Buitengebied De Voorste Stroom
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 27-02-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2008029- en bijbehorende bijlagen.
1.3 aan huis gebonden beroep
Beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, zijnde bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten door tenminste één bewoner, plaats vindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw, waarbij:
- a. geen sprake is van een activiteit die is vermeld in de categorieën 2 t/m 5 zoals opgenomen in de bijgevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten of die behoort tot de categorieen van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder, uitgewerkt in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (Stbl. 1993,50);
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de direkte nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
- h. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is.
1.4 aanbouw
Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.9 agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf
Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in één of meerdere kassen.
1.10 agrarisch bedrijf, grondgebonden
Een agrarisch bedrijf, waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
1.11 agrarisch bedrijf, niet grondgebonden
Een agrarisch bedrijf, waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen en overige gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen. Voorbeelden zijn champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, varkenshouderijen, sommige viskwekerijen en nertsenhouderijen.
1.12 agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij
Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf.
1.13 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij
Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin het houden van vee, pluimvee of pelsdieren de hoofdzaak is.
1.14 agrarisch bedrijf, volwaardig
Een agrarisch bedrijf waarin - gelet op aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting - ten minste één volwaardige arbeidskracht gedurende het gehele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.
1.15 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.16 agrarisch-technisch hulpbedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.17 agrarisch verwant bedrijf
Een bedrijf of instelling, gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden zijn groencomposteringsbedrijven, hoveniersbedrijven en dierenklinieken.
1.18 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.19 bar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur. Tevens deel uitmakend van horecavestigingen metaccent op verstrekking van alcoholhoudende dranken.
1.20 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.21 bebouwingsfront
Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.
1.22 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van het bouwvlak ten hoogste mag worden bebouwd.
1.23 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.24 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.25 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.26 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.27 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
De inrichtingen genoemd in bijlage I van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder worden alleen tot ´bedrijven´ gerekend voorzover deze zijn gelegen op gezoneerde bedrijventerreinen c.q. bedrijvenlocaties of gedeelten daarvan,
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.28 beeldbepalende boom
Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.
1.29 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.30 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.31 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.32 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.33 bijgebouw
Een vrijstaand gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.34 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.35 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.36 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.37 bouwhoogte
Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.38 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of .
1.39 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.40 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.41 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.42 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.43 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.44 (eet)café
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.45 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.46 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, aardbeving en dergelijke.
1.47 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.
1.48 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.49 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.50 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.51 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.52 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.53 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m en een gemiddelde breedte van 25 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.54 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.55 erker
Transparante, ondiepte uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.56 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.57 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.58 extensief recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.59 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.60 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.61 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, niet zijnde een manege, waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.
1.62 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder.
1.63 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.64 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.65 goothoogte
De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
1.66 groenvoorzieningen
het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.67 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.68 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.69 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.70 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.71 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing zoals weergegeven binnen de bestemming Horeca.
1.72 horeca van categorie 1
Tot horeca van de categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van de categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.73 horeca van categorie 2
Tot horeca van de categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van de categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.74 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van de categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en -voorzover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting, escortbedrijf, e.d.- alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca van de categorie 1 of horeca van de categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.75 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.76 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.77 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciele basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.78 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.79 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waarbij de volgende maxima zijn opgenomen:
- a. studenten: maximaal 5;
- b. beschermd wonen: maximaal 12.
1.80 kas
Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienen voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden.Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden beschouwd als een kas.
1.81 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.
1.82 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum. Niet toegestaan zijn in elk geval:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horecafuncties.
1.83 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.84 kwetsbaar object
Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen Milieubeheer´.
1.85 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.86 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.87 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor)fietsverkeer.
1.88 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder wordt verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken, informatiecentrum met bijbehorende en ondergeschikte kantoorruimte, e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, brandweerkazerne e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
Tot maatschappelijke voorzieningen worden niet gerekend de zogenaamde ´andere gezondheidszorggebouwen´ (blijkens hun constructie en inrichting bestemd voor doeleinden van medische verpleging, verzorging of behandeling dan wel van medisch onderzoek) zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen.
1.89 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven verschil in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.90 manege
Een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden.
1.91 mantelzorg
Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en hiervoor een medische indicatie heeft, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.92 mestbewerking
Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.
1.93 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.94 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.95 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.96 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.97 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.98 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.
1.99 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.100 onzelfstandige woonruimte
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij:
- a. men wezenlijke voorzieningen (keuken en/of toilet) gemeenschappelijk moet gebruiken en,
- b. van een privé-vertrek, waarvan de deur uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte de deur niet (van twee zijden) afsluitbaar is.
1.101 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie welke geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.102 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.
1.103 paardenhouderij
Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.
1.104 partycentrum
Een bedrijf dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.105 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.106 perceel
Zie: ´bouwperceel´.
1.107 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.
1.108 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.109 productiegerichte paardehouderij
Een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.110 prostitutieinrichting
Inrichting waar tegen betaling seksuele omgang te hebben met anderen (ook: bordeel).
1.111 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.112 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.113 recreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van recreatieve doeleinden, niet gericht op nachtverblijf, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van gebouwen, aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.
1.114 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d. met inbegrip van bij klooster behorende begraafplaats.
1.115 restaurant
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.116 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.117 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.118 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.119 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.120 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.121 straatpeil
Zie peil (straatpeil).
1.122 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water, en dergelijke).
Voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.
1.123 teeltondersteunende voorzieningen, permanente
Teeltondersteunende voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.
1.124 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke
Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
1.125 uitbouw
Uitbreiding van een gebouw welke direct ten dienste staat van het gebouw, één ruimte vormt met de rest van het gebouw en is uitgevoerd in één bouwlaag en dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.126 verblijfsgebied
Zie ´verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf´.
1.127 verbrede landbouw
Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.
1.128 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.129 vergunningplichtig ingevolge Wet Milieubeheer
Milieuvergunning voor inrichtingen (bedrijven) volgens het ´Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer´ (staatsblad 50, 1993) , zonder welke het niet toegestaan is een inrichting op te richten, te veranderen, in werking te hebben of de werking te veranderen.
1.130 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.131 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:
- a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
- b. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
- c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.
1.132 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.133 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.134 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.135 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
Hiertoe worden gerekend:
- a. water en vaarwegen;
- b. haven voor pleziervaart met bijbehorende voorzieningen;
- c. oevers en kaden met beschoeiing;
- d. oeverzones met geplande verruiming vaarwegen;
- e. laad- en losplaats inclusief opslag en laad- en loswerktuigen zoals hijswerktuigen en lopende banden;
- f. zwaaikommen;
- g. water aan- en afvoerkanalen / wegen;
- h. vaarwegmeubilair en tekens;
- i. leidingwerken ten behoeve van de functie;
- j. permanente ligplaatsen voor woon- of horecaboten;
- k. deuren wekplaatsen / opslagterreinen;
- l. wegen en (fiets-)paden langs oevers, toegangswegen objecten;
- m. bermen, bermsloten, taluds, e.d.;
- n. kunstwerken zoals bruggen, sluizen, stuwen, aanlegsteiger, bedieningsgebouwen e.d.;
- o. verkeers- en straatmeubilair;
- p. alles wat verder voor het in stand houden van de functie vaarwegen van toepassing is.
Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier Wilhelminakanaal en Piushaven.
1.136 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.137 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.138 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.139 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. studentenhuisvesting, huisvesting van ouderen, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en dergelijke, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis gebonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.140 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis gebondenberoep.
1.141 woongebouw
Een complex van ruimten dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van meerdere huishoudens, daaronder begrepen aan huis gebonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
- a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
- 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
- 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
- b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.
2.7 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Aanlegvergunning
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch-agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Ontheffing van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Ontheffing van de gebruiksregels
4.6 Aanlegvergunning
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden-2
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Ontheffing van de bouwregels
5.4 Aanlegvergunning
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Agrarisch Met Waarden-3
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Ontheffing van de bouwregels
6.4 Aanlegvergunning
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Agrarisch Met Waarden-4
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Aanlegvergunning
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Bedrijf
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 39.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
8.4 Ontheffing van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.6 Ontheffing van de gebruiksregels
8.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Bos
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
9.4 Ontheffing van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.6 Aanlegvergunning
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Groen
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 39.1, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. de sociale veiligheid;
- 3. de ruimtelijke en landschappelijke inpassing.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeersvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.
10.4 Ontheffing van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.6 Aanlegvergunning
10.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Horeca
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 39.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
11.4 Ontheffing van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 39.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
12.4 Ontheffing van de bouwregels
12.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 13 Natuur
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
13.4 Ontheffing van de bouwregels
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.6 Aanlegvergunning
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 14 Recreatie
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Ontheffing van de bouwregels
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.5 Ontheffing van de gebruiksregels
14.6 Aanlegvergunning
Artikel 15 Recreatie-recreatiewoning
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.3 Ontheffing van de bouwregels
15.4 Specifieke gebruiksregels
15.5 Aanlegvergunning
Artikel 16 Sport
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 39.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
16.4 Ontheffing van de bouwregels
16.5 Specifieke gebruiksregels
16.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Artikel 17 Verkeer
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.2 Bouwregels
17.3 Nadere eisen
17.4 Ontheffing van de bouwregels
17.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 18 Verkeer - Nationaal
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.2 Aanduidingen
Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' zijn de voor 'Verkeer - Nationaal' aangewezen gronden mede bestemd voor verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf.
18.3 Bouwregels
18.4 Nadere eisen
18.5 Ontheffing van de bouwregels
18.6 Specifieke gebruiksregels
Artikel 19 Verkeer-railverkeer
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.2 Bouwregels
19.3 Nadere eisen
19.4 Ontheffing van de bouwregels
19.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 20 Verkeer-verblijf
20.1 Bestemmingsomschrijving
20.2 Bouwregels
20.3 Nadere eisen
20.4 Ontheffing van de bouwregels
20.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 21 Water
21.1 Bestemmingsomschrijving
21.2 Bouwregels
21.3 Nadere eisen
21.4 Ontheffing van de bouwregels
21.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 22 Water-waterstaatkundige Doeleinden
22.1 Bestemmingsomschrijving
22.2 Bouwregels
22.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 39.1, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
22.4 Ontheffing van de bouwregels
22.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 23 Wonen-buitengebied
23.1 Bestemmingsomschrijving
23.2 Bouwregels
23.3 Ontheffing van de bouwregels
23.4 Specifieke gebruiksregels
23.5 Ontheffing van de gebruiksregels
23.6 Aanlegvergunning
Artikel 24 Leiding - Brandstof (Dubbelbestemming)
24.1 Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor Leiding-Brandstof (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse koolwaterstofleiding (PRB-Leiding) met een diameter van 8 inch, inclusief een strook grond van 5 m aan weerszijden van de as van deze leiding. Voorts geldt een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6/jaar-contour) van 12 meter vanwege externe veiligheid aan weerszijden van de as van de leiding, welke op de verbeelding wordt aangeduid met de gebiedsaanduiding "Veiligheidszone-Bevi".
24.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de kaart, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
24.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de op de plankaart aangegeven dubbelbestemming "Leiding-Brandstof" begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende leiding.
24.4 Ontheffing van de bouwregels
24.5 Aanlegvergunning
Artikel 25 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van (een) regionale aardgasleiding(en) met een diameter van 4 en/of 12 inch, inclusief een strook grond van 4 m aan weerszijden van de as van deze leiding.
25.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de kaart, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
25.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
25.4 Ontheffing van de bouwregels
25.5 Aanlegvergunning
Artikel 26 Leiding - Hoogspanningsverbinding (Dubbelbestemming)
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse 150KV en 380KV hoogspanningsverbinding, met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het transport van elektriciteit, inclusief een strook grond van:
- a. 39 m ter weerszijden van de as van de 380 KV - hoogspanningsverbinding;
- b. 26 m ter weerszijden van de as van de 150 KV - hoogspanningsverbinding.
26.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de kaart, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
26.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat:
- a. in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding;
- b. de maximale bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer mag bedragen dan 60 m.
26.4 Ontheffing van de bouwregels
26.5 Aanlegvergunning
Artikel 27 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool, inclusief een strook grond van 5m aan weerszijden van de as van deze leiding.
27.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de kaart, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
27.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-riool´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
27.4 Ontheffing van de bouwregels
27.5 Aanlegvergunning
Artikel 28 Leiding - Water (Dubbelbestemming)
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Water (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdwatertransportleiding, inclusief een strook grond van 0.9 m aan weerszijden van deze leiding.
28.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de kaart, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
28.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-water´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
28.4 Ontheffing van de bouwregels
28.5 Aanlegvergunning
Artikel 29 Waarde-archeologie (Dubbelbestemming)
29.1 Bestemmingsomschrijving
29.2 Aanlegvergunning
Artikel 30 Waarde-ecologie (Dubbelbestemming)
30.1 Bestemmingsomschrijving
30.2 Bouwregels
30.3 Nadere eisen
30.4 Specifieke gebruiksregels
30.5 Aanlegvergunning
Artikel 31 Waterstaat-waterbergingsgebied (Dubbelbestemming)
31.1 Bestemmingsomschrijving
31.2 Bouwregels
31.3 Ontheffing van de bouwregels
31.4 Aanlegvergunning
Artikel 32 Waterstaat-waterstaatkundige Functie (Dubbelbestemming)
32.1 Bestemmingsomschrijving
32.2 Bouwregels
32.3 Ontheffing van de bouwregels
32.4 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 33 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 34 Algemene Bouwregels
34.1 Ondergrondse bouwwerken
Indien op grond van de regels in Hoofdstuk 2 ondergronds mag worden gebouwd, dienen deze te bouwen ondergrondse bouwwerken te worden gebouwd onder het maaiveld en aan de straatzijde onder het straatpeil.
34.2 Verhouding basis- en dubbelbestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De regels met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
34.3 Monumenten
- a. Op panden en/of bouwwerken geen gebouw zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding gemeentelijk monument (sba-gm) is de Monumentenverordening gemeente Tilburg (vastgesteld d.d. 28 april 1997) van toepassing.
- b. op panden en/of bouwwerken geen gebouw zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding rijksmonument (sba-rm) is de Monumentenwet 1988 van toepassing.
34.4 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
34.5 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 35 Algemene Gebruiksregels
35.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 36 Algemene Aanduidingsregels
36.1 Geluidzone-industrie
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone-industrie' de volgende regels:
- a. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige functies, met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
- b. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
- 1. is of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
- 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
- c. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.
36.2 Reconstructiewetzone-extensiveringsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Reconstructiezone-extensiveringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een extensiveringsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
36.3 Reconstructiewetzone-verwevingsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Reconstructiezone-verwevingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een verwevingsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
36.4 Veiligheidszone-bevi
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - bevi' de volgende regels:
- a. binnen de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-bevi' en - voor zover van toepassing - buiten de perceelsgrenzen van de risicovolle inrichting, mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht;
- b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
- 1. de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-bevi' opgeheven wordt, indien de aanwezige risicovolle inrichting of buisleiding gesaneerd of verplaatst is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige risicovolle inrichting of buisleiding buiten werking is gesteld, of
- 2. de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-bevi' verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar-contour als gevolg van een wijziging in of van een risicovolle inrichting of buisleiding kleiner is geworden;
- 3. de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-bevi' verkleind wordt, door een wijziging van ter zake relevante regelgeving.
36.5 Wro-zone-wijzigingsgebied 1, 2 en 3
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen 'Wro-zone-wijzigingsgebied 1', 'Wro-zone-wijzigingsgebied 2' en 'Wro-zone-wijzigingsgebied 3' zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waarde-Ecologie', met dien verstande dat de wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone, het landschappelijk raamwerk en natuur- en/of landschapscompensatie buiten de EHS.
36.6 Wro-zone-wijzigingsgebied 4
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 4' zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Water', al dan niet in combinatie met de functie-aanduiding 'specifieke vorm van water-helofytenfilter'.
36.7 Vrijwaringszone-beschermingszone natte natuurparel
- a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone-beschermingszone natte natuurparel' is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- 1. het verzetten van meer dan 100 m3 grond of op een diepte van meer dan 0.60 m onder het maaiveld, één en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
- 2. de aanleg van drainage, ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
- 3. het verlagen van de waterstand, anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
- 4. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.
- b. Het in onderdeel a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. De in onderdeel a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de desbetreffende natte natuurparel. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap en de provincie.
Artikel 37 Algemene Ontheffingsregels
37.1 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van maten
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in 39.1, bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de ontheffingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de ontheffingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
37.2 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van grenzen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 39.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
37.3 Ontheffing ondergronds bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in 39.1, ontheffing verlenen van de regels inzake ondergronds bouwen, opgenomen in Hoofdstuk 2 en in Hoofdstuk 3, ten behoeve van:
- a. ondergronds bouwen op plaatsen waar dat ten behoeve van de desbetreffende functie of in het geheel niet is toegestaan, zulks tot een maximale verticale diepte van 3,5 m;
- b. ondergronds bouwen boven het straatpeil.
37.4 Ontheffing bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in 39.1, ontheffing verlenen van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 38 Algemene Wijzigingsregels
38.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
38.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
38.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd.
Artikel 39 Algemene Procedureregels
39.1 Procedureregels ontheffing en nadere eisen
Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:
- a. het voornemen tot het verlenen van ontheffing, dan wel het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.
Artikel 40 Algemene Aanlegvergunningstelsels
40.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 41 Overgangsrecht
41.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
41.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 42 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom'.
Hoofdstuk 1 Algemeen
1.1 Inleiding
Het bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom' heeft betrekking op het gehele zuidoostelijk buitengebied van Tilburg. Dit bestemmingsplan vervangt diverse verouderde bestemmingsplannen (zie 1.4).
Figuur 1: ligging plangebied / bestemmingsplangrens
1.2 Aanleiding
De volgende punten hebben aanleiding gegeven tot het maken van deze herziening:
- 1. het veranderde beleid op rijksniveau;
- 2. het 'nieuwe' provinciale beleid (Interimstructuurvisie), het reconstructieplan De Meierij en de Nota Buitengebied in Ontwikkeling;
- 3. de wettelijke plicht om een bestemmingsplan buitengebied op te stellen en dit om de 10 jaar te herzien;
- 4. de gedateerdheid van de vigerende bestemmingsplannen en de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten, waardoor latere ontwikkelingen/veranderingen niet of onvoldoende actueel zijn geregeld.
Verder is door de gemeenteraad van Tilburg op 31 januari 2005 de 'Visie Landschapspark Moerenburg' vastgesteld. De visie is een bouwsteen voor het bestemmingsplan. In deze visie is Moerenburg aangewezen als landschapspark en is een strategie uitgestippeld om de landelijke functie van Moerenburg voor Tilburg te behouden en verder te ontwikkelen. De visie bevat daartoe ook een uitvoeringsprogramma.
Een belangrijk onderdeel van het uitvoeringsprogramma is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor Moerenburg en omgeving: het bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom'. Het maken van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk aangezien het huidige planologisch regime voor het gebied verouderd is. Hierdoor is het niet mogelijk om in te spelen op gewenste ontwikkelingen.
Voorafgaand aan het bestemmingsplan is in juni 2008 een 'Nota van Uitgangspunten' opgesteld. Deze Nota van Uitgangspunten dient als input voor het maken van het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied van de Voorste Stroom. De Nota van Uitgangspunten omvat de volgende elementen:
- 1. een uitwerking van de ontbrekende aspecten uit de Visie Landschapspark Moerenburg. Dit zijn:
- a. thema natuur en landschap – natuur- en landschapsontwikkeling is niet enkel beperkt tot de 'Natuurzone' ook in de andere zones speelt natuur en groen een rol. Een uitwerking van de ecologische en landschappelijke functie van natuur moet worden afgestemd met de hieronder genoemde thema's;
- b. thema landbouw – er vinden grote veranderingen plaats in de landbouwsector. De visie spreekt uit dat een aantal agrarische bedrijven in Moerenburg blijft bestaan. De ontwikkelingsmogelijkheden moeten echter nog bepaald worden. Bovendien moet duidelijk worden hoe omgegaan wordt met gebouwen die hun agrarische functie verliezen;
- c. thema recreatie – Moerenburg is een recreatief uitloopgebied voor de stad. Hoe dit vorm krijgt is nog onduidelijk. Het bestemmingsplan dient een recreatief uitloopgebied mogelijk te maken. Gedacht wordt aan het mogelijk maken van recreatief medegebruik, landschapsbouw en natuurontwikkeling, alsmede het verbeteren van de relatie met het Nationaal Landschap Het Groene Woud. Dit is een aaneenschakeling van natuurgebieden en agrarische landschap in de stedendriehoek 's-Hertogenbosch - Tilburg - Eindhoven;
- d. themavoorzieningen – voor verschillende functies dient onderzocht te worden of en hoe hier een plek voor is in de Ontvangstzone (recreatiezone). Daarnaast dient de gehele vormgeving van de Ontvangstzone te worden verduidelijkt. Belangrijk onderwerp daarbij is de toekomstige functie van het terrein van de voormalige Rioolwaterzuiveringsinstallatie Oost (RWZI Oost), nu het Rioolgemaal Moerenburg;
- e. thema wonen – de visie ziet vormen van 'rood voor groen' als mogelijke generator voor extra financiële middelen. Dit moet nader onderzocht en uitgewerkt worden;
- 2. veranderingen die spelen in de gebieden buiten Moerenburg, die van belang zijn voor het bestemmingsplan;
- 3. het opstellen van Uitgangspunten ten behoeve van het bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom'. Het accent ligt hierbij op Moerenburg. Met de overige gebieden zal overwegend conserverend worden omgegaan.
1.3 Plangebied
Het plangebied en met name het daarin gelegen Landschapspark Moerenburg vormt een belangrijke schakel tussen de stad en het landelijke gebied en zal grotendeels deel gaan uitmaken van het Nationaal Landschap 'Het Groene Woud' in het hart van de stedendriehoek Tilburg – Eindhoven - 's-Hertogenbosch. Diverse partners, waaronder de gemeente Tilburg, hebben zich aaneengesloten om dit landschappelijk aantrekkelijke gebied te behouden en de natuur, recreatie en verbrede landbouw in dit gebied verder te ontwikkelen. Landschapspark Moerenburg vervult daarin een bijzondere rol als de Tilburgse poort tot het Groene Woud.
1.4 Juridisch Planologische Situatie
Het bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom' is een integrale herziening van de vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied aan de oostzijde van Tilburg. In dit gebied gelden meerdere bestemmingsplannen, die deels nog dateren uit de tijd voor de gemeentelijke herindeling van 1-1-1997.
Het bestemmingsplan 'Voorschriften Plan in Hoofdzaak' is het oorspronkelijke bestemmingsplan voor het gehele buitengebied van Tilburg.
bestemmingsplan 'Voorschriften plan in Hoofdzaak'
- Datum vaststelling Raad 24-04-1953
- Datum goedkeuring GS 03-02-1954
Het bestemmingsplan 'Voorschriften plan in Hoofdzaak' is voor het bestemmingsplangebied 'Buitengebied Voorste Stroom' naderhand deels vervangen door de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan 'Buitengebied Moerenburg'
- Datum vaststelling Raad 03-09-1984
- Datum goedkeuring GS 16-07-1985
- Datum onherroepelijk 21-02-1986
bestemmingsplan 'Buitengebied Moerenburg, eerste herziening'.
- Datum vaststelling Raad 28-02-2005
- Datum goedkeuring GS 20-03-2005
- Datum onherroepelijk 22-07-2005
bestemmingsplan 'Knooppunt De Baars'
- Datum vaststelling Raad 26-09-1994
- Datum goedkeuring GS 06-04-1995
- Datum onherroepelijk 10-07-1997
Daarnaast zijn nog twee bestemmingsplannen vigerend voor gebieden die voor de gemeentelijke herindeling tot de gemeenten Berkel-Enschot en Hilvarenbeek behoorden:
bestemmingsplan 'Buitengebied '94' (voormalig grondgebied gemeente Berkel-Enschot)
- Datum vaststelling Raad 29-04-1996
- Datum goedkeuring GS 21-11-1996
- Datum onherroepelijk 15-07-1999
Bestemmingsplan 'buitengebied' (voormalig grondgebied gemeente Hilvarenbeek)
- Datum vaststelling Raad 27-02-1986
- Datum goedkeuring GS 13-04-1987 (ged. goedkeuring onthouden)
- Datum onherroepelijk 12-10-1990
1.5 Totstandkoming Van Het Plan
Voor zo ver mogelijk vindt voor wat betreft beleidsmatige keuzes aansluiting plaats op de reeds eerder opgestelde bestemmingsplannen voor het buitengebied van gemeente Tilburg. De bestemmingsplansystematiek wijkt daarentegen mede vanwege de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en SVBP 2008 (Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008) wel af van de systematiek van deze plannen.
Het nieuwe bestemmingsplan dient in digitale vorm te worden opgesteld, IMRO gecodeerd en afgestemd te worden op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) d.d. 1 juli 2008.
1.6 Leeswijzer
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.
Algemeen (hoofdstuk 1): in dit hoofdstuk worden onder andere het doel en de aanleiding van de bestemmingsplanherziening beschreven.Daarnaast komt ook de totstandkoming en de situering van het plangebied aan de orde.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de ligging/begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Voorste Stroom' en wordt de directe relatie met de aangrenzende gebieden aangegeven. ook wordt de technische infrastructuur welke zijn invloed heeft op het gebied, in kaart gebracht.
Hoofdstuk 3: in dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplangebied beschreven naar de bestaande toestand.
In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan het beleidskader op verschillende bestuursniveau´s.
Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven gecategoriseerd naar thema´s voor de afzonderlijke 'deelgebieden' binnen het plangebied.
In hoofdstuk 6 worden de van toepassing zijnde bestemmingen beschreven en hoe de bestemmingen tot stand zijn gekomen.
In hoofdstuk 7, 8 en 9 vind de beschrijving plaats van de archeologische, milieutechnische en waterhuishoudkundige situatie en uitgangspunten.
Hoofdstuk 10 bevat de wijze waarop het handhavingsbeleid binnen het plangebied wordt vorm gegeven en in hoofdstuk 11 wordt financiële verantwoording afgelegd hoe uitvoering wordt gegeven aan het bestemmingplan.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Omgeving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de ligging, begrenzing en de directe relatie met de aangrenzende gebieden aangegeven van het bestemmingsplangebied 'Buitengebied De Voorste Stroom'. Voorts wordt de technische infrastructuur die invloed heeft op het plangebied beschreven.
2.2 Ligging Plangebied
De begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom' wordt gevormd door:
- het Wilhelminakanaal in het westen;
- de spoorweg Tilburg - ´s-Hertogenbosch in het noordwesten;
- de Noordoosttangent in het oosten;
- de Bosscheweg in het noorden;
- de gemeentegrens in het oosten en zuiden.
De Bosscheweg wordt buiten het bestemmingsplangebied gelaten, omdat deze wordt meegenomen in aparte beheerbestemmingsplannen voor de bebouwde kom: De bestemmingsplannen 'Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008' en 'Enschot 2008'.
Het tracé van de Noordoosttangent wordt buiten het bestemmingsplangebied gelaten, omdat hiervoor een apart bestemmingsplan bestaat (bestemmingsplan 'Noordoosttangent, eerste fase', in 1994 vastgesteld door de gemeente Berkel-Enschot, datum goedkeuring G.S. 12-07-1994). Voor realisatie van de rijbaanverdubbeling van de Noordoosttangent zal voor het gehele tracé een afzonderlijk integraal bestemmingsplan worden opgesteld.
2.3 Relatie Met Overige Gebieden
Het 'Buitengebied De Voorste Stroom' en met name Moerenburg, vormt een belangrijke schakel tussen de stad en het landelijke gebied. Moerenburg is aangewezen als landschapspark. In het westen heeft Moerenburg (zie 2.3.1) een relatie met de stad. Naar het noorden toe heeft het bestemmingsplangebied een relatie met Berkel-Enschot (zie 2.3.2) en naar het zuidoosten toe met het Nationaal Landschap 'Het Groene Woud' (zie 2.3.3).
2.3.1 Relatie met 'de stad'
Armhoef
Het bestemmingsplangebied is door een fietsbrug die parallel aan het spoor loopt en een brug voor autoverkeer ter hoogte van de Oisterwijksebaan verbonden met de wijk Armhoef.
Kempenbaan
Ten westen van Moerenburg ligt het gebied rond de invalsweg Kempenbaan. Het 'Masterplan Kempenbaan Tilburg' (23 januari 2003) vormt de leidraad bij de ontwikkeling en realisatie van deze toegang tot Tilburg als multifunctionele kantorenlocatie (figuur 2a). Langs de Leij wordt ruimte geboden aan wonen en voorzieningen. De Leij heeft daarnaast een functie als ecologische verbindingszone. Deze zone staat aan de oostkant in verbinding met De Voorste Stroom in Moerenburg. In het zuidwesten loopt zij door Bakertand. In verband met de ecologische functie worden langs de Leij op diverse plaatsen stepping stones gerealiseerd.
Ook de rest van het gebied Kempenbaan kan als groen worden getypeerd door de groene long van het Leijpark en het groene lint Koningshoeven.
Figuur 2a: Kempenbaan
Doordat Kempenbaan-Oost in de toekomst wordt getransformeerd tot woongebied, zullen enkele functies moeten wijken. Waarschijnlijk zal de Mixed Hockey Club Were Di worden uitgeplaatst. 'Ut Rooie Bietje' zal een nieuwe plaats krijgen in het Landschapspark Moerenburg. Het gebied rond de Kempenbaan is met name recreatief verbonden met Moerenburg via de sternetfietsroute over het kanaal en de Meierijbaan.
Piushaven
De 'Ontwikkelingsvisie Piushavengebied' (Hoofdlijnen vastgesteld op 18 februari 2002) dient als (flexibel) stedelijk kader voor het vernieuwingsproces in het Piushavengebied (figuur 2b) .
De gemeente wil de potenties van de aanwezigheid van het water en de bijbehorende openbare ruimte in het Piushavengebied benutten. Het Piushavengebied, waar nu een accent rust op de bedrijven en de verkeersfunctie, moet geleidelijk transformeren in een gebied met een accent op wonen en verblijven en gemengd met op wonen afgestemde werkfuncties.
Het water met de bijbehorende openbare ruimte wordt als centraal element geprofileerd. In de 'transformatiegebieden' wordt de ontwikkeling van een nieuw, duurzaam, gemengd stedelijk milieu dat zich op het water oriënteert voorgesteld. In het project Piushaven wordt door een duurzame en veilige herinrichting van de oevers van de kanaalarm bijgedragen aan het realiseren van een hoogwaardige relatie tussen centrum-zuid en het buitengebied.
De visie is verder vertaald in de Stedenbouwkundige Visie Piushaven 2007, dat wordt gehanteerd als ruimtelijk toetsingskader voor toekomstige ruimtelijke procedures in de Piushaven. Het betreft een tweejaarlijks te actualiseren document.
Figuur 2b: stedenbouwkundige Visie Piushaven 2007
In de Stedenbouwkundige Visie wordt bij de herontwikkeling van het gebied uitgegaan van een reeks van havenparkjes langs de Piushaven en het Wilhelminakanaal. Er zijn geen plannen om de Piushaven infrastructureel beter met Moerenburg te verbinden.
2.3.2 Relatie met Berkel-Enschot
Ten noordoosten van het bestemmingsplangebied ligt het dorp Berkel-Enschot. Via de Streepstraat heeft Moerenburg een directe relatie met Berkel-Enschot. De ontwikkeling van de recreatieve functie in Moerenburg draagt mogelijk ook bij aan verbetering van de recreatiemogelijkheden van de bewoners in Berkel-Enschot.
2.3.3 Relatie met Het Groene Woud
Midden in het hart van de stedendriehoek Tilburg - Eindhoven - 's-Hertogenbosch, ontwikkelt zich 'Het Groene Woud' (figuur 2c). Een ambitieus 'groenproject' van in totaal 7.500 ha, bestaande uit bossen, moerassen, hei en agrarisch cultuurlandschap. In Het Groene Woud liggen bestaande natuurgebieden zoals de Kampina, de Oisterwijkse Bossen en Vennen. Ook verschillende beken wateren door het gebied, zoals de Dommel, de Beerze-Reusel en de Voorste Stroom.
Met de ontwikkeling van Het Groene Woud willen de partners1 voorkomen dat het gebied tussen de drie grote steden dichtgroeit. Een kwalitatief hoogwaardig natuurgebied biedt extra kansen voor verbrede landbouw, recreatieve ontwikkelingen en draagt bij aan een aantrekkelijk woon- en werkmilieu. 'Het Groene Woud' heeft in die zin een economische waarde. In dit perspectief geplaatst kan het natuurpark bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van de regio en vice versa. Het uiteindelijk resultaat is een bijzonder natuurgebied met internationale allure.
Figuur 2c: ligging van ´Het Groene Woud
Moerenburg vormt vanuit de stad Tilburg de 'poort' tot Het Groene Woud. Dit betekent dat er vanuit Moerenburg gezorgd zal moeten worden voor een goede bereikbaarheid van Het Groene Woud. Een recreatief routenetwerk is belangrijk om het 'natuur- en landschapspark' te kunnen bezoeken; met daaraan gekoppeld (horeca-)voorzieningen, bijzondere bezienswaardigheden, verblijfsmogelijkheden en rustpunten. Ook zullen de groenstructuren vanuit de stad gekoppeld worden aan die van Het Groene Woud. Tot slot kan Moerenburg een entreefunctie innemen en informatievoorziening aanbieden als onderdeel van het toeristisch-recreatief product van de regio.
De provincie heeft de verantwoordelijkheid om het Nationaal Landschap Het Groene Woud te begrenzen. Moerenburg zal in zijn geheel binnen dit Nationale Landschap worden opgenomen. Hiermee komen de subsidies voor nationale landschappen beschikbaar voor Moerenburg.
1. De partners zijn: Provincie Noord-Brabant, Brabants Landschap, gemeente Tilburg, gemeente Oisterwijk, gemeente Best, gemeente Oirschot, gemeente Son en Breugel, gemeente Boxtel, gemeente Sint-Oedenrode, Waterschap de Dommel, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, De Groene Poort, Reconstructiecommissie De Meierij, Staatsbosbeheer, ZLTO, NWG Liempde, Natuurmonumenten, regio VVV Meierij Oost-Brabant, Brabantse Milieu Federatie. Overige organisaties zijn: Innovatieplatform Duurzame Meierij, BrabantStad, Het Groene Woud en IVN.
2.4 Technische Infrastructuur
In het plangebied is sprake van enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen, welke mogelijk gevolgen hebben voor ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving. Hierbij wordt uitgegaan van hoofdtrace´s van kabels en leidingen en de 150KV en 380 KV hoogspanningsverbinding welke op de verbeelding zijn weergegeven. Verder dient rekening te worden gehouden met onder andere wettelijk voorgeschreven veiligheidscontouren op grond van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi).
Op het bijbehorende kaartje (figuur 2d) zijn de in het plangebied aanwezige kabels, leidingen en hoogspanningsverbindingen illustratief weergegeven.
- 1. 380 kV hoogspanningsleiding (Geertruidenberg – Eindhoven)
- 2. 150 kV hoogspanningsleiding (Tilburg - Noord – Eindhoven)
- 3. Regionale gastransportleiding f 300 (Boxtel - Breda).
- 4. f 300 gastransportleiding.
- 5. SABIC Naftaleiding (Botlek – Beek)
- 6. Hoofdwaterleiding
- 7. Straalpad Defensie niet meer aanwezig
- 8. Afvalwaterleiding
- 9. 1 bar gasleiding met inkoopstation ter plaatse van voormalige RWZI.
Figuur 2d: technische infrastructuur binnen plangebied
Hoofdstuk 3 Beschrijving Gebied
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplangebied beschreven in haar huidige hoedanigheid. In de eerste paragraaf wordt aan de hand van de historie beschreven hoe dit gebied is ontstaan. Vervolgens komen de volgende onderwerpen aan bod: ruimtelijke opbouw, gebruiksaspecten van bebouwing in het bestemmingsplangebied, natuur, water, archeologie en cultuurhistorie, recreatie, auto-ontsluiting, nutsvoorzieningen en milieu.
3.2 Historie
Het plangebied is te vinden op de zandgronden van Brabant. Deze zandgronden bestaan uit ruggen en vlaktes, die gedeeltelijk zijn gevormd tijdens en voor het Saalien, de voorlaatste ijstijd. Daarna zijn ze tijdens het Weichselien, de laatste ijstijd, vrijwel geheel bedekt door dekzanden.
Tussen de dekzandruggen en -vlaktes zijn natte gebieden te vinden. Hierin ontwikkelden zich tijdens het Holoceen (tijdperk tot heden) beekdalen met beken die zand en klei afzetten, zoals in het beekdal van de Voorste Stroom. Hierna hebben de mensen het landschap vormgegeven door het te ontginnen en in gebruik te nemen.
De nederzettingen hebben in het Brabantse zandlandschap altijd op de hogere ruggen gelegen.
Op de hoge droge stukken was ook akkerbouw mogelijk. Maar omdat de natuurlijke vruchtbaarheid van de meeste zandgronden te wensen overlaat, was hier bemesting nodig. In eerste instantie werd de mest geleverd door runderen en schapen. Later werden er heiplaggen vermengd met mest over de akkers verspreid om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden. Dit leidde tot het ontstaan van homogene, humushoudende bovengronden (oude bouwlandgronden, oftewel hoge enkeerdgronden). Door de plaggenmest zijn de akkers aanmerkelijk hoger komen te liggen dan de omgeving. Mede door de manier van ploegen, namelijk vanuit het midden, hadden de akkers een duidelijk waarneembare bolle vorm gekregen: bolle akkers. De oude akkercomplexen in het noorden en langs de spoorlijn Tilburg-Eindhoven zijn redelijk onveranderd gebleven. Sommige akkers in Moerenburg hebben nog steeds een bolle vorm.
De graslanden lagen in het verleden vooral in de beekdalen (lage enkeerdgronden). Door kwel werd mineraalrijk water aangevoerd of ze werden elk winterseizoen op natuurlijke wijze of opzettelijk met slibhoudend kalkrijk overstromingswater bevloeid.
In de loop der jaren (rond 1500) ontstond er een gemengde bedrijfsvoering. De akkers lagen op de dekzandruggen en het vee graasde in het beekdal, waardoor er een lint met boerderijen op de overgang tussen dekzandrug en beekdal ontstond. Zo ontstonden er twee landschapstypen: het dekzandruggenlandschap en het beekdallandschap.
Ten zuiden van de Voorste Stroom liggen de van oorsprong voedselarme gronden (podzolgronden). Deze gronden werden pas later in cultuur gebracht, dit is nu nog te zien aan de vrij regelmatige verkaveling in het gebied. De gronden zijn er vrij vlak. Plaatselijk komt er beplanting voor langs wegen en op kavelgrenzen.
3.3 Ruimtelijke Opbouw
3.3.1 Het landschap
Typerend voor het landschap rondom Tilburg is het netwerk van beekdalen. Het bestemmingsplangebied maakt onderdeel uit van een van oudsher agrarisch cultuurlandschap dat is opgebouwd uit diverse landschapstypen (zie figuur 3a).
Figuur 3a: te onderscheiden landschapstypen in het bestemmingsplangebied
Beekdal
Het beekdal van de Voorste Stroom, een onderdeel van de Leij, is duidelijk in het hart van het plangebied herkenbaar. De Voorste Stroom is, als belangrijk onderdeel van het oude beekdallandschap, nog steeds in tact.
De onderliggende landschapsstructuur wordt hoofdzakelijk bepaald door het reliëf van dit beekdal, de dekzandrug en de overgang daartussen. Dwars op de Voorste Stroom lopen de Korvelse Waterloop en de Zwarte Rijt.
Het beekdallandschap heeft een kleinschalige verkaveling van weilanden, perceelrandbegroeiing, natuurgebieden, beeklopen en (broek)bossen. De laaggelegen graslanden in het beekdal vertonen kenmerken van de typische dwarsverkaveling (loodrecht op de beek). Bovendien komen er kleine moerasgebieden voor en er is veel opgaande beplanting aanwezig op de kavelgrenzen.
De grens van hoog naar laag, op de overgang tussen dekzandrug en beekdal, wordt gemarkeerd door het oude bebouwingslint Oisterwijksebaan-Broekstraat-Zandstraat. Hier staan veelal typerende langgevelboerderijen.
Oude akkercomplexen
Het dekzandruggenlandschap ten noorden van het bebouwingslint heeft een relatief grootschalig patroon van bouwlandkavels en open akkercomplexen met opgehoogde, bolvormige akkers. Opmerkelijk is hier het beekdal van de Zwarte Rijt, dat dit gebied van noord naar zuid doorkruist. Aan weerszijden van deze waterloop bevindt zich nog steeds een aantal weilanden, terwijl elders in dit gebied akkers liggen.
Ontginningslandschap
Het landschap ten zuiden van het beekdal van de Voorste Stroom wordt gekenmerkt door een regelmatige verkaveling, bossen, weilanden, de abdij 'Koningshoeven' en de aanwezigheid van wegbeplantingen. Dit landschap kan worden aangemerkt als ontginningslandschap.
Dit gebied is tevens onderdeel van de Regionale Natuur- en Landschapseenheid Het Groene Woud. Het beleid ten aanzien van RNLE-gebieden is het behouden en versterken van landschaps- en cultuurhistorische waarden.
Boscomplexen op stuifzand
Meer zuidelijk liggen de (vroegere) stuifzandgronden waarop bossen zijn aangeplant.
3.3.2 Grootschalige ingrepen
In het bestemmingsplangebied hebben in de loop der jaren diverse grootschalige ingrepen plaatsgevonden. Infrastructurele verbindingen zijn aangelegd, die door hun maat sterk afwijken van het oorspronkelijke landschap:
- De Bosscheweg (aangelegd 1822/1826)
- Spoorlijn Tilburg-Eindhoven (reeds in 1853 aangelegd)
- Het Wilhelminakanaal (in de periode 1932/1933 gegraven)
- De Meierijbaan met een viaduct over het Wilhelminakanaal (rudiment van het vroegere tracé van de rijksweg Tilburg – Eindhoven, in 1941 aangelegd)
- A58 (rijksweg Tilburg-Eindhoven, in 1965/1967 aangelegd)
- A65-N65 (rijksweg Tilburg/'s-Hertogenbosch, in 1969/1971 aangelegd)
- Noordoosttangent/Burgemeester Bechtweg (aanleg 1998/1999)
- Uitbouw knooppunt de Baars (2000).
Andere grootschalige ingrepen in het oorspronkelijk agrarische cultuurlandschap zijn:
- de voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie-Oost (RWZI) en de in een ´bakvorm´ uitgevoerde afvoer van ´de Korvelse Waterloop´;
- de beide vijvers aan weerszijden van de Meierijbaan;
- het sportveldencomplex van de T.S.V. ´Longa´ en aan de Moerenburgse Weg sportvelden van ´Were Di´;
- het Trappistenklooster aan de Eindhovenseweg.
Deze elementen zijn deels door omplanting aan het zicht onttrokken. Bij het Trappistenklooster is juist sprake van een zeer markante ligging in het landschap.
3.3.3 Deelgebieden bestemmingsplan
De infrastructuurlijnen uit de vorige paragraaf zijn meestal hooggelegen, waardoor het gebied grotendeels afgesloten is van het omliggende landschap, versnipperd is geraakt en is opgedeeld in de volgende deelgebieden (zie figuur 4a):
3.4 Functionele Opbouw
3.4.1 Agrarische bedrijven
Het bestemmingsplangebied kent overheersend een agrarisch grondgebruik. In het gebied zijn voornamelijk grondgebonden landbouwbedrijven te vinden. Dit betekent dat de meeste agrarische bedrijven afhankelijk zijn van de bodemgeschiktheid. De bodemgeschiktheid is afhankelijk van de grondsoort en de grondwaterstand.
Het gebied ten noorden van de Oisterwijksebaan, Broekstraat en Zandstraat is zeer geschikt voor allerlei vormen van grondgebonden teelten. Het gedeelte ten zuiden van de Oisterwijksebaan, Broekstraat en Zandstraat en ten noorden van de Voorste Stroom is vooral geschikt voor grasland. Het beekdal ten zuiden van de Voorste Stroom is te nat voor landbouw. Hier wordt vooral broekbos aangetroffen. Tot slot is het gebied aan de zuidkant van de A58 het meest geschikt voor grasland, en beperkt voor grondgebonden teelten.
In het bestemmingsplangebied zijn verschillende soorten agrarische bedrijven te vinden, namelijk rundveehouderijen, varkensbedrijven, een biologische geitenhouderij en teeltbedrijven. In onderstaande tabel is aangegeven waar welk soort agrarisch bedrijf in het bestemmingsplangebied gevestigd is.
Adres | Soort bedrijf | Vigerende bestemming | Nieuwe bestemming |
Broekstraat 2 | rundvee | Agr. bouwblok I (Ab I) | Agr.-agr. bedrijf (A-AB) |
Broekstraat 5 | rundvee/schapen | Ab I | A-AB |
Broekstraat 6 | rundvee | Ab I | A-AB |
Broekstraat 8 | akkerbouw/fruitteelt | Ab I | A-AB |
Enschotsebaan 30 | rundvee | Agr. bedrijfsdoeleinden (A) | A-AB |
Enschotsebaan 31, 31a | rundvee | A | A-AB |
Eindhovenseweg 10 | rundvee | A | A-AB |
Eindhovenseweg 14 | varkens/rundvee | A | A-AB |
Kommerstraat 4 | rundvee | Ab I | A-AB |
Oisterwijksebaan 9 | boomkwekerij | Ab I | A-AB |
Spoordijk 9 | rundvee | A | A-AB |
Torentjeshoeve 6, 6a | melkgeiten/paarden | Agr. bouwblok A | A-AB |
Zandstraat 4 | teeltbedrijf | A | A-AB |
Zandstraat 6 | paarden/stalling/ maaibedrijf | A | Bedrijf + aanduiding 'al' |
Zandstraat 10 | pluimvee | A | A-AB + aanduiding 'iv' |
Zandstraat 11 | rundvee | A | A-AB |
Zandstraat 13 | rundvee en varkens | Voormalig agr. bedr.(VAB) | A-AB |
Verder zijn locaties aan te wijzen, die in de vigerende bestemmingsplannen een agrarische bestemming of agrarisch verwante bestemming hebben, maar waarvan het bedrijfsmatig agrarisch gebruik feitelijk is gestaakt ofwel er geen sprake meer is van een volwaardig agrarisch bedrijf:
Adres | Soort bedrijf | Vigerende bestemming | Nieuwe bestemming |
Broekstraat 4 | Agr. bouwblok I (Ab I) | Wonen-Buitengebied (W-BG) | |
Kommerstraat 2 | Ab I | Wonen-Buitengebied (W-BG) | |
Oisterwijksebaan 5 | Voormalige champignonkwekerij | Ab I (wijzigingsplan ex art. 11 WRO) | A-AB |
Oisterwijksebaan 6 | Timmerfabriek/bedrijf | Ab I | Bedrijf (B) + aanduiding timmerwerkfabriek (sb-tf) |
Oisterwijksebaan 11 | Ab I | W-BG |
Het kan voorkomen dat de betreffende agrarische bedrijven nog wel over een milieuvergunning beschikken.
3.4.2 'Agrarisch verwante' bedrijven, agrarische hulpbedrijven
In het bestemmingsplangebied bevindt zich nog een aantal agrarisch verwante bedrijven:
Adres | Soort bedrijf | Vigerende bestemming | Nieuwe bestemming |
Broekstraat 2b | Paardenhouderij/ koetsenmuseum | Manege (Rm) | Recreatie (R) + aanduidingen: -paardenhouderij - bed & breakfast - maatschappelijk |
Broekstraat 9 | manege | Manege (Rm) | Sport (S) + aanduiding manege (ma) |
Eindhovenseweg 12a-b | Fourage- en loonwerkersbedrijf (art. 19 procedure) | Agrarische Hoofdstructuur | Bedrijf (B) + aanduiding agrarisch loonbedrijf (al) |
Enschotsebaan 29 | loonwerkersbedrijf | Agr. bedr. Doeleinden (A) + agr. hulpbedrijf toegestaan | Bedrijf (B) + aanduiding (al) |
Oisterwijksebaan 8a | Hoveniersbedrijf/ composteringsbedrijf | Bedrijfsdoeleinden | Bedrijf (B) + aanduiding - hoveniersbedrijf (hv) - sb-cpb (comp. bedrijf) |
3.4.3 Burgerwoningen
In het bestemmingsplangebied worden de volgende burgerwoningen aangetroffen:
Adres | opmerkingen | Vigerende bestemming | Nieuwe bestemming |
Eindhovenseweg 2, 2a, 3a,3b, 6-8-8a | Woondoeleinden (W) | W-BG | |
Enschotsebaan 20 | Agr. bedr. doeleinden (A) | W-BG + aanduiding (sw-nbb) | |
Enschotsebaan 35 | W | W-BG | |
Hoevensekanaaldijk 25,80 | Betreft voormalige brugwachterswoningen | Wonen (W II) | W-BG |
Hoevensekanaaldijk 96, 98 | Verkoop panden door gemeente Tilburg | Ab I | W-BG |
Moerenburgseweg 2-2a | Wonen (W I) | W-BG | |
Oisterwijksebaan 8 | W | W-BG | |
Spoordijk 10, 11 | W | W-BG | |
Streepstraat 1, 3 | W | W-BG | |
Torentjeshoeve 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 | W | W-BG | |
Zandstraat 3, 3a, 7, 8, 9, 15 | W | W-BG |
3.4.4 Overig
In het bestemmingsplangebied komen ook nog enkele niet-buitengebied gebonden activiteiten voor. Dit zijn:
Adres | opmerkingen | Vigerende bestemming | Nieuwe bestemming |
Eindhovenseweg 7, 9 | recreatiewoningen | Natuurkerngebied | R-RW |
Eindhovenseweg 3 | trappistenklooster, bierbrouwerij en kwekerij Diamantgroep | - Brouwerij en kwekerij = Bedrijfsdoeleinden - Abdij = Maatschappelijk | - Brouwerij = B + aanduiding sb-brb - Abdij = M + aanduiding religie |
Hoevense Kanaaldijk 30-30A | sportveldencomplex van de T.S.V. 'Longa' | Gedeeltelijk: -sportterrein (Rsp) - agrarisch Kernrandgebied (Akg) - Volkstuin (Rvt) | Sport + aanduidingen |
Hoevense Kanaaldijk 34 | Gemaal Tilburg Oost (voormalige afvalwater- zuiveringsinstallatie-Oost) | Afvalwaterreiniging (Baw) | Gedeeltelijk: -recreatie + aanduidingen - water + aanduidingen |
Moerenburgseweg (ongenummerd) (kadastraal bekend gemeente Tilburg V 00218 en V 00402) | opslag grond | Agrarisch gebied met natuurwaarden (An) | Bedrijf (B) + aanduiding |
Moerenburgse Weg 4-6. | voetbalvelden ´Were Di´ | Sportterrein (Rsp) | Sport (S) |
Oisterwijksebaan 11a | Gildehuis St. Joris | Volkstuin (Rvt) | Sport (S) |
Oisterwijksebaan (ongenummerd) | Hondensportvereniging `Geduld overwint´ | Volkstuin (Rvt) / Agr. kernrandgebied (Akg) | Sport (S) + aanduidingen |
Oisterwijksebaan 13 | recreatie | Volkstuinen (Rvt) | Recreatie (R) + aanduiding volkstuin (vt) |
Oisterwijksebaan 13a | heemtuin | Volkstuinen (Rvt) | Recreatie (R) + aanduiding volkstuin (vt) |
Oisterwijksebaan 15 | café Zomerlust | Horeca | Horeca |
Zandstraat 5 | Agrarische bedrijfsdoeleinden (A) | A-AB + aanduidingen | |
Zandstraat 8a | Bedrijf (B) + aanduiding 'opslag' | Bedrijf (B) + aanduiding opslag |
3.5 Natuur
In deze paragraaf wordt ingegaan op de aanwezige natuur in het plangebied. Eerst worden kort enkele actuele natuurwaarden genoemd en besproken. Daarna worden voor het gebied relevant beleid en wet- en regelgeving op het gebied van natuur toegelicht.
3.5.1 Actuele natuurwaarden
Van de verschillende deelgebieden heeft alleen in het noordelijke deel van Hoogeind-Noord en in Moerenburg uitgebreid onderzoek naar aanwezige natuurwaarden plaatsgevonden. Ten behoeve van de natuurontwikkeling langs de Voorste Stroom en de Korvelse Waterloop wordt in 2009 jaarrond-onderzoek naar de natuurwaarden uitgevoerd.
Voor de volgende deelgebieden heeft een inventarisatie plaatsgevonden:
Hoogeind-Noord
Het landgebruik ten noorden van de Enschotsebaan in Hoogeind-Noord bestaat voornamelijk uit wei- en bouwlanden. De natuurwaarden zijn laag. Slechts hier en daar komen enkele, veelal alleenstaande, bomen (ondermeer Zomereik en Ruwe berk) voor, alsmede braamstruwelen en ruige bermen. Door het gebied lopen enkele sloten. Hierin zijn geen bijzondere natuurwaarden aanwezig.
Op enkele plaatsen zijn territoria vastgesteld van minder algemene vogelsoorten, zoals Grasmus, Kneu, Scholekster en Holenduif. Op de landbouwgronden komen algemene en minder algemene zoogdieren als Egel, Wezel en Rosse vleermuis voor. In slootkanten en bermen langs wegen en paden zijn enkele dagvlindersoorten waargenomen. In slootkanten en/of wegbermen zijn in 2000 zeer plaatselijk de minder algemene Veldrus, Hazenzegge en Valse salie gevonden. In en langs de Zwarte Rijt die door het gebied loopt zijn geen noemenswaardige planten- of diersoorten waargenomen. De Zwarte Rijt ligt een (groot) deel van het jaar nagenoeg geheel droog en is hierdoor in de huidige situatie niet geschikt als waterbiotoop voor bijvoorbeeld amfibieën.
Moerenburg
In Moerenburg komen bijzondere natuurwaarden voor, die deels van provinciaal en landelijk belang zijn. Binnen het deelgebied komen vrij algemene tot en met zeer zeldzame planten- en diersoorten (zie figuur 3b) vooral in de zuidelijk gelegen bossen, graslanden en wateren voor. Zeer waardevol zijn de plaatselijk nog goed ontwikkelde moerasbossen met Elzenzegge, Gewone dotterbloem en Grote boterbloem. In een van de bossen komt één van de dikste bomen van Tilburg voor. Deze Canadese populier heeft een stamdikte van 155-165 centimeter en een hoogte van ruim 30 meter. In de moerasbosjes broedt een groot aantal minder algemene (vogel)soorten.
Figuur 3b: Waarnemingen van provinciaal vrij algemene (blauwe punt) en zeldzame (rode punt) soorten
Tussen de Oude en Nieuwe Leij, in de zuidelijke punt van Moerenburg, komen nog restanten van de vroeger alom aanwezige natte hooilanden voor met de zeldzame en landelijk bedreigde Draadrus. Ook sommige sloten en poelen bezitten tamelijk hoge waarden door de aanwezigheid van bijzondere planten en dieren als, Groot blaasjeskruid, Duizendknoopfonteinkruid, Weidebeekjuffer, Bermpje en IJsvogel.
In de Oude Leij komen op diverse plekken zogenaamde kwelkraters voor. De relatief zeldzame kraters ontstaan meestal in het voorjaar door constant opborrelend grondwater. Ook elders in met name de beekdalen komt ijzerrijk kwelwater nog in ruime mate aan de oppervlakte. Het afwateringssysteem in Moerenburg leidt er echter toe dat het kwelwater zeer snel wordt afgevoerd, waardoor zelfs de moerasbossen ´s winters en in het voorjaar droog staan. Het gevolg is dat karakteristieke soorten, zoals Elzenzegge en Gewone dotterbloem zeer sterk zijn achteruitgegaan ten opzichte van 10-20 jaar geleden en dat een storingssoort als de Grote brandnetel enorm is toegenomen.
Buiten de dalen van de Oude en Nieuwe Leij en Voorste Stroom treft men vooral aan weerszijden van de Korvelse Waterloop nog een kleinschalig landschap aan met fraaie knotwilgenrijen. De natuurwaarden in dit gebiedsdeel alsook elders buiten de beekdalen is echter de laatste tientallen jaren (zeer) sterk achteruitgegaan. Steenuil en Veldleeuwerik zijn inmiddels verdwenen als broedvogel, maar ook het aantal broedterritoria van Patrijs is sterk gedaald. Behoud en herstel van het oorspronkelijke kleinschalig landschap met knotwilgen en elzen kan leiden tot de terugkomst van deze en andere karakteristieke dier- en plantensoorten.
3.5.2 Natuurbeleid en -wetgeving
Bovengenoemde waarden, met name die in Moerenburg, hebben ertoe geleid dat delen van het plangebied in de Interimstructuurvisie van de provincie Noord-Brabant (zie par. 3.2.1) zijn opgenomen als groene hoofdstructuur (GHS). In de Kadernota Groene Mal is opgenomen hoe deze gebieden versterkt kunnen worden. Hoewel binnen het bestemmingsplangebied geen beschermde natuurgebieden i.h.k.v. de Natuurbeschermingswet aanwezig zijn, hebben de nabijgelegen Oisterwijkse bossen en vennen wel de beschermde status. De Natuurbeschermingswet 1998 is dus ook relevant voor dit bestemmingsplan.
Interimstructuurvisie
Bij de begrenzing als Groene Hoofdstructuur (GHS) is een onderscheid gemaakt tussen GHS-natuur en GHS-landbouw (zie figuur 3c). In totaal komen vijf subzones voor (tussen haakjes is aangegeven waar deze ongeveer in het plangebied te vinden zijn):
- GHS-natuur / Natuurparel (bossen ten zuiden van Voorste Stroom);
- GHS-natuur / Overig bos- en natuurgebied (ten zuiden van de Eindhovenseweg);
- GHS-natuur / Ecologische verbindingszone (Wilhelminakanaal en Voorste Stroom);
- GHS-landbouw / Leefgebied kwetsbare soorten (aan weerszijden van de Voorste Stroom en in de oksel van de A58 en A65);
- GHS-landbouw / natuurontwikkelingsgebied (delen ten noorden van Voorste Stroom).
Natuurparels bestaan uit begeleid natuurlijke eenheden en de daarbuiten gelegen bos- en natuurgebieden die bijzondere natuurwaarden hebben vanwege specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. In overige bos- en natuurgebieden zijn minder hoge natuurwaarden te vinden. Het zijn grotendeels (productie)bossen op droge gronden en graslanden, en voor een klein gedeelte landbouwgronden. Ecologische verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen die ervoor moeten zorgen dat planten- of diersoorten zich van het ene naar het andere natuurgebied kunnen verplaatsen. In GHS-natuur moet worden gezorgd voor maximale rust en ruimte voor de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
Figuur 3c: Groene Hoofdstructuur en Agrarische Hoofdstructuur
Het leefgebied kwetsbare soorten omvat onder andere landbouwgronden waarop zeldzame planten of dieren voorkomen, die hoge eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving. Het gaat hier onder meer om weidevogels, ganzen en zwanen, amfibieën, reptielen en bijzondere planten. In het leefgebied kwetsbare soorten moeten landbouw, recreatie en andere activiteiten worden uitgeoefend met respect voor deze voorwaarden. Het natuurontwikkelingsgebied bestaat uit landbouwgronden, die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur. In de natuurontwikkelingsgebieden gaat het erom dat ruimtelijke ingrepen achterwege blijven, die natuurontwikkeling in de nabije of verdere toekomst kunnen frustreren.
De overige delen van het gebied zijn begrensd als agrarische hoofdstructuur. In deze delen krijgt de landbouw in beginsel de ruimte om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen, zonder dat daarbij in het kader van de provinciale ruimtelijke ordening een voorkeur geldt voor bepaalde vormen van landbouw. Wel is voor een groot gedeelte van het plangebied de aanduiding landschapsdeel van de Regionale Natuur- en landschapseenheid (RNLE) opgenomen. Onder RNLE-landschapsdeel vallen landbouwgronden die op zichzelf genomen geen bijzondere (potentiële) natuurwaarden bezitten, maar tot een regionale natuur- en landschapseenheid worden gerekend vanwege hun ligging ten opzichte van belangrijke bos- en natuurgebieden en landbouwgronden met bijzondere natuurwaarden binnen een RNLE.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de GHS en het RNLE landschapdeel nader begrensd; zie hiervoor het rapport van Ecologisch Adviesbureau Cools.
Naast genoemde natuurparels in het plangebied, liggen ten oosten de Oisterwijkse bossen en vennen. Deze zijn aangewezen als natte natuurparels. Voor de bescherming van dergelijke gebieden gelden aanvullende eisen. Zo zijn speciale beschermingszones aangegeven om de gebieden te behouden voor verdroging (zie figuur 3d). Binnen deze zones mogen geen activiteiten plaatsvinden die een verslechtering van de hydrologische situatie in de natte natuurparel tot gevolg hebben. (zie ook par. 3.2.4 Reconstructieplan De Meierij 2005)
Figuur 3d: hydrologische beschermingszones
Groene Mal
Naast de ecologische verbindingszones uit de Interimstructuurvisie (Voorste Stroom en Wilhelminakanaal) is in de Kadernota Groene Mal een derde ecologische verbindingszone opgenomen. Deze zone betreft een noord-zuidverbinding om het buitengebied in het noordoosten van Tilburg met de Voorste Stroom te verbinden. De verbinding is met name van belang voor insecten, amfibieën en kleine zoogdieren. De zone moet gaan bestaan uit stapstenen met o.a. poelen en bijpassende landschapselementen en loopt door Hoogeind en Moerenburg. De locatie van een drietal stapstenen langs de Zwarte Rijt is reeds duidelijk en worden als natuur bestemd. In par. 3.7.1 wordt verder ingegaan op relevante aspecten voortkomend uit de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Niet alleen hebben bepaalde natuurwaarden tot bovengenoemde gebiedsbegrenzingen geleid, ook zijn natuurwaarden aan te wijzen die op zichzelf beschermd zijn. Bescherming van afzonderlijke soorten is opgenomen in de Flora- en faunawet. In par. 3.5.1 is nader op deze wet ingegaan. Wel kan worden vermeld dat van de hierboven genoemde soorten onder andere enkele vissen (Bermpje), broedvogels en vogels met vaste nesten (Buizerd, spechten), en vleermuizen (o.a. Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis) tot de streng beschermde soorten behoren. Voor verstoring van deze soorten geldt een ontheffingsplicht. Voor het bestemmingsplan moet aannemelijk worden gemaakt dat ontheffingverlening bij toekomstige ontwikkelingen, passende in de nieuwe bestemmingen, te verwachten is.
3.6 Water
3.6.1 Grondwater
In het gebied komen verschillende grondwaterstanden voor die verband houden met de bodemopbouw en het grondgebruik. In het dal van de Voorste Stroom komen brede natte zones voor waarin het grondwater in natte perioden tot op een halve meter beneden maaiveld wordt aangetroffen. Er zijn ook locaties te vinden waar de grondwaterstand soms dieper ligt dan 1 meter beneden maaiveld. Hier is een verklaring voor te geven vanuit het watersysteem doordat het bestemmingsplangebied is op te delen in drie zones:
- infiltratiegebieden: Deze zijn te vinden op de hoger gelegen zandruggen in het noordelijk gedeelte van Moerenburg. Infiltratiegebieden vormen het voedingsgebied voor de kwel die in de laaggelegen kwelgebieden uittreedt. De grondwaterstand is doorgaans laag en fluctueert nogal. Vanuit de duurzaamheidsgedachte zal er zoveel mogelijk infiltratie van (schoon) neerslagwater moeten plaatsvinden;
- kwelgebieden: Deze zijn te vinden in het beekdal van de Voorste Stroom. In de kwelgebieden treedt kwel op in de beken, de zijwaterlopen (= de Zwarte Rijt) en de beekdalgronden. De grondwaterstand is er hoog;
- intermediaire gebieden: Het overig gedeelte van het plangebied bestaat uit intermediaire gebieden. De intermediaire gebieden vormen het overgangsgebied tussen de infiltratie- en kwelgebieden. Deze gebieden worden afhankelijk van plaats en seizoen wisselend gevoed door neerslag of door toestroom van lokaal geïnfiltreerd grondwater. In droge perioden infiltreert neerslag, terwijl in natte perioden de overtollige neerslag wordt afgevoerd. Er kan daar lokale kwel voorkomen.
3.6.2 Oppervlaktewater
In het bestemmingsplangebied komen de volgende oppervlaktewateren voor (zie ook figuur 3e):
Wilhelminakanaal (1)
Het Wilhelminakanaal heeft een belangrijke functie voor de scheepvaart en voor recreatie. Het Wilhelminakanaal vormt de westgrens van het plangebied en valt gedeeltelijk samen met de gemeentegrens. Het kanaal vormt een barrière tussen het centrum en Moerenburg. Het kanaal is in het Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2 aangewezen als ecologische verbindingszone. De taak voor realisatie van deze ecologische verbindingszone ligt bij Rijkswaterstaat.
De Voorste Stroom (2) en de Nieuwe Leij (3)
De Voorste Stroom is een laaglandbeek. De beek komt via een duiker onder het Wilhelminakanaal in Moerenburg. Tussen het Wilhelminakanaal en de Korvelse Waterloop heeft de beek de naam De Nieuwe Leij. De beek loopt vervolgens door het zuidelijke gedeelte van het gebied Moerenburg en verdwijnt met een duiker onder de A65 uit het gebied. De beek wordt voornamelijk gevoed door grondwater, afstromend oppervlaktewater en hemelwater over de gehele lengte van de beek. Door het geringe hoogteverschil bezit de beek een relatief lage stroomsnelheid, een zandige bodem en een sterk meanderende loop.
De Voorste Stroom werd tot voor kort ook gevoed door het effluent (gezuiverd water) van de RWZI Oost. De RWZI is vervangen door een rioolgemaal met helofytenfilter. Er stroomt hierdoor minder vaak water naar de Voorste Stroom. De verwachting is dat de kwaliteit van het water in de Voorste Stroom hierdoor verbetert, waardoor positieve effecten ontstaan voor mens en natuur.
Figuur 3e: oppervlaktewater in het bestemmingsplangebied
De Oude Leij (4)
De Oude Leij wordt gevoed door grondwater, afstromend oppervlaktewater en hemelwater. De Leij heeft langs delen van haar loop haar natuurlijke morfologie verloren en is ingericht als 'landbouwkundige sloot'. De Oude Leij (4) stroomt ter hoogte van de Meierijbaan in de Nieuwe Leij (3).
Korvelse Waterloop (5)
De Korvelse Waterloop ontsprong oorspronkelijk in wat nu het stadscentrum van Tilburg is. Op dit moment begint de waterloop bij het Rioolgemaal Moerenburg en eindigt in de Voorste Stroom ter hoogte van de Koebrugseweg. Het profiel wordt gevormd door een damwandconstructie met stalen balken. De waterloop vormt een overloop voor het rioolstelsel bij grote regenval. Tevens voert de beek de door het helofytenfilter gezuiverde water af richting de Voorste Stroom. De afvoer van effluent van de RWZI via de Korvelse Waterloop had een slechte invloed op de waterkwaliteit. De waterkwaliteit zal in de toekomst verbeteren doordat er vanaf oktober 2004 geen effluent meer via de Korvelse Waterloop wordt afgevoerd. Door de gewijzigde functie van de RWZI-Oost dient ook de Korvelse Waterloop nog deels te worden aangepast.
De Zwarte Rijt (6)
De Zwarte Rijt is een relatief kleine waterloop die in het bestemmingsplangebied uitkomt in de Voorste Stroom. De Zwarte Rijt loopt in tegenstelling tot de Voorste Stroom niet in west-oost richting maar in noord-zuid richting. De Zwarte Rijt wordt gevoed door grondwater en afstromend hemelwater. Oorspronkelijk lag het begin van deze loop ter hoogte van het Wilhelminapark.
Waterplassen (7, 8 en 9)
Er liggen een aantal waterplassen in het bestemmingsplangebied. De grootste plassen zijn ontstaan als zandwinplassen ten behoeve van de bouw van knooppunt de Baars (7 en 8). Verder is er nog een aantal vennen in het gebied te vinden. Vennen zijn van oorsprong ondiepe geïsoleerde plassen met een licht zuur en weinig voedselrijk karakter. De waterstand is voor een belangrijk deel afhankelijk van neerslag en verdamping. Een bijzonder element in het gebied is het Grollengat (9), mogelijk een oude molenvijver.
Rioolgemaal Moerenburg (10)
In 1932 besloot de Tilburgse gemeenteraad al het afvalwater dat afgewaterd werd op het riviertje de Leij te reinigen. Vijf jaar later werd de zuiveringsinstallatie in Tilburg-Oost in gebruik genomen. Inmiddels is de rioolwaterzuivering Tilburg-oost verbouwd tot rioolgemaal. Dit gemaal is het verzamelpunt voor rioolwater van het centrum. Via een persleiding wordt het rioolwater vervolgens getransporteerd naar de RWZI Tilburg-Noord. Tijdens hevige regenval wordt een deel van de aanvoer ter plaatse van het rioolgemaal in eerste instantie in twee buffertanks opgevangen en in tweede instantie in een helofytenbuffer opgeslagen en gezuiverd. De eerste fase hiervan is gerealiseerd. De realisatie van de tweede fase wordt op dit moment technisch en landschappelijk uitgewerkt.
3.7 Archeologie En Cultuurhistorie
In deze paragraaf worden de archeologische waarden, belangrijke historische elementen, en gebouwen met historische waarde (monumenten) in het bestemmingsplangebied beschreven.
3.7.1 Archeologische waarden
In bestemmingsplannen moet aandacht worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden (zie par. 3.1.4 Verdrag van Valletta/Malta). Hierbij dient niet alleen rekening te worden gehouden met bekende archeologische waarden, maar ook met de te verwachten waarden.
De Rijksdienst van Oudheidkundig Bodemonderzoek heeft reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK). Deze gebieden zullen in het bestemmingsplan worden beschermd als 'Waarde - Archeologie'.
Ook de provincie heeft gebieden aangewezen die naar verwachting archeologisch waardevol zijn. Verder komen drie archeologische monumenten in het plangebied voor. Bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde dient de verstoorder door middel van een vooronderzoek na te gaan of, en waar, zich archeologische waarden in de bodem bevinden.
In het bestemmingsplan is bij de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' een aanlegvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
3.7.2 Belangrijke historische elementen
Trappistenklooster
Zuidelijk in het plangebied, in het gebied Torentjeshoeve, is het trappistenklooster en de bijbehorende bebouwing te vinden, bestaande uit een brouwerij, poortgebouw, abdijkerk, klooster, kapittelzaal, refter/bibliotheek en een kerkhof met kerkhofkapel; alle van cultuurhistorische waarde.
Het trappistenklooster is ontstaan nadat in 1881 de paters trappisten zich vestigden in Berkel-Enschot in een drietal voormalige hoeven van koning Willem II. Deze hoeven ontvingen zij als geschenk van de Tilburgse lakenverver Caspar Houben.
Aanvankelijk leefden de paters Trappisten van de landbouw en veeteelt. De inkomsten waren niet voldoende om van te leven. Omdat één van de broeders een zoon was van een Duitse brouwer, werd in 1884 besloten om over te schakelen op het brouwen van trappistenbier.
De brouwerij werd al snel in de volksmond naar één van de hoeven 'De Schaapskooi' genoemd. Het klooster werd onderhouden door de inkomsten van het brouwen.
De huidige abdij (kerk en klooster) van O.L. vrouw van Koningshoeven is gebouwd in de jaren 1891-1893.
De brouwerij bleef maar groeien. Totdat de brouwerij volgens de oprichter te commercieel geworden was. De apparatuur werd verkocht en het pand werd verhuurd aan brouwerij Artois. In 1979 werd de huurovereenkomst niet verlengd en kochten ze de apparatuur voor een gedeelte weer terug.
De brouwerij 'De Schaapskooi', is nog een van de zeven bestaande trappistenbrouwerijen. De andere zes staan in België. Sinds 2007 werkt de brouwerij samen met Bavaria. Omdat het brouwproces onder toezicht van de paters trappisten staat, mag het bier nog steeds trappistenbier worden genoemd.
Huize Moerenburg
In het verleden was er in het gebied 'Huize Moerenburg' te vinden. Dit was in eerste instantie een hoeve. Vanaf 1384 doet het huis dienst als pastorie. Deze eerste pastorie van Tilburg viel onder de Tongerlose Abdij. In het begin van de 17e eeuw vond de reformatie plaats. Het protestantse geloof werd het landelijke geloof. Alle kerken en toebehoren werden eigendom van de protestanten. Zo ook de pastorie Moerenburg.
In 1750 is het huis zo bouwvallig geworden, dat het werd gesloopt. De enige bestaande herinneringen zijn een restant van de linkergracht, thans een laagte in het weiland tegenover het clubhuis van voetbalvereniging Were Di, twee schilddragende stenen leeuwen en een 18e eeuws schilderij. In augustus 2005 zijn de resten van de fundering van Huize Moerenburg gevonden op de gronden van het RWZI-terrein. Na het archeologische onderzoek zijn de restanten weer toegedekt.
De locatie van Huize Moerenburg zal in het bestemmingsplan worden aangeduid als 'Archeologisch-monument'.
Historisch landschap
Er is een aantal historische groenstructuren in het gebied te vinden. Deze komen met name voor in het beekdal van de Voorste Stroom in de vorm van broekbossen en op de grens tussen het beekdal en de dekzandrug, bij het trappistenklooster en bij de Hoevenseweg in de vorm van laanbeplanting en perceelsrandbegroeiing.
Het broekbos bij het Grollegat wordt op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant aangemerkt als een relatief gaaf beekdallandschap uit 1880-1893. De percelering van het beekdal stamt uit de 16e eeuw.
De historische groenstructuren tussen de Moerenburgseweg, de Korvelse Waterloop en de Kommerstraat zijn onderdeel van een relatief gaaf cultuurlandschap uit de periode 1850-1900, met begroeiing van wilg, schietwilg, eik en els. De perceelsrandbegroeiing wordt op meerdere plaatsen in het gebied aangetroffen, maar is hier nog van relatief gave waarde.
Ook zijn er gebieden met hoge historische geografische waarde in het gebied te vinden. Hieronder valt het Wilhelminakanaal dat in 1923 werd voltooid, de Bosscheweg en het gebied rondom het trappistenklooster.
Voormalige Rioolwaterzuivering
De voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg-Oost die in het plangebied te vinden is, is de eerste (1937) biologische waterzuivering van Nederland en vervulde daarmee een pioniersrol. De zuivering is een beschermd rijksmonument en heeft veel informatieve waarden, doordat de procesgang van de waterzuivering goed te volgen is in de verschillende objecten. Verder zijn er in de architectonische stijl van de gebouwen elementen van het 'Nieuwe Bouwen' terug te vinden.
Waterlopen
De Voorste Stroom, de Korvelse Waterloop en de Leij zijn cultuurhistorische elementen. Deze beken zijn op natuurlijke wijze in het gebied ontstaan. De Korvelse Waterloop mondt nu bij de Koebrugseweg, de voormalige Veedijck, uit in de Leij. Voorheen kruiste de Korvelse Waterloop de Veedijck om circa 100 meter ten westen van de Zwarte Rijt in de Leij uit te komen. De Korvelse Waterloop heeft momenteel een damwandconstructie met stalen balken. Van oudsher had deze waterloop de functie om water uit de voormalige RWZI af te voeren naar de Voorste Stroom.
Ook de loop van de Zwarte Rijt is als cultuurhistorisch element te beschouwen; deze waterloop heeft namelijk eeuwen lang gefungeerd als grens tussen de parochies Tilburg en Oost-Tilburg en in de 19e en 20ste eeuw tussen de gemeenten Berkel-Enschot en Tilburg.
Infrastructuur
In het gebied zijn allerlei vormen van infrastructuur te vinden, van zandweg tot snelweg. De zandwegen maken deel uit van Tilburgse oudste infrastructuur en dateren van voor de Middeleeuwen. De Oisterwijksebaan en de Broekstraat zijn daar een voorbeeld van. Zij zijn nog herkenbaar als bebouwingslint en verbinden Moerenburg al van oudsher met de stad.
3.7.3 Gebouwen met historische waarde (monumenten)
In het bestemmingsplangebied ligt een aantal gebouwen met historische waarde. In hoofdstuk 7 onder 7.5 'Cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren' wordt hierop nader ingegaan.
3.8 Recreatie
Het bestemmingsplangebied sluit direct aan op de oostkant van het stedelijk gebied van Tilburg. Daardoor vervult het als stedelijk uitloopgebied een belangrijke functie voor de recreatie. Door de relatief beperkte ontsluitingsmogelijkheden is het gebied minder geschikt voor de vestiging van intensieve recreatievoorzieningen. Ook de natuur- en landschappelijke waarden in het gebied stellen beperkingen aan de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen.
De gronden direct grenzend aan de Nieuwe Leij/ Voorste Stroom zijn vanuit de natuur gezien het meest waardevol en derhalve kwetsbaar.
3.8.1 Recreatiepunten
In het gebied worden diverse grotere recreatieve voorzieningen aangetroffen:
- in het gebied zijn 2 voetbalcomplexen aanwezig. Langs de Hoevense Kanaaldijk liggen de voetbalvelden van Longa. Aan de Moerenburgseweg liggen de sportvelden van Were Di;
- aan de Broekstraat 9 is een manege gevestigd. De manege biedt tevens huisvesting aan paardensportvereniging De Hoefslag. Vanuit de manege worden veelvuldig buitenritten en huifkartochten ondernomen naar de bossen rond het Bakseven en het Galgeven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van paden in de berm;
- in het zuiden is het Trappistenklooster met een bierbrouwerij te vinden. Hier worden aan recreanten rondleidingen gegeven. Ook is er in dit gebied een biologische geitenhouderij te vinden, waar eveneens rondleidingen worden gegeven;
- op een terrein achter de Oisterwijksebaan bevinden zich hondensportvereniging 'Geduld Overwint' en schuttervereniging 'St. Joris'.
Naast de bovengenoemde georganiseerde recreatie wordt Moerenburg intensief gebruikt door individuele recreanten. Zo ligt in Moerenburg een volkstuincomplex. Het Grollegat en de zandwinplassen worden intensief gebruikt door sportvissers.
3.8.2 Recreatieve routes
Het bestemmingsplangebied vervult een belangrijke recreatieve functie voor wandelaars, fietsers en hardlopers/joggers. De volgende belangrijke recreatieve routes liggen in het bestemmingsplangebied:
- vanuit de bebouwde kom van Tilburg voert een fietspad via de Meierijbaan en knooppunt de Baars naar Oisterwijk en de bossen rond het Galgeven en Bakseven;
- het fietspad over de Spoordijk maakt deel uit van het fietssternet richting Oisterwijk;
- het vrijliggende fietspad langs het Wilhelminakanaal maakt deel uit van de landelijke fietsroute LF 13 (Schelde-Rheinroute tussen Middelburg en Duisburg);
- vanaf de Hoevensekanaaldijk voert de La Trappe fietsroute over de Eindhovenseweg richting de bossen rond het Trappistenklooster en vervolgens naar het natuurgebied Oisterwijkse Heide. Deze route voert via Zandstaat, Broekstraat en Oisterwijksebaan weer terug naar het Wilhelminakanaal;
- in het bestemmingsplangebied zijn diverse extensief gebruikte landbouwwegen en onverharde paden aanwezig waar wandelaars en fietsers gebruik van maken. In verband met de agrarische, recreatieve en landschappelijke waarde van Moerenburg verdient het aanbeveling de bestaande onverharde wegen zoveel mogelijk te behouden;
- in het gebied ligt een ruiterpad bij de kruising Broekstraat/Koebrugseweg. Verder zijn er geen routes voor skeelers of ruiterpaden uitgezet.
3.9 Auto-ontsluiting
Het bestemmingsplangebied wordt doorsneden door een groot aantal infrastructurele verbindingen, maar is niet vanaf al deze wegen bereikbaar. Het bestemmingsplangebied kan vanaf de omliggende gebieden via vier wegen bereikt worden. Namelijk via de Oisterwijksebaan, via de Streepstraat, via Koningshoeve-Torentjeshoeve en via de Bosscheweg-Hoevense Kanaaldijk. De meeste wegen in het gebied zijn bestemd voor bestemmingsverkeer en fietsverkeer. Ze zijn relatief rustig. Alleen de Torentjeshoeve/ Eindhovenseweg is een doorgaande weg met veel autoverkeer richting Moergestel. Bij de aanleg van de Noordoosttangent is vanaf de Zandstraat een viaduct gemaakt over de A 65 richting Baksevenweg (Moergestel).
3.10 Nutsvoorzieningen
In het plangebied is sprake van enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen. Deze hebben mogelijk gevolgen voor ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving. Er dient rekening gehouden te worden met zakelijk rechtstroken en met wettelijk voorgeschreven veiligheidscontouren van de aangegeven tracés.
In hoofdstuk 2 onder 2.4 'Technische infrastructuur' wordt nader ingegaan op de ligging van kabels en leidingen, hoogspanningsverbindingen met bijbehorende veiligheidscontouren.
3.11 Milieu
Bij de beoordeling welke bedrijven van invloed zijn op het plangebied wordt gebruik gemaakt van vergunning of Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) (wettelijke afstanden) en Bedrijven en Milieuzonering (Uitgave van de Vereniging Nederlandse Gemeenten). In de laatste staan afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een 'gemiddeld' nieuw bedrijf met voor nieuw te vestigen bedrijven gangbare voorzieningen binnen het bedrijfstype ten opzichte van een rustige woonwijk. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, etc, of omdat specifieke wetgeving van toepassing is waaruit exactere afstanden kunnen worden gehaald, is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van deze (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting van het bedrijf en de gevel van de woningen van derden. Bij de beoordeling van de bedrijvigheid wordt uitgegaan van de indicatieve afstanden tenzij in de milieuvergunning of AMvB andere normen zijn opgenomen.
In de 'Milieuparagraaf' in hoofdstuk 8 worden de volgende milieu-aspecten beschreven voor zover ze van toepassing zijn op het bestemmingsplangebied: geur (met betrekking tot bedrijven en veehouderijen), lucht, geluid en externe veiligheid. Hierbij is ervan uitgegaan dat nieuwe gewenste gevoelige objecten ten hoogste onder 'verspreid liggende woningbouw' zullen vallen. Nieuwe woonwijken zullen in het plangebied niet verrijzen.
Hoofdstuk 4 Beleid En Wet- En Regelgeving
Voor het bestemmingsplangebied is door verschillende overheden beleid en wet- en regelgeving geformuleerd. Het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en wet- en regelgeving worden in dit hoofdstuk weergegeven.
4.1 Nationaal En Europees Beleid
4.1.1 Nota Ruimte
Het ruimtelijk rijksbeleid is ondergebracht in de Nota Ruimte (vastgesteld op 27 februari 2006). Een belangrijk uitgangspunt is dat de lokale overheden meer ruimte krijgen om het ruimtelijke beleid op lokaal niveau vorm te geven en uit te voeren. Het rijk richt zich in hoofdzaak op ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang evenals de algehele ruimtelijke samenhang van Nederland.
In de Nota Ruimte zijn met name de volgende aspecten van belang voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Investeren in de kwaliteit van de natuur
Het Rijk streeft naar versterking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) door het maken van verbindingen gemaakt tussen daartoe aangewezen bos- en natuurgebieden. Een aantal onderdelen van het plangebied behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Landschap ontwikkelen met kwaliteit
Nederland is meer dan andere landen een cultuurlandschap ('door mensenhand ontstaan'). Voor ruimtelijke plannen is één van de doelen om te 'ontwikkelen met kwaliteit'. Het betreft hier zowel behoud, versterking en vernieuwing van de landschappelijke kwaliteit, als een adequate borging van de gewenste kwaliteiten. De verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap ligt bij provincies en gemeenten. De kernkwaliteiten van het landschap hebben betrekking op:
- natuurlijke kwaliteit: bodem, water, reliëf, aardkunde, flora en fauna;
- culturele kwaliteit: cultuurhistorie, culturele vernieuwing en architectonische vormgeving;
- gebruikskwaliteit: (recreatieve) toegankelijkheid, bereikbaarheid en meervoudig ruimtegebruik;
- aanwezigheid van toeristisch-recreatieve voorzieningen;
- belevingskwaliteit: ruimtelijke afwisseling, informatiewaarde, contrast met de stedelijke omgeving, groen karakter, rust, ruimte, stilte en donkerte.
Het rijk heeft het Groene Woud aangewezen als een van de nationale landschappen. Binnen nationale landschappen is 'behoud door ontwikkeling' het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid. De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid voor nationale landschappen. In de integrale uitvoeringsprogramma's van nationale landschappen is specifiek aandacht nodig voor grondgebonden landbouw, natuur, toerisme en recreatie.
Duurzame en vitale landbouw
Van provincies wordt verwacht dat zij sturing geven aan de ontwikkeling van grondgebonden landbouw en met de wens om hun bedrijfsvoering te verbreden. Bedrijven die een maximale areaalomvang willen overschrijden zullen verdere groei moeten realiseren in specifiek daarvoor ingerichte landbouwontwikkelingsgebieden.
4.1.2 Nota Mobiliteit
Begin 2006 is de Nota Mobiliteit door de Tweede Kamer vastgesteld. De A58 is in de nota Mobiliteit aangeduid als hoofdverbindingsas en op plankaart 1 van het hoofdwegennet (de zogenaamde PKB-kaart) opgenomen. Doel hiervan is om ruimte te reserveren voor mogelijke uitbreiding van deze verbinding. Rijkswaterstaat is van mening dat het ongewenst is dat capaciteit op slot wordt gezet door nieuwe bouwinitiatieven te realiseren in een zone ten zuiden van de A 58. Rijkswaterstaat gaat in samenwerking met de gemeente Tilburg de omvang van de ruimtereservering bepalen.
4.1.3 Nota Belvedere
Het streven om cultuurhistorie meer te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen staat verwoord in de Nota Belvedere (juli 1999). De nota pleit voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden binnen ruimtelijke ontwikkelingen. De strategie die hierbij past is die van 'behoud door ontwikkeling'. In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie is cultuurhistorie een uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het cultuurhistorische erfgoed.
4.1.4 Verdrag van Valletta/Malta
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Uitgangspunten van het verdrag zijn:
- het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming,
- het behoud van archeologische waarden ter plaatse en
- de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
De uitgangspunten van het verdrag krijgen hun beslag in de ophanden zijnde wijziging van de Monumentenwet.
4.1.5 Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet 1998
De natuurwetgeving in Nederland is onderverdeeld in de bescherming van soorten en de bescherming van (leef)gebieden: de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. In beide wetten zijn naast het nationaal beleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen opgenomen, waaronder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
De Flora- en faunawet beschermt veel inheemse planten, enkele ongewervelden (insecten etc.) en vissen, en (vrijwel) alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën, reptielen, (broed)vogels en zoogdieren. Het verstoren (plukken, verwonden, doden, verontrusten etc.) van beschermde flora en fauna, en hun vaste verblijfplaatsen, is in principe verboden. Voor verstoring is wel een ontheffingsverlening mogelijk. Niet alle soorten zijn even zwaar beschermd. Voor veel, algemeen in Nederland voorkomende, soorten (zogenaamde soorten van tabel 1 voortkomend uit de Algemene Maatregelen van Bestuur wijziging artikel 75 van de Flora- en faunawet) geldt een algemene vrijstelling van ontheffingsplicht. Voor verstoring van minder algemene tot zeldzame soorten en/of soorten die op Europees niveau beschermd zijn (opgenomen in de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn), blijft een ontheffing noodzakelijk. Hierbij dient nagegaan te worden of de verstoring de gunstige staat van instandhouding van de soort in gevaar brengt. Van de soorten genoemd in paragraaf 6.5 behoren (onder andere) enkele vissen (Bermpje), broedvogels en vogels met vaste nesten (Buizerd, spechten), en vleermuizen (onder andere Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis) tot de streng beschermde soorten (binnen deelgebied Moerenburg). Voor het bestemmingsplan moet aannemelijk gemaakt worden dat ontheffingverlening bij toekomstige ontwikkelingen passende in de nieuwe bestemmingen te verwachten is.
De Natuurbeschermingswet 1998 beschermt gebieden met bijzondere natuurwaarden, zoals Staatsnatuurmonumenten of Natura 2000-gebieden. In tegenstelling tot de Flora- en faunawet is het beschermingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 alleen van toepassing in of nabij beschermde gebieden. Het enige beschermde gebied dat nabij de bestemmingsplangrenzen ligt, betreft de Oisterwijkse vennen. Dit gebied maakt deel uit van het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse vennen. Negatieve beïnvloeding van de natuurlijke kenmerken van dit gebied moet te allen tijde voorkomen worden. Indien dit niet bij voorbaat uit te sluiten is, dient een passende beoordeling uitgevoerd te worden. Gegeven de afstand tussen het plangebied en de Oisterwijkse vennen en de aanwezige natuurwaarden, kunnen met name aanpassingen in de (geo)hydrologische condities tot negatieve effecten leiden (zie ook paragraaf 3.2 Bescherming natte natuurparels).
4.1.6 Besluit Luchtkwaliteit
Het Besluit Luchtkwaliteit is in 2001 van kracht geworden en in 2005 aangepast ('Besluit luchtkwaliteit 2005'). In dit Besluit zijn voor de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6) , zwaveldioxide (SO2), koolstofmonoxide (CO) en lood (Pb) grenswaarden en plandrempels opgenomen waaraan getoetst moet worden. Grenswaarden geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een bepaald moment bereikt moet zijn. De 'ingangsdata' van de grenswaarden variëren per stof. Uiterlijk 2010 dient voldaan te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide.
Zie ook subparagraaf 3.3.7 van dit hoofdstuk.
4.1.7 Kaderrichtlijn Water
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater.
De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en 'de vervuiler betaalt'.
De KRW beoogt vanuit een stroomgebiedbenadering te komen tot:
- het behoeden van aquatische en terrestrische systemen voor verdere achteruitgang
- een verhoogde bescherming en verbetering bereiken van het aquatisch milieu
- bevorderen van een duurzaam gebruik van water
- geleidelijke vermindering van de vervuiling van het grondwater en preventieve maatregelen
- afzwakking gevolgen van overstroming en droogte
- harmonisatie van Europese waterwetgeving
In de periode tot 2009 worden de ecologische doelen en chemische normen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. Deze doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (o.a. Zwemwateren, Vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn.
4.1.8 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit en ook voor waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen, is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een 'Bestuurlijke notitie Watertoets' (2001) en een 'Handreiking watertoets' (2003) ondertekend. Sinds juli 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd waarbij hergebruik wordt nagestreefd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.
4.1.9 Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
Het akkoord (juli 2003) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem op orde te krijgen en erna te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat.
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.2.1 Interimstructuurvisie en Paraplunota
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn per 1 juli 2008 de Interimstructuurvisie Noord-Brabant 'Brabant in ontwikkeling' en de 'Paraplunota ruimtelijke ordening' in werking getreden. De Interimstructuurvisie, vastgesteld door Provinciale Staten, geeft een overzicht van de ruimtelijke belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant en de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid. Dit ruimtelijk beleid is uitgewerkt in de 'Paraplunota'. De 'Paraplunota', vastgesteld door Gedeputeerde Staten, vormt de basis voor het dagelijks handelen van Gedeputeerde Staten en de inzet van de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening.
De Interimstructuurvisie komt inhoudelijk grotendeels overeen met de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant, zoals uiteengezet in het Streekplan Noord-Brabant 2002 'Brabant in balans'. Actualiseringen van beleid zijn meegenomen. Het hoofdbelang, zorgvuldig ruimtegebruik, is thematisch uitgewerkt in provinciale belangen en doelen.
Dit plan omvat het provinciaal ruimtelijk beleid. In dit plan worden vijf leidende principes gehanteerd:
- 1. meer aandacht voor de onderste lagen;
- 2. zuinig ruimtegebruik;
- 3. concentratie van verstedelijking;
- 4. zonering van het buitengebied;
- 5. grensoverschrijdend denken en handelen.
Ad 1: Lagenbenadering
De Lagenbenadering gaat uit van drie lagen. De eerste en onderste laag wordt enerzijds gevormd door 'Water en bodem' en anderzijds door 'Natuur, landschap en cultuurhistorie'. De onderste lagen moeten meer sturend worden voor de ruimtelijke ontwikkeling in Noord Brabant. De tweede laag wordt gevormd door de infrastructuur en de derde door de occupatiepatronen.
Ad 2: Zuinig ruimtegebruik
Zuinig ruimtegebruik wordt voornamelijk uitgelegd in de zin van minder ruimtebeslag van de bebouwde ruimte. De bestaand ruimte (opnieuw) en betere benutten, efficiënte benutting van de bouwblokken en het voorkomen van verstening van het buitengebied.
Ad 3: Concentratie van verstedelijking
In de Interimstructuurvisie worden 5 stedelijke en 11 landelijke regio's aangegeven. Het plangebied maakt deel uit van de stedelijke regio Breda-Tilburg.
Ad 4: Zonering van het buitengebied
Het buitengebied is in hoofdzaak bestemd voor landbouw, natuur en recreatie. Het buitengebied is in twee hoofdzones verdeeld, namelijk de Groene en de Agrarische Hoofdstructuur. In de Groene Hoofdstructuur is in beginsel alleen plaats voor natuur, extensieve landbouw, extensieve recreatie en andere laagdynamische functies, zoals bosbouw en waterbeheer.
De interimstructuurvisie omvat extra mogelijkheden voor woningbouw, landbouw met een neventak en verbrede landbouw, paardenhouderij, alsmede vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. In de interimstructuurvisie is aanvullend beleid geformuleerd ten behoeve van de implementatie van de Nota Buitengebied in Ontwikkeling.
Er zijn in de interimstructuurvise 4 hoofdzones, met verschillende subzones. In de onderstaande tabel is weergegeven welke zones er zijn.
Hoofdzone | Subzone |
GHS Natuur | 1 Natuurparel |
2 Overig bos– en natuurgebied | |
3 Ecologische verbindingszone | |
GHS Landbouw | 4 Leefgebied kwetsbare soorten |
5 Leefgebied struweelvogels | |
6 Natuurontwikkelingsgebied | |
AHS Landschap | 7 RNLE-landschapsdeel |
8 Leefgebied Dassen | |
9 Waterpotentiegebied | |
AHS Landbouw | 10 Zoekgebied veeverdichtingsgebieden |
11 Vestigingsgebied glastuinbouw | |
12 Doorgroeigebied glastuinbouw | |
13 Glasboomteeltgebied | |
14 AHS-overig |
Concreet komen in het plangebied de volgende subzones voor en worden in het bestemmingsplan nader begrensd:
1. Natuurparel
Natuurparels bestaan uit begeleid natuurlijke eenheden en de daarbuiten gelegen bos- en natuurgebieden die bijzondere natuurwaarden hebben vanwege specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water.
2. Overig bos- en natuurgebied
De overige bos- en natuurgebieden bevatten minder hoge natuurwaarden dan de natuurparels. Het betreft in het plangebied diverse gebieden.
3. Ecologische verbindingszone
Ecologische verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen die ervoor moeten zorgen dat planten- of diersoorten zich van het ene naar het andere natuurgebied kunnen verplaatsen. Deze verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen langs waterlopen of langs dijken, wegen, spoor- en waterwegen, respectievelijk natte of droge verbindingszones. Binnen het plangebied bevinden zich diverse zones, zowel van noord naar zuid als van west naar oost. De verbindingszone die loopt van noord naar zuid en met name in het noorden van het plangebied, moet nog worden gerealiseerd. Binnen het plan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
4. Leefgebied kwetsbare soorten
Het leefgebied kwetsbare soorten omvat onder andere landbouwgronden waarop zeldzame planten of dieren voorkomen, die hoge eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving. Het gaat hier onder meer om weidevogels, ganzen en zwanen, amfibieën, reptielen en bijzondere planten. In het leefgebied kwetsbare soorten moeten landbouw, recreatie en andere activiteiten worden uitgeoefend met respect voor deze voorwaarden.
6. Natuurontwikkelingsgebied
Het natuurontwikkelingsgebied bestaat uit landbouwgronden die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur.
7. RNLE-landschapsdeel
Onder RNLE-landschapsdeel vallen landbouwgronden die op zichzelf genomen geen bijzondere (potentiële) natuurwaarden bezitten, maar tot een regionale natuur- en landschapseenheid worden gerekend vanwege hun ligging ten opzichte van belangrijke bos- en natuurgebieden en landbouwgronden met bijzondere natuurwaarden binnen een RNLE. Binnen het plangebied zijn dit alle landbouwgronden ten zuiden van de rijksweg A- 58 die niet zijn begrensd als GHS.
14. AHS-overig
In deze gedeelten van de AHS krijgt de landbouw in beginsel de ruimte om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen.
4.2.2 Uitwerkingsplan Stedelijke Regio Breda-Tilburg
In december 2004 heeft Gedeputeerde Staten het 'Uitwerkingsplan Stedelijke Regio Breda-Tilburg' vastgesteld. Dit Uitwerkingsplan is aangekondigd in het Streekplan 2002 en is een combinatie van een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld en een verstedelijkingsprogramma.
Voor het bestemmingsplangebied is geen verstedelijkingsprogramma opgenomen. In het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld is het gehele gebied beschreven als landelijk gebied waar landschapsbeheer moet plaatsvinden. Dit betekent dat het beleid voor dit gebied vorm krijgt via het project revitalisering landelijk gebied (zie Reconstructieplan de Meierij).
4.2.3 Nota Buitengebied in Ontwikkeling (2005)
Het provinciaal beleid ten aanzien van vrijkomende agrarische bedrijven, zoals geformuleerd in het Streekplan 2002 is in 2005 verruimd in de nota 'Buitengebied in Ontwikkeling':
- Alleen functies die geen nadelige gevolgen hebben voor de omringende agrarische bedrijvigheid worden toegelaten. Als voorwaarde voor herbestemming geldt sloop van een substantieel deel van de overtollig geworden agrarische bedrijfsbebouwing. Indien tenminste 1000 m2 aan bedrijfsruimte wordt gesloopt, bestaat de mogelijkheid tot financiële compensatie in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling waarbij elders de bouw van een nieuwe woning wordt toegestaan. Daarbij is het niet noodzakelijk dat te slopen gebouwen alle op één erf staan. De provincie is bereid om saldering toe te passen, mits de bijdrage per erf een substantiële bijdrage vormt.
- Ook kan medewerking worden verleend aan herbestemming tot burgerwoning (de inhoud van de woning mag niet meer dan 750 m3 bedragen. Het erf behorende bij de woning is gesteld op ten hoogste 1.500 m² bij een woning. Bij de woning mogen aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd met een maximale maat van 75 m². Slechts in geval van sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is uitbreiding mogelijk tot 20% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing via vrijstelling tot een maximum totaal van 200 m²).
- Indien er sprake is van een karakteristieke of beeldbepalende boerderij kan het splitsen van het hoofdgebouw ten behoeve van een extra woning worden toegestaan.
4.2.4 Reconstructieplan de Meierij 2005
Het Reconstructieplan de Meierij 2005 is als uitvloeisel van de Reconstructiewet concentratiegebieden op 29 juli 2005 in werking getreden. Het Reconstructieplan heeft als doel de verbetering van de ruimtelijke structuur in gebieden met veel intensieve veehouderij. De gemeente Tilburg en dus ook het bestemmingsplangebied vallen binnen het reconstructiegebied de Meierij. Het Reconstructieplan is naast de Interimstructuurvisie het toetsingskader van de provincie voor bestemmingsplannen. Op 9 september 2008 is de Correctieve herziening van het Reconstructieplan in werking getreden. In deze herziening is de directe planologische doorwerking van diverse onderdelen van het Reconstructieplan komen te vervallen. Op grond van de voor de gemeente Tilburg geldende bestuursovereenkomst zijn de bedoelde onderdelen van het Reconstructieplan echter wel vertaald naar dit bestemmingsplan. Waar hieronder over 'directe doorwerking' wordt gesproken, wordt daar mede onder verstaan doorwerking op grond van de bestuursovereenkomst in kwestie. Onder 'Reconstructieplan' wordt in het vervolg ook de Correctieve herziening begrepen.
Het Reconstructieplan doet beleidsmatige uitspraken over het bestemmingsplangebied. Het gaat hier om een gebied waar de hoofdfunctie landbouw blijft bestaan binnen een aantrekkelijk landschap. Voor De Voorste Stroom worden maatregelen aangekondigd om de waterkwaliteit te verbeteren en een natuurlijkere inrichting te krijgen. Ten behoeve van de uitloopfunctie voor recreanten vanuit Tilburg worden ten zuidoosten van de stad routes aangelegd, in combinatie met maatregelen ter versterking van het landschap. Het gebied Moerenburg is benoemd als stedelijk uitloopgebied (zie figuur 4a). De planontwikkeling en uitvoering voor Moerenburg is door de gemeente aangemeld als project in het uitvoeringsprogramma van het Reconstructieplan. Tenslotte wordt ingegaan op de wijzigingen op de rioolwaterzuivering Tilburg-Oost. De rioolwaterzuivering zelf kan een recreatieve herbestemming krijgen. Vermindering van het effluent zorgt voor een verbetering van de waterkwaliteit van de Voorste Stroom. Het biedt tevens kansen voor de natuur. De Voorste Stroom is aangeduid als een ecologische verbindingszone. Een strook ten noorden en ten zuiden van deze beek is aangewezen als ruimte voor beekherstel.
Naast beleidsmatige uitspraken geeft het Reconstructieplan ook onderwerpen aan die direct doorwerken in bestemmingsplannen qua ligging en/of beleid. Deze onderwerpen dienen dus in het bestemmingsplan terug te komen. Voor het bestemmingsplangebied geldt voor de volgende punten een directe doorwerking:
Integrale zonering
Het gehele landelijke gebied is gezoneerd met betrekking tot de intensieve veehouderij in drie zones: landbouwontwikkelingsgebieden, extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden (zie figuur 4a). Enkel de extensiverings- en de verwevingsgebieden komen voor in het bestemmingsplangebied. Deze gebieden zijn op perceelsniveau begrensd. In extensiveringsgebieden hebben intensieve veehouderijbedrijven geen duurzaam perspectief. In verwevingsgebieden kunnen individuele bedrijven zich duurzaam ontwikkelen, mits de omgeving dit toelaat. Het bouwblok mag door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid van Burgemeester en Wethouders worden vergroot tot maximaal 1,5 ha. Bij vergroting tot 2,5 ha via een buitenplanse procedure geldt een goedkeuringsvereiste van Gedeputeerde Staten.
Figuur 4a: Reconstructieplan de Meierij 2005 - Plankaart 2 Sociale en economische vitaliteit
Regionale Natuur- en Landschapseenheid (RNLE)
Het bestemmingsplangebied valt gedeeltelijk binnen de Regionale natuur- en landschapseenheid het Groene Woud (zie figuur 4b). De RNLE is bedoeld om bescherming te bieden tegen verstedelijking en aanverwante grootschalige versteningen zoals kassencomplexen, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, nieuwe grootschalige vormen van verblijfsrecreatie en andere grootschalige functieveranderingen. In de RNLE staat bescherming en ontwikkeling van natuur-, landschap- en cultuurhistorische waarden centraal, waarbij schone, extensieve en grondgebonden vormen van landbouw en recreatie passen. De begrenzing van de RNLE is in het Reconstructieplan aangepast ten opzichte van het Streekplan. Grenzen zijn, indien nodig, aangepast en op perceelsniveau begrensd. De begrenzing op perceelsniveau wordt vastgelegd in het bestemmingsplan.
Figuur 4b: Reconstructieplan de Meierij - Plankaart 1 Omgevingskwaliteit
Waterberging
In het Reconstructieplan zijn de aanduidingen 'bestaande inundatiegebieden', 'in te richten waterbergingsgebieden' en 'voorlopige reserveringsgebieden 2050/2016' opgenomen. Binnen het plangebied komen bestaande inundatiegebieden en zoekgebieden (reserveringsgebieden) voor. Deze gebieden bevinden zich aan weerszijden van de Voorste Stroom. De gemeente is op grond van het Reconstructieplan en de bestuursovereenkomst gehouden de bestaande inundatiegebieden op de plankaarten weer te geven en de in het Reconstructieplan genoemde regels over te nemen (waaronder een aanlegvergunningenstelsel). Aldus is geschied.
Bescherming natte natuurparels
De Oisterwijkse vennen zijn aangewezen als natte natuurparels. Om verdere verdroging te voorkomen wordt er een beschermingsbeleid gevoerd. Dit beschermingsbeleid geldt voor de natte natuurparels en een zone van gemiddeld 500 meter daaromheen. Deze beschermingszone valt over het oostelijke gedeelte van het bestemmingsplangebied. In deel B van het Reconstructieplan (p. 237) is een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Dit aanlegvergunningstelsel is overgenomen in het bestemmingsplan.
4.2.5 Cultuurhistorische/Archeologische Waardenkaart (2006)
Deze provinciale kaart biedt inzicht in cultuurhistorische waarden en archeologische verwachtingswaarden binnen gemeenten. De kaart heeft tot doel de beschikbare informatie op een publieksvriendelijke manier te presenteren. Kenmerkend voor het plangebied zijn de volgende actuele waarden, die in het gebied voorkomen: zones met indicatieve archeologische waarden, een drietal archeologische monumenten, historisch groen, waardevolle historisch-geografische lijnen en monumenten in de vorm van bouwwerken. Zie verder hoofdstuk 7.
4.2.6 Provinciaal Waterhuishoudingsplan
Het provinciaal waterbeleid staat weergegeven in de partiële herziening provinciaal Waterhuishoudingsplan (2003-2006).
De provincie streeft naar een duurzame watervoorziening, waarbij voldoende water beschikbaar is voor normaal huishoudelijk gebruik en voor de ontwikkeling van onze economie. Bovendien mag de watervoorziening een gezonde ecologische ontwikkeling niet in de weg staan en geen onevenredige schade toebrengen aan bestaande belangen. Hiervoor voert de provincie een meersporenbeleid: 1) efficiënter watergebruik door waterbesparing; 2) vergroting van inzet van oppervlaktewater en andere bronnen als alternatief voor grondwater; 3) afstemming van de inzet van grondwater op de draagkracht van de watersystemen; 4) herverdeling van het beschikbare water; 5) bescherming van de grondwaterkwaliteit. In dat kader wordt gestreefd naar een besparing op laagwaardig industrieel en bedrijfsmatig gebruik van koelwater en retourbemaling. Het totaal aan grondwateronttrekkingen mag niet toenemen en het vergunningenbeleid wordt hierop afgestemd.
Momenteel heeft provincie Noord-Brabant het voornemen om een vernieuwd provinciaal Waterhuishoudingsplan (WHP) op te stellen. Dit leidt naar verwachting eind 2009 tot een vastgesteld plan.
4.2.7 Waterbeheerplan II, 'Door water gedreven'
Het waterbeleid van het waterschap de Dommel is vastgelegd in het Waterbeheerplan (2001).
Het Waterbeheerplan II is een concretisering van het Provinciaal Waterhuishoudingsplan II. Voor het gehele beheersgebied van Waterschap De Dommel wordt gestreefd naar de realisatie van een bepaald basisniveau van de waterhuishoudkundige situatie.
De algemene milieukwaliteit (AMK) vormt het beheersuitgangspunt voor in principe al het oppervlaktewater en de bijbehorende waterbodem. Daarnaast zijn er specifieke waterkwaliteitsdoelstellingen voor waterhuishoudkundige systemen met de functie waternatuur en viswater. Daartoe geschikte wateren moeten voldoen aan de wettelijke kwaliteitsdoelstellingen voor zwemwater.
Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van een duurzame watervoorziening, het verbeteren van waterhuishoudkundige voorwaarden, verbetering van de waterkwaliteit, inrichting, het beheer en onderhoud van watergangen en het omgaan met water in bebouwd gebied.
Op dit moment is het waterschap bezig met het opstellen van het Waterbeheerplan III. Naar verwachting wordt dit plan nog in 2009 vastgesteld.
4.2.8 Kadernota Stedelijk Water, 'Water om op te bouwen'
De Kadernota Stedelijk Water (april 2006) geeft de visie weer van het Waterschap. De ambitie is om stedelijk water zoveel als realistisch haalbaar is integraal onderdeel uit te laten maken van een duurzaam en veerkrachtig regionaal watersysteem. Om dit te realiseren worden maatregelen opgesteld die bijdragen aan natuurlijk, voldoende en schoon water, aan een schone waterbodem, droge voeten en aan mooi water. Een duurzaam afvalwatersysteem wordt gerealiseerd door het sluiten van een afvalwaterakkoord, het leveren van een basisinspanning, het beschikbaar stellen van een afkoppelbijdrage in bestaand stedelijk of nieuw stedelijk gebied.
Het gaat hierbij om de principes:
- gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- doorlopen afwegingstappen hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer;
- hydrologisch neutraal bouwen;
- water als kans;
- meervoudig ruimtegebruik;
- materiaalgebruik.
4.2.9 Keur oppervlaktewateren
In het plangebied is Waterschap De Dommel de waterbeheerder. Dit betekent dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied.
Een van de instrumenten van het waterschap om deze taak uit te oefenen is de Keur (zie figuur 4c en 4d). De Keur kent gebods– en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsplicht op. Daarnaast mag men zonder Keurontheffing geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij leggerwatergangen (tot 5 meter uit de insteek) of met mogelijke invloed op watergangen een ontheffing bij Waterschap De Dommel moet worden aangevraagd. Ook is het verboden binnen meanderzones (tot 25 meter uit de insteek van leggerwateren met de functie waternatuur) te bouwen, te graven of kabels en dergelijke aan te leggen.
Figuur 4c: Keur stroomgebied De Dommel
Figuur 4d: Stroomgebied De Beerze
4.2.10 Programma van Eisen voor herinrichting van de Voorste Stroom
Op 27 juni 2005 is visie en het Programma van Eisen voor de herinrichting van de Voorste Stroom vastgesteld (Waterschap De Dommel). Aangegeven is dat langs de Voorste Stroom een ecologische verbindingszone gerealiseerd moet worden. Deze dient gemiddeld 25 meter breed vanaf de insteek van het talud te zijn.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
Op 31 januari 2005 is de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 door de Raad vastgesteld. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg'. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
Over het bestemmingsplangebied worden de volgende richtinggevende uitspraken gedaan:
- het afwisselende landschap rondom Tilburg moet behouden blijven;
- vanuit Tilburg vormt Moerenburg de poort naar het Groene Woud;
- de ontwikkeling van het beekdallandschap (van de Voorste Stroom) biedt kansen voor water en natuur;
- in Tilburg is geen ruimte meer voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij;
- Moerenburg ontwikkelt zich, binnen de randvoorwaarde dat het kleinschalige karakter en de landbouwfunctie behouden wordt, tot een natuurrijk, landschappelijk, recreatief en cultuurhistorisch landschapspark. Hierbij wordt aangesloten op recreatieve ontwikkelingen in de Piushaven. Verder wordt hier gedacht aan een museum gericht op natuurcultuur. De Rioolwaterzuiveringsinstallatie Oost wordt opgeheven.
4.3.2 Concept Structuurplan Noordoost 2020
Het concept Structuurplan Noordoost 2020 geeft op hoofdlijnen aan welke ruimtelijke ontwikkelingen in het noordoosten van Tilburg wenselijk zijn. Dit structuurplan is de herziening van de verouderde Structuurvisie uit 1995 en een uitwerking van de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020. Het structuurplan Noordoost 2020 geeft richting aan beslissingen over locatie- en bestemmingsvragen op basis van actuele inzichten en recent beleid. Het structuurplan kijkt vooruit tot 2020, net zoals de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 en het Streekplan Noord-Brabant. Het structuurplan is tot stand gekomen door de opgaven van wonen, werken en groen af te stemmen met de ruimtelijke mogelijkheden van het gebied.
Tilburg is een 'stad van contrasten'. De gemeente kenmerkt zich zowel door haar dorpse karakter, met veelal kleinschalige elementen, als haar stedelijk karakter. Tilburg kiest voor een balans tussen de stedelijkheid enerzijds en de kleinschaligheid anderzijds. Tevens kiest Tilburg ervoor om binnen de tangenten en in de bestaande stad in het bijzonder intensief te bouwen en buiten de tangenten de nadruk te leggen op het zoveel mogelijk handhaven en benutten van bestaande landschappelijke, historische en dorpse kwaliteiten.
Hoogeind
Het gebied Hoogeind ligt in het plangebied van het structuurplan Noordoost. In de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is het gebied Hoogeind weergegeven als alternatieve locatie voor de NS-werkplaats. Voor het vestigen van Nedtrain op Loven Noord is ondertussen een bestemmingsplanprocedure gevolgd. Hierdoor is de locatie Hoogeind komen te vervallen voor vestiging van Nedtrain. Het gebied behoudt in dit geval haar huidige hoedanigheid. Na de vaststelling van de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is gebleken dat de locatie Hoogeind is afgevallen als potentiële locatie voor de NS-werkplaats. Vanuit de raadscommissie Fysiek van 20 mei 2005 is vervolgens de vraag gekomen om het gebied nogmaals onder de loep te nemen en de mogelijkheden/potenties van het gebied in beeld te brengen. In dit kader is in het Structuurplan Noordoost een verkenning gedaan naar de potenties en mogelijkheden van dit gebied.
Het gebied Hoogeind ligt ingeklemd tussen Tilburg-Loven, Berkel-Enschot en Moerenburg. Het gebied (in het verleden ook wel De Spie/Enschotsebaan genoemd) is een hoofdzakelijk agrarisch gebied. De geplande ecologische verbindingszone tussen de natuurgebieden in Noordoost en Moerenburg, die door Loven Noord zal gaan lopen, is ook gelegen in dit gebied. Het gebied heeft een geïsoleerde ligging; de locatie ligt ingesloten tussen het spoor (westen) en de tangent (noorden) die als een soort van 'dijk' in het landschap ligt. De openheid en de landschappelijke uitstraling is de kracht van het gebied. Verstedelijking zal de beleving van het landschap doen verminderen. Hoogeind vormt een 'rustpunt' in het landschap waar men kan 'bijkomen van de stad en wennen aan het dorp'. Door het openhouden van Hoogeind wordt tevens tegengegaan dat Berkel-Enschot (nog meer) aan de stad Tilburg groeit.
Verstedelijking in Hoogeind is niet kansrijk in het gebied. De milieubelemmeringen zijn dermate groot en niet wegneembaar, dat de ontwikkeling van woningen tot enorme kosten zal leiden (geluidshinder industrielawaai, lawaai spoor en tangent).
Ook de bereikbaarheid van het gebied is niet toereikend. Over het algemeen is deze zelfs zo slecht, dat realisatie van mogelijke bedrijvigheid en woningbouw niet wenselijk is. Met name het gebied aan de Enschotsebaan is slecht bereikbaar vanuit Tilburg en Berkel-Enschot. Ook de onderlinge verbindingen tussen de deelgebieden in Hoogeind zijn niet optimaal: het hele uitgestrekte gebied ten zuiden van de Bosscheweg wordt afgesloten door het talud van de tangent met slechts een beperkte onderdoorgang naast het spoor (o.a. tunneltje van krap 3,5 meter). Het is ook niet mogelijk om de Bosscheweg over te steken.
Het gebied Streepstraat en omstreken is het enige gedeelte van Hoogeind dat goed ontsloten is. Vanwege de milieubeperkingen is verstedelijking op deze locatie niet mogelijk. Wel kan de locatie - indien de behoefte aanwezig is - in aanmerking komen als (buiten)sportaccommodatie.
4.4 Economisch Beleid
4.4.1 Horeca
In de nota "Over smaak valt best te twisten" (2006) is het beleid voor nieuwvestiging van horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie 'horeca 1' worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie. Tot 'horeca 2' worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m2. In de categorie 'horeca 3' vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. Onderscheid in gebiedstype wordt gemaakt naar horecaconcentratiegebied, lijnstructuur horeca, winkelcentra, woonbuurten en overige gebieden.
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken. Op o.a. sportterreinen zullen slechts mogelijkheden bestaan voor horeca die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden (zoals recreatie en de buitengebieden) zullen slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied niet aantasten en een duidelijke relatie hebben met de hoofdfunctie van het betreffende gebied.
4.4.2 Kadernota Toerisme en Recreatie 2003 - 2010: de Tilburgse Ervaring
Het buitengebied, waaronder Moerenburg, is een belangrijk onderdeel van de toekomstige toeristisch-recreatieve visie Midden-Brabant. Naast het ontwikkelen van dit beleidsplan is het belangrijk het bestaande toeristisch-recreatieve aanbod in het buitengebied op orde te houden en verder te ontwikkelen. Hierbij kan gedacht worden aan wandel- fiets- en ruiterroutes.
De toeristische kracht van Tilburg zit in de combinatie van groen in het buitengebied met het stedelijke recreatieve product. Ook de ontwikkeling van producten die de link leggen tussen stad en buitengebied vormen een belangrijk actiepunt.
4.5 Verkeer- En Vervoersbeleid
4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP, 2003). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015.
Voor wat betreft het bestemmingsplangebied is het volgende van belang:
- in het bestemmingsplangebied liggen wegen die onderdeel zijn van het hoofdnet auto. Het gaat om de A58, de A65 en de Noordoosttangent (Burgemeester Bechtweg). Deze wegen kennen geen verkeersinteractie met de rest van het plangebied, maar hebben wel een visuele impact op het gebied. Bovendien vormen deze wegen de voor gevaarlijke stoffen beschikbare routes. Voor de Noordoosttangent is op termijn een verdubbeling aan de orde;
- met betrekking tot het hoofdnet fiets2 loopt de sternetroute 'Moerenburgroute' vanaf de Heuvel, via de Meierijbaan richting Moergestel. Het fietssternet is een hoogwaardige fietsinfrastructuur bestaande uit vrijliggende fietsvoorzieningen;
- als onderdeel van het recreatieve knooppuntennet lopen er routes parallel aan het spoor en het Wilhelminakanaal. Tevens loopt er een route via de Eindhovenseweg (via het Trappistenklooster) richting Moergestel;
- als onderdeel van het hoofdnet openbaar vervoer loopt er een streeklijn via de Eindhovenseweg richting Moergestel/Eindhoven.
2 Het Fietsplan dat op 10 april 2006 door de Raad is vastgesteld geeft geen nieuwe maatregelen of projecten aan binnen het bestemmingsplangebied die verwerkt moeten worden in het bestemmingsplan.
4.5.2 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- a. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- b. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- c. communicatie;
- d. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. Verder is in het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen.
4.6 Water- En Milieubeleid
4.6.1 Waterplan en Waterstructuurplan
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidsgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Het bestemmingsplangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom (onderdeel van het stroomgebied Beneden Dommel en Zandleij). Het behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van waterschap De Dommel. Het is grotendeels een beekdal.
Het Waterstructuurplan doet over het bestemmingsplangebied de volgende richtinggevende uitspraken, deze zijn in een aantal gevallen uitgewerkt in het waterprogramma:
- het evenwicht in de grondwaterbalans wordt hersteld door het vasthouden van gebiedseigen water en een beperkte onttrekking van water aan het grondwaterreservoir;
- De Voorste Stroom heeft voorzover mogelijk een natuurlijk karakter en inrichting (herstel meandering en/of ecologische inrichting oevers (Wilhelminakanaal). (Waterprogramma, Oppervlaktewater project 1d en 1e);
- zowel in de stad als in het buitengebied wordt gebiedseigen water vastgehouden. Dat gebeurt door afkoppeling van hemelwater in de stad en door waterconservering (onder andere peilopzet, stuwen, retentiegebieden) in het buitengebied;
- de ecologische waarden van zandwinplassen worden verhoogd door natuurvriendelijke inrichting en beheer. (Waterprogramma, geen project);
- de waterhuishouding in natte natuurgebieden – onderdeel van het ecologisch raamwerk – is verbeterd. Natte ecologische verbindingszones (poelenreeksen) versterken de samenhang tussen de natte natuurgebieden. (Waterprogramma, Oppervlaktewater project 3c);
- renovatie/ innovatie RWZI Tilburg Oost (Waterprogramma, Gebruikswater project 2a).
4.6.2 Milieubeleidsplan – Zorgen voor Milieu is Samenspel 2006 -2010
Het Tilburgse milieubeleid kenmerkt zich door de cyclus van plannen, uitvoeren, controleren en bijstellen. Het eerste Gemeentelijke Milieubeleidsplan (GMP) van Tilburg dateert uit 1990 en is inmiddels een paar keer geactualiseerd: GMP-2 in 1996 en de GMP-impuls in 2000. Met 'De Koers', het milieubeleidsplan voor de periode 2001 t/m 2004 is 'De weg naar duurzaamheid', ingeslagen.
Met 'De weg naar duurzaamheid' stelde Tilburg een drietal strategische doelen:
- Tilburg, complete stad;
- Tilburg, duurzame stad;
- Tilburg, leefbare stad.
Met de komst van het nieuwe Milieubeleidsplan 'Zorgen voor Milieu is Samenspel 2006 -2010' wordt deze weg naar duurzaamheid vervolgd. Accenten worden gelegd op Gezondheid, Ruimte, Bedrijvigheid, Samenleving en Samenwerking. Bij de aanpak van de milieuproblemen worden de pijlen vooral gericht op verbetering van de gezondheid door afname van milieuverontreiniging en door het zoeken naar de juiste balans tussen het verbeteren van milieukwaliteiten en ruimtelijke ontwikkelingen. Speciale aandacht gaat uit naar de milieuthema´s lucht, geluid, bodem, energie- en klimaat en biodiversiteit.
Bij het oplossen van de problemen is een belangrijke rol weggelegd voor bedrijven en burgers. Samenwerking tussen diverse actoren moet de solide basis vormen voor de realisatie van de in deze visie geformuleerde doelen. Geleidelijk is het politieke accent meer komen te liggen op de uitvoering en resultaatgerichtheid.
Het Milieubeleidsplan is een overkoepelend plan en schetst de richting en de kaders. Daaronder ligt per afzonderlijk milieuthema nog een meer gedetailleerd thematisch beleidsplan zoals voor bodem 'In goede Aarde', voor externe veiligheid 'Koersen op Veilig' en voor lucht 'Tilburg klaart de Lucht'. Elk plan kent een uitvoeringsprogramma. Daar wordt op hoofdlijnen per thema jaarlijks over gerapporteerd in de Milieubalans.
4.6.3 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
De nota 'In goede aarde' geeft aan hoe de gemeente te werk gaat bij bodemsaneringen in Tilburg. De aanpak van bestaande verontreiniging richt zich in eerste instantie op de ruimtelijke ambities van de stad. Bodemsanering wordt zoveel mogelijke geïntegreerd in deze projecten opgepakt. Tevens wordt voor de hele stad de bodemkwaliteit in beeld gebracht. Deze bodemkwaliteit wordt
vergeleken met de basiskwaliteit om vast te stellen waar nog onderzoek en sanering moeten plaatsvinden ofwel wat de werkvoorraad is tot 2030. Bij het wegwerken van de werkvoorraad stimuleert de gemeente dat anderen dan zijzelf, de gevallen van bodemverontreiniging saneren. Zoals door bedrijven op bedrijfsterreinen, projectontwikkelaars en in voorkomende gevallen door publiekprivate samenwerking.
Bij urgente gevallen wacht de gemeente eventuele ontwikkeling van plannen niet af. Waar mensen
gezondheidsrisico lopen of de verontreiniging zich snel verspreidt, dwingt de gemeente verantwoordelijke partijen de sanering ter hand te nemen. Zonodig start de gemeente zelf het saneringstraject op zonder de uitslag van eventuele juridische procedures af te wachten.Tot slot komt aan de orde hoe nieuwe verontreiniging wordt voorkomen en de wijze van voortgangsbewakingen verantwoording.
4.6.4 'Tilburg klaart de lucht', Luchtkwaliteitsplan Tilburg 2005-2010
Naar aanleiding van het Besluit Luchtkwaliteit heeft de gemeenteraad in december 2004 het Luchtkwaliteitsplan Tilburg 2005-2010 vastgesteld. De doelstelling van dit plan is om aan de in het besluit genoemde normen te voldoen. Het Besluit luchtkwaliteit en het luchtkwaliteitsplan richten zich op het hele Tilburgse grondgebied, uitgezonderd de werkplek. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de kwetsbaarheid van functies.
4.7 Groenbeleid
4.7.1 Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal (2001) is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerend ecologische structuur in de gemeente Tilburg uiteengezet. Deze Kadernota is het resultaat van een samenwerking tussen de gemeente Tilburg, milieu- en natuurorganisaties, land- en tuinbouworganisatie, waterschappen en provincie. Vanuit het motto 'Samen oplossingen zoeken!' is een poging gedaan om gezamenlijk tot afspraken te komen.
De Groene Mal is omschreven als: 'de ruimtelijke weergave van een robuuste duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout welke sturend is voor de (stedelijke) ruimtelijke plannen'. Het doel is om gezamenlijk een Groene Mal te ontwikkelen en afspraken te maken over het behoud en de ontwikkeling hiervan tot 2015. De Groene mal is een doorvertaling van de EHS/GHS naar de Tilburgse situatie. Het is een casco waarin alle actuele en potentiële groengebieden in Tilburg zijn opgenomen. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden worden sterk aangezet.
Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal.
Voor de Groene Mal binnen de GHS gelden de beschermingsformules van de GHS conform het Streekplan 2002. Voor de Groene Mal buiten de GHS moet veilig gesteld zijn dat zij:
- 1. sturend is voor (stedelijke) ruimtelijke plannen en
- 2. benut wordt voor de uitvoering van gemeentelijke natuurprojecten en natuurcompensatie en
- 3. de bescherming mag niet leiden tot extra (planologische) beperkingen aan de agrarische bedrijven of bedrijfsvoering.
De planologische doorvertaling van de GHS- en AHS-aanduiding binnen de begrenzing van de gemeentelijke Groene Mal-projecten valt onder het provinciale regime. Voor het overige geldt voor de gebieden een specifieke bescherming.
Figuur 4e: kadernota Groene Mal (2001)
Voor het bestemmingsplangebied doet de Groene Mal over gebieden buiten de GHS- en AHS-aanduiding de volgende uitspraken (zie ook figuur 4e):
- De agrarische gebieden ten zuiden van de A58 en ten oosten van de Noordoosttangent zijn expliciet benoemd als gebieden met overwegend de hoofdfunctie landbouw.
- Voor het gebied ten noorden van de Voorste Stroom zijn twee projecten aangegeven met de aanduiding versterking van functie natuur/bos met ruime jas-aanduiding.
Project 31 heeft betrekking op realisatie van 20 ha natuur ten laste van GSP/GSP+ te realiseren binnen de aangegeven aanduiding. Het project richt zich tevens op de natuurontwikkeling bij de Korvelse Waterloop.
Project 18 heeft betrekking op de mogelijkheid om binnen de aangegeven aanduiding 20 ha compensatie te realiseren ten laste van de natuuraantastende activiteit. - Ten noorden van de spoorlijn Tilburg-Eindhoven zijn ook twee gebieden aangeduid voor versterking van functie natuur/bos met ruime jas-aanduiding.
Project 14 heeft betrekking op een te realiseren corridor aan de noordoostzijde van de stad tussen Moerenburg en Noordoost van 5 ha natuur. Dit is een Groene Mal project.
1De nummering van projecten verwijst naar Bijlage 6 van de Kadernota Groene Mal: Prioriteitenlijst natuurprojecten.
4.7.2 Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus
Het Groenstructuurplan dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor het groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het instandhouden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (vastgesteld in 1998) wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 – 2013). Ondertussen wordt door de gemeente Tilburg een nieuwe 'Structuurvisie groen' opgesteld.
Kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:
- 1. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
- a. vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg;
- b. bos in het buitengebied;
- c. beken en beekdalen: Dommel, Ley en Zandley.
- 2. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
- a. Ringbanen;
- b. Wilhelminakanaal;
- c. beeldbepalende linten in de Oude Stad;
- d. lanen die stad en landschap verbinden.
De groene hoofdstructuur in Tilburg wordt bepaald door drie elementen: het ecologisch raamwerk, de lange lijnen en de strategische plekken. De elementen moeten versterkt en verder ontwikkeld worden, waardoor een kwalitatief hoogwaardige structuur ontstaat. Moerenburg heeft met name een plek binnen het ecologisch raamwerk omdat dit gebied onderdeel is van een beekdal.
Het programma 1997 – 2013 (GSP+) is samengesteld uit geheel nieuwe projecten, projecten die al zijn opgestart en vervolgd kunnen worden en projecten die nog resteren uit het kaderprogramma. Voor het bestemmingsplangebied gelden onderstaande onderdelen van het programma:
- spoorlijn Tilburg-Eindhoven en Noordoosttangent met ecologische bermen;
- Wilhelminakanaal met ontwikkeling van ecologische structuur in oevers en bermen;
- een ontwikkelingsplan voor natuur in Moerenburg. Dit beekdal ligt dicht bij de Oude Stad en biedt via de Piushaven een recreatieve uitlooproute.
4.7.3 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..
De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen.
Bomen met een hoofdwaarde
Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.
De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.
De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.
In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.
Beheermaatregelen voor bomen met een hoofdwaarde
Bomen die een hoofdwaarde hebben verdienen extra bescherming; zowel boven- als ondergronds. De beheermaatregelen voor bomen die een hoofdwaarde hebben zijn erop gericht om de boom(structuur) in stand te houden en zo mogelijk te optimaliseren. Voor wat betreft beheer betekent dit onder meer:
- Boombescherming: Bij bouwactiviteiten krijgen bomen die in de hoofdzone staan de hoogste mate van bescherming. Dit betekent dat in de definitiefase het behoud van deze bomen (boomkroon, de stam en/of de wortels) uitgangspunt dient te zijn. Onder de kroon van deze bomen mogen geen werkzaamheden plaatsvinden. Daarnaast dienen bij eventuele bouwwerken/plannen minimaal de volgende afstanden tot de stam te worden aangehouden:
- 1. beeldbepalende boom: 8 meter;
- 2. monumentale boom: 15 meter;
- Bij werkzaamheden in nabijheid van bomen die in de hoofdzone staan dient daarnaast te allen tijde boombescherming te worden aangebracht. Verder dient er bij werkzaamheden in nabijheid van deze bomen altijd een volledige BomenEffectenAnalyse (BEA) te worden opgesteld.
- Inspectie: Bomen die een hoofdwaarde hebben worden minimaal een keer per drie jaar geïnspecteerd op veiligheid en onderhoud.
- Indien bomen met een hoofdwaarde toch moeten wijken wordt herplantplicht opgelegd. Als blijkt dat een feitelijk gelijkwaardige herplant echt niet (volledig) mogelijk is, dient een deel van de herplant door storting van een bedrag in 'Reserve Bomen' gecompenseerd te worden. De hoogte hiervan wordt bepaald door de adviseur bomen en groen van de gemeente Tilburg.
- In geval van onherstelbare schade aan bomen die een hoofdwaarde hebben zal altijd een herplantplicht opgelegd worden. Voor nieuw geplante bomen zal in de regel géén kapvergunning worden verleend, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand, in het kader van tijdige verjonging of andere uitzonderlijke situaties.
- Verbetering groeiplaats: Indien noodzakelijk en mogelijk zal groeiplaatsverbetering plaatsvinden.
- Bij het uitvoeren van beheermaatregelen (bijvoorbeeld nader onderzoek) zullen de bomen met een hoofdwaarde de hoogste prioriteit krijgen.
- Beheermaatregelen zijn zowel gericht op de veiligheid en behoud van het bomenbestand als op de esthetisch kwaliteit en structuurbepalendheid.
4.7.4 Nota Volkstuinen 2002
De nota Volkstuinen 2002 is een aanpassing van de Volkstuinennota 1993. De volkstuinennota zorgt voor meer structuur in omvang, kwaliteit, regelgeving en huurprijzen van de tuinen.
Voor het bestemmingsplangebied zijn de volgende uitspraken van belang.
- de huidige gemeentelijke volkstuincomplexen in Tilburg worden in stand gehouden qua omvang en spreiding. In Moerenburg ligt één volkstuincomplex aan de Oisterwijksebaan (Volkstuindersvereniging de Oisterwijksebaan). Deze is aangesloten bij de OVAT;
- het opheffingsbeleid van complexen is passief. Tot het amoveren van volkstuincomplexen wordt alleen overgegaan bij ruimtelijke ontwikkelingen met gebruik van de regelgeving voortkomend uit de ruimtelijke ordening. Bij het verplaatsen van volkstuinen betaalt de veroorzaker van de verplaatsing de kosten;
- doelstelling is dat bij de aanleg van nieuwe volkstuincomplexen wordt uitgegaan van een oppervlakte van maximaal 2 hectare bruto.
4.8 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie
4.8.1 Nota 'Grond voor het verleden' (2007)
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
- 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
- 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' is een beleidsplan voor het toekomstig Tilburgs archeologiebeleid alsmede een formalisering van het huidige interim-beleid. De nota richt zich op het aanreiken van beleidsregels en intenties betreffende het archeologisch erfgoed in Tilburg. Met de implementatie van dit beleid worden de instrumenten voor de uitvoer van en het toezicht op de Monumentenwet en de kwaliteitsborging (KNA) wettelijk vastgelegd. De gemeente heeft onder andere als taak de advisering bij bestemmingsplan- en ontheffingsprocedures en de selectie en waardering van voor te dragen gemeentelijke archeologische monumenten.
Uitwerking van de nota zal onder meer nog plaatsvinden in een gemeentelijke archeologische beleidskaart. In de toekomst kunnen, na gemeentelijke vaststelling van deze kaart, archeologische gebieden van deze beleidskaart worden overgenomen in het bestemmingsplan.
4.8.2 Cultuurhistorische waarden en architectonische kwaliteit
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande kunst- en cultuurhistorische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Instrumentarium hiervoor vormen de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de gemeentelijke welstandszorg.
Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9m hoogte en 12m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.
4.8.3 Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg
Het Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg (KORT, 2002) vormt het kader voor de realisatie van kunstprojecten in de openbare ruimte. Kunst in de openbare ruimte is een onderdeel van de samenleving als geheel; een resultaat van maatschappelijke processen. Op deze manier kan kunst overal opduiken, in elke vorm. Op basis van signalen uit de stad ontwikkelt de gemeente Tilburg het beleid. Het fundament van het gemeentelijk beleid wordt gevormd door het MIOP. Jaarlijks worden circa 6 projecten opgenomen in het KORT-project.
De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Zij is dus opdrachtgever voor de kunstenaar en financiert de kunstprojecten uit het Fonds Beeldende Kunst. De middelen uit het fonds zijn niet gebonden aan de locatie of aan het project waar het geld oorspronkelijk vandaan komt.
4.9 Overig Beleid
4.9.1 Visie Landschapspark Moerenburg
In het Algemeen Beleidsplan 1997-1999 is vastgelegd dat Moerenburg de belangrijke groenfunctie voor de stad behoudt en niet als bouwlocatie wordt ontwikkeld. Moerenburg is en blijft 'stedelijk uitloopgebied'. Moerenburg is het gebied ingesloten tussen het Wilhelminakanaal, de A58/A65, de Noordoosttangent en de spoorlijn Tilburg-Eindhoven.
Bewoners die de groene missie steunen en gemeente stellen vast dat het een gezamenlijk belang is om de hoofdlijnen voor Moerenburg samen op te stellen en samen enkele praktische zaken op te pakken. Dit heeft geresulteerd in de Visie Landschapspark Moerenburg die in januari 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld.
De basisfilosofie van de visie is dat het gebied Moerenburg op een handige manier economie, ecologie en maatschappelijke betekenis moet verbinden. In die samenhang ligt de geschiedenis en in die samenhang zit de levensvatbaarheid voor de toekomst van Moerenburg.
Doel is het gebied Moerenburg te behouden als een bijzondere, groene, goed te omgrenzen ruimte van Tilburg, door de samenhang in het gebied vast te houden en als ingang te gebruiken voor ontwikkelingen, door samen te werken met grondeigenaren in een gedeelde en gezamenlijke verantwoordelijkheid met de naam Landschapspark Moerenburg.
Moerenburg kent een hoofdzonering in drie zones (zie figuur 4f). De zones zijn:
- 1. de 'ontvangstzone' of recreatiezone. Dit is een kleinschalig landschap met in hoofdzaak de functies recreatie en watervoorzieningen.
- 2. de 'natuurzone'. Dit betreft een natuurzone met recreatief gebruik aan de zuidzijde van de Voorste Stroom en met de waterplassen.
- 3. de 'koe-in-de-wei'-zone. Dit is een zone met open weilanden voor de (huiskavels van de) melkveehouderijbedrijven.
De zones lopen deels in elkaar over, maar een begrenzing is redelijk goed te maken.
Figuur 4f: zonering landschapspark Moerenburg
De drie zones kunnen worden geconcretiseerd door middel van de volgende uitspraken. De tekst uit de visie is aangevuld met de tekst uit het Raadsbesluit.
- 1. Ontvangstzone en recreatiezone:
- a. de zone vormt de entree vanuit de stad naar het gebied. Het gebied heeft als doel opvang te bieden aan de meer intensieve vormen van dagrecreatie. Doel is dat deze voorzieningen bijdragen aan het groene karakter van Moerenburg;
- b. in deze zone kunnen nieuwe ontwikkelingen worden ontwikkeld met betrekking tot dagrecreatie. Een verblijfsrecreatieve opvangfunctie is geen doelstelling;
- c. nieuwe hectares voor de Groene Mal in Moerenburg worden met name in deze zone gesitueerd. Doordat de gronden openbaar zijn wordt de ontvangstfunctie versterkt;
- d. de zone biedt tevens ruimte aan publieke functies van waterbeheer, milieuzorg, educatie en/of welzijn (met name gedacht op het RWZI-terrein);
- e. nieuwe bebouwing wordt ingezet als impuls voor een juiste functieverandering van de RWZI en van voormalige of veranderende bedrijven. Dit nieuwe rood op bestaande locaties moet bijdragen aan de genoemde functies van Moerenburg voor de stad;
- f. Zone 1 en 3 worden samen gezien als zoekgebied voor een nieuwe locatie van 'Ut Rooie Bietje';
- g. voor zone 1 en zone 3 gedeelte aan de Broekstraat worden de mogelijkheden onderzocht voor nieuwe bebouwing in het kader van 'rood voor groen'. De besluitvorming hierover vindt plaats bij de behandeling van de Kadernota Landelijk Gebied.
- 2. Natuurzone:
- a. doel is de natuurkwaliteit te behouden en te versterken in combinatie met extensieve recreatie zoals wandelen, fietsen en sportvissen;
- b. extra inzet zal worden geleverd om stortterreinen functiegericht te saneren zodat de grond- of afvalkwaliteit geen bedreiging vormt voor de gewenste functie.
- 3. 'Koe-in-de-wei'-zone:
- a. twee aanwezige melkveebedrijven worden versterkt door de huiskavel in stand te houden of uit te breiden en door ontwikkelingsruimte te bieden voor de melkveestallen;
- b. landschapswaarden worden versterkt door het stimuleren van kavelgrens- en erfbeplantingen.
- c. de aanwezige manege ontplooit hier haar activiteiten en vormt zo een extra recreatief opvangpunt;
- d. de melkveebedrijven en de manege hebben mede als doel zich in te zetten om de bewoners van Tilburg de betekenis van de melkveehouderij en van het buitenleven te tonen. De grondeigenaren zetten zich ook in voor aandacht voor natuur en milieu, onder andere door mee te denken over inpassing van ecologisch randenbeheer en ontwikkeling Voorste Stroom;
- e. ter ondersteuning van de groene structuur komt een noord-zuid verbinding tot stand langs de Noordoosttangent;
- f. gemeentelijke gronden worden ingezet om de grootte van de huiskavels voor de melkveehouderijen te verbeteren en om de noord-zuid lopende groenrelatie te realiseren.
- g. zone 1 en 3 worden samen gezien als zoekgebied voor een nieuwe locatie van 'Ut Rooie Bietje';
- h. voor zone 1 en zone 3 gedeelte aan de Broekstraat worden de mogelijkheden onderzocht voor nieuwe bebouwing in het kader van 'rood voor groen'. De besluitvorming hierover vindt plaats bij de behandeling van de Kadernota Landelijk Gebied.
4.9.2 Locatieonderzoek Buitensportaccommodaties (2003)
Door verschillende ontwikkelingen op bestaande locaties van sportvoorzieningen en gemeentelijke uitbreidingen is er behoefte aan ruimtereservering voor buitensportaccommodaties. Met buitensportaccommodaties worden alle niet overdekte accommodaties voor buitensport verstaan. In de nota wordt onderscheid gemaakt tussen kleinschalige en grootschalige accommodaties. Kleinschalige accommodaties hebben een oppervlak van ongeveer 1,3 ha. Grootschalige accommodaties hebben een duidelijk grotere omvang.
Van de onderzochte locaties liggen er 2 binnen het plangebied voor het nieuwe bestemmingsplan. Het gaat om de locatie Longa Oost en de locatie Streepstraat. Longa Oost lijkt geschikt. De Streepstraat wordt als minder geschikt beoordeeld. De locatie Longa Oost wordt meegenomen bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.
4.9.3 Nota Grootschalige windenergie in Tilburg 2007
In de Nota Grootschalige windenergie in Tilburg van januari 2007 worden drie potentiële locaties voor plaatsing van windmolens op Tilburgs grondgebied behandeld. Voor de locatie de Baars is onderzoek verricht naar de plaatsingsmogelijkheden van windmolens in de oksel van de A58, de zogenaamde boogvariant. Natuurorganisaties staan negatief tegenover plaatsing van windmolens op deze locatie. Bovendien blijkt deze locatie binnen de Groene Hoofdstructuur en de Regionale Natuur- en Landschapseenheid Het Groene Woud te liggen. Tevens heeft onderzoek van Rijkswaterstaat naar verbreding van de A58 mogelijk consequenties voor de positionering van de windmolens in de boogvariant. De voortgang van dit project is momenteel onzeker en wordt om die reden aangehouden. Vooralsnog blijft locatie De Baars nog in beeld als mogelijke locatie voor windmolens. De verwachting is dat als er windmolens op deze locatie gerealiseerd worden dit niet binnen de planhorizon van het nieuwe bestemmingsplan zal gebeuren. In het bestemmingsplan wordt hier dan ook geen rekening mee gehouden
4.9.4 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bouwvergunningsvrije en bouwvergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn (licht)bouwvergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het college van burgemeester en wethouders toch besluit een bouwvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 5 Uitgangspunten En Uitwerking
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten beschreven voor het bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom'. De uitgangspunten zijn gecategoriseerd naar thema´s voor de afzonderlijke 'deelgebieden'.
De thema´s zijn:
- natuur en landschap;
- landbouw;
- recreatie;
- voorzieningen;
- wonen.
Allereerst wordt een paragraaf gewijd aan de aangewezen bebouwingsconcentraties in de zin van de provinciale nota 'Buitengebied in Ontwikkeling'. Vervolgens worden de thema´s per afzonderlijk deelgebied uitgewerkt.
5.2 Bebouwingsconcentraties
In het kader van de ruimtelijke kwaliteit en het contrast tussen landelijk en stedelijk gebied is het provinciaal belang gericht op het voorkomen van ongewenste functies in het landelijk gebied. Hierbij wordt gedifferentieerd omgegaan met hergebruiksmogelijkheden op vab's waarbij binnen bebouwingsconcentraties ruimere mogelijkheden voor hergebruik zijn dan buiten bebouwingsconcentraties. Ingevolge de provinciale nota 'Buitengebied in Ontwikkeling' (2004) moet onder bebouwingsconcentratie worden verstaan een kernrandzone, een bebouwingslint of een bebouwingscluster.
Een kernrandzone is een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie. Een bebouwingslint is een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties. Een bebouwingscluster, ten slotte, is een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied.
Binnen het plangebied bevinden zich twee bebouwingslinten, die in aanmerking komen voor de kwalificatie 'bebouwingsconcentratie' en als zodanig worden aangewezen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om de lintbebouwing langs de Oisterwijksebaan, de Broekstraat en de Zandstraat binnen het deelgebied Moerenburg, dat tevens is aangewezen als stedelijk uitloopgebied in het Reconstructieplan De Meierij. De tweede bebouwingsconcentratie betreft de lintbebouwing langs het ten oosten van de hoogspanningsleiding gelegen deel van de Enschotsebaan binnen het deelgebied Hoogeind-Noord. Aan de oostelijke zijde van de Burgemeester Bechtweg wordt in een separaat bestemmingsplan de bestemming Gemengd Dorps gerealiseerd, gericht op de functies wonen en werken. De voornoemde bebouwingsconcentratie vormt de overgang tussen dit gebied en het hoofdzakelijk agrarische gebied langs het ten westen van de hoogspanningsleiding gelegen deel van de Enschotsebaan.
Binnen de genoemde bebouwingsconcentraties is binnen de provinciale kaders ruimte voor niet-agrarische vervolgfuncties bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering. Gelet op het streven naar een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, kan een functieverandering niet zonder meer worden toegestaan. Algemene voorwaarden zijn:
- a. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet langer mogelijk;
- b. de functie kan worden gevestigd in de bestaande (karakteristieke) bebouwing.
- c. sloop van overtollige bedrijfsbebouwing;
- d. de functieverandering mag niet leiden tot (extra) milieubelemmeringen voor in de omgeving gevestigde agrarische bedrijven;
- e. de functieverandering mag geen opslag-, verkeers- en parkeeroverlast met zich mee brengen (d.w.z. geen buitenopslag, geen overmatige verkeersaantrekkende werking en voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein);
- f. de functieverandering mag niet leiden tot de aantasting van natuur- en landschapswaarden;
- g. de nieuwe functie is zelf niet milieuvergunningplichtig en daarnaast milieuhygiënisch inpasbaar;
- h. het moet gaan om activiteiten, die vallen onder ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die bij dit bestemmingsplan is gevoegd;
- i. de eventuele nevenactiviteit moet qua aard, omvang en uitstraling passen binnen de omgeving.
Het deelgebied Moerenburg is (deels, wat betreft de genoemde lintbebouwing) zowel bebouwingsconcentratie, als stedelijk uitloopgebied. Daarnaast betreft het hier een Landschapspark. In een dergelijk gebied is het aantrekkelijk dat (karakteristieke) boerderijen (hoofdgebouwen en stalgebouwen) worden hergebruikt ten behoeve van toeristisch-recreatieve, sociaal-culturele of educatieve voorzieningen. Uitgangspunt daarbij is dat de landschappelijke en/of karakteristieke waarde(n) van deze bebouwing worden behouden. Hierbij kan worden gedacht aan een woonfunctie in combinatie met:
- a. kinderboerderij
- b. galerie
- c. kleinschalige, niet zakelijke dienstverlening
- d. bed en breakfast
- e. recreatieve doeleinden
In het voorliggende bestemmingsplan is in Moerenburg ten aanzien van het voormalige agrarische bedrijf aan Broekstraat 4 invulling gegeven aan het vorenstaande. Kwaliteitsverbetering wordt bereikt door sloop van overtollige bedrijfsgebouwen en het herstel van de aanwezige Vlaamse Schuur in oude luister. Daarnaast is de vestiging van biologische stadsboerderij 't Rooie Bietje voorzien binnen de lintbebouwing langs de Oisterwijksebaan, de Broekstraat en de Zandstraat, te weten tussen Oisterwijksebaan 6 en 8. Deze functie wordt uitermate passend geacht binnen het stedelijke uitloopgebied, midden in de ontvangstzone van Landschapspark Moerenburg.
De lintbebouwing langs het ten oosten van de hoogspanningsleiding gelegen deel van de Enschotsebaan binnen het deelgebied Hoogeind-Noord is, zoals vermeld, eveneens aangewezen als bebouwingsconcentratie. Aan nieuwe functies is ruimte geboden aan Enschotsebaan 20, waar kleinschalige, niet zakelijke dienstverlening mogelijk wordt gemaakt. Hieronder wordt verstaan dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum. Niet toegestaan zijn in elk geval:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horecafuncties.
5.3 Deelgebieden
Beleidsuitgangspunten ingedeeld naar de afzonderlijke deelgebieden (zie figuur 4a):
- Moerenburg
- Hoogeind-Pelgrimspad
- Hoogeind-Noord
- Hoogeind-Streepstraat
- Nooitgedacht
- Baksevenweg
- Torentjeshoeve
- Knooppunt De Baars.
Figuur 5a: de deelgebieden van bestemmingsplangebied 'Buitengebied De Voorste Stroom'
5.3.1 Moerenburg
Natuur en landschap
Landschappelijke structuur
1. Leidend principe is dat bij nieuwe ontwikkelingen in het landschap wordt uitgegaan van behoud en versterking van de landschappelijke structuur. Afhankelijk van de bestemming zal in de regels een aanlegvergunningstelsel worden opgenomen dat strenger wordt naarmate de bescherming van het landschap groter wordt.
De landschappelijke structuur is onderverdeeld in vier landschapstypen met de volgende typische kenmerken:
- oude akkercomplexen ten noorden van de lijn Oisterwijksebaan/Broekstraat/Zandstraat (visueel relatief open gebied),
- de noordzijde van het beekdal (visueel halfopen weidegebied met veel perceelrandbegroeiing haaks op de beek),
- de zuidzijde van het beekdal (relatief gesloten gebied met broekbossen afgewisseld met natte hooilanden),
- de jonge ontginningen ten zuiden en oosten van de A58/N65 (afwisselend grote landbouwkavels, boombeplanting langs wegen, verspreide boscomplexen).
Bestaande natuur
2. Bestaande gebieden met hoge natuurwaarden en bosgebieden worden in het bestemmingsplan beschermd via de bestemming 'Natuur' of 'Bos' (of, in geval van bestaand en voort te zetten agrarisch gebruik, via de bestemming 'Agrarisch met Waarden-4').
Nieuwe natuur
3. In het bestemmingsplan worden zoekgebieden aangegeven voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. Het gaat daarbij om de volgende zoekgebieden:
- ontvangstzone ( circa 9,8 ha)
- natuurzone (circa 9,1 ha)
- koe-in-de-weizone (circa 2,25 ha)
Daarnaast is er buiten Landschapspark Moerenburg een opgave in Hoogeind-Noord (5 ha.) en Hoogeind-Pelgrimspad (2 ha.).
In de koe-in-de-wei-zone is de ontwikkeling van natuur langs de Zwarte Rijt geconcretiseerd. Op een drietal plaatsen worden 'stapstenen' met poelen gerealiseerd. Omdat reeds overeenkomst met bereikt met de desbetreffende agrariërs worden deze 'stapstenen' als 'Natuur' bestemd.
4. Als een gebied verworven is met als doel het realiseren van nieuwe natuur, kan de betreffende bestemming worden gewijzigd in de bestemming 'Natuur' of 'Bos'.
Beheersgebieden
5. In het bestemmingsplan krijgen de beheergebieden de bestemming 'Agrarisch met Waarden-3' of 'Agrarisch met Waarden-4'. Uitgegaan wordt van voortzetting van het agrarische gebruik met behoud en ontwikkeling van reeds aanwezige natuurwaarden. Hiertoe wordt een aanlegvergunningstelsel opgenomen in het bestemmingsplan.
6. In het bestemmingsplan zal een regeling worden opgenomen, zodat de bestemming na verwerving kan worden gewijzigd in 'Natuur' of 'Bos'.
Leefgebied kwetsbare soorten
7. In het plangebied komen diverse leefgebieden kwetsbare soorten voor. Het gaat hierbij met name om amfibieën, reptielen en planten. Ter bescherming van de kwetsbare soorten krijgen deze in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden-3' en een nadere aanduiding. Uitgegaan wordt van voortzetting van het agrarische gebruik met behoud en ontwikkeling van reeds aanwezige natuurwaarden. Hiertoe wordt een aanlegvergunningstelsel opgenomen in het bestemmingsplan.
Ecologische verbindingszones
8. De oevers langs het Wilhelminakanaal en de Voorste Stroom zijn aangewezen als ecologische verbindingszone. Ook wordt gestreefd naar een ecologische verbindingszone langs de Zwarte Rijt, in plaats van een ecologische noord-zuidverbinding langs de Burgemeester Bechtweg. Realisatie is afhankelijk van medewerking van de betrokken boeren. In het bestemmingsplan wordt een regeling opgenomen, inhoudende dat de bestemming na verwerving kan worden gewijzigd in 'Natuur'. De 'stapstenen' langs de Zwarte Rijt worden bestemd als 'Natuur'.
Landschapselementen
9. Uitgegaan wordt van behoud van landschapswaarden door bescherming van de bestaande landschapselementen met de aanduiding 'landschapswaarden'.
In het bestemmingsplan wordt een zoekgebied ( = weilandengebied tussen de Oisterwijksebaan-Broekstraat-Zandstraat en de Voorste Stroom) aangegeven waar de aanleg van nieuwe landschapselementen wordt gestimuleerd.
Beschermingszone natte natuurparelsOisterwijk
10. De beschermingszones rondom de natte natuurparels in Oisterwijk, zoals aangegeven in het Reconstructieplan, worden op de bestemmingsplankaart/verbeelding aangegeven, voor zover deze zich uitstrekken op het grondgebied van de gemeente Tilburg. Zie hiervoor de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone-beschermingszone natte natuurparel'.Binnen deze zone mogen geen activiteiten plaatsvinden die een verslechtering van de hydrologische situatie in de natte natuurparel tot gevolg hebben. Hiertoe wordt het aanlegvergunningstelsel uit het Reconstructieplan overgenomen in het bestemmingsplan.
Archeologische waarden
11. In het bestemmingsplan wordt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' een aanlegvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
Beekherstel
12. Ingevolge het Reconstructieplan is de waterloop de Voorste Stroom 'concreet begrensd beekherstelgebied'. Gevolg daarvan is, dat kapitaalintensieve ontwikkelingen, zoals uitbreiding van bedrijven, intensieve teelten e.d., zijn uitgesloten. Daarnaast moet een aanlegvergunningenstelsel worden opgenomen ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen, het aanleggen van dammen e.d. en het aanleggen van opslag-, stort of bergplaatsen, waaronder baggerdepots.
Landbouw
Landbouw algemeen
13. De bestaande agrarische bedrijven (zie 6.4.1 Agrarische bedrijven)worden door middel van een bouwvlak (zogenaamd agrarisch bouwblok) op de plankaart aangegeven. Hier wordt uitgegaan van het bestemmen van de huidige (planologische) erfomvang (dus handhaving van het huidige agrarisch bouwblok). Een uitzondering hierop vormt het landbouwcluster aan de Broekstraat 2 en 5.
14. Alle bebouwing, inclusief mest- en sleufsilo's en mestfoliebassins, dient in het bouwvlak geconcentreerd te worden.
15. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt uitgesloten. Ook omvorming van grondgebonden bedrijven naar intensieve veehouderij wordt uitgesloten.
16. Nieuwvestiging van boomkwekerijen wordt uitgesloten.
17. Ook nieuwvestiging van kassenbedrijven wordt uitgesloten.
Landbouwcluster Broekstraat
18. In afwijking van het eerste uitgangspunt onder het kopje 'landbouw algemeen' wordt uitgegaan van het voortbestaan en de duurzame ontwikkeling van twee melkveebedrijven in het landbouwcluster Broekstraat 2 en 5.
19. Bij deze bedrijven wordt uitgegaan van vergroting van het agrarisch bouwblok naar 1,5 ha. Hierbij wordt als strikte voorwaarde gesteld dat een goede inpassing van het vergrote boerenerf in het landschap dient te worden gerealiseerd. Hiertoe dient een inrichtingsplan te worden opgesteld. Het overleg met de boeren is gericht op natuurontwikkeling langs de Zwarte Rijt plus ten minste 15 meter ten noorden van de Voorste Stroom en het markeren van het bouwblok door middel van opgaande erfbeplanting. In het gebied ten zuiden van de Broekstraat wordt een versterking van de perceelrandbegroeiing nagestreefd.
20. Door grondruil wordt bij de twee bedrijven gestreefd naar vergroting van de zogenaamde huiskavel. Dit zijn weilanden die direct aansluiten op het agrarische bouwblok. De gemeente wil hieraan medewerking verlenen door grond die zij in haar bezit heeft voor dit doeleinde uit te ruilen.
Verbrede landbouw
21. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor verbrede landbouw. Hiermee worden activiteiten bij een agrarisch bedrijf bedoeld, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen. In Moerenburg en de Regionale Natuur- en Landschapseenheid Het Groene Woud wordt primair gedacht aan functies die een toegevoegde waarde hebben voor het Landschapspark Moerenburg en het Groene Woud (maximaal 250 m2 bruto vloeroppervlak, bijvoorbeeld kinderboerderij, galerie, bed en breakfast en recreatieve doeleinden). De gemeente kan hieraan medewerking verlenen door middel van een ontheffingsregeling onder het stellen van voorwaarden. In elk geval geldt als voorwaarde dat deze activiteiten goed in het landschap dienen te worden ingepast.
Bedrijfsbeëindiging
22. De gemeente sluit voor wat betreft hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan op het provinciale beleid, de Interimstructuurvisie, de Paraplunota en de nota 'Buitengebied in Ontwikkeling'. In het kader van laatstgenoemd document is de lintbebouwing langs de Oisterwijksebaan, Broekstraat en Zandstraat aangewezen als bebouwingsconcentratie, hetgeen in beperkte mate ruimte biedt voor niet agrarische neven- en vervolgfuncties. De genoemde lintbebouwing is te kwalificeren als een lijnvormige verzameling gebouwen met geringe afstanden tussen de bouwkavels, met een historisch gegroeide menging van agrarische en niet agrarische functies.
23. In het kader van 'Ruimte voor Ruimte' is onderzocht of in Moerenburg een beperkt aantal woningen kan worden toegevoegd. Vanwege het grote belang, dat gehecht wordt aan natuur- en landschapontwikkeling is hier van af gezien.
24. Aan hergebruik van karakteristieke boerderijen ten behoeve van toeristisch-recreatieve, sociaal-culturele of educatieve voorzieningen kan de gemeente onder het stellen van voorwaarden medewerking verlenen.
Recreatie
Fiets- en wandelpaden
25. In het bestemmingsplan worden mogelijkheden geboden voor het verbeteren van de recreatieve infrastructuur. Bij het uitzetten van wandelroutes wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van historische tracés´s. Waar het mogelijk is zullen de verbindingen worden hersteld. Bestaande zandpaden worden in het bestemmingsplan beschermd.
Manege Broekstraat
26. De gemeente Tilburg ziet uitbreiding van de manege als een positieve ontwikkeling, mits het initiatief kan worden ingepast binnen het landschapspark Moerenburg en het provinciaal beleid (onder meer de beleidslijn paardenhouderijen). De volgende beperkende voorwaarden zijn daarbij van belang:
- kenmerkend voor het gebied rond de manege is de openheid van het landschap. De gewenste uitbreiding mag niet leiden tot de aantasting van natuur- en landschapswaarden. Als strikte voorwaarde geldt een goede inpassing van de manege in het landschap. Hiertoe dient een inrichtingsplan te worden opgesteld;
- uitbreiding van de manege mag geen belemmerende werking hebben voor agrarische bedrijven en een woonfunctie ter plaatse van Broekstraat 4;
- geen aantasting van archeologische en cultuurhistorische waarden;
- de uitbreiding mag geen verkeers- en parkeeroverlast met zich mee brengen. Het is ongewenst dat de huidige recreatiemanege zich ontwikkelt tot wedstrijdmanege.
Overig
Onder de uitgangspunten Verbrede landbouw , Bedrijfsbeëindiging (sub 3) en Helofytenfilter, tweede fase (sub 2) wordt eveneens ingegaan op het thema recreatie.
Voorzieningen
Reservering terrein voor sport en recreatie
27. Ten oosten van het Longaterrein wordt direct aansluitend aan de bestaande voetbalvelden een uitbreiding van de sportvoorzieningen in het bestemmingsplan opgenomen. Uitgangspunt is een parkachtige inrichting met landschappelijke en recreatieve meerwaarde. Tevens dient het sportpark openbaar toegankelijk te zijn.
Ut Rooie Bietje
28. Op de locatie Oisterwijksebaan tussen de nummers 6 en 8 zal 'Ut Rooie Bietje' (een biologisch tuindersbedrijf waar werknemers in het kader van reïntegratietrajecten werkzaam zijn) geherhuisvest worden. Naast het bouwen van een zogenaamde stadsboerderij met geïntegreerde beheerderswoning, worden op dit perceel mede gelet op de ligging binnen het Landschapspark, meerdere functies ontwikkeld. Te denken valt hierbij aan: zorgboerderij, maatschappelijke en culturele voorzieningen t.b.v. educatie, tentoonstellingen, bijeenkomsten e.d. als ook ondergeschikte en bijbehorende horeca- en detailhandelsactiviteiten. Hierbij geldt het voorbehoud van een dekkende financiering en archeologisch onderzoek moet uitwijzen of deze ontwikkeling mogelijk is.
Hergebruik voormalige Rioolwaterzuiveringsinstallatie
29. Gestreefd wordt naar hergebruik van het terrein van de RWZI ten behoeve van een publieksfunctie waarbij in potentie veel mogelijk is, zoals dagrecreatie, museum, natuureducatie en cultuur, horecagelegenheid in de vorm van pannenkoekenhuisje o.i.d. Op het gebied zal gedeeltelijk de bestemming 'Recreatie' met aanvullende aanduidingen worden opgenomen om de publieksfunctie mogelijk te maken. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met een aantal randvoorwaarden:
- Geen aantasting van archeologische en cultuurhistorische waarden;
- geen verkeers- en parkeeroverlast;
- geen overmatige geluid- of andere hinder voor de omgeving;
- veiligheid voor bezoekers.
30. Het complex kan functioneren als startpunt van recreatieve wandel- en fietsroutes (recreatieve toegang Moerenburg).
Huize Moerenburg
31. De locatie van Huize Moerenburg zal in het bestemmingsplan worden beschermd als 'Archeologisch monument'. Het uitgangspunt is om Huize Moerenburg als historisch belangrijke locatie zichtbaar te maken in het landschap. Hiertoe dient een inrichtingsplan te worden opgesteld.
Helofytenfilter, tweede fase
32. In het bestemmingsplan wordt een wijzigingsgebied opgenomen voor de aanleg van de tweede fase van het helofytenfilter in het gebied en zuiden van de Kommerstraat (ca 3 ha). Een deel van het desbetreffende gebied wordt rechtstreeks voor dit doel bestemd.
33. Uitgangspunt is een goede landschappelijk inpassing, alsmede recreatief medegebruik (wandelroute over het terrein) en openbare toegankelijkheid. Hiertoe dient een inrichtingsplan te worden opgesteld.
Korvelse Waterloop
34. In het inrichtingsplan voor de Korvelse Waterloop wordt deels uitgegaan van handhaving van de huidige damwandconstructie en deels van omvorming tot natuurvriendelijke oevers. Langs de waterloop komt een recreatieve route.
Wonen
Bestaande woningen
35. Alle bestaande woningen, die niet in gebruik zijn als dienstwoning of recreatiewoning, krijgen de bestemming 'Wonen - Buitengebied'.
Nieuwe woningen
36. Op de Hoevense Kanaaldijk 96-98 worden de twee voormalige bedrijfswoningen herbestemd tot een woonbestemming.
37. Bij de uitgifte van het voormalige agrarische bedrijf Broekstraat 4 wordt uitgegaan van herbouw van de zogenaamde Vlaamse schuur. De bestaande langgevelboerderij wordt in het bestemmingsplan opgenomen als Wonen - Buitengebied en kan, gelet op de culturele waarde van het gebouw, in zijn geheel als woning worden verbouwd. Verder wordt uitgegaan van een recreatieve, culturele en maatschappelijke functie, niet buitengebied gebonden bedrijvigheid, bed & breakfast, ondergeschikte en bijbehorende horeca- en detailhandelactiviteiten en van kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening.
Rood voor groen
38. Vanwege het belang dat gehecht wordt aan natuur- en landschapsontwikkeling wordt afgezien van het realiseren van ´Rood voor Groen´.
5.3.2 Hoogeind-Pelgrimspad
- 1. Er wordt uitgegaan van het openhouden van de landschappelijke geledingszone in het buitengebied tussen de bebouwde kom van Tilburg en de Noordoosttangent.
- 2. In het bestemmingsplan krijgt dit gebied de bestemming 'Agrarisch'. Uitgegaan wordt van voortzetting van het agrarisch gebruik .
- 3. In het bestemmingsplan wordt in de oostelijke helft van dit deelgebied gezocht naar nieuwe natuur. De opgave bestaat uit 5 hectare natuurontwikkeling en 2 hectare als compensatie in de deelgebieden Hoogeind-Noord en Hoogeind-Pelgrimspad samen.
- 4. Gestreefd wordt naar herstel van het Pelgrimspad als wandelroute.
- 5. Langs de Zwarte Rijt wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologische verbindingszone van 2,5 hectare per km. In het bestemmingsplan zal hiervooor een wijzigingsbevoegdheid (Wro-zone - Wijzigingsgebied) worden opgenomen, zodat de bestemming na verwerving van de benodigde gronden kan worden gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming 'Agrarisch' na verwerving van de benodigde gronden kan worden gewijzigd in 'Natuur' of 'Bos'.
5.3.3 Hoogeind-Noord
- 1. Er wordt in het nieuwe bestemmingsplan uitgegaan van het openhouden van het buitengebied als landschappelijke geledingzone tussen de bebouwde kom van Tilburg en de Noordoosttangent en behoud van de agrarische functie.
- 2. In het bestemmingsplan krijgt dit gebied de bestemming 'Agrarisch'. Uitgegaan wordt van voortzetting van het agrarische gebruik. Gestreefd wordt naar verrijking van de landschappelijke beleving door de aanplant van landschapselementen.
- 3. In het bestemmingsplan wordt in de oostelijke helft van dit deelgebied gezocht naar nieuwe natuur. De opgave bestaat uit 5 hectare natuurontwikkeling en 2 hectare als compensatie in de deelgebieden Hoogeind-Noord en Hoogeind-Pelgrimspad samen.
- 4. Ten noorden van de Bosscheweg wordt voor de ecologische verbindingszone, die in de zuidelijk gelegen gebieden langs de Zwarte Rijt loopt, een wijzigingsbevoegdheid (Wro-zone - Wijzigingsgebied) opgenomen om de ecologische verbindingszone (dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie') te realiseren. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan een regeling opgenomen, waarmee de bestemming 'Agrarisch' na verwerving van de benodigde gronden kan worden gewijzigd in 'Natuur' of 'Bos'.
5.3.4 Hoogeind-Streepstraat
In het bestemmingsplan krijgt dit gebied overwegend de bestemming 'Agrarisch'. Uitgegaan wordt van voortzetting van het agrarische gebruik.
5.3.5 Nooitgedacht
- 1. In het bestemmingsplan krijgt dit gebied overwegend de bestemming 'Agrarisch'. Uitgegaan wordt van voortzetting van het agrarische gebruik.
- 2. In het noordelijk deel wordt gestreefd naar behoud van de openheid van het landschap. In het zuidelijk deel wordt gestreefd naar verrijking van het kleinschalige landschap door de aanplant van landschapselementen.
5.3.6 Baksevenweg
- 1. In het bestemmingsplan krijgt dit gebied overwegend de bestemming 'Agrarisch met Waarden'. Uitgegaan wordt van voortzetting van het agrarische gebruik met behoud van de openheid en ontwikkeling van reeds aanwezige natuurwaarden. Hiertoe wordt een aanlegvergunningstelsel opgenomen in het bestemmingsplan.
- 2. In het noordelijk deel wordt gestreefd naar een betere herkenbaarheid van het beekdal van de Voorste Stroom.
- 3. De bestaande bossen worden als 'Bos' bestemd.
- 4. Nieuwvestiging van boomkwekerijen en kassen wordt uitgesloten.
5.3.7 Torentjeshoeve
Algemeen
- 1. In het bestemmingsplan krijgt dit gebied overwegend de bestemming 'Agrarisch met Waarden'. Uitgegaan wordt van voortzetting van het agrarische gebruik met behoud van de aanwezige landschappelijke waarden. Hiertoe wordt een aanlegvergunningstelsel opgenomen in het bestemmingsplan. Bestaande boscomplexen krijgen de bestemming 'Bos'.
- 2. Uitgangspunt is vergroting van de veiligheid op de Eindhovenseweg voor fietsers door deze weg in te richten als 60km/h weg.
- 3. Nieuwvestiging van boomkwekerijen en kassen wordt uitgesloten.
Abdij van Koningshoeven
Bij vernieuwing van het kloostercomplex annex bierbrouwerij is bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden uitgangspunt alsmede behoud van de openheid rond het kloostercomplex. Verdere vergroting van het kassencomplex op het terrein van de kwekerij is ongewenst.
5.3.8 Knooppunt De Baars
In het bestemmingsplan krijgen de groene enclaves binnen het verkeersknooppunt De Baars gedeeltelijk de bestemming 'Agrarisch met waarden' en 'Natuur'. Uitgegaan wordt van voortzetting van het agrarische gebruik binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' met behoud en ontwikkeling van reeds aanwezige natuurwaarden. Hiertoe wordt een aanlegvergunningstelsel opgenomen in het bestemmingsplan.
5.4 Uitwerking Thema´s
5.4.1 Inleiding
In de Visie Landschapspark Moerenburg (2005) ontbreken enkele relevante aspecten voor de ontwikkelingen in het gebied Moerenburg. Deze worden in dit hoofdstuk nader uitgewerkt.
Voor het gehele bestemmingsplangebied geldt dat bij nieuwe ontwikkelingen in het landschap uitgegaan wordt van behoud en versterking van de bestaande landschappelijke hoofdstructuur. Moerenburg neemt binnen het bestemmingsplangebied een speciale plek in, aangezien het de poort moet worden tot het Groene Woud. Voor Moerenburg vindt daarom in dit hoofdstuk een nadere uitwerking plaats. Voor de overige deelgebieden binnen het nieuw op te stellen bestemmingsplan 'Buitengebied Voorste Stroom' wordt met name uitgegaan van conserveren van het bestaande landschap en wordt aangesloten op het beleid dat reeds door de provincie en door de gemeente is opgesteld voor deze gebieden.
Achtereenvolgens worden de volgende thema´s nader uitgewerkt: natuur en landschap, landbouw, recreatie voorzieningen en wonen
5.4.2 Deelgebieden
Hoofdstuk 6 Juridische Regelgeving
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe met name de bestemmingen tot stand zijn gekomen met per afzonderlijke bestemming de bijbehorende bebouwingsregeling en welke bronnen hierbij zijn gebruikt. Ook worden binnen dit hoofdstuk de ontheffings- en wijzigingsbepalingen aangehaald.
6.2 Indeling Van De Regels
De indeling van dit bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Deze indeling wordt in deze paragraaf toegelicht.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel regelende de wijze van meten.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Bij sommige bestemmingen is daarnaast sprake van aanlegvergunningen.
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Agrarisch
- 2. Agrarisch-Agrarisch Bedrijf
- 3. Agrarisch met Waarden-1
- 4. Agrarisch met Waarden-2
- 5. Agrarisch met Waarden-3
- 6. Agrarisch met Waarden-4
- 7. Bedrijf
- 8. Bos
- 9. Groen
- 10. Horeca
- 11. Maatschappelijk
- 12. Natuur
- 13. Recreatie
- 14. Recreatie-Recreatiewoning
- 15. Sport
- 16. Verkeer
- 17. Verkeer-Nationaal
- 18. Verkeer-Railverkeer
- 19. Verkeer-Verblijf
- 20. Water
- 21. Water-Waterstaatkundige doeleinden
- 22. Wonen-Buitengebied
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
- 1. Leiding-Brandstof
- 2. Leiding-Gas
- 3. Leiding-Hoogspanningsverbinding
- 4. Leiding-Riool
- 5. Leiding-Water
- 6. Waarde-Archeologie
- 7. Waarde-Ecologie
- 8. Waterstaat-Waterbergingsgebied
- 9. Waterstaat-Waterstaatkundige functie
Ook zijn de volgende gebiedsaanduidingen in het plan opgenomen:
- 1. veiligheidszone-bevi
- 2. geluidzone-industrie
- 3. wro-zone-wijzigingsgebied
- 4. vrijwaringszone-beschermingszone natte natuurparel
- 5. reconstructiewetzone-verwevingsgebied
- 6. reconstructiewetzone-extensiveringsgebied
Bestemmingsomschrijvingen
Om tot gebiedsbestemmingen te komen is gebruik gemaakt van provinciale beleidsmatige gegevens. Deze gegevens bestaan onder andere uit informatie uit de Interimstructuurvisie, Reconstructieplan, Cultuurhistorische waardenkaart (CHW) en de begrenzing van de EHS. Daarnaast is gekeken naar gemeentelijke informatie / plannen om de bestemmingsbepaling te completeren. Afhankelijk van de specifieke waarden in het gebied en de bron waaruit deze afkomstig zijn, is er een bestemming toegekend.
De waarden zijn opgesplitst aan de hand van de onderverdeling in de GHS-zonering en uit andere bronnen beschikbare landschappelijke waarden. De nadruk op de GHS-zonering volgt uit het provinciale vestigingsbeleid dat hieraan gekoppeld is en zijn doorvertaling behoeft naar het bestemmingsplan.
Gebiedsbestemmingen | |||
Hoofdzonering | (Sub)zonering Streekplan/Interimstructuurvisie c.a. | Bestemming | |
Streekplan en cultuurhistorische waardenkaart (N-Br) | |||
AHS - Landbouw | A (Agrarisch) | ||
AHS - Landbouw | AW-1 | ||
AHS - Landschap | AW-2 | ||
Leefgebied dassen | |||
RNLE - Landschapsdeel | |||
Waterpotentiegebied | |||
GHS-Landbouw | AW-3 | ||
Leefgebied kwetsbare soorten | |||
Leefgebied struweelvogels | |||
Leefgebied weidevogels | |||
Natuurontwikkelingsgebied | |||
GHS-Natuur | Natuurparel | AW-4 | |
Overig bos- en natuurgebied | |||
GHS-Natuur | Natuurparel | Bo | |
Overig bos- en natuurgebied | (Bos) | ||
GHS-Natuur | Natuurparel | N | |
Overig bos- en natuurgebied | (Natuur) | ||
Indicatieve Archeologische Waarden | Hoog of middelhoog | Dubbelbestemming Waarde - Archeologie | |
GHS-Natuur | ecologische verbindingszone | Dubbelbestemming Waarde - Ecologie | |
Bestemming:
Agrarisch
Het noordelijk gedeelte van plangebied is op de verbeelding van de paraplunota aangeduid als AHS-overig. Alle agrarische gronden in het plangebied liggen binnen deze zonering. Er zijn op deze agrarische gronden, vanuit provinciaal oogpunt bezien, geen benoemenswaardige landschaps- en/ of natuurwaarden aanwezig. Voor dit gedeelte van het bestemmingsplan is daarom de bestemming "Agrarisch" opgenomen.
Regeling
De bestemmingsomschrijving staat agrarische activiteiten, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen toe. Daarnaast zijn wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik toegestaan. Specifieke functies op percelen zijn al dan niet met een aanduiding op de verbeelding aangegeven of uitgesloten.
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan. Daarnaast hebben burgemeester en wethouders een aantal wijzigingsbevoegdheden in de regels in opgenomen.
Agrarisch-Agrarisch Bedrijf
Deze bestemming is toegekend vanwege de overwegend agrarische functie van de gronden gelegen binnen deze bestemming. Een agrarische bedrijf is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee op of met gebruikmaking van de open grond daaronder niet begrepen bosbouw. Per bestemmingsvlak is één grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Ook is één bedrijfswoning per bestemmingsvlak toegestaan tenzij op de verbeelding via de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen', een afwijkend aantal bedrijfswoningen wordt toegestaan. Naast de agrarische functie laat deze bestemming ook ondergeschikt extensief recreatief medegebruik en productiegebonden detailhandel tot 100m² toe. Het bepalen van de volwaardigheid is een separaat onderdeel bij het opstellen van het plan.
Regeling
De bestemmingsomschrijving staat agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven toe. Daarnaast zijn bijbehorende en ondergeschikte wegen en paden, parkeerplaatsen, tuinen en erven, groen- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Het bebouwen van de gronden is uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak. De bestemmingsregeling biedt burgemeester en wethouders een aantal ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden. De bij de agrarische bedrijven aanwezige bestaande rijbakken voor paarden evenals bestaande landschapswaarden, zijn als aanduiding opgenomen binnen het bouwvlak.
Agrarisch met waarden-1 t/m 4
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen. Afhankelijk van het landschappelijke, ecologische en geomorfologische belang zoals in het streekplan is opgenomen met als hoofdzonering Agrarische Hoofdstructuur en Groene Hoofdstructuur gelden de volgende specifieke bestemmingen:
- Agrarisch met waarden-1: Agrarische hoofdstructuur - Landbouw;
- Agrarisch met waarden-2: Agrarische hoofdstructuur - Landschap;
- Agrarisch met waarden-3: Groene Hoofdstructuur - Landbouw;
- Agrarisch met waarden-4: Groene Hoofdstructuur - Natuur.
Regeling
Naarmate de waarde van het bestemmingsgebied groter is, nemen de bebouwingsmogelijkheden af. Binnen de bestemming AW-1+2 zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen rechtstreeks toegestaan. Binnen de bestemming AW-3 zijn dergelijke voorzieningen slechts toegestaan met ontheffing. Binnen de bestemming AW-4 mag feitelijk niets gebouwd worden.
Bedrijf
Deze bestemming is toegekend vanwege de bestaande bedrijvigheid op deze gronden. Het betreft hier bedrijvigheid, anders dan agrarische bedrijvigheid ofwel niet-agrarische bedrijvigheid. In het plangebied komen een aantal niet agrarische bedrijven voor. De specifieke bedrijfsvoering is door middel van een aanduiding aangegeven.
Regeling
Naast de specifieke bedrijfsvoering zijn bedrijfswoningen toegestaan, mits op de verbeelding aangeduid. Voorts zijn ondergeschikte en bijbehorende paden, wegen en parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. Tevens is het maximale bebouwingspercentage opgenomen.
Voor het timmerwerkbedrijf aan de Oisterwijksebaan 6 wordt de bestaande situatie via een specifieke aanduiding op het perceel gelegaliseerd. De vestiging die in het verleden heeft plaatsgevonden is qua gebruik reeds vele jaren een bestaande situatie.
Aan de Moerenburgseweg (kadastraal bekend gemeente Tilburg V 00218) is reeds vele jaren een grondopslagbedrijf gevestigd. Ook dit bedrijf is met een specifieke aanduiding 'gronddepot' op de verbeelding weergegeven. Op dit perceel is geen bebouwing toegestaan en betreft alleen het afwijkend gebruik (bestemmingsvreemd) ten opzichte van het buitengebied.
Bos
Deze bestemming is van toepassing op de gronden waarop bos aanwezig is. Het betreft zowel multifunctionele bossen en grotere boscomplexen die onderdeel zijn van de ecologische hoofdstructuur (EHS) als kleine bosgebiedjes daarbuiten.
Middels deze bestemming wordt verzekerd dat de functies van het bos gehandhaafd blijven en/of zich verder kunnen ontwikkelen. Ook het behoud van met het bos samenhangende landschappelijke en/of natuurwaarden worden middels deze bestemming gewaarborgd. De bosgebieden zijn begrensd op basis van luchtfoto's, topografische gegevens en de bestaande bos- en natuurgebieden uit de EHS.
Regeling
Binnen deze bestemming worden de volgende doeleinden toegestaan: het behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos, het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwaarden, het behoud van (on-)verharde paden, wegen en parkeervoorzieningen, speel- en groenvoorzieningen voor zover ondergeschikt en bijbehorend, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van bos(beheer) en eenvoudige voorzieningen voor dagrecreatief medegebruik worden gebouwd. Via ontheffing is het bouwen van gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud en het bouwen van een brandtoren uit oogpunt van brandpreventie en/of brandbestrijding mogelijk. Daarnaast is ter bescherming van de gronden en hun waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde.
In het plan is een regeling opgenomen voor wijziging van de bestemming ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur en water. Het gaat hierbij om gebieden die in de toekomst worden verworven.
De bestaande ecologische verbindingszone die door het plangebied loopt heeft op de verbeelding de dubbelbestemming Waarde - Ecologie gekregen.
Groen
Deze bestemming betreft de bestaande groenelementen langs de Hoevensekanaaldijk, die uitsluitend een landschappelijke (groene) functie hebben.
De beeldbepalende bomen die onderdeel uitmaken van deze groenstrook zijn als landschapselement door middel van een aanduiding 'landschapswaarden' op de verbeelding opgenomen.
Regeling
De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bijbehorende en ondergeschikte (on)verharde voorzieningen paden, wegen en parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de bestemming. Voor de beeldbepalende bomen die via een aanduiding 'landschapswaarden' zijn opgenomen, is een beschermende regeling in de regels opgenomen.
Horeca
De bestaande horeca voorziening aan de Oisterwijksebaan 15 is met een aparte bestemming op de verbeelding opgenomen. Verder is bij de voormalige rioolzuivering de aanduiding 'horeca' opgenomen gelet op de recreatieve functie die op dit perceel wordt gelegd.
Regeling
In de regels van het bestemmingplan is opgenomen dat het hoofdgebouw binnen het bouwvlak moeten worden opgericht waarbij tevens de bebouwingshoogte en bebouwingspercentage zijn aangegeven.
Maatschappelijk
Het bestaande Trappistenklooster aan de Eindhovensweg is in het bestemmingsplan opgenomen met een aanduiding religie binnen de bestemming 'Maatschappelijk'.
Regeling
Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Het bebouwen van de gronden is uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak.
Natuur
Binnen de bestemming Natuur zijn geen bebouwingsmogelijkheden aanwezig en zijn de gronden uitsluitend bestemd voor de instandhouding en versterking van de landschappelijke waarde van een gebied en de natuurwaarde van een gebied. Verder zijn de gronden bestemd voor extensief recreatief medegebruik.
Regeling
Binnen deze bestemming kunnen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd voorzover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de functie behorende bij de bestemming.
Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen de ze bestemming geldt een aanlegvergunningstelsel.
Recreatie
Deze bestemming is toegekend aan diverse percelen binnen het plangebied. Binnen het plangebied is de nadere aanduiding 'volkstuin' toegekend aan de percelen waar nu reeds bestaande volkstuinen gesitueerd zijn dan wel binnen het vigerende bestemmingsplan als zodanig zijn aangeduid. Ook de voormalige waterzuivering krijgt vanwege de recreatieve functie de bestemming 'Recreatie'. Op dit perceel zijn vanwege de recreatieve invulling nadere aanduidingen op het perceel gelegd.
Regeling
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. Tevens is het maximale bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen.
Sport
Deze bestemming is toegekend aan de de voetbalvelden binnen het plangebied en aan de manege aan de Broekstraat 9.
Regeling
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. Tevens is het maximale bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen.
Verkeer en Verkeer - Nationaal/Verkeer en verblijf/Railverkeer
Deze bestemming betreft de in het plangebied aanwezige nationale, interregionale, interlokale, lokale verharde wegen als ook de spoorwegen. Er is een onderverdeling gemaakt tussen de rijksweg en de overige wegen. De bescherming van de cultuurhistorische waarden van de onverharde wegen wordt in de betreffende gebiedsbestemming geregeld.
Regeling
Binnen deze bestemming zijn verkeersdoeleinden toegestaan. De gronden mogen niet met gebouwen worden bebouwd. Bestaande gebouwen zijn via een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de verkeersdoeleinden.
Werken en activiteiten binnen de beheergrenzen van rijkswegen (en rijksvaarwegen) zijn vergunningplichtig in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr).
Water
Deze bestemming is toegekend aan het binnen het plangebied aanwezige open water. Het water is als zodanig bestemd en vervult vaak meerdere functies (waterberging, recreatie, natuur). De leggerwaterlopen en diverse grote plassen zijn opgenomen met de bestemming 'water'. Ter plaatse van waterlopen waar sprake is van een ecologische verbindingszone en de waterplas gelegen binnen de bestemming 'natuur', zijn geregeld via de dubbelbestemming Waarde - Ecologie.
Regeling
Binnen deze bestemming is water, ten behoeve van aanvoer en afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, oevers en taluds toegestaan. Daarnaast is de bestemming gericht op het behoud van bijzondere waarden van de oevers en oeverbeplanting. Tot slot zijn groenvoorzieningen, voorzieningen voor verkeer en verblijf zoals bruggen en steigers en dergelijke en recreatief medegebruik toegestaan. Binnen de bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van het water toegestaan.
Werken en activiteiten binnen de beheergrenzen van rijkswegen (en rijksvaarwegen) zijn vergunningplichtig in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr).
Wonen - Buitengebied
Deze bestemming heeft betrekking op de aanwezige burgerwoningen binnen het plangebied, niet zijnde (agrarische) bedrijfswoningen. Het betreft hier het kadastrale perceel waarop het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen staan.
Regeling
Binnen deze bestemming zijn woondoeleinden toegestaan, alsmede aan huis verbonden beroepen of bedrijven. In de bebouwingsregeling is aangegeven op welke wijze de gronden mogen worden bebouwd. Per bouwperceel is één woning toegestaan. Indien zich meerdere woningen op het perceel bevinden is dit met een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding weergegeven. De oppervlakte aan bijgebouwen groter dan de toegestane 75 m² valt onder het overgangsrecht, uitgezonderd voormalige agrarische bedrijfslocaties.
Nadere eisen en ontheffingen
Per bestemming heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende procedures nadere eisen aan bouwplannen te stellen of ontheffing van de bouwregels te verlenen. De hiervoor geldende procedures worden in 39.1 beschreven. Voor het verlenen van ontheffingen gelden steeds een aantal voorwaarden. Deze worden in het betreffende lid opgesomd.
Specifieke gebruiksregels
Ten slotte worden per bestemming de regels omtrent het gebruik van bouwwerken en gronden gegeven, aangevuld met een aantal ontheffingsmogelijkheden wisselend per bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is facultatief aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde functies.
Dubbelbestemming:
Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven. Daarbij hebben de met de dubbelbestemming samenhangende belangen in beginsel voorrang op het belangen van de onderliggende bestemming. De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een relatief groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben.
Hierbij kan gedacht worden aan leidingzones, waardevolle gebieden en waterstaatsfuncties (conform Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2008).
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden die op grond van het archeologische onderzoek van Bilan (zie hoofdstuk 7) de aanduiding hoog/middelhoger archeologische verwachtingswaarde hebben.
Regeling
Aan deze dubbelbestemming is een aanlegvergunningenstelsel gekoppeld, waarmee archeologisch vooronderzoek verplicht wordt gesteld in het geval van werkzaamheden in de bodem met een gezamenlijke omvang groter dan 30 m² en dieper dan 50 cm beneden maaiveld. Indien op het betreffende perceel archeologisch onderzoek is uitgevoerd en er is niets aangetroffen zal in de toekomst geen nieuw onderzoek verplicht worden gesteld.
Waarde - Ecologie
De dubbelbestemming Waarde-ecologie is opgenomen voor gronden die bescherming behoeve van landschappelijke en/of natuurwaarden. Tevens wordt deze dubbelbestemming gelegd op gronden die dienen als ecologische verbindingszone.
Regeling
Aan deze dubbelbestemming is een aanlegvergunningstelsel gekoppeld waarbij het verboden is zonder vergunning van burgemeester en wethouders werken of werkzaamheden uit te voeren.
Waterstaat – Waterberging
Deze dubbelbestemming beschermt de waterbergende functie van gronden. Naast waterberging is gebruik voor andere doeleinden toegestaan.
Regeling
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en) binnen de weergegeven dubbelbestemming Waterstaat-Waterbergingsgebied begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht ten behoeve van waterberging. Hierbij geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen. Van deze regel kan na concultatie van de waterbeheerder ontheffing worden verleend.
Waterstaat – Waterstaatkundige functie
Deze dubbelbestemming beschermt de waterstaatkundige functie van gronden. Naast de waterstaatkundige functie is gebruik voor andere doeleinden toegestaan.
Regeling
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en) binnen de weergegeven dubbelbestemming Waterstaat-Waterstaatkundige functie begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht ten behoeve van waterberging. Hierbij geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen. Van deze regel kan na concultatie van de waterbeheerder ontheffing worden verleend.
Gebiedsaanduidingen:
Naast de opgemelde (dubbel)bestemmingen kent het plan diverse gebiedsaanduidingen. Indien een dubbelbestemming niet tot de mogelijkheden behoort en er - bijvoorbeeld op grond van sectorale regelgeving - toch aanleiding bestaat om extra mogelijkheden of beperkingen in het plan op te nemen, kan van gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden hetzij ter verruiming daarvan. Gebiedsaanduidingen overlappen meestal meerdere bestemmingen. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling in de regels (Hoofdstuk 3).
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 betreft de 'Algemene regels'. Dit hoofdstuk bevat regels die voor alle gronden van toepassing zijn, ten aanzien van de volgende aspecten:
Algemene juridische en stedenbouwkundige regels
Artikel 33 bevat algemene anti-dubbeltelregels ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Artikel 34 bevat een aantal algemene bouwregels die voor alle bestemmingsvlakken (tenzij elders in de regels uitgesloten) van toepassing zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing en de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij monumentale en beeldbepalende bomen. Verder is opgenomen welke regels uit de Bouwverordening van toepassing zijn op het bestemmingsplan en de verwijzing naar de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening ten aanzien van verbouwing van rijks c.q. gemeentelijke monumenten.
Algemene ontheffingsbevoegdheid
Een algemene ontheffingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 37 met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan.
Algemene wijzigingsbevoegdheid
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 38, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Algemene aanlegvergunningen
Algemene regels in artikel 40 over het toelaten van werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning vereist is bij monumentale en beeldbepalende bomen.
Algemene procedureregels
In artikel 39 worden de procedureregels bij het gebruik maken van ontheffingbevoegdheden en tot het stellen van nadere eisen gegeven.
6.2.4 Overgangsrecht en slotregel
Het laatste Hoofdstuk 4 bevat 'Overgangsrecht en slotregel'. Dit zijn algemene regels betrekking hebbend op het overgangsrecht. Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dit tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Tot slot een strafbaarheidsbepaling en de titel van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand
De standaard archeologische inventarisatie voor onderhavig bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.
De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij dit traditionele archeologische bureauonderzoek:
- de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
- de database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem) en
- de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI, concept) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied.
Dit beeld wordt verder aangescherpt met een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen.
Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in dit onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te bestrekken.
7.1 Inleiding
1. Algemeen
Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:
- a. Historische geografie en ontwikkeling van het landschap
- b. Archeologie
- c. Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden)
- d. Richtlijnen en voorwaarden
Afhankelijk van het belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.
Naar aanleiding van de herziening van alle beheerbestemmingsplannen in de gemeente Tilburg is door Fontys-BILAN een aantal cultuurhistorische en archeologische bureauonderzoeken uitgevoerd voor de diverse stadsdelen. Deze rapporten vormen de belangrijkste bron voor de cultuurhistorische paragraaf.
Beleidskader:
- Monumentenwet 1988/WAMZ 2007
- Gemeentelijke monumentenverordening
- Gemeentelijk monumentenbeleid en archeologiebeleid
- Monumentenlijst Tilburg
Bronnen:
- H. van Dijk, Tilburg – Moerenburg - Zuidoost, BILAN 2008 (concept).
- Cultuurhistorische Inventarisatie Noord-Brabant / M.I.P., gemeente Tilburg, opgesteld door de provincie Noord-Brabant, oktober 1995.
- Architectuur en stedenbouw 1940-1965, gemeente Tilburg, STOA 2005.
- Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006.
2. Zuidoost-Moerenburg
Naar aanleiding van de herziening van het beheerbestemmingsplan Zuidoost-Moerenburg (verder plangebied genoemd) is door Fontys-BILAN in 2008 een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is deel van een reeks onderzoeken die kadert in de globale herziening van de beheersbestemmingsplannen van de gemeente. In de volgende paragraaf wordt volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het desbetreffende rapport van BILAN.
7.2 Historische Geografie
Het plangebied ligt in het oosten van de gemeente Tilburg en bestond vroeger enerzijds uit enkele kleine akkercomplexen en nederzettingen in het noordelijke deel van het plangebied, en uit voormalige, later met naaldbossen aangeplante woeste heidegronden in het zuidelijke deel. Noord en zuid waren gescheiden door het soms zeer brede beekdal van de Leij of Voorste Stroom. Vanuit het noorden mondde de waterloop de Zwartleij uit in de Leij en de Korvelse Waterloop vanuit het westen. Vanuit het zuiden stroomde de Oude Leij uit in de Leij. In het plangebied liggen ook enkele vennen.
De belangrijkste infrastructuur in het plangebied liep van west naar oost. Een deel van de wegen liep evenwijdig aan de Leij, waaronder de route naar Tilburg naar Oisterwijk (Oisterwijksebaan-Broekstraat-Zandstraat). Tussen de verschillende nederzettingen lag een netwerk van wegen en paden waaronder de Enschotsebaan. Een aantal wegen stak de Leij over of was verhoogd aangelegd. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van de routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Vermoedelijk gaan enkele wegen/paden terug op de prehistorie.
Het aantal paden en wegen op de voormalige heidegronden ten zuiden van de Leij werd na 1850 sterk uitgebreid. In tegenstelling tot het wegenpatroon in het noorden zijn deze wegen in een rationeel, rechtlijnig patroon aangelegd.
In het noordelijke deel van het plangebied loopt de Bosscheweg die in 1827 gereed kwam. De weg is sinds de opening de belangrijkste verkeersader in/door het plangebied. In het westen van het plangebied ligt een restant van de verkeersverbinding met Eindhoven, nu de Meierijbaan geheten (1941).
De exacte ouderdom van de nederzettingen in het plangebied is niet bekend, maar vermoedelijk wordt het gebied sinds zeer lang bewoond. Ook vanwege de natuurlijke gesteldheid van het plangebied kan worden aangenomen dat een groot deel ervan sinds de steentijd permanent wordt bewoond. Een redelijk vruchtbare bodem, hooggelegen woongelegenheid en de nabijheid van een breed beekdal zullen belangrijke voorwaarden zijn geweest voor vestiging. De oudste nederzettingen bevonden zich aanvankelijk bovenop de dekzandrug op de noordoever van de Leij, waarna deze zich in de loop der tijd verplaatsten naar de randen van de rug. Deze laatste ontwikkeling gaf het gebied zijn huidige aanzicht. Op de noordoever lagen de Broekstraat met in het verlengde de Zandstraat en Baaneind. Langs de noordrand van de dekzandrug lag Hoogeind. Ook in het uiterste zuiden van het plangebied is mogelijk bewoning aanwezig geweest.
Verspreid over het gebied kwam ook losse bebouwing voor, waaronder herberg De Baars, de abdij Onze Lieve vrouw van Koningshoeven (1881) en het voormalige trappistinnenklooster (1903) aan de Eindhovenseweg. Het is overigens niet duidelijk of op het landgoed Hei Hoef, in het zuidwesten van het plangebied, ook (tijdelijk) bebouwing heeft gestaan.
In het westen van het plangebied, nabij de samenkomst van de Korvelse Waterloop en de Leij, stond Huis Moerenburg dat al in 1358 werd vermeld als mansus (hoeve) Moerenborch. Het lag toen nog temidden van uitgestrekte heidevelden en moerassen. Het is misschien wel de oudste hoeve aan de oostzijde van Tilburg. In 1750 werd het huis verkocht en daarna gesloopt.
Tot ver in de twintigste eeuw bleef de indeling van het plangebied nagenoeg ongewijzigd. De belangrijkste naoorlogse ingreep was de aanleg van nieuwe infrastructuur waaronder de A58 naar Eindhoven en de N65 naar 's-Hertogenbosch. Iets verder naar het noordoosten begint de noordoosttangent (Zandstraat-Burgemeester Bechtweg). De aansluiting van de A58, N65 en de tangent resulteerde in het knooppunt 'De Baars' dat een belangrijk deel van het plangebied omvat.
7.3 Archeologie (Bodemarchief)
De verwachting voor het plangebied kan hoog genoemd worden, wat door een groot aantal waarnemingen en opgravingen bevestigd wordt. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de continuïteit van bewoning in het gebied. Vanaf de steentijd is in een deel van het plangebied ononderbroken bewoning aanwijsbaar en, terwijl elders gedurende de vroege Middeleeuwen geen bewoning aanwijsbaar is, is juist in het plangebied en verder naar het oosten een groot aantal vondsten uit deze periode bekend.
Ook hier speelde de aanwezigheid van de dekzandrug tussen Tilburg en Oisterwijk een belangrijke rol. De bewoning in het plangebied maakt deel uit van de zone waartoe ook Heukelom en Oisterwijk behoren.
Volgens de IKAW hebben de relatief hooggelegen delen (dekzandrug) in het noordelijke deel van het plangebied, waar hoge zwarte enkeerdgronden voorkomen, een hoge archeologische waarde. De gebieden waar laaggelegen hoge zwarte enkeerdgronden, beekeerdgronden, lage enkeerdgronden, etc. voorkomen, waaronder ook in het beekdal van de Leij, hebben een middelhoge archeologische verwachting, terwijl de laaggelegen veldpodzolgronden in het zuiden een lage archeologische verwachting hebben. Op de oostgrens van het plangebied ligt ook een klein gebied met een middelhoge verwachting.
Naast deze bron wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI)2 en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Slechts het uiterste noorden van het plangebied heeft op de ARWATI een zeer hoge verwachting. Het grootste deel van de dekzandrug ten noorden van de Leij en een klein gebied in het oosten van het plangebied hebben een hoge verwachting die naar het beekdal overgaat in een zone met een middelhoge verwachting. Het overige deel van het plangebied heeft een basisverwachting. In het uiterste zuiden ligt nog een klein gebied met een hoge verwachting.
De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de IKAW en ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart. Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel hierbij is het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek, om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen van het plangebied in de twintigste eeuw. Bij de aanleg van de grote infrastructurele werken zullen delen van het plangebied zijn geëgaliseerd en/of afgegraven, waardoor de kans op archeologische waarden sterk is verminderd of zelfs geheel is verdwenen. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lagere archeologische verwachting. In de figuur 'Archeologische verwachtingskaart Zuidoost-Moerenburg' zijn de verwachtings- en de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt in terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).
In het bestemmingsplan Zuidoost-Moerenburg liggen drie terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde (Monumentnummers 2109, 9003 en 16250), waarvoor wordt aanbevolen om deze als primaire bestemming archeologie te geven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een aanlegvergunning vereist is.
Figuur7a: Archeologische verwachtingskaart Zuidoost-Moerenburg
7.4 Richtlijnen En Voorwaarden
7.4.1 Archeologie
De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde (Zie Figuur: Archeologische verwachtingskaart Zuidoost-Moerenburg).
- a. Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, op die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.
- b. Archeologisch waardevolle terreinen: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologischvooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.
- c. Gebied met geen tot lage verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, op die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van geen tot lage archeologische verwachting en waarbij de oppervlakte 5000 m2 of meer bedraagt, een advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie.
7.4.2 Cultuurhistorie
Beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn (zie 7.4.1).
De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw (zie 7.5.1).
7.5 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten En Structuren
1. Objecten
In het plangebied bevinden zich op grond van de monumentenverordening een aantal beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP - 1995). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog in Tilburg dient onderzoek uit 2005 (STOA 2005) als basis.
De volgende waardevolle en/of kenmerkende objecten (herzien n.a..v. inventarisatie najaar 2006) bevinden zich in het plangebied.
Rijksmonumenten:
- Broekstraat 6.
- Eindhovenseweg 3, 6, 8, 8a
- Hoevensekanaaldijk 38, 40.
Gemeentelijke monumenten;
- Eindhovenseweg ongenummerd (kruisbeeld).
- Kommerstraat 2.
- Moerenburgseweg 2, 2a.
- Spoordijk 10 (kapel).
MIP-panden:
- Broekstraat 5.
- Eindhovenseweg 2.
- Enschotsebaan 10.
- Torentjeshoeve 1 t/m 5
- Zandstraat 5, 7, 9, 11.
Overige:
- Torentjeshoeve 6 en 7 (zie ook de beantwoording van het tweede onderdeel van de zienswijze met volgnummer 10).
2. Structuren
Uit het BILAN-rapport blijkt dat het plangebied tot ver in de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Een groot aantal van deze wegen en paden is nog steeds aanwezig: Enschotsebaan, Oisterwijksebaan, Zonderlokstraat, Broekstraat, Zandstraat, Koebrugseweg, Kommerstraat, Moerenburgseweg. Waardevolle infrastructuur van na circa 1800: Bosscheweg, Meierijbaan, Eindhvenseweg, Torentjeshoeve, Hoevensekanaaldijk, Wilhelminakanaal met jaagpaden.
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (CHW internetversie september 2006) bevinden zich in het gebied de volgende historisch geografisch waardevolle lijnen met de waardering 'redelijk hoog':
- Enschotsebaan
- Torentjeshoeve
- Eindhovenseweg
- Oisterwijksebaan
- Broekstraat
- Zandstraat
Historisch geografisch waardevolle lijnen met de waardering 'hoog' en 'zeer hoog':
- Spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch
- Spoorlijn Tilburg-Eindhoven
- Bosscheweg
- Jaagpad Wilhelminakanaal
- Zandstraat (ten zuiden van de N65-A65)
- Wegen- en padenstructuur heideontginning klooster Koningshoeven-Torentjeshoeve
Historisch geografisch waardevolle vlakken met de waardering 'redelijk hoog':
- Heideontginning en klooster Rendierhoeve
Historisch geografisch waardevolle vlakken met de waardering 'hoog':
- Beekdal Voorste Stroom en heideontginning Oisterwijkse Hoeven
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant bevinden zich in het plangebied de volgende waardevolle historische groenstructuren:
- Laanbeplanting Bosscheweg
- Laanbeplanting, perceelsrandbegroeiing Broekstraat
- Beekdal, bos, broekbos, moerasbos Grollegat
- Houtwal, laanbeplanting, Baksven – Gemeene Heide
- Bos, laanbeplanting Koningshoeven
7.6 Welstand
Behalve aan het bestemmingsplan (en het bouwbesluit) moeten bouwplannen worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele private bouwplannen die in de gemeente worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa´s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Het buitengebied vormt een van deze tien gebieden. Daarbij maakt de welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. Voor het buitengebied is hoofdzakelijk een standaardniveau van toepassing.
Hoofdstuk 8 Milieuparagraaf
8.1 Algemeen
Dit hoofdstuk geeft weer hoe de wettelijke kaders en het gemeentelijk milieubeleid een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de plan regels. De volgende onderwerpen komen aan de orde: milieuhinder bedrijven, externe veiligheid, geluid, lucht, bodem, duurzame ontwikkeling, afval, energie, Groen en natuur, gezondheid, mobiliteit, duurzaam inrichten en bouwen en ruimtegebruik.
Aangezien er binnen het onderhavige (beheer)bestemmingsplan geen locaties zijn aan te geven waar nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zullen zich ook geen essentiële veranderingen van het aantal woningen en daarmee samenhangende veranderingen in verkeersstromen voordoen. Mocht er wel van de feitelijke situatie worden afgeweken, betekent dit dat een nadere planologische procedure moet worden gevolgd.
8.2 Milieuhinder Bedrijven
Alle bedrijven in het plangebied zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort, hun activiteiten en de opslag van gevaarlijke stoffen. De inventarisatie is gebruikt om de bestaande bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. De inventarisatie is opgenomen in de bijlage 'Register van bedrijven binnen het plangebied'.
In de bijlage treft u tevens een lijst aan met opslagen en voorzieningen. Dit is geen zelfstandige lijst maar moet gezien worden als een aanvulling op de bedrijvenlijst voor bepaalde opslagen en voorzieningen. Activiteiten uit deze lijst kunnen leiden tot een verzwaring van de milieucategorie van een bedrijf.
Omdat het bestemmingsplangebied in hoofdzaak een beheermatig karakter heeft zijn de bedrijven uit de inventarisatie in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat alle bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet Milieubeheer, en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het betreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten. Zodra deze bedrijven hun activiteiten beëindigen, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort.
Het gehele gebied wordt gekenmerkt als buitengebied met diverse agrarische bedrijven. Voor de veehouderijen binnen deze sector geldt dat de stankcontour apart berekend wordt. Op basis van V-stacks gebied. Binnen de stankcontour mag geen woningbouw gerealiseerd worden.
In het plangebied zijn een aantal nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Deze ontwikkelingen zijn milieuhygiënisch beoordeeld.
Uitbreiding sportvelden
De sportvelden worden uitgebreid in Oostelijke richting. Voor Sportvelden (met verlichting) geldt volgens de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering" (uitgave april 2007) een indicatieve geluidcontour van 50 meter. Op ongeveer 40 meter van de uitbreiding ligt een woning van derden (Oisterwijksebaan 11). De eerste 10 meter van de sportvelden worden aangemerkt als landschapselement. Zonder vrijstelling (aantasting van het landschapelement) is het dus niet mogelijk om binnen 50 meter van de woning een sportveld te realiseren.
Vestiging ´t Rooie bietje
Volgens het boekje Bedrijven en milieuzonering (april 2007) geldt, gezien de activiteit, een indicatieve contour van 30 meter voor geluid en 10 meter voor geur, gevaar en stof. Deze afstand geldt vanaf de grens van het agrarisch bouwblok tot op de gevel van de woningen in de omgeving. Voor de nieuwe ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 8.4 Geluid.
Realisatie bedrijfswoning bij `t Rooie Bietje
Op basis van het bedrijvenbestand (MPM) is een inventarisatie gedaan naar omliggende bedrijven die het woon en leefklimaat van de nieuwe woning kunnen aantasten. Hierbij is uitgegaan van de richtafstanden uit het boekje "Bedrijven en Milieuzonering" Uit deze inventarisatie blijken de volgende bedrijven van invloed te zijn:
- Broekstraat 6, P.A.M. KOLEN, Rundveehouderij (indicatieve geurcontour 100 meter) met een vastgestelde geurcontour van 50 meter voor woningen in het buitengebied conform de Wet geurhinder en veehouderij. Deze contour ligt niet over de geplande woning.
- Oisterwijksebaan 5. Maatschap G.J.M. Claassen, Een championkwekerij waarvoor i.v.m. de vorkheftruck met verbrandingsmotor een indicative geluidcontour geldt van 50 meter. Voor deze inrichting is de woning aan de Oirschotsebaan nr 8 al beperkend.
- Oisterwijksebaan 6, P. VAN PELT, Een bouwbedrijf dat een indicatieve geluidcontour van 30 meter voor geluid ivm het beperkte oppervlakte (< 1000 m2).
- Moerenburgseweg ong, Spierings, opslag van grond. Voor deze inrichting geldt een indicatieve afstand van 50 meter. Omdat deze contour een groot deel van het gebied beslaat, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bekijken of de feitelijke invloed minder is. Op basis van het rapport 14 november 2008 blijkt het volgende: De geluidbelasting vanwege Spierings op het perceel van ´Ut Rooie Bietje´ is lager dan 45 dB(A). De realisatie van een bedrijfswoning vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van Spierings.
Recreatieve functie op de voormalige waterzuivering
Op dit moment is de inrichting bestemd voor een waterzuivering, met een indicatieve geurcontour van 300 meter. Het gaat hier om het zuiveren van hemelwater via een helofietenfilter. Het omvormen naar een recreatieve functie is van milieutechnisch oogpunt alleen maar gunstiger omdat deze een beduidend lagere impact heeft op de (woon)omgeving.
Tenslotte is voor horecabedrijven aangesloten bij de indeling zoals vermeld in de planvoorschriften. Gezien de aard en samenstelling van Horeca I en II zijn dit soort bedrijven uit milieu oogpunt in te passen binnen de diverse bestemmingen. Deze bedrijven vallen over het algemeen onder het Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Door het treffen van (akoestische)voorzieningen kan het horecabedrijf voldoen aan de normen uit het besluit.
8.3 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten, regelingen en andere documenten. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen van 2004;
- Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004;
- Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen van 1984;
- Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zondering langs transportleidingen voor brandgare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991;
- Brief "Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode" d.d. 5 augustus 2008 (Ministerie van VROM);
- Document "Risicoafstanden buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3" d.d. augustus 2008 (RIVM).
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de calamiteit.
Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het ijkpunt, waarbinnen gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen, voor het groepsrisico is vastgelegd in een oriëntatiewaarde. Langs transportverbindingen zijn de oriëntatiewaarden 10-4 per jaar voor 10 slachtoffers, 10-6 per jaar voor 100 slachtoffers, 10-8per jaar voor 1000 slachtoffers etc.
Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is het vereist invulling te geven aan de Verantwoordingsplicht bij het opstellen van een bestemmingsplan als het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Voor het groepsrisico ten gevolge van transportbronnen is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gepubliceerd. Ook deze circulaire kent het principe van de verantwoordingsplicht.
Beschrijving en ligging plan
De Voorste stroom omvat een gebied wat betiteld kan worden als agrarische omgeving gelegen aan de Noordoostelijke zijde van Tilburg. In dit plangebied vinden ten opzichte van de bestaande situatie wijzigingen plaats, deze wijzigingen liggen aan de noordelijke zijde tegen het spoor. Hier vindt een uitbreiding plaats met sportvelden. Ook worden in het plan evenementen en recreatie mogelijk gemaakt bij de waterzuivering, is er een plek gezocht voor biologische stadsboerderij 't Rooie Bietje, wordt aan de Broekstraat een Bed& Breakfast mogelijk gemaakt en kan de manege uitbreiden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In het plan zijn transportroutes aanwezig waarover of waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit zijn:
- De A58, A65, het knooppunt de Baars en de Burgemeester Bechtweg (N261) vormen een onderdeel van de routering gevaarlijke stoffen;
- Over de Brabantroute (het spoor van Roosendaal naar Venlo) worden eveneens relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd.
- Sabic-leiding waardoorheen k1-k2-k3 vloeistoffen worden getransporteerd
- Hogedruk (regionale) aardgasleidingen
- Het Wilhelminakanaal
Rapport
Er is een veiligheidsrapport gemaakt door Grontmij in opdracht van de gemeente Tilburg. Hierin is met RBM II doorgerekend wat de uitbreiding van het Longa terrein betekent in veiligheidstermen. De berekening heeft plaatsgevonden met de vervoergegevens uit de prognosecijfers van 2020 uit 2007. Aangezien in de prognosecijfers bestaan uit een minimum en een maximum aantal verwachte vervoersgegevens zijn beide aantallen in de berekeningen meegenomen.
Daarnaast is de gasunie gevraagd een berekening te maken voor de hogedruk aardagasleidingen nabij het Longaterrein en het rioolgemaal.
Plaatsgebonden Risico
Uit de berekeningen blijkt dat er m.b.t. het Longaterrein geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour (10-6).
Verantwoording Groepsrisico
Zowel bij het minimale als bij het maximale aantal vervoersgegevens blijkt dat er een toename plaatsvindt van het groepsrisico. Dit heeft te maken met het groter aantal personen dat zich op de sportvelden zal bevinden. De oriëntatiewaarde wordt met de toename van het groepsrisico niet overschreden.
Er wordt invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.
Advies brandweer
Er zijn voor dit plan twee adviezen van de brandweer binnen gekomen.
Hieronder een opsomming:
- Door de aanwezigheid van het Wilhelmina kanaal zijn de vluchtroutes beperkt. Het vluchten kan uitsluitend langs de Hoevende Kanaaldijk en de Meijerijstraat.
- Een evacuatie vanaf het evenemententerrein zal naar alle waarschijnlijkheid niet erg snel kunnen verlopen.
- Het spoor (risicobron) en het sportterrein zijn slecht bereikbaar. Deze is uitsluitend via de Hoevense kanaaldijk te benaderen, wat tevens als vluchtroute dient. Er wordt geadviseerd om een nieuwe toegangsweg te creëren voor het spoor.
- De gebouwen op het sportterrein zo ver mogelijk van het spoor positioneren (minimaal 200m)
- Bij gebruik van mechanische ventilatie: een afsluitbare mechanische ventilatie aanbrengen. Dit om bij vrijkomende toxische stoffen deze uit te kunnen zetten en op deze wijze personen enige tijd te kunnen beschermen tegen toxische stoffen.
- Het gebouw zodanig ontwerpen dat er geen grote glasoppervlakten of openslaande ramen aan de zijde van het spoor.
- Goed communicatieplan op te stellen en uit te voeren zodat actief gecommuniceerd wordt over de risico's en de werknemers en bewoners op de hoogte zijn en weten wat ze moeten doen bij een ongeval.
- Ontruimingsplan, nooduitgangen en vluchtplannen. Aandacht moet worden besteed aan goede noodplannen, hoorbaarheid van sirenes, noodplannen en vluchtplannen.
- Bij de vergunning voor de evenementen met rekening gehouden worden met een snelle ontruiming van het terrein als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Hierbij rekening houden met een goede communicatie en duidelijke vluchtroutes.
- Om het Wilhelminakanaal te kunnen gebruiken als bluswatervoorziening moet er een opstelplaats gecreëerd worden naast het kanaal.
- Het secundaire bluswater ter plaatse van strategische plaatsen te verbeteren door het aanbrengen van geboorde putten en bluswaterwinplaatsen.
- De gemeente Tilburg en de veiligheidsregio Midden en west Brabant zijn ingericht om tijdig een adequate hulpverleningscapaciteit te leveren.
Mogelijke alternatieven
Er zijn geen alternatieven beschouwd voor de uitbreiding van het Longaterrein. Ook is er voor het evenemententerrein niet gekeken naar alternatieven.
Wel zal er bij eventuele nieuwbouw op de sportvelden van het Longaterrein gekozen worden de kantine, omkleedruimten en dergelijke op meer dan 200m uit het spoor te leggen. Dit om zoveel mogelijk de voorzieningen waar groepen mensen zich kunnen bevinden op afstand van het spoor te hebben.
De A58/A65
Binnen 200m van de wegen vinden geen ontwikkelingen plaats waardoor er sprake is van een toename van het groepsrisico. Er wordt dan ook ten aanzien van de wegen geen invulling gegeven van de verantwoordingsplicht.
Het spoor
Aan de zuidelijke zijde van het spoor vindt een uitbreiding plaats van de sportvelden. Hiermee neemt het groepsrisico toe. Wel blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde.
De scenario's die hier kunnen plaatsvinden zijn brand, explosie en toxische wolk.
Bij brand en een explosie is het van belang dat personen snel het gebied kunnen verlaten. Voor brand bedraagt dit ongeveer 60m. Bij een explosie zullen de aanwezige personen zo snel mogelijk op ongeveer 200m uit het spoor moeten bevinden. Bij het scenario toxisch moet men binnen kunnen schuilen waarbij de lucht zoveel mogelijk wordt uitgesloten.
Alarmering is van belang om tijdig op een incident te kunnen reageren. De waspalen bedekken het gebied waar de uitbreiding van de velden plaatsvindt. Eventuele nieuwbouw van de gebouwen op het Longaterrein of uitbreiding hiervan vindt uitsluitend plaats buiten 200m uit het spoor.
Sabic-leiding
Door het plangebied loopt een 8" leiding voor transport van vloeibare koolwaterstoffen (PRB-leiding) welke in eigendom en beheer is van SABIC Pipelines BV. De relevante kenmerken van de PRB-leiding zijn:
a. Eigenaar /beheerder van de buisleiding: SABIC Pipelines BV.
b. Diameter: 8 inch.
c. Ontwerpdruk: 80 bar.
d. Getransporteerde stof: naftaleen - K1 vloeistof.
Voor de K1-K2-K3 buisleidingen geldt dat het beleid voor externe veiligheid momenteel sterk in ontwikkeling is. Het Ministerie van VROM geeft in de brief met titel "Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode" d.d. 5 augustus 2008, alsmede met het document "Risicoafstanden buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3" d.d. augustus 2008 van het RIVM aan hoe met buisleidingen in bestemmingsplannen zou moeten worden omgegaan in deze interim-periode. Inmiddels is ook het concept Besluit externe veiligheid buisleidingen gepubliceerd, maar nog niet goedgekeurd. De genoemde documenten zijn alle terug te vinden op www.rivm.nl. Het voorgenomen beleid regelt op vergelijkbare wijze als het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Er worden normen en richtwaarden gesteld voor het plaatsgebonden risico en er geldt een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.Momenteel worden door VROM de volgende afstanden gehanteerd voor de PRB-leiding (80 bar, 8 inch):
a. 10-6 plaatsgebonden risico: 12 meter aan weerszijden van de leiding.
b. Invloedsgebied groepsrisico (1 % letaliteit): 31 meter aan weerszijden van de leiding.
Leiding | Werkdruk | Diameter | PR-contour (10-6-plaatsgebonden risico-contour) |
Naftaleen | 80 bar | 8" | 12 m aan weerszijden |
De leiding is op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven met de dubbelbestemming "Leiding-Brandstof". In artikel 25 van de regels is e.e.a. uitgewerkt. De belemmeringenstrook bedraagt 5 m aan weerszijden.
De PR-contour is op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven met de gebiedsaanduiding "Veiligheidszone-bevi". In artikel 37 van de regels is e.e.a. uitgewerkt.
Binnen het invloedsgebied van de naftaleiding vinden geen ontwikkelingen plaats. Er is dan ook geen verdere invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico m.b.t. de leiding.
Gasontvangststation
Ter hoogte van de Eindhovenseweg (plankaart 4) bevindt zich een gasontvangststation (G.O.S.). Voor wat betreft de aan te houden veiligheidsafstanden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande gasontvangstations is de Wet Milieubeheer en de NEN 1059 "Eisen voor gasdrukregel- en meetstations met een inlaatdruk lager dan 100 bar" van toepassing. Het onderhavige GOS valt onder een type B, categorie C inrichting. Volgens tabel 2 van hoofdstuk 4, dient de minimale bebouwingsafstand voor "Woningen" en "objecten categorie I" 15/25 meter en voor "objecten categorie I I " 4 meter te bedragen bij stations tot en met/boven 40.000 mVhr.
(Regionale) aardgastransportleidingen
In het gebied liggen een drietal hogedruk aardgasleidingen. Dit zijn:
Leidingnr. | Diameter | Ontwerpdruk | Belemmeringen strook |
Z-522-01 | 12" | 40 bar | 4 meter weerszijden |
Z-522-02 | 4" | 40 bar | 4 meter weerszijden |
Z-520-01 | 12" | 40 bar | 4 meter weerszijden |
De ligging van de leidingen is zodanig dat deze tegen de sportvelden en langs het rioolgemaal liggen. Hiermee zal naar alle waarschijnlijkheid het groepsrisico toenemen. Aan de gasunie is gevraagd om een berekening voor de gasleidingen uit te voeren. Bij gasleidingen kan door een lek in de leiding het gas ontbranden. Ontruiming vindt plaats in een straal van ongeveer 1300m. Dit om ontsteking van de gaswolk en gewonden te voorkomen. Men moet dus nabij een gasleiding het gebied snel kunnen ontruimen.
Voor een regionale aardgastransportleiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de as van de leiding. De leiding met nummer Z-522-01 (diameter 12" en druk 40 bar) kent een toetsingsafstand van 30 meter, de leiding met nummer Z-522-02 (diameter 4" en druk 40 bar) kent een toetsingsafstand van 20 meter en de leiding met nummer Z-520-01 (diameter 12" en druk 40 bar) kent een toetsingsafstand van 30 meter.
Evenementen
Op het terrein van het rioolgemaal worden evenementen georganiseerd. De omvang van deze evenementen is redelijk beperkt, echter zou bij het inrichten van een evenemententerrein rekening gehouden moeten worden met vluchtroutes door calamiteiten met hogedruk aardgasleidingen.
Bij het afgeven van een evenementenvergunning wordt niet gekeken naar mogelijke risicobronnen die van invloed zouden kunnen zijn, hier wordt niet op geanticipeerd.
Over het algemeen is er wel sprake van zelfredzame personen.
Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen
Door het ministerie van VROM wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe zoneringsregeling, ter vervanging van de thans vigerende circulaire "Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen" uit 1984. De in de circulaire opgenomen deterministische afstanden worden in de nieuwe regeling vervangen door een risicobeleid. Dit beleid zal naar verwachting eind 2009 in werking treden middels de AMvB Buisleidingen. Hierin zal met name het (PR) plaatsgebonden- en (GR) groepsrisico een prominente rol gaan spelen.
Plaatsgebonden risicocontour:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 is een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare bestemmingen bevinden. Voor beperkt kwetsbare bestemmingen geldt een genuanceerder beleid. Hiervoor is deze contour een richtwaarde. Tussen de 10-5 en 10-6 -contour mogen zich gemotiveerd beperkt kwetsbare bestemmingen bevinden.
Groepsrisico:
In tegenstelling tot een berekening van het plaatsgebonden risico, dat enkel een eigenschap is van de leiding, is het groepsrisico juist een eigenschap van de leiding én de omgeving van die leiding. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Wanneer we uitgaan van het nieuwe externe veiligheidsbeleid komen we tot de volgende veiligheidsafstanden:
Leidingnr. Z-522-01 => 1% letaliteitsgrens = 140 m, 100% letaliteitsgrens = 70 m.
Leidingnr. Z-522-02 => 1% letaliteitsgrens = 45 m, 100% letaliteitsgrens = 30 m.
Leidingnr. Z-520-01 => 1% letaliteitsgrens = 140 m, 100% letaliteitsgrens = 70 m.
Toelichting 1% letaliteitsqrens (9,8 kW/m2-contour'):
De 1% is de uiterste grens waarbinnen beïnvloeding van het GR mogelijk is. Dit kan door een toename van bebouwing inclusief bewoning, maar ook door bijvoorbeeld een wijziging van een bestaande bestemming in een nieuwe waardoor meer bemensing mogelijk is. Bijv. een oud pakhuis wordt omgebouwd tot een appartementencomplex, dus toename bewoning.
Toelichting 100% letaliteitqrens (35 kW/m2-contour):
Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat binnen deze afstand geen overleving mogelijk is. Toename van bebouwing en bewoning binnen deze afstand draagt sterk bij aan een verhoging van het GR.
Wilhelminakanaal
Over het Wilhelminakanaal vinden transporten plaats met gevaarlijke stoffen. De PR contour ligt binnen de randen van de oever. Er is geen sprake van een invloedsgebied buiten de oevers. Dit aspect is voor de verantwoording dan ook verder buiten beschouwing gelaten.
Zelfredzaamheid
Zoals hierboven omschreven is over het algemeen sprake van zelfredzame personen. De initiatieven voor 't Rooie Bietje en de uitbreidingsmogelijkheden voor manege Hooijen liggen buiten de invloedsgebieden van vervoersstromen voor gevaarlijke stoffen, en zijn verder dan ook niet meer beschouwd.
Beheersbaarheid/bestrijdbaarheid
Beschouwen van mogelijkheden om te blussen is noodzakelijk. Dit aspect geldt niet voor de uitbreidingsgebieden, maar mogelijk wel voor het overige buitengebied. Dit aspect moeten worden meegnomen in de structuurvisie veiligheid.
Communicatie
In Tilburg vindt geen actieve risicocommunicatie plaats.
Restrisico's
Door vervoer van gevaarlijke stoffen in buisleidingen (hogedruk aardgasleidingen) nabij het Longterrein en het rioolgemaal, waar meer personen vanwege een uitbreiding van de sportvelden (Longaterrein) en vanwege de activiteiten bij het rioolgemaal (recreatie, evenementen) neemt de hoeveelheid slachtoffers bij een calamiteit toe.
Conclusie
- Er vindt een toename plaats van de risico's doordat het aantal personen toeneemt en/of er sprake is van een kortere afstand tot de bron.
- Bij een evacuatie bij evenementen wordt geen rekening gehouden met bronnen die externe veiligheidsaspecten met zich mee brengen.
- Tilburg heeft geen actieve risicocommunicatie, zodoende wordt de zelfredzaamheid als gevolg van een goed gecommuniceerde handelingsperspectief bij calamiteiten niet benut.
- Het is niet duidelijk of er bij nieuwbouw op het Longaterrein rekening gehouden zal worden met de mogelijkheid ventilatie af te sluiten, waardoor schuilen in de gebouwen bij een toxische wolk mogelijk is.
- Het Longaterrein en het rioolgemaal liggen binnen het bereik van de WAS-palen, zodat tijdig waarschuwen mogelijk is.
- Er is voldoende capaciteit in de veiligheidregio om adequaat op een calamiteit te kunnen reageren.
8.4 Geluid
Woningen binnen het plangebied
De Wet geluidhinder is van toepassing bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw buiten het bestaande bouwblok. Het bestemmingsplan biedt slechts zeer beperkte mogelijkheden voor (ver)nieuwbouw van woningen in het plangebied. Nieuwbouw is slechts mogelijk in geval van calamiteiten, de nieuwbouw dient dan plaats te vinden op de bestaande fundering. Daarnaast biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om de bestaande woning te vergroten. De uitbreiding dient op de bestaande fundering plaats te vinden. Dit betekent dat vanuit oogpunt van de Wet geluidhinder voor dit bestemmingsplan geen aanvullende eisen worden gesteld aan de woonbebouwing, met uitzondering van de bedrijfswoning van "Ut Rooie Bietje" (zie aparte paragraaf over " Ut Rooie Bietje").
Ut Rooie Bietje
Aan de Oisterwijksebaan tussen nummer 6 en 8 is in het bestemmingsplan " Biologische stadsboerderij Ut Rooie Bietje" geprojecteerd. Op de biologische stadsboerderij worden agrarische activiteiten ontplooid. Tevens is een bedrijfswoning geprojecteerd.
Bedrijfswoning
De bedrijfswoning is een geluidgevoelige bestemming die nieuw in het bestemmingsplan wordt opgenomen, betreft een nieuwe situatie waarop de Wet geluidhinder van toepassing is. De bedrijfswoning wordt gerealiseerd binnen de zone van de spoorlijn en de Oisterwijksebaan. De voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB (artikel 82 lid 1 van de Wet geluidhinder (Wgh). Op grond van artikel 83 kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Het betreft hier een buitenstedelijke situatie waarvoor een ten hoogst toelaatbare waarde geldt van 53 dB.
De voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai bedraagt 55 dB en een ten hoogst toelaatbare waarde van 68 dB ( Besluit geluidhinder 2006, artikel 4.9 en 4.10).
Met behulp van een akoestisch rekenmodel zijn de geluidbelastingen berekend vanwege de Oisterwijksebaan en de spoorlijn. De berekening is uitgevoerd met behulp van de Standaard rekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De bedrijfswoning is hierbij gemodelleerd conform het voorlopig ontwerp, tekening V0-02 331, blad 1 d.d. 6 januari 2009.
Bij de berekening is, op grond van het verkeersmodel van de gemeente Tilburg, uitgegaan van een etmaalintensiteit van 4340 mtv/etmaal. De geluidbelasting vanwege de Oisterwijksebaan bedraagt ten hoogste 55 dB inclusief correctie ex. Artikel 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting overschrijdt de ten hoogst toelaatbare van 53 dB. De bouw van de bedrijfswoning is niet mogelijk conform het voorlopig ontwerp. Om te kunnen voldoen aan de ten hoogst toelaatbare waarde van 53 dB dient de bedrijfswoning te worden gerealiseerd op 45 meter van de as van de Oisterwijksebaan (is nu ca. 33 meter). Voor de woning moet een hogere waarde worden verleend van 53 dB.
De geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai bedraagt ten hoogste 53 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.
Geluid vanwege de stadsboerderij
Volgens het boekje Bedrijven en milieuzonering geldt, gezien de activiteit, een indicatieve contour van 30 meter voor geluid. Aan deze indicatieve afstand kan niet worden voldaan. Daarom is, op basis van informatie van de initiatiefnemer, de geluidbelasting vanwege Ut Rooie Bietje naar de omgeving geprognosticeerd. Uit een berekening blijkt dat de geluidbelasting vanwege Ut Rooie Bietje ten hoogste 49 dB(A) bedraagt op de woning aan de Oisterwijksebaan 6. De geluidbelasting op de woning aan de Oisterwijksebaan 8 bedraagt 46 dB(A).
Hierbij is ervan uitgegaan dat diverse geluidproducerende activiteiten (maaien, zagen en tractorbewegingen) gelijktijdig optreden. Dit worst-case scenario zal in de praktijk nauwelijks voorkomen.
Er kan voldaan worden aan een normstelling van 50 dB(A). Voor wat betreft maximale geluidniveaus ("piekniveaus") treden geen overschrijdingen mits bevoorrading beperkt blijft tot de dagperiode (07.00 -19.00 uur).
8.5 Lucht
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit. Deze is op 15 november 2007 in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De wet voorziet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit samenwerkingsprogramma zal in 2009 in werking treden. De gemeente Tilburg heeft er voor gekozen om toe te treden tot het NSL. Onderdeel van het NSL is een monitoringsprogramma.
Uit dit programma, de saneringstool, blijkt dat voor de richtjaren 2010 en 2015 voor de binnenstedelijke wegen nergens meer in Tilburg overschrijdingen van wettelijke normen zullen voorkomen. Voorwaarde hierbij is dat de maatregelen zoals genoemd in het NSL tijdig worden uitgevoerd.
Uit berekeningen die voor de jaarlijkse rapportages luchtkwaliteit worden gemaakt blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied voor het zichtjaar 2010 en 2015 alleen in de direct langs de A58 overschrijdingen van wettelijke normen voorkomen. Het gaat hier om overschrijdingen met betrekking tot de concentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) . Dit is voor het zichtjaar 2015 in onderstaande plaatjes weergegeven (bron TNO luchtkwaliteit 2007-2015, 2008-D-R0071/C) .
Het onderhavig plan is in hoge mate conserverend van aard; er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats. Bovenstaande houdt in dat door voorgenomen bestemmingsplanwijziging de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Er wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer.
Sinds 1 december 2008 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Doel van dit besluit is om bij (dreigende) overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen de nieuwe vestiging van gevoelige bestemmingen en een toename van op dergelijke locaties verblijvende personen te voorkomen. In artikel 3 van dit besluit zijn de luchtgevoelige functies benoemd. Deze zijn;
- Gebouwen ten behoeve van basisonderwijs , voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen
- Gebouwen ten behoeve van kinderopvang
- De functies verzorgingstehuis, verpleeghuis of bejaardentehuis
- Een combinatie van bovengenoemde functies en gebouwen waarvan dergelijke functies onderdeel zijn
Vanuit het besluit is er een onderzoeksplicht binnen de opgenomen zones van 300 meter vanaf de rand van een rijksweg en 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg.
In het bestemmingsplan is mogelijkheid opgenomen dat op beperkte schaal kinderopvang is toegestaan mits dit milieuhygiënisch mogelijk is.Kinderopvang is niet mogelijk op plekken waar de luchtkwaliteitsnormen worden overschreden.
Luchtkwaliteit in 2015 (ref. TNO onderzoek luchtkwaliteit 2007-2015)
Jaargemiddelde concentratie fijn stof (maximaal 40µg/m3) in 2015
Aantal overschrijdingsdagen (maximaal 35) daggemiddelde concentratie
fijn stof (50µg/m3) in 2015
Jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (maximaal 40µg/m3)
in 2015
8.6 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Een beheerbestemmingsplan, zoals dit onderhavige plan, maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er worden immers alleen een bouwvlak weergegeven ter plaatse van bestaande bebouwing. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. Voor beheerbestemmingsplannen geldt dat de bodemkwaliteit aan de orde komt bij eventuele bouwaanvragen die passen binnen dit bestemmingsplan. Krachtens de woningwet is immers een bodemtoets vereist in het kader van een ruimtelijke onderbouwing, voordat een eventuele bouwvergunning kan worden verleend. Wanneer uit de bodemtoets blijkt dat er sprake is van een (potentieel) verdachte locatie is een bodemonderzoek vereist en kan sanering volgen. Op deze wijze is de bodemkwaliteit in relatie tot het gebruik op basis van de meest actuele bodemgegevens gegarandeerd.
Wanneer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied plaatsvinden en er buiten het bouwvlak wordt gebouwd is een projectbesluit gevolgd door een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. In de procedure voor deze nieuwe ontwikkelingen mag een bodemtoets niet ontbreken.
Bij de afdeling Milieu is een overzicht beschikbaar van de in het plangebied bekende mogelijke verontreinigingsbronnen en van verrichte bodemonderzoeken. Daaruit blijkt ondermeer dat zich plaatselijk oude stortplaatsen bevinden of te verwachten zijn. Verder zijn enkele sterke verontreinigingen bekend. Het betreft met name zware metalen en PAK. Bij planontwikkeling kan het van belang zijn rekening met een en ander te houden.
8.7 Geur
8.7.1 industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen,is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Binnen het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarbij industriële geurhinder een belemmering kan vormen voor de ontwikkelingen in het plangebied.
8.7.2 agrarische geur
Op bedrijven die wel tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.
Zowel binnen als buiten het plangebied zijn inrichtingen aanwezig, welke een geurcontour hebben die in of over het plangebied liggen. Binnen het plangebied zijn enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt die geurgevoelig zijn. Dit betreffen de bedrijfswoning van Ut Rooie Bietje en een eventuele kantine en kleedruimtes in de uitbreidingsmogelijkheden van de sportvelden. In beiden gevallen liggen de dichtstbijzijnde agrarische bedrijven op een dusdanig grote afstand dat er geen belemmeringen zijn voor deze ontwikkelingen.
8.8 Duurzaam Bouwen En Inrichten
De gemeente Tilburg hecht aan een duurzame ontwikkeling van de stad. Dat betekent dat bij de (her)ontwikkeling van (binnen)stedelijke locaties duurzaamheidprincipes mede leidend zullen zijn. Dergelijke ontwikkelingen zullen niet plaatsvinden binnen de kaders van dit (beheer) bestemmingsplan. De principes van dit beleid gaan echter ook op voor bijvoorbeeld grootschalige renovatieprojecten of bij sloop en nieuwbouw binnen een in dit bestemmingsplan opgenomen bouwvlak.
Tilburg doorloopt elke vier jaar een milieubeleidscyclus: plan, programma, monitoren, verslagleggen en aanpassen. Het eerste Gemeentelijke Milieubeleidsplan (GMP) van Tilburg dateert uit 1990 en is inmiddels een paar keer geactualiseerd: GMP-2 in 1996 en de GMP-impuls in 2000. Met de milieubeleidsvisie voor de periode 2001 t/m 2004 - 'De Koers, De weg naar duurzaamheid' - zijn 3 strategische doelen geformuleerd: Tilburg, complete stad (zorgzaam, ondernemend en bruisend); Tilburg, duurzame stad (verantwoord omgaan met eindige natuurlijke hulpbronnen zoals fossiele energie, primaire grondstoffen, water en natuur); Tilburg, leefbare stad (een schoon en gezond milieu waarbij milieuverontreiniging van bodem, water en lucht worden teruggedrongen dan wel beheerst). Dit betekent onder meer dat er zuinig om moet worden gegaan met de schaarse ruimte. Bij elke planontwikkeling moet dan ook onderzocht worden of er mogelijkheden bestaan voor meervoudig ruimtegebruik.
De nieuwe Milieubeleidsvisie 2006 - 2010 'Zorgen voor Milieu is Samenspel' bouwt voort op deze strategische doelen. Het accent ligt nu nog meer dan voorheen op gezondheid van en de kwaliteit van de leefomgeving voor de burger. De sleutel is samenwerking en duurzaam bouwen vormt een van de ankerpunten.
Duurzaam bouwen
Om duurzaam bouwen te bevorderen en makkelijker te maken heeft de gemeente Tilburg een instrument ontwikkeld. Dit is de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR Gebouw). De GPR Gebouw bestaat uit vijf modules, te weten: energie, materiaalgebruik, water, afval en binnenmilieu. Voor woningen komt hier nog een zesde module bij: integrale woonkwaliteit. Elke module bevat een pakket keuzemaatregelen. De gemaakte keuzes geven aan de module een score (van 5 tot 10). De milieukwaliteit van het gebouw wordt dus weergegeven door vijf of zes cijfers. Het gemeentebestuur heeft bepaald dat de GPR Gebouw gebruikt moet worden bij alle nieuw te bouwen gebouwen binnen de gemeente.
8.9 Afval
Naast het bouwbesluit geeft de gemeentelijke nota ´Herijking Afvalbeleid 2005-2007´ richtlijnen voor het het beperken en beheersen van bouwafval. Tevens geeft deze nota aanvullend op de Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) richtlijnen over afvalvermindering, betere afvalscheding en hergebruik. In deze paragraaf wordt ingegaan op de afval in relatie tot nieuwbouw.
8.9.1 Bouwafval
Het afvalbeleid voor bouwen richt zich voornamelijk op vermindering van materiaalgebruik en duurzaam gebruik van grond- en hulpstoffen. Het Bouwbesluit geeft richtlijnen voor het afval afkomstig bij bouwactiviteiten, het hergebruik van materialen en stimuleert flexibel en demontabel bouwen, hoge restwaarde (economisch en milieutechnisch). Samenvattend is het beleid gericht op:
- a. vermindering gebruik van materialen door flexibel en demontabel te bouwen;
- b. gebruik van secundaire en her te gebruiken grondstoffen;
- c. toepassing herbruikbare materialen met hoge restwaarde.
Bij nieuwbouw binnen het plangebied moet bovenstaande uitgangspunt zijn.
8.9.2 Nieuwbouw en huishoudelijk afval
De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen Tilburg is het afvalbeleid beschreven in de nota Herijking Afvalbeleid 2005 - 2007, Deze nota is op 7 december 2004 behandeld in het college van B&W en in de raad vastgesteld op 31 januari 2005. Binnen de gemeente Tilburg worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden. Een deel van de voorzieningen wordt geplaatst in de openbare ruimte, denk hierbij aan glasbakken en textielbakken.
Een deel van de voorzieningen staat bij de burgers thuis en hiervoor zal dus ruimte in de woning, de berging of binnen het perceel aanwezig moeten zijn. Deze ruimte kan inpandig gelegen zijn of de containers kunnen in de achtertuin worden geplaatst.
Grondgebonden woningen
Per grondgebonden woning gaat het om 2 * 240 liter containers (een duobak van 240 liter voor rest- en GFT-afval en een 140- of 240 litercontainer voor papier- en kartonafval) en een chemosafe.
Gestapelde woningen in minder dan vier woonlagen
Bij gestapelde bebouwing met minder dan vier woonlagen gaat de voorkeur uit naar een aparte inpandige ruimte, per adres, voor een duocontainer en een papiercontainer. Indien dit niet mogelijk is dan verdient een gezamenlijke inpandige voorziening zoals bij de hoogbouw met vier woonlagen of meer de voorkeur.
Gestapelde woningen in meer dan vier woonlagen
Bij gestapelde bebouwing in vier of meer woonlagen is een inpandige ruimte noodzakelijk welke voldoet aan de eisen zoals gesteld in het bouwbesluit voor het plaatsen van voldoende 1000 liter (rol)containers voor rest- en papierafval. Binnen ieder nieuwbouwproject dient deze inpandige ruimte te worden gerealiseerd. Bij bestaande hoogbouw is het niet altijd mogelijk om een inpandige voorziening te creëren. Indien genoemde voorziening niet realiseerbaar is kan in overleg met het BAT hiervan afgeweken worden. Verder kan er gezocht worden naar alternatieven zoals buitenpandige of ondergrondse containers. Hierbij dient onderstaande lijst als richtlijn op volgorde van voorkeur, waarbij gescheiden dient te worden ingezameld:
- a. Inpandig
- b. Ondergrondse containers op eigen terrein
- c. Bovengrondse containers op eigen terrein
- d. Ondergrondse containers buiten eigen terrein
- e. Bovengrondse containers buiten eigen terrein
Verder dient in de ontwikkelingsfase van een bouwplan reeds de afvalinzameling meegenomen te worden. Daarnaast dient het BAT op de hoogte te zijn ingrijpende ontwikkeling(en). Mochten er ingrijpende bouwactiviteiten of wegwerkzaamheden plaats vinden dan dient vooraf met het BAT gesproken te worden over de bereikbaarheid en de mogelijkheid voor het BAT om containers in te zamelen of te legen tijdens de bouwactiviteiten.
8.10 Energie
Het beleid omtrent Energie is vastgelegd in het Energiebeleidsplan Tilburg (2002) en richt zich op het verminderen van de energievraag, het gebruik van duurzame energiebronnen en het efficiënt omgaan met de energie. Bij alle nieuwbouw moet worden uitgegaan van een EPC-waarde (Energie Prestatie Coëfficiënt) van 10% onder de geldende landelijke norm uit het Bouwbesluit.
Bij grote woningbouwprojecten (250 woning(-equivalenten) of meer), welke bijvoorbeeld middels een wijzigingsbevoegdheid of door sloop en nieuwbouw tot stand komen moet door de ontwikkelende partij een energievisie worden gemaakt en overlegd. In deze visie moet aandacht besteed worden aan de mogelijkheden voor eventuele nieuwe en/of aanvullende energie-infrastructuur (bijv. warmtesystemen, warmte/koude opslagsystmen), realisatie van duurzame en innovatieve energievormen en mogelijkheden voor energiebesparing. Ook in de energievisie dient te worden uitgegaan van een EPC-waarde van 10 % onder de wettelijke norm. Indien het project een herstructurering betreft met in merendeel woningen die worden gerenoveerd of groot onderhoud ondergaan moet een EPL-bestaand (Energie Prestatie op Locatie voor bestaande bouw) worden gerealiseerd van minimaal 6,0. Bij grote nieuwbouwprojecten moet een EPL-nieuwbouw (Energieprestatie op Locatie voor nieuwbouw) worden gerealiseerd met een minimale waarde van 7,2 in 2006 oplopend naar 7,4 vanaf 2010. Daarnaast dient bij nieuwbouwplannen in het plangebied zoveel mogelijk te worden uitgegaan van compact bouwen en het gebruik van passieve en/of actieve zonne-energie.
8.11 Groen En Natuur
Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. Beleid en wetgeving is verdeeld over rijk, provincie en gemeente.
Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.
In het Streekplan van de Provincie Noord-Brabant (2002) is vorm gegeven aan de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In Noord-Brabant wordt deze de Groene Hoofdstructuur (GHS) genoemd. Uitgangspunt van de GHS is het bereiken van een duurzaam ecologisch netwerk door de ontwikkeling van grootschalige natuur en tussenliggende ecologische verbindingszones. Naast strikte begrenzingen, zijn op provinciaal niveau ook zoekgebieden voor de GHS aangegeven. Per gemeente wordt de begrenzing nader uitgewerkt.
Op gemeentelijk niveau zijn met name de Kadernota Groene Mal, het Groenstructuurplan Plus en de Bomenverordening van belang. In de Kadernota Groene Mal (2002) is het rijks- en provinciaal beleid uitgewerkt en zijn aanvullende regels voor natuur en ecologie binnen de gemeentegrenzen opgenomen. Het Groenstructuurplan Plus (1998) geeft een lange-termijnvisie op beheer en inrichting van het openbaar groen. In de Bomenverordening (2008) is de bescherming van bomen binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg vastgelegd.
8.12 Gezondheid
Gezondheid is één van de uitgangspunten geweest voor de nieuwe milieubeleidsvisie. Tilburg kent geen formeel gezondheidsbeleid. Het gezondheidsbeleid is verweven in beleidsvelden zoals zorg, welzijn, sport, wonen en milieu. De thema's lucht en geluid krijgen onder druk van Europese regelgeving steeds meer gewicht. Deze zijn uitvoerig aan de orde geweest in eerdere paragrafen.
De gezondheid van de burger is belangrijk en vraagt om extra bescherming, mede gezien het toenemende autoverkeer. Steeds vaker zien we nu dat normoverschrijdingen, bedoeld om de gezondheid van de mens te garanderen, bouwplannen langs drukke verkeerswegen kunnen blokkeren. Stedenbouw dient dus meer dan voorheen rekening te houden met gezondheid. Daarnaast zien we dat goede informatievoorziening een randvoorwaarde is voor een goede gezondheid. Het Tilburgse zorgportaal voorziet hierin.
8.13 Mobiliteit
Het mobiliteitsbeleid is verankerd in het Tilburgse Verkeers en Vervoer Plan (TVVP), ´mobiliteit in balans´. Het TVVP is door de raad van Tilburg vastgesteld op 15 december 2003. Het beleid stuurt aan op een evenwichtige en duurzame mobiliteitsontwikkeling. Er wordt een balans gezocht tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Basisprincipe voor mobiliteit is dat 'mobiliteit mag, maar niet altijd en overal'.
Mobilteitsgroei in de verkeersgebieden wordt met name geaccommodeerd op de hoofdnetten voor auto, fiets, openbaar vervoer en goede¬renvervoer. Sturing vindt plaats door te wisselen in aanbod, kwaliteit en prijs van de voorzieningen Maar ook aan vraagbeïnvloeding in de vorm van mobilteitsmanagement wordt aandacht besteed. De verkeersgebieden krijgen de bestemming 'V'.
De vormgeving van verblijfsgebieden moet ingericht zijn op het 'gastverblijf' voor gemotoriseerd verkeer en voor het langzaam verkeer (voetgangers- en fietsers) op een aangenaam en veilig verblijfsklimaat. Voldoende adequate parkeervoorzieningen in zowel bestaande als nieuw te realiseren situaties zijn van essentieel belang. De verblijfsgebieden krijgen de bestemming 'V-V'.
Ambities in relatie tot milieu en leefbaarheid richten zich op het reduceren van geluidsoverlast en luchtverontreiniging. Tevens is het vizier gericht op minder ruimtebeslag en barrièrewerking door auto-infrastructuur.
8.14 Ruimtegebruik
Ruimte is een schaars goed waar we zuinig mee om moeten gaan. Deze schaarste in ruimte vormt het centrale idee achter het overheidsbeleid van de compacte stad. Efficiënt ruimtegebruik betekent in de kern meer doen op dezelfde plek. Intensivering kan op vele manieren, zoals het gebruik van de derde dimensie (dat wil zeggen hoger en dieper), maar ook het kunnen toepassen van verschillende gebruiksvormen en het zuiniger omgaan met de bestaande ruimte. Bij nieuwbouw binnen de kaders van dit bestemmingsplan moet zo veel mogelijk onderzocht worden of er mogelijkheden zijn voor meervoudig ruimtegebruik en dubbelgebruik van ruimten. Met name bij de niet-woonfucties is dit
De woningen moeten voldoen aan de eisen van ´aanpasbaar bouwen´ en voorts moet het ontwerp ´levensloopbestendig´ zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de woningen geschikt zijn (te maken) om alle vitale woonfuncties gelijkvloers te situeren.
Hoofdstuk 9 Waterparagraaf
9.1 Bestaand Watersysteem
Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied Beneden Dommel en Zandleij en Beerze Reusel, en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap de Dommel. De Voorste Stroom is ongeveer 655 ha groot. Vrijwel het gehele gebied is voor agrarische doeleinden in gebruik, met verspreidde bebouwing. Een deel is bosgebied . Ter grootte van ongeveer 80 ha is een deel in gebruik als rijksweg met bijbehorende gronden. Het noordelijk deel wordt doorsneden door de Bosscheweg, welke niet binnen dit plangebied valt.
Het plangebied gelegen in de dalstructuur van de Leij welke van westelijke naar oostelijke richting door het gebied ligt. De terreinhoogte kent door deze dalstructuur een verloop van west naar oostelijke richting, en vanuit de noord- en zuidzijden naar het midden. Daardoor ligt het maaiveld in het noorden op ongeveer 12,80 m + NAP tot 13,80 m + NAP. Aan de zuidzijde ligt het terrein op ongeveer 13,00 m + NAP tot 13,30 m + NAP. Nabij de Leij / Voorste stroom komen terreinhoogten voor, verlopend van 12,30 m + NAP in het westen naar ongeveer 10,50 m + NAP in het oosten. Ter plaatse van grond-lichamen, voor de in het gebied gelegen rijksweg, komen hoogten voor hoger dan 20,00 m + NAP.
Bodem en grondwater
In 1995 heeft bodemkundig hydrologisch onderzoek Moerenburg plaats-gevonden door Heidemij Advies (nu Arcadis). Dit onderzoek bestrijkt het plangebied voor een zeer groot deel en wordt daardoor als representatief gezien. Hieruit blijkt de bodemopbouw over het algemeen te bestaan uit matig leemarm tot sterk lemig, zeer fijn tot matig fijn zand. Plaatselijk komt verspreid, tot een diepte van ongeveer 4,00 m¹ storende lemige lagen voor. In het midden tot zuidelijk deel van het plangebied kenmerken deze lagen zich als moerige en/of veenlagen.
Uit regionale gegevens blijkt onder de deklaag het eerste watervoerende pakket (Formatie van Sterksel) te liggen, van matig grof tot uiterst grof grindhoudend zand, met een dikte van ongeveer 50 m. Daaronder ligt de eerste scheidende laag, met slibhoudend matig fijn tot matig grof zand en een dikte van ongeveer 100 m.
De maatgevende grondwaterstand varieert van ongeveer 13,00 m + NAP aan de west- / noordwestzijde van het plangebied tot ongeveer 10,20 m + NAP nabij de Voorste Stroom aan de oostzijde van het plangebied. Het grond-water stroomt globaal in oost- / zuidoostelijke richting. Lokaal is de stroom-richting beïnvloed door het drainerende effect van De Leij en de hoogtever-schillen in het reliëf.
Met maatgevende grondwaterstanden 0,8 meter of meer onder het maaiveld, is de ontwatering aan de westelijke en noordelijke zijde net voldoende voor de functies bebouwing en verkeer. Verder naar het zuidoosten wordt de ontwateringsdiepte tot 0,3 meter nabij de Voorste Stroom en daarmee voldoende voor het huidige agrarisch gebruik. Voor gebruik als bouwgrond voor stedelijke ontwikkeling voldoet de ontwateringdiepte in een vrij groot gedeelte van het plangebied dus niet.
Lokaal kan er sprake zijn van schijngrondwaterspiegels, welke ontstaan door stagnerend water in slecht waterdoorlatend bodemlagen in de onverzadigde zone.
Oppervlaktewater
Het Wilhelminakanaal ligt deels binnen het plangebied aan de westzijde, met een streefpeil van 12,55 m + NAP. Tweede alarmfase hoog water treedt in bij 12,85 m + NAP; tweede alarmfase laag water treedt in bij 12,35 m + NAP. Dit kanaal heeft een belangrijke transportfunctie en een beperkte waterhuishoudkundige functie. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater. Het waterschap De Dommel beheert de waterkwaliteit; Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkwantiteit. Daarnaast is Rijkswaterstaat vaarwegbeheerder. Werken en activiteiten binnen de beheergrenzen van rijkswegen en rijksvaarwegen zoals het Wilhelminakanaal zijn vergunningplichtig in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr).
Door het plangebied stroomt de Voorste Stroom. Ten westen van het plangebied en Wilhelminakanaal heet deze nog Nieuwe Leij. De Voorste Stroom werkt plaatselijk drainerend. De waterstanden van de Nieuwe Leij fluctueren ter hoogte van het Wilhelminakanaal tussen de 9,32 m + NAP en 11,46 m + NAP. Het gemiddelde peil ter hoogte van het kanaal is 9,86 m + NAP . De Voorste Stroom is als ecologische verbindingszone aangewezen en heeft als functie viswater. Voor kwaliteit en kwantiteit is de Voorste Stroom in beheer en onderhoud bij De Dommel.
Midden in het plangebied stroomt het nog bestaande deel van de Korvelse Waterloop in de Nieuwe Leij. De Korvelse Waterloop ontvangt water van het helofytenfilter, welke zich vult als de afvoercapaciteit van het doorvoergemaal Moerenburg en de berging van de waterbuffers overtroffen wordt door de aanvoer van hemelwater. Deze waterloop en het gemaal zijn in beheer en onderhoud bij De Dommel. In de toekomst zal er uitbreiding plaatsvinden van de buffer- en reinigingscapaciteit door aanleg van een tweede helofytenfilter.
Ter hoogte van het Wilhelminakanaal, ten zuiden van de Nieuwe Leij, ligt de Oude Leij die ten westen, buiten het plangebied, niet meer bestaat door de verstedelijking. Deze stroomt ter hoogte van het Boterpad in de Nieuwe Leij. Vanuit de noordzijde van het plangebied stroomt De Zwarte Rijt in de Voorste Stroom. Al deze waterlopen zijn in beheer en onderhoud bij waterschap De Dommel.
In het westelijk deel van het plangebied liggen enkele waterplassen. Twee daarvan, met een oppervlakte van ongeveer 2,4 ha en 6,3 ha, zijn ontstaan door zandwinning voor aanleg van de rijksweg. Deze zijn grondwaterafhankelijk. Nabij de rijksweg zijn twee waterplassen gecreëerd bij de aanpassing van knooppunt De Baars in 1997, deze hebben een oppervlakte van ongeveer 0,2 ha en 0,4 ha. De rond het knooppunt liggende zaksloten zijn verbonden met deze waterplassen. De waterplassen zijn grondwaterafhankelijk. Er ligt tevens een van oorsprong ondiep ven met een oppervlakte van 0,7 ha. Al deze oppervlaktewateren zijn in eigendom, beheer en onderhoud bij particulieren.
Riolering
In de bestaande situatie zijn drie drukriolering stelsels aanwezig. Twee met een lozingspunt nabij het doorvoergemaal Moerenburg en één met het lozingspunt aan de Bosscheweg nabij de kern van Berkel-Enschot. Daarmee is het gehele gebied gerioleerd. Aan het laatstgenoemde drukriool stelsel is van buiten het plangebied een drukrioolstelsel gekoppeld vanuit gemeente Oisterwijk. Al het afvalwater wordt verder afgevoerd naar waterzuivering RWZI Tilburg-Noord.
Binnen het plangebied ligt het complex van de voormalige Waterzuivering Oost van de gemeente Tilburg. Dit is inmiddels omgebouwd tot doorvoer-gemaal. Het beheer en onderhoud is gebleven bij waterschap De Dommel. Vanuit dit gemaal ligt een persleiding door het plangebied naar de afvalwaterzuiveringinstallatie Tilburg. Nabij de Bosscheweg is het eindgemaal Zwarte Rijt gelegen. Het afvalwater vanuit de kern Berkel-Enschot wordt verzameld richting dit gemaal. Van hieruit ligt een persleiding die aansluit op de hierboven genoemde persleiding. Het gemaal Zwarte Rijt is eveneens in beheer van waterschap De Dommel.
Het vuilwater van het gehele stroomt af naar de afvalwaterzuivering-installatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel.
Functies
Waterschappen De Dommel en Brabantse Delta voeren een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.
In het Provinciaal Waterhuishoudingplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend. Dit vooruitlopend op de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) waarin wateren dienen te zijn onderverdeeld naar typologie. Hierbij zal aquatische ecologie een prominent item zijn.
Het beleid van beide waterschappen is in grote lijnen weergegeven in de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005 en in werking is sinds 17 september 2005), en in de Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta (d.d. 29 juni 2005).
Uit de Keurkaarten blijken twee oppervlaktewateren met bijzondere waarde binnen het plangebied te bevinden. Het betreft de Nieuwe Leij / Voorste Stroom en het Wilhelminakanaal, welke als keurbeschermingsgebied zijn aangeduid. Het gebied rond de Nieuwe Leij / Voorste Stroom maakt deel uit van een groter geheel als Keurbeschermingsgebied dat direct in verbinding staat met een groot deel van Het Groene Woud. Op het Wilhelminakanaal ligt de functie ecologische verbindingszone (EVZ). Op de Nieuwe Leij / Voorste Stroom ligt eveneens de functie ecologische verbindingszone (EVZ) alsook de functie beekherstel.
Inundatiegebieden
In het plangebied is een aantal bestaande inundatiegebieden gelegen (zie hiervoor het Reconstructieplan De Meierij, inclusief de correctieve herziening daarvan). Deze gebieden komen van nature onder water te staan bij hoogwatersituaties. Zie de onderstaande afbeelding, waarop de bestaande inundatiegebieden roze zijn gekleurd. Op grond van het Reconstructieplan c.a. moeten deze gebieden op de bestemmingsplankaarten worden weergegeven en in de regels worden beschermd met een aanlegvergunningenstelsel. Zulks is geschied, zie hiervoor plankaart 2 en artikel 32 van de regels. Het op onderstaande afbeelding rood-geel gearceerde bestaande inundatiegebiedje is in overleg met het waterschap niet opgenomen.
Natte Natuurparels
In het plangebied zijn de beschermingszones van de Natte Natuurparels Voorste Stroom en Oisterwijkse bossen gelegen (zie hiervoor het Reconstructieplan De Meierij, inclusief de correctieve herziening daarvan). In deze zones mogen geen activiteiten worden ontwikkeld die een negatief effect hebben op deze Natte Natuurparels, zoals drainage of onderbemaling. Daarnaast dient in deze zones rekening te worden gehouden met een mogelijke grondwaterstandverhoging als gevolg van het herstel van de Natuurparels. De beschermingszones in kwestie zijn op de plankaarten aangegeven door de gebiedsaanduiding vrijwaringszone-beschermingszone natte natuurparel. In artikel 37 van de planregels is het beschermende aanlegvergunningenstelsel opgenomen.
9.2 Duurzaam Stedelijk Water
Bij toekomstige ontwikkelingen dient de omgang met regenwater te passen binnen de beleidsuitgangspunten zoals die omschreven zijn in het gemeentelijke waterplan (GWP), het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en de vierde nota waterhuishouding (NW4).
Bij nieuwbouwplannen dienen de mogelijkheden onderzocht te worden of er op een duurzame manier omgegaan kan worden met regenwater.
Mogelijkheden hiervoor zijn:
- regenwater opvangen en hergebruiken, bijv. voor toiletspoeling;
- regenwater infiltreren in de bodem;
- een combinatie van beide mogelijkheden.
In het kader van grote renovaties, stadsvernieuwing en grote bouwplannen wordt het omgaan met het watersysteem structureel duurzaam aangepakt. De mogelijkheden om anders om te gaan met het hemelwater worden verkend en afgewogen. Waar technisch en financieel haalbaar, wordt de afvoer van hemelwater afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel.
In het Waterstructuurplan zijn aan dit plangebied, als gevolg van de geringe ontwateringsdiepte en de aanwezige grondslag, geen speerpunten toegekend met als prioriteit hydrologisch neutraal bouwen, en daarmee retenderen van regenwater. Slechts in het noordelijk gedeelte zou dit tot op zekere hoogte mogelijk zijn. Het beleid van waterschap De Dommel met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen zal gevolgd worden voor planvorming waarbij in landelijk gebied uitbreiding van verhard oppervlak plaatsvindt.
Tevens ligt er een reconstructieplan om de Voorste Stroom te voorzien van natuurlijke oevers en het verbeteren van de water en bodemkwaliteit. Dit uit ecologisch oogpunt en een hogere recreatieve waarde.
9.3 Watertoets
Beleidskader water
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zoals verwoord in het Waterplan en het Waterstructuurplan zijn nog steeds actueel. Ze zijn ook meegenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 3 dat in 2005 is vastgesteld. In bestaand stedelijk gebied kan het vasthouden van gebiedseigen water een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van het natuurlijk watersysteem. Afkoppelen van het regenwater van de riolering en infiltratie in de bodem leidt tot herstel van de grondwateraanvulling. Het ambitieniveau ligt op ongeveer 5 ha per jaar.
In het vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP-3), is de studie gepland naar de zogenaamde blauwe aders. Het afgekoppelde regenwater wordt via deze transportriolen opgevangen en afgevoerd buiten het gebied, bijvoorbeeld naar oppervlaktewater. In het actuele Basis Rioleringsplan (BRP) is de noodzaak van deze secundaire afwateringsstructuur op de lange termijn geïntroduceerd, op basis van hydraulische overwegingen. Deze leidingen moet de bestaande riolering ontlasten, onder andere van afkoppelplannen in aangrenzende plangebieden.
Bij het formuleren van de bovengenoemde gemeentelijke beleidsstukken zijn de waterpartners betrokken. De paragraaf waterhuishouding en riolering is gebaseerd op gemeentelijk waterbeleid, en dan ook impliciet op het rijks-, het provinciale en het regionale beleid. Het concept is eerst voorgelegd aan de waterbeheerders.
Proces
De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg d.d. 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en waterschap De Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken.
De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend.
Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is.
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel, per email d.d. 7 januari 2009. Daarbij is de opzet van dit beheerbestemmings-plan toegelicht, en de opgestelde waterparagraaf voorgelegd. De Dommel leverde op- en aanmerkingen / een voorlopig wateradvies aan, als reactie op het 1e concept. Deze opmerkingen zijn verder zo veel mogelijk verwerkt en de waterparagraaf is als 2e concept nogmaals aangeboden (per email d.d. 23 januari 2009). Het waterschap heeft daarop gereageerd bij brief van 30 januari 2009. De vooroverlegreactie volgde op 6 mei 2009. Daarna is het eindconcept waterparagraaf gemaakt, mede op basis van de brief en de vooroverlegreactie van het waterschap.
Hoofdstuk 10 Handhavingsparagraaf
De handhaving in dit gebied heeft in de fase vóór de vaststelling van het (nieuwe) bestemmingplan bijzondere aandacht gekregen. Dit omdat het om een landschappelijk waardevol gebied gaat dat zowel door de gemeente als door externen met bijzondere belangstelling wordt bekeken. Moerenburg is een aan de stad grenzend landelijk stuk Tilburg waar natuur, agrarische bedrijven en recreëren samengaan.
Tijdens een in 2007-2008 uitgevoerde inventarisatie is echter gebleken dat in Moerenburg een aantal strijdigheden voorkomt. Het gaat in het algemeen over een aantal kleinere zaken die het (open) gebied een rommelig aanzien geven en daardoor het karakter (gebied met natuurwaarde, landschapspark) aantasten. Het college heeft naar aanleiding hiervan besloten om een handhavingsplan vast te stellen en uit te voeren. Hierin is het gehele gebied opgenomen.
Dit plan van aanpak leidt er toe dat op een aantal percelen actief wordt gehandhaafd. Enkele percelen worden op andere wijze (bijvoorbeeld via grondaankoop) weer in overeenstemming met het bestemmingplan gebracht. Tot slot wordt een aantal percelen/situaties in het nu voorliggende bestemmingsplan positief bestemd en daardoor gelegaliseerd of legaliseerbaar. Zo wordt het gebied op een uniforme en gestructureerde wijze opgeschoond en gereguleerd, zonder de individuele belangen van eigenaren en gebruikers uit het oog te verliezen.
Nadat het gebied op orde is gebracht moet de nieuwe uitgangssituatie worden onderhouden.
Dit betekent dat er regelmatig monitoring moet plaatsvinden om te beoordelen of zich strijdigheden met het (nieuwe) bestemmingsplan gaan voordoen. Dit kan door het maken van luchtfoto's en een periodieke schouw van het gebied. Wanneer hierbij strijdigheden worden geconstateerd die niet legaliseerbaar blijken treedt de gemeente daartegen bestuursrechtelijk op. Dit vindt plaats aan de hand van de daarvoor geldende prioriteitenstelling voor handhaving van ruimtelijke ordeningsregels in het buitengebied.
Hoofdstuk 11 Financiële Paragraaf
Ingevolge dit nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied De Voorste Stroom" komt een viertal percelen in aanmerking voor het realiseren van bouwplannen als bedoeld in artikel 6.21 Bro. Dit betekent dat voor die locaties, overeenkomstig de nieuwe grondexploitatiewet die op 1 juli 2008 van kracht is geworden, in principe een exploitatieplan moet worden opgesteld om het kostenverhaal te verzekeren.
Van die locaties zijn er drie in particulier bezit. Met alle eigenaren zijn anterieure overeenkomsten gesloten waardoor het kostenverhaal verzekerd is. De vierde locatie is gemeentebezit. Het kostenverhaal is hier verzekerd door de voorgenomen verkoop van deze grond. Bij een andere (vijfde) veranderlocatie, eigendom van het waterschap, is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.21 Bro, zodat kostenverhaal niet aan de orde is. De conclusie is, gelet op het vorenstaande, dat voor dit bestemmingsplan het kostenverhaal anderszins verzekerd is, waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld.
Nagegaan is of voor de veranderlocaties risico's bestaan op planschadeclaims. Gekeken is hierbij naar de vier opgemelde locaties die geen eigendom zijn van de gemeente. Geconcludeerd is dat bij de locatie waarop het helofytenfilter wordt gerealiseerd er kans bestaat op dergelijke claims, zodat met de eigenaar een planschadeovereenkomst wordt gesloten. Voor de overige drie locaties (alle gelegen aan de Broekstraat) wordt het risico als gering ingeschat, zodat daarvoor geen afzonderlijke planschadeovereenkomsten zijn gesloten. Bovendien is de gemeente ten aanzien van deze drie veranderlocaties aan te merken als initiatiefnemer, daar de veranderingen ter plaatse het gevolg zijn een gemeentelijke wens om elders te komen tot natuurontwikkeling. Indien er toch planschadeclaims worden ingediend die voor honorering in aanmerking komen, dan kunnen die kosten worden opgevangen binnen de grondexploitatie.
Op basis van de anterieure overeenkomsten, de genoemde planschadeovereenkomst, de onderliggende grondexploitatieberekening, mede gelet op de financiële bijdragen van de provincie en andere subsidies, dient te worden vastgesteld dat het plan economisch uitvoerbaar is en voor de gemeente een neutraal resultaat laat zien.
Hoofdstuk 12 Inspraak En Overleg
12.1 Vooroverleg Als Bedoeld In Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord Brabant | 8 april 2009 | 2 juni 2009 | ja |
Inspectie VROM | 7 april 2009 | 15-7-2009 | nee |
Rijkswaterstaat Directie Noord Brabant | 7 april 2009 | 27 april 2009 | ja |
Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschappen en Monumenten | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
Ministerie van LNV | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
Ministerie van Defensie | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
Waterschap de Dommel | 7 april 2009 | 6 mei 2009 | ja |
Nederlandse Gasunie | 7 april 2009 | 27 april 2009 | ja |
KPN | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
Essent | 7 april 2009 | 19 mei 2009 | nee |
TenneT BV | 7 april 2009 | 12 juni 2009 | nee |
NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
Sabic Pipelines B.V. | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
ProRail Railinfrabeheer Beheer en instandhouding regio Zuid | 7 april 2009 | 15 april 2009 | ja |
Kamer van Koophandel Brabant | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk | 7 april 2009 | 8 mei 2009 | nee |
Brandweer Midden-West Brabant | 21 april 2009 | 4 juni 2009 | ja |
Brabantse Milieufederatie | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
Vereniging Natuurmonumenten | 7 april 2009 | niet ontvangen | n.v.t. |
ZLTO Hart van Brabant | 7 april 2009 | 4 mei 2009 | ja |
Dorpsraad Berkel-Enschot | 7 april 2009 | 28 mei 2009 | ja |
Vereniging Behoud Moerenburg | 7 april 2009 | 12 mei 2009 | ja |
Hieronder worden de overlegreacties (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord Brabant
1. Bij diverse bestemmingen ontbreken functie-aanduidingen op de verbeelding. Hetzelfde geldt voor het renvooi (de legenda). Ook ontbreken bij diverse bestemmingen het bouwvlak, de maatvoeringsaanduidingen en bebouwingspercentages op de plankaart.
2. De directie verwacht in het ontwerp-bestemmingsplan een helder overzicht van alle planologisch relevante (functie)veranderingen (retrospectieve toets).
3. Het ombestemmen van vab's van agrarisch bouwblok naar een woonbestemming, waarbij de overtollige bebouwing onder het overgangsrecht wordt gebracht, biedt volgens de directie onvoldoende borging van de provinciale belangen. De omzetting gaat dan niet gepaard met de vereiste sloop.
4. De provincie hanteert bij hergebruik van vab's als uitgangspunt dat allereerst agrarisch hergebruik dient te worden afgewogen. Bij de diverse wijzigingsmogelijkheden binnen de regels, die behoren bij de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf', ontbreekt deze voorwaarde.
5. Het plan stelt als voorwaarde bij het wijzigen van een agrarisch bedrijf naar Wonen-Buitengebied dat de oppervlakte aan bijgebouwen door sloop van overtollige gebouwen wordt teruggebracht tot maximaal 200 m². De provincie hanteert als voorwaarde bij hergebruik van vab's dat een ruimtelijke kwaliteitsverbetering optreedt. Een surplus regeling, die stelt dat het oppervlak aan bijgebouwen een bepaald percentage van de te slopen gebouwen tot een maximum van 200 m² mag bedragen, voorziet ons inziens beter in maatwerk en een ruimtelijke kwaliteitswinst dan een generieke maatvoering. De directie dringt aan het plan hierop aan te passen.
6. De directie constateert dat in het plan mogelijkheden zijn opgenomen voor het vestigen van niet-buitengebied gebonden bedrijvigheid en maatschappelijke functies als zelfstandige functie op vab-locaties (artikel 4.7.3 en 4.7.7) en als nevenactiviteit op agrarische bedrijven (artikel 4.5.2) in het plangebied. Het plan maakt geen onderscheid tussen bebouwingsconcentraties en buitengebied, waardoor mogelijkheden worden geboden voor op stedelijk gebied gerichte functies in het gehele buitengebied. Dit verhoudt zich niet met het provinciaal belang. De directie dringt erop aan het plan hierop aan te passen. De provincie acht nevenfuncties op een agrarisch bedrijf buiten bebouwingsconcentraties niet zonder meer toelaatbaar, alleen als daarbij sprake is van verbrede landbouw; dat wil zeggen, als deze voorzieningen direct gerelateerd zijn aan het verder in stand te houden agrarisch bedrijf en waarbij de activiteit nauw samenhangt met of ten dienste staat van de agrarische bedrijfsvoering, acht de provincie deze voorzieningen op agrarische bedrijven toelaatbaar. Er kan daarbij echter geen sprake zijn van uitgroei tot een zelfstandige vervolgfunctie. De directie dringt erop aan het plan aan te passen, zodanig dat nevenfuncties als vorm van verbrede landbouw zijn toegestaan en in artikel 1 het begrip verbrede landbouw nader wordt gedefinieerd. Daarnaast merkt de directie op dat binnen de bestemming Maatschappelijk de gronden tevens bestemd zijn voor detailhandel, zij het ondergeschikt aan de maatschappelijke functie. Detailhandel wordt gezien als een activiteit die gebonden is aan kernrandzones/stedelijk gebied. De directie verzoekt u het plan hierop aan te passen.
7. De wijzigingsbevoegdheid van Agrarisch-Agrarisch bedrijf naar Wonen-Buitengebied maakt het mogelijk om binnen de bestemming Wonen-Buitengebied een niet-buitengebiedgebonden bedrijf te vestigen. Het betreft twee functies die in dit voorontwerpplan ieder een eigen bestemming hebben gekregen, namelijk Wonen-Buitengebied en Bedrijven. Ditzelfde geldt voor de functie paardenhouderij. De vervolgfunctie van agrarische bedrijfslocaties en de wenselijkheid van de vervolgfunctie in het buitengebied verdient een goede afweging, alvorens over te gaan tot herbestemming. Het plan maakt met de opgenomen wijzigingsvoorwaarden geen heldere keuze wat de vervolgfunctie is. Dit schaadt het provinciaal belang van een goede ruimtelijke kwaliteit. Bovenstaande wijzigingsbevoegdheid is tevens binnen de bestemming Wonen-Buitengebied doorvertaald in de planregels. De directie dringt erop aan het plan aan te passen.
8. De directie constateert dat het plan mogelijkheden biedt om buiten het bestemmingsvlak Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, zij het aansluitend hieraan, kuilvoerplaten en sleufsilo's te bouwen. Dit verdraagt zich niet met het provinciaal belang. De directie dringt erop aan het plan aan te passen.
9. Daarnaast merkt de directie op dat terecht permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwblok (Agrarisch- Agrarisch bedrijf) worden uitgesloten, ook van het aanlegvergunningenstelsel. Echter, bij diverse bepalingen (o a. artikel 3.4.1, 5.4.1, 6.4.1) die betrekking hebben op aanlegvergunningen staat vermeld "anders dan containervelden". De strekking van deze uitzondering is dat hier altijd sprake is van strijdig gebruik. De bepaling is echter in principe geformuleerd als een verbod, zodat de uitzondering gelezen kan worden als uitzondering op het verbod. Verduidelijking acht de provincie noodzakelijk.
10. Het plan biedt mogelijkheden voor het oprichten van schuilgelegenheden voor vee en voor hobbymatig gehouden paarden. In artikel 35 is daarnaast een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het oprichten van rijbakken en paardenstallen (schuilgelegenheden voor paarden) binnen de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden 1, 2 (RNLE) en 3 (GHSlandbouw). De gronden bestemd met Agrarisch met waarden 2 en 3 herbergen landschappelijke en (potentiële) natuurwaarden. Het oprichten van verspreidliggende schuilgelegenheden in het buitengebied verdraagt zich niet met het provinciaal belang. De provincie dringt erop aan het plan hierop aan te passen.
11. De directie merkt op dat ten noorden van de Voorste Stroom een zone GHS-Landbouw - natuurontwikkelingsgebied is gelegen. Dit heeft echter geen doorvertaling gekregen op de verbeelding en in de planregels. In de toelichting op bladzijde 83 is de zone wel correct opgenomen, maar op bladzijde 21/22 staat dat dergelijke zone niet voorkomt in het plangebied. GHS landbouw - natuurontwikkelingsgebied bestaat uit landbouwgronden, die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur. In deze gebieden dienen ruimtelijke ingrepen achterwege te blijven, die natuurontwikkeling in de nabije of verdere toekomst kunnen frustreren. De directie constateert echter dat dit geen doorvertaling heeft gekregen op de plankaart/verbeelding en in de planregels; het gebied heeft de bestemming Agrarisch. De potentiële natuurwaarden zijn hiermee onvoldoende geborgd. Dit verdraagt zich niet met het provinciaal belang. De directie dringt erop aan de gebiedsbestemming Agrarisch volgens de gemeentelijke systematiek aan te passen naar Agrarisch met Waarden 3, met de functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied.
12. De directie constateert dat binnen de bestemmingen AW-2, AW-3 en AW-4 geen functieaanduidingen (bijv. specifieke vorm van agrarisch met waarden-leefgebied kwetsbare soorten e.d.) op de verbeelding zijn opgenomen, waardoor de aanwezige en potentiële natuurwaarden niet zijn geborgd middels het in de planregels opgenomen aanlegvergunningstelsel ter bescherming van deze waarden. Dit schaadt het provinciaal belang. De directie dringt erop aan het plan aan te passen, zodat de natuurwaarden zijn geborgd.
13. In het plan is voor de bestemming Natuur een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden. De directie constateert dat middels een aanlegvergunning de mogelijkheid wordt gecreëerd voor onder andere het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een andere bodemcultuur en het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling. De relatie met het belang voor de natuur ontbreekt; dergelijke werkzaamheden zijn ons inziens niet noodzakelijk voor het normale onderhoud en gebruik, waardoor de aanwezige natuurwaarden kunnen worden aangetast; dergelijke werkzaamheden verdragen zich dan ook niet met het provinciaal belang. De directie dringt erop aan de noodzaak van het aanlegvergunningstelsel binnen de bestemming Natuur kritisch te bekijken en het plan hierop aan te passen.
14. Bewoning van gebouwen binnen de bestemming Maatschappelijk is, gelet op het feit dat het hierbij om een klooster gaat, ten onrechte als strijdig gebruik aangemerkt.
15. De toegestane bouwhoogte bij de bestemming Horeca is te ruim bemeten (30 m).
Standpunt college
1. De opmerking is overgenomen. Dat het plan op dit punt ten tijde van de verzending ten behoeve van het vooroverleg nog niet volledig was, is correct. Wij hebben dit ook vermeld in de brief van 7 april 2009. Het plan is thans aangepast, daar waar nodig zijn aanduidingen toegevoegd (zie bijvoorbeeld de gebiedsaanduidingen inzake de extensiverings- en verwevingsgebieden, het bebouwingspercentage bij grondbedrijf Spierings en de functie-aanduidingen bij de verschillende vlakken met een 'Agrarisch met Waarden'-bestemming).
2. In onderdeel 3.4 van de plantoelichting is een overzicht opgenomen van de functionele opbouw binnen het plangebied. Daar waar feitelijk sprake is van een functieverandering, is het desbetreffende adres (met beschrijving) turquoise/cyaan gekleurd. Uit het overzicht blijkt in in totaal 11 gevallen een functieverandering aan de orde te zijn. Hieronder worden deze gevallen achtereenvolgens besproken.
Broekstraat 4
Dit perceel gaat van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Dit is logisch, daar het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd, en agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet langer mogelijk is, gelet op de grootte van het perceel. De functieverandering biedt geen extra bouwmogelijkheden. De overtollige voormalige agrische bedrijfsbebouwing wordt wegbestemd/onder het overgangsrecht gebracht. Dat e.e.a. met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering gepaard gaat, is evident. De gemeente heeft het perceel immers aangekocht, en zal op korte termijn overgaan tot het slopen van de overtollige bebouwing ter plaatse. Onder overtollige bebouwing wordt in dit verband verstaan: alle bestaande bebouwing, minus de woning en de zogenaamde 'Vlaamse schuur', die aan te merken is als karakteristieke/cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en (deels) zal worden herbouwd. In totaal zullen 4 bouwwerken worden gesloopt.
Kommerstraat 2
Dit perceel gaat van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Dit is logisch, daar het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd, en agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet langer mogelijk is, gelet op de grootte van het perceel. De functieverandering biedt geen extra bouwmogelijkheden. De voormalige agrische bedrijfsbebouwing wordt niet wegbestemd/onder het overgangsrecht gebracht (zie onderdeel 24.2.1 van de regels). Het betreft immers een karakteristiek/historisch ensemble, bestaande uit boerderij, bijgebouwen en waterput, dat in 2004 is aangewezen als gemeentelijk monument.
Oisterwijksebaan 6
Dit perceel gaat van een agrarische bedrijfsbestemming naar de bestemming Bedrijf, met de specifieke functie-aanduiding 'timmerwerkfabriek'. Feitelijk gaat het om een aannemersbedrijf met werkplaats. De bestaande situatie wordt via de specifieke aanduiding op het perceel gelegaliseerd, omdat dit gebruik van gronden en opstallen reeds vele jaren aan de orde is. In het thans vigerende plan Buitengebied Moerenburg vallen de bedrijfsactiviteiten, die ten tijde van het onherroepelijk worden van dat plan (i.e. 21 februari 1986) reeds aan de orde waren, onder het overgangsrecht. Dit betekent dat het bestaande gebruik mag worden voortgezet. Zie hiervoor artikel 28, tweede lid, van genoemd bestemmingsplan. Het nogmaals onder het overgangsrecht brengen van het gebruik van de gronden is niet mogelijk. Het plan Buitengebied Moerenburg heeft het gebruik in kwestie gelegaliseerd.
Oisterwijksebaan 11
Dit perceel gaat van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Dit is logisch, daar het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd, en agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet langer mogelijk is, gelet op de grootte van het perceel. De functieverandering biedt geen extra bouwmogelijkheden. Na sloop van overtollige agrarische bedrijfsbebouwing (de gewenste kwaliteitsverbetering d.m.v. ontstening) resteert ongeveer 100 m² aan bijgebouwen, hetgeen ruimschoots binnen het maximum van 200 m² binnen de bonusregeling valt. Ingevolge de planregels kunnen geen nieuwe bijgebouwen worden opgericht.
Broekstraat 9
Dit perceel was bestemd als manege, en deze bestemming wordt gehandhaafd. In die zin is geen sprake van een functieverandering. De manege biedt tevens huisvesting aan paardensportvereniging De Hoefslag. Vanuit de manege worden veelvuldig buitenritten en huifkartochten ondernomen naar de bossen rond het Bakseven en het Galgeven. Een uitbreiding van de manege is in dit plan wel aan de orde. Dit past binnen de visie op het landschapspark Moerenburg. De locatie bevindt zich binnen de zogenaamde 'koe in de wei-zone'. In de Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom' wordt over de manege opgemerkt: De huidige manege aan de Broekstraat heeft een waardevolle recreatieve functie in het landschapspark Moerenburg. Uit overleg is gebleken dat de manege de komende jaren verder wil groeien.De gemeente Tilburg ziet dit als een positieve ontwikkeling, mits het initiatief kan worden ingepast binnen het landschapspark Moerenburg en het provinciaal beleid. Het initiatief dient onder andere te passen binnen de beleidslijn paardenhouderijen. De volgende beperkende voorwaarden zijn daarbij van belang:
- a. Kenmerkend voor het gebied rond de manege is de openheid van het landschap. De gewenste uitbreiding mag niet leiden tot de aantasting van natuur- en landschapswaarden. Als strikte voorwaarde geldt een goede inpassing van de manege in het landschap. Hiertoe dient een inrichtingsplan te worden opgesteld.
- b. Uitbreiding van de manege mag geen belemmerende werking hebben voor agrarische bedrijven en een woonfunctie ter plaatse van Broekstraat 4.
- c. Geen aantasting van archeologische en cultuurhistorische waarden.
- d. De uitbreiding mag geen verkeers- en parkeeroverlast met zich mee brengen. Het is ongewenst dat de huidige recreatiemanege zich ontwikkelt tot wedstrijdmanege.
In de vooroverlegreactie stelt de provincie dat niet duidelijk is of de voorgenomen ontwikkeling (de uitbreiding) past binnen de gestelde voorwaarden, zoals een goede landschappelijke inpassing op basis van een inrichtingsplan. Opgemerkt zij dat met manege Hooijen een overeenkomst is gesloten, op basis waarvan van de uitbreidingsmogelijkheden geen gebruik kan worden gemaakt zonder inrichtingsplan, e.e.a. op straffe van boetes.
In algemene zin zij ten slotte nog opgemerkt dat Moerenburg ingevolge het Reconstructieplan De Meierij (zie plankaart 2 bij dat plan) is aangewezen als stedelijk uitloopgebied, hetgeen met zich brengt dat ruimhartiger dan elders in het buitengebied kan worden omgesprongen met functieveranderingen en bestemmingen, zoals ook van de zijde van de provincie is bevestigd tijdens het periodieke overleg van 6 april 2009 (zie het verslag van die bijeenkomst).
Enschotsebaan 20
Dit perceel gaat van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Dit is logisch, daar het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd, en agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet langer mogelijk is, gelet op de grootte en de ligging van het perceel. De functieverandering biedt geen extra bouwmogelijkheden. Aan de woonbestemming wordt de functie-aanduiding 'niet buitengebiedgebonden bedrijvigheid' toegevoegd. Dit hebben wij mogelijk geacht, omdat de locatie in kwestie valt binnen het deel van het plangebied, dat wij aanmerken als bebouwingsconcentratie (in casu het ten oosten van de hoogspanningsleiding gelegen deel van de lintbebouwing langs de Enschotsebaan). Door de functie-aanduiding zijn bepaalde nevenactiviteiten toegestaan (overigens minder dan de naam van de aanduiding doet vermoeden; zie de begripsbepalingen van de planregels). Hiertoe mag hoogstens 400 m² van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden aangewend. Het meerdere wordt, zijnde overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, wegbestemd/onder het overgangsrecht gebracht. Dat zulks geoorloofd is, blijkt bijvoorbeeld uit ABRvS 25 juni 2008, nr.200703818/1 (Gemeentestem nr. 7301, p.450).
Hoevense Kanaaldijk 96, 98
Deze percelen gaan van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Dit is logisch, daar het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd, en agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet langer mogelijk is, gelet op de grootte van het perceel. De functieverandering biedt geen extra bouwmogelijkheden. Dat e.e.a. met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering gepaard gaat, is evident. De gemeente heeft de percelen immers aangekocht, en is reeds overgegaan tot het slopen van de overtollige voormalige agrische bedrijfsbebouwing ter plaatse. Geen bijgebouwen meer aanwezig.
Eindhovenseweg 7, 9
Hier bevinden zich twee recreatiewoningen, die samen een 'erfenis' vormen van de voormalige gemeente Berkel-Enschot. De huidige bestemming ter plaatse is Groene HoofdStructuur (natuurkerngebied). Het vigerende bestemmingsplan is het plan 'Buitengebied '94' van genoemde voormalige gemeente. Vast staat dat de recreatiewoningen ten tijde van de tervisielegging van voornoemd bestemmingsplan reeds aanwezig waren, en daardoor onder het bouwovergangsrecht van het plan vallen. In 2005 heeft de gemeente Tilburg voor het verblijf aan Eindhovenseweg 9 (ver)bouwvergunning afgegeven.
Hoevense Kanaaldijk 30-30A/Oisterwijksebaan 11a/Oisterwijksebaan (ongenummerd)
Het betreft hier een uitbreiding van de sportvelden van T.S.V. Longa, de definitieve huisvesting voor het St. Jorisgilde (boogschieten) en de locatie van Hondensportvereniging 'Geduld overwint'. Bij de totstandkoming van de Visie Landschapspark Moerenburg heeft het gemeentebestuur uitgesproken dat ter plaatse ruimte wordt gezien voor uitbreiding van sportvoorzieningen. Bij de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten is dit bevestigd. Aangeven is dat de uitbreiding van de sportvoorzieningen conform de Nota Sportbeleid bedoeld is als reserveringsgebied voor nieuwe accomodaties, inclusief de definitieve locatie voor het St. Jorisgilde. E.e.a. wordt passend geacht binnen de ontvangstzone van Moerenburg. Moerenburg is ingevolge het Reconstructieplan De Meierij (zie plankaart 2 bij dat plan) aangewezen als stedelijk uitloopgebied, hetgeen met zich brengt dat ruimhartiger dan elders in het buitengebied kan worden omgesprongen met functieveranderingen en bestemmingen, zoals ook van de zijde van de provincie is bevestigd tijdens het periodieke overleg van 6 april 2009 (zie het verslag van die bijeenkomst). Van een ingrijpende functieverandering is overigens geen sprake: de gronden, die betrokken zijn bij de huisvesting van de Hondensportvereniging en het schuttersgilde, hadden reeds een recreatieve functie (nl. die van volkstuin, binnen de bestemming Recreatie).
Hoevense Kanaaldijk 34
Het betreft hier het Gemaal Tilburg Oost (voormalige afvalwater- zuiveringsinstallatie-Oost). De bestemmingsregeling ter plaatse is in nauwe samenwerking met waterschap De Dommel tot stand gekomen.
Na de buiten gebruik stelling van de RWZI Oost in januari 2005 resteren hier nog twee functies: een gemaal voor het verpompen van rioolwater via de rioolwaterpersleiding naar de RWZI Noord en berging en zuivering in de twee buffertanks en het helofytensysteem fase 1.
In een intentieverklaring zijn de gemeente en Waterschap De Dommel overeengekomen gezamenlijk de potenties voor hergebruik van het terrein van de RWZI te verkennen. Het gaat hierbij om gezamenlijke planvorming. Gestreefd wordt naar een publieksfunctie waarbij in potentie veel mogelijk is, zoals dagrecreatie, natuureducatie en cultuur. Er dient echter ook rekening te worden gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de recreatieve functieen de cultuurhistorische waarden in dit gebied.
Het complex kan functioneren als startpunt van recreatieve wandel- en fietsroutes: de recreatieve toegang tot Moerenburg, als poort tot Het Groene Woud. De bezoeker kan hier de auto parkeren en vervolgens te voet of per fiets het gebied verkennen. Op het complex is ruimte voor een horecavoorziening en een informatiecentrum waar informatie over het gebied wordt gegeven. Tevens kan worden gedacht aan fietsverhuur.
Het RWZI-terrein zal zich in de loop van de jaren geleidelijk als publieksattractie moeten ontwikkelen. In de tussentijd wordt gedacht aan het bieden van onderdak aan tijdelijke gebruiksvormen en het organiseren van kleinschallige evenementen die de plek meer bekendheid gaan geven.
Recentelijk is een plan opgesteld voor een mogelijk toekomstige inrichting van het terrein van de RWZI ('Objet trouvé'). Daarin wordt ervan uitgegaan dat het RWZI terrein de komende jaren kan worden ingezet als laboratorium voor kunst en cultuur alsmede voor recreatie en natuureducatie. Aan de bestaande bebouwing kan op bescheiden schaal al dan niet permanente bebouwing worden toegevoegd ten dienste van het toekomstige gebruik. Op het terrein wordt een padenstelsel aangelegd dat door poorten verbonden is met zijn omgeving. Daarnaast wordt gestreefd door middel van groenelementen Huize Moerenburg te markeren en beleefbaar te maken. Er zal gedeeltelijk een bestemming 'Recreatie' op het perceel worden gelegd met de aanduidingen 'maatschappelijk', 'horeca van de categorie 1' en 'culturele instelling', die de uitgangspunten mogelijk moeten maken.
Moerenburg is ingevolge het Reconstructieplan De Meierij (zie plankaart 2 bij dat plan) aangewezen als stedelijk uitloopgebied, hetgeen met zich brengt dat ruimhartiger dan elders in het buitengebied kan worden omgesprongen met functieveranderingen en bestemmingen, zoals ook van de zijde van de provincie is bevestigd tijdens het periodieke overleg van 6 april 2009 (zie het verslag van die bijeenkomst).
Moerenburgseweg (ongenummerd) (kadastraal bekend gemeente Tilburg V 00218 en V 00402)
Hier bevindt zich grondopslagbedrijf Spierings, dat reeds decennia ter plaatse actief is. Het bedrijf in kwestie wordt in het voorliggende plan gelegaliseerd. Het gaat daarbij overigens uitsluitend om met de huidige bestemming strijdig gebruik van gronden (namelijk gebruik voor grondopslag). Van illegale bebouwing is geen sprake. In het thans vigerende plan Buitengebied Moerenburg vallen de bedrijfsactiviteiten, die ten tijde van het onherroepelijk worden van dat plan (i.e. 21 februari 1986) reeds aan de orde waren, onder het overgangsrecht. Dit betekent dat het bestaande gebruik mag worden voortgezet. Zie hiervoor artikel 28, tweede lid, van genoemd bestemmingsplan. Het nogmaals onder het overgangsrecht brengen van het gebruik van de gronden is niet mogelijk. Het plan Buitengebied Moerenburg heeft het gebruik in kwestie gelegaliseerd. Bij het positief bestemmen is er zorg voor gedragen dat geen bedrijfsbebouwing kan worden opgericht.
Naast de vorenstaande casus is de vestiging van biologische stadsboerderij 't Rooie Bietje (een biologisch agrarisch bedrijf, waar werknemers in het kader van reïntegratietrajecten werkzaam zijn) voorzien binnen de lintbebouwing langs de Oisterwijksebaan, de Broekstraat en de Zandstraat, te weten tussen Oisterwijksebaan 6 en 8. Deze functie wordt uitermate passend geacht binnen het stedelijke uitloopgebied, midden in de ontvangstzone van Landschapspark Moerenburg. De gronden in kwestie hebben thans nog de bestemming 'Agrarisch gebied zonder bebouwing'. Op de locatie aan de Oisterwijksebaan kan Ut Rooie Bietje landschappelijk relatief goed worden ingepast en kan het een vliegwiel zijn voor de aanleg van een wandelroute en voor landschapsbouw door de aanleg van landschapselementen. Aandachtpunt bij de uitwerking van plannen op deze locatie vormt de aanwezigheid van archeologische waarden in het gebied (sporen van een nederzetting uit de ijzertijd). Dit beperkt de bebouwingsmogelijkheden tot met name het gedeelte langs de Oisterwijksebaan. Gezien de ligging in het Landschapspark zullen er meerdere functies mogelijk worden gemaakt op het gebied van maatschappelijke en educatieve voorzieningen waaronder een zorgboerderij, vervat onder de aanduiding biologische stadsboerderij. Ook een beheerderswoning, die geïntegreerd is in de stadsboerderij, maakt deel uit van de nieuwe ontwikkeling. Daarnaast zullen bijbehorende en ondergeschikte horeca- en detailhandelactiviteiten onderdeel uitmaken van de functie. Voor het overige wordt aangaande 't Rooie Bietje verwezen naar de verschillende plekken in de plantoelichting, waar de vestiging van de biologische stadsboerderij wordt behandeld.
3. Zie het hierboven opgenomen overzicht (retrospectieve toets). Hieruit blijkt dat slechts in een zeer beperkt aantal gevallen, namelijk vijf, sprake is van een agrarische bedrijfsbestemming, die wordt omgezet naar een woonbestemming. In drie van de vijf casus is de overtollige bebouwing reeds gesloopt, of wordt hier thans aan gewerkt. In één geval is sprake van een karakteristiek ensemble, dat in zijn geheel is aangewezen als gemeentelijk monument. Alleen Enschotsebaan 20 resteert. In die casus wordt de overtollige bebouwing, zoals hierboven opgemerkt, onder het overgangsrecht gebracht c.q. wegbestemd. De gemeente is met betrokkene overigens in gesprek over het slopen van overtollige bijgebouwen.
4. De opmerking is overgenomen. Aan de wijzigingsbevoegdheden, die zijn opgenomen in onderdeel 4.7 van de regels, is de desbetreffende voorwaarde toegevoegd.
5. De opmerking is overgenomen. Zie onderdeel 4.7.3 van de regels. Uitgegaan wordt thans van 75 m², vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing, zulks tot een maximum van 200 m².
6. In de begripsbepalingen (artikel 1, lid 127) is een definitie opgenomen van 'verbrede landbouw'. Voorts is onderdeel 4.5.2 van de regels (ontheffing verbrede landbouw en nevenactiviteiten) aangescherpt, in die zin dat de per abuis opgenomen ontheffingsmogelijkheid voor niet buitengebiedgebonden bedrijvigheid is geschrapt en de ontheffingsmogelijkheid voor sociaal-culturele, culturele en educatieve functies louter kan worden toegepast, voor zover deze functies te kwalificeren zijn als 'verbrede landbouw', als omschreven in artikel 1 van de regels. Bij de genoemde wijzigingsbevoegdheden is vermeld dat deze slechts kunnen worden toegepast binnen bebouwingsconcentraties. Aan deze bebouwingsconcentraties is een nieuw onderdeel 5.2 van de toelichting gewijd.
7. Aan onderdeel 4.7.3 van de regels is toegevoegd dat het moet gaan om gronden, die worden aangemerkt als (deel uitmakend van) een bebouwingsconcentratie. Aan de toelichting is een onderdeel 5.2 inzake bebouwingsconcentraties toegevoegd. Uit de begripsomschrijvingen in artikel 1 blijkt overigens dat de ter plaatse van de aanduiding 'niet buitengebiedgebonden bedrijvigheid' (die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt toegevoegd aan de bestemming) slechts een beperkt aantal functies is toegestaan (zie de eng geformuleerde definitie van kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening).
8. De opmerking is overgenomen. Gedoeld wordt op de rechtstreekse bouwmogelijkheid om binnen de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met Waarden-1 kuilvoerplaten en sleufsilo's te bouwen, indien er binnen het bouwblok geen plaats (meer) voor is, en om dit met een binnenplanse ontheffing onder dezelfde voorwaarden te doen binnen de bestemmingen Agrarisch met Waarden-2 en Agrarisch met Waarden-3. De desbetreffende onderdelen van de regels zijn aangepast, in die zin dat de bouw- en ontheffingsmogelijkheden in kwestie zijn verwijderd. Expliciet opgenomen is dat kuilvoerplaten en sleufsilo's niet zijn toegestaan.
9. De opmerking is overgenomen. De toevoeging 'anders dan containervelden' is in de desbetreffende aanlegvergunningenstelsels geschrapt.
10. De opmerking is overgenomen. Alle generieke mogelijkheden voor het oprichten van schuilgelegenheden voor bedrijfsmatig gehouden vee zijn geschrapt. Hetzelfde geldt voor de wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van de hobbymatig gehouden paarden. De wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van de rijbakken is beperkt tot de bestemmingen Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, Recreatie en Wonen-Buitengebied, waarbij de hoogte van de eventuele lichtmasten wordt beperkt tot 8 m.
11. De opmerking is overgenomen. Op de verbeelding/plankaart hebben de desbetreffende gronden thans de bestemming Agrarisch met Waarden-3, met de functie-aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden-natuurontwikkelingsgebied'. Tevens is de passage in onderdeel 4.2.1 van de toelichting aangepast.
12. De opmerking is overgenomen. Dat het plan op dit punt ten tijde van de verzending ten behoeve van het vooroverleg nog niet volledig was, is correct. Wij hebben dit ook vermeld in de brief van 7 april 2009. Het plan is thans aangepast, alle bestemmingen in de categorie 'Agrarisch met Waarden' zijn op de verbeelding inmiddels voorzien van een functie-aanduiding.
13. De opmerking is niet overgenomen. Het aanlegvergunningenstelsel beoogt juist alle denkbare werken en werkzaamheden, die anders toegestaan zouden zijn, onder de aanlegvergunningplicht te brengen (toetsmoment). Uit het feit dat er een aanlegvergunningenstelsel is opgenomen, blijkt niet dat het gemeentebestuur voornemens is deze vergunningen ook regelmatig te verlenen. Het tegendeel is eerder het geval.
14. De opmerking is overgenomen, de regels zijn hierop aangepast.
15. De opmerking is overgenomen, de regels zijn hierop aangepast.
Rijkswaterstaat
1. In het plan heeft het Wilhelminakanaal de bestemming Water-Waterstaatkundige doeleinden. Onder verwijzing naar de landelijke richtlijn voor 'klasse II kanalen' wordt verzocht ook een strook van minimaal 10 meter uit de oever deze bestemming te geven. Deze zone dient bebouwingsvrij te blijven; voor werken en werkzaamheden binnen de zone dient een vergunning te worden aangevraagd bij Rijkswaterstaat.
2. De hierboven bedoelde zone dient tevens bestemd te worden als ecologische verbindingszone. Een actief aanlegbeleid is echter niet te verwachten; Rijkswaterstaat heeft de intentie om de gronden langs het kanaal zoveel mogelijk ecologisch te behouden. Voor zover inrichten nodig is, zal dit geschieden in overleg met de omgeving.
3. Verzocht wordt aan de Waterparagraaf toe te voegen dat Rijkswaterstaat tevens vaarwegbeheerder is van het Wilhelminakanaal.
4. Verzocht wordt in de plantoelichting op te nemen dat werken en activiteiten binnen de beheergrenzen van rijkswegen en rijksvaarwegen vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr).
Standpunt college
1. De opmerking wordt overgenomen. De basisbestemming van het kanaal blijft Water-Waterstaatkundige doeleinden. Daaroverheen, alsmede over een strook van 10 meter uit de oever, is de dubbelbestemming Waterstaat-Waterstaatkundige functie gelegd. Ingevolge de regels bij deze dubbelbestemming geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en) uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht ten behoeve van de waterstaatkundige functie. Bouwen op grond van de bouwregels, behorend bij de basisbestemming, kan met ontheffing worden toegestaan. Alvorens ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij Rijkswaterstaat.
2. De opmerking wordt overgenomen. Over de gehele bestemming Water-Waterstaatkundige doeleinden, alsmede over de strook van 10 meter uit de oever, wordt de dubbelbestemming Waarde-Ecologie gelegd. Met deze dubbelbestemming worden ecologische verbindingszones aangegeven op de plankaart/verbeelding.
3. De opmerking is overgenomen (zie de Waterparagraaf).
4. De opmerking is overgenomen (zie onderdeel 6.2.2).
Waterschap de Dommel
1. Ten onrechte staat in de plantoelichting op p. 26 vermeld dat binnen het plangebied slechts sprake is van bestaande inundatiegebieden. Verzocht wordt daarnaast de in de correctieve herziening van het Reconstructieplan De Meierij opgenomen bestaande inundatiegebieden op de in de correctieve herziening aangegeven wijze mee te nemen in het bestemmingsplan. Hetzelfde wordt gevraagd t.a.v. bepaalde overige in het Reconstructieplan genoemde en van toepassing zijnde functies.
2. Verzocht wordt in de plantoelichting aan te geven dat het waterschap bezig is met het opstellen van het Waterbeheerplan III.
3. Gevraagd wordt in de toelichting een passage over te nemen inzake beekherstel i.r.t. de Voorste Stroom en in de regels een aanlegvergunningenstelsel op te nemen m.b.t. deze functie.
4. Verzocht wordt in de regels tot uitdrukking te brengen dat het beleid inzake hydrologisch neutraal ontwikkelen wordt gevolgd, zoals aangegeven op p. 121 van de toelichting.
5. Verzocht wordt in 1.53 aan te geven dat ecologische verbindingszones gemiddeld 25 meter breed zijn i.p.v. ten minste 10 meter breed.
6. Bij artikel 4 en 11 missen wijzigingsbevoegdheden naar Natuur en Water.
7. Op plankaart 2 verdwijnt de Voorste Stroom onder de bestemming Natuur. Verzocht wordt e.e.a. zodanig weer te geven, dat de Voorste Stroom zichtbaar blijft.
8. Ten aanzien van het voormalige RWZI-terrein wordt opgemerkt dat watergerelateerde functies/bestemmingen ontbreken. Ook is het tweede helofytenfilter planologisch niet mogelijk gemaakt. Bij email van 27 mei 2009 heeft het waterschap een voorstel gedaan inzake de voor het terrein te gebruiken bestemmingen.
Standpunt college
1. Opmerking is overgenomen, zie onderdeel 4.2.4 van de toelichting en de plankaarten. De ecologische verbindingszones worden aangegeven met de dubbelbestemming
'Waarde-Ecologie'. Zoekgebieden m.b.t. evz's worden aangegeven met de gebiedsaanduiding 'Wro zone-wijzigingsgebied' (genummerd 1, 2 en 3). De bestaande inundatiegebieden met de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterbergingsgebied'. De reserveringsgebieden hoeven niet te worden aangegeven op de plankaarten, omdat geen inrichtingsplan is vastgesteld. De beschermingszone natte natuurparel (i.r.t. de Oisterwijkse bossen en vennen) wordt aangegeven door de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone-beschermingszone natte natuurparel'. Natte natuurparels komen in het plangebied niet voor. De functie beekherstel, ten slotte, is gewaarborgd binnen de bestemmingen Bos, Natuur en Agrarisch met Waarden-4.
2. Opmerking is overgenomen, zie onderdeel 4.2.6 van de toelichting.
3. Opmerking is overgenomen, zie onderdeel 5.2.1 van de toelichting. Voorts is het zo dat in het concreet begrensde beekherstelgebied slechts de bestemmingen Natuur, Bos en Agrarisch met Waarden-4 voorkomen. Deze bestemmingen sluiten kapitaalintensieve ontwikkelingen uit en kennen daarnaast elk een aanlegvergunningenstelsel, dat voor de vereiste bescherming zorgt.
4. Blijkens nader telefonisch overleg met het waterschap (Marion Rensink) op 26 mei 2009 wordt in het kader van de opmerking gedoeld op de mogelijkheid van uitbreiding van agrarische bedrijven middels een wijzigingsplan. Deze plannen worden met het oog op de watertoets ter advisering voorgelegd aan het waterschap. Daardoor is vertaling van het beleid in kwestie in de planregels niet nodig.
5. Opmerking is overgenomen, zie onderdeel 1.53 van de regels.
6. Dat is correct. Omdat er geen bezwaren tegen zijn, is bij beide artikelen de wijzigingsbevoegdheid alsnog opgenomen.
7. Opmerking is overgenomen, zie plankaart 2.
8. Het voorstel wordt in die zin overgenomen, dat de bestemming Recreatie verdwijnt van de op de kaart, behorend bij de email van 27 mei, met 1, 3 en 6 aangeduide deelgebieden. Nummer 1 krijgt een bedrijfsbestemming met de nadere aanduiding gemaal en bergingstanks. De nummers 3 en 6 krijgen de bestemming Water, met de nadere aanduiding helofytenfilter. In de regels wordt tenslotte een wijzigingsbevoegdheid opgenomen m.b.t. deelgebied nummer 7, die wijziging naar de bestemming Water mogelijk maakt t.b.v. een helofytenfilter. Op de plankaart/verbeelding wordt deze wijzigingsbevoegdheid zichtbaar gemaakt door de gebiedsaanduiding 'Wro zone-wijzigingsgebied 4'.
Nederlandse Gasunie
1. In het plangebied ligt een tweetal 12" en een 4"-40 bar regionale aardgastransportleidingen van het bedrijf. De leiding Z-520-01 is op plankaart 1 niet volledig ingetekend. Verzocht wordt deze omissie te herstellen.
2. Voor een regionale aardgastransportleiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de as van de leiding. De tabel in paragraaf 8.3 van de toelichting is in relatie hiertoe onvolledig en bevat deels onjuiste informatie.
3. Nabij de Eindhovenseweg bevindt zich een gasontvangststation. Verzocht wordt hier aandacht aan te besteden in de plantoelichting.
4. Verzocht wordt artikel 25 te verwerken dat de in het gebied aanwezige leidingen een diameter hebben van 4 en 12 inch en dat de belemmeringenstrook 4 meter bedraagt i.p.v. 5 meter.
5. Verzocht wordt in de plantoelichting aandacht te besteden aan het nieuwe externe veiligheidsbeleid inzake buisleidingen.
Standpunt college
1. Opmerking is overgenomen, zie plankaart 1.
2. Opmerking is overgenomen, zie onderdeel 8.3 van de toelichting. Foutieve informatie verwijderd, juiste informatie opgenomen.
3. Opmerking is overgenomen, zie onderdeel 8.3 van de toelichting.
4. Opmerking is overgenomen. Door vernummering betreft het thans artikel 26.
5. Opmerking is overgenomen, zie onderdeel 8.3 van de toelichting.
ProRail
Verzocht wordt het onderdeel Externe Veiligheid in de plantoelichting (paragraaf 8.3) uit te werken. Tegenwoordig dient een toetsing plaats te vinden op basis van de Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor.
Standpunt college
Opmerking is overgenomen, zie onderdeel 8.3 van de toelichting.
Brandweer Midden en West Brabant
Geadviseerd wordt het secundaire bluswater ter plaatse van strategische plaatsen in het buitengebied in het algemeen te verbeteren door het aanbrengen van geboorde putten en/of bluswaterwinplaatsen. Tevens wordt verzocht primaire en secundaire bluswatervoorzieningen op te nemen op de plankaart.
Standpunt college
Zoals ook naar aanleiding van overlegreacties ten aanzien van andere bestemmingsplannen is opgemerkt, worden bluswatervoorzieningen niet als zodanig weergegeven op bestemmingsplankaarten. Wij delen de mening van de brandweer dat bouwkundige en installatietechnische maatregelen de veiligheid kunnen vergroten. In concreto zal dit echter geregeld moeten worden op bouwplanniveau.
ZLTO Hart van Brabant
1. In de regels is ten onrechte bij de wijzigingsbevoegdheid voor grondgebonden agrarische bedrijven in de AHS een bovenmaat opgenomen van 1,5 ha voor vergroting van het bouwblok of met maximaal 15 of 20% indien het bestaande bouwblok reeds groter is.
2. In de regels is ten onrechte bij de wijzigingsbevoegdheid voor intensieve veehouderijen in verwevingsgebied een bovenmaat van 1,5 ha opgenomen voor uitbreidingen ten behoeve van dierenwelzijn.
3. Verzocht wordt om conform het Reconstructieplan een wijzigingsbevoegdheid in plaats van een buitenplanse regeling op te nemen voor uitbreiding van intensieve bedrijven tot 2,5 ha op duurzame locaties in verwevingsgebieden.
4. In het plangebied is een biologisch geitenbedrijf gevestigd. Gevraagd wordt of dit bedrijf gezien wordt als een grondgebonden agrarisch bedrijf.
5. In de 'Koe-in-de-wei-zone' worden blijkens de plantoelichting slechts voor twee veehouderijbedrijven toekomstmogelijkheden gezien. In dit gebied is echter een derde bedrijf gevestigd. Het is subjectief te veronderstellen dat dit bedrijf niet verder zal ontwikkelen.
6. In vrijwel het gehele plangebied is de functie bomenteelt uitgesloten. In verband met de noodzaak tot wisselteelt, moeten er voor de in het gebied aanwezige boomkwekerijen echter wel voldoende mogelijkheden blijven bestaan.
7. Verzocht wordt landschapselementen, die met de functie-aanduiding 'landschapswaarden' worden weergegeven op de plankaart, van de plankaart te verwijderen, voor zover deze gelegen zijn binnen agrarische bouwblokken. Dit met het oog op de aan de aanduiding gekoppelde planologische beperkingen in de vorm van een aanlegvergunningenstelsel en bezien tegen de achtergrond van het pilotproject 'Deltaplan voor het landschap'.
8. Verzocht wordt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' te verwijderen van de agrarische bouwblokken. Tevens wordt gevraagd het bij deze bestemming behorende aanlegvergunningenstelsel op enkele punten aan te passen.
9. Verzocht wordt de oppervlaktemaat van rijbakken voor paarden te vergroten tot 1200 m².
10. Gevraagd wordt de ontheffingsmogelijkheid voor agrarische bedrijven met betrekking tot het bij wijze van nevenactiviteit plaats bieden aan (tijdelijke) kampeermiddelen, te verruimen. Daarnaast wordt gevraagd de aan de andere eventueel toe te laten nevenactiviteiten verbonden ontheffingsmogelijkheden qua oppervlaktemaat te verruimen tot 500 m².
11. Gevraagd wordt een ontheffingsmogelijkheid op te nemen m.b.t. het huisvesten van seizoensarbeiders in bestaande bebouwing.
12. Er is sprake van een toenemende behoefte aan teeltondersteunende voorzieningen. Gevraagd wordt de maximale oppervlakte van 2,5 ha. voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, zoals opgenomen binnen de regels aangaande de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met Waarden-1 en Agrarisch met Waarden-2, los te laten. Daarnaast wordt opgemerkt dat mogelijkheden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen in het geheel ontbreken.
13. De ZLTO maakt bezwaar tegen de vestiging van biologische stadsboerderij 'Ut Rooie Bietje' aan de Oisterwijksebaan tussen de nummers 6 en 8, met de bouw van een beheerderswoning. Conform provinciaal beleid worden geen nieuwe bouwblokken afgegeven in het buitengebied. Bovendien staat het naastgelegen woonhuis aan Oisterwijksebaan 6 te koop. Het niet benutten van deze locatie heeft waarschijnlijk verpaupering tot gevolg, omdat de woning moeilijk verkocht zal kunnen worden, indien de stadsboerderij zich zal vestigen op het naastgelegen perceel.
Standpunt college
1. In de Paraplunota Ruimtelijke Ordening worden inderdaad geen maximummaten genoemd. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een vergroting tot 1,5 ha dan wel maximaal 15 of 20% van het bestaande bouwblok indien dit reeds groter is dan 1,5 ha. Voor vergrotingen boven de 1,5 ha kan geen wijzigingsprocedure worden gevoerd maar dient een bestemmingsplanprocedure gevoerd te worden. Dit betekent dus niet dat een verdere vergrotingboven de 1,5 ha niet mogelijk is. Het betekent wel dat voor de verdere vergrotingen een nieuw afwegingsmoment ontstaat waarbij ook rekening gehouden kan worden met ligging, economisch perspectief, toekomstplannen voor het gebied etc. De opgenomen bovenmaat is derhalve niet ten onrechte opgenomen.
2. Opgenomen is ten aanzien van verwevingsgebied dat vergroting uitsluitend is toegestaan tot 1,5 ha óf indien dit noodzakelijk is in verband met de eisen van dierenwelzijn. Aan vergrotingen die noodzakelijk zijn in verband met de eisen van dierenwelzijn is dus geen maximale maat gekoppeld en derhalve ook niet ten onrechte een bovenmaat opgenomen.
3. Op basis van het Reconstructieplan mogen intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden inderdaad uitbreiden tot maximaal 2,5 ha indien er sprake is van een duurzame locatie. Het Reconstructieplan geeft echter niet aan dat dit dient te gebeuren via een wijzigingsbevoegdheid. In het onderhavige bestemmingsplan is ervoor gekozen om via een wijzigingsbevoegdheid uitbreidingen tot 1,5 ha mogelijk te maken zonder dat hiervoor een formele duurzaamheidstoets wordt verricht omdat de vereisten die het bestemmingsplan stelt aan deze uitbreidingen voldoende waarborgen biedt zowel vanuit milieu-oogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt. Uitbreidingen groter dan 1,5 ha zijn mogelijk via een bestemmingsplanherziening mits er sprake is van een duurzame locatie. Aan het verzoek wordt derhalve niet voldaan.
4. Ja, dit bedrijf wordt behandeld als een grondgebonden agrarisch bedrijf.
5. Het reikt inderdaad te ver om in de plantoelichting te stellen dat slechts de genoemde twee bedrijven toekomstmogelijkheden hebben. De desbetreffende zin is in de toelichting geschrapt (zie onderdeel 5.3.2.1).
6. De opmerking is overgenomen. Ten aanzien van diverse daarvoor in aanmerking komende gronden is de aanduiding 'bomenteelt uitgesloten' doorgehaald. Gekeken is hierbij naar de eigendommen van de in het gebied aanwezige boomkwekers, alsmede naar de gronden daaromheen. Ten derde is gelet op het huidige gebruik van de gronden in kwestie (juli 2009).
7. De opmerking is overgenomen. Zie de plankaarten. Binnen agrarische bouwblokken komt de aanduiding 'landschapswaarden' niet meer voor.
8. De opmerkingen zijn overgenomen, zie de plankaarten en artikel 30 van de regels.
9. Wat de omvang van de rijbakken betreft wordt verwezen naar de aanbevelingen zoals die gedaan zijn in de "Handreiking Aanbevelingen Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening" van februari 2009 van de Sectorraad Paarden en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij wordt uitgegaan van een maat van 800 m2. Daarbij komt dat het om rijbakken gaat ten behoeve van hobbymatige activiteiten. Aan de gevraagde vergroting wordt derhalve niet tegemoet gekomen.
10. In het concept-ontwerpbestemmingsplan is in onderdeel 4.5.2 van de regels een ontheffingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van kamperen met maximaal 15 tijdelijke kampeermiddelen op maximaal 0,5 ha. van de gronden in kwestie. In het ontwerpbestemmingsplan is deze mogelijkheid geschrapt voor zover het gaat om locaties binnen het Landschapspark Moerenburg. In de Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom' is immers bepaald dat in het landschapspark geen ruimte zal worden geboden aan boerderijcampings, omdat dit wordt gezien als een aantasting van het landschap (Zie blz. 58 van genoemde notitie). Ten aanzien van de overige locaties binnen het plangebied is de ontheffingsmogelijkheid verruimd tot 25 (tijdelijke) kampeermiddelen.
Ten aanzien van de overige nevenactiviteiten wordt in de Nota Buitengebied in Ontwikkeling geen maatvoering genoemd, met uitzondering van het bedrijfsoppervlak voor de verkoop van ter plaatse vervaardigde producten. Er is enkel aangegeven: "Voor het toelaten van verbrede landbouwactiviteiten op het bouwblok dient een passende maximale maatvoering te worden gesteld." Het college acht 200 m² een passende maatvoering. Aan het verzoek de maximale oppervlaktemaat te verruimen tot 500 m² wordt derhalve niet voldaan.
11. De opmerking is overgenomen, zie onderdeel 4.5.4 van de regels. Daarnaast wordt van Rijkswege momenteel gewerkt aan een wijziging van het Bro, ertoe strekkende dat voor het huisvesten van seizoensarbeiders in bestaande bebouwing buitenplanse ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 Wro kan worden verleend.
12. De provinciale Beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen geeft inderdaad geen maximum aan voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, maar stelt tevens dat op gemeentelijk niveau wel regels kunnen worden gesteld. In dit geval is ervoor gekozen om vanwege de ligging en aard van het gebied (binnen of toegang gevend tot Landschapspark Moerenburg dan wel Nationaal Landschap Het Groene Woud) de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen te reguleren via situering en maatvoering. Permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen alleen binnen een bouwblok worden opgericht (zie artikel 4 van de regels). Wanneer het bouwblok te klein is kan via een wijzigingsbevoegdheid om vergroting van het bouwblok worden verzocht. Om medewerking te verkrijgen dient voldaan te worden aan een aantal voorwaarden, zoals een positief advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.
13. Op de locatie aan de Oisterwijksebaan kan Ut Rooie Bietje landschappelijk relatief goed worden ingepast en kan het een vliegwiel zijn voor de aanleg van een wandelroute en voor landschapsbouw door de aanleg van landschapselementen. Gezien de ligging in het Landschapspark zullen er meerdere functies mogelijk worden gemaakt op het gebied van maatschappelijke en educatieve voorzieningen waaronder een zorgboerderij, vervat onder de aanduiding biologische stadsboerderij. Ook een beheerderswoning geïntegreerd in de stadsboerderij maakt deel uit van de nieuwe ontwikkeling. Daarnaast zullen bijbehorende en ondergeschikte horeca- en detailhandelactiviteiten onderdeel uitmaken van de functie.
Toen duidelijk werd dat de woning aan Oisterwijksebaan 6 beschikbaar kwam, is onderzocht of deze locatie kon worden betrokken bij de herhuisvesting van de biologische stadsboerderij. Dit bleek zowel in financiëel als in ruimtelijk en functioneel opzicht niet haalbaar.
Dorpsraad Berkel-Enschot
1. Verzocht wordt niet alleen het Pelgrimspad als doorgaande wandelroute te herstellen, maar ook een wandelverbinding tussen het plangebied 'Koningsoord' en Moerenburg.
2. In vrijwel het gehele plangebied is de functie bomenteelt uitgesloten. In verband met de noodzaak tot wisselteelt, moeten er voor de in het gebied aanwezige boomkwekerijen echter wel voldoende mogelijkheden blijven bestaan.
3. In de 'Koe-in-de-wei-zone' worden blijkens de plantoelichting slechts voor twee veehouderijbedrijven toekomstmogelijkheden gezien. In dit gebied is echter een derde bedrijf gevestigd. Het is subjectief te veronderstellen dat dit bedrijf niet verder zal ontwikkelen.
4. Verzocht wordt landschapselementen, die met de functie-aanduiding 'landschapswaarden' worden weergegeven op de plankaart, van de plankaart te verwijderen, voor zover deze gelegen zijn binnen agrarische bouwblokken. Dit met het oog op de aan de aanduiding gekoppelde planologische beperkingen in de vorm van een aanlegvergunningenstelsel en bezien tegen de achtergrond van het pilotproject Deltaplan voor het landschap.
5. Gevraagd wordt de ontheffingsmogelijkheid voor agrarische bedrijven met betrekking tot het bij wijze van nevenactiviteit plaats bieden aan (tijdelijke) kampeermiddelen, te verruimen. Daarnaast wordt gevraagd de aan de andere eventueel toe te laten nevenactiviteiten verbonden ontheffingsmogelijkheden qua oppervlaktemaat te verruimen tot 500 m².
Standpunt college
1. De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen. Deze wens van de dorpsraad is ons reeds bekend, zoals de raad zelf ook aangeeft. Op deze plaats volstaan wij met de opmerking dat ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan in planologisch-juridische zin slechts relevant is dat het desbetreffende pad voor een groot gedeelte buiten het plangebied zou vallen, en het, voorzover het wel binnen het plangebied valt, zonder problemen zou kunnen worden aangelegd, daar de desbetreffende agrarische gronden mede bestemd zijn voor ondergeschikte paden.
2. De opmerking is overgenomen. Ten aanzien van diverse daarvoor in aanmerking komende gronden is de aanduiding 'bomenteelt uitgesloten' doorgehaald.
3. Het reikt inderdaad te ver om in de plantoelichting te stellen dat slechts de genoemde twee bedrijven toekomstmogelijkheden hebben. De desbetreffende zin is in de toelichting geschrapt (zie onderdeel 5.3.2.1).
4. De opmerking is overgenomen. Zie de plankaarten. Binnen agrarische bouwblokken komt de aanduiding 'landschapswaarden' niet meer voor.
5. In het concept-ontwerpbestemmingsplan is in onderdeel 4.5.2 van de regels een ontheffingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van kamperen met maximaal 15 tijdelijke kampeermiddelen op maximaal 0,5 ha. van de gronden in kwestie. In het ontwerpbestemmingsplan is deze mogelijkheid geschrapt voor zover het gaat om locaties binnen het Landschapspark Moerenburg. In de Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom' is immers bepaald dat in het landschapspark geen ruimte zal worden geboden aan boerderijcampings, omdat dit wordt gezien als een aantasting van het landschap (Zie blz. 58 van genoemde notitie). Ten aanzien van de overige locaties binnen het plangebied is de ontheffingsmogelijkheid verruimd tot 25 (tijdelijke) kampeermiddelen.
Ten aanzien van de overige nevenactiviteiten wordt in de Nota Buitengebied in Ontwikkeling geen maatvoering genoemd, met uitzondering van het bedrijfsoppervlak voor de verkoop van ter plaatse vervaardigde producten. Er is enkel aangegeven: "Voor het toelaten van verbrede landbouwactiviteiten op het bouwblok dient een passende maximale maatvoering te worden gesteld." Het college acht 200 m² een passende maatvoering. Aan het verzoek de maximale oppervlaktemaat te verruimen tot 500 m² wordt derhalve niet voldaan.
Vereniging Behoud Moerenburg
1. Verzocht wordt de bestemming 'Agrarisch met Waarden-4', zoals geprojecteerd op het perceel hoek Koebrugseweg/A65, te veranderen in de bestemming 'Natuur'.
2. Verzocht wordt de tekst van onderdeel 5.2.1 van de toelichting, voorzover betrekking hebbend op het toelaten van meerdere woningen op vrijkomende agrarische bouwkavels, aan te scherpen, o.a. door te vermelden dat nieuwbouw van woningen in Moerenburg niet is toegestaan.
3. De vereniging ziet, mede gelet op mogelijke problemen ten aanzien van de ontsluiting, binnen Moerenburg geen ruimte voor sportvoorzieningen, die afkomstig zijn van buiten het plangebied (in relatie tot de geprojecteerde uitbreiding ten oosten van het bestaande Longa-terrein).
4. Verzocht wordt aan de tekst inzake de voorwaarden voor hergebruik van de RWZI in onderdeel 5.2.1 van de toelichting toe te voegen dat geen geluidsoverlast mag worden gegenereerd.
5. De tekst inzake 'niet buitengebiedgebonden bedrijvigheid' in onderdeel 5.2.1 van de toelichting is niet duidelijk genoeg.
6. De plantoelichting is niet duidelijk over het hergebruik van agrarische bedrijfslocaties voor recreatieve doeleinden. Geldt dit voor alle voormalige agrarische bedrijven?
7. De plantoelichting maakt niet duidelijk welke boerderijen 'karakteristiek' zijn of 'cultuurhistorische waarden' hebben.
8. Aan de Moerenburgseweg (kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie V, nr. 00218) is reeds vele jaren een grondopslagbedrijf gevestigd. De gronden waarop e.e.a. plaats heeft, hadden de bestemming 'Agrarisch met natuurwaarden'. In dit (concept-ontwerp)bestemmingsplan wordt het bedrijf gelegaliseerd. De Vereniging beschouwt dit als een bonus op jarenlange illegale activiteit. Verzocht wordt alsnog te besluiten het bedrijf niet positief te bestemmen.
Standpunt college
1. De opmerking is overgenomen, zie plankaart 2.
2. De opmerking is (inhoudelijk) overgenomen. Bij de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten is immers besloten af te zien van het in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling toevoegen van nieuwe woningen. De desbetreffende passage in de plantoelichting is geschrapt.
3. De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen, maar niet overgenomen. Bij de totstandkoming van de Visie Landschapspark Moerenburg heeft het gemeentebestuur uitgesproken dat ter plaatse ruimte wordt gezien voor uitbreiding van sportvoorzieningen. Bij de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten is dit bevestigd. Aangeven is dat de uitbreiding van de sportvoorzieningen conform de Nota Sportbeleid bedoeld is als reserveringsgebied voor nieuwe accomodaties, inclusief de definitieve locatie voor het St. Jorisgilde.
4. Uiteraard dient ter plaatse aan regelgeving inzake het voorkomen van geluidhinder te worden voldaan. Toegevoegd als randvoorwaarde is 'geen overmatige geluid- of andere hinder voor de omgeving'.
5. Verwezen zij naar onderdeel 1.82 van de regels (definitie kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening). Ter plaatse van de functie-aanduiding 'niet buitengebiedgebonden bedrijvigheid' is deze bepaling van toepassing.
6. Onderdeel 4.7.5 van de regels kan in beginsel op iedere agrarische bedrijfslocatie worden toegepast.
7. Dat is correct, maar in relatie tot het onderdeel van de plantoelichting, waarnaar wordt verwezen, niet relevant. Zoals gesteld onder 6. kan onderdeel 4.7.5 van de regels immers in beginsel op iedere agrarische bedrijfslocatie worden toegepast.
8. Het bedrijf in kwestie wordt inderdaad gelegaliseerd. Het gaat daarbij overigens uitsluitend om met de huidige bestemming strijdig gebruik van gronden (namelijk gebruik voor grondopslag). Van illegale bebouwing is geen sprake. In het thans vigerende plan Buitengebied Moerenburg vallen de bedrijfsactiviteiten, die ten tijde van het onherroepelijk worden van dat plan (i.e. 21 februari 1986) reeds aan de orde waren, onder het overgangsrecht. Dit betekent dat het bestaande gebruik mag worden voortgezet. Zie hiervoor artikel 28, tweede lid, van genoemd bestemmingsplan. Het nogmaals onder het overgangsrecht brengen van het gebruik van de gronden wordt niet mogelijk geacht. Bij het positief bestemmen is er zorg voor gedragen dat geen bedrijfsbebouwing kan worden opgericht.
12.2 Burgerparticipatie
Op 31 maart 2009 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in manege Hooijen. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn de eerste concepten van de plankaarten gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.
12.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 28 augustus tot en met 8 oktober 2009. Tijdens deze periode zijn er 25 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder besproken.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Zienswijze 1: Op veel landkaarten van Tilburg staat het Pelgrimspad aangegeven. Deze weg was en is het verlengde van de Pelgrimsweg en loopt achter de percelen van de Bosscheweg en begint tegenover het dierenasiel. Echter, het pad is verdwenen, omgeploegd en door een landbouwer (onbewust) in gebruik genomen. Verzocht wordt het pad te herstellen.
Standpunt gemeente: Het tracé van het historische Pelgrimspad bevindt zich slechts deels binnen het plangebied. De gemeente streeft evenals de indiener van de zienswijze naar herstel van het Pelgrimspad als wandelroute (zie bijvoorbeeld onderdeel 5.3.2 van de plantoelichting). Het bestemmingsplan maakt dit dan ook mogelijk (wandelpaden kunnen binnen alle relevante bestemmingen worden gerealiseerd). Het vorenstaande laat onverlet dat de onderhavige zienswijze een verzoek om feitelijk handelen betreft en daardoor planologische relevantie mist. De zienswijze is derhalve ongegrond. Het verzoek is ter afhandeling doorgezonden aan het desbetreffende gebiedsteam.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 2: Naast de Burgemeester Bechtweg is een werkweg aangelegd. Bij de aansluiting op de Bosscheweg werden op de autoweg stoplichten geplaatst. De ventweg werdafgesloten tot aan de Kerkstraat. Hier werd op het fietspad een afsluitingsbord geplaatst. De fietsers dienen daar over te steken voor de richting Tilburg. Van de Kerkstraat tot aan de nieuw aangelegde werkweg staan huizen,een appartementengebouw en villa's. Wanneer de bewoners gaan fietsen of men zit in een scootmobiel en men wil richting Berkel-Enschot of Oisterwijk kan men nergens oversteken en men kan ook geen gebruik maken van het fietspad. Waarom zouden bij de werkweg/aansluiting Bosscheweg, op de ventweg ook geen stoplichten geplaatst kunnen worden zodat de ventweg gewoon gebruikt kan worden, er is wel een voetgangersstoplicht geplaatst. Nu is er een gevaarlijke situatie ontstaan. Bij de Kerkstraat fietst iedereen het trottoir op, voor een normale scootmobiel is het trottoir aan de smalle kant.
Standpunt gemeente: Deze zienswijze betreft een verzoek om feitelijk handelen, op een locatie die zich buiten het plangebied bevindt. Dit verzoek is ter afhandeling doorgezonden aan het desbetreffende gebiedsteam.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 3: Het bouwblok aan Broekstraat 9 (manege) en 2B is belegd met de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Aan alle andere bouwblokken in Moerenburg is die dubbelbestemming niet toegekend. Verzocht wordt de dubbelbestemming te verwijderen. Daarnaast wordt verzocht de erfbeplanting aan Broekstraat 9 niet aan te duiden met de aanduiding 'landschapswaarden'.
Standpunt gemeente: In de vorige planfase is reeds besloten de desbetreffende dubbelbestemming van de bestemmingsvlakken Agrarisch-Agrarisch Bedrijf en Wonen-Buitengebied te verwijderen. Ook ten aanzien van de bestemmingen Recreatie en Sport kan deze dubbelbestemming worden verwijderd. Hetzelfde geldt voor het verwijderen van de aanduiding 'landschapswaarden' (zie ook vooroverlegreactie ZLTO en beantwoording daarvan), temeer daar in het voorliggende geval de landschappelijke inpassing reeds voldoende is geregeld in een anterieure overeenkomst.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 4: De bedrijfswoning Torentjeshoeve 6 is niet aangegeven. De bedrijfswoning Torentjeshoeve 6a wel. Verzocht wordt de woning bij nummer 6 ook weer te geven.
Standpunt gemeente: Uit de regels blijkt dat bij een bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf altijd 'automatisch' een bedrijfswoning wordt toegelaten. Deze bedrijfswoningen hoeven derhalve niet op de plankaart te worden weergegeven. Dit gebeurt in de regel dan ook niet. Bedrijfswoningen worden slechts ingetekend indien er iets bijzonders aan de hand is, zoals de aanwezigheid van meerdere bedrijfswoningen binnen een bestemmingsvlak, of, zoals in casu ten aanzien van nummer 6a het geval is, een van de standaardregels afwijkende maatvoering op een bepaald punt. De bedrijfswoning hoeft gelet op het vorenstaande niet te worden ingetekend. Een aanpassing van het plan is niet nodig. De zienswijze dient ongegrond te worden verklaard. De indiener ervan is op 7 oktober 2009 telefonisch uitgelegd dat het intekenen van de bedrijfswoning niet nodig is.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 5: Opgekomen wordt tegen de wijziging van de bestemming van perceel sectie D. nr. 2762. Het is nu bouwland/grasland en in het nieuwe plan is het natuur. Daarnaast liggen aan de Enschotsebaan bij de spoorlijn naar Den Bosch een paar percelen met een rode arcering erop. Een Wro-zone. Gevraagd wordt wat dit betekent.
Standpunt gemeente: Het perceel sectie D. nr. 2762 valt in het vigerende bestemmingsplan Knooppunt De Baars. Binnen dat plan heeft het perceel de bestemming Verkeersdoeleinden I. Deze bestemming ligt thans niet voor de hand, daar het perceel geen verkeersfunctie heeft. Het gaat inderdaad om een stuk grasland, met daarop tevens enige beplanting. De provincie wijst het perceel binnen de Agrarische HoofdStructuur aan als RNLE-landschapsdeel. Dat wil zeggen dat het gaat om landbouwgronden, die op zichzelf geen bijzondere (potentiële) natuurwaarden bezitten, maar wel tot een regionale natuur- en landschapseenheid worden gerekend vanwege hun ligging ten opzichte van belangrijke bos- en natuurgebieden en landbouwgronden met bijzondere natuurwaarden binnen een RNLE. Dergelijke gronden krijgen volgens de plansystematiek de bestemming Agrarisch met Waarden-2. Het perceel zal worden bestemd naar AW-2.
Het is, ingaand op de vraag, daarnaast juist dat aan de Enschotsebaan bij de spoorlijn naar Den Bosch een aantal percelen is aangewezen als Wro-zone-wijzigingsgebied. Zoals ook uit de regels blijkt, houdt dit verband met het feit dat ergens in het desbetreffende gebied nog een ecologische verbindingszone van gemiddeld 25 meter breed moet worden gerealiseerd op basis van Groene Mal-beleid.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 6: Op 2 percelen grond, gelegen in het gebied Moerenburg, te weten sectie D, nummers 1704 en 2240, ligt voor zover de indiener van de zienswijze weet, een agrarische bestemming. In het ontwerpbestemmingsplan hebben de percelen de bestemming Natuur gekregen. Verzocht wordt dit te veranderen in een agrarische bestemming.
Standpunt gemeente: De beide (aan elkaar grenzende) percelen vallen thans onder het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Berkel-Enschot. In dat plan zijn de desbetreffende gronden aangewezen als Natuurkerngebied, welke bestemming gericht is op de instandhouding van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en waterhuishoudkundige waarden met een zo sterk mogelijke ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang. In het voorliggende ontwerpbestemmingsplan is deze bestemming vertaald naar de volgens de huidige systematiek in inhoudelijke zin het meest daarop lijkende bestemming. Dat is de bestemming Natuur. In materiële zin verandert de bestemming niet. Onjuist is dat ten aanzien van de desbetreffende percelen thans een agrarische bestemming aan de orde is.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 7: Op p. 90 wordt gemeld dat ProRail voorstander is van het afsluiten van de spoorwegovergang op de Streepstraat. Is hiertegen nog protest in te dienen of is dit besluit al genomen?
Standpunt gemeente: Nee, dit besluit is niet genomen. Voor alle duidelijkheid zal de desbetreffende zin in de toelichting worden geschrapt.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 8: De indiener van de zienswijze vraagt zich af of het inderdaad zo is dat de gronden ter plaatse van Moerenburgseweg 2/2a mede bestemd worden voor Bed&Breakfast.
Standpunt gemeente: Ja, dit is correct. Van deze mogelijkheid hoeft overigens geen gebruik te worden gemaakt, het gaat om een mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt. De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het plan.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 9: Sinds 1976 hebben we ons perceel grond aan de Oisterwijksebaan 13a in gebruik als heemtuin, deze zelf aangelegde tuin verschaft ons veel genoegen en het recreatieve belang is groot. Met deze heemtuin proberen we op onze eigen, eenvoudige, wijze een harmoniërend onderdeel te zijn van Moerenburg. Sinds er sprake is van een herziening van het huidige Bestemmingsplan Buitengebied Moerenburg, hebben we aangegeven ons tuinhuisje te willen verplaatsen/vergroten en er een tuinhuis/atelier voor in de plaats te zetten met de mogelijkheid er ook andere plantenliefhebbers te kunnen ontvangen, in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan heeft ons perceel de bestemming R-vt (heemtuin) en is er inderdaad de mogelijkheid een gebouw op te richten van, in ons geval, de helft van het maximaal toegestane bouwvlak van 50 m2, zijnde
25 m2. Ons verzoek is deze maatvoeringsaanduiding te vergroten tot het toegestane maximum of een andere oppervlakte van het bouwvlak die de gemeenteraad redelijk en acceptabel acht. Dit geeft ons de gelegenheid een voldoende groot tuinhuis/atelier te creëren waar recreatie, ontvangst en opslag gecombineerd kunnen worden. We denken dat situering en oppervlakte bestemmingsvlak (1200 m2) in zone 1, een groter bouwvlak rechtvaardigen en geen enkele strijdigheid veroorzaken. Uiteindelijk ligt ons perceel in de ontvangstzone aan de Oisterwijksebaan en zou wellicht wat ruimhartiger met de bepalingen kunnen worden omgesprongen die hiertoe ook de mogelijkheid geven.
Standpunt gemeente: Bij het opstellen van het voorliggende ontwerpbestemmingsplan is, mede gelet op de ligging van de desbetreffende percelen in de ontvangstzone van Landschapspark Moerenburg, gekeken naar de bebouwingsmogelijkheden voor de bestaande volkstuinpercelen aldaar. De ontvangstzone is bestemd voor de meer intensieve vormen van dagrecreatie, waaronder het gebruik van volkstuinen mede te vatten is. Geoordeeld is dat ten aanzien van 'klassieke' volkstuinen, zoals het volkstuincomplex ten zuiden van de Oisterwijksebaan, waarbij sprake is van meerdere kavels en gebruikers, in het belang van de gebruikers enige ruimte moet bestaan voor het oprichten van een (gezamenlijk) gebouw. In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Moerenburg bestond die ruimte niet, en mocht per kavel van 150 m² slechts een bouwwerk, geen gebouw zijnde, worden opgericht. Thans wordt de mogelijkheid geboden op het complex in kwestie één gebouw op te richten, met een oppervlakte van maximaal 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, zulks tot een absoluut maximum van 50 m². Het perceel van de indiener van de zienswijze is, evenals de beide naastgelegen percelen, echter niet aan te merken als een klassiek volkstuincomplex. Er is slechts sprake van één eigenaar/gebruiker. Het perceel is niet verkaveld en opgedeeld in kleinere stukjes. Daarbij gaat het met betrekking tot de drie volkstuinpercelen ten noorden van de Oisterwijksebaan om relatief kleine percelen. Besloten is derhalve het toegestane bebouwde oppervlak op deze drie percelen te limiteren, en hier per perceel maximaal 25 m² aan gebouwen toe te staan. Ook in de ontvangstzone moeten bebouwing en inrichting immers bijdragen aan het groene en landschappelijke karakter van Moerenburg. De bebouwing mag derhalve niet te massaal worden. Hoewel in absolute zin minder is geoorloofd, wordt in relatieve zin op de kleine, 'noordelijke' volkstuinpercelen desalniettemin overigens meer bebouwing toegestaan dan op het zuidelijker gelegen volkstuincomplex. Het thans vigerende bestemmingsplan Buitengebied Moerenburg staat bovendien geen enkel gebouw toe op gronden met de bestemming 'volkstuin'. De in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen regeling betekent voor betrokkenen dus een flinke vooruitgang wat betreft bouwmogelijkheden. Met de voor de hoofdbebouwing genoemde maximaal toelaatbare oppervlaktemaat van 25 m² is de bovengrens echter bereikt.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 10:
1. Om de door ons gewenste activiteiten, studiedagen, workshops of trainingen mogelijk te maken, vragen wij de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-niet-buitengebied gebonden bedrijvigheid' of de aanduiding 'maatschappelijk' aan de bestemming van het perceel Torentjeshoeve 7 toe te voegen.
2. Torentjeshoeve 6 en 7 zijn twee van de oorspronkelijk vijf in opdracht van koning Willem II gebouwde koningshoeven. Zij lagen in de gemeente Hilvarenbeek maar zijn in 1997, na de grenscorrecties, komen te liggen in de gemeente Tilburg. Uit onze ervaringen met het archief en de gemeente Tilburg is het bestaan van deze panden vrijwel niet bekend, laat staan de toch wel bijzondere betekenis die deze panden voor de stad Tilburg en haar Textielindustrie hebben gehad. Het was koning Willem II die de waarde van wol onderkende en er zo bevlogen door raakte dat hij met de bouw van 5 boerderijen en een schaapskooi het heidegebied ten zuidoosten van de stad ging ontginnen om wol te kunnen produceren voor zijn militairen. Het is jammer dat van dit stukje geschiedenis niets is terug te vinden in de beschrijvingen van het nieuwe bestemmingsplan. Het is te overwegen, gezien de waarde voor de Tilburgse geschiedenis, om deze 2 panden misschien een bijzondere status toe te kennen.
Standpunt gemeente:
1. Hetgeen gevraagd wordt, komt feitelijk neer op de nieuwvestiging van een bedrijf in het buitengebied. Hiervoor geldt stringent provinciaal beleid, dat terug te vinden is in de Interimstructuurvisie, de bijbehorende Paraplunota en de Beleidsnota Buitengebied in Ontwikkeling. Samengevat houdt het beleid in dat er onder bepaalde omstandigheden ruimte is voor de vestiging van recreatieve bedrijvigheid, statische opslag, paardenhouderijen en agrarisch-technische hulpbedrijven of agrarisch verwante bedrijven. Hierbij is - naast allerlei andere voorwaarden - meestal vereist dat het gaat om een 'voormalige agrarische bedrijfslocatie' (vab-locatie). Overige (niet aan het buitengebied gebonden) bedrijven horen thuis op een bedrijventerrein of in een kern (zie bijvoorbeeld de provinciale Paraplunota, p. 66).
De aanduidingen die de indieners van de zienswijze vragen ('niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid' of 'maatschappelijk', waarbij de laatstgenoemde aanduiding, gelet op hetgeen betrokkenen voor ogen hebben, niet in de rede ligt), zijn ingevolge het provinciale beleid in het buitengebied slechts denkbaar op vab-locaties, en dan nog slechts op plaatsen, die gelegen zijn binnen een zogenaamde 'bebouwingsconcentratie'. Daargelaten het antwoord op de vraag of het in casu gaat om een vab-locatie in de strikte zin des woords, is het perceel in elk geval niet gelegen binnen een als zodanig aangewezen bebouwingsconcentratie (dus in buitengebied sec). Reeds daarom kan het toekennen van de aanduiding 'niet-buitengebiedgebonden bedrijvigheid' niet aan de orde zijn.
2. Torentjeshoeve 7 is in oorsprong in 1832 gebouwd. Voor wat betreft de plattegrond, de balklagen en kleine delen van het muurwerk is deze boerderij nog intact. Er is echter in de afgelopen decennia zoveel aan gewijzigd (de interne indeling, de plaats van deuren, ramen en vensters en de vernieuwing van het dak), dat het begrijpelijk is dat het pand in de jaren tachtig van de twintigste eeuw niet opgenomen is in het monumenten inventarisatieproject van de toenmalige gemeente Hilvarenbeek. Toch is het zowel historisch als cultuurhistorisch nog steeds van belang. Dat heeft te maken met de stichting door Willem II en met de L-vormige plattegrond van het gebouw. Ook het belang van Torentjeshoeve 6 is aannemelijk (al is dat pand i.t.t. Torentjeshoeve 7 wegens vakantie van de bewoner niet bezichtigd in het kader van deze zienswijze). Er lijkt nog meer authentiek muurwerk aanwezig te zijn dan bij de buren op nummer 7 en ook deze hoeve is gesticht door Willem II. Met het vorenstaande is de cultuurhistorische waarde van beide panden aangetekend in toelichting op het bestemmingsplan. Voorts zal de gemeentelijke monumentencommissie om nader advies over het eventueel toekennen van de gemeentelijke monumentenstatus gevraagd worden.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 2), deels ongegrond (onderdeel 1).
Zienswijze 11: De indiener van de zienswijze wil van de mogelijkheid gebruik maken om de keuken van Streepstraat 3 wat te verbreden of te verschuiven tegenover de woonkamer, zodat de ingang naar de woonkamer breder en rolstoelvriendelijker wordt. In het ontwerpbestemmingsplan is het bouwvlak echter strak omlijnd. Gevraagd wordt de opgemelde verbouwing mogelijk te maken.
Standpunt gemeente: Aan dit verzoek kan worden meegewerkt. Indien het bouwvlak niet wordt aangepast, zou verplaatsing van de desbetreffende uitstulping wellicht niet mogelijk zijn. Door het bouwvlak iets op te rekken (iets minder strak te omlijnen), kan de uitstulping binnen het bouwvlak worden verplaatst. Het vorenstaande laat overigens onverlet dat betrokkene gebonden blijft aan de regels inzake maximale inhoud van de woning (600 m³), maximale goothoogte, maximale bouwhoogte et cetera.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 12: In het ontwerpbestemmingsplan staat dat gestreefd wordt naar herstel van het Pelgrimspad als wandelroute. De indiener van de zienswijze wijst erop, dat een groot gedeelte van dit pad fungeert als ontsluitingsroute voor de woningen aan de Bosscheweg. Gevreesd wordt voor vermindering van privacy, waardevermindering van de woning van indiener en het verdwijnen van de ontsluitingsroute.
Standpunt gemeente: Het gedeelte van het Pelgrimspad, waar de zienswijze betrekking op heeft, bevindt zich buiten het plangebied. Daarnaast staat geenszins vast dat herstel van het Pelgrimspad als wandelroute per definitie ten koste zou moeten gaan van de desbetreffende ontsluiting. Integendeel, ingevolge het bestemmingsplan Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008 (vastgesteld op 12 oktober j.l.), waar het onderhavige gedeelte van het historische Pelgrimspad zich in bevindt, is aan dit gedeelte van het pad de bestemming Verkeer-Verblijftoegekend, welke bestemming mede ziet op voorzieningen ten behoeve van het wegverkeer.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 13 (voetbalvereniging Were-Di): Om de parkeerproblemen bij Were Di voetbal op te lossen, zou het wenslijk zijn om het perceel ten westen van ons sportcomplex te bestemmen voor parkeren ten behoeve van onze sporters, bezoekers en wandelaars in Moerenburg. Gelieve daarnaast het perceel ten oosten van ons sportcomplex te bestemmen voor sport. Onze vereniging groeit als kool (bijna 600 leden) en een extra veld is noodzakelijk voor onze gezonde vereniging. Gezien de komende nieuwbouw tussen de Oisterwijkse Baan en de Piushaven zal het ledenaantal weer toenemen, zo is de verwachting. De gemeente wil zoveel mogelijk mensen laten sporten, maar dan moeten wij ook de ruimte hebben om dit mogelijk te maken.
Standpunt gemeente: De plantoelichtingstelt in onderdeel 5.4.2.1 het volgende: Devoetbalclub Were Di is thans gehuisvest aan de Moerenburgseweg. Deze accommodatie bestaat uit een clubgebouw, oefenvelden, kunstgrasveld(en) en verlichtingsmasten. Deze elementen passen niet in het landschappelijke beeld van weilanden en houtsingels dat in dit deel van het landschapspark Moerenburg wordt nagestreefd. In het nieuwe bestemmingsplan wordt uitgegaan van handhaving van deze sportvelden, echter voor de herkenbaarheid van het landschap is op termijn verplaatsing wenselijk. Daarenboven merken wij op dat de gronden ten oosten van Were Di deel uitmaken van zowel de GHS (leefgebied kwetsbare soorten) als de EHS (beheersgebied). Het moge derhalve duidelijk zijn dat een extra veld op deze gronden niet aan de orde kan zijn. De mogelijkheid van parkeergelegenheid op de gronden ten westen van Were Di (dit is agrarische grond zonder bijzondere waarde, ingeklemd tussen de voormalige RWZI en de voetbalvereniging, niet deel uitmakend van GHS en/of EHS) kan aan de orde komen tegen de achtergrond van de verdere concrete invulling van het hergebruik van het RWZI-terrein, maar een bestemmingsaanpassing van de desbetreffende gronden (voorzover dit überhaupt nodig zou zijn voor het realiseren van een ondergeschikte parkeergelegenheid ter plaatse) kan op dit moment niet aan de orde zijn, al was het maar omdat de gronden in kwestie thans geen gemeentelijk eigendom zijn.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 14 (Waterschap De Dommel): In de bestemmingsregels is onder 9 1.1. onder h opgenomen dat, naast het gemaal en de bergingsbakken, er sprake is van een waterzuiveringsinstallatie van minder dan 100.000 i.e. bij het voormalige RWZI-terrein. Van deze waterzuiveringsinstallatie is geen sprake meer en deze passage kan dus vervallen. Ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van water-helofytenfilter' zijn daarnaast nu ook (betonnen) waterbassins gelegen. Verzocht wordt daarom deze bassins onder 22.1.1 of 22.1.2 specifiek te benoemen. Ten slotte mist in onderdeel 32.4.1 van de regels onder b 'het ophogen en aanleggen van kades'. Verzocht wordt deze zinsnede toe te voegen, omdat juist deze werkzaamheden het waterbergend vermogen van een gebied kunnen beïnvloeden.
Standpunt gemeente: De opmerkingen zijn terecht gemaakt en worden inhoudelijk overgenomen (kleine aanpassingen in de onderdelen 9.1.1, 22.1.2 en 32.4.1 van de regels).
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 15 (Sabic Pipelines B.V.): Door het plangebied loopt een 8" leiding voor transport van vloeibare koolwaterstoffen (PRB-leiding) welke in eigendom en beheer is van SABIC Pipelines BV. In uw plannen heeft u reeds rekening gehouden met deze leiding. Op een aantal punten is een aanvulling vereist:
1. Ook voor de K1K2K3 buisleidingen geldt dat het beleid voor externe veiligheid momenteel sterk in ontwikkeling is. Het Ministerie van VROM geeft in de brief met titel "Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode" d.d. 5 augustus 2008 alsmede met het document "Risicoafstanden buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3" d.d. augustus 2008 van het RIVM aan hoe met buisleidingen in bestemmingsplannen zou moeten worden omgegaan in deze interim-periode. Inmiddels is ook het concept Besluit externe veiligheid buisleidingen gepubliceerd, maar nog niet goedgekeurd. De genoemde documenten zijn alle terug te vinden op www.rivm.nl. Het voorgenomen beleid regelt op vergelijkbare wijze als het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Er worden normen en richtwaarden gesteld voor het plaatsgebonden risico en er geldt een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Wij vragen u op dit voorgenomen beleid te anticiperen in uw bestemmingsplan. Momenteel worden door VROM de volgende afstanden gehanteerd voor de PRB-leiding (80 bar, 8 inch):
a. 10-6 plaatsgebonden risico: 12 meter aan weerszijden van de leiding.
b. Invloedsgebied groepsrisico (1 % letaliteit): 31 meter aan weerszijden van de leiding.
2. Op de plankaart dient de PRB-leiding alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 m. aan weerszijden van de leiding te worden opgenomen. Momenteel komen de afstanden uit de voorschriften (dubbelbestemming: 5 m) niet overeen met de tekening (ca 12 m)
3. In de voorschriften dienen kwetsbare objecten binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour te worden uitgesloten. Beperkt kwetsbare objecten mogen enkel onder zwaarwegende motivering worden toegestaan.
4. In het bestemmingsplan wordt een toetsingsafstand gehanteerd van 12 m. Het begrip 'toetsingsafstand' wordt gebruikt in de circulaire van 1991 en het gebruik van deze term in het bestemmingsplan is niet eenduidig. Anticiperend op het voorgenomen beleid dient gesproken te worden van een 10-6 plaatsgebonden risico, welke geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten of richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Daarnaast geldt een invloedsgebied van 31 m.
5. In de voorschriften dient de leidingdiameter te worden aangepast. De relevante kenmerken van de PRB-leiding zijn:
a. Eigenaar /beheerder van de buisleiding: SABIC Pipelines BV
b. Diameter: 8 inch (geen 25 cm),
c. Ontwerpdruk; 80 bar
d. Getransporteerde stof: naftaleen - K1 vloeistof.
Standpunt gemeente:
1. De opmerking wordt overgenomen en verwerkt in onderdeel 8.3 van de toelichting.
2. De opmerking wordt overgenomen. Op de plankaart wordt de leiding weergegeven met de dubbelbestemming "Leiding-Brandstof", waarbij de belemmeringenstrook (5 m aan weerszijden) op correcte wijze (op schaal) wordt weergegeven.
3. De opmerking wordt overgenomen en verwerkt in onderdeel 37.4 van de regels.
4. De opmerking wordt overgenomen en verwerkt in de toelichting en de regels.
5. De opmerking wordt overgenomen en verwerkt in de toelichting en de regels.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 16: Indiener zou graag het (agrarische) bouwblok voor Zandstraat 13 te Berkel-Enschot aangepast zien. Gevraagd wordt niet om een bouwblokvergroting, het gaat slechts om een vormverandering van het bouwblok (richting Zandstraat 11). De oppervlakte van het bouwblok blijft gelijk.
Standpunt gemeente: De gronden, waarop de vormverandering van het bouwblok betrekking heeft (voor zover thans niet reeds binnen het bouwblok vallend) vallen binnen de kadastrale eigendom van de indiener van de zienswijze en hebben in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Ingevolge de plansystematiek kan ter plaatse van deze bestemming aan een vormverandering van een agrarisch bouwblok worden meegewerkt, indien gelijktijdig de desbetreffende oorspronkelijke bouwblok-gronden worden ombestemd naar de aangrenzende agrarische bestemming (in dit geval de bestemming 'Agrarisch' sec), indien in geval van een nabijgelegen ecologische verbindingszone het functioneren van deze ecologische verbindingszone niet belemmerd wordt en in het omliggende gebied aanwezige waarden niet in onevenredige mate worden aangetast (in casu niet aan de orde), indien de totale oppervlakte van het agrarisch bouwblok niet wordt vergroot (dit blijft in casu gelijk), indien de vormverandering aanvaardbaar is uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon-en leefklimaat (zulks is in casu het geval, de afstand tussen het bouwblok van indiener en het in de richting van de vormverandering van het bouwblok naastgelegen bouwvlak blijft in de nieuwe situatie minimaal 50 meter) en, ten slotte, indien sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de (nieuwe) bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan. Ten aanzien van dit laatste punt heeft betrokkene schriftelijk verklaard t.z.t. (d.w.z. na het verkrijgen van vereiste sloop- en bouwvergunningen) over te zullen gaan tot een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de nieuwe bedrijfsbebouwing op basis van een door de gemeente goed te keuren erfbeplantingsplan. Betrokkene heeft tevens een planschadeverhaalsovereenkomst getekend. Gelet op het vorenstaande zijn wij van oordeel dat aan de vormverandering kan worden meegewerkt en dat deze kan worden meegenomen in de onderhavige planprocedure. Gelet op het aan het houden van paarden gerelateerde deel van de bedrijfsvoering wordt tevens de aanduiding 'paardenhouderij' op het bestemmingsvlak gelegd.
Conclusie: De zienswijze is gegrond.
Zienswijze 17:
1. Op het pand Moerenburgseweg 2 komt alleen de bestemming "Wonen-Buitengebied". Wij zien dat graag veranderd in het houden van paarden (met rijbak ), schapen en een geregistreerde hondenkennel, dus een z.g. hobbyboerderij.
2. Het perceel achter en naast Moerenburgseweg 2, dat wij al jaren in beheer hebben, wordt als bestemming natuur gegeven (bloemrijk weiland). Al honderden jaren zijn dit weilanden met houtwallen en zeer oude knotwilgen. Wij willen dat er aan dit stuk authentiek Moerenburg niets veranderd wordt. De natuurontwikkeling in het gebied is mooi maar als we de verwildering zien in het gebied ten zuiden van de Meierijbaan, waar bijna uitsluitend distels staan (waar iedereen last van heeft) lijkt ons dat geen goede oplossing. Extensieve begrazing, waar wij graag aan meewerken, is een goede oplossing.
3. Op het perceel tegenover ons pand Moerenburgseweg 2 komt als bestemming recreatie. Dit is voor ons onaanvaardbaar dat dit gebeurt op 4 meter voor ons pand. Ons uitzicht wordt totaal veranderd en de wandelaars zullen ook de schapen met hun lammeren moeten missen. In plaats komt er misschien een parkeerplaats!!
4. De precedentwerking voor Ut Rode Bietje is ontoelaatbaar. Bebouwing is niet nodig daar het pand Oisterwijksebaan 6 te koop staat. Verder is kassenbouw volgens het Ministerie van VROM alleen mogelijk in daarvoor aangewezen gebieden. Ze willen 500 tot 1000 vierkante meter kassen bouwen. Deze bebouwing en kassenbouw is een aantasting van de natuur en landschapwaarden (zie blz. 80), die er wel degelijk zijn. Moerenburg is een OPEN gebied en door al die kassen, plastic tunnels en verhoogde teeltbakken zal de doorkijk volledig verloren gaan.
5. Drie horecagelegenheden op een afstand van enkele honderden meters is wel erg veel! (zie blz. 84-89)
6. Het helofytenfilter tweede fase is volgens ons, buiten de overlast van stank en ongedierte, niet nodig. Er moet maar eens bewezen worden dat dit echt nodig is. Volgens een deskundige van de Dommel is deze tweede fase niet meer nodig.
7. Bebouwing volkstuin 50m2 en een hoogte van 3 tot 4,5 meter is wel erg groot en hoog. Het zou geen goede entree voor Moerenburg zijn.
Standpunt gemeente: Op deze schriftelijke zienswijze is de dagtekening woensdag 7 oktober 2009 vermeld, doch blijkens het ontvangststempel van de gemeentelijke postregistratiekamer is de zienswijze ontvangen op vrijdag 9 oktober 2009. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:16 van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Deze termijn vangt, gelet op het tweede lid van dit artikel, aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd, in dit geval 28 augustus 2009. De termijn voor het indienen van zienswijzen liep mitsdien door tot en met donderdag 8 oktober 2009. Bij de beantwoording van de vraag of de zienswijze tijdig is ingediend, is gelet op het derde lid van genoemd artikel op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen artikel 6:9 van de Awb van overeenkomstige toepassing. In dit artikel is bepaald: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen." Indiener heeft zijn zienswijze blijkens de enveloppe niet per post verzonden, maar in de gemeentelijke brievenbus gedeponeerd. Deze wijze van indiening komt, gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld ABRvS 24 december 2004, LJN-nr. AT4176), voor risico van indiener. Derhalve is bepalend het tijdstip waarop de zienswijze door de gemeente is ontvangen. Ingevolge de genoemde jurisprudentie schept het stempel van de gemeente met de datum van ontvangst het vermoeden dat op die datum de zienswijze door de gemeente is ontvangen. De zienswijze dient gelet op het vorenstaande niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor zover toe zou moeten worden gekomen aan een inhoudelijke beoordeling, merken wij het volgende nog op:
1. Een rijbak kan binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd. Het houden van hobbydieren is eveneens toegestaan, voor zover dit plaats heeft in legale bijgebouwen en - uiteraard - niet sprake is van een agrarisch bedrijf, maar van puur hobbyisme (kleinschaligheid). Een hondenkennel kan niet zonder meer worden gevestigd. Het realiseren van een erkend hondenkennel komt feitelijk neer op de nieuwvestiging van een bedrijf in het buitengebied. Hiervoor geldt stringent provinciaal beleid, dat terug te vinden is in de Interimstructuurvisie, de bijbehorende Paraplunota en de Beleidsnota Buitengebied in Ontwikkeling. Samengevat houdt het beleid in dat er onder bepaalde omstandigheden ruimte is voor de vestiging van recreatieve bedrijvigheid, statische opslag, paardenhouderijen en agrarisch-technische hulpbedrijven of agrarisch verwante bedrijven. Hierbij is - naast allerlei andere voorwaarden - meestal vereist dat het gaat om een 'voormalige agrarische bedrijfslocatie' (vab-locatie). Overige (niet aan het buitengebied gebonden) bedrijven horen thuis op een bedrijventerrein of in een kern (zie bijvoorbeeld de provinciale Paraplunota, p. 66). Bij een hondenkennel speelt aanvullend het probleem dat een dergelijke voorziening is ingedeeld in milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij het plan. Derhalve kan een hondenkennel evenmin gerealiseerd worden binnen de beroep-aan-huis-regeling. Als indiener wil dat de gemeente hier serieus naar kijkt, zal een principeverzoek moeten worden ingediend, vergezeld van een bedrijfsplan.
2. Hetgeen indiener veronderstelt, is feitelijk onjuist. Het perceel achter en naast Moerenburgseweg 2 heeft een agrarische bestemming (zij het met waarden). Begrazing is hier niet per definitie uitgesloten.
3. Dit perceel krijgt inderdaad de bestemming Recreatie. Dit houdt verband met de `herontwikkeling` van het terrein van de voormalige RWZI. In een intentieverklaring zijn de gemeente en Waterschap De Dommel overeengekomen gezamenlijk de potenties voor hergebruik van het terrein van de RWZI te verkennen. Het gaat hierbij om gezamenlijke planvorming. Gestreefd wordt naar een publieksfunctie waarbij in potentie veel mogelijk is, zoals dagrecreatie, natuureducatie en cultuur. De thans geprojecteerde bestemming is het resultaat van opgemeld proces. Aan de bestaande bebouwing kan op bescheiden schaal al dan niet permanente bebouwing worden toegevoegd ten dienste van het toekomstige gebruik. Op het terrein wordt een padenstelsel aangelegd dat door poorten verbonden is met zijn omgeving. Daarnaast wordt gestreefd door middel van groenelementen Huize Moerenburg te markeren en beleefbaar te maken. De gemeente stelt zich op het standpunt dat gelet op het vorenstaande sprake zal zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
4. Op de locatie aan de Oisterwijksebaan kan Ut Rooie Bietje landschappelijk relatief goed worden ingepast en kan het een vliegwiel zijn voor de aanleg van een wandelroute en voor landschapsbouw door de aanleg van landschapselementen. Gezien de ligging in het Landschapspark zullen er meerdere functies mogelijk worden gemaakt op het gebied van maatschappelijke en educatieve voorzieningen, waaronder een biologische stadsboerderij. Ook een beheerderswoning geïntegreerd in de stadsboerderij maakt deel uit van de nieuwe ontwikkeling. Daarnaast zullen bijbehorende en ondergeschikte horeca- en detailhandelactiviteiten onderdeel uitmaken van de functie. Toen duidelijk werd dat de woning aan Oisterwijksebaan 6 beschikbaar kwam, is onderzocht of deze locatie kon worden betrokken bij de herhuisvesting van de biologische stadsboerderij. Dit bleek zowel in financiëel als in ruimtelijk en functioneel opzicht niet haalbaar. Een groot aantal andere mogelijke locaties is eveneens onderzocht en ongeschikt of minder geschikt gebleken. Het feit dat sprake is van een agrarisch bouwblok, brengt met zich dat op beperkte schaal inderdaad kassen mogen worden geplaatst. Moerenburg is inderdaad een open gebied, het bestemmingsplan als geheel zet sterk in op behoud van die openheid. De lintbebouwing aan de Oisterwijksebaan, de Broekstraat en de Zandstraat is daarentegen niet voor niets aangewezen als bebouwingsconcentratie. Overigens voorziet het thans vigerende bestemmingsplan Buitengebied Moerenburg reeds een agrarisch bedrijf tussen Oisterwijksebaan 6 en 8 (middels wijzigingsbevoegdheid).
5. Drie (mogelijke) horecapunten op relatief korte afstand van elkaar vormen in een Landschapspark met naar verwachting een toenemende instroom van recreanten en toeristen niet per se een overdaad. Bovendien gaat het bij twee van de drie punten om ondergeschikte horeca-activiteiten.
6. Blijkens de vooroverlegreactie van en andere contacten met het waterschap stelt het waterschap zich op het standpunt dat het helofytenfilter wel degelijk nodig is.
7. Bij de bouwregeling voor volkstuinen is aansluiting gezocht bij regelingen voor volkstuinen elders in de stad. De in het plan opgenomen maten zijn beoordeeld als redelijk voor volkstuincomplexen op om het even welke locatie in de gemeente. De volkstuinders hebben belang bij enige gezamenlijke (berg)ruimte. Ook aan dit belang komt gewicht toe. Het resultaat is de onderhavige bebouwingsregeling.
Conclusie: De zienswijze is niet-ontvankelijk.
Zienswijze 18 (ZLTO Hart van Brabant):
1. Op duurzame locaties mogen bedrijven uitbreiden tot 2,5 ha. Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen bedrijven uitbreiden tot 1,5 hectare. Wil het bedrijf echter uitbreiden tot 2,5 hectare, moet een bestemmingsplanprocedure gevolgd worden, terwijl het al dan niet toekennen van een duurzame locatie niet bepaald wordt door de gekozen procedure. Wij constateren in meerdere bestemmingsplannen van gemeente Tilburg dat zij boven een bepaalde grens de keuze maakt voor een andere procedure. De gemeente geeft aan dat zij dan een nieuwe afweging kan maken, dit is niet juist. De procedure is niet bepalend voor de afweging die de gemeente moet maken, de criteria die de gemeente moet doorlopen zijn exact hetzelfde. De gekozen procedure heeft wel consequenties voor ondernemers, denk aan doorlooptijd en kosten.
In onderdeel 3.6.2, onder b 1, is aangegeven dat bouwblokvergrotingen voor intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden enkel zijn toegestaan indien noodzakelijk in verband met wettelijke eisen ten aanzien van dierenwelzijn. Hierbij mag de bouwblokvergroting niet meer bedragen dan 15% van het bestemmingsvlak. Voor bouwblokvergrotingen ten aanzien van dierenwelzijn geldt geen bovenmaat. Wij vragen de gemeente dit aan te passen.
2. Wij maken bezwaar tegen het feit dat de gemeente nog steeds aan een groot deel van haar gronden de aanduiding 'bomenteelt uitgesloten' heeft toegekend. De gemeente geeft aan dat zij op diverse gronden de aanduiding heeft geschrapt, en daarbij heeft gekeken naar de eigendommen van boomkwekers en het huidige gebruik van de gronden. Nog steeds is de aanduiding 'bomenteelt uitgesloten' toegekend aan een groot deel van de gronden. Naast het feit dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de belangen van ondernemers, ontbreekt het aan enige onderbouwing waarom deze functie op de betreffende gronden wordt uitgesloten. Wij vragen de gemeente de aanduiding 'bomenteelt uitgesloten' in zijn geheel te schrappen. Er zijn al een aantal voorbeelden waarbij bestemmingsplannen bij gebrek aan gedegen onderbouwing niet zijn goedgekeurd door de Raad van State.
3. Wij zijn van mening dat die activiteiten die de kwaliteiten van de groene ruimte vermarkten (rust, ruimte, beleving, natuur en landschap) in principe ontwikkelingsruimte moeten krijgen in het buitengebied. Wij constateren dat gemeentes vaak worstelen met de vraag wat wel en wat niet toe te staan onder welke voorwaarden. Wij vinden het verrassend dat de gemeente ervoor kiest om geen ruimte te bieden voor boerderijcampings in het landschapspark Moerenburg, een activiteit die in het buitengebied thuis hoort. Anderzijds biedt de gemeente wel ruimte voor een galerie, een activiteit waarbij de relatie en verbondenheid met de groene ruimte veel lastiger te leggen is. De argumentatie dat boerderijcampings het landschap aantasten is subjectief. Bij het ontplooien van nieuwe activiteiten in het buitengebied hoort ook een landschappelijke inpassing. Wij vragen de gemeente dit beleid aan te passen en ook boerderijcampings toe te staan in het landschapspark.
4. Permanente teeltondersteunende voorzieningen horen thuis op het bouwblok. Wanneer het bouwblok te klein is kan via wijzigingsbevoegdheid bouwblokvergroting worden aangevraagd. De wijzigingsbevoegdheid is niet opgenomen in het bestemmingsplan. Wij vragen de gemeente dit alsnog op te nemen.
5. Een groot deel van het gebied is bestemd als AW-1 gebied. Het betreffende gebied is conform de provinciale structuurvisie onderdeel van de AHS-landbouw. Aan de AW-1 gebieden zijn geen specifieke bestemmingen toegekend. Naar onze mening behoren deze gebieden tot de AHS-landbouw omdat er geen redenen worden aangevoerd om deze gronden zwaarder te bestemmen. Wij vragen de gemeente de bestemming AW-1 te veranderen in Agrarisch.
6. In de reactie op het voorontwerp hebben wij de gemeente verzocht om de aanduiding ´landschapswaarden´ te schrappen van de bouwblokken. Dit is voor een deel doorgevoerd, maar wij constateren dat de aanduiding 'landschapswaarden' op een aantal bouwblokken nog wel voorkomt. Zelfs op een aantal plaatsen waar de erfbeplanting nog niet gerealiseerd is. Wij vragen de gemeente de aanduiding ´landschapswaarden´ ter plaatse van alle bouwblokken te schrappen.
7. Ten behoeve van aanleg, instandhouding en bescherming van de hoogspanningsverbinding wordt aan weerszijden van de verbinding een zone van 39 meter of 26 meter, afhankelijk van het type verbinding, een dubbelbestemming toegekend. Wij constateren dat de zone op de kaart vele malen breder is. Wij vragen de gemeente de breedte van deze zone op de kaart aan te passen aan de correcte maatvoering.
8. Langs de Voorste Stroom zijn een aantal gebieden aangeduid als bestaand inundatiegebied. Wij constateren dat de begrenzing van het inundatiegebied, met name aan de noordkant van de Voorste Stroom, niet overeenkomt met de begrenzing op de reconstructiekaart. Wij vragen de gemeente dit aan te passen.
9. Wij constateren dat zeer veel percelen te maken krijgen met beperkingen vanwege de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Ondanks het feit dat er een archeologisch rapport is opgesteld, is de omvang van het gebied met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' fors. Wij vragen de gemeente om ook de belangen van de agrarische bedrijven in het gebied mee te wegen in het toekennen van de bestemming archeologie, in relatie tot de consequenties van de toekenning van deze bestemming.
10. Bij knooppunt De Baars is een perceel landbouwgrond bestemd als natuur. Dit is naar ons inzien onterecht omdat het hier om landbouwgrond gaat. Graag omzetten in Agrarische (met Waarden).
Standpunt gemeente:
1. Op donderdag 15 oktober is een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van de ZLTO over dit onderwerp. Toegelicht is dat de gemeente, vooral vanwege het speciale karakter van Tilburg (niet een plattelandsgemeente pur sang) bij de grotere bouwblokuitbreidingen (waaronder mede begrepen uitbreidingen met meer dan 15% in extensiveringsgebied) een nieuw, integraal afwegingsmoment inlast, waarbij alle relevante factoren, die van belang zijn voor de totstandkoming van een ´goede ruimtelijke ordening´kunnen worden meegewogen, inclusief eventuele andere ontwikkelingen in de omgeving. Voor de grotere wijzigingen staan wij derhalve een separate planprocedure voor. Hieruit volgt echter niet dat de grotere uitbreidingen onmogelijk zijn. Het betekent wel dat voor dergelijke vergrotingen een nieuw afwegingsmoment ontstaat waarbij ook rekening gehouden kan worden met ligging, economisch perspectief, toekomstplannen voor het gebied et cetera.
2. Verwezen zij naar de Visie Landschapspark Moerenburg en de Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom. In verband met redenen van landschappelijke aard, de wens om het landschap zoveel als mogelijk open te houden, wordt bomenteelt op veel plaatsen uitgesloten. Nieuwvestiging van boomkwekerijen kan worden uitgesloten, omdat het bestemmingsplangebied in het provinciale beleid niet is aangemerkt als ontwikkelingsgebied voor boomteelt. Hiermee worden verdichting van landschappelijk open gebieden en verdroging voorkomen. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de ZLTO hebben wij de aanduiding ´bomenteelt uitgesloten´ reeds van een groot aantal percelen verwijderd. Gekeken is hierbij naar de eigendommen van de in het gebied aanwezige boomkwekers, alsmede naar de gronden daaromheen. Ten derde is gelet op het huidige gebruik van de gronden in kwestie (juli 2009) en ook de daar weer naast gelegen gronden. Gelet op de Nota van Uitgangspunten en de feitelijke situatie ter plaatse is er geen aanleiding de aanduiding ´bomenteelt uitgesloten´te handhaven ten aanzien van de resterende met de aanduiding belegde gronden in de deelgebieden Hoogeind-Noord en Nooitgedacht (voor zover gelegen ten noorden van het lint Zandstraat-Oisterwijksebaan). Aanvullend wordt de aanduiding naar aanleiding van de zienswijze derhalve uit deze gebieden verwijderd.
3. Eveneens om redenen van landschappelijke aard worden boerderijcampings uit het Landschapspark geweerd, ook dit op basis van de Nota van Uitgangspunten. De genoemde galerie wordt in de plantoelichting slechts genoemd in relatie tot mogelijke functies in vanwege landschappelijke en/of karakteristieke waarde(n) te behouden voormalige agrarische gebouwen. De vestiging van galerieën e.d. wordt niet actief nagestreefd, is geen speerpunt van beleid.
4. Deze wijzigingsbevoegdheid is wel opgenomen in het plan. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in de artikelen inzake de bestemmingen ´Agrarisch´ en ´Agrarisch met Waarden´.
5. Hoewel de bestemming AW-1 en het begrip AHS-Landbouw elkaar geenszins uitsluiten, kan bij nadere beschouwing aan dit verzoek worden voldaan, temeer daar de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen ´Agrarisch´en ´Agrarisch met Waarden-1´ sinds de verwerking van de vooroverlegreacties identiek zijn. Daarnaast was de bestemming in het ontwerpplan mede in relatie tot de - ter plaatse nu verdwenen - aanduiding ´bomenteelt uitgesloten´gekozen.
6. De aanduiding wordt van de desbetreffende percelen gehaald.
7. De breedte van de zones wordt aangepast op de plankaarten.
8. Gebruik is gemaakt van de actuele geo-informatie van het waterschap en de meest recente reconstructiekaart, te weten die bij de Correctieve Herziening van het Reconstructieplan De Meierij. De inundatiegebieden zijn naar ons oordeel correct opgenomen.
9. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie brengt slechts een aanlegvergunningplicht met zich voor niet-reguliere agrarische werkzaamheden, zoals ontgronden en heien. In de vorige planfase is de dubbelbestemming reeds van alle bouwblokken verwijderd.
10. Zie de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 5.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdelen 2 ged., 5, 6, 7 en 10), deels ongegrond (onderdelen 1, 2 ged., 3, 4, 8 en 9).
Zienswijze 19:
1. Wij constateren dat zeer veel percelen te maken krijgen met beperkingen vanwege de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Ondanks het feit dat er een archeologisch rapport is opgesteld, is de omvang van het gebied met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' fors. Wij vragen de gemeente om ook de belangen van de agrarische bedrijven in het gebied mee te wegen in het toekennen van de bestemming archeologie, in relatie tot de consequenties van de toekenning van deze bestemming.
2. Ten behoeve van aanleg, instandhouding en bescherming van de hoogspanningsverbinding wordt aan weerszijden van de verbinding een zone van 39 meter of 26 meter, afhankelijk van het type verbinding, een dubbelbestemming toegekend. Wij constateren dat de zone op de kaart vele malen breder is. Wij vragen de gemeente de breedte van deze zone op de kaart aan te passen aan de correcte maatvoering.
3. Ten zuiden van de Broekstraat en ten noorden van de Voorste Stroom is een perceel aangeduid als bestaand inundatiegebied. Gevraagd wordt deze dubbelbestemming (Waterstaat-Waterbergingsgebied) voor zover gelegen op agrarische grond, te verwijderen.
Standpunt gemeente:
1. Zie de beantwoording van onderdeel 9 van de zienswijze met volgnummer 18.
2. Zie de beantwoording van onderdeel 7 van de zienswijze met volgnummer 18.
3. De gemeente is gehouden als zodanig aangewezen bestaande inundatiegebieden op de plankaarten bij bestemmingsplannen over te nemen. Gebruik is gemaakt van de actuele geo-informatie van het waterschap en de meest recente reconstructiekaart, te weten die bij de Correctieve Herziening van het Reconstructieplan De Meierij. De inundatiegebieden zijn naar ons oordeel correct opgenomen.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 2), deels ongegrond (onderdelen 1 en 3).
Zienswijze 20:
1. Ik maak bezwaar tegen de ecologische verbindingszone onder de hoogspanning, die gedeeltelijk loopt over het perceel aan Enschotsebaan 31a en verder over het aangrenzende perceel.
2. Verder wil ik vergroting van het bouwblok naast mijn rundveestal vooraan tegen de Enschotsebaan, dit in verband met mogelijke verbreding van mijn rundveestal en het aanleggen van voerplaten. Binnen het huidige bouwblok past dit nu niet.
3. Ik wil ook bezwaar maken tegen verbod op bomenteelt op de percelen in Hoogeind-Noord.
Standpunt gemeente:
1. Hetgeen gesteld wordt is feitelijk onjuist. Ecologische verbindingszones worden op de plankaarten weergegeven met de dubbelbestemming Waarde-Ecologie. Deze dubbelbestemming komt in Hoogeind-Noord niet voor. Wel is een aantal percelen (een betrekkelijk groot gebied) aangewezen als Wro-zone-wijzigingsgebied. Zoals ook uit de regels blijkt, houdt dit verband met het feit dat ergens in het desbetreffende gebied nog een ecologische verbindingszone van gemiddeld 25 meter breed moet worden gerealiseerd op basis van Groene Mal-beleid. Daartoe is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
2. Het plan maakt vergroting van agrarische bouwblokken mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. Dit kan echter niet eenvoudigweg via een zienswijze worden geregeld. Eén van de eisen is immers bijvoorbeeld een positief advies van de Agrarische Adviescommissie Bouwaanvragen. De gemeente wil voor dit soort aanvragen een separaat, integraal afwegingsmoment hebben, inclusief mogelijkheden voor derden tot het indienen van zienswijzen. Indiener wordt geadviseerd een goed onderbouwd principeverzoek (met tekening) in te dienen.
3. Zie de beantwoording van onderdeel 2 van de zienswijze met volgnummer 18.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 3), deels ongegrond (onderdelen 1 en 2).
Zienswijze 21: Ten aanzien van een viertal percelen, kadastraal bekend als gemeente Tilburg, sectie A, nrs. 4218, 4219, 4220 en 4221, alle gelegen nabij de Enschotsebaan, wordt gevraagd een woonbestemming op te nemen en derhalve de agrarische bestemming te wijzigen. Reden hiervoor is dat het agrarisch gebruik op deze percelen zo goed als is gestaakt. Graag zouden indieners de percelen derhalve willen ontwikkelen in de toekomst. Het feit dat op het perceel vlak naast deze locatie, aan het adres Enschotsebaan 35, met het onderhavige plan een nieuwe woonbestemming is gevestigd, maakt dat de wensen van indieners, zo wordt gesteld, aansluiten bij het bestemmingsplan en de feitelijke situatie. Dit geldt te meer nu dit gedeelte van Hoogeind-Noord, het gedeelte rondom de hoogspanningskabel, in de toelichting wordt aangewezen als bebouwingsconcentratie en er in de nabije omgeving zich meer woningen bevinden.
Standpunt gemeente: In de zienswijze worden de kadastrale nummers (A) 3626, 3627, 3432 en 4218 genoemd. Dit moet zijn: nummers 4218 tot en met 4221. Ambtshalve is dit aangepast in de zakelijke weergave van de zienswijze. De desbetreffende gronden hebben alle thans een agrarische bestemming zonder mogelijkheden voor woningbouw. Hetgeen gevraagd wordt komt dus feitelijk neer op het toevoegen van burgerwoningen aan het buitengebied. Dit is ingevolge provinciaal beleid in beginsel niet toegestaan (zie bijvoorbeeld de provinciale Paraplunota, p. 64). Ook het gemeentelijke beleid ten aanzien van het desbetreffende deelgebied Hoogeind-Noord verenigt zich niet met het toevoegen van burgerwoningen ter plaatse. Er wordt in het nieuwe bestemmingsplan uitgegaan van het openhouden van het buitengebied als landschappelijke geledingzone tussen de bebouwde kom van Tilburg en de Noordoosttangent en behoud van de agrarische functie. Er zitten immers nog agrariërs in het deelgebied. In het bestemmingsplan krijgt dit deelgebied derhalve overwegend de bestemming 'Agrarisch'. Ten oosten van de percelen in kwestie wordt op termijn daarnaast een ecologische verbindingszone gerealiseerd. Tevens ligt er een natuuropgave op het deelgebied. Zo in de toekomst woningbouw in Hoogeind-Noord aan de orde zou kunnen zijn (het gebied is ingevolge het Uitwerkingsplan Breda-Tilburg een mogelijkelocatie voor verstedelijking), zal hier allerlei onderzoek inzake woningbehoefte, volkshuisvesting, infrastructuur, economische uitvoerbaarheid en dergelijke aan vooraf moeten gaan. Eerst en vooral zal e.e.a. uiteraard moeten passen in het gemeentelijke en provinciale beleid (in de meest brede zin des woords). Zolang er agrariërs in het gebied actief zijn spelen er ook zaken met betrekking tot geurhindercontouren, milieucategorieën en richtafstanden. De term ´bebouwingsconcentratie´, ten slotte, is vooral relevant met betrekking tot de hergebruiksmogelijkheden van voormalige agrarische bedrijfslocaties. Daarnaast is slechts het gedeelte van Hoogeind-Noord, dat gelegen is ten oosten van de hoogspanningsverbinding, aangewezen als bebouwingsconcentratie. Samenvattend luidt het antwoord op de zienswijze dat hetgeen wordt gevraagd thans niet in gemeentelijk en provinciaal beleid past, dat er geen concreet zicht is op verandering van die situatie binnen de planperiode en dat, zo woningbouw - op termijn - aan de orde zou kunnen zijn, aanzienlijk meer nodig is om met betrekking tot de desbetreffende percelen tot een woonbestemming te komen dan de voorliggende zienswijze(n) ten aanzien van het (conserverende) ontwerpbestemmingsplan.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 22:
1. Aan Eindhovenseweg 10 te Berkel-Enschot locatie wordt door indiener een vleesveehouderij geëxploiteerd. Het in het ontwerpbestemmingsplan ingetekend bouw/bestemmingsvlak is niet geheel conform de huidige en vergunde situatie opgenomen. Een deel van de vergunde en reeds bestaande sleufsilo valt buiten het bouwblok, zoals dat is opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Gelet op het bovenstaande wordt verzocht het definitieve bestemmingsplan conform de vergunde en bestaande situatie aan te passen, zoals op de situatietekening is weergeven.
2. Aan Eindhovenseweg 12a te Berkel-Enschot exploiteert indiener een agrarisch loonbedrijf. Met betrekking tot deze locatie is het ontwerpbestemmingsplan in overeenstemming met de huidige situatie. Indiener is echter voornemens om zijn bedrijf uit te breiden met een nieuw te bouwen loods, waarin machines, hooi en stro worden opgeslagen. Conform het provinciaal beleid "Brabant in ontwikkeling; Interimstructuurvisie Noord-Brabant" en de daarbij horende Paraplunota dienen bestaande agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven een uitbreidingsruimte van maximaal 25% van het in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingsvlak te verkrijgen. Het loonbedrijf van indiener is een dergelijk agrarisch- technisch hulpbedrijf. Deze uitbreidingsruimte wordt voor de Eindhovenseweg 12a te Berkel-Enschot noodzakelijk geacht, gelet op de beoogde uitbreiding. Gelet op het vorenstaande wordt verzocht de gewenste situatie, conform de bijgevoegde situatietekening en het provinciaal beleid, op te nemen in het definitieve bestemmingsplan. Inhoudende de wijziging van het bouwblok met vergroting van 25% ten behoeve van de nieuw te bouwen stal en de wijziging van de bestemming voor de uitbreiding bij het agrarisch loonbedrijf.
3. In het ontwerpbestemmingsplan is Eindhovenseweg 12 bestemd als "Wonen-Buitengebied". Indiener is voornemens om op deze locatie een quarantainestal te realiseren. Deze stal is noodzakelijk voor het nabij gelegen agrarische bedrijf (vleesveehouderij aan de Eindhovenseweg 10). Ten behoeve van dierwelzijn en de gezondheidsstatus is het noodzakelijk dat de quarantainestal niet op het agrarische bedrijf zelf is gelegen. De quarantainestal dient gescheiden te zijn van de vleesveehouderij en op een andere locatie gelegen te zijn. Tevens is indiener voornemens om excursies vanuit de locatie Eindhovenseweg 12 naar onder andere de vleesveehouderij te organiseren. Daarbij is het wenselijk dat er ook een winkel wordt opgericht ten behoeve van de verkoop van streekproducten. Deze streekproducten zijn afkomstig van de vleesveehouderij en van nabij gelegen bedrijven zoals onder andere het trappistenklooster en een biologische geitenhouderij.
Voor de realisering van bovenstaande plannen is wijziging van het bestemmingsvlak en bouwblokvergroting noodzakelijk. Gelet op het bovenstaande wordt verzocht de locatie aan de Eindhovenseweg 12 te Berkel-Enschot in het definitieve bestemmingsplan te bestemmen als "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-biologische stadsboerderij". Mocht u ondanks dit schrijven van mening zijn dat deze bestemming niet kan worden toegekend op de locatie, dan luidt het verzoek de locatie dusdanig te bestemmen, dat de bouw van de quarantainestal en de realisering van de winkel in het definitieve bestemmingsplan wordt toegestaan.
4. De locatie aan de Eindhovenseweg 2 en 2a is in het ontwerpbestemmingsplan bestemd als "Wonen-Buitengebied" met de functieaanduidingen "landschapswaarden", "bed & breakfast" en "erf".
In het verleden is verzocht om één van de woningen te verplaatsen naar elders op het perceel. Bij brief van 10 mei 2006 is aan het college van burgemeester en wethouders van uw gemeente een principeverzoek ingediend tot vrijstelling van het bestemmingsplan onder andere inhoudende de herbouw van één van de woningen op bovenstaande locatie. In antwoord daarop heeft dhr. T. de Bruin van uw gemeente namens het college op 16 januari 2007 dit verzoek afgewezen. Eén van de argumenten om de vrijstelling niet te verlenen, betrof de mogelijke uitbreiding van de Rijksweg A58. De verplaatsing van de woning zou niet mogelijk zijn in verband met een eventuele verbreding van de Rijksweg A58. Gebleken is dat deze plannen vooralsnog niet zijn geconcretiseerd en tevens niet zijn uitgewerkt in de bestemmingsplannen. Rijkswaterstaat heeft gesteld dat het niet wenselijk is om capaciteit op slot te zetten door nieuwe bouwinitiatieven binnen een bepaalde zone. Een zone rondom een nieuw aan te leggen weg dient echter pas geacht aanwezig te zijn, indien deze in een ontwerpbestemmingsplan is opgenomen, (art 74 lid 3 Wet geluidhinder). De zone die Rijkswaterstaat op dit moment heeft "gesteld" heeft dus (nog) geen juridische status, daaraan dient gelet op de rechtszekerheid en zorgvuldigheid niet aan getoetst te worden.
Rijkswaterstaat kan indien zij bezwaren hebben tegen nieuwe bouwinitiatieven binnen de nog niet aanwezige zone, zienswijze indienen tegen een ontwerp projectbesluit of bestemmingsplan (art. 3.11 lid 1 sub d jo. 3.8 lid 1 sub d Wro) of beroep instellen, als belanghebbende, tegen een
gewijzigd vastgesteld bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan of bouwvergunning. Via deze wegen kunnen de belangen van Rijkswaterstaat ons inziens voldoende gewaarborgd worden.
Op basis van het ontwerpbestemmingsplan (art 24.3.2) wordt de herbouw van een woning, gelegen in de bestemming "Wonen-Buitengebied", mogelijk gemaakt.
De onderstaande criteria zijn daarbij van toepassing:
a. de herbouw vindt plaats op dezelfde locatie c.q. fundering;
b. de herbouw is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
c. de herbouw is in overeenstemming met de Wet geluidhinder;
d. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;
e. de herbouw veroorzaakt geen onevenredige belemmeringen tov omliggende
(agrarische) bedrijven;
f. de in het gebied aanwezige waarden worden niet in onevenredige mate aangetast.
Ad. a
Zoals uit de eerder ingediende plannen is gebleken vindt de herbouw niet plaats op exact dezelfde fundering. Wel is de herbouw beoogd binnen het bestemmingsvlak. De herbouw vindt niet plaats op de exacte zelfde locatie. Echter wordt de bestaande fundering (vorm) bij de nieuw te bouwen woning wel aangehouden. De woning wordt verplaatst omdat dit ten goede komt van de omgevingskwaliteit. De landelijke stijl van de nieuw te bouwen
woning met name de combinatie van riet en pannen sluit aan bij de natuurlijke waarden van de omgeving. Tevens zijn de woningen door verbouwingen in het verleden volledig ontdaan van hun authentieke uitstraling. De stijl van de nieuw te bouwen woning (authentieke landelijke
langgevelboerderij stijl) draagt bij aan een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie. Het huidige beeld dat als rommelig wordt ervaren, wordt vervangen door een geordend beeld waarbij waardevolle landschapselementen beter tot hun recht komen. De woningen passen niet binnen het heersende beeld in de omgeving, zoals bijvoorbeeld het klooster en de in het landschap aanwezige boerderijen. De herbouw van de woning bevordert tevens de beeldkwaliteit ten opzichte van de Eindhovenseweg.
Ook is de beoogde locatie van de woning wenselijk vanuit sociaal oogpunt en de leefbaarheid. De privacy van beide bewoners wordt immers middels de herbouw van de woning beter gewaarborgd. De woningen worden verder van elkaar gesitueerd, waardoor verstedelijking van het buitengebied wordt verminderd en voorkomen. Hieruit kan worden opgemaakt dat het zeer wenselijk is om de nieuw te bouwen woning aan de oostzijde van de bestaande woning te situeren. De woning zal enigszins naar het zuiden worden gepositioneerd, om begeleiding van de weg te versterken. Tevens worden de uitbreidingsmogelijkheden van de A58 op deze manier gewaarborgd.
Ad. b
Zoals hierboven is beschreven is de herbouw stedenbouwkundig aanvaardbaar en wenselijk.
Ad. c
De afstand van de perceelsgrens van de weg ten opzichte van de huidige woning verandert niet ten opzichte van de nieuw te bouwen woning. Een gezond woon- en leefklimaat blijft gehandhaafd. Tevens blijkt uit overleg met de heer van Berkel van uw gemeente dat een akoestisch onderzoek op dit moment niet noodzakelijk is. Bij de bouwaanvraag zal alsnog een akoestisch onderzoek ingediend worden. De wijziging van de locatie van de woning heeft geen invloed op de geluidhinder omdat de afstanden gelijk blijven en voldoet derhalve aan de Wet Geluidhinder.
Ad. d
Als gevolg van de herbouw van de woning zijn geen milieuhygiënische belemmeringen te verwachten, mede omdat de woning verder van de bestaande bedrijven gesitueerd wordt.
Ad. e
De herbouw van de woning veroorzaakt geen onevenredige belemmeringen voor omliggende bedrijven. Het meest in de nabijheid gelegen is het agrarische bedrijf aan de Eindhovenseweg 10 te Berkel-Enschot. Dit bedrijf is in het bezit van de heer H.A.M. Broeders, die tevens mede initiatiefnemer van dit plan is.
Ad. f
De eventuele aanwezige waarden (landschappelijke en hydrologische waarden) worden niet in onevenredige mate aangetast. Indien noodzakelijk kan aanvullend onderzoek (zoals archeologisch onderzoek) in het kader van de bouwaanvraag worden uitgevoerd. Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat de verplaatsing van de woning geen belemmeringen met zich meebrengt en in grote mate in overeenstemming is met het ontwerpbestemmingsplan. De herbouw van de woning op de gewenste locatie is gunstiger ten opzichte van de huidige ligging en is tevens zeer wenselijk. Ook zijn de initiatiefnemers voornemens de bestaande loods af te breken en dichter bij de bestaande woning te realiseren. De herbouw van een schuur zal in vergelijkbare stijl als de huizen worden gerealiseerd. Tevens is het wenselijker om de schuur dichter bij de woningen te realiseren, zodat een eenheid in gebouwen ontstaat. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is de
verplaatsing van de loods wenselijk. Verzocht wordt de voorgestelde situatie op te nemen in het definitieve bestemmingsplan, inhoudende:
- de aanpassing van het bestemmingsvlak "Wonen- Buitengebied";
- de aanpassing van de bouwvlakken waardoor herbouw op de gewenste locatie mogelijk wordt en waardoor de bestaande schuur aan de noordwestelijke zijde van het perceel ook binnen een bouwvlak wordt gesitueerd en verplaatsing van deze loods binnen dat bouwvlak mogelijk wordt gemaakt.
Standpunt gemeente:
1. Uit nader onderzoek op 21 oktober 2009, waarbij luchtfoto en bouwblok over elkaar heen zijn gelegd en waarover op dezelfde datum contact is geweest met indiener, is gebleken dat het bouwblok (bestemmingsvlak) op de plankaart juist is weergegeven. Een aanpassing van het plan is niet nodig.
2. Aan dit verzoek kan worden meegewerkt. Hetgeen indiener stelt met betrekking tot het provinciale beleid ter zake is juist, zie bijvoorbeeld p. 66 van de Paraplunota. Het bedrijf is gevestigd buiten de GHS/EHS en de richtafstand ingevolge de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedraagt 30 meter, welke afstand gerespecteerd blijft. Er zijn derhalve geen beletselen voor de gevraagde uitbreiding met 25%. De plankaart wordt aangepast. Indiener heeft een planschadeverhaalsovereenkomst getekend.
3. Hetgeen indiener vraagt, komt de facto neer op het toevoegen van bouwblok aan het buitengebied, ten behoeve van een agrarische bedrijfsfunctie. Ingevolge gemeentelijk beleid komen aan aanvragen als de onderhavige in elk geval nader onderzoek en een advies van de Agrarische Adviescommissie Bouwaanvragen te pas. Het verzoek is naar deze commissie doorgestuurd voor advies. Bij brief van 24 november 2009 heeft de commissie een positief advies afgegeven. Gelet daarop, en omdat er anderszins geen bezwaren tegen bestaan, kan aan het verzoek van indiener worden meegewerkt. Het bestemmingsvlak aan Eindhovenseweg zal hiertoe worden aangepast in overeenstemming met de bij de zienswijze overgelegde tekening. Daarnaast zal de relatie met het agrarische bedrijf aan Eindhovenseweg 10 op de verbeelding worden aangegeven, en zullen de bestemmingsvlakken aan Eindhovenseweg 10 en 12 worden voorzien van de functie-aanduiding ´intensieve veehouderij´.
4. Nadere bestudering wijst uit dat de beantwoording van het principeverzoek van aanvrager van 16 januari 2007 grotendeels nog steeds actueel is. In het concept-ontwerpbestemmingsplan is geen gebiedsaanduiding ´vrijwaringszone-weg´ opgenomen ten behoeve van de door Rijkswaterstaat gewenste reserveringsruimte. Rijkswaterstaat heeft daar in haar vooroverlegreactie niet tegen geprotesteerd. Navraag op 28 oktober 2009 heeft uitgewezen dat Rijkswaterstaat inderdaad geen behoefte heeft aan opname van de opgemelde vrijwaringszone in het bestemmingsplan. Hetgeen de brief van januari 2007 stelt aangaande de geluidsbelasting van de geprojecteerde locatie voor de nieuwe woning geldt echter nog steeds. Deze locatie heeft een dermate grote geluidsbelasting, dat het verlenen van een ontheffing (hogere waarde) niet aan de orde kan zijn. Daar komt nog bij dat een dergelijk besluit in ontwerp gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage zou moeten zijn gelegd. Hetgeen aanvrager voorstaat, brengt voorts diverse haken en ogen met zich met betrekking tot vigerend provinciaal beleid. Aan het verzoek kan gelet op het vorenstaande geen medewerking worden verleend.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdelen 2 en 3), deels ongegrond (onderdelen 1 en 4).
Zienswijze 23 (Vereniging Behoud Moerenburg):
1. Aangaande onze opmerking met betrekking tot de illegale activiteiten van Transportbedrijf Spierings aan de Moerenburgseweg ongenummerd (kadastraal bekend gemeente Tilburg sectie V nr 00218) en het standpunt van het college maken wij bezwaar tegen het legaliseren van het huidig gebruik. Standpunt college: In het thans vigerende plan Buitengebied Moerenburg vallen bedrijfsactiviteiten, die ten tijde van het onherroepelijk worden van dat plan (i.e. 21 februari 1986) reeds aan de orde waren, onder het overgangsrecht. Wij maken bezwaar omdat het huidige bestemmingsplan reeds ter visie lag sinds 6 februari 1984 en dit door de gemeenteraad op
3 september 1984 is vastgesteld. De verwerving heeft plaats gevonden op 27 augustus 1985. De koper kon o.i. redelijkerwijs weten welke bestemming op het perceel zou rusten ten tijde van de verwerving. Dat het huidige bestemmingsplan onherroepelijk is geworden op 21 februari 1986 achten wij geen steekhoudend argument en het overgangsrecht is hier derhalve ons inziens niet van toepassing. Mochten onze bezwaren ongegrond worden verklaard, dan achten wij het alleszins redelijk dat vooraf de maximale hoeveelheid kubieke meter grond wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. Wij achten een maximum van belang i.v.m. de maximale hoogte van de opslag en de landschappelijke impact die de hoogte van de opslag met zich meebrengt. In Biest-Houtakker heeft Transportbedrijf Spierings ook in het buitengebied een opslag en daar is een maximum van 7.500 m3 vastgesteld. Ook dient vooraf duidelijk te zijn dat alleen schone grond opgeslagen mag worden, voorzien van een schone grond verklaring. Tevens dient de bestemming beperkt te blijven tot de opslag van grond en niet voor containers, stenen en andere (afval)stoffen.
2. Wat betreft de plankaarten die door ons ingezien zijn merken wij op dat plankaart nr. 2, zoals die ter inzage ligt, niet overeenstemt met plankaart nr. 2, zoals wij die ontvingen bij het concept-ontwerpbestemmingsplan. Op hetweiland gelegen aan de Oisterwijksebaan ongenummerd, tegenover het café Zomerlust, staat in het definitieve ontwerp een schuilplaats voor dieren ingetekend met de letters sa-prs. Het is een illegaal bouwwerk van 11 m bij
3 m, wat ons inziens veel te groot is voor een redelijke schuilplaats voor een of twee paarden. Wij merken overigens op dat deze illegale schuur thans ook wordt gebruikt voor de opslag van voertuigen. Het achteraf legaliseren van dit bouwwerk, omdat het gelegen is in het overgangsgebied, achten wij niet juist.
3. Wat betreft de aangebrachte wijziging in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan aangaande de aanvankelijk uitsluiting van de functie bomenteelt, constateren wij tot onze spijt dat de uitbreiding van bomenteelt nu is toegestaan op diverse daarvoor in aanmerking komende locaties. Ons inziens komt de diversiteit van het huidige landschap door het eenzijdig gebruik voor bomenteelt ernstig in het gedrang. Moerenburg is door het Rijk aangewezen ais pilotgebied in het kader van het Deltaplan voor het Landschap Het Groene Woud. Doel hiervan is om de landschaps- en cultuurhistorische waarden te vergroten. Door de mogelijkheden voor boomteelt te verruimen worden deze inspanningen juist teniet gedaan. Boomteelt heeft immers een grote impact op landschapswaarden en is in strijd met de plannen in het kader van het Deltaplan voor het landschap. Wij verzoeken u de aangebrachte wijziging ongedaan te maken en te voorkomen dat boomteelt in Moerenburg kan uitbreiden.
4. Voorts Is de aanduiding "landschapswaarden" binnen agrarische bouwblokken komen te vervallen. Ook tegen deze wijziging maken wij bezwaar. Wij volgen hierin dezelfde redenering ais bovenstaand: in een pilotgebied In het kader van het Deltaplan voor het Landschap worden inspanningen verricht om de landschaps- en cultuurhistorische waarden te vergroten. Het lijkt ons derhalve strijdig als bestaande landschapselementen niet langer afdoende beschermd worden. Wij stellen voor om de bescherming van landschapselementen onverminderd te handhaven, en bij bouwblokwijzigingen te verlangen dat de te wijzigen bestemming landschapselementen naar bouwblok wordt gecompenseerd met de aanleg en veiligstelling van nieuwe landschapselementen direct aansluitend op het nieuwe bouwblok. De nieuw aan te leggen landschapselementen moeten zodanig zijn dat sprake is van een volwaardige kwantitatieve en kwalitatieve compensatie.
Standpunt gemeente:
1. Het feit dat het overgangsrecht van toepassing is, kan geen onderwerp van discussie zijn. E.e.a. is geregeld in artikel 28, tweede lid, van het thans vigerende bestemmingsplan Buitengebied Moerenburg. Het maximeren van de hoeveelheid aanwezig te hebben grond achten wij op dit moment niet wenselijk, daar ten eerste niet vast staat dat de desbetreffende gronden in het verleden niet zijn gebruikt voor het opslaan van meer dan de genoemde 7.500 m³ grond, welk gebruik eveneens onder het overgangsrecht zou vallen, en ten tweede omdat betrokkene door e.e.a. thans te maximeren geen mogelijkheid meer zou hebben tot het kenbaar maken van een zienswijze. Hetgeen betrokkene mag en niet mag met betrekking tot de kwaliteit van de grond, waaronder mede begrepen de mate van vervuiling, is geregeld in milieuregelgeving.
2. Deze paardenstal wordt op korte termijn verwijderd en derhalve op de plankaart doorgehaald.
3. In algemene zin kan niet worden gesteld dat de voorliggende ontwerpbestemmingsplan ruimte biedt voor het uitbreiden van bomenteelt, zoals in de zienswijze wordt opgemerkt. Integendeel, vergeleken met de thans vigerende situatie worden de mogelijkheden voor bomenteelt in het plangebied als geheel juist beperkt. Het is wel juist dat vergeleken met het concept-ontwerpbestemmingsplan het aantal gronden met de aanduiding ´bomenteelt uitgesloten´is verminderd (zulks naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de ZLTO; zie ook de beantwoording van die reactie, alsmede de beantwoording van de zienswijze van genoemde organisatie, de zienswijze met volgnummer 18). In het concept was namelijk op een te groot aantal gronden deze beperking gelegd. Vaststelling van de in het concept vastgelegde situatie zou afbreuk doen aan bestaande rechten van agrariërs en sommigen van hen het werken onmogelijk maken. Dat kan niet de bedoeling zijn van een nieuw, overwegend conserverend bestemmingsplan. Daar komt nog bij dat dit zou kunnen leiden tot toe te wijzen claims inzake tegemoetkoming in planschade. De voorliggende zienswijze spitst zich overigens toe op bomenteelt in het deelgebied Moerenburg; wij merken nog op dat juist in dit deelgebied de aanduiding ´bomenteelt uitgesloten´ grotendeels gehandhaafd blijft.
4. De aanduiding ´landschapswaarden´is van de agrarische bouwblokken verwijderd (zulks naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de ZLTO; zie ook de beantwoording van die reactie, alsmede de beantwoording van de zienswijze van genoemde organisatie). Dit is voor een groot gedeelte slechts een cosmetische operatie geweest, omdat ten aanzien van bomen blijft gelden dat voor het vellen of anderszins verwijderen in veel gevallen een kapvergunning nodig is. Daarnaast wijzen wij op de artikelen 34.4 en 40 van de planregels, die - voor zover het beeldbepalende en monumentale bomen betreft - een beschermingsregiem in het leven roepen. Belangrijker nog is ten derde dat in zeer veel gevallen, waarin sprake is van nieuw aan te leggen of in stand te houden landschapselementen c.q. erfbeplantingen binnen het bouwblok, overeenkomsten met betrokkenen zijn gesloten, waarin zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan en/of de instandhouding van de beplanting is geregeld. E.e.a. is daarmee civielrechtelijk geregeld en ook afdwingbaar. Voor toekomstige bouwblokwijzigingen (zowel vormveranderingen als vergrotingen) geldt ingevolge de planregels overigens, in overeenstemming met hetgeen in de onderhavige zienswijze gevraagd wordt, de eis van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente goed te keuren erfbeplantingsplan. Gewezen zij op bijvoorbeeld de onderdelen 3.6.1 en 3.6.2 van de regels.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 2), deels ongegrond (onderdelen 1, 3 en 4).
Zienswijze 24:
Indieners wijzen op aspecten van de gemeentelijke communicatie inzake Moerenburg, die naar hun mening niet goed verlopen. Voorts wordt een aantal inhoudelijke punten genoemd, waar indieners minder tevreden over zijn. Daarnaast wordt een aantal planologisch-juridisch minder relevante zaken aangeroerd, zoals het uitblijven van asfalteringswerkzaamheden in de Kommerstraat. Voornaamste klacht zit hem echter in alle publiciteit met betrekking tot de (mogelijke) komst van biologische stadsboerderij Ut Rooi Bietje, met zijn benodigde bebouwing, naar de Oisterwijksebaan 6-8 in Moerenburg. Een komst die voor november 2007 nooit besproken is. Hij kwam ineens uit de lucht vallen, zo leek het wel, aldus indieners. Volgens het vigerende bestemmingsplan en het provinciaal beleid (provinciale nota Buitengebied in Ontwikkeling) mag er helemaal geen 1500 m2 bebouwd worden op het aangewezen perceel in het buitengebied Moerenburg. Van die 1500 m2 wil Ut Rooi Bietje ook nog eens 500 m2 kas (liever zelfs 1000 m2) en een woonhuis bouwen. Kassen worden in heel Nederland, op een enkele regio na, in de buitengebieden bestreden (pleidooi minister Cramer, VROM). Op het aanliggende perceel, Oisterwijksebaan 6, staat een woonhuis te koop. De precedentwerking die uitgaat van het toestaan van bebouwing op de locatie Oisterwijksebaan 6 - 8 is enorm. Volgens handhaving mag er zelfs geen schuilstalletje van 2 x 4 m2 staan. Op Oisterwijksebaan 13 mag ondanks dat de eigenaar dit al 42 jaar probeert, niets gebouwd worden. Moerenburgseweg 2a staat te "verpauperen" omdat men hier geen woonbestemming op wil afgeven.
Standpunt gemeente:
In augustus 2009 heeft het gemeentebestuur de in de kerngroep zitting hebbende burgers gewezen op de periode voor het kenbaar maken van zienswijzen en in oktober 2009 is van gemeentewege inhoudelijk gereageerd op de onderhavige (in eerste instantie premature) zienswijze. Aangaande de communicatie-aspecten zij verwezen naar laatstgenoemde brief. In algemene zin herhalen wij op deze plaats dat niet in alle publicaties inzake Moerenburg evenveel aandacht kan zijn voor alle aspecten. Hiermee willen wij overigens niet uitsluiten dat wij in sommige publicaties zaken anders of wellicht beter hadden kunnen weergeven. Wij zijn echter wel van oordeel dat de communicatie over Moerenburg in algemene zin voldoende is geweest, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Voor zover de zienswijze zich richt op bepaalde concrete zaken, reageren wij hierbij als volgt. Wij bestrijden niet dat Moerenburg in nog steeds in overwegende mate agrarisch gebied is. Dat sluit een landschappelijke functie echter geenszins uit. De Kommerstraat is inmiddels voorzien van nieuw asfalt, zoals ook opgemerkt in de brief van oktober. Het voorliggende ontwerpbestemmingsplan schept daarnaast wel degelijk een bebouwingsmogelijkheid aan Oisterwijksebaan 13, een grote stap voorwaarts voor betrokkene. Moerenburgseweg 2a krijgt geen woonbestemming op basis van een rechterlijke uitspraak enerzijds en provinciaal beleid anderzijds (inhoudende dat geen nieuwe burgerwoningen aan het buitengebied worden toegevoegd op niet-vab-locaties). De relatie met de gestelde ´verpaupering´ zien wij overigens niet; ook een niet-woning kan immers goed worden onderhouden. Dat kleine schuilgelegenheden voor hobbydieren en bedrijfsmatig gehouden vee niet worden geduld, houdt eveneens grotendeels verband met provinciaal beleid (zie de vooroverlegreactie van de provincie en de beantwoording daarvan). De opstallen rondom Broekstraat 4 zijn verwijderd behoudens de oude gebinten van de Vlaamse schuur en de boerderij zelf. Inmiddels is de verkoop in volle gang. Dat ook aan gebieden met een natuurbestemming onderhoud moet worden gepleegd, zijn wij met u eens. Van gebied tot gebied zal de wijze waarop dit onderhoud plaats heeft echter verschillen. Ten aanzien van het Rooie Bietje kunnen we stellen dat deze sociaal-maatschappelijk instelling met de ecologisch tuinderij een grote waarde heeft voor Tilburg. Wij vinden daarbij dat een locatie in Moerenburg erg goed past bij Landschapspark Moerenburg. Temeer omdat Moerenburg de poort vormt tot het Nationaal Landschap Het Groene Woud. De relatie stad-land wordt hierdoor steviger neergezet. De beoogde locatie past in de vastgestelde Visie Landschapspark Moerenburg en is nader bekrachtigd in de vastgestelde Nota van Uitgangspunten ten behoeve van het bestemmingsplan. Hieraan is een uitgebreid locatie-onderzoek vooraf gegaan. In totaal zijn 14 locaties in meer of minder diepgaand opzicht bekeken (zie Locatie-onderzoek Ut Rooie Bietje uit 2007 en het vervolg daarop, eveneens uit 2007). Toen Oisterwijksebaan 6 te koop kwam te staan is ook die locatie nog tegen het licht gehouden. De thans geprojecteerde plek tussen Oisterwijksebaan 6 en 8 kwam als meest geschikte uit de bus. Daarnaast merken wij op dat op de beoogde locatie in het huidige bestemmingsplan een wijzigingbevoegdheid rust. Daardoor kan een nieuw agrarisch bouwblok aldaar reeds nu al worden gerealiseerd. Wij hebben echter gekozen om de ontwikkeling van Ut Rooie Bietje aan de Oisterwijksebaan op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan De Voorste Stroom. In elk geval moge duidelijk zijn dat het bouwblok niet zomaar uit de lucht komt vallen, maar voortvloeit uit enerzijds het vigerende plan Buitengebied Moerenburg en anderzijds een gedegen locatieonderzoek.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 25: Gaarne willen wij u onze zienswijze en bezwaren voorleggen naar aanleiding van het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan Buitengebied de Voorste Stroom. Wij zullen onze zienswijzen c.q. bezwaren hierover puntsgewijs behandelen, met verwijzing naar de bladzijden waar e.e.a. in het ontwerpbestemmingsplan staat omschreven. Wij zien een aantal gemiste kansen.
1. (blz. 23) In het huidige bestemmingsplan rust op onze locatie, Oisterwijksebaan 8, de bestemming "D"= "dierenhandel, het houden en fokken van dieren". In het nieuwe bestemmingsplan is deze bestemming verdwenen, zonder enig overleg. Wij willen deze bestemming minimaal handhaven.
2. (kaart 2 van 4 en blz. 275) Op de hoek Kommerstraat/Hoevense Kanaaldijk hebben wij een perceel in eigendom dat in het huidige bestemmingsplan agrarisch is. In het nieuwe bestemmingsplan staat hier "Wro-zone-wijzigingsgebied 4" op. Dat lijkt ons erg voorbarig. Wij willen deze grond gewoon agrarisch houden en blijven gebruiken.
3. (blz. 82) Om verrommeling van het gebied Moerenburg tegen te gaan lijkt het ons zeer ongewenst om nog meer wandel- en fietspaden aan te leggen. Je ziet nu langs alle fiets- en wandelroutes al overal rommel en hondenpoep liggen. Bij nog meer wandelpaden, zal dit zeker meer rommel geven. Er zijn nu ruim voldoende mogelijkheden voor lange, minder lange en korte wandelingen in Moerenburg aanwezig.
4. (kaart 2 van 4, AW-4) De percelen aan de Moerenburgseweg ten zuiden van de Korvelse Waterloop staan in het plan beschreven als natuur. Dat zal ten koste gaan van de visueel open doorkijk richting Koebrugseweg en ten koste van de oude knotwilgen. Dit is ongewenst. Het gaat hier om een heel mooi oud authentiek open stuk Moerenburg.
5. (blz 75. en 83) Om de parkeerproblemen bij Were Di op te lossen, zou het wenselijk zijn om één van de aanliggende percelen, bij verwerving door de gemeente, te bestemmen voor parkeren. Vooral omdat verhuizing van Were Di voorlopig nog niet van toepassing is, zoals valt te lezen in uw plan. Om het sportpark beter in te passen in de EHS en de natuur zou het mogelijk zijn om e.e.a. rondom groen aan te planten i.o.m. de club.
6. (blz. 22) Voor de veiligheid zou het wenselijk zijn om aan Moerenburgseweg 2- 2A een dubbele woonbestemming te geven. Of als de bestemming B&B daarvoor voldoende ruimte geeft is het nu goed geregeld in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan.
7. (blz. 64 5.2.b enz.) De precedentwerking van Ut Rooi Bietje vinden wij ontoelaatbaar. De Oisterwijksebaan 6 staat al enige tijd te koop. Op dit perceel is al enige bebouwing, woonhuis en opslag, aanwezig. Naar ons idee wordt het niet toegestaan (provinciaal beleid buitengebied) om in het buitengebied nieuw rood te maken als op een aanliggend perceel bestaand rood leeg staat. Op de beoogde locatie zit niet eens een bouwblok. Het is toch vreemd dat u dit er zomaar op kunt leggen, terwijl er 100 meter verderop niet gebouwd mag worden (Oisterwijksebaan 13). U spreekt op blz. 83 over beperkte bebouwingsmogelijkheden. O.i. is 1500 m2 niet beperkt.
8. (blz. 118) Waarom wordt er in de berekening voor de geluidsbelasting door Ut Rooi Bietje wel naar Oisterwijksebaan 6 en niet naar Oisterwijksebaan 8 gekeken? De zorgboerderij komt precies tussen deze twee percelen c.q. woningen in.
9. (blz. 81,83, 154) Op blz. 81 schrijft u dat er geen detailhandel bij voormalige bedrijfswoningen mag worden gedreven en op bIz. 83 schrijft u dat Ut Rooi Bietje dit wel mag. Weer een precedent. Waarom mogen de bestaande bewoners, gebruikers niet en een nieuwe gebruikers (onderdeel van de gemeente) wel detailhandel bedrijven?
10. (blz. 80) "De functieverandering mag niet leiden tot de aantasting van natuur- en landschapswaarden" schrijft u. De komst van Ut Rooi Bietje aan de Oisterwijksebaan tast natuurlijk de landschapswaarde, die er van oudsher is, aan. E.e.a. is erg tegenstrijdig.
11. (blz. 65) Er wordt gesproken over lintbebouwing aan de Oisterwijksebaan. Daarvan is nu nog geen sprake. De lintbebouwing gaat pas ontstaan als u toestaat dat Ut Rooi Bietje over een lengte van ca. 70 m gaat bouwen, evenwijdig aan de Oisterwijksebaan. Hierdoor verdwijnt de huidige visueel halfopen structuur aan de Oisterwijksebaan, Moerenburgseweg en vanaf de Korvelse Waterloop volledig.
12. (bIz. 39 en 82) Kassenbouw moet volgens het ministerie van VROM alleen mogelijk zijn in daarvoor aangewezen geconcentreerde Vestigingsgebieden (zie MER Meijerij, nota glastuinbouw, provinciale beleidsnota, bIz 39). Ook hier is weer precedentwerking van Ut Rooi Bietje (bIz. 82). Zij willen nu 500 m2 kas, maar liever nog 1000 m2 kas. Dat is dus ongewenst, zo niet ontoelaatbaar. Temeer, omdat in het ontwerpbestemmingsplan nieuwvestiging van kassenbedrijven wordt uitgesloten.
13. Moerenburg is een visueel OPEN gebied, zo wordt regelmatig beschreven in het ontwerpbestemmingsplan. Aan de Broekstraat moeten voerkuilen verlegd worden (achter de stallen) om de doorkijk groter te maken. Het is dan ook vreemd dat Ut Rooi Bietje over de volle breedte van het perceel tussen Oisterwijksebaan 6 en 8 mag bouwen. Ook al is het dan veel glas, de doorkijk zal volledig verloren gaan, zoals het nieuwe plan nu wordt gepresenteerd, totaal 1500 m2, excl. de te verwachten plastic tunnels.
14. In verband met de landschapsvervuiling zouden wij in het bestemmingsplan graag zien opgenomen dat "plastic" tunnels slechts in zeer beperkte mate gebruikt mogen worden. Met name op de huidige locatie van Ut Rooi Bietje staan semi permanent van die "lelijke" plastic tunnels. Dat is echte aantasting van het landschap (zie bijlage 1 foto's huidige situatie Oisterwijksebaan en huidige situatie Ut Rooi Bietje).
15. (blz. 82-7) We mogen toch hopen dat "de verbetering van de arbeidsomstandigheden door gewassen verhoogd te telen" niet van toepassing is op Ut Rooi Bietje. Het wordt echt afschuwelijk als er ook nog lange rijen hoge bakken in het open veld komen te staan.
16. Vele ha. natuurontwikkeling is mooi als dit niet gaat gebeuren op de manier zoals ten zuiden van de Meierijbaan. Want daar is sprake van verwildering. Ook natuur vraagt om onderhoud. Graag zien wij hiervoor dan ook een omschrijving in het bestemmingsplan. "Natuur ten behoeve van extensieve begrazing". Of iets dergelijks.
17. (blz. 83) De parkeerproblemen bij Longa zouden kunnen worden opgelost door een deel van de grond aan de Spoordijk, die bestemd wordt voor sport, tijdelijk te bestemmen voor parkeren en een ontsluiting te creëren.
18. (blz. 76) Wederom wordt aangegeven dat de vervuilde kavels ten zuiden van de Voorste Stroom worden gesaneerd. Dit wordt al jaren beloofd en is volgens ons ook een plicht van de gemeente, die niet hoeft te wachten c.q. te blijven liggen op dit nieuwe bestemmingsplan. De gemeente is hier gewoon al jaren in gebreke.
19. (blz. 79) Het is erg voorbarig om uit te gaan van slechts twee melkveebedrijven. Er zijn er in ieder geval nu nog drie actief.
20. (blz. 79) Wij zijn voor goed bermbeheer. Met name voor de verkeersveiligheid is het nodig om tijdig te maaien en gaten te vullen. Tevens lijden de aanliggende akkers ernstig onder de verwildering van de bermen. Met name de woekering van riet, bramen, brandnetels, Jacobskruiskruid en distels is verschrikkelijk slecht voor de weilanden en akkers. Onvoldoende onderhoud is ook gevaarlijk voor wandelaars (kinderen) en fietsers.
21. (blz. 81) Bij gebruik voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, omschrijft u dat de oppervlakte van de bijgebouwen slechts 75 m2 mogen bedragen. Dat is niet haalbaar, maar zou ook de uitstraling tekort doen die de bijgebouwen hebben in dit gebied.
22. (blz. 84) U schrijft dat de voormalige RWZI een startpunt voor recreatieve wandel- en fietsroutes wordt en horecavoorzieningen krijgt. Dit schrijft u ook bij Ut Rooi Bietje op bIz 83. Beetje dubbel op slechts enkele honderden meters van elkaar, waar ook café Zomerlust nog tussenzit. Er is steeds sprake geweest van extensieve recreatie, maar als er zoveel horecavoorzieningen in de ontvangstzone worden gemaakt zullen deze echter toch ook minstens kostendekkend moeten worden, dus publiek aan moeten trekken. Wij zouden voor de voormalige RWZI graag een educatieve functie zien.
23. (blz. 85) Aansluitend op het vorige punt, lezen we dat ook op Broekstraat 4 nog sprake kan zijn van ondergeschikte horeca- en detailhandelactiviteiten. En dat alles in een "stiltegebied". Manege Hooijen mag geen wedstrijdmanege worden omdat dat teveel druk op het gebied zou leggen. Onbegrijpelijk ais je alle horeca- en detailhandelmogelijkheden in dit ontwerpbestemmingsplan ziet ter plaatse van "gemeentelijk aangestuurde projecten".
24. (blz. 84) Wij zijn tegen de komst van de helofytenfilter, 2e fase, omdat daardoor ons perceel, het weiland aan de Kommerstraat/Hoevense Kanaaldijk onbruikbaar zal worden voor onze paarden ivm al het ongedierte. Met name zullen de vele muggen en dazen vreselijk zijn voor deze dieren. Ook met de stank zijn we niet blij.
25. (blz. 225 15.2.4.a en b) Het lijkt ons ongewenst om op de volkstuinen een bebouwing van 50 m2 toe te staan met een hoogte van 3 tot 4,5 m. De ontvangst aan de Oisterwijksebaan is al zo rommelig bij het volkstuinencomplex.
26. (bIz. 224 en 247) Met betrekking tot B&B zit er een tegenstrijdigheid in het bestemmingsplan. Op blz. 224 wordt voor 5 eenheden met een max. vloeropp. van 200 m2 gesproken, op bIz. 247 wordt dit max. 260 m2. Wat het wordt maakt ons niet uit, maar e.e.a. spreekt elkaar tegen.
27. (blz. 249 24.2.5.d.2) De max. maat voor de rijbak 800 m2 is onvoldoende. Een minimale dressuurring is 20 x 40 m2, een omheining staat buiten de hoefslag en is dus minimaal 22 x 42 m2 = minimaal 924 m2.
Standpunt gemeente:
1. Uit onze milieu- en overige informatie blijkt dat de dierenhandel en het kennel in kwestie niet meer aanwezig zijn. Zowel feitelijk als anderszins. De milieuvergunning is al sinds enkele jaren niet meer aanwezig voor een dierenhandel/-kennel ter plaatse en verder zijn ook geen andere milieuvergunningen c.q. meldingen bekend ten aanzien van dit perceel.
2. De wijzigingsbevoegdheid is op het desbetreffende perceel gelegd met het oog op de ontwikkeling van het helofytenfilter (tweede fase). Blijkens de vooroverlegreactie van het waterschap bestaat daar nog steeds behoefte aan. In de praktijk wordt overigens pas van de wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt wanneer de gemeente de benodigde gronden heeft verworven. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om zodra het moment van handelen daar is, direct naar een relatief lichte procedure te kunnen grijpen (wijzigingsplan), in plaats van een reguliere planherziening.
3. Verwezen zij naar de plantoelichting, de Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom en de Visie Landschapspark Moerenburg. De gemeente heeft nu eenmaal (gemotiveerd) gekozen voor verbetering van de toeristisch-recreatieve infrastructuur in Moerenburg. Dat indiener zich daar niet mee kan verenigen, betreuren wij, maar doet daar niet aan af. Waarmee overigens niet gezegd is dat een wildgroei van fiets- en wandelpaden aan de orde zal zijn.
4. Hetgeen indiener veronderstelt, is feitelijk onjuist. Deze gronden hebben een agrarische bestemming gekregen (zij het met waarden). Begrazing is hier niet per definitie uitgesloten. Evenmin hoeft deze bestemming ten koste te gaan van doorkijk en knotwilgen.
5. Zie de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 13.
6. Wij zien de relatie met veiligheid niet. Moerenburgseweg 2a krijgt geen woonbestemming op basis van een rechterlijke uitspraak enerzijds en provinciaal beleid anderzijds (inhoudende dat geen nieuwe burgerwoningen aan het buitengebied worden toegevoegd op niet-vab-locaties).
7. Ten aanzien van het Rooie Bietje kunnen we stellen dat deze sociaal-maatschappelijk instelling met de ecologisch tuinderij een grote waarde heeft voor Tilburg. Wij vinden daarbij dat een locatie in Moerenburg erg goed past Moerenburg. Temeer omdat Moerenburg de poort vormt tot het Nationaal Landschap Het Groene Woud. De relatie stad-land wordt hierdoor steviger neergezet. De beoogde locatie past in de vastgestelde visie Moerenburg en is nader bekrachtigd in de vastgestelde Nota van Uitgangspunten. Hieraan is een uitgebreid locatie-onderzoek vooraf gegaan. In totaal zijn 14 locaties in meer of minder diepgaand opzicht bekeken (zie Locatie-onderzoek Ut Rooie Bietje uit 2007 en het vervolg daarop, eveneens uit 2007). Toen Oisterwijksebaan 6 te koop kwam te staan is ook die locatie nog tegen het licht gehouden. De thans geprojecteerde plek tussen Oisterwijksebaan 6 en 8 kwam als meest geschikte uit de bus. Daarnaast merken wij op dat op de beoogde locatie in het huidige bestemmingsplan een wijzigingbevoegdheid rust. Daardoor kan een nieuw agrarisch bouwblok aldaar reeds nu al worden gerealiseerd. Wij hebben echter gekozen om de ontwikkeling van Ut Rooie Bietje aan de Oisterwijksebaan op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan De Voorste Stroom. In elk geval moge duidelijk zijn dat het bouwblok niet zomaar uit de lucht komt vallen, maar voortvloeit uit enerzijds het vigerende plan Buitengebied Moerenburg en anderzijds een gedegen locatieonderzoek. Terzijde merken wij nog op dat aan Oisterwijksebaan 13 wel degelijk bouwmogelijkheden zijn gerealiseerd in dit ontwerpbestemmingsplan.
8. De toelichting zal worden aangevuld met een stuk tekst inzake de geluidsbelasting vanwege Ut Rooie Bietje in relatie tot Oisterwijksebaan 8.
9. Op bladzijde 81 gaat het om detailhandel op een vab-locatie, bij een burgerwoning dus. Het Bietje heeft, evenals elk ander agrarisch bedrijf (dat is dus iets anders dan een woonbestemming) de mogelijkheid op beperkte schaal te doen aan productiegebonden detailhandel.
10. Op bladzijde 80 gaat het over agrarische bedrijfsbeëindiging in relatie tot een vervolgfunctie. Dat heeft, zie ook hierboven, niets te maken met de vestiging van een agrarisch bouwblok op een plaats, die daarvoor in 1983 reeds was voorzien.
11. Naar de gangbare definitie is er langs de Oisterwijksebaan, Broekstraat en Zandstraat wel degelijk sprake van lintbebouwing. Volgens die definitie is een bebouwingslint immers een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een of meerdere wegen in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedgerelateerde functies (zie bijvoorbeeld Nota Buitengebied in ontwikkeling van de provincie uit 2004, p. 13).
12. We hebben het hier over een zeer beperkte mogelijkheid voor kassenbouw bij een biologische stadsboerderij. Het Bietje mag 500 m² benutten voor kassen. Het gaat hier niet om de vestiging van een glastuinbouwbedrijf in de gangbare zin des woords. In de GHS zijn geen teeltondersteunende kassen toegestaan. In de AHS-landbouw en de AHS-landschap is tot 5.000 m² teeltondersteunende kas toegestaan (zie p. 5 van de provinciale Beleidsnota Teeltondersteunende Voorzieningen uit 2007).
13. Wij herhalen dat ter plaatse van de Oisterwijksebaan tussen 6 en 8 reeds in het thans vigerende plan door een wijzigingsbevoegdheid een agrarisch bouwblok was voorzien. De openheid van Moerenburg erkennen en ondersteunen wij, zo moge uit bijvoorbeeld de plantoelichting duidelijk blijken. Moerenburg is inderdaad een open gebied, het bestemmingsplan als geheel zet sterk in op behoud van die openheid. De lintbebouwing aan de Oisterwijksebaan, de Broekstraat en de Zandstraat is daarentegen niet voor niets aangewezen als bebouwingsconcentratie.
14 . Wat betreft teeltondersteunende voorzieningen wordt het Bietje behandeld als elk ander bedrijf. Het Bietje mag 500 m² benutten voor kassen. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen worden beschouwd als gewone kassen (vgl. p. 5 van de provinciale Beleidsnota Teeltondersteunende Voorzieningen uit 2007). Het antwoord op de vraag of een tunnelkas ´mooier´ of ´minder mooi´ is dan een gewone kas, is naar ons oordeel subjectief. Wij willen daar niet in treden, dit staat ter beoordeling van de degene die verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering ter plaatse.
15. Voor zover de planregels het mogelijk maken, kan het Bietje, als elk ander agrarisch bedrijf binnen het plangebied, gebruik maken van teeltondersteunende voorzieningen. Wij maken ook wat dit betreft geen onderscheid tussen de stadsboerderij en andere agrarische bedrijven.
16. De bestemming ´Natuur´ sluit extensieve begrazing niet uit.
17. De bestemming ´Sport´maakt bijbehorende en ondergeschikte parkeer- , stallings- en verkeersvoorzieningen reeds mogelijk. Hiervoor is geen permanente of tijdelijke andere bestemming nodig.
18. Slechts voor zover de gemeente langdurig eigenaar is van te saneren gronden zou kunnen worden gesteld dat e.e.a. eerder had moeten gebeuren. Hoe dan ook zal de sanering spoedig ter hand worden genomen.
19. Dat betwisten wij niet. Hier wordt slechts herhaald wat in de Visie genoemd wordt als doelstelling.
20. Ook wij onderschrijven het nut van goed bermbeheer.
21. Dit vloeit voort uit provinciaal beleid, gericht op ontstening van het buitengebied. Bij een burgerwoning hoort een maximum van 75 m² aan bijgebouwen, zo luidt het uitgangspunt. Dit provinciale beleid is niet-onderhandelbaar. Slechts in geval van een acceptabele vervolgfunctie, de aanwezigheid van karakteristieke, cultuurhistorisch waardevolle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing of sloop van voormalige bedrijfsbebouwing, wordt onder omstandigheden afgeweken van dit uitgangspunt (en slechts tot een bepaalde grens, afhankelijk van de situatie). Het komt ons overigens enigszins vreemd voor om - omwille van het landschap - enerzijds te protesteren tegen teeltondersteunende voorzieningen bij functionerende agrarische bedrijven (onderdelen 10 tot en met 15 van deze zienswijze), maar anderzijds en tegelijkertijd te pleiten voor het in stand laten van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen bij niet meer functionerende bedrijven.
22. Educatie op het voormalige RWZI-terrein is niet uitgesloten. Wat betreft de horeca-aspecten merken wij op dat drie (mogelijke) horecapunten op relatief korte afstand van elkaar in een Landschapspark met naar verwachting een toenemende instroom van recreanten en toeristen niet per se een overdaad vormen. Bovendien gaat het bij twee van de drie punten om ondergeschikte horeca-activiteiten.
23. Zoals gezegd kan bij elk agrarisch bedrijf sprake zijn van productiegebonden detailhandel. Daarnaast kan bij elke woonbestemming sprake zijn van een ´beroep-aan-huis´met ondergeschikte detailhandelsactiviteiten. Dit heeft niets met gemeentelijke bemoeienis te maken en evenmin iets met de manege aan de Broekstraat.
24. Aan het helofytenfilter, tweede fase, bestaat nog steeds behoefte, zo heeft het waterschap aangegeven. Nut en noodzaak staan voor de gemeente vooralsnog niet ter discussie. Wel zal e.e.a. zo zorgvuldig mogelijk worden ingepast. Niet uit te sluiten valt dat e.e.a. zal leiden tot te honoreren verzoeken om tegemoetkoming in planschade.
25. Bij de bouwregeling voor volkstuinen is aansluiting gezocht bij regelingen voor volkstuinen elders in de stad. De in het plan opgenomen maten zijn beoordeeld als redelijk voor volkstuincomplexen op om het even welke locatie in de gemeente. De volkstuinders hebben belang bij enige gezamenlijke (berg)ruimte. Ook aan dit belang komt gewicht toe. Het resultaat is de onderhavige bebouwingsregeling.
26. Bij de bestemming ´Recreatie´en de bestemming ´Agrarisch-Agrarisch Bedrijf´ is 200 veranderd in 260.
27. Deze opmerking is juist. In de regels inzake rijbakken voor paarden wordt thans duidelijk gemaakt dat het wat betreft de maximale oppervlakte gaat om de inwendige maatvoering. Buitenwerks komt de maatvoering ingevolge de door de gemeente gevolgde VNG-brochure Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening op 21,2 x 41,2 m.
Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdelen 8, 18 ged., 26 en 27), deels ongegrond (overige onderdelen).
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Register Van Bedrijven Binnen Het Plangebied
Bijlage 2 Register van bedrijven binnen het plangebied
Bijlage 3 Zonering Monumentale En Beeldbepalende Bomen
Bijlage 3 Zonering monumentale en beeldbepalende bomen
Bijlage 1 Cultuurhistorie En Archeologie
Bijlage 1 cultuurhistorie en archeologie
Bijlage 2 Rapport Bodemonderzoek
Bijlage 2 rapport bodemonderzoek
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek Drie Gebieden Moerenburg
Bijlage 3 ecologisch onderzoek drie gebieden Moerenburg