voor de binnenstad vormt het nu reeds bestaande gebiedsspecifieke welstandsbeleid zoals dat is vastgelegd in de welstandsnota onder hoofdstuk 12.1. Voortgekomen uit een privaatrechtelijk beheerconvenant zijn de bepalingen hiervan uiteindelijk als welstandsbeleid vastgesteld. Het gaat daarbij om:
- I. gevelreclame;
- II. architectuur, kleurstelling panden, luifels;
- III. zonneschermen, vanen, vlaggen en vlaggenstokken en
- IV. rolluiken.
Voor de gedetailleerde regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004.
4.2 Volkshuisvesting
4.2.1 Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een 'stad in balans' , een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de gemeente in de WoonVisie ingedeeld in vijf woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
De gewenste kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt onder andere gedefinieerd door het benoemen van woonmilieus. De Binnenstad is het belangrijkste centrumstedelijke woonmilieu binnen Tilburg. De WoonVisie geeft aan dat een versterking en uitbreiding van dit centrumstedelijke woonmilieu gewenst is. Daarnaast geeft de WoonVisie aan dat het centrumstedelijke woonmilieu zich uit dient te breiden via realisatie op voormalige bedrijventerreinen in/aan de Binnenstad en transformatie van woonmilieus in de omringende gebieden (Oud-Zuid, Oost en Oud-Noord). Concreet vindt de uitbreiding van het centrumstedelijke woonmilieu in de komende jaren plaats in de Spoorzone en de Piushaven.
4.2.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2009
Uit de Nota Wonen en de Monitor Woningbouw 2009 blijkt dat de aandacht van de gemeente en de bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te richten op een gedifferentieerd aanbod naar woningtypen en woonmilieus. Met name groenstedelijke en dorpse woonmilieus zijn populair. Onder kwaliteit wordt ook verstaan levensloopbestendigheid, duurzaamheid en vormen van (particulier) opdrachtgeverschap.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
Een versterking van het centrum stedelijke woonmilieu betekent dat de woonkwaliteit verbeterd en aangevuld wordt met woningtypen die passen in een centrumstedelijk woonmilieu en waaraan behoefte bestaat. Kwaliteit betekent: ruimte, levensloopgeschikt, flexibiliteit, duurzaamheid. Appartementen (met behoorlijke buitenruimte) en stadwoningen in het duurdere koopsegment kunnen een toegevoegde waarde aan het centrumstedelijke woonmilieu leveren. Maar ook de realisering van woonwerkpanden, atelierwoningen, een hofjesstructuur, particulier opdrachtgeverschap en het open staan voor initiatieven van eigenaren die wonen boven winkels willen realiseren, leveren hieraan een bijdrage.
4.2.3 Toetsingskader nieuwbouw appartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
4.2.4 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Tilburg voert iedere vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2008, waaruit blijkt dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht is. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, dan blijken de tekorten zich vooral voor te doen in de koopsector. Het gaat dan om een tekort aan (dure) vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen, (goedkope) rijtjeshuizen en (middeldure) flats/appartementen met lift. In de huursector is behoefte aan meer flats/appartementen met lift en bestaat vooral een tekort aan goekope rijtjeswoningen.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
Uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek (Gemeente Tilburg, 2008) is gebleken dat het centrum een favoriete woonplek is voor zowel jong als oud, starters als doorstromers. De binnenstad wordt door 34% van de verhuisgeneigde huishoudens als een gewenste woonlocatie genoemd en kreeg daarmee de hoogste score. Andere kenmerken van de verhuisgeneigde huishoudens die in de binnenstad willen wonen zijn: relatief veel jongere huishoudens (18 tot 35 jaar) en relatief veel 75+. Groot aandeel alleenstaanden; de verdeling naar inkomen is redelijk gelijkmatig.
De veranderde economische situatie en de grote hoeveelheid aanwezige plancapaciteit in de binnenstad en andere (aanpalende) gebieden nopen tot temporisering en ontmoediging van het opstarten van nieuwe (grootschalige) planinitiatieven, die concurrerend zijn met de bestaande plancapaciteit.
Kamergewijze verhuur.
Kamerverhuur zal in het centrum niet worden begrensd. Wel dient rekening gehouden te worden met de vereisten in de Verordening kamerverhuur en de bestemmingsplansystematiek zoals vastgelegd op 8 december 2009 in de nota Verordening voor kamerverhuur- en logiespanden. In de regels is hiervoor een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur) vanaf 5 personen mogelijk te maken.
4.2.5 Nota particulier opdrachtgeverschap
De gemeente Tilburg wil bevorderen dat mensen meer zeggenschap en keuzevrijheid krijgen in de bouw van woningen. Dat kan onder andere door particulier opdrachtgeverschap te stimuleren. Tot en met 2010 wil de gemeente Tilburg 16% van de nieuwbouwwoningen met particulier opdrachtgeverschap realiseren. Na 2010 wil de gemeente dit percentage continueren en waar mogelijk verhogen.
4.2.6 Nota Wonen-Zorg
De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van servicewijken ontwikkeld, waarbij woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren dan wel versterken van servicewijken.
4.2.7 Visie van Wonen op de deelgebieden
Ten aanzien van het plangebied geldt het volgende:
Spoorzone: Het wonen is een afgeleide van de andere functies. Cultuur en onderwijsfuncties zijn imagobepalend en leidend: ruimte voor atelierwoningen; studentenwoningen; doelgroep: cultuurminnende mensen met een centrumstedelijke woonvraag, globetrotters, tijdelijke passanten, kortverblijf (substandaard);
Veemarktkwartier
Wonen wordt hier als aanvullend gezien en is kleinschalig van opzet.
Stadskern
Wonen boven winkels: de kans op realisatie is gering, zolang het fiscaal gezien onaantrekkelijk is om leegstaande ruimten boven winkels om te zetten naar wonen. Daar waar de eigenaar zijn bovenwoning/ruimte wil omvormen tot wonen, deze immaterieel ondersteunen.
Binnenstad West
Woningbouw hier is aanvullend op de bestaande historische bebouwing: geen grootschalige woonblokken en appartementengebouwen; woningen moeten dwaalmilieu versterken; grondgebonden, woonwerkwoningen, particulier opdrachtgeverschap; collectief opdrachtgeverschap.
Centrum Zuid
Er staan al veel projecten gepland in het gebied. Geen nieuwe ontwikkelingen starten met grootschalige gestapelde woningbouw.
4.2.8 Politiekeurmerk veilig wonen
Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.
4.3 Kantoren
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
- a. een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
- b. het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.
Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
- a. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
- b. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.
In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree).
Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties. Zolang er geen substantieel aanbod buiten de stationszone op de markt is voor kleinschalige eigenaar-gebruikers blijft de gemeente onder voorwaarden medewerking verlenen aan de vestiging van kleine kantoren langs de ringbanen en uitvalswegen.
Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In het plangebied zijn kleinschalige kantoorontwikkelingen (tot 250m² b.v.o. per functionele eenheid met een maximum van 700 m2 b.v.o. per bestemmingsvlak) binnen de bestemming "Gemengd - Binnenstad" zonder meer toegestaan. Binnen de bestemming "Centrum-Binnenstad" geldt geen oppervlaktemaat. De uitoefening van een kantoor is daarnaast mogelijk binnen de bestemming "Wonen" als een 'aan huis verbonden beroep'.
4.4 Bedrijvigheid
4.4.1 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het stadscentrum (kernwinkelapparaat en Spoorzone) zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
- 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
- 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
- 3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.
In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
- 1. woongebieden met lage functiemenging;
- 2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
- 3. woongebieden met hoge functiemenging;
- 4. concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
Vitaal bij elkaar, basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid
Op de basiskaart 'functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid' worden zogenaamde kansenzones voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen. Waar nodig zullen bestemmingsplannen worden aangepast om de geïnventariseerde kansenzones te kunnen faciliteren. Hierdoor kan de gemeente bedrijven attenderen op deze kansenzone en de specifieke vestigingsmogelijkheden, bijv. als alternatieve locatie bij ver- of uitplaatsing van bestaande bedrijven in het stedelijk woongebied. Tevens kan de gemeente bedrijven, ontwikkelaars etc. eerder duidelijkheid verschaffen wanneer die met initiatieven komen die passen binnen de kansenzone.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
Ook voor het winkelgebied geldt dat er een menging is van wonen, werken en winkelen. Om dergelijke initiatieven en woningen naast elkaar te kunnen laten bestaan wordt voor de bestemmingen "Centrum - Binnenstad" en "Gemengd - Binnenstad" gebruik gemaakt van de bedrijvenlijst functiemening uit het boekje "bedrijven en milieuzonering" van de VNG (uitgaven 2009). Deze lijst kan toegepast worden voor een gebied dat zich kenmerkt door een sterke mate van functiemenging waarin woningen, winkels, kleine bedrijven en horeca tot de mogelijkheden horen. Uitzondering hierop vormen de als "(gestapeld)wonen" bestemde gebieden, dit zijn rustige woonwijken. In deze wijken worden dan ook uitsluitend wijkgebonden voorzieningen toegestaan waarbij de mogelijkheid van aan huis verbonden beroep onder voorwaarden mogelijk is.
4.5 Milieubeleid
4.5.1 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. Het rapport is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Het eerste deel gaat in op de Tilburgse bodemproblematiek: hoe is de bodemverontreiniging ontstaan, en welke soorten verontreinigingen worden aangetroffen, om hoeveel verontreinigde plekken gaat het en waarom moet er gesaneerd worden. De aanpak van bestaande verontreiniging richt zich in eerste instantie op de ruimtelijke ambities van de stad. Bodemsanering wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in deze projecten opgepakt.
Daarnaast wordt voor de hele stad de bodemkwaliteit in beeld gebracht. Deze bodemkwaliteit wordt vergeleken met de basiskwaliteit om vast te stellen waar nog onderzoek en sanering moet plaatsvinden. Bij het wegwerken van de werkvoorraad stimuleert de gemeente dat anderen dan zijzelf de gevallen van bodemverontreiniging saneren, zoals bedrijven op bedrijventerreinen, projectontwikkelaars en in voorkomende gevallen door publiekprivate samenwerking.
Bij urgente gevallen wacht de gemeente eventuele ontwikkeling van plannen niet af. Waar mensen een gezondheidsrisico lopen of de verontreiniging zich snel verspreidt, dwingt de gemeente verantwoordelijke partijen de sanering ter hand te nemen.
In het tweede deel van de nota staan partijen die bij de bodemproblematiek betrokken zijn centraal. De zorg voor de bodem in algemene zin volgt uit de gemeentewet. Vanuit de Wet Milieubeheer heeft de gemeente de taak om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. De gemeente is het bevoegd gezag bij de aanpak van bodemsanering vanuit de Wet bodembescherming en is budgethouder in het kader van de Wet stedelijke vernieuwing. Als het bevoegd gezag Wbb heeft de gemeente Tilburg vastgesteld aan welke basiskwaliteit de Tilburgse bodem moet voldoen. De gemeente stimuleert marktwerking bij de uitvoering van bodemsanering en voert waar nodig zelf bodemsanering uit.
De gemeente toetst op grond van de Woningwet de bodemkwaliteit bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk. De gemeente onderzoekt in het kader van de Wet ruimtelijke ordening de bodemkwaliteit bij het opstellen van bestemmingsplannen en weegt dit aspect mee bij het vaststellen van bestemmingen. In het kader van de Wet collectieve preventieve volksgezondheid betrekt de gemeente de GGD bij bodemonderzoek en sanering. Een nieuw onderwerp is bodemsanering en archeologie. In de komende periode worden deze twee werkvelden op elkaar afgestemd. De gemeentelijke bodemtaken worden op transparante en toetsbare wijze uitgevoerd. Hiervoor wordt het kwaliteitshandboek gehanteerd waarin werkprocessen en richtlijnen zijn vastgelegd.
Verder gaat de gemeente in deze nota in op de verantwoordelijkheid van de gemeente als eigenaar van terreinen en als planontwikkelaar. Ook wordt er stilgestaan bij de uitvoering van bodemsanering. Tevens wordt er informatie gegeven welke van belang is voor bedrijven. Enerzijds wordt de regels en maatregelen in het kader van milieuvergunningsverlening om bodemverontreiniging te voorkomen behandeld en anderzijds wordt stilgestaan bij de aanpak van bestaande verontreiniging.
Informatie die van belang is voor initiatiefnemers van bouwwerken en ontwikkelingslocaties worden tevens gegeven. Zo wordt er weergegeven wat de bodemtoets bij een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk inhoudt en hoe Tilburg met een bijdrage in de marktwerking stimuleert bij bodemsanering.
Als laatste laat de gemeente zien hoe haar bodemtaken en -beleid afgestemd zijn met andere partijen, hoe belanghebbenden bij bodemsanering worden betrokken en hoe over het bodembeleid in het algemeen zal worden gecommuniceerd.
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Een beheerbestemmingsplan, zoals dit onderhavige plan, maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er worden immers alleen een bouwvlak weergegeven ter plaatse van bestaande bebouwing. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. Voor beheerbestemmingsplannen geldt dat de bodemkwaliteit aan de orde komt bij eventuele bouwaanvragen die passen binnen dit bestemmingsplan. Krachtens de woningwet is immers een bodemtoets vereist in het kader van een ruimtelijke onderbouwing, voordat een eventuele omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk kan worden verleend. Wanneer uit de bodemtoets blijkt dat er sprake is van een (potentieel) verdachte locatie is een bodemonderzoek vereist en kan sanering volgen. Op deze wijze is de bodemkwaliteit in relatie tot het gebruik op basis van de meest actuele bodemgegevens gegarandeerd.
Wanneer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied plaatsvinden en er buiten het bouwvlak wordt gebouwd is een projectbesluit gevolgd door een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. In de procedure voor deze nieuwe ontwikkelingen mag een bodemtoets niet ontbreken.
4.5.2 Energiebeleidsplan Tilburg: energiekoers en energiedaden
Er is bij de opzet van het energiebeleidsplan aangesloten op de landelijke ontwikkelingen. Daarbij is gebruik gemaakt van een uniforme ambitietabel voor gemeenten (de zogenaamde MENUkaart). De tabel kent drie oplopende ambitieniveaus; actief, voorlopend en innovatief. Op basis van de ambitietabel en in overleg met de portefeuillehouder zijn de doelstellingen/ambities voor Tilburg bepaald. Deze zijn vervolgens vertaald in impulsen welke op hun beurt verder zijn uitgewerkt in activiteiten voor acht verschillende thema's.
Alle organisatieonderdelen die een rol vervullen bij de uitvoering van het energiebeleidsplan zijn betrokken geweest bij het bepalen van de doelstellingen/ambities. Deze laten zich samenvatten in het behalen van tenminste het actieve en waar mogelijk het lopende niveau. Dit is vertaald in de volgende kernambities:
- a. alle nieuwe gemeentelijke gebouwen worden energiezuinig gebouwd;
- b. er is volledig inzicht in het energiegebruik van gemeentelijke gebouwen;
- c. heel Tilburg wordt energiezuinig verlicht;
- d. energiezuinige woningbouw is de norm;
- e. met de markt wordt samengewerkt aan een hogere energieprestatie voor bestaande woningen;
- f. stimuleren van energiezuinig ondernemen;
- g. duurzame mobiliteit herkenbaar in Tilburg;
- h. 10% van het berekende duurzame energiepotentieel is gerealiseerd;
- i. internationale contacten op het gebied van gemeentelijk energiebeleid worden uitgebouwd.
Zoals reeds gezegd zijn deze kernambities vertaald in impulsen en verder uitgewerkt in activiteiten. De impulsen hebben als doel het realiseren van de kernambities. Uitvoering van de in dit plan opgenomen activiteiten betekent een intensivering van het huidige Tilburgse energiebeleid. Om de voortgang van uitvoering van de activiteiten te bewaken zijn een aantal heldere indicatoren geselecteerd. Deze worden meegenomen in de gemeentelijke milieumonitor.
4.5.3 Luchtkwaliteitsplan 2005 - 2010
Luchtverontreiniging draagt in belangrijke mate bij aan de vermindering van de levensverwachting met name in stedelijke gebieden. De problematiek rond luchtkwaliteit in het stedelijk gebied heeft geleid tot Europese regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Deze regelgeving is op nationaal niveau vertaald in de Wet milieubeheer. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. In deze wet zijn voor een aantal stoffen grenswaarden opgenomen. Grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan, dat in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu in zijn geheel, binnen een bepaalde termijn moeten worden bereikt.
De problematiek van de luchtkwaliteit in de gemeente Tilburg spitst zich toe op de stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door snelrijdend verkeer en leidt met name langs snelwegen en drukke verkeerswegen tot verhoogde NO2-concentraties. Daarnaast produceert verkeer in stedelijk gebied veel fijn stof (PM10). Dieselverkeer (vrachtwagens en bussen) zorgen voor de grootste bijdrage. Andere luchtverontreinigende bronnen in Tilburg zijn industrie, scheepvaart en huishoudens (open haarden en allesbranders).
De belangrijkste knelpunten met overschrijding van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof zijn gelegen in delen van Oud-Zuid, Oud-Noord en Centrum. De knelpunten komen met name voor langs de drukkere wegen zoals Ringbaan West, delen van Ringbaan Oost en Hart van Brabantlaan.
Het niet voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan ernstige consequenties hebben voor nieuwe ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen.
Geconcludeerd wordt dat de gemeente Tilburg zonder aanvullende lokaal beleid niet alleen nu maar ook in de toekomst te maken blijft houden met overschrijdingen van de grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit en met de bijbehorende mogelijke gevolgen voor de gezondheid. De gemeente kan binnen haar eigen beïnvloedingssfeer een significante bijdrage leveren aan het oplossen van deze knelpunten.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande uitgewerkt in hoofdstuk 7.
4.6 Detailhandel
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.
In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:
- 1. de centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemening plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure,
- 2. de gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten,
- 3. de centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.
Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.
Verspreide winkels
Tilburg telt momenteel een groot aantal verspreide winkels. Deze structuur wordt gekoesterd, maar er wordt wel erkend dat de autonome ontwikkelingen in de toekomst zullen leiden tot een grofmazigere structuur. Er zal een aantal verspreide winkels verdwijnen.
De functie die de verspreide bedrijvigheid vervult, verschilt van buurt tot buurt. In de oude stad maken verspreide winkels deel uit van de historische gegroeide structuur. Daarbuiten dragen zij duidelijk bij aan de levendigheid en leefbaarheid van buurten. In het detailhandelsbeleid verleent de gemeente planologisch medewerking aan de uitbreiding en/of realisatie van verspreide winkels in woongebieden wanneer deze bijdragen aan het voorzieningenniveau van de betreffende buurt en aansluiten bij de stedenbouwkundige structuur van het gebied.
Voor de bedrijven- en kantorenlocaties geldt dat vestiging van detailhandel uitsluitend toegestaan wordt binnen een in het bestemmingsplan als zodanig aangewezen facility point. De facility points zijn een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op de kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. In een facility point kunnen ook andere functies worden ondergebracht (horeca, kapper, vergaderruimten, kinderopvang, sportzaal etc.). De omvang van de detailhandelsfunctie in een dergelijk facility point zal afhankelijk zijn van het aantal werknemers op het betreffende terrein.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
De binnenstad van Tilburg kan worden aangemerkt als een centrum voor recreatief winkelen, hier bevindt zich de grootste concentratie van winkels binnen de gemeente. Daarnaast is er veel horeca aanwezig en zijn er ook theaters, bioscopen en andere (culturele) voorzieningen te vinden.
Ook na realisatie van het Pieter Vreedeplein is de binnenstad relatief klein ten opzichte van nabij gelegen steden. Ondanks versterking van het aanbod door vestiging van onder andere Esprit, Sting, Sissy Boy en anderen zijn er nog kansen voor de recreatieve branches (warenhuis, kleding en mode, schoenen en lederwaren, juwelier en optiek, sport en spel). Voor een deel heeft dit betrekking op uitbreiding in oppervlak maar belangrijker is de segmentatie, er is ruimte voor het hogere en het middensegment.
Het kleinschaliger en specialistisch aanbod (zoals in het westelijk deel van de binnenstad) heeft een belangrijke toegevoegde waarde, versterking van dit gebied is een voorwaarde voor het verhogen van de aantrekkelijkheid van de binnenstad voor de (boven)regionale bezoeker.
Bij toekomstige plannen voor het centrum is ook het winkelcircuit van belang. Een goede routing met trekkers op de juiste locatie zorgt dat consumenten goed door het gebied worden geleid. Het realiseren van trekkers op strategische punten (zoals Schouwburgring en Stadhuisstraat) is van belang voor een goed functionerend winkelcircuit. Ook bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid is van belang voor het goed functioneren van de binnenstad.
Tot het kernwinkelgebied worden in ieder geval gerekend: Heuvelstraat, Stadhuisplein, Pieter Vreedeplein, Oude Markt en de overdekte winkelpassages: Emmapassage, Heuvelpoort en Schouwburgpromenade. In het beleid wordt ook het zogenaamde dwaalgebied onderscheiden, het westelijk deel van de binnenstad met als belangrijkste straten: Nieuwlandstraat, Noordstraat, Stationstraat, Tuinstraat, Telefoonstraat en Willem II-straat.
4.7 Horeca
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
- 1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- 2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- 3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- 4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- 5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- 6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafe's, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied. Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.
Lijnstructuur horeca
Binnen de ´Lijnstructuur horeca´ geldt dat zowel horeca 1 als 2 onder voorwaarden mogelijk zijn voor percelen met de bestemming Centrum (-Binnenstad), Gemengd (-Binnenstad), Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk. De percelen dienen dan wel gelegen te zijn aan en georiënteerd te zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid. Voorts geldt ook hier voor cafe's de beperking dat er zich binnen 250 m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250 m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.
Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.
Ondersteunende Horeca
Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.
Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.
Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;
- 2. de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;
- 3. de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;
- 4. de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;
- 5. er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.
Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
- 1. de 'Lijnstructuur horeca' binnen het plangebied heeft betrekkig op het gedeelte dat gelegen is langs de binnenzijde van de 'City-ring' en de Noordstraat;
- 2. een gedeelte van het horecaconcentratiegebied (voorzover gelegen binnen het plangebied) heeft betrekking op het gebied ten westen van de Heuvel/Heuvelring, de westzijde van het Piusplein, oostzijde van de Oude markt en de noordzijde van de Stadhuisstraat;
- 3. als woongebied worden beschouwd alle gronden met een woonbestemming, voor zover deze niet zijn gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de 'Lijnstructuur horeca';
- 4. binnen de bestemming "Gemengd-Binnenstad" is vestiging van horeca 1 onder voorwaarden mogelijk via afwijkingsmogelijkheid door het bevoegd gezag.
- 5. binnen de bestemming "Centrum-Binnenstad" is vestiging van horeca 1 en 2 binnen bepaalde straten onder voorwaarden mogelijk na afwijkingsmogelijkheid door het bevoegd gezag. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid voor horeca 2 opgenomen voor de straten Nieuwlandstraat, Stationsstraat en Willem-II straat.
Met uitzondering van de horecavestigingen vallende binnen het horecaconcentratiegebied worden bestaande horecavestigingen als zodanig bestemd en via een aanduiding op de verbeelding weergegeven. Nieuwvestiging van horeca inrichtingen wordt via een afwijkings- dan wel wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemmingen "Centrum - Binnenstad" en "Gemengd - Binnenstad" toegelaten.
Voor het verlenen van afwijkingsmogelijkheid/wijziging gelden de volgende voorwaarden:
- a. door het verlenen van afwijkingsmogelijkheid/wijziging geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies, waarbij in het bijzonder de woonfunctie;
- b. vestiging van de functie horeca uitsluitend op de eerste bovengrondse bouwlaag is toegestaan;
- c. het vestigen van de horeca past binnen het vastgestelde horecabeleid;
- d. de nieuwe horecavestiging dient bij te dragen aan het realiseren van een evenwichtig horeca-aanbod;
- e. er mag geen sprake zijn van ontoelaatbare publieks- en verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe omgeving aanwezige horecavestigingen.
Binnen de bestemming "Centrum - Horeca" is vestiging van horeca inrichtingen van de categorie 1 t/m 3 zonder meer mogelijk. De bestemming "Centrum - Horeca" heeft betrekking op het horecaconcentratiegebied.
4.8 Verkeer En Parkeren
4.8.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen (ketenmobiliteit).
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens heeft de gemeente in het6 TVVP een basisprioriteit vastgesteld voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid (o.a. Duurzaam Veilige Weginrichting).
Autoverkeer
- 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren
- 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies vindt toetsing plaats aan de Bouwverordening en in lijn daarmee worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003. Deze parkeernormen zijn begin 2008 aangepast ten aanzien van de normering voor woningen. Ter verduidelijking van de toepassing van de parkeereis zullen er in de loop van 2010 terzake beleidsregels verschijnen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en op termijn rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak is voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een naar verhouding beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer
- 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt. Tilburg wil een schone bevoorrading van de binnenstad en stelt daarom eisen aan de uitstoot van schadelijke stoffen van vrachtauto's met de Milieuzone. Tegelijkertijd zorgt voor Tilburg voor goede bevoorradingsroutes en laad- en losvoorzieningen. Daarnaast stimuleert Tilburg marktinitiatieven die richten op bundeling van de goederenstroom naar de binnenstad; dit zorgt voor minder vrachtauto's, minder luchtverontreiniging, CO2-reductie en een beter leef- en winkelklimaat.
Mobiliteitsmanagement
- 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de Wet milieubeheer worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen. Eigen initiatief en zelfwerkzaamheid is daarbij wel een vereiste.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
- Verkeer en vervoer
Als onderdeel van het "Masterplan Binnenstad Totaal" is de bouwsteen "Bereikbaarheid Binnenstad" opgesteld waarin maatregelen zijn opgenomen ter verbetering van de bereikbaarheid van het centrum van de stad. Een belangrijk onderdeel hiervan is de realisering van een gesloten ring rondom het centrum met éénrichtingsverkeer met de klok mee. De volgende wegen maken deel uit van deze ring: Spoorlaan, Heuvelring, Paleisring, Stadhuisplein, Schouwburgring en Noordhoekring. De ring met eenrichtingsverkeer is nodig om de bereikbaarheid van het centrum ook in de toekomst te kunnen garanderen. De Spoorlaan aan de oostzijde en de Hart van Brabantlaan aan de westzijde vormen de twee belangrijkste inprikkers van de ringbanen naar de cityring.
Door de ruimtewinst ten gevolge van de herinrichting is meer ruimte ontstaan voor groen en voor fiets- en voetgangersvoorziengen.
De bussen maken samen met het autoverkeer het rondje rechtsom. Alleen op het wegvak tussen het busstation en de Noordhoekring zullen de bussen in twee richtingen kunnen blijven rijden. De bushalten komen daardoor aan de binnenzijde van de ring, zodat de meeste busreizigers de cityring niet hoeven over te steken. Op de Heuvelring en de Paleisring zijn twee belangrijke "top-halten" aangelegd. Daarnaast zijn er op de Spoorlaan en de Noordhoekring nog twee bushaltes ingepast.
De cityring wordt voorzien van vrijliggende fietspaden met "sternetkwaliteit".
Op de cityring bedraagt de maximum snelheid 50 km./uur. Alle binnen de cityring gelegen straten worden ingericht als 30 km/uurstraat.
In verband met het eenrichtingsverkeer op de cityring waren in de binnenstad en de omliggende woonwijken enkele circulatiemaatregelen nodig. Zo werd (of wordt) op enkele wegen eenrichtingsverkeer ingesteld en werd in een enkel geval het aanwezige eenrichtingsverkeer omgedraaid.
De werkzaamheden aan de cityring zijn gestart in 2004. In december 2010 zullen de werkzaamheden aan de Noordhoekring worden afgerond. De werkzaamheden aan de Spoorlaan zullen pas worden gestart als de Noordlaan is aangelegd.
Voor het kernwinkelgebied is een geslotenverklaring van toepassing van 11.00 - 06.00 uur. Voor een belangrijk deel van de binnenstad is tevens een maximum lengtebeperking voor voertuigen van 11.00 m. ingesteld en/of een asdruk van meer dan 8 ton
- Nota parkeerregulering Binnenstad en omgeving
In de ´Nota parkeerregulering binnenstad e.o. Tilburg´ en in nieuwe ´Beleidsregels parkeervergunningen 2007´is vastgelegd hoe de schaars beschikbare parkeerplaatsen op straat en garages worden ingezet.
In Tilburg neemt, net als elders in Nederland, de vraag naar parkeermogelijkheden in de binnenstad voortdurend toe. De belangrijkste oorzaak is het groeiende autobezit en -gebruik. Aan de andere kant verdwijnen er in de Tilburgse binnenstad steeds meer parkeerplaatsen, door herinrichting van woonstraten en bebouwing van nu nog braakliggende terreinen. Wel zijn er nieuwe parkeervoorzieningen bijgekomen, met name in de nieuwe Pieter Vreedepleingarage.
Deze ontwikkelingen zijn aanleiding geweest om de inzet van de aanwezige parkeergelegenheid opnieuw te bekijken en daarvoor nieuwe uitgangspunten vast te stellen. Dit betreft dan zowel de plaatsen in de parkeergarages, als de betaalde plaatsen in de openlucht en de plaatsen voor vergunninghouders.
In de "Nota parkeerregulering Binnenstad en omgeving" staat dat het parkeren door bezoekers van de binnenstad vooral in garages moet gaan plaatsvinden, waardoor er op straat meer plaats beschikbaar komt voor auto´s van de binnenstadsbewoners zélf. De maximale parkeerduur op plaatsen bij automaten in de buurt van de garages is daarom teruggebracht tot één uur.
Deze keuzes, die op 1 april 2010 zijn geëffectueerd, leiden ertoe dat de aanwezige parkeergelegenheid op straat meer voor vergunninghouders kan worden ingezet. In het gebied binnen de Cityring worden nagenoeg alleen vergunningen verstrekt aan de bewoners. De vraag naar bewonersvergunningen is hier zo groot dat de ruimte ontbreekt om ook nog zakelijke vergunningen te verstrekken, enkele bijzondere gevallen uitgezonderd. Dit leidt ertoe dat ondernemers en hun personeel in dit gebied zijn aangewezen op abonnement in één van de parkeergarages m.n. de Tivoligarage, de Koningspleingarage of de garage Louis Bouwmeesterplein. Met de ingebruikname van de nieuwe Pieter Vreedepleingarage (2008) is in de andere garages meer ruimte ontstaan om extra bezoekers en langparkeerders (o.a. abonnementhouders) een plek te kunnen beiden.
- Regels met betrekking tot parkeervergunningen
Alle aanpassingen in de regels rond het aanvragen en verlenen van vergunningen zijn te vinden in de 'Beleidsregels parkeervergunningen 2007'. Deze beleidsregels gaan overigens niet alleen over de gebruikelijke bewoners- en zakelijke vergunningen, maar ook over andere soorten vergunningen, zoals de bezoekersvergunningen en hulpverlenersvergunningen.
Door de toegenomen krapte aan parkeerplaatsen zijn deze regels met de wijzigingen in 2007 strenger geworden. Zo krijgen aanvragers die al beschikken over eigen parkeergelegenheid, minder snel een vergunning.
4.8.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
In 2010 wordt nieuw openbaar vervoerbeleid vastgelegd in een regionale OV-visie Midden Brabant.
4.8.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- 3. communicatie;
- 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
4.9 Toerisme En Recreatie
Toerisme en recreatie komen aan bod in de kadernota ´Toerisme en Recreatie 2003 - 2010: de Tilburgse Ervaring´. Bij toerisme denken we nadrukkelijk aan bezoekers van buiten de stad, bij recreatie ligt het accent op vrijetijdsbesteding van de eigen bewoners.
In de huidige belevingseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een relatief nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid.
Ontwikkelingen op o.a. het Pieter Vreedeplein, in het Veemarktkwartier, in Moerenburg en in de Piushaven hebben de afgelopen jaren geleid en leiden de komende jaren tot een vergroting van het toeristisch-recreatieve aanbod. Met de start van de StadsVVV en de nieuwe stadspromotiecampagne is een belangrijke stap gezet op weg toeristische stadspromotie.
Samengevat wordt in deze kadernota gepleit voor een strategie met 4 sporen:
- 1. randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
- 2. toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs)accommodatie en bewegwijzering;
- 3. productontwikkeling: gericht op de speerpunten cultuurtoerisme, evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio;
- 4. promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.
4.10 Groen En Speelruimte
4.10.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplannen
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij de verschillende bestemmingsplannen opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. Voorzover er een inventarisatie heeft plaats gevonden van monumentale bomen op particuliere terreinen en in de Bomenverordening zijn opgenomen, zijn deze bomen eveneeens op de bijlagekaart weergegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 15 en 8 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.10.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2010 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd met het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
Het groen in de binnenstad is van cruciaal belang voor wonen, werken en verblijven. Een aantal groenplekken in het gebied hebben een specifieke positieve waarde voor de leefbaarheid. In het oog springende groene plekken zijn ondermeer: het Engelse tuintje op de Vijfsprong, het Harmoniepark en de Helga Deemtuin in de Willem II Straat (naast de synagoge).
Het overige groen in de binnenstad is als volgt onder te verdelen:
- 1. Dwaalgebied
In het dwaalgebied liggen op een aantal plekken bijzondere groengebieden verscholen. Voor de diversiteit in het stadshart is het van belang om deze plekken te behouden. Het gaat hierbij om:
- Bodehof;
- doorsteek Antoniusstraat - Langestraat;
- Allurapark;
- Wingerdhoek;
- Frater Romboutshof
- 2. Dwaalstraten
In de bredere dwaalstraten, Stationsstraat, Willem II Straat en Noordstraat is groen in bakken aangebracht. Hiermee wordt getracht de straten een groener karakter mee te geven. Bij nieuwe ontwikkelingen in de straat moet nadrukkelijk ook het permanente groen in de straat worden meegenomen.
- 3. Cityring en pleinen in de binnenstad
De afgelopen jaren is de Cityring aangelegd en zijn de pleinen getransformeerd naar aangename verblijfsplekken. Langs de Cityring is een forse groenstructuur door middel van bomenrijen aangebracht. Deze is van belang voor de groene omkadering van de binnenstad. Op de pleinen moeten de bomen uitgroeien tot monumentale bomen die mede de sfeer gaan bepalen.
- 4. Grote bomen
Omdat de binnenstad een relatief 'versteend' gebied is, is al het huidige groen in het gebied waardevol. Gestreefd wordt naar zoveel mogelijk (grote) bomen die kunnen volgroeien (potentieel monumentale bomen). Ook dient er aandacht te zijn voor particuliere tuinen welke een belangrijke bijdrage leveren aan het groene karaker van de binnenstad.
4.10.3 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
- a. per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.
- b. de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:
De binnenstad heeft de hoogste woningdichtheid van de stad. Het is een kinderarme buurt met weinig groen en weinig speelvoorzieningen. Er ontbreekt ruimte voor de jeugd om te spelen of elkaar te ontmoeten. Overdag is het er ook druk met auto's en fietsers en hierdoor relatief onveilig om te spelen. De formele speelruimte die de binnenstad rijk is, biedt weinig uitdaging en differentiatie in speelmogelijkheden. Ondanks dat is de binnenstad dé ontmoetingsplek voor jongeren (voornamelijk het winkelgebied en het buurthuis).
Het winkelgebied biedt weinig sociale tolerantie ten opzichte van de grote groepen bezoekende jongeren. Het ontbreekt aan voldoende ruimte voor jeugdigen om hun eigenheid te laten zien zonder dat de overige bezoekers zich daar aan ergeren. Dat heeft te maken met drukte in de binnenstad tijdens de piekuren, de ruimtelijke situatie, het gedrag van sommige groepen jongeren en de angst of intolerantie bij sommige winkeliers en bij het publiek.
Het Harmoniepark is opnieuw ingericht. In dit park is nieuwe formele en informele speelruimte gecreëerd.
4.11 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.11.1 Archeologie
4.11.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande kunst- en cultuurhistorische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Instrumentarium hiervoor vormen de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de gemeentelijke welstandszorg. De waardevolle objecten zijn op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van de specifieke bouwaanduidingen ´rijksmonument´ respectievelijk ´gemeentelijk monument´. Tevens zijn in de afzonderlijke Bijlage 3 Waardering cultuurhistorische bebouwing de rijks- en gemeentelijke monumenten en panden met cultuurhistorische waarde opgenomen.
Beschermd stadsgezicht.
Het grootste gedeelte van het plangebied is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. Met deze aanwijzing wordt beoogd de in het gebied voorkomende aanwezige cultuurhistorische en architectonische waarden en stedenbouwkundige structuur te waarborgen. Het beschermde gebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie' gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en bijzondere (beperkende) bouwregels met zich. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen monumenten, cultuurhistorisch waardevolle panden en overige panden. Hierbij wordt verder verwezen naar Hoofdstuk 5 Cultuurhistorische paragraaf waarin o.a. de waardevolle structuren van het gebied worden beschreven.
Monumentenzorg.
Het rijkskader voor beschermde stads- en dorpsgezichten is geformuleerd in de Monumentenwet 1988, hoofdstuk IV. De artikelen 35 tot en met 37 zijn daarbij van toepassing:
- Artikel 35
- 1. Gehoord de gemeenteraad, gedeputeerde staten en de Raad, kunnen Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht en kunnen zij zodanige aanwijzingen intrekken.
- 2. Onze minister zendt het voorstel tot aanwijzing of intrekking gelijktijdig aan de gemeenteraad, gedeputeerde staten en de Raad. De gemeenteraad brengt advies uit via gedeputeerde staten binnen 6 maanden, gedeputeerde staten binnen 9 maanden en de Raad binnen 12 maanden na verzending van het voorstel.
- 3. Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beslissen over aanwijzing of intrekking binnen zestien maanden na verzending van het voorstel.
- 4. De bekendmaking van een besluit tot aanwijzing of tot intrekking daarvan geschiedt door plaatsing in de Staatscourant. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen en aan de gemeenteraad, gedeputeerde staten en de Raad.
- Artikel 36
- 1. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.
- 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten gehoord, kan worden vastgesteld.
- 3. Indien een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gehoord, in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.
- Artikel 37
- 1. In beschermde stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (sloopvergunning). Paragraaf 3.4.2 van de Wet ruimtelijke ordening is op deze vergunning van toepassing.
- 2. het bevoegd gezag kan de aanvrager van een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid verplichten een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van de bodem onder het af te breken bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- 3. Aan een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen.
4.12 Overige Onderwerpen
4.12.1 Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg
Het Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg (KORT, 2002) vormt het kader voor de realisatie van kunstprojecten in de openbare ruimte. Kunst in de openbare ruimte is een onderdeel van de samenleving als geheel; een resultaat van maatschappelijke processen. Op deze manier kan kunst overal opduiken, in elke vorm. Op basis van signalen uit de stad ontwikkelt de gemeente Tilburg het beleid. Het fundament van het gemeentelijk beleid wordt gevormd door het MIOP. Jaarlijks worden circa 6 projecten opgenomen in het KORT-project.
De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Zij is dus opdrachtgever voor de kunstenaar en financiert de kunstprojecten uit het Fonds Beeldende Kunst. De middelen uit het fonds zijn niet gebonden aan de locatie of aan het project waar het geld oorspronkelijk vandaan komt.
4.12.2 Koffieshops en verkoop van softdrugs
In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.
In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:
- 1. tenminste 250 m van een basisschool;
- 2. tenminste 250 m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum danwel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
- 3. tenminste 250 m van een ander softdrugsverkooppunt.
Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:
- 1. een woonstraat;
- 2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.
De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.
4.12.3 Prostitutie
In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).
Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.
4.12.4 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningssvrije en vergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegd gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 5 Cultuurhistorische Paragraaf
5.1 Beschermd Stadsgezicht Stadskern Tilburg
Algemeen
Naar verwachting wordt het gebied Oude Stadskern Tilburg in 2010 door de minister aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt terdege rekening gehouden met de daar aanwezige cultuurhistorische waarden. Indien de instandhouding van de bedoelde waarden daarmee gediend is, kunnen in de regels van het bestemmingsplan daartoe strekkende bepalingen worden opgenomen.
Toelichting bij besluit tot aanwijzing beschermd stadsgezicht
- Inleiding
Tussen de spoorlijn Breda-Tilburg-Eindhoven en de oude 'herdgangen' Markt en Heuvel is kort na 1860 de eerste stedelijke uitbreiding van Tilburg tot stand gekomen. Dit gebied, centraal gelegen in de herdgangenstructuur van Tilburg, heeft een stedenbouwkundige structuur die grotendeels is gevormd naar de oudere padenstructuur van de Heuvelse Akkers.
Het gebied wordt globaal omgrensd door de Spoorlaan (noorden), de achtererven aan de westelijke zijde van respectievelijk Noordstraat, Nieuwlandstraat (westen), Heuvelstraat, Heuvel, Korte Heuvel (zuiden) en opnieuw Heuvel (oosten), waarna de aansluiting op de Spoorlaan plaatsvindt.
Aan de ontwikkeling van het gebied liggen twee elementen ten grondslag: enerzijds bevorderde de aanleg van een interregionale verkeersinfrastructuur de formidabele groei van met name de textielindustrie, die velen naar Tilburg deed migreren, terwijl anderzijds de snelle bevolkingstoename langs de traditionele lintbebouwing stedenbouwkundig nauwelijks was te verwerken en een intensiever bebouwing van de tot dan toe open achtergebieden genoodzaakte. Ook de aanwezigheid van de omvangrijke Werkplaats der Staatsspoorwegen, die het gebied aan de noordelijke zijde geheel afsluit, is van invloed geweest.
Aan de wijk ligt geen eenduidig stedenbouwkundig plan ten grondslag. Eerder is dit stadsdeel per straat of groep van straten in een samenwerking ad-hoc van verschillende invloedrijke particulieren en de lokale overheid tot stand gekomen. Overigens heeft de wijk desondanks, zeker langs de hoofdstraten, een zeer uniform karakter, hetgeen mede het resultaat is van de korte aanleg- en bouwperiode (ca.1865-ca.1885).
Het gebied stadskern / Heuvelse Akkers heeft een gemengd functioneel karakter, dat tot uitdrukking komt in de stedenbouwkundige structuur, bestaande uit een onregelmatig rastervormig patroon van hoofdstraten, veelal met een twee- en soms drielaags bebouwing met herenhuizen, waarachter parallelle achterstraten met kleinere woningen en voormalige fabrieksterreinen.
Het stadsdeel is van belang als voorbeeld van een min of meer spontane ontwikkeling van een dichtbebouwde wijk met een gemengd functioneel karakter, gesitueerd tussen spoorwegstation en oude centrum. Zowel structuur als een groot deel van de oorspronkelijke bebouwing zijn gaaf bewaard gebleven.
Tilburg 1838
- Ontstaan en ontwikkeling
Tot omstreeks 1865 bestond Tilburg uit een verzameling driehoekige, in oorsprong middeleeuwse pleinen of 'plaatsen', gelegen op de hogere zandgronden, die tot laat in de negentiende eeuw een hoofdzakelijk agrarische bebouwing hebben gehad. Deze landelijke buurtschappen werden onderling verbonden door een netwerk van paden en stegen, dat op sommige plaatsen zeer intensief bebouwd was. Enige komvorming vond in de zeventiende en achttiende eeuw plaats aan de Oude Markt en Heuvel.
Door de introductie van een aantal stedelijke elementen, zoals de aanleg van de verharde rijksweg Breda-'s-Hertogenbosch (1826), de uitbreiding van de St. Dionysiuskerk ('t Heike, 1829) waar de Heuvelstraat deel van uitmaakte, de bouw van de Lancierskazerne (1841), Willem II's paleis (1847) ten zuiden van de Heuvelstraat en het stadhuis (1849) naast de Dionysiuskerk veranderde het gebied Heuvel-Kerk van karakter. Onder meer de groei van de textielindustrie (in 1827 werd hier de eerste stoommachine geïntroduceerd) veroorzaakte een bevolkingsgroei (1835: 13.000 inwoners; 1875: 25.000) die hoofdzakelijk te danken was aan een vestigingsoverschot. Vanaf omstreeks 1830 werd de noordelijke verbinding tussen Oude Markt en Veldhoven, bestaande uit de toenmalige stegen Nieuwlandstraat en Noordstraat, intensief met woonhuizen bebouwd.
Reeds in 1843 waren er ter bevordering van de economische ontwikkeling plannen voor de aanleg van een spoorlijn van 's-Hertogenbosch over Tilburg naar Antwerpen, die echter door het Ministerie van Oorlog werden getorpedeerd vanwege de vesting-status van Breda. Pas in 1862, toen de eerste Tilburgse spoorverbinding aanstaande was, werd aan de dwars door de lintbebouwings-structuur snijdende spoorlijn een station met werkplaats (1869) gebouwd, waardoor Tilburg ruimtelijk in twee delen werd gesplitst.
Het gebied Heuvelse Akkers, onderdeel uitmakend van een kransakkercomplex in de vierhoek Heuvel-Oude Markt-Veldhoven-Loven, was tot omstreeks 1855 een verzameling door smalle zandpaden doorsneden akkers. Met de komst van de Staatsspoorwegen kwam ongeveer een derde van de akkerbodems tussen het administratieve centrum en de spoorlijn te liggen, aan de zuidelijke zijde begrensd door een dichte eenlaags lintbebouwing met tuinen aan de zijde Heuvel-Kerk (Noordstraat-Nieuwlandstraat-Oude Markt-Heuvelstraat-Heuvel).
Tussen 1848 en 1853 neemt dankzij een stijgende binnenlandse afzet het aantal Tilburgse textielfabrieken toe van 58 naar 73. Van de 197 Nederlandse textielfabrieken stonden er in 1871 144 in Noord-Brabant, waarvan 125 in Tilburg. Tot 1910 was 75% van de landelijke produktiecapaciteit van textiel in de Tilburgse fabrieken geconcentreerd. Bovendien wordt omstreeks 1850 naar Engels en Duits voorbeeld een nieuw van stoomkracht voorzien fabriekstype geïntroduceerd, bestaande uit twee of drie, later vier of vijf bouwlagen. Aan de achterzijde van de bovenvermelde lintbebouwing verrijzen in de voormalige tuinen de eerste fabrieken, ter hoogte van het huidige Pieter Vreedeplein (G.C. van Spaendonck, 1844-'49), Noordstraat (L.V. en A.P. Ledeboer, 1849-'50), Heuvel (J.B. de Beer en Zn, 1853, E. Lombarts en Zonen, 1855), Langepad (J.A.A. Kerstens, 1855-'58) en Stationsstraat (Wed. Pollet, ca. 1860). De Heuvelse Akkers maken een steeds minder landelijke indruk, te meer daar ter huisvesting van textielarbeiders op de achtererven tussen Heuvelstraat en Korte Tuinstraat woningen gebouwd worden.
Na de bouw van het station (1862) aan de zuidelijke zijde van de spoorlijn (waarmee het belang van Heuvel-Kerk wordt benadrukt) is het de hoogste tijd voor een afstemming van de bouwactiviteiten. Een betere verbinding tussen het economische centrum en de nieuwe levensader wordt van groot belang geacht. Uit 1863 dateren de eerste plannen van het Tilburgse college van B. en W. om het station door twee nieuwe, noord-zuid getraceerde straten met Heuvel-Kerk te verbinden. Voor de oostelijke verbinding (de huidige Willem II-straat) moet aan de Heuvelstraat de 'stadsschouwburg' de Oude Comedie worden afgebroken, terwijl ter plaatse van het bestaande Langepad een tweede straat wordt voorzien. Het laatste zal geschieden op initiatief van de Tilburgse architect /projectontwikkelaar-avant-la-lettre H. van Tulder, die zijn nieuwe wijk Koningswei een directe verbinding met het station wil geven.
In 1864 laat het stadsbestuur het laatste plan varen en kiest, overigens op verzoek van de bewoners, voor verbreding van de Nieuwlandstraat, en aansluitend de aanleg van de westelijk van het Langepad getraceerde Stationsstraat. In 1865 koopt zij de strook grond, worden de straten verbreed/aangelegd en bestraat. De kosten, voor rekening van de gemeente, worden betaald uit de opbrengst van de bouwgrond èn de straat. Zo is de Stationsstraat zuidelijk van de Poststraat nog steeds gedeeltelijk in particuliere handen; er wordt plaatselijk O.Z.B. betaald tot het hart van de straat. Een verdergaande regulering dan een sturingsbeleid ad-hoc achtte de gemeente, met het oog op de grote hoeveelheid beschikbare ruimte, hier en ook in andere buurtschappen, niet noodzakelijk.
Door de aanleg van de Stationsstraat alleen ontstaat echter geenszins een hechte stedenbouwkundige structuur. In de Tilburgse Courant van 31 augustus 1867 klaagt een lezer over het gebrek aan visie bij de inrichtingsplannen: "Wil er ooit van Tilburg eene stad komen, eene stad in den vollen zin des woords, dat is, eene stad met geregelde aan elkander gesloten straten en oogelijke wijken, dan is het meer dan tijd dat naar een vast plan wordt gebouwd."
In 1869 besluit de raad alsnog de Oude Comedie aan te kopen en te amoveren ter realisatie van de aanleg van de Willem-II-straat. Na openbare aanbesteding volgt de aanleg in 1870. Men volgt de receptuur die bij de Stationsstraat werd gehanteerd: de gemeente koopt een strook grond aan, stelt het tracé van de straat vast, besteedt de aanleg aan en verkoopt de aanliggende bouwpercelen onder eisen van welstand. Om speculatie tegen te gaan dienden de percelen binnen twee jaar na aankoop bebouwd te zijn, waarbij de rooilijn direct aan de openbare weg moet liggen, de tweelaags panden minstens 7,5 meter goothoogte moeten hebben, afgesloten moeten worden door een kroonlijst, stegen en uitritten niet breder mogen zijn dan vier meter, en de deurdorpels niet hoger dan 12 cm boven straatniveau mogen liggen. Daarbij dienden de percelen op de straathoeken een minimale breedte van 12 meter te hebben. De gemeente draagt ook een steentje bij aan het aanzien van de straat: zo wordt de telegraafleiding naar het imposante gemeentelijke telegraafkantoor (1870-'71, gesloopt 1975) ondergronds aangelegd. De aannemer en steenfabrikant J.C. van den Heuvel kocht de nummers 8 tot en met 18 en bebouwde ze met voorname herenhuizen. In 1874 stelt de raad tegen een lage prijs een kavel beschikbaar aan de Israëlitische gemeente, daar men verwacht dat de bouw van Ed. Fremau's synagoge een "sierlijk aanzien aan de straat zal geven". Bovendien verwacht men dat wegens de verslechterde economische omstandigheden de bouwpercelen in het noordelijke deel van de Willem II-straat niet snel zullen worden verkocht. Dit vermoeden bleek niet ongegrond; tussen 1881 en 1890 nam het aantal Tilburgse textielfabrieken door exportbeperkingen af van 145 naar 116. Pas in 1885 werd het laatste perceel in de straat bebouwd. Overigens is de zeer uniforme bebouwing waarschijnlijk niet alleen te danken aan de welstandseisen. In de straat woonde de gegoede middenstand; tussen deze 'katholieke ruggegraat' van de stad telde men slechts enkele fabrikanten, één hervormde en twee Joodse eigenaars.
Reeds in 1870 wordt de infrastructuur verder uitgebreid. Dit vindt voornamelijk op particulier initiatief plaats, hetgeen mogelijk verklaart waarom de oude zandpaden van de Heuvelse Akkers als basis dienen voor de tracering van nieuwe straten. Deze stegen dienden immers vaak reeds als afscheiding van particulier bezit. Onder meer de Karrestraat en delen van de Langestraat en Telegraafstraat danken hieraan hun bochtig of geknikt tracé. De rijksoverheid nam in 1863 als grondeigenaar het initiatief tot de aanleg van de Parallelweg, later Spoorlaan. De gemeente liet het volgende jaar de bestrating uitvoeren, waarna aan de zuidelijke zijde in snel tempo herenhuizen werden gebouwd, soms met pakhuizen en fabrieksgebouwen op het achterterrein, middels raccordementen met het emplacement verbonden.
De prominente rol van het particulier initiatief wordt gellustreerd bij de aanleg van de Poststraat. Particuliere grondeigenaren bieden de gemeente de grond voor de aanleg van deze verbindingsweg tussen Stationsstraat en Willem II-straat gratis aan, in ruil voor het van gemeentewege zorg dragen voor de bestrating. De reeds in particulier bezit zijnde bouwgrond wordt snel verkocht en bebouwd, zonder dat de gemeente hier eisen van welstand stelt. In 1871 wordt het Tuinpadje, de huidige Tuinstraat, door de gemeente op verzoek van de aanwonenden bestraat. De laatsten stellen de grond en de stenen beschikbaar. Zo ging het meestal: door de groei van de bebouwing kregen sommige paden min of meer een ontsluitingsfunctie, werden verbreed en uiteindelijk bestraat. De diverse bebouwde delen van de wijk breien zich op particulier initiatief aaneen. Langs de fabrieksmuren worden particuliere straten getraceerd die de omvangrijke eigendommen moeten ontsluiten, zoals de Mariastraat (door Maria Pollet), de Antoniusstraat (Antonius Bogaers, tot 1881 St. Denisstraat, naar de school (1877) aldaar), de Telexstraat (eerder Wolstraat, naar de wollenstoffenfabriek van Bogaers, 1876) en de IJzerstraat.
In 1880 onderneemt de gemeente actie om in de snel met bebouwing dichtslibbende wijk de Tuinstraat aan te leggen, zodat de communicatie tussen Willem- II-straat en Nieuwlandstraat wordt verbeterd. Zo zullen ook de straten in particulier eigendom beter bereikbaar worden. In eerste instantie kan door de traag verlopende grondaankopen alleen het deel Tuinstraat tot de Langestraat worden aangelegd en aangezien de gemeente maar weinig aanpalende bouwgrond in bezit heeft, kan ze geen welstandseisen stellen en krijgt de bebouwing een divers karakter. Pas in 1897 kan het ontbrekende deel naar de Nieuwlandstraat-Stationsstraat worden voltooid. Aangezien de gemeente hier wel de aangrenzende bouwgronden bezit, worden deze terreinen onder welstandseisen verkocht, inclusief voorgeschreven goothoogte en rooilijn.
Pas in 1894 verkrijgt de gemeente de particuliere 'achter-straten' in eigendom en worden ze verhard. Tussen 1885 en 1900 tracht men door verdichting van de bebouwing, onder meer door het bebouwen van tuinen die aan doorgaande straten grenzen, het stedelijke karakter van de wijk te versterken. De op particulier initiatief ontstane 'eilanden' met bebouwing worden min of meer aaneen gesmeed.
Vanaf dit moment worden er ook geen nieuwe fabrieken in het gebied meer gebouwd. Wel staat men nog toe dat bestaande fabrieken uitbreiden, en ontstaan tal van kleine werkplaatsen bij woonhuizen van ambachtslieden. Het karakteristieke gemengd functionele karakter met woonhuizen, winkels, horeca, fabrieken, werkplaatsen en godshuizen wordt omstreeks 1877 nog versterkt door de vestiging van de Nieuwe Koninklijke Harmonie aan de Stationsstraat, terwijl de Liedertafel 'Souvenir des Montagnards' aan de Willem II-straat een sociteitsgebouw in gebruik wil nemen. Aan de Tuinstraat wordt in 1890 het gebouw met achterliggende vergader- annex theaterzaal van de Gildenbond geopend. Voor de katholieke gemeenschap worden geen kerken gebouwd: ten gevolge van de ligging tegen het oude centrum Heuvel-Kerk kon men kerken in de Dyonisiuskerk aan de Oude Markt, of de St. Josephkerk aan de Heuvel. In 1900 werd, mede voor de parochianen in het noordoostelijke deel van de wijk (buiten het thans beschermde stadsgezicht) de inmiddels gesloopte Noordhoekse H. Hartkerk ingewijd.
Tilburg omstreeks 1900
Tussen 1900 en 1960 vinden in het gebied slechts weinig wijzigingen plaats. Men blijft de spoorlijn echter als een verkeersbarrière, een belemmering voor stedenbouwkundige groei ervaren. In 1915 ketsen wegens de hoge kosten de plannen van directeur Publieke Werken ir. J.H.E. Rückert af, om de station en spoorlijn, inclusief de doorgaande weg Breda-'s-Hertogenbosch (met flessehals in de Heuvelstraat), ten zuiden van de stad aan te leggen. Omstreeks 1920 wordt het gebied door de nieuwe stadsaanwas onderdeel van het centrum. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de winkelfunctie van het gebied wordt versterkt. Vele woonhuizen, met name in de doorgaande straten, worden in de volgende jaren op straatniveau van een winkelpui voorzien. Na 1960 krijgt de as Oude Markt-Heuvel een echte city-functie, hetgeen onder meer leidt tot de bouw van grote warenhuizen door landelijke winkelketens.
De grootscheepse sanering van de textielindustrie sinds 1960 heeft geleid tot vrijwel algehele sloop van de fabrieken in dit stadsdeel. Niet alleen faillissementen, maar ook overplaatsingen naar het nieuwe industrieterrein Tilburg-Noord liggen aan de sloopactiviteiten ten grondslag. De wolwasserijen verdwenen deels door verminderde afzet, maar vooral ook vanwege de steeds hogere milieu-eisen. De meeste terreinen zijn door de gemeente in het kader van de stadsvernieuwing opgekocht, waarna de bebouwing verwijderd werd ten faveure van pleinaanleg (Pieter Vreedeplein) of sociale woningbouw, zoals de complexen Wingerdhoek en Bodehof. Het laatste plan werd deels gerealiseerd op het fabrieksterrein van Jurgens Textiel N.V. dat in 1976 als een der laatsten de poorten sloot.
- Huidig ruimtelijk karakter
Ondanks het geheel ontbreken van een stedenbouwkundig plan en de ronduit gebrekkige afstemming van de bouwactiviteiten, maakt het gebied Stadskern/Heuvelse Akkers toch een coherente indruk. Enerzijds is dit een gevolg van de, ondanks het grote oppervlak, korte bouwperiode; anderzijds is het een gevolg van de deels op oudere ontwikkelingen geënte stedenbouwkundige structuur, waarin de min of meer 'toevallig' ontstane rasterstructuur met hoofdstraten een uiterst prominente rol speelt. Het 'laisser faire, laissez passer'-beleid van de overheid had tot gevolg dat initiatiefrijke fabrikanten, speculanten en beleggers in de tussen de hoofdassen gesitueerde 'achterterreinen' nagenoeg vrij spel hadden. Daarentegen was de regelgeving voor de bebouwing aan de doorgaande straten zodanig, dat de totstandkoming van een samenhangende particuliere bebouwing hier gegarandeerd was.
De hoofdstraten met hun doorgaande, uniforme bebouwing schermen als het ware de achterterreinen af, waardoor het huidige ruimtelijke karakter grote verschillen laat zien. Enerzijds zijn er de brede hoofdstraten annex verkeersassen, met een prominente, doorgaande bebouwing met twee- en soms drielaags herenhuizen, meestal voorzien van zadeldaken, met de nok parallel aan de straat. Op een enkele uitzondering na zijn nergens voortuinen aangelegd: alle woonhuizen staan direct aan de straat. Wel waren alle huizen voorzien van een diepe achtertuin, die echter vaak gedeeltelijk of zelfs geheel met bedrijfsgebouwen bebouwd werd. In contrast daarmee heeft het grootste deel van de tussengelegen terreinen een rommelige aanblik, die desalniettemin, ondanks het gebrek aan samenhang tussen de individuele gebouwen, zeer karakteristiek is. Deels is dit gebrek aan samenhang ontstaan door het gebrek aan regelgeving, deels is het een gevolg van de latere stedenbouwkundige wijzigingen. De tracering en bebouwing van de straten is in alle gevallen tot stand gekomen vóór de Woningwet van 1902, die in 1904 resulteerde in nieuwe Tilburgse regelgeving. Vanaf dat moment werd een minimale straatbreedte van 8 meter voorschreven, terwijl de bouwhoogte maximaal anderhalf maal de breedte van de straat mocht bedragen. Het eerdere ontstaan van bijvoorbeeld de IJzerstraat, Antoniusstraat, Langestraat of Mariastraat laat zich, gezien het uiterst smalle profiel, gemakkelijk aflezen. In stadsvernieuwingsgebieden is dit profiel plaatselijk verbreed.
In sommige van de smallere zijstraten treft men een gedeeltelijk eveneens 'voorname' bebouwing aan, zoals in de Telefoonstraat (noordelijk deel) en de Poststraat, alhoewel hier van gemeentewege geen eisen werden gesteld. Hier is de tegenstelling tussen het 'scherm' met voorname bebouwing en de achterterreinen minder duidelijk te ervaren.
De voorname, doorgaande straten met een ouder tracé (Nieuwlandstraat, Noordstraat, deel Tuinstraat) hebben geen rechtlijnig beloop, in tegenstelling tot de 'nieuwe' straten (Stationsstraat, Willem II-straat, waardoor de vrijwel overal uniforme rooilijn plaatselijk geknikt is. Tevens heeft deze tracering tot gevolg dat het leggen van stedenbouwkundige accenten in de bebouwing, ter markering van hoeken of zichtassen, slechts sporadisch is toegepast. Veelal zijn het juist de inspanningen van commerciële bedrijven die deze opvallende bouwlokaties nog enig cachet geven: zie bijvoorbeeld de geveltoren van de Tilburgsche Bank op de 'vijfsprong' (as Tuinstraat), of de gevel en in het bijzonder de reclamezuil annex zendmast van Van Boxtel aan de Heuvelstraat (as Heuvelstraat). Daarnaast zijn veel hoekgevels ter plaatse van kruisingen afgeschuind, deels om een reclameschildering te dragen. Aan de Spoorlaan is door het nieuwe kantoor van de firma Interpolis (arch. A. Bonnema) een zichtas in oostelijke richting ontstaan. Het verdient aanbeveling bij de VINEX-herinrichting van de spoorzone dergelijke stedenbouwkundige accenten in de assen van de negentiende-eeuwse stadsuitleg meer te doen plaatsvinden, bijvoorbeeld in de as van Willem II-straat of Noordstraat.
Daarnaast zijn er in het gebied twee markante vijfsprongen (Fabriekstraat - Noordstraat - Utrechtsestraat, Noordstraat - Tuinstraat - Nieuwlandstraat - Stationsstraat), maar ook deze zijn veeleer het gevolg van een kosten/baten-analyse bij de in verschillende stadia door gemeenten en particulieren plaatsvindende grondaankoop, dan dat ze aangelegd zijn met het oog op het stedenbouwkundige effect.
In het gehele gebied werd nauwelijks openbaar groen voorzien. Afgezien van de voormalige Harmonietuin aan de Stationsstraat en de grotere particuliere tuinen (bijvoorbeeld langs de Fabrieksstraat) had het gehele gebied een stenig karakter. In de jaren '30 is een perceel op de vijfsprong tussen Noordstraat en Stationsstraat als klein Cottage-stijlplantsoen in gebruik genomen. Ook vandaag de dag concentreert de openbare groenvoorziening zich voornamelijk in de stadsvernieuwingsgebieden, waar schaarse laanbeplanting is aangebracht. Op de plaats van het gesloopte postkantoor, in de as van de Poststraat, is een klein plantsoen aangelegd. De verharding en ingebruikname als parkeerplaats van de oude harmonietuin, maar ook vele andere achtertuinen, hebben het stenige karakter versterkt.
- Te beschermen gezicht
Het beschermde gezicht heeft een duidelijke ruimtelijke afbakening ten opzichte van de omliggende gebieden. Aan de noordzijde hebben de spoorlijn en achterliggende Werkplaats vrijwel alle latere planontwikkeling geblokkeerd. Aan de oostelijke zijde wordt het gezicht begrensd door de achtererven aan de oostelijke zijde van de Heuvel, terwijl in het zuiden de achtergrenzen van de zuidelijke erven aan de Heuvelstraat, Oude Markt en Nieuwlandstraat-Noordstraat de begrenzing van het gebied vormen. Met name ten oosten van de Heuvel, ten zuiden van de Heuvelstraat en ten westen van de Nieuwlandstraat hebben grootschalige naoorlogse ontwikkelingen plaatsgevonden, waardoor het karakter van het gebied aldaar (tot omstreeks 1960 grotendeels industrieel) sterk is gewijzigd.
Ten gevolge van deze wijzigingen is de ruimtelijke en functionele relatie met de directe omgeving sterk gewijzigd. Waar het gebied, gesitueerd tussen Heuvel-Kerk en station, eens een gunstige vestigingsplaats was voor fabrikanten, notabelen, handelaren en arbeiders die nauwelijks meer een plaats konden vinden in de Tilburgse lintbebouwing, en dientengevolge een functioneel zeer gemengd karakter had, behoort het gebied thans tot de oude kern van Tilburg. De wijk heeft nog steeds bij uitstek een woonfunctie, maar de industrie is er verdwenen, op een groot deel van het begane grondniveau zijn winkels gevestigd, en door de grootschalige naoorlogse bouw van etagewoningen aan de westelijke zijde (Vincentiusstraat) en zuidelijke zijde (Koningsplein) krijgt het gebied steeds meer een horeca- en winkelfunctie. De flat 'Katterug' met het Koningsplein, aan de zuidelijke zijde ter hoogte van de Willem II-straat aan het gebied grenzend, is een residu van het grootschalige stedenbouwkundige plan 'Koningswei', dat op verzoek van de gemeente omstreeks 1965 door het architectenbureau Van de Broek en Bakema is ontwikkeld. Aan de zijde van de Spoorlaan vindt (soms grootschalige) kantoorontwikkeling plaats. De komst van hoogspoor, met viaducten heeft de barrièrewerking van de spoorlijn niet kunnen opheffen.
- Nadere typering te beschermen waarden
In het gehele beschermde gebied is de historisch-ruimtelijke structuur, dat wil zeggen het historische patroon van straten, stegen en open ruimten, in samenhang met de schaal van de bebouwing alsmede de verkavelings- en bebouwingsstructuur en in het algemeen ook de vormgeving van de bebouwing van belang. In het gebied is daarnaast de resterende historische profilering en inrichting van de openbare ruimte van belang. Meestal is de historische driedeling van het straatprofiel gehandhaafd (rijbaan, met aan weerszijden aan de voorgevels grenzende trottoirs), zij het dat de eerste vaak ten koste van de laatste is verbreed.
Het karakteristieke onderscheid in ruimtelijke opbouw tussen het onregelmatige, deels op oudere structuren gebaseerde raster met hoofdstraten, waaraan een stedelijke, prominente bebouwing, en de achterstraten met eenvoudiger bebouwing, dient gehandhaafd te blijven. Van belang is dat met name op de achterterreinen een afwisselende bedrijfsmatige bebouwing aanwezig blijft. Naast de architectuur uit zich dit verschil in ruimtelijke opbouw ook in de parcelering: daar waar aan de Spoorlaan, Stationsstraat en Willem II-straat brede en relatief diepe bouwkavels werden verkocht, zijn deze langs bijvoorbeeld de Telefoonstraat, Antoniusstraat en Mariastraat ondiep en relatief smal. Opvallend is dat de percelen langs de oudste bebouwde straten (Stationsstraat, Nieuwlandstraat, Spoorlaan, Willem II-straat) tevens het diepste zijn. Met name het contrast met het later aangelegde, in de bestaande stedelijke structuur ingepaste westelijke deel van de Tuinstraat is groot.
Binnen het gebied ligt een flink aantal gemeentelijke en rijksbeschermde monumenten. In deze categorie zijn vooral de herenhuizen aan de voorname straten goed vertegenwoordigd. Daarnaast zijn verschillende winkels, horeca-panden en kerk- en bedrijfsgebouwen voor bescherming voorgedragen. Alleen de laatste zijn aan de 'achterstraten' gesitueerd.
De bebouwing langs de voornaamste straten is uniform van karakter, meestal tweelaags, gedekt door een laag zadel- of schilddak, belegd met pannen, of een platdak met schilden, voorzien van (kunst-) leien. De voorgevels van deze herenhuizen hebben een regelmatige indeling met normaliter drie of vijf vensterassen, vaak met in stuc omlijste, verticaal geplaatste lichtopeningen, terwijl de gevels meestal zijn opgetrokken in (soms later gewit) schoon metselwerk. In enkele straten (Nieuwlandstraat, Stationsstraat) komen relatief veel gepleisterde gevels voor. In de meeste gevallen betreft het laat negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse, individueel tot stand gekomen panden, waarvan de gevels spaarzaam versierd zijn met gepleisterde banden, strengpersstenen of stucwerk. De grotere woonhuizen, met name in de Stationsstraat, hebben een geprononceerde ingangspartij, waarboven een balkon. Op de achterterreinen is de gemengde bebouwing meestal afwisselend een- en tweelaags, met gevarieerde nokrichting. Veelal zijn de panden gewijzigd of gerenoveerd.
- Waardering
* cultuurhistorische waarden: het gebied heeft belang als bijzondere uitdrukking van een sociaal-economische ontwikkeling;
* historisch-ruimtelijke of stedenbouwkundige waarden: het gebied heeft belang wegens de bijzondere samenhang van functies, schaal, verschijningsvorm van bebouwing, wegen en open ruimten, mede in relatie tot de lokale ontwikkelingsgeschiedenis; het gebied heeft belang wegens hoogwaardige ruimtelijke, esthetische en functionele kwaliteiten, op basis van een herkenbaar stedenbouwkundig concept;
* situationele waarden: het gebied heeft belang vanwege de bijzondere samenhang van historisch-ruimtelijke en structurele kwaliteiten van bebouwde en onbebouwde ruimten in relatie tot hun stedelijke omgeving; het gebied heeft belang wegens de hoogwaardige kwaliteit van de aanwezige bebouwing (monumenten) en hun groepering in relatie tot hun stedelijke omgeving;
* gaafheid /herkenbaarheid: het gebied heeft belang wegens de herkenbaarheid en gaafheid van de historisch-ruimtelijke structuur, bebouwing en functionele opzet als geheel;
* zeldzaamheid: het gebied is deels van belang vanwege de unieke verschijningsvorm vanuit historisch-ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt.
- Motivering
De stationswijk te Tilburg is de structureel gaaf bewaard gebleven eerste stadsuitbreiding van Tilburg, waarbij in plaats van het verlengen en verdichten van de lintbebouwing werd getracht een 'compacte' wijk tot stand te brengen. De lokale overheid beperkte haar bemoeienissen tot de aanleg, dan wel bestrating van de voornaamste straten. De markt (beleggers, notabelen en fabrikanten) had vrij spel bij de verdere inrichting, hetgeen geresulteerd heeft in een ad-hoc ingericht stadsdeel met oorspronkelijk een prominente ruimtelijke en sociale segregatie, met enerzijds een homogene bebouwing van herenhuizen langs de hoofdstraten, en anderzijds een sterk gemengde, voorheen grotendeels industriële bebouwing op de achterterreinen.
Het stadsdeel heeft de combinatie van historisch-ruimtelijke structuur en bebouwing grotendeels behouden, zij het dat het gros van de textielfabrieken inmiddels vervangen is door sociale woningbouw. De sterke functionele verscheidenheid rond de achterstraten is daardoor voor een deel verloren gegaan
De wijk is van belang als goed voorbeeld van een gaaf bewaard gebleven stationswijk, waarbij de kracht van het ensemble voornamelijk gelegen is in de structurele en visuele samenhang van bebouwing en structuur, waarin de latere wijzigingen van ondergeschikte aard zijn.
5.2 Cultuurhistorische Waarden
Tot ver in de negentiende eeuw is het gebied van De Tilburgse stadskern in gebruik als akkerland en stond het bekend als de Heuvelse Akkers. Langs de periferie van het gebied hebben zich in de late middeleeuwen straten ontwikkeld die eeuwenlang het beeld hebben bepaald. Tot deze middeleeuwse structuren behoren de Noordstraat, de Nieuwlandstraat en de Heuvelstraat. Al in de tweede helft van de zeventiende eeuw worden daarbij de Nieuwlandstraat en de Heuvelstraat verhard. Deze straten verbonden de middeleeuwse herdgangen met elkaar. De belangrijkste herdgangen in het gebied waren Kerk (het gebied rondom de huidige Oude Markt) en de Heuvel. Het gebied ten zuiden van de Heuvelstraat bestond uit akkerland dat slechts door enkele oude akkerpaden werd doorsneden. Een deel van deze akkerpaden zou in de tweede helft van de negentiende eeuw benut worden in het nieuwe stratenpatroon voor het gebied.
De aanleg van de spoorlijn Breda-Tilburg en de bouw van het station in 1863 markeren de start van een belangrijke ontwikkelingsfase voor het gebied en brengen de noodzaak met zich mee voor een goede verbinding met het kerkelijke en administratieve stadscentrum. Hiervoor werd een nieuw stratenpatroon tussen het spoor en de kernen Kerk en Heuvel ontworpen. De belangrijkste straten hierin waren de Zuider parallelweg (vanaf 1881 Spoorlaan), De Comediestraat (vanaf 1881 Willem II straat) en de Stationsstraat die aantakte op de Nieuwlandstraat en zo de meest logische verbinding met het centrum zou gaan vormen. De invulling van de belangrijkste straten in het gebied komt onder gemeentelijke regie en voorschriften tot stand. Enkele van de oude akkerpaden als Langestraat en Donkerstraat werden in de structuur of in enkele van de nieuw aan te leggen straten opgenomen. De belangrijkste oost-west verbinding werd gevormd door de in twee fasen aangelegde Tuinstraat die ook weer deels de bestaande tracés van oude akkerpaden benutte. Omstreeks 1900 is de aanleg van het straten patroon nagenoeg voltooid.
De noodzaak voor uitbreiding werd ingegeven door de ontwikkeling die Tilburg in de loop van de eeuw voor ca 1850 had doorgemaakt. De vanouds naast en verweven met de landbouw bestaande (huis)wolnijverheid was vanaf de helft van de achttiende eeuw geëvolueerd tot een moderne industriële bedrijvigheid. Deze bracht welvaart, die vervolgens zowel door geboorteoverschot als immigratie vooral vanuit de direct omgevende regio zorgde voor een bevolkingsexplosie en het ontstaan van een stelsel van verzorgende en de economische structuur ondersteunende functies. Zowel voor bedrijfsgebouwen als voor woningbouw was binnen de netwerkstructuur voldoende plaats. Voor bij het stedelijk karakter horende functies moest daarbinnen liefst dicht bij het centrum ook ruimte worden gezocht. Het vanouds agrarisch bepaalde verbindende wegenstelsel kon slechts een locale of beperkt regionale functie vervullen. Naast de spoorlijn en veel later het kanaal leidde dat tot de aanleg van op het stadscentrum (het oude Kerk en Heuvel) gerichte interlokale wegen aansluitend op het nationale en zelfs internationale wegenstelsel (Bosscheweg, Bredaseweg en Goirleseweg). De Parallelweg, de huidige Spoorlaan, had (zij het in beperkte mate) een functie als alternatieve oost-west verbinding tussen die interlokale aansluitingen op het wegenstelsel van het stadshart. Daarmee werden voor de ontwikkeling van de 'Heuvelse Akkers' de richting en het karakter van overloopgebied van de economische (middenstand, handel en kleine bedrijvigheid) en sociaal/representatieve functies van het centrum naar de belangrijkste verkeersfuncties bepaald.
De bouwactiviteit wordt ingezet vanuit de straten aan de rand van de Heuvelse Akkers. Aan de zuidzijde, vanuit de Heuvelstraat worden in de periode 1845-1862 woningen gebouwd. Het betreft hier uitsluitend arbeiderswoningen. Deze bebouwing strekt zich verder langs paden die inmiddels zijn omgedoopt tot Langestraat en Korte Tuinstraat. Vanaf 1860 worden er huizen gebouwd langs de Magazijnstraat. In deze periode zijn er ook enkele fabrieken gebouwd: langs het Tuinpad vlak bij de Heuvel, langs het Langepad en langs de latere Stationsstraat. De oudste bebouwing vindt voor een belangrijk deel in de buurt van deze fabrieken plaats. In de jaren '60 van de negentiende eeuw ligt het zwaartepunt in het gebied tussen de Willem II straat en de Heuvelring: langs de Telegraafstraat, de Tuinstraat en het Vreedepad. Na aanleg van de Willem II straat raakt dit gebied steeds verder vol. Dan komen er woningen langs twee nieuwe straten: de IJzerstraat en de Telegraafdwarsstraat. In dit gebied komen ook diverse werkplaatsen, fabrieken en magazijnen. Na 1870 vormt de aanleg van de Poststraat tot verder uitbreiding van de bebouwing, naast uitbreiding van de bebouwing langs de Langestraat, Korte Tuinstraat en Stationsstraat. Vanuit de Poststraat richt de bebouwing zich naar het zuiden langs het Langepad en langs twee nieuwe straten: Antoniusstraat en Telexstraat. In al deze gevallen heeft de gemeente geen enkele invloed uitgeoefend op de bebouwing. Al deze straten zijn dan nog onverhard. In de door de gemeente aangelegde straten komt de bebouwing pas nadat de straat aangelegd is. De bouwers zijn in deze straten niet vrij in de keuze van hun bouwplan. Vanuit het station komende moest een bezoeker de indruk krijgen in een heuse stad te zijn beland. De Spoorlaan, Stationsstraat en Willem II-straat worden brede straten waar grote, aanzienlijke huizen het beeld moeten gaan bepalen.
De kopers zijn verplicht om binnen 2 jaar na tekening van de akte van overdracht een huis te bouwen met tenminste één verdieping. Ook zijn de kopers verplicht de gevels door de gemeenteraad te laten goedkeuren. De gemeente streefde er in deze straten na geen open plekken te laten. Als er aan de straatzijde een tuin aangelegd werd, moest het terrein met een “sierlijk ijzeren hek” worden afgesloten. Door de sturing van de gemeente in een paar straten is er verschil in bouwstijl en karakter tussen de straten die door of op initiatief van particulieren aangelegd zijn en straten die de gemeente aanlegde. Zo is er duidelijk onderscheid zichtbaar tussen de twee elkaar kruisende hoofdstraten (Willem II-straat en Tuinstraat) alsmede de begrenzende Spoorlaan enerzijds en de kleinere verbindingsstraten anderzijds. Zo was er vanzelf sprake van een zekere functiescheiding: handelskantoren, representatieve woningen en winkels alsmede verzorgende functies versus eenvoudiger woningen, kleinere middenstand en bedrijfjes. In de Willem II straat wordt in 1870 een nieuw post- en telegraafkantoor gebouwd en in 1874 een synagoge. In eind zeventiger jaren van de 19e eeuw worden 2 sociëteitsgebouwen gebouwd: Souvernir des Montagnards in de Willem II straat en de Nieuwe Koninklijke Harmonie in de Stationsstraat. Eind 19e eeuw wordt het gebouw van de Gildebond in de Tuinstraat gebouwd. Op bepaalde punten in het gebied zag de textielindustrie nog kans terrein te veroveren of te handhaven voor grootschalige industriële bebouwing. Dit leidde tot haaks op bovenstaande ontwikkeling staande invulling van deelgebiedjes.
Aan de Oude Markt wordt kort na de restitutie aan de katholieken in 1822 het bestaande kerkgebouw opnieuw opgetrokken. Bij een verbouwing in 1895 krijgt het gebouw zijn karakteristieke neogotische uiterlijk. Ook in de Heuvelstraat verschijnt in 1823 een kerkgebouw; de Nederlands hervormde Pauluskerk. Aan de Heuvel wordt in verschillende bouwfases de St. Jozefkerk opgetrokken naar ontwerp van de architect Henri van Tulder. In de decennia daarna wordt met name aan de Veemarktstraat aan de parochie gerelateerde architectuur opgetrokken met onder meer een schoolgebouw, een patronaatsgebouw en een gebouw voor de Vincentiusvereniging.
In de periode 1900-1960 vinden in het gebied slechts weinig wijzigingen plaats. Omstreeks 1920 wordt het gebied onderdeel van het centrum. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de winkelfunctie van het gebied wordt versterkt. Veel woonhuizen, met name in de doorgaande straten, worden in de volgende jaren op straatniveau van een winkelpui voorzien. Na 1930 krijgt de as Oude Markt – Heuvel (Heuvelstraat) een echte cityfunctie, hetgeen onder meer leidt tot de bouw van grote warenhuizen door landelijke winkelketens.
De grootscheepse sanering van de textielindustrie in de periode na 1960 leidt tot vrijwel algehele sloop van deze bedrijven in dit stadsdeel. De meeste terreinen zijn door de gemeente in het kader van de stadsvernieuwing opgekocht, waarna het terrein gebruikt werd voor sociale woningbouw (Bodehof en Wingerdhoek) of pleinaanleg. Het Pieter Vreedeplein is het resultaat van de verwijdering van zo'n 'fremdkörper'.
Algemene Karakteristiek
De stedenbouwkundige karakteristiek van de binnenstad weerspiegelt in sterke mate de bovenbeschreven historisch ruimtelijke dynamiek van een gebied dat in veertig jaar veranderd is van akkergebied in een stadswijk. De door de gemeente aangelegde straten stralen de sfeer en grandeur uit die men van een stad verwacht. In de overige straten, veelal op trajecten waar voorheen eeuwenoude voetpaden lagen, hebben particuliere bouwactiviteiten plaatsgevonden. De gemeente heeft zich hier volledig afzijdig gehouden. Hier verschijnt een gevarieerd type bebouwing, echter overwegend voorzien van rijk gedetailleerde voorgevels, evenals in de door de gemeente gestuurde straten. Daartussen zijn de na sloop vrijgekomen fabrieksterreinen ingevuld met woningbouw (vanaf 1960). Op enkele plaatsen (Heuvel, noordwestzijde Stationsstraat, Spoorlaan) zijn na sloop van bestaande bebouwing, percelen samengevoegd ten behoeve van grootschalige kantoor of winkelfuncties.
Typerend voor de hele binnenstad is dat er een veelheid aan bouwstijlen te vinden is: neostijlen: classicistisch, neo renaissance, neobarok, Jugendstil, Amsterdamse School, Nieuwe Zakelijkheid.
Straten die met welstandseisen van de gemeente aangelegd zijn:
- Willem II straat
- Stationsstraat
- Tuinstraat: deel Langestraat tot Stationsstraat/Nieuwlandstraat
- Spoorlaan.
Karakteristiek:
Aaneengesloten straatwand, statige huizen.Bebouwing aan de rooilijn. Grotendeels gelijke goothoogte. De bouwmassa van de gebouwen aan de straten die door de gemeente aangelegd zijn vertonen dezelfde kernmerken: 2 hoge lagen of 3 lage lagen met een kap, de kap evenwijdig aan de voorgevel. Zo kent de Stationsstraat veelal huizen met een breedte van 5 traveeën, waarbij de ingang centraal geplaatst is. De voorgevelopbouw kent een verticale geleding (soms met uitzondering van de zolderlaag), een hogere begane grond en een lijstgevel. De lijstgevels hebben een directe en onlosmakelijke relatie met de kapafdekking. De lijstgevel is de rijk vormgegeven gootconstructie en vormt tegelijkertijd een heldere en markante beëindiging van de gevel. De gevels hebben een (hardstenen) plint. Het materiaalgebruik van de gevels varieert van gepleisterd (Stationsstraat, Willem II straat) tot baksteen (Tuinstraat). De gevels zijn rijk gedecoreerd dmv versierde kroonlijsten met consoles, spekbanden, balkonnen met balustrades, kroonlijsten met (blinde) ramen. De ramen hebben geprofileerde stuclijsten, vaak met krulvormige bekroningen. Kapvormen: mansardekappen met gedecoreerde dakkapellen. Zadeldaken en daken met dakschilden aan vier zijden, meestal voorzien van dakpannen.
Door particulieren bebouwde straten, geen welstandseisen:
- Poststraat
- Tuinstraat (Willem II straat tot Langestraat)
- Mariastraat
- Antoniusstraat
- Telexstraat
- Langestraat
- IJzerstraat
- Telefoonstraat
- Noordstraat
Karakteristiek:
Zowel bebouwing van 1 laag als van 2 lagen met kap, met een enkel hoger accent (pakhuis in Telefoonstraat). Bebouwing aan de rooilijn, met enkele uitzonderingen (Poststraat: pand met voortuin). In tegenstelling tot de door de gemeente geregisseerde straten zijn in deze straten zowel dwarse als diepe huizen te vinden. In de Telexstraat, Antoniusstraat, Telegraafstraat dwarse eenlaags huizen met kap afgewisseld met tweelaags huizen. De voorgevelopbouw bestaat uit twee of drie vensterassen bij diepe huizen of meer bij dwarse huizen. Veelal verticale vensteropeningen, bij de statige huizen een hogere begane grond. De lijst van de lijstgevel is de meer of minder rijk vormgegeven gootconstructie en vormt tegelijkertijd een heldere en markante beëindiging van de gevel.Kapvormen: mansardekappen met gedecoreerde dakkapellen. Zadeldaken en daken met dakschilden aan vier zijden, meestal voorzien van dakpannen.
Omdat de straten in een ruimer tijdsbestek bebouwd werden dan de door de gemeente geregisseerde straten, is hier een scala aan bouwstijl te herkennen: neostijlen, Jugendstil, Nieuwe zakelijkheid etc. Mode ontwikkelingen manifesteerden zich in geveldetailleringen en winkelpuien. Opvallend is dat zowel bij de statige huizen als bij de eenvoudigere woonhuizen veel zorg aan de geveldetaillering besteed werd: gemengd gebruik van natuursteen- en baksteenmetselwerk, voeg- en pleisterwerk, pleisterdecoratie, vensterdetaillering, dakkapellen zijn hiervan voorbeelden. Het geleidelijk doorvoeren van de scheiding van de functies handel en wonen gaf de aanzet tot de ontwikkeling van een winkelpui, waarin deuren voor winkel en woning en toonkasten of etalages geïntegreerd werden vormgegeven. Wel bleef gestreefd worden naar een harmonieuze samenhang tussen onder- en bovengevel.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Bestaand Watersysteem
Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom. Daardoor valt het onder het beheergebied van het waterschap de Dommel.
Terreinhoogte
Het terrein ligt op ongeveer 15,00 m + NAP, waarvan het merendeel in een relatief hogere rug, dan het in noordelijke richting dalend terrein van de omliggende Oude Stad. Het terrein nabij de Spoorlaan ligt op gemiddeld 14,50 m + NAP en de nabijheid van het Piusplein iets lager dan 4,00 m + NAP.
Bodem en grondwater
Uit globaal onderzoek blijkt de bodemopbouw over het algemeen te bestaan uit lemig zand; in de ondiepe ondergrond bevinden zich plaatselijk leemlagen die nauwelijks water doorlaten. Dit overwegend tot sterk waterremmend effect kan lijden tot schijngrondwaterspiegels.
De maatgevende grondwaterstand is ingeschat op basis van beschikbare gegevens op tussen ongeveer 12,75 m + NAP, in het zuidwesten, en 12,45m + NAP, in het oosten. De gemiddelde grondwaterstanden fluctueren tussen 11,55 m + NAP, in het zuiden, en 11,30 m + NAP, in het noordoosten. Het grondwater stroomt globaal in noordoostelijke richting. Met maatgevende grondwaterstanden van ruim 1 meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.
Oppervlaktewater en riolering
In of net buiten het plangebied, bevindt zich geen relevante waterpartijen. Op ongeveer 400 m ligt de Piushaven, met een nagenoeg vast peil van ongeveer 12,50 m + NAP.
In de bestaande situatie is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Het afvalwater stroomt richting de zuiveringsinstallatie Tilburg, via het eindgemaal Moerenburg (voormalige zuiveringsinstallatie Tilburg Oost), beide in beheer van het waterschap De Dommel. Het plangebied in de bestaande situatie volledig gerioleerd.
In het gebied van de Magazijnstraat, Spoorlaan en een deel van het Pieter Vreedeplein, is het regenwater afgekoppeld van de gemengde riolering. Dit regenwatersysteem is aangelegd in het kader van de Spoorzone. Het regenwater van (voornamelijk) daken wordt verzameld tot een doorlatend riool in de Spoorlaan, waar het water infiltreert in de bodem. Het Harmonieterrein en delen van het park Schoolstraat zijn ook afgekoppeld.
Functies
Waterschappen De Dommel alsook Brabantse Delta, voeren een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.
In het Provinciaal Waterhuishoudingplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend. Dit vooruitlopend op de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) waarin wateren dienen te zijn onderverdeeld naar typologie. Hierbij zal aquatische ecologie een prominent item zijn.
Het beleid van beide waterschappen is in grote lijnen weergegeven in de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005 en in werking is sinds 17 september 2005), en in de Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta (d.d. 29 juni 2005).
Uit de Keurkaarten blijken geen oppervlaktewateren met bijzondere waarde binnen het plangebied aanwezig te zijn.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Beleidskader water
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zoals verwoord in het Waterplan en het Waterstructuurplan zijn nog steeds actueel. Het Waterplan, waterstructuurplan en het Gemeentelijk Rioleringsplan worden geactualiseerd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR). Dit thematische structuurvisie bevat het gemeentelijk rioleringsplan voor het planperiode 2010 - 2015, en de speelregels om duurzaam om te gaan met het watersysteem voor de ruimtelijke plannen.
Bij het formuleren van de bovengenoemde gemeentelijke beleidsstukken zijn de waterpartners actief betrokken. De paragraaf waterhuishouding en riolering is gebaseerd op gemeentelijk waterbeleid, en dan ook impliciet op het rijks-, het provinciale en het regionale beleid. Het concept is eerst voorgelegd aan de waterbeheerders, waarna zij instemden met de vastgestelde visie en uitwerking.
Afwegingen
Voor alle bouwinitiatieven, herstructureringen, en grote renovaties is het vastgestelde beleid het kader voor de afwegingen voor het watersysteem. In de Structuurvisie Water en Riolering zijn samen met de waterbeheerders deze afwegingen gedaan, en verwoord in referentiebeelden en beleidskeuzes. Voor het bestaande stedelijk gebied is het afkoppelen van regenwater een speerpunt. Waar, waarom en hoe af te koppelen is vastgesteld in een visie, concreet gemaakt in een opgave, en uitgewerkt in een strategie. Daarbij worden afkoppelgebieden aangewezen, waar de komende tijd actief afgekoppeld zal worden. Daarnaast is ook vastgesteld dat er ook afgekoppeld wordt in het kader van grote renovaties, stadsvernieuwing en grote bouwplannen, het regenwater afgekoppeld wordt van de gemengde riolering.
De gekozen strategie houdt is het regenwater te verzamelen via gescheiden riolering, verder transporteren door middel van transportleidingen (blauwe aders) tot zogenaamde waterparken. Het regenwater wordt daarin geretendeerd, geïnfiltreerd en gedoseerd teruggegeven aan het milieu. Het toepassen van deze principes in complexe plannen is doorgaans maatwerk.
6.3 Watertoets
Behalve de bijdrage bij de afwegingen van de Structuurvisie Water en Riolering, is het plan in verschillende stadia voorgelegd aan de waterbeheerder, het waterschap De Dommel. De laatste versie van de waterparagraaf is aangeboden, via de e-mail van 28 september 2009. De Dommel leverde tijdens de totstandkoming van de waterparagraaf op- en aanmerkingen, welke zijn verder verwerkt in de definitieve waterparagraaf.
De Dommel stemt voorlopig in met deze waterparagraaf, zoals verwoord in haar brief met kenmerk U-09-08714, d.d. 30 november 2009.
Hoofdstuk 7 Milieuparagraaf
7.1 Algemeen
Dit hoofdstuk geeft weer hoe de wettelijke kaders en het gemeentelijk milieubeleid een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de bestemmingsplan regels. De volgende onderwerpen komen aan de orde: milieuhinder bedrijven, externe veiligheid, geluid, lucht, bodem.
Voor het plangebied Binnenstad wordt een bestemmingsplan vastgesteld. De voornaamste reden is het planologisch regelen van rijksbeschermd stadsgezicht. Het plan is voor het grootste deel een conserverend bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt de huidige situatie vastgelegd.
7.2 Milieuhinder Bedrijven
Het plangebied omvat de oude binnenstad waaronder o.a. het winkelgebied, een deel van het Horeca-concentratie gebied en het 'dwaalgebied'. Voor het laatste gebied is de ambitie van de gemeente Tilburg om het enerzijds te verlevendigen en anderzijds te zorgen voor voldoende rust- en verblijfsmogelijkheden. Doel is te zorgen voor een prettig woonklimaat en een sociale veilige omgeving. Om dit doel te bereiken wil de gemeente goede randvoorwaarde scheppen om zo initiatieven in het gebied mogelijk te maken die een bijdrage leveren aan deze doelstelling. Ook voor het winkelgebied geldt dat er een menging is van wonen, werken en winkelen. Om dergelijke initiatieven en woningen naast elkaar te kunnen laten bestaan wordt voor de bestemmingen "Centrum - Binnenstad" en "Gemengd - Binnenstad" gebruik gemaakt van de bedrijvenlijst functiemening uit het boekje "bedrijven en milieuzonering" van de VNG (uitgaven 2009). Deze lijst kan toegepast worden voor een gebied dat zich kenmerkt door een sterke mate van functiemenging waarin woningen, winkels, kleine bedrijven en horeca tot de mogelijkheden horen. Uitzondering hierop vormen de als "(gestapeld)wonen" bestemde gebieden, dit zijn rustige woonwijken. In deze wijken worden dan ook uitsluitend wijkgebonden voorzieningen toegestaan.
Alle bedrijven in het plangebied zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht over de milieucategorie (hiervoor is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" 2009) waarbinnen het bedrijf valt, hun activiteiten en de opslag van gevaarlijke stoffen. De inventarisatie is gebruikt om de bestaande bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele strijdigheid met de bestemmingsbepaling te signaleren.
Bij de bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging' behoort tevens een lijst met opslagen en voorzieningen. Dit is geen zelfstandige lijst maar moet gezien worden als een aanvulling op de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging'. De lijst is aangepast aan het gebied en de gebruikte systematiek voor de overige bedrijvigheid. Activiteiten uit deze lijst kunnen lijden tot een verzwaring van de milieucategorie van een bedrijf.
Het bestemmingsplangebied heeft in hoofdzaak een beheermatig karakter. Er wordt vanuit gegaan dat alle bedrijven voldoen aan de voorschriften uit de milieuvergunning of Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is echter op basis van de hun activiteiten (milieucategorie) en de bestemmingsbepaling niet wenselijk op het betreffende adres. Deze bedrijven zijn met een afzonderlijke aanduiding in het plan opgenomen. Op basis hiervan mag een dergelijk bedrijf haar bestaande activiteiten voortzetten. Zodra deze bedrijven hun activiteiten beëindigen, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de bestemmingsbepaling hoort. In het plan is een bijlage opgenomen met een lijst van bedrijven met een afwijkende milieucategorie.
In het gebied zijn verder nog twee activiteiten aanwezig die niet passen binnen de bedrijvenlijst functiemening. Beide activiteiten worden met een directe bestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Het betreft de brandweer inclusief alle reparatie werkzaamheden aan de Fabriekstraat en het benzineverkooppunt (zonder LPG) aan de Noordhoekring. De brandweer zit al een geruime tijd op deze locatie en zorgt samen met de posten Vossenberg, Udenhout en Berkel-Enschot voor een goede bereikbaarheid voor het gehele grondgebied van de gemeente Tilburg. De inrichting is ingepast in de huidige omgeving. Ook het benzineverkooppunt (zonder LPG) is een gewenste activiteit in het gebied waardoor wordt voorzien in een goede spreiding met benzineverkooppunten binnen Tilburg. Voor deze inrichting wordt aan de richtafstanden voldaan uit het boekje Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Omdat beiden activiteiten gewenst zijn in het centrum en ingepast zijn in de huidige omgeving worden deze bedrijven positief bestemd.
Voor de horecagelegenheden is aansluiting gezocht bij de indeling zoals vermeld in de planvoorschriften. Gezien de aard en samenstelling zijn horeca 1 en 2 inrichtingen die vanuit milieu oogpunt in te passen zijn in een gemengd gebied waarin woningen afgewisseld worden met diverse andere activiteiten. De gebieden waar een concentratie is van horecagelegenheden vallen onder de bestemming 'Centrum-Horeca'. Deze bestemming is gegeven aan de inrichtingen die liggen binnen het horecaconcentratie gebied. Dit gebied is zodanig gesitueerd dat hier activiteiten t/m horeca 3 mogelijk zijn. De Horeca 1 en 2 inrichtingen zijn gezien hun aard en samenstelling met het treffen van extra voorzieningen in te passen in de bestemmingen "Centrum - Binnenstad" en "Gemengd - Binnenstad". Deze inrichtingen vallen onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit). Door het treffen van (akoestische)voorzieningen kan het horecabedrijf voldoen aan de normen uit het besluit. Op basis van het bestemmingsplan kan nieuwvestiging van horeca 1 en 2 inrichtingen binnen de bestemmingen "Centrum - Binnenstad" en "Gemengd - Binnenstad" alleen plaats vinden met afwijkingsmogelijkheid dan wel wijzingsbevoegdheid.
7.3 Externe Veiligheid
7.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen) en de opslag van vuurwerk. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten, regelingen en andere documenten. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" 2004;
- Circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" 1984;
- Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandgare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991;
- Brief "Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode" d.d. 5 augustus 2008 (Ministerie van VROM);
- Document "Risicoafstanden buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3" van augustus 2008 (RIVM).
Daarnaast is op 28 augustus 2009 het ontwerp van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gepubliceerd, met bijbehorende aanbiedingsbrief. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
De normen in de genoemde documenten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
7.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar (dat wil zeggen een overlijdenskans per jaar van 1 op een miljoen). Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour ). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
7.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
7.3.4 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied. Het bestemmingsplan maakt voorts geen ontwikkelingen mogelijk, die een vergroting van het groepsrisico met zich brengen.
Hierdoor is er geen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.
7.3.5 Evenementen
Met betrekking tot externe veiligheid kan worden aangegeven dat de personendichtheid tijdens een evenement ter plaatse sterk wordt verhoogd. Echter, daar deze evenementen niet op structurele basis plaatsvinden, zal dit geen invloed hebben op het groepsrisico. Immers, de kans op een ongeval blijft gelijk en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van een gevaarlijke stof zal op jaarbasis niet significant verhogen door incidentele evenementen.
7.3.6 Vuurwerk
Binnen een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en de opslag van professioneel vuurwerk. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk in het plangebied.
Het bevoegd gezag kan voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden afwijken van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
Binnen de veiligheidsafstanden van bestaande en nieuw te vestigen (buffer)bewaarplaatsen van consumentenvuurwerk mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd of aangelegd.
Bijlage 3B van het Vuurwerkbesluit: 1.2 a: Bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht te worden genomen. 1.2 b: Binnen de veiligheidsafstand in voorwaartse richting , het vrijwaringgebied daaronder niet begrepen, mag in afwijking van onderdeel a een kwetsbaar object aanwezig zijn of geprojecteerd zijn, indien tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en dat object een scheidingsconstructie aanwezig is: - waarvan de brandwerendheid niet lager is dan 60 minuten; - waarin zich geen opening, raam of deur bevindt; -die, voor zover het een verticale scheidingsconstructie betreft, vervaardigd is van metselwerk, beton of cellenbeton. |
7.3.7 Uitwerking ten aanzien van het plangebied
Risicobronnen
Er zijn op dit moment twee risicobronnen geconstateerd binnen het bestemmingsplangebied. De eerste is de spoorlijn op Tilburg Centraal station waarover aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het bestemmingsplangebied bevindt zich in het invloedsgebied van deze spoorlijn. Er is echter geen PR 10-6 contour geconstateerd binnen het bestemmingsplangebied.
De andere risicobron in het bestemmingsplangebied is de verkoop van consumenten vuurwerk aan de Stationsstraat 23. Op dit verkooppunt is het Vuurwerkbesluit van toepassing. De opslag bedraagt minder dan 10.000 kilo. De inrichting voldoet aan punt 1.2 uit bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit (zie onderstaand kader)
Aanvullende voorschriften
Binnen het bestemmingsplan zijn een aantal wijzigingen voorzien ten opzichte van het huidige vigerende bestemmingsplan. Een groot aantal bestemmingsvlakken wordt in het nieuwe plan aangemerkt als "Gemengd - Binnenstad" waar wonen onderdeel van uit maakt. Enkele van deze bestemmingsvlakken waren in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor uitsluitend "Wonen". In tegenstelling tot alleen de bestemming "Wonen" zijn binnen de bestemming "Gemengd - Binnenstad" de volgende functies mogelijk:
- a. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 op de toelichting van het bestemmingsplan onder Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging (onder de categorieën A en B),
- b. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 3 op de toelichting van het bestemmingsplan onder Overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie;
- c. kantoren tot maximaal 250 m² bruto vloeroppervlak per zelfstandige eenheid met een maximum van 700 m² bruto vloeroppervlak per bestemmingsvlak;
- d. maatschappelijke voorzieningen;
- e. recreatie;
- f. detailhandel;
- g. sport;
- h. dienstverlening;
- i. wonen (gestapeld en grondgebonden);
- j. bouwwerken van algemeen nut,
In de Beleidsvisie Externe Veiligheid is gekozen voor een gebiedsindeling in risicogebieden. De genoemde gebieden onderscheiden zich van elkaar door verschillende externe veiligheidsituaties, die kenmerkend zijn voor elk afzonderlijk gebied. In elk van de gebieden wordt op een andere manier met de verantwoording van het groepsrisico omgegaan.
Het betreffende gebied valt onder het veiligheidsgebied type 'Transportas gebieden' en onder het veiligheidsgebied 'Luwe gebieden'. 'Transportas gebieden' zijn gebieden tot op 200 meter van het hart van een transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In dergelijke gebieden geldt dat:
- kwetsbare objecten onder voorwaarden mogelijk zijn;
- combinatie met gemengd of intensief gebied mogelijk is;
- bijzonder kwetsbare functies/ objecten niet gerealiseerd mogen worden;
- beheersbaarheid spoor en gemeentelijke wegen op orde moet zijn.
Onder 'Luwe Gebieden' worden gebieden verstaan alwaar:
- kwetsbare objecten overal mogelijk zijn;
- het gebied geschikt is voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
- bestaande risicovolle inrichtingen (LPG tankstations en propaantanks groter dan 18 m³) en in de directe omgeving gelegen kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
- bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
- beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid vloeien de volgende zones voor het bestemmingsplan voort:
- 1. voor de zone 0-30 meter uit het hart van het spoor (de buitenste spoorbaan voor het vervoer gevaarlijke stoffen) gelden geen aanvullende regels. Het plangebied ligt immers buiten deze afstand tot het spoor;
- 2. voor de zone 30-200 meter uit het hart van het spoor geldt dat hier geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Hieronder worden functies verstaan met niet zelfredzame personen zoals ziekenhuizen, grote zorgcomplexen, basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven etc.;
- 3. voor de zone die groter is dan 200 meter geldt dat er geen ruimtelijke maatregelen genomen hoeven te worden.
Conclusies
- 1. De externe veiligheidsrisico's van de spoorlijn op station Tilburg Centraal leggen beperkingen op aan het bestemmingsplan Binnenstad. Het bestemmingsplan Binnenstad ligt op ongeveer 50 meter van het spoor van de Brabantroute. Dit ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en hiermee is voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. Daarentegen geldt wel dat de verandering van de vigerende bestemming "Wonen" in "Gemengd - Binnenstad" een ander gebruik van de locaties met zich mee kan brengen. Om te voorkomen dat zich binnen de bestemming "Gemengd - Binnenstad" nieuwe functies binnen 200 meter van het spoor kunnen vestigen waarbij niet-zelfredzame personen aanwezig zijn, is dit gebied op de verbeelding aangeduid met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Binnen deze zone worden functies ten behoeve van niet-zelfredzame personen niet toegestaan tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Bij nieuwbouw waarbij sprake is van een toename van het aantal personen moet ook invulling worden gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals hierboven genoemd. In artikel 19.4 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen van de regels is de juridische vertaling hiervan vastgelegd.
- 2. Voor de vuurwerkopslag gelden de regels zoals vermeld in het Vuurwerkbesluit en ook zoals hierboven zijn opgenomen. De veiligheidsafstand is met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vuurwerk' weergegeven.
Op deze manier zorgt de Gemeente Tilburg voor een zo veilig mogelijke leefomgeving.
7.4 Geluid En Lucht
7.4.1 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
7.4.2 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
7.4.3 Uitwerking ten aanzien van het plangebied
Geluid en luchtkwaliteit
Voor het plangebied Binnenstad wordt een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Het vigerend bestemmingsplan is vastgesteld op 27 maart 1995 en onherroepelijk geworden d.d. 22 december 1995. De voornaamste redenen voor het maken van een nieuw bestemmingsplan vloeien enerzijds voort uit de Wro waarin is opgenomen dat bestemmingsplannen binnen 10 jaar moeten worden herzien en anderzijds het planologisch regelen van de aanwijzing tot rijksbeschermd stadsgezicht. Het is voor het grootste deel een conserverend bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt de planologische situatie vastgelegd. De geluidkwaliteit en luchtkwaliteit wordt bepaald door het verkeer. Voor het deel van de binnenstad waar bebouwing is gerealiseerd conform het vigerend bestemmingsplan en geen wijzigingen van de bestemmingsplanbepalingen plaatsvinden hoeft voor de milieuthema´s geluid en lucht geen toets aan de wetgeving (Wet geluidhinder en hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer) plaats te vinden.
Daarnaast zijn er een aantal locaties die nader beoordeeld moeten worden, voor zover er sprake is van verruiming van de bestemming t.o.v. het vigerend bestemmingsplan.
Wijziging Wonen naar Gemengd- Binnenstad
- Geluid
Voor een aantal locaties in de Noordstraat en Fabriekstraat wordt de vigerende bestemming 'Wonen' veranderd in 'Gemengd-Binnenstad'. Binnen de bestemming 'Gemengd-Binnenstad' is tevens de woonfunctie toegestaan.
De betrokken wegen zijn 30 km/uur wegen. Het aantal geluidsgevoelige bestemmingen wordt niet uitgebreid. Vanuit de Wet geluidhinder bestaat geen bezwaar tegen deze wijziging. Door de functiewijziging kan het aantal voertuigen mogelijk toenemen. Deze toename zal gezien het karakter echter klein blijven.
- Luchtkwaliteit
Deze wijziging kan worden gekenmerkt als een "niet in betekende mate"-project, zoals bedoeld in het besluit "Besluit niet in betekende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)", waardoor vanuit de Wet milieubeheer geen bezwaar bestaat tegen dit plan.
Poststraat perceel tussen panden 26 A t/m F en 36
- Geluid
Op de locatie Poststraat tussen de panden met huisnummer 26 A t/m F en 36 ligt een onbebouwd terrein. In het vigerende bestemmingsplan is er al woonbebouwing (gestapeld/ niet gestapeld) toegestaan met een goothoogte van 8 en een bouwhoogte van 14 m. Binnen het herziene plan wordt een maximum hoogte van 10 m opgenomen. Vanuit de Wet geluidhinder bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan aangezien het aantal woningen dat gebouwd kan worden niet veranderd. Tevens is de locatie gelegen buiten de geluidzone - spoor en ook is de locatie gesitueerd beneden de maximale ontheffingswaarde van 68 Lden.
- Luchtkwaliteit
De realisatie van het plan kan worden gekenmerkt als een "niet in betekende mate"-project, zoals bedoeld in het besluit "Besluit niet in betekend mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)", waardoor vanuit de Wet milieubeheer geen bezwaar bestaat tegen dit plan.
Eerste lijns bebouwing langs de Spoorlaan, Heuvel, Paleisring, Schouwburgring en Noordhoekring.
In het vigerend bestemmingsplan "Centrum, 1e herziening" heeft de eerstelijns bebouwing langs de Spoorlaan, Heuvel, Paleisring, Schouwburgring en Noordhoekring de dubbelbestemming "zone geluidgevoelige bestemmingen I" en "zone geluidgevoelige bestemmingen II" gekregen. Binnen deze zones mochten, afhankelijk van de bouwkundige opzet, alleen geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd met vrijstelling van het college.
- Wegverkeer:
In het kader van de herinrichting Cityring zijn voor wegverkeer akoestische onderzoeken uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de eerstelijns bebouwing nergens boven de maximale ontheffingswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde (WGH) respectievelijk 63 dB Lden (Wgh 2007) komt. Op basis van de geluidsberekeningen (zie bijlage) iten behoeve van de reconstructie van de Cityring blijkt dat het geluidniveau onder de maximale ontheffingswaarde blijft. Op basis van deze berekeningen zijn waar nodig de bestaande woningen extra geïsoleerd. Bovengenoemde geluidszones uit het vigerende bestemmingsplan zijn derhalve niet meer van toepassing.
- Railverkeer:
Het plangebied ligt binnen de zone van de spoorlijn Breda-Tilburg-Eindhoven/Den Bosch. De eerstelijns bebouwing langs de Spoorlaan heeft een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde van 68 dB Lden. Op de verbeelding is daarom op de eerstelijns bebouwing langs de Spoorlaan de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' opgenomen. In de regels is vervolgens opgenomen dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd. Onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels. Onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling. Tevens is een ontheffingsmogelijkheid in de regels opgenomen in artikel 19.1.
Industrielawaai hele plangebied
In het plangebied is de vestiging van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit niet mogelijk gelet op de maximale milieu categorie 2 voor bedrijvigheid die binnen de diverse bestemmingen wordt toegestaan. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" uit de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
7.5 Bodem
Per 1 januari 1995 is de wet Bodembescherming van kracht. Deze stelt regels aan de sanering van ernstige gevallen van bodemverontreiniging. Daarnaast is de woningwet van kracht. Ook deze stelt regels aan de hand van de bodemkwaliteit.
Samengevat komt dat op het volgende neer:
- de woningwet richt zich op de bodemkwaliteit in relatie tot het geplande gebruik, de Wet bodembescherming richt zich daarentegen voornamelijk op het huidige gebruik;
- de bodemtoets uit de Woningwet richt zich op de risico's voor gebruikers, voor de Wet bodembescherming zijn zowel humane risico's als de risico's voor het ecosysteem en verspreiding van belang;
- de saneringsregeling van de wet Bodembescherming is gericht op ernstige verontreiniging, terwijl voor de Woningwet zowel ernstige als niet-ernstige verontreiniging onder de bodemtoets vallen.
Dit betekent dat voor iedere locatie in het kader van een bouwaanvraag of ruimtelijke onderbouwing onderzoek gedaan moet worden naar de gesteldheid van de bodem.
7.6 Natuur En Ecologie
7.6.1 Algemeen
Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. De bescherming van groen- en natuur vindt plaats op Europees, Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau en is gericht op bescherming van gebieden enerzijds en soorten anderzijds.
Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.
7.6.2 Uitwerking ten aanzien van Binnenstad
Gebiedsbescherming
De Natura2000-gebieden in (de omgeving van) Tilburg zijn de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen in het noorden, Kampina & Oisterwijkse vennen in het zuidoosten en Regte heide & Riels laag in het zuidwesten. Het plangebied van de binnenstad ligt niet in een van deze Natura2000-gebieden of in de nabijheid of de invloedssfeer ervan. De binnenstad is bovendien al zeer lang bebouwd gebied waardoor significant negatieve effecten op deze Natura2000-gebieden niet snel of zeer waarschijnlijk zelfs helemaal niet zullen optreden. Bescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is voor dit bestemmingsplan dan ook niet aan de orde.
In of in de nabije omgeving van de binnenstad zijn ook geen gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur of Groene Hoofdstructuur aanwezig. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op het plangebied van de binnenstad.
Tot slot ligt de binnenstad ook niet in de Groene Mal.
Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming vindt bescherming van soorten plaats via de Flora- en faunawet. Volgens deze wet zijn alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten beschermd (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). Doordat alle soorten als beschermd worden gezien, geeft de huidige wet echter niet geheel de intenties van de wetgever weer. De wetgever beoogt namelijk niet om voor zeer algemene, niet bedreigde soorten tot een intensieve toetsing van de bepalingen in de Flora- en faunawet te komen. Om deze situatie aan te passen geldt vanaf 14 december 2004 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die betrekking heeft op artikel 75 van de Flora- en Faunawet. Deze AMvB verdeelt onder de wet beschermde soorten in drie categorieën (Min LNV, 2004), te weten streng beschermde soorten, beschermde soorten en algemene soorten. Op basis van een goedgekeurde gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector en jurisprudentie is vanaf 26 augustus 2009 een aangepaste (indicatieve) lijst met jaarrond beschermde vogelnesten van toepassing. Voorheen vielen alle vogelsoorten onder tabel 3. Hiervoor is nu een aparte werkwijze van toepassing. Tevens is naar aanleiding van deze jurisprudentie de beoordeling van ontheffingsaanvragen bij ruimtelijke ingrepen gewijzigd.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied die negatieve effecten opleveren voor soorten uit deze eerste categorie (streng beschermde soorten) die in dit plangebied voorkomen is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, waarbij een uitgebreide toets geldt. Een ontheffing wordt niet verleend voor Bijlage IV-soorten in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, echter wel voor de Bijlage 1-soorten. De Dienst Regelingen beoordeelt uiteindelijk of het wettelijk belang zwaarder weegt dan het overtreden van de verbodsbepaling(en).
Voor de tweede categorie soorten (beschermde soorten) is een vrijstelling van toepassing, indien er gewerkt wordt volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Ontheffing voor deze soorten is alleen nodig voor werkzaamheden die anders dan voorheen worden uitgevoerd en voor grootschalige veranderingen.
Voor de laatste categorie soorten (algemene soorten) geldt een vrijstelling voor diverse verbodsbepaling, zoals verstoring. Verbodsbepalingen over het doden van deze soorten en de zorgplicht blijven echter van kracht. Deze zorgplicht houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel en tevens nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven.
Voor vogels geldt dat tijdens activiteiten rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Vogelnesten die door vogelsoorten eenmalig worden gebruikt zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze vogelsoorten is geen ontheffing nodig voor activiteiten buiten het broedseizoen. Vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken vormen op bovenstaande een uitzondering en zijn jaarrond beschermd.
Aangezien het gaat om een bestemmingsplan waarin geen grootschalige ontwikkelingen zijn opgenomen, is hiervoor geen onderzoek naar het voorkomen van soorten die beschermd zijn krachtens de Flora- en faunawet. Er zijn echter wel degelijk beschermde soorten aanwezig. Hierbij gaat het met name om soorten die zich hebben aangepast aan de mens en de bebouwde omgeving. De belangrijkste soorten zijn vogels die voor hun nesten zijn gebonden aan gebouwen, zoals de gierzwaluw en de huismus. Ook vleermuissoorten als de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis hebben hun verblijfplaatsen in gebouwen. Verder zijn plantensoorten als de brede wespenorchis en muurplanten, zoals varens, niet ongewoon in de binnenstad. Met deze soortgroepen dient bij het slopen of verbouwen van gebouwen en de eventuele kap- of grote snoeiwerkzaamheden van bomen rekening te worden gehouden.
Hoofdstuk 8 Opzet Planregels
8.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
8.2 Hoofdstuk 1: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
8.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
8.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront
Per 1 januari 2003 geeft de Woningwet aan dat sprake is van vergunningvrije bouwwerken, licht vergunningplichtige bouwwerken en regulier vergunningplichtige bouwwerken. Criteria daarbij zijn met name oppervlakte, hoogte en ligging van het bouwwerk ten opzichte van de voorgevelrooilijn en het openbaar gebied. De Bouwverordening kent overigens ook grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In dat geval wordt op de verbeelding een ´bebouwingsfront´ weergegeven. In de regels wordt dan geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in deze lijn moet worden gebouwd. Het bebouwingsfront geldt dan als voorgevelrooilijn.
8.2.3 Achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. afwijkingsmogelijkheid voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:
- gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
- bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.
Bij het verlenen van afwijking dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:
- 1. De beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
- 2. Bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Monumentencommissie.
8.2.4 Bouwdiepte
Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.
8.2.5 Goothoogte
De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 m met een maximum van:
- 15 m bij linten van de eerste orde;
- 15 m bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 11 m bij linten van de tweede orde;
- 10 m bij de overige gebieden.
In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een afwijkingsmogelijkheid voor het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.
Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:
- de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
- deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10 m bedragen;
- bebouwing op een grotere afstand dan 5 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, via afwijkingsmogelijkheid medewerking worden verleend t.b.v. bebouwing in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
8.2.6 Bouwhoogte
Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
- 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
- a. Linten van de 1e orde;
- b. Linten van de 2e orde.
- 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 3. Overige gebieden.
Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
afwijkingsmogelijkheid bouwhoogte.
In geval van ligging direct naast beschermde dorps- of stadsgezichten en/of gemeentelijke dan wel rijksmonumenten, waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming met genoemde objecten plaats te vinden. Advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke Monumentencommissie.
8.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
- 1. oppervlakte:
- a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
- b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
- c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
- d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
- 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Met afwijkingsmogelijkheid is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75 m², terwijl de goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m mag bedragen.
8.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Bedrijf.
- 2. Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen.
- 3. Centrum-Binnenstad.
- 4. Centrum-Horeca.
- 5. Gemengd-Binnenstad.
- 6. Groen.
- 7. Maatschappelijk.
- 8. Verkeer.
- 9. Verkeer-Verblijf.
- 10. Wonen.
- 11. Wonen-Gestapeld.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
- 1. Waarde-Archeologie.
- 2. Waarde-Cultuurhistorie.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen en afwijkingsmogelijkheid
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden en procedure nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels te verlenen.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
8.4 Hoofdstuk 3: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 betreft de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Algemene bouwregels
Artikel 16 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Artikel 17 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 18 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 19 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Een algemene afwijkingsbevoegdheid van met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staat in artikel 20.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders staat in artikel 21, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Algemene procedureregels
In artikel 22 wordt de procedure bij het gebruik maken van afwijkingsbevoegdheden en de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen gegeven.
Algemene nadere eisen
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 23 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen.
Algemene omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Algemene regels over het toelaten van werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist is, staan in artikel 24.
8.5 Hoofdstuk 4: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 9 Financiële Paragraaf
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven betreft dit bestemmingsplan een actualisatie van de voor het van kracht worden van dit plan vigerende planologische regelingen. Daarnaast wordt de aanwijzing van het beschermd stadsgezicht planologisch verankerd. Daarom wordt het in beginsel een “beheerbestemmingsplan” genoemd. Het gaat immers om een gebied met bestaande functies en bebouwing die worden vastgelegd. Er zijn geen nieuwe bebouwingsontwikkelingen meegenomen in het bestemmingsplan. Wel worden in een aantal straten de in de aanwezige panden te vestigen functies verruimd. Dit betreft geen bouwplannen en de zin van artikel 6.12 Wro.
Er zullen geen voorzieningen van openbaar nut getroffen worden. De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Deze kosten worden gedekt uit het budget voor de opstelling van beheerbestemmingsplannen.
Indien er uitkeringen moeten worden verricht naar aanleiding van verzoeken om tegemoetkoming in schade (afd. 6.1 Wro) naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan, dan zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Het plan is economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg
10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Binnenstad' op 16 juli 2009 gepubliceerd in invullen de Tilburgse Koerier en op de gemeentelijke website.
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord Brabant | 20 mei 2010 (digitaal) | 28-1-2010 (vooroverleg) | nee |
Inspectie VROM | 20 mei 2010 (digitaal) | 12-7-2010 | nee |
Rijksdienst voor de monumentenzorg | 20 mei 2010 | niet ontvangen | n.v.t. |
Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschappen en Monumenten | 20 mei 2010 | niet ontvangen | n.v.t. |
Waterschap de Dommel | 20 mei 2010 (digitaal) | niet ontvangen | n.v.t. |
ProRail Railinfrabeheer Beheer en instandhouding regio Zuid | 20 mei 2010 | niet ontvangen | n.v.t. |
Kamer van Koophandel Brabant | 20 mei 2010 | 25-6-2010 | nee |
Brandweer Midden-West Brabant | 20 mei 2010 | niet ontvangen | n.v.t. |
Hieronder worden de overlegreacties (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
10.3 Burgerparticipatie
Op 26 mei 2010 en 15 juni 2010 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in gemeentehuis te Tilburg (locatie Burgerhal/zaal). Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.
De belangrijkste opmerkingen op de avonden betroffen de horecaregeling zoals deze was opgenomen in het concept-ontwerpbestemmingsplan. In het concept was het binnen de bestemmingen Centrum Binnenstad en Gemengd Binnenstad mogelijk met een binnenplanse afwijking om horecavestigingen in de categorie 1 (max, 150 m² ) en 2 (max. 500 m²) toe te staan onder de voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de in de omgeving aanwezige functies (in het bijzonder de woonfunctie) en dat het vestigen van de horeca past binnen het vastgestelde horecabeleid. Met name bewoners van Binnenstad West (o.a. Tuinstraat en Noordstraat) hadden moeite met deze regeling uit vrees voor de komst van relatief grote horecagelegenheden die overlast zullen veroorzaken.
Naar aanleiding van deze opmerkingen en na overleg met Beleidsontwikkeling, team Ruimte en Economie is de regeling enigszins aangepast in het ontwerpplan. Hierbij is niet alleen aansluiting gezocht bij hetgeen is opgenomen in het vastgestelde horecabeleid, de nota `Over smaak valt best te twisten`maar ook bij de regeling zoals deze in het nu vigerende bestemmingsplan Centrum 1e herziening (het geldende bestemmingsplan voor het grootste deel van het plangebied van de Binnenstad) is opgenomen.
Belangrijkste aanpassing t.o.v. het concept ontwerpbestemmingsplan is dat binnen de bestemming Gemengd-Binnenstad alleen een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen voor horeca 1 (tot 150 m² nvo) en alleen voor de straten die genoemd staan in de vastgestelde horecanota, te weten Tuinstraat, Noordstraat en Telefoonstraat. Voor het toestaan van horeca 2 binnen deze bestemming zal een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen. Aan genoemde afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid voor horeca 1 en 2 worden verder de volgende voorwaarden verbonden:
- door het verlenen van afwijking/wijziging mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige functies, waarbij in het bijzonder de woonfunctie;
- vestiging van de functie horeca is uitsluitend op de begane grond toegestaan;
- het vestigen van de horeca moet passen binnen het vastgestelde horecabeleid;
- de nieuwe horecavestiging dient bij te dragen aan het realiseren van een evenwichtig horeca-aanbod;
- er mag geen sprake zijn van ontoelaatbare publieks- en verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe omgeving aanwezige horecavestigingen.
Binnen de bestemming Centrum Binnenstad is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor horeca 1 en 2 indien de horecavestiging gelegen is aan dan wel georiënteerd is op de volgende straten: Heuvelstraat, Nieuwlandstraat, Willem II straat, Stationsstraat, Spoorlaan, Schouwburgring, Pieter Vreedeplein en Pieter Vreedestraat, Stadhuisplein, Stadhuisstraat, Monumententenstraat/Alexanderstraat, Juliana van Stolbergstraat.
De genoemde afwijking kan verleend worden indien voldaan wordt aan de bovengenoemde voorwaarden zoals deze ook gelden t.a.v. de bestemming Gemengd Binnenstad.
Ook zijn een beperkt aantal opmerkingen gemaakt over de erfbebouwingsregeling die door een aantal als te ruim werd ervaren (vrees `ingebouwd`te raken). De regeling is zodanig opgesteld dat binnen het op de verbeelding aangeduide erf bij de bestemmingen Centrum-Binnenstad en Gemengd-Binnenstad 50% bebouwd mag worden met aan- uit en bijgebouwen met een goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 4,5 meter. Er is binnen deze bestemmingen een afwijking opgenomen voor het geheel bebouwen van het erf en een maximale bouwhoogte van 7 meter bij andere gebouwen dan woningen. Aan deze afwijkingsmogelijkheids zijn wel een aantal voorwaarden verbonden (bijv. ruimtelijke inpasbaarheid en rekening houden met evt. zichthoeken vanuit belendende percelen).Voor de bestemming Wonen geldt de erfbebouwingsregeling zoals deze conform de Tilburgse Plansystematiek ook is opgenomen voor de overige bestemmingsplannen in de stad.
Deze erfbebouwingsregeling sluit enerzijds aan bij de Tilburgse Plansystematiek en houdt anderzijds rekening met de bebouwingsmogelijkheden uit het nu nog voor het grootste deel van het gebied geldende bestemmingsplan Centrum 1e herziening. Door middel van het opnemen van een afwijkingsmogelijkheid onder een aantal (ruimtelijke) voorwaarden wordt elk plan waarbij een grotere hoogte of bebouwingspercentage aan de orde is op ruimtelijke aanvaardbaarheid getoetst.
Tot slot zijn er nog diverse opmerkingen op perceelsniveau gemaakt waarbij functies niet overal juist op de concept verbeelding waren aangegeven. Deze opmerkingen hebben nog geleid tot een aantal aanpassingen.
10.4 Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 3 september 2010 tot en met 14 oktober 2010. Tijdens deze periode zijn er 22 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
- A. Zakelijke weergave van de ingediende zienswijzen:
Zienswijze 1:
De indiener pleit ervoor om de mogelijkheid tot Bed and Breakfast (en andere vormen van logies zoals hotellerie) in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen.
Standpunt van het college van Burgemeester en Wethouders:
Aangezien het ontstaan van Bed and Breakfast adressen in de binnenstad een wenselijk ontwikkeling is zal deze mogelijkheid als bijbehorende voorziening worden opgenomen binnen de bestemmingen Centrum Binnenstad, Centrum Horeca, Gemengd Binnenstad, Wonen en Wonen-Gestapeld. In de begrippen in artikel 1 zal een definitie van Bed and Breakfast worden opgenomen, een en ander zoals opgenomen in de vastgestelde Plansystematiek bestemmingsplannen Tilburg. Hotels worden in het geldende horecabeleid aangeduid als horeca categorie 3 en zijn mogelijk binnen het horecaconcentratiegebied, het gebied dat in het bestemmingsplan is aangeduid met de bestemming Centrum Horeca.
Conclusie:
De zienswijze is gegrond en de regels zullen hierop worden aangepast.
Zienswijze 2:
De indiener wenst het Burgerijpad nadrukkelijk vermeld te zien in de artikelen 7.6.2. en 7.7.1. om op termijn de kans op een succesvolle ontwikkeling van het dwaalgebied te vergroten.
Standpunt van het college van Burgemeester en Wethouders:
Het Burgerijpad is noch in het geldende bestemmingsplan Centrum 1e herziening noch in de vastgestelde horecabeleidsnota `Over smaak valt best te twisten` opgenomen als straat waarlangs horecavestigingen mogelijk zijn. Aangezien in het bestemmingsplan een vertaling plaatsvindt van het geldende beleid zal het Burgerijpad niet in de artikelen 7.6.2. en 7.7.1. worden opgenomen als straat waar een afwijkings- c.q.wijzigingsbevoegdheid voor horecavestigingen kan worden toegepast . Indien het op termijn wenselijk geacht wordt horeca aan het Burgerijpad te ontwikkelen/toe te staan zal hiervoor een aparte planologische procedure op zijn plaats zijn..
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en de regels zullen hier niet op aangepast worden.
Zienswijze 3:
De indiener maakt bezwaar tegen een hoofdbebouwingsvlak met een diepte van 14 meter op de hoek Nieuwlandstraat-Korte Tuinstraat terwijl dit in het oude bestemmingsplan 10 meter was.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Op de hoek Nieuwlandstraat-Korte Tuinstraat is nu reeds gedeeltelijk hoofdbebouwing in 2 lagen met een diepte van 14 meter aanwezig zodat het toekennen van een hoofdbebouwingsvlak met deze diepte hier op z´n plaats is. Voor het gedeelte van het bouwvlak dat nu in 1 bouwlaag is gebouwd (pand Cheap Bikes), zal de diepte van het bouwvlak worden teruggebracht tot maximaal 10 meter conform het geldende bestemmingsplan 'Centrum 1e herziening'. Op basis van de systematiek die voor de gehele Binnenstad wordt toegepast en die gebaseerd is op de vastgestelde Plansystematiek bestemmingsplannen Tilburg bedraagt de maximale bouwhoogte binnen de bestemming Centrum Binnenstad in het bouwvlak 15 meter. Ook in het nu nog geldende bestemmingsplan Centrum 1e herziening was aan de achterzijde van het bouwvlak een bouwhoogte van 15 meter toegestaan. Tot slot wordt nog opgemerkt dat het gebied een extra bescherming krijgt door toekenning van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie. Binnen deze regeling geldt voor dit pand, dat overigens niet aangeduid is als monument of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dat de randhoogte niet meer mag bedragen dan de randhoogte van de bestaande bebouwing en dat deze met maximaal 3,5 meter mag worden verhoogd waarbij de eerder genoemde 15 meter niet overschreden mag worden.
Conclusie:
De zienswijze is gedeeltelijk ongegrond
Zienswijze 4:
De indiener maakt bezwaar tegen een hoofdbebouwingsvlak met een diepte van 14 meter op de hoek Nieuwlandstraat-Korte Tuinstraat terwijl dit in het oude bestemmingsplan 10 meter was.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Zie hiervoor het standpunt onder 3.
Conclusie:
De zienswijze is gedeeltelijk ongegrond
Zienswijze 5:
De indiener wil de horecavestiging aan de Tuinstraat 114 waarvoor onlangs een ontheffing van het bestemmingsplan verleend is positief bestemd zien in het bestemmingsplan Binnenstad.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Uitgangspunt is om bestaande vergunde horecavestigingen die gelegen zijn buiten het horecaconcentratiegebied (dus buiten de bestemming Centrum-Horeca) positief te bestemmen door hiervoor een functie-aanduiding 'horeca I' (h I) op de verbeelding op te nemen. Binnen de regels vind een verwijzing naar bestaande vergunde horecavestigingen plaats in Bijlage 3 (Register horecabedrijven binnen het plangebied).
Op 1 september 2010 is een ontheffing van het geldende bestemmingsplan 'Langestraat 1eherziening' verleend voor het vestigen van de betreffende horeca-inrichting.
In dit specifieke geval is verzuimd de horecavestiging in het bestemmingsplan op te nemen met name omdat de horecavergunning nog niet is verleend. De horecavergunning kan op korte termijn worden afgegeven mits onder andere voldaan wordt aan de op de vergunning van toepassing zijnde inrichtingseisen.
Vooruitlopend op het verlenen van de horecavergunning zal de verbeelding hier dan ook op worden aangepast en tevens zal de horecavestiging worden opgenomen in Bijlage 3 (Register horecabedrijven binnen het plangebied).
Conclusie:
De zienswijze is gegrond en de verbeelding en regels (Bijlage 3 Register horecabedrijven binnen het plangebied) worden hierop aangepast.
Zienswijze 6:
- a. De indiener vraagt zich af waar in bijlage 5 bij Spoorlaan 324-200 gewone benedenwoning de betekenis van het getal 200 is.
- b. Indiener maakt bezwaar tegen het feit dat ingevolge artikel 5.1.1. de bestaande woonfunctie op het moment van ter inzage leggen van het bestemmingsplan en zoals weergegeven in bijlage 5 gehandhaafd dient te blijven. Gewenst is dat de eerste twee bouwlagen ook een andere bestemming dan wonen kunnen krijgen en gepleit wordt dan ook voor het opnemen van een ontheffing voor de functies a t/m j.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. In bijlage 5 bij de regels is een lijst opgenomen om de bestaande woonfuncties in het plan weer te geven, dit omdat het wenselijk is de bestaande woonfuncties te handhaven. Het getal 200 in deze lijst geeft het type woning weer, in dit geval een gewone benedenwoning. Bij de woningtypering wordt onderscheid gemaakt in diverse woningtypen met bijbehorende codering. De codes die overigens vermeld staan in deze lijst zijn overgenomen uit de woningcartotheek en hebben geen enkele relevantie voor het bestemmingsplan. Gelet hierop zullen de codes uit bijlage 5 bij de regels verwijderd worden.
- b. Aangezien inderdaad de mogelijkheid dient te bestaan dat daar waar nu op de eerste twee bouwlagen woningen aanwezig zijn ook andere functies een plek kunnen krijgen is het wenselijk in het plan een afwijkingsmogelijkheid op te nemen voor het toestaan van de onder a t/m j genoemde functies.
Conclusie:
De zienswijze is gegrond en de regels worden hierop aangepast
Zienswijze 7:
- a. Bezwaar wordt gemaakt tegen de beperking van de bouwmogelijkheden op het perceel Noordstraat 101 ten opzichte van het “oude”bestemmingsplan Centrum 1e herziening. Qua volume, oppervlakte en gebruiksmogelijkheden veranderen de bebouwingsmogelijkheden door het nieuwe plan. De bebouwingshoogte in het hoofdbebouwingsvlak wordt teruggebracht van 15 naar 12 meter en de diepte van het hoofdbebouwingsvlak wordt teruggebracht van 17,5 naar 12 meter. In het erf worden slechts aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan terwijl het nu geldende bestemmingsplan binnen de stroken bebouwd erf 1 en bebouwd erf 2 zelfstandige woningen mogelijk maakt. Op 25 september 2008 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van 3 woningen die nog niet onherroepelijk is. Op 22 november 2010 dient nog een hoger beroepszaak bij de Raad van State waarover begin 2011 een uitspraak verwacht wordt. Indien de Raad van State onverhoopt het besluit om vergunning te verlenen vernietigt staat de indiener van de zienswijzen met lege handen omdat de bouw van deze 3 woningen op basis van het ontwerp-bestemmingsplan Binnenstad niet meer mogelijk zal zijn.
Om de bezwaren ten aanzien van het verlies van bouwvolume tegemoet te komen stelt de indiener van de zienswijze het volgende voor:
- 1. handhaving ruimtelijke invulling oude bestemmingsplan
- 2. doortrekken van het hoofdbebouwingsvlak met een diepte en een hoogte van 12 meter om de hoek van het perceel Noordstraat 101 waardoor vanaf de westzijde van het perceel een diepte van 22 meter ontstaat.
- 3. doortrekken van het hoofdbebouwingsvlak om de hoek van het perceel tot een diepte van 17 meter en daarachter een strook van 5 meter waar woningbouw mogelijk is tot een hoogte van 7 meter.
- a. Indiener maakt bezwaar tegen het gebrek aan groen en speelvoorzieningen in het noordwestelijk deel van de Binnenstad. Er wordt voor gepleit om expliciet in het bestemmingsplan aan te geven waar groen- en speelvoorzieningen in dit gebied zullen worden geprojecteerd. Met name ontbeert het aan uitdagende speelgelegenheden voor jonge kinderen. Verder wordt ervoor gepleit om de bomen in het gebied Burgerijpad in elke geval te handhaven en in het nieuwe plan te integreren en te voorkomen dat deze gekapt gaan worden. Basisschool de Vuurvogel gaat binnenkort verhuizen en verzocht wordt om een zorgvuldig beheer van de school zodra deze leeg komt te staan.
- b. Bezwaar wordt gemaakt tegen het handhaven van de Brandweer en het benzineverkooppunt aan de Noordhoekring. Door de aanwezigheid van beide bedrijven wordt de leefbaarheid in het gebied aangetast.
- c. Gepleit wordt voor het expliciet aanwijzen van delen van het gebied Burgerijpad voor de bouw van grotere eengezinshuizen om de woonfunctie voor gezinnen in dit gebied te versterken.
- d. Voorkomen moet worden dat er nog meer hinderlijke horeca in het dwaalgebied gevestigd wordt. Voorgesteld wordt alleen horeca uit de categorie I toe te staan met uitsluiting van vestiging van cafés en bars.
- e. Gepleit wordt voor een snelle voorbereiding en uitvoering van de verschillende plannen in het gebied Burgerijpad om de kwaliteit van de woon/ en leefomgeving te verbeteren.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. Ten behoeve van het gewenste bouwplan van de indiener van de zienswijze is een bouwvergunning verleend, echter deze vergunning is nog niet onherroepelijk. Deze vergunning is verleend op basis van de planologische mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan Centrum 1e herziening. Aangezien er geen zwaarwegende redenen zijn deze bouwmogelijkheden te beperken wordt voorgesteld om het bouwvlak uit het geldende plan voor het betreffende perceel over te nemen op de verbeelding.
- b. In een bestemmingsplan worden de maximale gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van gronden en panden neergelegd door hieraan bestemmingen toe te kennen en hiervoor bouw-en gebruiksregels op te nemen. Binnen de bestemmingen Centrum Binnenstad, Centrum Horeca, Gemengd Binnenstad, Maatschappelijk, Wonen en Wonen Gestapeld zijn groen- en speelvoorzieningen toegestaan. De bestaande openbare groen- en speelvoorzieningen zijn opgenomen binnen de bestemming Groen. Nieuwe (openbare) groen- en speelvoorzieningen zijn mogelijk binnen de bestemming Verkeer en Verkeer-Verblijf. Het expliciet aanwijzen van groen- en speelvoorzieningen in het bestemmingsplan zouden de planologische mogelijkheden juist beperken, hetgeen niet wenselijk is gelet op toekomstige ontwikkelingen. Afgezien van de 'openbare' bestemmingen kunnen openbare groen- en speelvoorzieningen niet zonder meer worden afgedwongen binnen de overige bestemmingen die ook nog particulier eigendom zijn.
Ten aanzien van de bomen in het gebied Burgerijpad kan worden opgemerkt dat de betreffende beeldbepalende bomen zijn opgenomen op de Boomwaardezoneringskaart. Deze Boomwaardezoneringskaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad. In het bestemmingsplan Binnenstad is in artikel 24 een aanlegvergunningvereiste opgenomen voor werken/werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen.
De (her)ontwikkeling van het Burgerijpad maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Deze ontwikkeling kent zijn eigen traject. In het kader van dat traject zal ook het aspect van de in het gebied aanwezige en als beeldbepalend gekwalificeerde bomen betrokken worden.
Het beheer van basisschool De Vuurvogel is geen ruimtelijk relevante kwestie welke geregeld wordt in het bestemmingsplan.
- c. In het voorliggende bestemmingsplan, waarin voornamelijk de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen grootschalige ontwikkelingen worden meegenomen, kan voor de brandweerkazerne en het benzineverkooppunt aan de Noordhoekring niet anders dan een positieve bestemming worden opgenomen. Bij de plannen voor de herontwikkeling van het gebied, hetgeen in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde is, zullen ook deze huidige in het gebied aanwezige functies betrokken worden.
- d. Zoals onder c. reeds aangegeven maakt de (her)ontwikkeling van het Burgerijpad geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Deze ontwikkeling kent tezijnertijd een eigen traject met mogelijkheden om wensen en ideeën kenbaar te maken (burgerparticipatie).
- e. De horecaregeling zoals opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan Binnenstad is nogmaals kritisch tegen het licht gehouden. In de lijn van het thans geldende horecabeleid, zoals vastgelegd in de door de gemeenteraad vastgestelde nota `Over smaak valt best te twisten`en rekening houdend met de bestaande functies in het gebied alsmede de gewenste ontwikkelrichting van het dwaalgebied wordt voorgesteld de regeling op een aantal aspecten aan te scherpen.
Zo zal zowel binnen de bestemming Centrum Binnenstad (C-BS) als de bestemming Gemengd Binnenstad (GD-BS) de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van horeca 1 gehandhaafd blijven. Hierbij wordt opgemerkt dat een van de voorwaarden voor het meewerken aan deze afwijking is dat het vestigen van de horeca past binnen het vastgestelde horecabeleid. Momenteel is er nader beleid in ontwikkeling voor onder meer het dwaalgebied in de vorm van beleidsregels voor exploitatievergunningen waarbij een mogelijke aanscherping van de openingstijden plaats gaat vinden. Naar verwachting zullen deze beleidsregels in de eerste helft van 2011 vastgesteld worden.
Ten aanzien van horeca 2 zal de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheid binnen de bestemming Centrum Binnenstad gehandhaafd blijven indien er sprake is van situering aan en oriëntatie op een van de straten Heuvelstraat, Spoorlaan, Schouwburgring, Pieter Vreedeplein, Pieter Vreedestraat, Stadhuisplein, Stadhuisstraat, Monumentenstraat, Alexanderstraat of Juliana van Stolbergstraat. Deze mogelijkheid bestaat in het geldende plan immers ook. Ten behoeve van horecavestigingen van de categorie 2 binnen de bestemming Centrum Binnenstad , waarbij sprake is van een situering en oriëntatie op een van de straten Nieuwlandstraat, Willem II straat, wordt voorgesteld de ontheffingsmogelijkheid om te zetten in een wijzigingsbevoegdheid.
Ten aanzien van de binnen de bestemming Gemengd Binnenstad opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor horeca 2 wordt voorgesteld deze uit het plan te verwijderen. Medewerking verlenen aan de vestiging van een horeca 2 mogelijkheid in dit gebied zou dan alleen nog bewerkstelligd kunnen worden middels een planherziening.
- f. De (her)ontwikkeling van het Burgerijpad maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Deze ontwikkeling kent zijn eigen traject. Op dit moment is niet duidelijk of en wanneer deze locatie herontwikkeld gaat worden. Hierbij is de gemeente tevens afhankelijk van (mede) ontwikkelende partijen.
Conclusie:
De zienswijze onder a is gegrond en onder e gedeeltelijk gegrond en de regels zullen hierop aangepast worden. De zienswijze onder b,c,d en f is ongegrond.
Zienswijze 8:
- a. Inhoud/opzet van het ontwerpbestemmingsplan
De indiener van de zienswijze is sterk voorstander van het door de gemeente beoogde vitaliseren van het dwaalgebied waarbij echter voorop moet staan dat de woonfunctie van de Binnenstad behouden blijft en waar mogelijk versterkt wordt. Verzocht wordt de woonfunctie expliciet in het bestemmingsplan op te nemen en de bestemmingen die in het plan worden genoemd dienen bij de realisering getoetst en in balans gebracht te worden met de woonfunctie.
- b. Horeca
Bezwaar wordt gemaakt tegen de mogelijkheid tot vestiging van horecavoorzieningen behorend tot categorie 2 (netto vloeroppervlakte 150-500 m2 in het dwaalgebied alsmede van (eet)cafés en bars van categorie 1. Andere horecavoorzieningen zoals lunchrooms, restaurants e.d. zijn wel toelaatbaar. Verzocht wordt dan ook artikel 7.7.1 “wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van horeca 2”in de functiegebieden Gemengd-Binnenstad en artikel 5.6.1. “ontheffing ten behoeve van horeca 1 en/of 2 “Centrum Binnenstad zodanig aan te passen dat vestiging van horeca 2 niet mogelijk is binnen de straten behorend tot het dwaalgebied.
- c. Versterking van de woonfunctie voor gezinnen in Binnenstad-West
Verzocht wordt om bij de ontwikkeling van nieuwe locaties prioriteit te geven aan de bouw van grote eengezinswoningen.
- d. Verkeer en parkeren
De huidige parkeernorm, incl. de geldende afkoopsom, is voor startende ondernemers een barrière om zich in de Binnenstad te vestigen. Dit geldt met name voor het dwaalgebied. In het kader van het dereguleringsbeleid van de gemeente dient het parkeerbeleid voor dit gebied aangepast te worden.
Daarnaast heeft deze zienswijze inzake de bestemming parkeren betrekking op de belasting van het de Binnenstad met autoverkeer. De binnenstad is door het aantal te parkeren auto's van bewoners reeds overbelast. Dit geldt met name voor het dwaalgebied.
Er wordt voor gepleit om de bestaande gemeentelijke plannen zoals het Verkeers- en vervoersplan, de hoofdlijnennotitie Parkeerbeleid en de Bouwverordening te synchroniseren met het bestemmingsplan Binnenstad. Alleen door het ontwikkelen en uitvoeren van een integraal beleid kunnen de ambities van de gemeente met betrekking tot het dwaalgebied waargemaakt worden. Verder: parkeerplaatsen niet meer opleggen voor de betreffende locatie en geen parkeerplaatsen voor particulier initiatief meer tolereren. Verantwoordelijkheid moet gelegd worden bij de initiatiefnemer, met verwijzing naar parkeren op een van de bestaande parkeerterreinen/garages.
- e. Groen- en speelvoorzieningen in Binnenstad-West
In het ontwerpbestemmingsplan Binnenstad is vrijwel geen ruimte gereserveerd voor groen- en speelvoorzieningen. Dat geldt met name in het gebied tussen de Korte Schijfstraat, Noordstraat en Noordhoekring. Verzocht wordt om in het bestemmingsplan expliciet aan te geven waar groen- en speelvoorzieningen in het betreffende gebied worden geprojecteerd. Dit geldt met name voor de nog te ontwikkelen locaties zoals Burgerijpad/Korte Schijfstraat, het Scalaterrein en het binnenterrein van de zogenoemde driehoek Stationsstraat-Noordstraat-Fabriekstraat.
- f. Basisschool de Vuurvogel
Basisschool de Vuurvogel gaat binnenkort verhuizen en verzocht wordt om een zorgvuldig beheer van de school zodra deze leeg komt te staan. Zodra de school is ontruimd dreigt het gevaar van vernielingen en ongewenst gebruik.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. In het bestemmingsplan Binnenstad wordt voldoende rekening gehouden met het belang van wonen. De woonfunctie in de specifieke in de binnenstad gelegen woongebieden wordt beschermd door hieraan een specifieke woonbestemming toe te kennen, Wonen of Wonen Gestapeld. Binnen de andere bestemmingen, te weten Centrum Horeca, Centrum Binnenstad en Gemengd Binnenstad is wonen altijd mogelijk. Binnen deze bestemmingen zijn andere functies alleen rechtstreeks mogelijk op de eerste 2 danwel 1e bovengrondse bouwlaag, daarboven uitsluitend wonen. Daarnaast worden de bestaande woonfuncties beschermd door het uitgangspunt zoals vastgelegd in de regels dat de bestaande woonfuncties op het moment van ter inzage leggen van het bestemmingsplan en zoals weergegeven in Bijlage 5 Bestaande woonfuncties binnen plangebied 01012009 dient te worden gehandhaafd. Slechts met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan hiervan worden afgeweken.
- b. Zie hiervoor het standpunt onder 7e
- c. Zie hiervoor het standpunt onder 7c en d.
- d. In het bestemmingsplan wordt het geldende beleid vertaald en in artikel 17.8 van de regels is bepaald dat ten aanzien van de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden de regels van de Bouwverordening gelden. In de Bouwverordening wordt weer een koppeling gelegd met de "Notitie parkeernormen 2003", zoals vastgesteld op 30 maart 2004 of zoals deze laatstelijk is vastgesteld. Indien er aanpassing van beleid plaats zal vinden dat betrekking heeft op de parkeernormen zal de bouwverordening gewijzigd worden en als zodanig van toepassing zijn bij de toetsing van bouwplannen gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan Binnenstad.
- e. Zie hiervoor het standpunt onder 7b.
- f. Zie hiervoor het standpunt onder 7b.
Conclusie:
De zienswijze onder b is gedeeltelijk gegrond en de regels zullen hierop aangepast worden. De zienswijze onder a, c, d, e en f is ongegrond.
Zienswijze 9:
Bezwaar wordt gemaakt tegen de mogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan ten aanzien van de vestiging van horecagelegenheden in de categorieën 1 en 2 vanwege de vrees voor overlast.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Zie hiervoor het standpunt onder 7e
Conclusie:
De zienswijze is gedeeltelijk gegrond en de regels zullen hierop aangepast worden.
Zienswijze 10:
De zienswijze heeft betrekking op de bouwkavel rechts van Stationsstraat 5 (voorheen genummerd Stationsstraat 1 en 3). Net als in het thans vigerende bestemmingsplan wenst men dat voor alle bouwlagen de functie kantoren mogelijk blijft. In het ontwerp-bestemmingsplan is die bestemming alleen mogelijk voor de bouwlagen 1 en 2.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
In het geldende bestemmingsplan Centrum 1e herziening is het gebruik van de betreffende grond/pand aan de Stationsstraat inderdaad niet gelimiteerd tot een aantal bouwlagen. In het ontwerp-bestemmingsplan Binnenstad is bepaald dat de binnen de bestemming Centrum-Binnenstad toegestane functies uitsluitend op de eerste 2 bouwlagen zijn toegestaan. Dit geldt echter niet als een van die functies, bijvoorbeeld kantoor, ten tijde van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan op de overige verdiepingen als bestaand is aan te merken. Deze bepaling is opgenomen ter bescherming van de woonfunctie. Het is namelijk niet wenselijk dat bovenwoningen c.q. woongebouwen (nagenoeg) geheel kunnen `verkleuren`tot panden met andere functies dan wonen en het wonen uit de Binnenstad verdwijnt.
Omdat het wenselijk kan zijn deze andere functies ook op de overige bouwlagen toe te staan, zeker ook omdat het huidige plan deze mogelijkheden biedt wordt voorgesteld een afwijkingsmogelijkheid op te nemen binnen de bestemmingen Centrum Binnenstad en Centrum Horeca. Via de afwijkingsmogelijkheid kunnen andere functies dan wonen op hoger gelegen bouwlagen worden toegestaan echter met de restrictie dat dit tot maximaal de 5e bouwlaag kan gelden. Voor de Heuvelstraat, zuidzijde Pieter Vreedeplein, Pieter Vreedestraat en Juliana van Stolbergstraat zal deze afwijkingsmogelijkheid uitsluitend gelden ten behoeve van detailhandel. Hiermee wordt aangesloten bij de geldende mogelijkheden en wordt voorkomen dat specifieke woontorens geheel van functies zouden kunnen veranderen.
Conclusie:
De zienswijze is gedeeltelijk gegrond en de regels worden hierop aangepast.
Zienswijze 11:
Bezwaar wordt aangetekend tegen de aanduiding Cultuurhistorische Waarde van de panden Utrechtsestraat 6-12 omdat bezwaarmaker van mening is dat dit een directe waardevermindering van het onroerend goed tot gevolg heeft.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Het bezwaar richt zich niet tegen de constatering dat de panden op zich over cultuurhistorische waarde beschikken maar heeft uitsluitend betrekking op een mogelijke waardevermindering ten gevolge van de aanduiding cultuurhistorisch waardevol. Deze bewering wordt echter niet onderbouwd met argumenten of een taxatierapport en is verder ook in tegenspraak met de bestaande jurisprudentie ten aanzien van het aanwijzen van beschermde monumenten. Een cultuurhistorische aanduiding betekent niet dat er zonder meer een waardedaling optreedt.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 12:
- a. Het adres Telegraafstraat 1, genoemd in de voorschriften van het bestemmingsplan komt niet voor binnen het plangebied.
- b. In de grijze vlakken verkeer wordt geen keuze gemaakt tussen Verkeer en Verkeer verblijfsgebied.
- c. De kaarten van de diverse onderzoeken in de planvoorschriften komen niet overeen met de kaart van het bestemmingsplan.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. Het perceel Telegraafstraat 1 maakt geen onderdeel uit van het plangebied. In de regels van het bestemmingsplan komt dit adres ook niet voor. Uitsluitend in bijlage 5 wordt het adres Telegraafstraat 1 genoemd. Dit zal verwijderd worden uit deze lijst.
- b. In de digitale versie van de verbeelding wordt wel degelijk onderscheid gemaakt tussen de vlakken Verkeer en Verkeer-Verblijf. De digitale versie van het bestemmingsplan is het leidende plan.
- c. Bijlage 3 geeft de waardering van de cultuurhistorische bebouwing weer. Deze kaart geldt voor het totale gebied van het Rijksbeschermd stadsgezicht . Dit is een groter gebied dan het plangebied van het bestemmingsplan Binnenstad. In deze bijlage zal de plangrens van het bestemmingsplan weergegeven worden.
Conclusie:
De zienswijze onder a en c is gegrond. De zienswijze onder b is ongegrond.
Zienswijze 13:
- a. Bezwaar wordt gemaakt tegen de mogelijkheid van uitbreiding van horeca in met name de Nieuwlandstraat. De mogelijke horecaontwikkeling werkt bedreigend voor het woonklimaat en is voor de bewoners niet aanvaardbaar.
- b. Bezwaar wordt gemaakt tegen de mogelijkheden die het ontwerpbestemmingsplan biedt voor de gronden met de bestemming achtertuin. Hier mag gedeeltelijk gebouwd worden tot maximaal 4,5 meter hoogte tot op de scheiding. In kleine achtertuinen is een dergelijke hoogte op de scheiding niet aanvaardbaar.
- c. De indiener van de zienswijze is het niet eens met het feit dat de Nieuwlandstraat met de bestemming Centrum Binnenstad op hetzelfde niveau gezet wordt als de Heuvelstraat. Een dergelijke ontwikkeling wordt met klem afgewezen omdat dit een bedreiging vormt voor het woonklimaat in de straat en haaks staat op eerder ontwikkeld gemeentelijk beleid.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. Zie hiervoor het standpunt onder 7e
- b. De regeling met betrekking tot de hoogte van bebouwing in achtertuinen is in het ontwerpbestemmingsplan Binnenstad niet ruimer dan de mogelijkheden die op basis van het geldende bestemmingsplan van toepassing zijn. Bovendien is de regeling overeenkomstig de door de raad vastgestelde Plansystematiek bestemmingsplannen Tilburg. De toegestane bebouwingshoogte voor aan-en uitbouwen geldt in de gehele stad en wordt stedenbouwkundig aanvaardbaar geacht.
- c. In de lijn van het vastgestelde beleid (o.a. Masterplan Binnenstad en ontwikkelingsvisie Binnenstad West) is het doel van het bestemmingsplan o.a. om een balans te vinden tussen enerzijds het behoud van het bestaande karakter van de Binnenstad en anderzijds het bieden van meer mogelijkheden om te komen tot verdere ontwikkeling van die Binnenstad waaronder het dwaalgebied. Ten behoeve van de leesbaarheid en eenduidigheid is er voor gekozen om met zo min mogelijk verschillende bestemmingen te werken en toch de nodige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Vandaar dat bijvoorbeeld de Heuvelstraat en de Nieuwlandstraat een bestemming Centrum Binnenstad gekregen hebben. Daarbij heeft ook een rol gespeeld dat het wenselijk is om mensen vanaf het station naar het kernwinkelgebied te leiden via uitnodigende, aantrekkelijke straten. Gelet hierop is het niet wenselijk om de functiemogelijkheden in deze straten, zoals de Stationsstraat, Willen II straat en Nieuwlandstraat te beperken en daarom ook de toekenning van de bestemming Centrum. Toch zijn er binnen deze zelfde bestemming wel enkele verschillen tussen deze straten. In de Nieuwlandstraat zijn meer panden aangeduid als monument dan wel panden met de specifieke bouwaanduiding cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Vanwege de dubbelbestemming Waarde Cultuurhistorie en de bijbehorende bouwregels zal de uiterlijke verschijningsvorm veelal behouden blijven, dit in tegenstelling tot de Heuvelstraat waar in het bestemmingsplan meer mogelijkheden voor verandering van de panden liggen. Daarnaast zijn in de Nieuwlandstraat meer woonpanden aanwezig dan in de Heuvelstraat en wordt de bestaande woonfunctie in het bestemmingsplan ook beschermd. Tot slot wordt voorgesteld de horecaregeling uit het ontwerpbestemmingsplan op een aantal aspecten aan te scherpen. Zie hiervoor het standpunt onder 7 e.
Hiermee worden de mogelijkheden voor horecavestigingen beperkter dan in de Heuvelstraat.
Conclusie:
De zienswijze onder a is gedeeltelijk gegrond en de regels worden hierop aangepast. De zienswijze onder b en c is ongegrond.
Zienswijze 14:
- a. In het plan zoals het nu voorligt is de tuin van het pand Tuinstraat 85 aangemerkt als “openbaar groen”. Dit zal echter aangemerkt moeten worden als “erf” omdat het privé tuin betreft.
- b. Het pand Tuinstraat 87 staat in het ontwerpbestemmingsplan aangemerkt als woonhuis. Omdat het pand altijd in gebruik geweest is als eengezinswoning met bedrijf verzoekt de indiener van de zienswijze het pand aan te merken als “woningtype 103 gewone eengezinswoning met bedrijf”.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. De tuin behorende bij de woning Tuinstraat 85 betreft privé eigendom en is in het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte aangemerkt als openbaar groen en bestemd tot Groen. Het betreffende perceel zal in het vast te stellen bestemmingsplan bestemd worden tot Gemengd Binnenstad (GD-BS) met de aanduiding erf (e).
- b. Het pand Tuinstraat 87 is in het ontwerpbestemmingsplan bestemd tot bestemming Gemengd Binnenstad. Binnen deze bestemming zijn, behalve wonen, op de begane grond ook andere functies, waaronder een bedrijf, toegestaan.
Het is dus niet nodig om het pand in bijlage 5 Bestaande woonfuncties binnen plangebied d.d.01012009 aan te merken als `woningtype 103 gewone eengezinswoning met bedrijf. De codes die overigens vermeld staan in deze lijst zijn overgenomen uit de woningcartotheek en hebben geen enkele relevantie voor het bestemmingsplan. Gelet hierop zullen de codes uit bijlage 5 verwijderd worden.
Conclusie:
De zienswijze onder a is gegrond en onder b is ongegrond.
Zienswijze 15:
- a. Horeca in dwaalgebied
Bezwaar wordt gemaakt tegen de mogelijkheid tot vestiging van horeca 2 (150-500 m2 ) en tegen de vestiging van nieuwe cafés in het dwaalgebied. In een gebied met overwegend een woonfunctie wordt dit niet acceptabel gevonden.
- b. Kamerverhuur
Op de bestemmingsplankaart worden de panden Noordstraat 72-74-76 aangeduid met kv (kamerverhuur). Deze panden zijn niet in gebruik voor kamerverhuur en ze zijn ook niet opgenomen in de gemeentelijke lijst met “kamerverhuur- en logiespanden”. Verzocht wordt deze aanduiding van de plankaart te verwijderen omdat deze panden ten onrechte de aanduiding kv hebben gekregen.
- c. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Vermoedelijk is de aanduiding “sba-cb”per abuis op de achterbebouwing van Stationsstraat 35-37-39 geplaatst in plaats van op de hoofdbebouwing aan de Stationsstraat die wel uit waardevolle panden bestaat. Indien dit juist is, is aanpassing hiervan op de plankaart gewenst.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. Zie hiervoor het standpunt onder 7e
- b. De panden Noordstraat 74 en 76 zijn terecht op de verbeelding opgenomen met de aanduiding kamerverhuur (kv), immers in bijlage 6 Kamerverhuur zijn deze panden opgenomen. Deze aanduiding zal gehandhaafd blijven.
- c. De aanduiding `sba-cb`is inderdaad abusievelijk op de achterbebouwing geplaatst. De verbeelding zal zodanig aangepast worden dat de aanduiding `sba-cb` van de achteraanbouwen afgehaald wordt en op de hoofdbebouwing gelegd wordt.
Conclusie:
De zienswijze onder a is gedeeltelijk gegrond en de regels worden hierop aangepast. De zienswijze onder b is ongegrond. De zienswijze onder c is gegrond.
Zienswijze 16:
- a. Bezwaar wordt gemaakt tegen de bestemming Centrum Binnenstad voor de Nieuwlandstraat omdat de straat daarmee op hetzelfde niveau wordt gezet als de Heuvelstraat, een ontwikkeling die met klem wordt afgewezen. Deze zware bestemming zal een bedreiging vormen voor het woonklimaat in de straat en staat haaks op eerder ontwikkeld gemeentelijk beleid. De bestemming Gemengd Binnenstad, net als de overige straten in het dwaalgebied, past beter.
- b. Bezwaar wordt gemaakt tegen de ruimere mogelijkheden die het bestemmingsplan voor horecaontwikkeling biedt. De mogelijke horecaontwikkeling werkt bedreigend voor het woonklimaat en is voor de bewoners niet aanvaardbaar.
- c. Bezwaar wordt gemaakt tegen de mogelijkheden die het ontwerpbestemmingsplan biedt voor de gronden met de bestemming achtertuin. Hier mag gedeeltelijk gebouwd worden tot maximaal 4,5 meter hoogte tot op de scheiding. In kleine achtertuinen is een dergelijke hoogte op de scheiding niet aanvaardbaar. Bovendien wordt gepleit voor het beperken van de parkeermogelijkheden in achtertuinen. De achtertuinen moeten in principe stiltegebieden in de binnenstad blijven. Als het nodig is om extra parkeerplaatsen te creëren dan wordt gepleit voor terreinen langs de cityring zodat de auto's die daar parkeren geen belasting vormen voor straten binnen de ring.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. Zie hiervoor het standpunt onder 13c.
- b. Zie hiervoor het standpunt onder 7e
- c. Zie hiervoor het standpunt onder 13b.
Conclusie:
De zienswijze onder b is gedeeltelijk gegrond en de regels worden hierop aangepast. De zienswijze onder a en c is ongegrond.
Zienswijze 17:
Gesteld wordt dat met het ontwerpbestemmingsplan de mogelijkheden op de percelen Roemerhof 1 t/m 27, 27a t/m 27d en 28 t/m 35 beperkt worden ten opzichte van de mogelijkheden die er bestonden onder het voorgaande bestemmingsplan, zonder dat daarvoor een planologische grondslag is. Concreet worden de volgende gronden aangevoerd:
- a. De perceelsgedeeltes die in het ontwerpbestemmingsplan bestemd zijn voor Verkeer-verblijf moeten bestemd worden voor woondoeleinden waarbij tevens bouwvlakken moeten worden opgenomen die zodanig ruim zijn dat dezelfde bouwmogelijkheden worden geboden als onder het oude bestemmingsplan. Niet duidelijk is waarom deze perceelsgedeeltes bestemd worden als Verkeer-Verblijf terwijl dat met andere perceelsgedeeltes binnen het bestemmingsplan, die ook worden gebruikt als parkeerruimte niet gebeurt.
- b. Bezwaarmaker kan zich niet verenigen met een aantal van de bouwhoogtes die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Onduidelijk is waarom voor Roemerhof 9 en 10 de maximale bouwhoogte 4 meter is terwijl het voorheen geldende bestemmingsplan een maximale randhoogte van 7 meter kent
Ditzelfde geldt voor Roemerhof 27 a t/m d, zeker nu de bebouwing ter plaatse op dit moment al circa 6 meter hoog is. Onduidelijk is waarom deze eerder toegestane en gerealiseerd bouwhoogte wordt beperkt.
- c. Tenslotte is in het ontwerp bestemmingsplan voor het perceelsgedeelte van het perceel Roemerhof 8 niet langer de aanduiding `kantoren`opgenomen die onder het voorheen geldende bestemmingsplan wel op dat perceelsgedeelte rustte.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. De betreffende perceelsgedeeltes die in het ontwerpbestemmingsplan aangeduid zijn als Verkeer Verblijf hebben ten onrechte die bestemming gekregen, het is particulier eigendom en zal een woonbestemming (Wonen Gestapeld) met de aanduiding erf (e) krijgen met een maximale bouwhoogte van 4,5 meter en een afwijkingsmogelijkheid (ontheffing) tot 7 meter. Het bouwvlak gelegen langs de Langestraat zal worden doorgetrokken.
- b. Uitgaande van het bestemmingsplan Centrum 1e herziening alsmede de verleende bouwvergunning d.d. 12 januari 1996 zal de hoogte van Roemerhof 7 t/m 9 maximaal 4 meter hoog bedragen en van Roemerhof 10 t/m 27 maximaal 7 meter. De verbeelding zal hierop aangepast worden.
Voor Roemer hof 27 a t/m d is op 16 augustus 2000 een bouwvergunning verleend. Uit deze vergunning blijkt dat de hoogte van de bebouwing 3,95 meter is. In het bestemmingsplan Centrum 1e herziening valt het gebouw gedeeltelijk binnen de 7 m zone (be 2). De bebouwingshoogte zoals opgenomen in Centrum 1e herziening v.w.b. bebouwd erf 2 (be 2) met een max. hoogte van 7 meter zal in het vast te stellen bestemmingsplan Binnenstad overeenkomstig worden opgenomen. Dit betreft een gedeelte van het gebouw 27a t/m d. Niet het gehele gebouw krijgt een max. hoogte van 7 meter gelet op de begrenzing van de achtertuinen van de woningen aan de Korte Tuinstraat.
- c. Voor Roemerhof 8 zal net als in het bestemmingsplan Centrum 1e herziening de functieaanduiding kantoor (k) worden opgenomen.
Conclusie:
De zienswijze onder a en c is gegrond. De zienswijze onder b is gedeeltelijk gegrond. De verbeelding zal op de betreffende punten worden aangepast.
Zienswijze 18:
- a. Ontwerpplan maakt voorgenomen sloop/herontwikkeling onmogelijk
Bezwaar wordt gemaakt tegen de bestemming van de percelen Pieter Vreedeplein 14-16, te weten Centrum Horeca (C-H), de dubbelbestemming `Waarde Cultuurhistorie (WR-C) en de `specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (sba-cb) omdat hierdoor de herontwikkelingsplannen voor deze percelen worden doorkruist. Hoewel de herontwikkelingsplannen nog niet definitief zijn staat vast dat de panden met nummers 14-16 zullen moeten worden gesloopt. Door het extra zware beschermingsregime van de bestaande gebouwen wordt de beoogde sloop en herontwikkeling gefrustreerd.
Het plan kent weliswaar een binnenplanse ontheffingsregeling maar deze is te beperkt van opzet om de beoogde herontwikkeling mogelijk te maken.
- b. Strijd opgewekt vertrouwen
Bezwaarmaker is van mening dat er, gelet op de voorgeschiedenis, op vertrouwd mocht worden dat de gemeente de voorgenomen sloop- en herontwikkelingsplannen voor het Pieter Vreedeplein 14-16 niet onmogelijk zou maken. Het vertrouwensbeginsel verzet zich tegen ongewijzigde vaststelling van het plan.
- c. Strijd motiveringsbeginsel
In het ontwerpplan is niet onderbouwd waarom de bestaande twee panden zo bijzonder zijn dat het extra zware beschermingsregime van de nadere aanduiding noodzakelijk zou zijn. De motivering ontbreekt in bijlage 3 `Waardering cultuurhistorische bebouwing`als ook in de stukken behorende bij de voorgenomen aanwijzing van het beschermd stadsgezicht.
De bestaande bebouwing is in geen enkel opzicht onderscheidend. Bovendien verzet de huidige staat van de bebouwing zich ook tegen deze aanduiding.
Bovendien wordt de waardering van de panden als van een cultuurhistorische waarde onbegrijpelijk gevonden gelet op een recente brief van de gemeente van 26 oktober 2010 waarin gesteld wordt dat de panden niet van cultuurhistorische waarde zijn. In het licht van deze brief is de door het ontwerpplan beoogde extra zware bescherming onbegrijpelijk.
- d. Ten onrechte geen belangenafweging
Bezwaarmakers worden ernstig benadeeld als door het bestemmingsplan de voorgenomen sloop en nieuwbouw wordt gefrustreerd. Het grote belang van bezwaarmakers bij het achterwege blijven van de nadere aanduiding en de bijbehorende extra zware bescherming van de bestaande panden is tot op heden ten onrechte niet meegenomen.
- e. Meer bescherming dan nodig
Bezwaarmaker is van mening dat met het voorgenomen bestemmingsplan verder wordt gegaan dan volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de bedoeling is met een beschermend bestemmingsplan. Het gaat om de bescherming van de eenheid van de stadsbebouwing die als zodanig een eigen schoonheid bezit. Algemene bouwregels over interne doorbrekingen van tussenmuren passen niet binnen een beschermend bestemmingsplan. Het doorbreken van de tussenmuur tussen de panden op de percelen van bezwaarmaker tasten het nog aan te wijzen beschermd stadgezicht op geen enkele wijze aan.
Tot slot wordt erop gewezen dat het volgens de Afdeling niet de bedoeling is door aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten de bestaande situatie te bevriezen of sloop van bestaande bebouwing te verbieden, het streven moet er volgens de Afdeling op zijn gericht om wenselijke of noodzakelijke veranderingen zodanig te laten plaatsvinden dat het geheel niet of althans zo weinig mogelijk schade lijdt.
- f. Detailhandel in kelder, begane grond en eerste verdieping
Bezwaarmaker wil de percelen aan het Pieter Vreedeplein 14-16 samenvoegen met (een deel van) het V&D-pand en het expeditieterrein. Binnen dit plangebied wil men nieuwbouw realiseren met de mogelijkheid van bewinkeling in de kelder, op de begane grond en de eerste verdieping. Het voorliggende bestemmingsplan staat aan realisatie van de beoogde nieuwbouw in de weg.
Concreet wenst men in het bestemmingsplan het bouwvlak verruimd te zien ter plaatse van het bestaande expeditieterrein en dat detailhandel en horeca t/m categorie 3 toegestaan wordt in het totale plangebied, dus ook ter plaatse van het huidige V&D pand en het expeditieterrein.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. De betreffende panden zijn vermoedelijk in de periode omstreeks 1915 gebouwd en markeren als zodanig het oude verloop van de Tuinstraat. Juist in de zo sterk vernieuwde omgeving is handhaving van authentieke bouwmassa en bouwvolumes van belang om de relatie van de huidige situatie met de historische situatie duidelijk te kunnen maken. Voor wat betreft de status heeft het gemeentebestuur zich laten adviseren door de monumentencommissie; een onafhankelijke deskundigencommissie. Deze commissie heeft op 21 april 2010 positief over de dubbelbestemming Waarde Cultuurhistorie en de specifieke bouwaanduiding -cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geadviseerd. De bestemming Waarde Cultuurhistorie en de specifieke bouwaanduiding -cultuurhistorisch waardevolle bebouwing hoeft geenszins een sta in de weg te zijn voor toekomstige ontwikkelingen en doorkruist geen formeel ingediende of bekende bouwinitiatieven. De huidige bouwkundige staat van de panden is weliswaar niet florissant te noemen, maar herstel en herontwikkeling van het bestaande pand zijn zonder meer nog mogelijk.
Daarnaast is er in het bestemmingsplan ook ruimte voor sloop van de panden en een nieuwe invulling van de bestaande locatie. De bestemming alsmede de specifieke bouwaanduiding hoeft dus geenszins een sta in de weg te zijn voor toekomstige ontwikkelingen.
- b. Er is geen sprake van dat de sloop door het nieuwe bestemmingsplan onmogelijk wordt gemaakt. Wel wordt deze aan specifieke voorschriften gebonden, maar dat is ook nu reeds het geval.
- c. De motivering voor de aanduiding cultuurhistorisch waardevol is gelegen binnen de door het Rijk beoogde aanwijzing van het gebied Stadskern Tilburg als beschermd gezicht zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988. Het gezicht wordt als zodanig aangewezen vanwege de hoogwaardige kwaliteit van de stedenbouw en architectuur uit de periode 1850-1940 die zich in dit gebied bevindt. De panden Pieter Vreedeplein 14-16 maken daarvan deel uit in die zin dat ze zijn ontstaan in de periode die het Rijk beoogt te beschermen. Hoewel de panden op dit moment op objectniveau niet op monumentniveau beschermingswaardig zijn, is er hier wel degelijk sprake van cultuurhistorisch belang. Dat is ook de inhoudelijke strekking van de brief van 26 oktober 2010.
- d. De belangenafweging heeft op de gebruikelijke en wettelijk bepaalde wijze plaatsgevonden. De belangen van de bezwaarmakers zijn daarbij zeker niet verwaarloosd. Wanneer de bezwaarmakers planontwikkeling op deze locatie werkelijk urgent hadden geacht, hebben zij daartoe in de afgelopen jaren ruimschoots de gelegenheid gehad. Het achterwege blijven van een goed plan op deze locatie laat het gemeentebestuur geen andere keuze dan deze voor het nieuwe bestemmingsplan te beoordelen op basis van de bestaande situatie.
- e. De bescherming die in het bestemmingsplan geboden wordt gaat wellicht verder dan het wettelijk bepaalde minimum, maar kan geenszins als onredelijk bestempeld worden. In tal van Nederlandse gemeenten is in beschermende bestemmingsplannen het aan regels onderhevig maken van interne doorbrekingen, om zaken als historische parcellering of historische bouwsubstantie te beschermen, een onderdeel van de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Het gebied Stadskern Tilburg is zo'n gebied.
- f. Het bestaande expeditieterrein dat bezwaarmaker wil ontwikkelen is in het ontwerpbestemmingsplan aangeduid als erf, er is hier geen bouwvlak voor opgenomen. In het voor dit gebied nu geldende bestemmingsplan Pieter Vreedeplein e.o. zijn voor deze gronden ruime bebouwingsmogelijkheden aanwezig (bebouwingspercentage 100 % en max. bouwhoogte 15m). De bebouwingsmogelijkheden uit dat plan zullen overgenomen worden in het vast te stellen bestemmingsplan Binnenstad zodanig dat voor deze gronden een bouwvlak wordt opgenomen.
Binnen zowel de bestemming Centrum Horeca als de bestemming Centrum Binnenstad is detailhandel toegestaan. In het vast te stellen bestemmingsplan wordt voorgesteld om de in artikel 5.1.1. onder a t/m j en de in artikel 6.1.1. onder a t/m k genoemde functies ook voor de ondergrondse bebouwing toe te staan. Bovendien wordt voorgesteld in de artikelen 5.6 en 6.6. een afwijkingsmogelijkheid (ontheffing) opnemen voor het toestaan van de in artikel 5.1.1. onder a t/m j en de in artikel 6.1.1. onder a t/m k genoemde functies op de eerste 5 bovengrondse bouwlagen waarbij deze afwijkingsmogelijkheid voor de Heuvelstraat, zuidzijde Pieter Vreedeplein, Pieter Vreedestraat en Juliana van Stolbergstraat uitsluitend zal gelden ten behoeve van detailhandel.
Ten aanzien van de gewenste mogelijkheid van horeca 3 binnen het te ontwikkelen plangebied aan het Pieter Vreedeplein wordt opgemerkt dat conform het vastgestelde horecabeleid in de nota `Over smaak valt best te twisten`horeca 3 uitsluitend toegestaan wordt binnen het horecaconcentratiegebied. De grens van het horecaconcentratiegebied ligt bij de panden Pieter Vreedeplein 14-16. Deze maken nog deel uit van het horecaconcentratiegebied, de gronden/panden ten westen daarvan vallen hier buiten en zullen in het bestemmingsplan Binnenstad dan ook niet bestemd worden tot Centrum Horeca. Dit geldt ook voor het expeditieterrein.
Conclusie:
De zienswijze onder a t/m e is ongegrond. De zienswijze onder f is gedeeltelijk gegrond.
Zienswijze 19:
- a. Bestemmingskeuze noordzijde Mariastraat
Gelet op het ruimtelijke en functionele karakter van de Mariastraat wordt de bestemming Gemengd Binnenstad voor de panden Mariastraat 1-01 t/m 1-06 en 3a t/m 19a als te ruim ervaren. Vanuit een brede stedenbouwkundige optiek voor de straat zelf (behoud rustig woonmilieu) als voor de mogelijke negatieve uitstralingseffecten bij een ander gebruik dan wonen voor de kwaliteit van de achterzijde en achtertuinen van de bewoners van het aangrenzende deel van de Tuinstraat wordt verzocht voor de woningen en percelen van de nrs 3a t/m 19a te voorzien in een passende woonbestemming.
Voor Mariastraat 1 (met subnummers) is een bestemming Gemengd wel acceptabel.
- b. Bestemming Harmoniepark (Langestraat)
Het Harmoniepark is niet juist op de kaart aangegeven en wel om de volgende redenen:
- 1. de privé tuin van Tuinstraat 85 moet de bestemming GD-BS(e) krijgen in plaats van Groen;
- 2. de kinderboerderij moet de bestemming Groen krijgen in plaats van C-BS (e);
- 3. aan de achterzijde (westzijde) van het voormalig buurthuis Monopole heeft een deel van het park de bestemming C-BS (e) gekregen. Dit deel zou de bestemming Groen (G) moeten krijgen.
- 4. op de kaart staan in het park de nooduitgang van de parkeerkelder en de ontluchtingskokers niet aangegeven;
- 5. voor het hele park is de aanduiding WR-A (waarde archeologie) opgenomen. Met de bouw van de parkeerkelder ten behoeve van het wooncomplex aan de Stationsstraat zijn de eventuele archeologische restanten zeer waarschijnlijk verdwenen;
- 6. op de Boomwaardezoneringskaart staan niet alle waardevolle bomen opgenomen. In de zuidwestelijke hoek van het voormalig buurthuis staat een taxus. Gezien de omvang en de kwaliteit van de boom wordt verzocht deze als een monumentale boom op te nemen op de Boomwaarde-zoneringskaart.
- c. Bestemming Monopole
In het ontwerpbestemmingsplan is aan Monopole de bestemming Centrum Binnenstad gegeven, een bestemming die zich niet verdraagt met de aanduiding van de karakteristiek van de Langestraat als een `woongebied`. Verzocht wordt om de bestemming tenminste om te zetten in Gemengd Binnenstad. Tevens wordt verzocht voor Monopole een specifieke bestemming aan te wijzen zodanig dat het gebruik past in het omliggend park en bij de omliggende woonbestemming.
- d. Mogelijkheden kamerverhuur
Kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de onbegrensde mogelijkheden van kamerverhuur van met name meer dan 5 eenheden. Verzocht wordt om in het bestemmingsplan de onbegrensde mogelijkheden voor nieuwe initiatieven voor kamerverhuur aan te scherpen waarbij minimaal de volgende aspecten in betrokken worden:
- 1. de kwaliteit van de plint van panden in relatie tot de effecten op de kwaliteit van de stedenbouwkundige structuur en in het bijzonder die van de openbare ruimte;
- 2. de afwegingen omtrent het toestaan van kamerverhuur mede te laten afhangen van het aantal kamerverhuurpanden in de onmiddellijke omgeving en de reeds aanwezige horeca in die zelfde omgeving.
- e. Horeca Tuinstraat
De indieners van de zienswijzen zijn in zijn algemeenheid blij met de (kennelijke) verfijning van de regeling voor horeca 1 en 2 binnen de bestemmingen Centrum Binnenstad en Gemengd Binnenstad. Wel wijzen ze erop dat zowel op de verbeelding als in het register de bestaande horecavoorzieningen in de Tuinstraat niet zijn opgenomen. Verzocht wordt deze omissie te herstellen.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. Bestemmingskeuze noordzijde Mariastraat
In het thans voor deze straat geldende bestemmingsplan hebben deze percelen aan de Mariastraat een woonbestemming en ook feitelijk zijn al deze panden in gebruik als woning. Gelet hierop is het wenselijk de bestemming van de panden Mariastraat 3a t/m 19a te veranderen in de bestemming Wonen.
- b. Bestemming Harmoniepark (Langestraat)
- 1. de privé tuin op het perceel Tuinstraat 85 is in het ontwerp-bestemmingsplan inderdaad ten onrechte bestemd tot Groen en zal gewijzigd worden in de bestemming GD-BS met de aanduiding(e). Zie hiervoor verder de beantwoording van de zienswijze onder 14a.
- 2. de kinderboerderij is in het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte bestemd tot Centrum-Binnenstad en zal gewijzigd worden in de bestemming Groen met de aanduiding kb(kinderboerderij).Tevens zullen de regels (artikel 8) hierop aangepast worden.
- 3. omdat de achterzijde van voormalig buurthuis Monopole onderdeel uitmaakt van het park is de bestemming Groen hier meer op z´n plaats dan de bestemming Centrum-Binnenstad met de aanduiding erf. Dit zal worden aangepast.
- 4. binnen de bestemming Groen zijn parkeer- en stallingsvoorzieningen toegestaan, tevens zijn ondergrondse bouwwerken toegestaan. Een ontluchtingskoker is een bouwwerk geen gebouw zijnde en toegestaan volgens artikel 8.2.2. tot een maximale hoogte van 5 meter. Een specifieke aanduiding hiervoor op de verbeelding opnemen is niet nodig.
- 5. de opmerking over de aanduiding Waarde Archeologie (WR-A) is terecht. De aanduiding WR-A ter plaatse van parkeerkelder zal verwijderd worden van de verbeelding;
- 6. de betreffende taxus, die inderdaad 2 keer verplaatst is, heeft de status van monumentale boom. Na inmeting zal deze boom op de juiste locatie op de Boomwaardezoneringskaart ingetekend worden.
- c. Bestemming Monopole
De bestemming van Monopole in het ontwerp-bestemmingsplan Binnenstad is Centrum Binnenstad (C-B) een ruime bestemming met diverse functiemogelijkheden op de eerste twee bouwlagen. In het nu geldende bestemmingsplan Heuvelsche Akker zijn de gronden aangeduid als “bijzondere doeleinden III” en bestemd voor gebouwen en andere bouwwerken voor openbare, bijzondere, religieuze, levensbeschouwelijke, culturele, (para)medische en onderwijsdoeleinden en tevens bioscopen met daarbij behorende voorzieningen zoals paden, wegen, parkeer- en groenvoorzieningen.
Gelet op de situering van het gebouw midden in het park is de bestemming Centrum Binnenstad bij nader inzien te ruim. Daarentegen is het wel wenselijk om zoveel mogelijk recht te blijven doen aan en aan te sluiten bij de huidige planologische mogelijkheden. Een bestemming Gemengd Binnenstad zoals de indieners van de zienswijzen wensen is echter weer te krap omdat dan huidige planologische mogelijkheden worden beperkt c.q. worden wegbestemd. Binnen de landelijk voorgeschreven en te hanteren 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008' (SVBP 2008) bestaat de mogelijkheid om gewenste functies binnen de bestemming toe te voegen en om niet gewenste functies binnen de bestemming uit te sluiten.
Gelet daarop wordt voorgesteld de bestemming Centrum Binnenstad te handhaven maar af te zien van de mogelijkheid van de functies detailhandel, kantoren, bedrijven en sport- en recreatie. Op de verbeelding zal dit weergegeven worden minus de functieaanduidingen (dh), (b), (k), (s) en (r). Ook de regels zullen hierop worden aangepast. De functieaanduiding (re) zal toegevoegd worden als zijnde een functie die is toegestaan.
- d. Mogelijkheden kamerverhuur
De mogelijkheden voor kamerverhuur binnen de bestemmingen Centrum- Binnenstad, Gemengd-Binnenstad en Wonen zijn zodanig begrensd dat binnen deze bestemmingen alleen de bestaande kamerverhuurpanden van meer dan 5 personen positief zijn bestemd. Binnen deze bestemmingen is een afwijkingsmogelijkheid (ontheffing) opgenomen ten behoeve van het maximaal aantal gehuisveste personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur) onder een aantal voorwaarden. Zo moet kamerverhuur aanvaardbaar zijn in relatie tot omliggende woningen, moet er voldoende parkeergelegenheid zijn voor de bewoners en moet aannemelijk zijn dat op geen enkele wijze overlast wordt veroorzaakt. Daarnaast dient ook rekening gehouden te worden met de vereisten in de Verordening kamerverhuur zoals vastgelegd in de op 8 december 2009 vastgestelde Verordening kamerverhuur- en logiespanden. Nieuwe kamerverhuurpanden kunnen dus niet zomaar onbeperkt ontstaan. Zie ook zienswijze 21 sub a.
- e. Horeca Tuinstraat
De bestaande horecavoorzieningen aan de Tuinstraat, te weten Tuinstraat 43, 59, 81 en 114 zullen op de verbeelding aangeduid worden met een functieaanduiding horeca 1 (h1) en tevens zullen de horecavestiging worden opgenomen in Bijlage 3 (Register horecabedrijven binnen het plangebied).
Conclusie:
De zienswijze is voor wat betreft de onderdelen a en e gegrond en de verbeelding en de regels zullen hierop aangepast worden. De zienswijze onder b en c is gedeeltelijk gegrond en de verbeelding en regels zullen hierop aangepast worden. De zienswijze onder d is ongegrond.
Zienswijze 20:
Bezwaar wordt gemaakt tegen het plan om de bestemming van de Telefoonstraat, Tuinstraat en Noordstraat te veranderen in de bestemming gemengd Binnenstad met daarin opgenomen de mogelijkheid horeca toe te staan. Dit is in tegenspraak met het gemeentelijk horecabeleid om horeca te concentreren in specifieke regio´s (Heuvel en Korte Heuvel, Piusstraat, Piusplein, Oude Markt etc.). Bovendien past horeca niet in een woonstraat vanwege de geluidsoverlast (muziek en aankomende en vertrekkende bezoekers). Het bestaande parkeerprobleem zal vergroot worden en tot slot zal met de komst van horeca de waarde van de huizen devalueren hetgeen resulteert in planschade.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Zie hiervoor het standpunt onder 7e
Conclusie:
De zienswijze is gedeeltelijk gegrond en de regels zullen hierop aangepast worden.
Zienswijze 21:
- a. Bezwaar wordt gemaakt tegen de bestemming van Tuinstraat 35a. Dit pand heeft 8 kamers/bewoners in plaats van 7.
- b. Bezwaar wordt gemaakt tegen de bestemming van Stationsstraat 49a. Dit pand heeft 7 kamers/bewoners in plaats van 6.
- c. Verzocht wordt om de bouwdiepte en bouwhoogte van het perceel Stationsstraat 49/49a uit het bestemmingsplan centrum 1e herziening te respecteren. In het ontwerpbestemmingsplan Binnenstad wordt de bouwdiepte bijna gehalveerd. Het pand is in 2009 aangekocht met de bedoeling het te herontwikkelen. De winkel met werkplaats staat leeg. De bedoeling is deze winkel te veranderen in een winkel met daarachter woonruimte in 2 bouwlagen. Volgens het nieuwe bestemmingsplan kan dit niet meer hetgeen een grote waardevermindering van het perceel met zich meebrengt.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. Het maximaal aantal personen en het maximaal aantal wooneenheden wordt opgenomen in de omzettingsvergunning (kamerverhuurvergunning), hierdoor is het niet nodig om dit nogmaals te regelen in het bestemmingsplan. Bijlage 6 Kamerverhuurpanden zal dan ook uit het plan verwijderd worden en de artikelen 5.1.2.onder c, 6.1.2.onder b, 7.1.2. onder b worden zodanig aangepast dan de zinsnede ´.. tot het maximaal aantal bewoners zoals is opgenomen in Bijlage 6 Kamerverhuurpanden´ komt te vervallen.
- b. Zie hiervoor het standpunt onder 21a.
- c. In het huidige vigerende bestemmingsplan Centrum 1e herziening valt dit gehele perceel inderdaad binnen het hoofdbebouwingsvlak waarbinnen een maximale hoogte van 15 meter is toegestaan. Aangezien er op deze locatie geen zwaarwegende stedenbouwkundige argumenten aanwezig zijn om de diepte van het hoofdbebouwingsvlak (=bouwvlak binnen het plan Binnenstad) te beperken zal het bouwvlak aangepast worden aan de mogelijkheden uit het thans geldende plan.
Conclusie:
De zienswijze is zowel voor onderdeel a, b als c gegrond. De verbeelding en de regels zullen hierop aangepast worden.
Zienswijze 22:
- a. Bodemverontreiniging is onvoldoende onderzocht en sanering is niet duidelijk.
- b. Archeologie is niet verbonden aan grondomwoeling.
- c. Bij waterhuishouding is geen retentieriool opgenomen.
- d. Bij de bestemming verkeer verblijf aan het Bodehof is geen rekening gehouden met de daar aanwezige gehandicapten die door de insluiting van parkeren worden belemmerd in hun vrijheid. De 8 gehandicapten rolstoelbewoners die aan het Bodehof wonen kunnen de taxi niet meer aan de voordeur van huis krijgen waardoor hun mobiliteit erop achteruit is gegaan. Verzocht wordt om de paaltjes bij de ingang van het Bodehof weg te halen.
- e. Milieuaspecten niet nader aangegeven.
- f. Ontbreken exploitatieplan.
- g. De verkeersader eenrichtingsverkeer geeft meer verkeersoverlast en lawaaioverlast, verder is fijnstof in verhoogde mate aanwezig.
- h. Flora en fauna is niet afdoende onderzocht.
- i. Er is geen sprake van een beperking van de geluidsemissies van de spoorzone d.m.v. een geluidwal, aldus is er hinderlijk en verdragend spoorweglawaai.
- j. Door de luchtvaartverkeerszone-funnel en de verplaatsing van Soesterberg naar Gilze Rijen is er een enorme extra belasting van helikopter en oefeningen op een lage vluchtroute boven de stad hetgeen een verhoging van de geluidsbelasting en een gevaarzetting oor de Binnenstad betekent. Verzocht wordt tot verlegging van de luchtvaartroutes en een vermindering van de vluchtroutes recht boven de stad.
- k. De veiligheidzone vervoer gevaarlijke stoffen is niet aangeduid en tevens is niet duidelijk op welke afstand er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gesitueerd.
- l. Verzocht wordt tot opname is het bestemmingsplan van restricties ten aanzien van vestiging van koffieshops, uitstervingbeleid op bestaande locaties en hardere handhaving van overlast. De bestaande koffieshop aan de Tuinstraat zorgt voor veel overlast in de omgeving en verzocht wordt om maatregelen. Verder wordt verzocht geen horecavestigingen (in het dwaalgebied) toe te staan omdat dit alleen maar meer overlast veroorzaakt.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
- a. Het bestemmingsplan Binnenstad betreft een gebied wat voor een zeer groot deel reeds bebouwd is en waarvoor nu een bestemmingsplan opgesteld is waarin voornamelijk de bestaande situatie planologisch verankerd wordt. Op het moment dat iemand in het gebied een bouwaanvraag indient dient onderzoek gedaan te worden naar de gesteldheid van de bodem.
- b. Niet duidelijk is waar de indiener van de zienswijze dit op baseert. In artikel 14.5.1 van de bestemmingsplanregels is een aanlegvergunningvereiste opgenomen voor diverse werken of werkzaamheden over een oppervlakte van 1000m² of meer. De uitzonderingen op dit vereiste staan vermeld in artikel 14.5.2.
- c. Kabels, leidingen en riool liggen overwegend in het openbaar gebied en worden alleen in het plan opgenomen voor zover de externe veiligheidswetgeving hierop van toepassing is. Indien sprake is van percelen waarop een bouwtitel rust worden deze leidingen opgenomen met een vrijwaringszone indien het gaat om hoofdtransportleidingen. Hier is geen sprake van in het plangebied.
- d. Met het toekennen van een bestemming Verkeer en Verblijf zoals aan het Bodehof wordt uitsluitend de bestemming van de gronden aangeduid en niet de specifieke inrichting van deze gronden. Waar binnen de bestemming Verkeer en verblijf exact de parkeerplaatsen gelegd worden of al dan niet paaltjes geplaatst worden wordt niet geregeld in een bestemmingsplan. Dit betreft de inrichting van het openbaar gebied.
- e. Bezwaarmaker motiveert in zijn zienswijze niet wat hij hiermee bedoelt. In het bestemmingsplan is een milieuparagraaf opgenomen waarin aandacht besteed wordt aan diverse milieuaspecten.
- f. Zoals in hoofdstuk 9 financiële paragraaf van de toelichting van het bestemmingsplan aangegeven is er geen sprake van bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12 Wro en behoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
- g. Niet duidelijk is wat de indiener bedoelt met de verkeersader eenrichtingsverkeer. Mogelijk doelt hij hier op de Cityring. Voor de aanleg van de Cityring is een aparte planologische procedure gevoerd welke reeds geruime tijd geleden afgerond is. In het voorliggende bestemmingsplan Binnenstad wordt de bestaande situatie vastgelegd middels het opnemen van een bestemming Verkeer. Het instellen van eenrichtingsverkeer wordt niet in een bestemmingsplan geregeld maar door het nemen van een verkeersbesluit op basis van de Wegenverkeerswetgeving.
- h. Zoals in paragraaf 7.6. Natuur en Ecologie van de toelichting beschreven is in het kader van dit bestemmingsplan geen onderzoek vereist naar het voorkomen van soorten die beschermd zijn krachtens de Flora- en faunawet omdat het hier gaat om een bestemmingsplan waarin geen grootschalige ontwikkelingen zijn opgenomen. Zoals aangegeven zijn er wel degelijk beschermde soorten aanwezig (bijv. gierzwaluw, huismus, bepaalde vleermuissoorten en bepaalde plantensoorten) waarmee rekening gehouden dient te worden bij het slopen of verbouwen van gebouwen en eventuele kap- of grote snoeiwerkzaamheden van bomen.
- i. Uitsluitend ten behoeve van de eerstelijns bebouwing langs de Spoorlaan is er sprake van een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder ten gevolge van railverkeerslawaai. Op de verbeelding is daarom op de eerstelijns bebouwing langs de Spoorlaan de gebiedsaanduiding `geluidzonespoor`opgenomen. In deze regels is bepaald dat in deze zone geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in de wet geluidhinder en het besluit geluidhinder met uitzondering van ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de oppervlakte van het gebouw niet vergroot mag worden. In de rest van het plangebied wordt voldaan aan de wettelijke normen voor railverkeerslawaai.
- j. In het bestemmingsplan Binnenstad vindt een vertaling plaats van het relevante beleid en de regels t.a.v. luchtvaartverkeer in verband met de ligging van het plangebied op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Gilze Rijen. Het verleggen danwel verminderen van vliegroutes boven de stad is geen kwestie die in het kader van dit bestemmingsplan geregeld kan worden.
- k. Op de verbeelding is wel degelijk een veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen aangegeven waarbinnen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht.
- l. Het beleid ten aanzien van koffieshops is neergelegd in de nota´s ´Eindnota koffieshop-problematiek´ en ´Lokaal drugsbeleid 1997´. Hierin zijn het vestigingsbeleid, het maximaal aantal te vestigen coffeeshops, de uitstervingscriteria en dergelijke opgenomen. Voor de exploitatie van een coffeeshop is een vergunning benodigd op basis van de APV. In het kader van deze vergunningverlening wordt getoetst aan de vastgelegde criteria.
De frequentie en wijze van handhaving van overlast wordt niet in een bestemmingsplan geregeld.
Ten aanzien van het toestaan van horecavestigingen wordt verwezen naar de beantwoording van de zienswijze onder 7e
Conclusie:
De zienswijze is in zijn geheel ongegrond
- B. Ambtshalve aanpassingen
De volgende wijzigingen in het bestemmingsplan worden ambtshalve doorgevoerd:
- a. zowel de toelichting als de regels aanpassen aan de terminologie van de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
- b. bij Noordhoekring 400 op de verbeelding de aanduiding `dv`opnemen i.v.m. de aanwezigheid van een huisartsenpraktijk en in de regels bij artikel 13.1.2. sub d toevoegen waarin geregeld wordt dat ter plaatse van de aanduiding `dv`de aangewezen gronden mede bestemd zijn voor de daarbij weergegeven functies(s);
- c. horeca en detailhandel verwijderen uit de bijlage 1 bij de regels Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging;
- d. aanpassen categorievermelding in bijlage 4 bij de regels Overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie;
- e. verwijderen codes woningtypen uit bijlage 5 bij de regels Bestaande woonfuncties binnen plangebied d.d. 01012009;
- f. bij Heuvel 18, 22 en 24 op de verbeelding het bouwvlak terugleggen ter plaatse van de bestaande gevel. Tevens de functieaanduiding terras (tr) met een bouwvlak binnen de bestemming Verkeer en Verblijf opnemen ter plaatse van de aanwezige uitgebouwde overdekte terrassen. De regels (artikel 11 Verkeer-verblijf) hierop aanpassen;
- g. hoofdstuk 4 en hoofdstuk 8 van de toelichting op elkaar afstemmen;
- h. Noordstraat 125 (h2) opnemen in bijlage 3 bij de regels Register horecabedrijven binnen het plangebied
- i. bestemming Mariastraat 25 op de verbeelding wijzigen van Centrum Binnenstad naar Wonen;
- j. in artikel 7.2.5 sub b tussen de woordjes `het`en `niet`de woorden `onbebouwd erf` toevoegen;
- k. in artikel 20.7 wordt `categorie 3 t/m 6 `vervangen door `categorie C`;
- l. in artikel 21.4. worden de `categorieën 1 of 2`vervangen door de `categorieën A of B;
- m. in artikel 13.4.2. de verwijzing naar 12.2.3. wijzigen in 13.2.3.;
- n. op de verbeelding ter plaatse van het perceel Langestraat 33 de functieaanduiding detailhandel (dh) weergeven en de regels hierop aanpassen (artikel 12.1.2);
- o. aanduiding h1 op de verbeelding weergeven bij zowel Stadhuisplein 320 (Mini Wok Stadhuisplein) als Stadhuisplein 321 (Lunchroom de Katterug);
- p. in Bijlage 3 bij regels Register horecabedrijven binnen het plangebied de handelsnaam en rechtspersoon verwijderen;
- q. in artikel 6.6 een afwijkingsmogelijkheid (ontheffing) opnemen voor het toestaan van de in artikel 6.1.1. onder a t/m k genoemde functies op de eerste 5 bovengrondse bouwlagen waarbij deze afwijkingsmogelijkheid voor de Heuvelstraat, zuidzijde Pieter Vreedeplein, Pieter Vreedestraat en Juliana van Stolbergstraat uitsluitend zal gelden ten behoeve van detailhandel;
- r. in artikel 7.6 een afwijkingsmogelijkheid (ontheffing) opnemen voor het toestaan van de in artikel 7.1.1. onder a t/m i genoemde functies op de eerste bovengrondse bouwlaag;
- s. op de verbeelding bouwvlak Willem II straat 29 aan de zuidzijde (deels) op de perceelsgrens leggen conform het vigerende plan;
- t. op de verbeelding bouwvlak Poststraat zodanig aanpassen dat het verlengde gedeelte van het bouwvlak gelegen langs de Antoniusstraat zoals opgenomen in het vigerende plan, komt te vervallen. Het gedeelte achter het bouwvlak wordt in zijn geheel 'erf' waarbij op de hoekpercelen een specifieke bouwaanduiding (specifieke bouwaanduiding-bouwwerk geen gebouw zijnde) wordt aangebracht. In artikel 13.2.3 sub e van de regels opnemen dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding-bouwwerk geen gebouw zijnde' het bouwen van een terrasafscheiding tot een bouwhoogte van maximaal 5.50m is toegestaan;
- u. actualisatie Bijlage 5 Bestaande woonfuncties binnen plangebied;
- v. op de verbeelding de specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (sba-cb) verwijderen voor het panden Pieter Vreedeplein 8a/9 ;
- w. op de verbeelding voor het pand Nieuwlandstraat 9n de specifieke bouwaanduiding -rijksmonument op de verbeelding weergeven;
- x. Bijlage 3 toelichting Waardering cultuurhistorische bebouwing actualiseren voor wat betreft de panden Pieter Vreedeplein 8a/9, Stationsstraat 37-39, Korte Schijfstraat 17/17a, Nieuwlandstraat 9n en Nieuwlandstraat 28/28a/28b;
- y. Bijlage 7 Boomwaardezoneringskaart zodanig aanpassen dat de beeldbepalende boom direct achter Tuinstraat 104 t/m 106 van de kaart verwijderd wordt;
- z. In artikel 1 begrippen de definitie van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing toevoegen;
- aa. op de verbeelding voor het pand Schouwburgring 563 de functie-aanduiding detailhandel (dh) weergeven.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten-lijst Opslagen En Installaties
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten-lijst opslagen en installaties
Bijlage 3 Register Horecabedrijven Binnen Het Plangebied
Bijlage 3 Register horecabedrijven binnen het plangebied
Bijlage 4 Overzicht Bedrijven Met Afwijkende Milieucategorie
Bijlage 4 Overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie
Bijlage 5 Bestaande Woonfuncties Binnen Plangebied D.d. 06012011
Bijlage 5 Bestaande woonfuncties binnen plangebied d.d. 06012011
Bijlage 6 Boomwaardekaart
Bijlage 7 Luchtvaartverkeerszone-funnel
Bijlage 7 Luchtvaartverkeerszone-funnel
Bijlage 1 Archeologisch En Cultuurhistorisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek
Bijlage 2 Advies Waterbeheerder
Bijlage 2 Advies waterbeheerder
Bijlage 3 Waardering Cultuurhistorische Bebouwing
Bijlage 3 Waardering cultuurhistorische bebouwing