Transvaalplein e.o. 2008, 1e herziening (Zeeheldenbuurt)
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 14-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008, 1e herziening van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2008033-.
1.3 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 beeldbepalende boom
Boom met een hoofdwaarde volgens de Boomwaardezoneringskaart.
1.12 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.13 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.17 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 bouwhoogte
Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.20 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.26 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak, die elkaar snijden op de goothoogte.
1.27 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.29 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten, alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.30 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal 2) wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 goothoogte
De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
1.32 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.33 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.34 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.35 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.36 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.37 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.38 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.39 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak, dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.40 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve, niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.41 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.42 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.43 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.44 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.45 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.
1.46 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.47 perceel
Zie: ´bouwperceel´.
1.48 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.
1.49 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.50 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.51 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.52 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.53 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf of openbaar gebied.
1.54 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.55 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.56 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.57 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Wonen - Gestapeld
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergrondse bouwwerken
7.2 Hoofdtoegang woningen
7.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
7.4 Ruimte tussen bouwwerken
7.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
7.6 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de afwijkingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de afwijkingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig 4.1.1 en 4.1.2 een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
9.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
10.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
10.3 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening binnen het bestemmingsvlak ´Wonen´, met dien verstande dat:
- a. uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de categorieën 1 of 2 van de bijgevoegde bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. de omvang van de functie ten hoogste 200 m2 bruto vloeroppervlak mag bedragen;
- c. geen sprake mag zijn van activiteiten die worden verricht in de nachtperiode (van 22:00 uur tot 07:00 uur);
- d. geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;
- e. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- f. geen sprake mag zijn van buitenopslag;
- g. geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 11 Algemene Regels Inzake Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- b. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- c. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- d. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
Artikel 12 Algemene Regels Inzake Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerken Zijnde, Of Van Werkzaamheden
12.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen
12.2 Uitzonderingen
Het in 12.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
- a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen;
- b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008, 1e herziening´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008, 1e herzieningbevindt zich binnen het gebied van het op 8 december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde beheerbestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008 en is in Tilburg, althans ten gemeentehuize, bekend onder de naam Zeeheldenbuurt Midden. Het bestemmingsplan vloeit voort uit de in 2001 door de gemeenteraad vastgestelde Herstructureringsvisie Uitvinders-/Zeeheldenbuurt, waarbij voor drie deellocaties in het desbetreffende gebied een herstructureringsopgave is geformuleerd. Het gaat daarbij om de Uitvindersbuurt (eerste fase van de herstructurering), de Zeeheldenbuurt West (tweede fase) en de Zeeheldenbuurt Midden (derde fase). Omdat de herstructurering te kwalificeren is als een ontwikkeling, die het strikt conserverende karakter van een beheerbestemmingsplan te boven gaat, is besloten voor de Zeeheldenbuurt Midden een separaat (postzegel)bestemmingsplan op te stellen en dit na het beheerbestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008 in procedure te brengen. De ten tijde van het in procedure brengen van het bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008 zo goed als afgeronde eerste en tweede fase van de herstructurering zijn wel in dat beheerplan meegenomen, in die zin dat de ten aanzien van die beide fases genomen planologische maatregelen zijn "geabsorbeerd" door het beheerbestemmingsplan.
1.2 Planologisch-juridische Inkadering Van De Herstructurering (3e Fase)
Dit bestemmingsplan betreft de planologisch-juridische inkadering van de derde fase van de herstructurering van de Uitvinders-/Zeeheldenbuurt. Het is strikt genomen geen beheerbestemmingsplan, omdat sprake is van herstructurering, hetgeen bijvoorbeeld gepaard gaat met het slopen van (een deel van de) bestaande woningen. De herstructurering is te kwalificeren als een ruimtelijke ontwikkeling. Toch heeft het plan iets weg van een beheerbestemmingsplan; het gaat immers om een gebied met een reeds bestaande woonfunctie, die in dit bestemmingsplan gehandhaafd blijft. Van functieverandering is in die zin geen sprake. De ruimtelijke structuur van het gebied in kwestie verandert wel. Om tot een goede beheersituatie te komen, is een nieuw bestemmingsplan derhalve noodzakelijk. Een regeling die past bij het huidige ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Tilburg voor zowel het ruimtelijke als het functionele beheer van het gebied.
Ten aanzien van de herstructurering is in de maand december van het jaar 2002 een ruimtelijke onderbouwing vastgesteld ten behoeve van een te verlenen vrijstelling op grond van de inmiddels vervallen Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Deze ruimtelijke onderbouwing is in de maand juni van het jaar 2003 nog eens gewijzigd. Eind 2007 heeft de Tilburgse Woonstichting (Tiwos) aangegeven dat het oorspronkelijke plan (met een hoge dichtheid appartementen) niet aansloot op de actuele marktvraag en dat er mogelijkheden waren om een plan met meer eengezinswoningen te ontwikkelen. Deze waarneming strookte met gemeentelijke informatie dienaangaande (zie hiervoor onderdeel 3.2.2 van de toelichting). In 2009 is besloten de appartementencomponent in het plan volledig los te laten. In de oude, feitelijke situatie bevonden zich in het gebied 80 eengezinswoningen en een klein aantal studio´s of kleine appartementen. Terwijl oorspronkelijk in het kader van de herstructurering 18 eengezinswoningen en 61 appartementen werden beoogd, ziet het voorliggende plan thans louter op het (door Tiwos) realiseren van 62 eengezinswoningen, waarvan 8 huurwoningen en 54 koopwoningen. 18 van de 54 koopwoningen zijn reeds bestaande woningen, die worden gerenoveerd, de overige koopwoningen en de huurwoningen betreffen nieuwbouw (na sloop). De 44 nieuwe eengezinswoningen in dit plan (8 sociale huur, 36 koop) behoren tot de goedkope prijsklasse. Naast de ´Tiwos-woningen´ wordt een beperkt aantal woningen van particulieren ingepast in het plan.
De aanpassing van de plannen sluit aan op het gemeentelijk beleid inzake appartmentenbouw. Consequentie is dat de eerder vastgestelde ruimtelijke onderbouwing niet meer voldoet, en daardoor is het noodzakelijk te komen tot het onderhavige bestemmingsplan.
1.3 Het Plangebied
Het plangebied vormt een enclave binnen het gebied, dat begrepen is in het beheerbestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008, waarvan het plangebied zich bevindt binnen het ringbanenstelsel ten zuiden van de binnenstad.
Figuur 1: ligging plangebied bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008 binnen Tilburg
Binnen het gebied van het bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008 vindt men het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Zeeheldenbuurt Midden ten zuiden van het Stadspark.
Figuur 2: ligging plangebied binnen gebied bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008
De begrenzing van het plangebied is als volgt:
- in het noorden door een gedeelte van de Van Speijkstraat;
- in het oosten door een gedeelte van de Den Haenstraat;
- in het zuiden door een gedeelte van de Veestraat;
- in het westen door een gedeelte van de De Ruijterstraat.
1.4 Voorgaande Plannen
Binnen het plangebied vervangt dit plan het (beheer)bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008, dat op 8 december 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld, vervolgens op 18 december 2008 is gepubliceerd in de Staatscourant en de Tilburgse Koerier en ten slotte op 30 januari 2009 in werking is getreden.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
De verkaveling in de woonbuurten binnen het gebied van het 'moederplan' Transvaalplein e.o. 2008is grotendeels rechtlijnig en rechthoekig, waarbij de woningen en gebouwen aan de straatzijde zijn gelegen. Zo ook in de onderhavige Zeeheldenbuurt Midden, zowel in de oorspronkelijke, bestaande situatie als na de herstructurering. De kavels zijn vrij diep en de lengte is lang ten opzichte van de breedte. De bebouwing is gelegen aan de straatzijde, wat er in resulteert dat de meeste bewoners geen voortuin hebben. De toegang aan de andere kant van de verkaveling (tuinzijde) wordt ontsloten door parkeerplaatsen en pleinachtige structuren. Een reden voor de verdichte verkaveling is dat de wijken binnen de ringbanen intensiever bebouwd zijn. De verkaveling is niet specifiek zongericht, maar is gelegen naar het stratenpatroon. Alle openbare ruimtes worden heringericht, met een luxere materialisering en met als belangrijkste wijziging dat de meeste auto´s naar de binnenterreinen van de bouwblokken worden verwezen.
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied betreft een te herstructureren woongebied, bestaande uit een tweetal woonblokken. In de oude situatie waren er 80 eengezinswoningen en een klein aantal studio´s of kleine appartementen. Dat worden nu 62 eengezinswoningen. De meest relevante veranderingen ten opzichte van het beheerbestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008 zijn deze vermindering van het aantal woningen, het veranderen van hoofdbebouwingsvlakken en het invoegen van een (onbebouwd) achtererf, teneinde auto´s op deze terreinen toe te kunnen laten.
2.3 Technische Infrastructuur
In de nabijheid van het plangebied is sprake van enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen. Zie hiervoor het onderstaande kaartje. De daarop weergegeven plangrens komt overeen met de begrenzing van het moederplan Transvaalplein e.o. 2008.Binnen het plangebied zelf (het geel weergegeven gebied) bevinden zich echter geen kabels of leidingen van grote betekenis.
Figuur 3: technische infrastructuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtsreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf(‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte
Elke overheidslaag moet dus zijn of haar belangen vooraf benoemen en zorg dragen voor de realisatie en/of borging daarvan. Besloten is dat de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, geborgd worden door een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Deze AMvB Ruimtekomt in twee rondes tot stand. De eerste tranche bevat, zoals aangekondigd in de Realisatieparagraaf, een beleidsneutrale omzetting van bestaand beleid. Deze kaders zijn afkomstig uit de PKB’en Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. De tweede tranche van de AMvB heeft betrekking op nieuw beleid.
3.3 Provincie
3.3.1 (Interim)Structuurvisie
Ook op provinciaal niveau moest door de inwerkingtreding van de Wro gezorgd worden voor een structuurvisie. Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Noord-Brabant in 2008 de Interimstructuurvisie 'Brabant in ontwikkeling' opgesteld. Hierin zijn de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant benoemd en op hoofdlijnen in beleid uitgewerkt. De Interimstructuurvisie bevat in hoofdzaak bestaand ruimtelijk beleid, zoals opgenomen in het streekplan 'Brabant in Balans' van 2002. In de Interimstructuurvisie is één overkoepelend hoofdbelang genoemd en dat is thematisch uitgewerkt in deelbelangen en doelen. Het hoofdbelang is zorgvuldig ruimtegebruik. Om dit te bereiken wordt in het ruimtelijk beleid de nadruk gelegd op de volgende vijf aspecten:
1. Lagenbenadering: het afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie, in aansluiting op de kwaliteiten van de infrastructuur;
2. Zuinig ruimtegebruik: afremmen van de groei en spreiding van het stedelijk ruimtebeslag;
3. Concentratie van verstedelijking: het leeuwendeel van de woningenbouw en de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur moet plaatsvinden in de vijf stedelijke regio's (waaronder de stedelijke regio Breda-Tilburg) om zo het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan;
4. Zonering van het buitengebied: het buitengebied moet in hoofdzaak bestemd blijven voor landbouw, natuur en recreatie;
5. Grensoverschrijdend denken en handelen: regionale, intergemeentelijke afstemming van ruimtelijke vraagstukken.
De Interimstructuurvisie wordt in 2010 vervangen door een nieuwe, integrale provinciale Structuurvisie. De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
3.3.2 Verordening Ruimte
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte. Evenals de AMvB Ruimte komt de provinciale verordening in twee fases tot stand. De eerste fase is op 1 juni 2010 in werking getreden.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld in december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen.
Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van DE Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens wordt een Structuurvisie Zuidwest 2020 opgesteld.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
De Welstandsnota heeft een duidelijke relatie met de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de Welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste gebieden, waaronder het onderhavige plangebied, kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de Welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende bouwwerken.
Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9 m hoogte en 12 m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Inleiding
Naar aanleiding van de herziening van het beheerbestemmingsplan Transvaalplein 2008 is door Fontys-BILAN in 2005/2006 een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Van De Boog tot De Keel. Tilburg, beheerbestemmingsplan Korvel-Oerle. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2006/165). Dit onderzoek is deel van een reeks onderzoeken in het kader van de globale herziening van de beheerbestemmingsplannen van de gemeente. Het plangebied Zeeheldenbuurt Midden (Transvaalplein e.o. 2008, 1e herziening) maakt deel uit van het plangebied Transvaalplein e.o. 2008 en derhalve kunnen de cultuurhistorische gegevens van dit laatste plangebied overgenomen worden voor Zeeheldenbuurt Midden. In de volgende paragraaf wordt volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het desbetreffende rapport van BILAN.
Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:
- Historische geografie en ontwikkeling;
- Archeologie;
- Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden);
- Richtlijnen en voorwaarden.
Naar hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.
Beleidskader:
- Monumentenwet 1988;
- Gemeentelijke monumentenverordening;
- Gemeentelijk monumentenbeleid en interim archeologiebeleid;
- Monumentenlijst Tilburg.
Bronnen:
- H. van Dijk et al. Van De Boog tot De Keel. Tilburg, beheerbestemmingsplan Korvel-Oerle. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2006/165.
- Cultuurhistorische Inventarisatie Noord-Brabant / M.I.P., gemeente Tilburg, opgesteld door de provincie Noord-Brabant, oktober 1995.
- Architectuur en stedenbouw 1940-1965, gemeente Tilburg, STOA 2005.
- Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006.
4.3.2 Historische geografie en ontwikkeling
Het plangebied maakt deel uit van een breed oost-west gericht plateau ingeklemd tussen het beekdal van de Korvelse Waterloop in het noorden en de Oerlese Waterloop in het zuiden. Langs de oostgrens van het gebied lag een smalle rug, de Heelberch, waarover de huidige Broekhovenseweg loopt. Ten zuiden van het plangebied lag het gehucht Oerle, dat een knooppunt van wegen en paden vormde, waaronder de huidige Oerleseweg.
Het gebied rond Oerle maakte deel uit van een groot akkercomplex, dat bekend stond als de Broechoven Acker. Het beekdal van de Korvelse Waterloop was in gebruik als weidegrond. Delen van de omgeving van het plangebied bestonden tot de zeventiende/ achttiende eeuw nog uit heide en waren in gebruik als gemeijnt.
Hoewel grote delen van Tilburg in de negentiende eeuw snel veranderden van een agrarische in een stedelijk-industriële nederzetting, voltrok dit proces zich in de omgeving van het plangebied veel langzamer. In eerste instantie verdichtte de bebouwing zich langs de bestaande bebouwingslinten en vond alleen ten noorden van Oerle invulling van de open gebieden plaats. Pas in de loop van de jaren twintig van de twintigste eeuw werd het gebied ten westen van het plangebied volgebouwd. Na de tweede Wereldoorlog werden de nog open plekken in de omgeving van het plangebied bebouwd, onder andere langs de ringbaan Zuid.
4.3.3 Archeologie
4.3.4 Cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een 'stad in balans' , een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de gemeente in de WoonVisie ingedeeld in vijf woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De Zeeheldenbuurt Midden is te kwalificeren als een Stedelijk-buiten-centrum-woonmilieu. Van toepassing is de WoonVisie voor Oud-Zuid. Voor het onderhavige plangebied geeft deze aan vooral in te steken op versterking van het huidige woonmilieu. Het gaat hierbij zowel om een kwaliteitsslag binnen de woningvoorraad, als om een verbetering van de inrichting en beheer van het openbaar gebied. Ten aanzien van de woningvoorraad geeft de WoonVisie voor Oud-Zuid aan het aandeel in de koopsector te willen vergroten, bijvoorbeeld door sloop en vervangende nieuwbouw.
De onderhavige herstructurering past bij uitstek binnen het opgemelde beleid, zowel wat betreft de sloop en vervangende nieuwbouw van woningen, als wat betreft de verhouding tussen de aantallen geprojecteerde huur- en koopwoningen.
4.4.2 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Tilburg voert iedere vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2008, waaruit blijkt dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht is. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, dan blijken de tekorten zich vooral voor te doen in de koopsector. Het gaat dan om een tekort aan (dure) vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap-woningen, (goedkope) rijtjeshuizen en (middeldure) flats/appartementen met lift. In de huursector is behoefte aan meer flats/appartementen met lift en bestaat vooral een tekort aan goedkope rijtjeswoningen.
Woningbehoefte voor Oud-Zuid
Uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (Gemeente Tilburg, 2008) is gebleken dat Oud-Zuid, waar het plangebied deel van uitmaakt, veel eenpersoonshuishoudens tot 55 jaar en 18-35 jarigen kent. Het gemiddeld besteedbare huishoudinkomen is wat lager dan gemiddeld. De wijk telt vrij veel rijtjeshuizen en meergezinswoningen, die een relatief lage huur- of een lage koopprijs hebben. In de wijk Oud-Zuid zijn relatief iets meer huurwoningen dan het Tilburgse gemiddelde. In de wijk is 24% van de woningvoorraad geschikt voor ouderen tegen een gemiddelde van 19% voor heel Tilburg.
De tevredenheid met de woning blijft licht achter bij het Tilburgse gemiddelde. Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek dat ook de tevredenheid met de woonomgeving niet zo groot is.
De onderhavige herstructurering past bij uitstek binnen de woningbehoefte. De te realiseren woningen zijn alle te kwalificeren als ´goedkoop´. Wat betreft de acht huurwoningen komt dit tot uitdrukking door het feit dat het gaat om sociale huurwoningen (prijsklasse goedkoop). Ook de 54 koopwoningen vallen binnen de prijsklasse goedkoop. Voorts gaat de herstructurering gepaard met een kwaliteitsimpuls ten aanzien van het openbaar gebied, hetgeen de leefbaarheid ten goede komt.
4.5 Groen En Speelruimte
4.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2010 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd met het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.
4.5.3 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
- 1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.
- 2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
Voorliggend bestemmingsplan
De onderhavige herstructureringslocatie wordt gezien als een ´bestaande stad´-situatie als hierboven beschreven. Het bestaande oppervlak voor buitenspelen mag derhalve niet afnemen. In de oude situatie was sprake van 0 m² buitenspeelruimte (met echter een buitenspeelplaatsje pal naast het plangebied, aan de zijde van de Van Speijkstraat). Deze situatie wordt in het voorliggende bestemmingsplan gehandhaafd.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de Wet milieubeheer worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
4.6.2 Verkeer en parkeren binnen het plangebied
Het plangebied is een homogeen woongebied, waarbinnen het verkeer zich dient aan te passen aan die functie. De het plangebied begrenzende wegen zijn derhalve wegen, waarop een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur.
In de huidige (oude) situatie hebben slechts zeer weinig woningen een parkeerplaats op eigen terrein. De norm voor de nieuw te bouwen woningen bedraagt ingevolge de parkeernormen uit het TVVP 1,7 parkeerplaats per woning met een bvo tussen 110 m² en 180 m² en 1,5 parkeerplaats per woning met een bvo kleiner dan 110 m².
In het zuidelijke blok moeten volgens de normen derhalve 19 x 1,5 = 28,5 plus 5,1 (3 x 1,7) maakt in totaal 33,6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Op het binnenterrein worden 18 plaatsen gemaakt, de overige worden in het openbaar gebied geprojecteerd.
Het noordelijke blok heeft een parkeerbehoefte van 10 x 1,5 = 15 plus 20,4 (12 x 1,7) maakt 35,4parkeerplaatsen. Dit worden er in werkelijkheid 36. Deze worden alle op het binnenterrein aangelegd.
Het totaalbeeld is derhalve dat de aan de nieuwbouw gerelateerde parkeerbehoefte 69 plaatsen behelst. Hiervan worden er 54 gerealiseerd op de binnenterreinen en 15 in openbaar gebied. Het straatbeeld zal al met al rustiger worden, doordat in vergelijking met de huidige situatie een groot aantal auto's naar de binnenterreinen kan worden verplaatst. Binnen het plangebied neemt het aantal woningen af, en het aantal parkeerplaatsen toe. De parkeerdruk neemt af.
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij de beoordeling welke bedrijven van invloed zijn op het plangebied is gebruik gemaakt van de wettelijke afstanden op basis van milieuvergunning of AMvB en de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (Uitgave van de VNG). Daarin staan indicatieve afstanden met betrekking tot geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een "gemiddelde" voor nieuwe bedrijven met voor nieuwe bedrijven gangbare voorzieningen binnen het bedrijfstype ten opzichte van een rustige woonwijk. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van deze (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van de inrichting van het bedrijf en de gevel van de woningen van derden. Bij de beoordeling van de bedrijvigheid is uitgegaan van de indicatieve afstanden tenzij in de milieuvergunning of AMvB andere normen zijn opgenomen.
Binnen het plangebied zijn geen bedrijven geprojecteerd. Ten aanzien van omliggende bedrijven is ten behoeve van dit bestemmingsplan een globale check gedaan op basis van de inventarisatie, die verricht is ten behoeve van het zeer recente - want op 8 december 2008 door de raad vastgestelde - 'moederplan', het (beheer)bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008. De conclusie luidt dat In de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven liggen, die mogelijk het leefklimaat van de nieuwe woningen (kunnen) aantasten. Ook worden omliggende (lichtere) bedrijven niet beperkt, doordat op deze plek nu ook al woningen staan die bepalend zijn voor de milieunormering.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten, regelingen en andere documenten. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" 2004;
- Circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" 1984;
- Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandgare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991;
- Brief "Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode" d.d. 5 augustus 2008 (Ministerie van VROM);
- Document "Risicoafstanden buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3" van augustus 2008 (RIVM).
Daarnaast is op 28 augustus 2009 het ontwerp van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gepubliceerd, met bijbehorende aanbiedingsbrief. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
De normen in de genoemde documenten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar (dat wil zeggen een overlijdenskans per jaar van 1 op een miljoen). Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
5.3.4 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied. Het bestemmingsplan maakt voorts geen ontwikkelingen mogelijk, die een vergroting van het groepsrisico met zich brengen.
Hierdoor is er geen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.
5.3.5 Buisleidingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen uit oogpunt van externe veiligheid relevante buisleidingen. Het bestemmingsplan maakt voorts geen ontwikkelingen mogelijk, die een vergroting van het groepsrisico met zich brengen.
Hierdoor is er geen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.
5.3.6 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het plangebied is gelegen op ongeveer 1,5 km van de A58 en op ca 1,3 km van het spoor, en bevindt zich daardoor buiten het invloedsgebied van transportroutes met gevaarlijke stoffen. Er is dan ook geen groepsrisicoverantwoording opgesteld.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.4.1 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geluidsgevoelige bestemmingen gelegen (de woningen). Er zijn echter geen wegen die een zone (=aandachtsgebied) hebben zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zij op deze plaats opgemerkt dat ook in de oude situatie woningen aanwezig waren, die vaak minder goed geïsoleerd waren dan de in het kader van de herstructurering nieuw te bouwen of te renoveren woningen. Het voorliggende plan betekent dus waarschijnlijk een verbetering en in elk geval geen verslechtering m.b.t. de geluidhinder van wegverkeerslawaai.
5.4.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.4.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.4.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 62 woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat in relatie tot luchtkwaliteit dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.6 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, teneinde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Ter plaatse van de bestemmingsplanlocatie zijn in 2005 twee bodemonderzoeken uitgevoerd (Oranjewoud, kenmerk 5623-151957, locaties 52H en 52J). Hierbij zijn twee verontreinigingen aangetroffen; een matige verontreiniging met koper, lood en zink in de bovengrond ter plaatse van de tuin van De Ruijterstraat 78 en een sterke verontreiniging met zink in de bovengrond ter plaatse van de brandgang achter de woningen van Veestraat 65 en 73. Beide verontreinigingen zijn niet ingekaderd, zodat nog geen duidelijk beeld van de verontreinigingssituatie is. Bovendien zijn de percelen Veestraat 105 t/m 123 en Van Heemskerckstraat 47 t/m 53 niet in deze onderzoeken opgenomen, zodat hier geen gegevens van de bodemkwaliteit bekend zijn. In het kader van een omgevingsvergunning voor bouwen dient dus nog nader onderzoek naar aanleiding van de aangetroffen gehalten en verkennend onderzoek ter plaatse van de percelen die in 2005 niet zijn onderzocht uitgevoerd te worden.
5.7 Natuur En Ecologie
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Habitatrichtlijngebied of in de nabijheid of de invloedssfeer ervan. Bovendien is de voorgenomen ingreep voorzien binnen de huidige grenzen van de stedelijke bebouwing van Tilburg, zodat geen sprake is van significant negatieve effecten op een Habitatrichtlijngebied. Bescherming in het kader van de Habitatrichtlijn is dan ook niet aan de orde.
Daarnaast ligt het plangebied niet in of in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur of Groene Hoofdstructuur. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Tot slot ligt dit gebied niet in de Groene Mal. Vanuit het gemeentelijke natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Soortenbescherming
Voor de sloop van bestaande en bouw van nieuwe woningen in het plangebied is het nodig om een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet. Dit is met name nodig, omdat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en de bomen, die in de tuinen aanwezig zijn, worden gekapt. Het onderzoek dient door een deskundige te worden uitgevoerd en dient zich voornamelijk te richten op vleermuizen en (broed)vogels. Met betrekking tot vleermuizen moet uit het onderzoek naar voren komen welke vleermuissoorten van het gebied gebruik maken. Ook moet duidelijk worden of van eventueel aanwezige vleermuizen vaste verblijfplaatsen en/of vaste vliegroutes (migratieroutes) aanwezig zijn en/of het plangebied als foerageergebied gebruikt wordt. Met betrekking tot (broed)vogels moet uit het onderzoek naar voren komen of vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn.
Bovengenoemd onderzoek is in 2009 door Ecologisch Adviesbureau Cools uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek zijn één tot twee foeragerende exemplaren van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen of vliegroutes aangetroffen. Daarnaast zijn er van 5 vogelsoorten (merel, koolmees, spreeuw, Turkse tortel (alle 1 territorium) en huismus (3 territoria) broedterritoria vastgesteld. Er zijn geen broedterritoria van gierzwaluwen vastgesteld en zelfs foeragerende exemplaren zijn nauwelijks waargenomen. Alle waargenomen vogelsoorten zijn beschermd volgens de Flora- en faunawet.
Voor de merel, koolmees, spreeuw en Turkse tortel betekent dit dat het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen moet gebeuren om het verstoren van broedende exemplaren te voorkomen. De huismus is echter genoemd op de lijst van vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Voor deze soorten wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen slechts beperkt ontheffing van de Flora- en faunawet verleend. De ruimtelijke ontwikkeling van de Zeeheldenbuurt voldoet niet aan de criteria om een ontheffing voor de huismus te verkrijgen. Dit is ook niet nodig, omdat het voor de huismus goed mogelijk is mitigerende en compenserende maatregelen te treffen waardoor geen verbodsartikelen van de Flora- en faunawet overtreden worden. Deze maatregelen dienen in een activiteitenplan te worden omschreven.
Indien aan bovenstaande randvoorwaarden wordt voldaan dan staat de Flora- en faunawet de ontwikkeling niet in de weg.
Voor meer informatie over het uitgevoerde onderzoek wordt verwezen naar het rapport 'Onderzoek naar vleermuizen en vogels in het plangebied Zeeheldenbuurt te Tilburg', dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.
Hoofdstuk 6 Water
Bestaand watersysteem
Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
De sloop van de bestaande woningen, en vervolgens het bouwen van 51 eengezinswoningen en 16 appartementen, maakt deel uit van de herstructurering Uitvinders-/Zeeheldenbuurt. In de huidige situatie worden in het plangebied de volgende oppervlakten betrokken: 5.655 m² dak, 2.445 m² binnenterreinen en 2.200 m² onverhard. De bruto oppervlakte van het plangebied beslaat ongeveer 9.500 m². De hoogteligging varieert van ongeveer 14,20 m + NAP in de zuidoostelijke punt bij de De Ruijterstraat, tot ongeveer 13,75 m + NAP, in de noordwestelijke punt bij de Den Haenstraat.
Bodem en grondwater
Uit bodemkundig / hydrologisch onderzoek voor de hele herstructurering kan de bodem tot 3 m onder het maaiveld schematisch beschreven worden als zwak tot sterk ziltig fijn zand. Uit nader onderzoek in vorige fases blijkt dat er leemlagen voorkomen op dieptes die variëren tussen 1 en 3 meter onder het maaiveld. De bodem is matig humeus op dieptes tussen 1,5 en 2 m. Zelfs werden dunne veenlaagjes aangetroffen, met een maximale dikte van 40 cm, in het centrale deelgebied van de herstructurering. Dat resulteert in grote variatie voor de doorlatendheidsvermogen van de bodem in korte afstanden.
De gemeten doorlatendheid langs het plangebied is 3,9 m/d, wat als uitstekend beschouwd kan worden. De gemeten grondwaterstand ten tijde van het onderzoek bedroeg 2 en 2,5 m onder het maaiveld. Dit komt overeen met de gemiddeld hoogste grondwaterstanden uit globaal onderzoek van ongeveer 11,50 m + NAP. De geschatte gemiddeld hoogste grondwaterstand wordt geschat op ongeveer 12,50 m + NAP. De ontwateringsdiepte is in de bestaande situatie dan ook voldoende.
Oppervlaktewater en riolering
Op enkele honderden meters ligt het Stadspark Oude Dijk, met een grondwaterafhankelijk vijver zonder waterhuishoudkundige betekenis. Het waterpeil schommelt rond 12,70 m + NAP; het oppervlakt bedraagt op dit peil ongeveer 500 m².
Rond het plangebied ligt riolering van het gemengde stelsel. Het afvalwater stroomt af naar het eindgemaal Moerenberg, in beheer van waterschap De Dommel.
In voorgaande fases van de herstructurering is een gescheiden stelsel aangelegd, met doorlatende regenwater riolering. Het regenwater wordt verzameld en geborgen in de leidingen en centrale infiltratievoorzieningen. De aangelegde berging bedraagt ruim 10 mm. Bij hevige neerslag stort het overtollige regenwater op de bestaande riolering.
In de Nieuwstraat is de riolering gemengde vervangen en riolering een stuk van blauwe aders. In de tijdelijk situatie is deze leiding aangesloten op het bestaande overslagriool Trouwlaan. In de plansituatie wordt deze leiding ontkoppeld van dit bergingsriool, en het regenwater wordt geborgen, getransporteerd naar en geloosd op de Leij.
Duurzaam stedelijk water
Overwegingen
Aan de hand van de ontwikkelingen in het plangebied zijn de kansen om duurzaam om te gaan met hemelwater verkend.
Ten aanzien van de herstructurering zijn de volgende studies en bodemonderzoeken verricht:
-Duurzaam waterbeheer in de Zeehelden- en Uitvindersbuurt, TAUW, april 2003;
-Uitwerking mogelijkheden duurzaam waterbeheer Zeehelden- en Uitvindersbuurt, TAUW,
juni 2003;
-Geohydrologisch onderzoek en vastlegging infiltratiemogelijkheden Zeeheldenbuurt West,
te Tilburg, Geofox-Lexmond, mei 2006.
Het doel van deze studies en onderzoeken was de afkoppelkansen te verkennen, de waterhuishoudkundige situatie te onderzoeken, en de infiltratiemogelijkheden te onderzoeken. Het infiltreren van hemelwater in de bodem binnen het plangebied is in de bestaande omstandigheden mogelijk, mits de bestaande waterremmende bodemlagen doorbroken worden.
In het vigerende bestemmingsplan is het afkoppelen van de hele herstructurering afgewogen. Uit bovengenoemde studies en onderzoeken bleek goed mogelijk in de westelijke en oostelijke deelplannen. In het centrale deelplan is de bodemopbouw minder gunstig. In de watertoets is een berging vastgesteld van 10 mm, te realiseren in centrale en decentrale rioolvoorzieningen.
In het plangebied wordt een groot deel van de bestaande bebouwing gesloopt en nieuwe woningen gebouwd. De nieuwe afwaterende oppervlakte is ongeveer gelijk aan die in de bestaande situatie: 4.150 m² dak, 2.125 m² parkeerterrein en 3.230 m² erven. Of de afvoerende oppervlakte toe- of afneemt is afhankelijk van hoe particulieren de erven inrichten. Aan de hand van de aanname dat 65% van de oppervlakte in tuinen afvoert richting de riolering, is een toename te verwachten van ongeveer 274 m².
Conform ontwerp voor de hele herstructurering, wordt de doorlatende regenwaterriolering van voorgaande fases doorgetrokken in de Van Speijkstraat, vanaf de De Ruijterstraat tot de Nieuwstraat. Het regenwater vanuit het plangebied kan verzameld en geborgen worden in deze leiding. In de Nieuwstraat stort het overtollige regenwater over op de blauwe ader. De aangrenzende bebouwing en een deel van het openbaar gebied kan bij de herinrichting van de straat op deze regenwater riolering aangesloten worden.
De gerealiseerde berging in de herstructurering tot aan De Ruijterstraat bedraagt ongeveer 230 m³. De afwaterende oppervlakte daarbij is 21.860 m². Uit het plangebied bedraagt de afvoerende oppervlakte ongeveer 7.700 m². Daarbij komt de te herinrichten openbare ruimte en de haalbaar af te koppelen bebouwing langs de Van Speijkstraat, de Van Heemskerckstraat en de Den Haenstraat. Naar schatting bedraagt deze haalbaar af te koppelen afvoerende oppervlakte ruim 5.000 m².
Aan de hand van deze overwegingen voert er een oppervlakte van ongeveer 13.000 m² af richting de infiltrerende riolering. Aangezien de geometrie van het werkgebied en rekening houdend met de opgave van 10 mm berging, volstaat een doorlatende riolering (decentrale infiltratie).
Watersysteem
Op grond van het bovengenoemde onderzoek en beleidsdocumenten, zijn in overleg met de waterbeheerder, de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het herontwikkelen van het plangebied:
- De terreinhoogte wordt gehandhaafd. Verdiepte bouwdelen worden waterdicht uitgevoerd;
- Het vuil- en het hemelwater worden in de nieuwe bouwdelen inpandig gescheiden verzameld;
- Het vuilwater stroomt verder af richting de zuiveringsinstallatie, via het bestaande gemengde rioolstelsel;
- Het hemelwater afkomstig van daken, verhardingen en parkeerterreinen voert af richting de aan te leggen infiltratievoorziening in de Van Speijkstraat;
- Het te bergen volume in de infiltratievoorziening bedraagt ongeveer 100 m³;
- Dit bergingsvolume wordt getoetst aan de hand van de definitieve inrichting van het plan, op basis van een bergingsopgave van 10 mm;
- De doorlatende leidingen worden aangelegd boven het gemiddeld hoogste grondwaterstand;
- Ter plaatse van de doorlatende rioolleiding wordt de grond verbeterd, ten einde de infiltratie van regenwater te verbeteren;
- De lozing van overtollige hemelwater gebeurt via een overstort met terugslagklep op de blauwe ader in de Nieuwstraat.
Watertoets
Beleidskader water
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater.
Het hoofdstuk inzake wateraspecten is gebaseerd op het gemeentelijk waterbeleid en het concept is eerst voorgelegd aan de waterbeheerder.
Toets
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, het waterschap De Dommel, tijdens een overleg op 13 november 2008. De herstructurering is sinds het begin van het plan bekend bij het waterschap. Het hoofdstuk inzake wateraspecten is opgesteld in overleg met en voorgelegd aan de waterbeheerder. Het waterschap stemde dan ook voorlopig in met deze waterparagraaf. Dit wateradvies is verwoord in de brief van waterschap De Dommel, met kenmerk U-08-10887 en dagtekening 9 december 2008. Bij brief van 27 maart 2009 (kenmerk U-09-02428) heeft het waterschap een overlegreactie ingezonden, zie hiervoor hoofdstuk 9 van deze plantoelichting.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In dat geval wordt op de verbeelding een bebouwingsfront weergegeven. In de regels wordt dan geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in deze lijn moet worden gebouwd. Het bebouwingsfront geldt dan als voorgevelrooilijn.
7.2.3 Achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:
- gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
- bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.
Bij het verlenen van omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:
- 1. De beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
- 2. Bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Monumentencommissie.
7.2.4 Bouwdiepte
Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.
7.2.5 Bouwhoogte
Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
- 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
- a. Linten van de 1e orde;
- b. Linten van de 2e orde.
- 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 3. Overige gebieden.
Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.
7.2.6 Goothoogte
De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 m met een maximum van:
- 15 m bij linten van de eerste orde;
- 15 m bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 11 m bij linten van de tweede orde;
- 10 m bij de overige gebieden.
In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.
Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:
- de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
- deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10 m bedragen;
- bebouwing op een grotere afstand dan 5 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
7.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
- 1. oppervlakte:
- a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
- b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
- c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
- d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
- 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Verkeer-Verblijf.
- 2. Wonen.
De begrenzing van deze bestemmingen komt grosso modo overeen met de begrenzing van de corresponderende bestemmingen in het bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Het artikel inzake de anti-dubbeltelbepaling bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Het artikel inzake de algemene bouwregels regels bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om regelingen met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, de ruimte tussen gebouwen, het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen en de aanvullende werking van de Bouwverordening.
Algemene gebruiksregels
Het plan bevat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
Het plan bevat algemene afwijkingsbevoegdheden van burgemeester en wethouders met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders staat in het artikel inzake algemene wijzingsregels, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming en wijziging van de bestemmingsgrenzen.
Algemene nadere eisen
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels een artikel inzake het stellen van nadere eisen bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen.
Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan ook in hoofdstuk 3.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet `Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Op de grondexploitatie is de nieuwe Wro en dus ook de nieuwe grondexploitatiewet van toepassing. Binnen het totale exploitatiegebied is er sprake van een drietal grondeigenaren, te weten de gemeente, Tiwos en een particulier. Op basis van de overeenkomst die gesloten is bij de verzelfstandiging van de Gemeentelijke Woningdienst wordt de ondergrond van de te slopen woningen vrij van erfpacht aan de gemeente geleverd. De gemeente zorgt op haar beurt voor de sloop van alle huurwoningen en het bouwrijpmaken; Tiwos zorgt voor sloop van de door hem zelf dan wel van de gemeente verworven panden en het bouwrijpmaken van deze verwervingen. Daarnaast zorgt de gemeente voor de inrichting van het openbaar gebied en Tiwos voor de inrichting van het binnengebied. De gemeente verkrijgt de grondopbrengsten van de nieuw te bouwen woningen. Het grondexploitatietekort dat hierbij optreedt is reeds gedekt vanuit de Reserve herstructurering. Daarnaast is met Tiwos een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door Tiwos.
Met betrekking tot de particuliere grondpositie binnen het exploitatiegebied is een anterieure overeenkomst gesloten met Tiwos. Uit deze overeenkomst blijkt dat alle kosten van de gemeente kunnen worden verhaald. Opgemerkt wordt dat het exploitatiegebied afwijkt van het bestemmingsplangebied. De kadastrale percelen, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie R, nummer 4562 en 4648, in eigendom bij een (andere dan voornoemde) particulier, worden ingepast in het nieuwe bestemmingsplan en vallen daarom buiten het exploitatiegebied.
Aangezien enerzijds de kosten van de herstructurering van de gemeentelijke gronden door het herstructureringsfonds zijn gedekt, anderzijds het kostenverhaal over de particuliere gronden anderszins verzekerd is en daarnaast het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro)
Het voorontwerpbestemmingsplan is op 9 oktober 2008 besproken tijdens het periodiek overleg met provincie en Rijk. De vertegenwoordigers van die beide overheden hebben tijdens dit overleg reeds aangegeven van oordeel te zijn dat het plan hun belangen niet raakt. Het voorontwerp is hen desondanks veiligheidshalve nagezonden. Waterschap De Dommel heef bij brief van 9 december 2008 een voorlopig positief wateradvies afgegeven, maar heeft bij die gelegenheid wel aangegeven graag een exemplaar van het voorontwerp toegezonden te krijgen. Gelet op het vorenstaande is het voorontwerp uiteindelijk verzonden aan:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant, Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving | 26 februari 2009 | 26 maart 2009 | nee |
Inspectie-VROM, regio Zuid | 26 februari 2009 | 3 april 2009 | nee |
Waterschap De Dommel | 26 februari 2009 | 30 maart 2009 | ja |
Kamer van Koophandel | 26 februari 2009 | niet ontvangen | nee |
Nederlandse Gasunie | 26 februari 2009 | 3 maart 2009 | nee |
Essent (per 1-1-2009 Enexis) | 26 februari 2009 | niet ontvangen | nee |
KPN | 26 februari 2009 | niet ontvangen | nee |
Tilburgse woonstichting (Tiwos) | 26 februari 2009 | niet ontvangen (wel doorlopend overleg) | nee |
Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (per 11-5-2009 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) | 26 februari 2009 | niet ontvangen | nee |
Hieronder volgt een samenvatting van de overlegreactie(s) van de overlegpartners, die opmerkingen hebben gemaakt, met het gemeentelijke standpunt dienaangaande.
Waterschap De Dommel
1. Het waterschap zou graag de in Hoofdstuk 6 genoemde verwachte toename van de afwaterende oppervlakte aangepast zien naar 274 m².
2. Het waterschap verzoekt in Hoofdstuk 6 toe te voegen dat geen uitlogende materialen zullen worden toegepast.
3. Het waterschap verzoekt in Hoofdstuk 6 op te nemen dat de concrete uitwerking van de waterhuishouding in overleg met het waterschap plaats zal hebben.
Standpunt gemeente
Ad 1, 2 en 3: De opmerkingen worden overgenomen.
9.2 Burgerparticipatie
9.2.1 Inspraak t.a.v. voorontwerpbestemmingsplan
Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft van 27 februari 2009 tot en met 12 maart 2009 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn vier inspraakreacties ontvangen. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die reacties.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de inspraakreacties geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Reactie 1
De inspraakreactie bevat een protest tegen het slopen van de woning aan Veestraat 107A.
Standpunt gemeente
Het voorontwerpbestemmingsplan ging uit van sloop van de desbetreffende woning. In het ontwerpbestemmingsplan is dit verlaten.
Reactie 2
De inspraakreactie bevat een protest tegen het op de hoek van de Veestraat en de De Ruyterstraat geprojecteerde appartementsgebouw.
Standpunt gemeente
Het voorontwerpbestemmingsplan ging uit van een appartementsgebouw op deze plaats. In het ontwerpbestemmingsplan is dit verlaten en komen er eengezinswoningen.
Reactie 3
De inspraakreactie bevat het verzoek niet verworven particuliere eigendommen in het bestemmingsplan in te passen.
Standpunt gemeente
In het ontwerpbestemmingsplan is zulks geschied.
Reactie 4
De inspraakreactie bevat een vraag over het tijdspad van de herstructurering.
Standpunt gemeente
Deze vraag is beantwoord door de projectleider. Tevens is na ontvangst van de inspraakreactie nog een bewonersbrief verzonden en is een informatieavond georganiseerd.
Klankbordgroep
Bij de herstructurering van de Uitvinders- en Zeeheldenbuurt is een klankbordgroep met adviesrecht betrokken. Alhoewel de klankbordgroep geen duidelijke bezwaren heeft tegen de omvorming van appartementen naar eengezinswoningen, blijft de klankbordgroep bezwaren hebben tegen het renoveren van de 18 woningen, het behoud van de particuliere woningen en het behoud van de huidige rooilijnen. De klankbordgroep zou het liefst zien dat alle woningen binnen het plangebied gesloopt worden. De klankbordgroep wijst ook op de emoties die spelen bij de mensen die verhuisd zijn en waarvan de oude woning nu toch gerenoveerd wordt.
Standpunt gemeente
De omvorming van appartementen naar eengezinswoningen sluit beter aan op de bestaande structuur van de omgeving en sluit beter aan op de actuele vraag. Om deze omvorming mogelijk te maken en teneinde een economisch uitvoerbaar plan te realiseren is het nodig dat een aantal woningen behouden blijven en de bestaande rooilijnen gehanteerd worden. De bestaande woningen zijn op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze ingepast in het nieuwe plan. Daarnaast biedt Tiwos de voormalige bewoners van de te renoveren woningen de mogelijkheid om terug te keren en wil Tiwos daarbij maatwerk leveren.
9.2.2 Informatieavond n.a.v. aangepast plan herstructurering
Op 18 maart 2010 organiseerde woningstichting Tiwos ter uitvoering van het bepaalde in de door de gemeenteraad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie onder grote belangstelling een informatieavond over het aangepaste plan voor de derde en laatste fase van de herstructurering in de Uitvinders-/Zeeheldenbuurt. Ruim 80 bewoners waren naar de MFA Het Zuiderkwartiergekomen om zich te laten informeren over de nieuwe plannen. Projectmanager Jeroen Band van Tiwos presenteerde het nieuwe plan dat fors gewijzigd is ten opzichte van het eerdere plan.
In het nieuwe plan komen geen appartementen meer voor. Ook worden er minder woningen gebouwd. De 44 nieuwe eengezinswoningen in dit plan (8 sociale huur, 36 koop) behoren tot de goedkope prijsklasse en de nieuwe bewoners parkeren grotendeels op eigen terrein. 18 woningen van Tiwos aan de Veestraat blijven staan en worden gerenoveerd. Ook blijft een aantal particuliere woningen behouden.
De aanwezigen hadden naar aanleiding van de presentatie enkele vragen over het nieuwe plan. Dat er nu 18 woningen gerenoveerd worden, riep vragen op. Een aantal aanwezigen wees op de emoties die spelen bij een verhuizing. Bij hen speelde onder meer het gevoel dat een aantal mensen niet uitgeplaatst had hoeven worden. Jeroen Band vertelde dat Tiwos de mensen die zijn vertrokken aan heeft geschreven. Tiwos biedt de voormalige bewoners van de te renoveren woningen de mogelijkheid om terug te keren en Tiwos wil daarbij maatwerk leveren. Dat er geen appartementen meer gebouwd worden, werd over het algemeen positief ontvangen door de aanwezigen.
De gemeente riep tijdens de informatieavond bewoners op om zich op te geven om mee te denken over het nieuwe ontwerp van de openbare ruimte. De gemeente gaat samen met bewoners de inrichting van de openbaar ruimte rond het nieuwe bouwplan vormgeven.
Tiwos heeft de reacties die schriftelijk zijn ingediend door bewoners verwerkt en vervolgens het plan ingediend bij de gemeente. Tiwos meldde dat zij in het najaar van 2010 wil starten met de renovatie van de 18 woningen. De bouw van nieuwe woningen zal pas later starten en in twee fasen worden gedaan.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, van 3 september 2010 tot en met 14 oktober 2010. Tijdens deze periode zijn er 13 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijze.
Zienswijze 1 (Wijkraad Zuiderkwartier)
De planprocedure heeft in 2009 grotendeels stilgelegen. Begin 2010 werd bekend gemaakt dat 18 woningen, die oorspronkelijk zouden worden gesloopt, blijven staan en zullen worden gerenoveerd. Omdat op dat moment de bewoners van de desbetreffende woningen - noodgedwongen - al waren vertrokken, vindt de Wijkraad deze handelwijze van Tiwos onacceptabel. Tijdens de informatie-avond van 18 maart 2010 is weliswaar door Tiwos toegezegd dat de oude bewoners van de 18 huizen in kwestie zullen worden benaderd om terug te keren en dat daarbij maatwerk zal worden geleverd, maar deze bewoners hebben geen geld meer om nogmaals te verhuizen. De Wijkraad vraagt zich dan ook af wat onder het toegezegde ´maatwerk´ moet worden verstaan.
Standpunt gemeente
Wij nemen deze zienswijze zeer serieus, hetgeen geleid heeft tot de volgende, met Tiwos afgestemde reactie op de zienswijze:
Tiwos heeft eerder voorgesteld om het plan dat voornamelijk bestond uit appartementen te verlaten, omdat dit niet aansloot bij de marktvraag. Vervolgens heeft Tiwos in overleg met de gemeente een alternatief plan uitgewerkt met voornamelijk eengezinswoningen. Om tot een haalbare ontwikkeling te komen is uiteindelijk gekozen om de 18 genoemde woningen aan de Veestraat niet te slopen, maar alsnog te renoveren. Deze woningen worden volledig gerenoveerd en als goedkope koopwoningen in de markt gezet. De woningen zijn daarmee zeer geschikt voor starters op de woningmarkt. Dit plan is begin 2010 door Tiwos gepresenteerd aan de klankbordgroep en aan de omwonenden. Op basis van dit plan is door de gemeente de bestemmingsplanprocedure gestart.
Tijdens de door Tiwos georganiseerde bewonersavond bleek dat dit plan inhoudelijk weinig bezwaren opriep. Wel werd toen door enkele bewoners gewezen op de emoties die spelen bij een verhuizing en dat zij, nu voor renovatie wordt gekozen, niet hadden hoeven verhuizen. Tiwos heeft daarop toegezegd maatwerk te leveren. Dat wil zeggen dat de oud-bewoners van de 18 woningen de woningen straks als eerste aangeboden krijgen en deze zowel mogen huren als kopen. Later heeft Tiwos dit nog uitgewerkt, door te bepalen dat voor de oud-bewoners van de 18 woningen (indien zij terug willen) de maandhuur van de gerenoveerde woningen bepaald wordt op basis van de huur die men eerst betaalde. Zoals het nu lijkt zullen de meeste bewoners niet terugkeren, omdat zij niet nogmaals wensen te verhuizen en tevreden zijn met hun huidige woning. De woningen die niet worden verhuurd, worden als goedkope koopwoningen aangeboden.
Tiwos investeert fors om deze 18 karakteristieke woningen te renoveren. De woningen zitten straks op nieuwbouwniveau, zowel qua voorzieningen als qua afwerking. De bestaande woningen behouden hun bijzondere kwaliteit, zoals de verfijnde metselwerkdetaillering. De levensduur van deze woningen is straks zeker met 30 jaar verlengd en mogelijk wel langer. Het is dus niet zo dat er na 10 tot 15 jaar weer een grote ingreep nodig is. De overburen kijken straks uit op goed gerenoveerde woningen.
De herstructureringsvisie uit 2001 gaat uit van de 'pincetmethode' en het behoud van de stedenbouwkundige structuur. De pincetmethode houdt in dat zorgvuldig gekeken wordt waar ruimtelijke ingrepen in de wijk nodig zijn. De ingrepen bestaan uit een combinatie van nieuwbouw, grootonderhoud, renovatie en particuliere woningverbetering. Op de betreffende locatie waren in het stedenbouwkundig plan van 2003 voor het overgrote deel nieuwbouw appartementen en voor een beperkt deel nieuwbouw eengezinswoningen voorzien. Strikt genomen wijkt het plan nu af van het stedenbouwkundig plan (de appartementen vervallen en een deel van de woningen wordt niet gesloopt maar gerenoveerd). Toch wordt nog steeds een groot deel van de woningen vervangen door nieuwbouw eengezinswoningen. Het gaat nu om een mix van ingrepen (nieuwbouw en renovatie) op deze locatie. Deze aanpassingen passen ons inziens in de geest van de herstructureringsvisie om op zorgvuldige wijze ingrepen te doen en sluiten ook nog steeds aan op de bestaande stedenbouwkundige structuur. Bovendien kunnen met de aanpassingen meer betaalbare eengezinswoningen voor starters gerealiseerd worden. Juist de te renoveren woningen zullen hier zeer geschikt voor zijn. Het realiseren van betaalbare woningen voor starters is een belangrijk uitgangspunt van de herstructureringsvisie van 2001.
Conclusie
De zienswijze is deels gegrond (omdat e.e.a. m.b.t. de bewoners van de 18 woningen in kwestie inderdaad niet op ideale wijze is verlopen), deels ongegrond (omdat Tiwos, gegeven de aanpassing van de invulling van de derde fase van de herstructurering, blijkens het vorenstaande zorgvuldig te werk gaat en nadrukkelijk rekening houdt met de belangen van de oud-bewoners). Tot aanpassing van toelichting, regels of verbeelding van het plan leidt de zienswijze niet (geen juridisch-planologische relevantie), met dien verstande dat de zienswijze en de beantwoording ervan zoals te doen gebruikelijk wel worden opgenomen in de plantoelichting.
Zienswijzen 2 tot en met 13
Door een juridisch adviseur is op 13 oktober 2010 een twaalftal zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn ingediend namens de eigenaar van het (aaneengesloten) woonblok, bestaande uit de adressen Veestraat 105, 107, 107a, 107b, 107c, 109, 111 en 113 alsmede Van Heemskerckstraat 49, 51 en 53, en daarnaast namens een aantal van de op de genoemde adressen gevestigde (rechts)personen, in hun hoedanigheid van huurders/gebruikers van de desbetreffende panden. Het voorliggende, in het kader van de derde fase van de herstructurering van de Uitvinders- en Zeeheldenbuurt opgestelde ontwerpbestemmingsplan laat de panden in kwestie, met voornoemde adressen, in stand, in die zin dat deze niet worden wegbestemd, maar op de verbeelding bij het plan zijn ingetekend. Uitzondering hierop vormt de bij Veestraat 113 behorende muziekoefenruimte; deze wordt wegbestemd.
De ingediende zienswijzen zijn in overwegende mate gelijkluidend, en worden hieronder derhalve gezamenlijk behandeld en voorzien van een reactie.
De in de zienswijzen naar voren gebrachte redenen waarom de indieners ervan zich niet met het ontwerpbestemmingsplan (verder te noemen: het plan) kunnen verenigen, zijn - voor zover nodig samengevat en/of vrij vertaald - de volgende:
- 1. Het plan is strijdig met artikel 27 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens (recht op vrijelijke deelname aan cultureel leven).
- 2. Het plan is strijdig met de artikelen 15, 16 en 22 van het Europees Sociaal Handvest (ESH; recht op participatie in gemeenschapsleven van gehandicapten, recht van gezin op sociale, wettelijke en economische bescherming en recht op deelname aan vaststelling en verbetering arbeidsomstandigheden).
- 3. Het plan is strijdig met de artikelen 6, 13, 15 en 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (recht op vrijheid en veiligheid van persoon, vrijheid van kunsten en wetenschappen, vrijheid van beroep en recht op behoorlijk bestuur).
- 4. Het plan is strijdig met de artikelen 3:2, 3:3, 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zorgvuldigheidsbeginsel, verbod op machtsmisbruik, evenredige belangenafweging en motiveringsbeginsel).
- 5. Het plan is strijdig met de gemeentelijke Bouwverordening.
- 6. Het plan is strijdig met de gemeentelijke APV.
- 7. Het plans is strijdig met het gemeentelijke milieubeleid.
- 8. Het plan is strijdig met het gemeentelijke parkeer- en verkeersbeleid.
- 9. Het plan is strijdig met het gemeentelijke beleid inzake ´Tilburg Muziekstad´.
- 10. Het plan is strijdig met diverse economische en andere belangen van de eigenaar en de huurders/gebruikers van de genoemde percelen.
Elke zienswijzebrief afzonderlijk wordt beëindigd met een verzoek om vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten ingevolge artikel 7:15 BW.
Standpunt gemeente
Ad 1.
Zoals uit standaardjurisprudentie blijkt, kan de Universele Verklaring niet worden aangemerkt als een verdrag in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. De Universele Verklaring bevat derhalve geen rechtsregels, die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden.
Los van het vorenstaande zien wij niet in hoe het wegbestemmen van een muziekoefenruimte, het aanleggen van een parkeerterrein en het herstructureren van een woonwijk in casu kunnen leiden tot een ontoelaatbare aantasting van het in artikel 27 van de Universele Verklaring opgenomen ´recht om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van de gemeenschap, om te genieten van kunst en om deel te hebben aan wetenschappelijke vooruitgang en de vruchten daarvan´.
Ad 2.
Toetsing aan deze bepalingen is slechts mogelijk indien het gaat om in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet bedoelde bepalingen, die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden. Met betrekking tot de aangehaalde artikelen van het ESH merken wij op dat deze bepalingen naar hun inhoud niet een ieder kunnen verbinden. Gelet op de bewoordingen en strekking van bedoelde bepalingen is daarin veeleer sprake van algemeen geformuleerde sociale doelstellingen, tot het nastreven en verwezenlijken waarvan in hun regelgeving de verdragsstaten zich hebben verbonden, dan van een door die verdragsstaten erkend recht, waarop de burgers zich in hun nationale rechtsorde zonder meer kunnen beroepen. Alleen ten aanzien van het stakingsrecht, zoals opgenomen in artikel 6 van het ESH, heeft de Nederlandse rechter rechtstreekse werking aangenomen. Derhalve valt niet in te zien waarom met betrekking tot genoemde bepalingen door ons thans een uitzondering zou moeten worden aangenomen op de in het algemeen gestelde regel, als verwoord in de Memorie van Toelichting bij de wet tot goedkeuring van het ESH (Bijl. Hand. II 1965-1966, 8606, nr. 3), te weten dat het ESH geen "interne werking" heeft in de deelnemende staten en dat onderdanen van partijen derhalve geen beroep kunnen doen op het ESH voor een nationaalrechtelijke instantie (en logischerwijs dus ook niet in een aan een gerechtelijke procedure voorafgaande procedure).
Los van het vorenstaande zien wij niet in hoe het wegbestemmen van een muziekoefenruimte, het aanleggen van een parkeerterrein en het herstructureren van een woonwijk in casu kunnen leiden tot een ontoelaatbare aantasting van de desbetreffende verdragsbepalingen.
Ad 3.
In het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn alle grondrechten ('mensenrechten') opgenomen die in de Europese Unie gelden. Het Handvest omschrijft in 54 artikelen de grondrechten inzake waardigheid, vrijheden, gelijkheid, solidariteit, burgerschap en rechtspleging. Het document is grotendeels gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties en de Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa. De bepalingen van het Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie. Het Handvest is ook van toepassing op de lidstaten, echter slechts voor zover zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen (zie hiervoor artikel 51 van het Handvest). Alleen in dergelijke situaties kan een individuele burger zich derhalve op een Handvestbepaling beroepen. Zulks is in casu niet het geval. Bovendien zal de ingeroepen Handvestbepaling 'voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk' moeten zijn geformuleerd om er een geslaagd beroep op te kunnen doen.
Los van het vorenstaande zien wij niet in hoe het wegbestemmen van een muziekoefenruimte, het aanleggen van een parkeerterrein en het herstructureren van een woonwijk in casu kunnen leiden tot een ontoelaatbare aantasting van de desbetreffende verdragsbepalingen.
Ad 4.
Bij de totstandkoming van dit plan is de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht, zowel in materieel als in procedureel opzicht. Het plan is tot stand gekomen op basis van een zorgvuldig voorbereide, in 2001 door de gemeenteraad in een openbare vergadering vastgestelde herstructureringsvisie voor de Uitvinders- en Zeeheldenbuurt. Alle bij de totstandkoming van een bestemmingsplan vereiste onderzoeken, o.a. met betrekking tot milieu, archeologie, volkshuisvesting en waterhuishouding zijn uitgevoerd en terug te vinden in de uitgebreide plantoelichting, waarin een afweging van alle bij de ruimtelijke planvorming betrokken belangen is opgenomen. Ten aanzien van de in particulier eigendom zijnde percelen binnen het plangebied is getracht zoveel mogelijk van deze percelen in het plan in te passen (lees: ongemoeid te laten). De in particulier eigendom zijnde woningen aan Veestraat 121 en 123 zijn, inclusief bijgebouw, ingetekend op de verbeelding. De in particulier eigendom zijnde woningen in het eerder genoemde woonblok, bestaande uit de adressen Veestraat 105, 107, 107a, 107b, 107c, 109, 111 en 113 alsmede Van Heemskerckstraat 49, 51 en 53, zijn eveneens ingetekend. Alleen de muziekoefenruimte bij Veestraat 113 past niet binnen het plan. In weerwil van hetgeen in enkele zienswijzen wordt gesteld, is dit geen gegeven dat ´opeens´ aan de orde is in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan. In de maand december van het jaar 2002 is een ruimtelijke onderbouwing vastgesteld ten behoeve van een te verlenen vrijstelling op grond van de inmiddels vervallen Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Daarin was de muziekoefenruimte eveneens niet opgenomen. Ook in het voorontwerp-bestemmingsplan, dat van 27 februari tot en met 12 maart 2009 ter inzage heeft gelegen voor inspraakreacties, was de muziekoefenruimte niet opgenomen. Het voorontwerp is gepubliceerd in de Tilburgse Koerier van 26 februari 2009. Bij de herstructurering van de Uitvinders- en Zeeheldenbuurt is doorlopend een klankbordgroep van belanghebbenden betrokken. Daarnaast is over het voorontwerp uitgebreid gecommuniceerd met bewoners en omwonenden van het plangebied, te weten bij (bewoners)brieven van 2 maart 2009, 10 juli 2009 en 3 november 2009. Daarenboven heeft op 18 maart 2010 een tevoren aangekondigde en druk bezochte informatie-avond over het plan plaatsgevonden. Het thans voorliggende ontwerp tenslotte, is gepubliceerd in de Tilburgse Koerier alsmede de Staatscourant van 2 september 2010, onder vermelding van een termijn van zes weken voor het indienen van zienswijzen. Al met al zijn wij van oordeel dat niet met recht gesteld kan worden dat over het plan in onvoldoende mate zou zijn gecommuniceerd. Ten aanzien van de eigenaar van het woonblok aan de Veestraat/Van Heemskerckstraat, geldt a fortiori dat de gemeente reeds geruime tijd met hem in overleg is, teneinde te komen tot minnelijke verwerving van de percelen, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie R, nrs. 3077, 5725 en 5766 (de percelen waarop de muziekoefenruimte zich bevindt).
Het voorliggende plan is geschreven om uitvoering te geven aan de in de herstructureringsvisie geformuleerde herstructureringsdoelen. Van détournement de pouvoir is geen sprake.
Met betrekking tot de wettelijk vereiste evenredige belangenafweging, merken wij op dat de Uitvinders- en Zeeheldenbuurt onmiskenbaar toe was (is) aan herstructurering. Verwezen zij naar de herstructureringsvisie en de plantoelichting. Getracht is bij de herstructurering zoveel mogelijk rekening te houden met de belangen van de eigenaren en gebruikers van de in het plangebied aanwezige, in particulier eigendom zijnde gronden. Diverse percelen zijn door de gemeente aangekocht, en zoals eerder vermeld zijn de in particulier eigendom zijnde woningen aan Veestraat 121 en 123, inclusief bijgebouw, ingetekend op de verbeelding. De in particulier eigendom zijnde woningen in het eerder genoemde woonblok, bestaande uit de adressen Veestraat 105, 107, 107a, 107b, 107c, 109, 111 en 113 alsmede Van Heemskerckstraat 49, 51 en 53, zijn eveneens ingetekend. Met de eigenaar van het woonblok wordt overleg gevoerd, met als inzet te komen tot minnelijke verwerving van een aantal kadastrale percelen (zie ook hierboven). Alleen de muziekoefenruimte wordt wegbestemd. Wij kennen een groter gewicht toe aan de herstructureringsopgave en de daarmee gemoeide belangen, dan aan het belang, dat gemoeid is met het in stand laten van de muziekoefenruimte. Verwezen zij verder naar de herstructureringsvisie en de plantoelichting.
Met betrekking tot het motiveringsbeginsel verwijzen wij naar de herstructureringsvisie, de plantoelichting (inclusief de beantwoording van de ingekomen zienswijzen), de ruimtelijke onderbouwing van 2002, het geheel van de over de opgemelde stukken gevoerde communicatie en - uiteindelijk - het aangaande het voorliggende plan te nemen raadsbesluit (inclusief raadsvoorstel).
Ad 5 en 6.
Gesteld wordt dat het plan strijdigheid oplevert met de APV en/of de Bouwverordening, in die zin dat de bewoners van het woonblok aan de Veestraat/Van Heemskerckstraat door het wegbestemmen van de muziekoefenruimte niet meer over een bergruimte zullen beschikken. Daardoor worden zij gedwongen hun afvalcontainers langs de openbare weg te stallen. Dienaangaande merken wij op dat de gemeentelijke Bouwverordening inderdaad voorschrijft dat nieuw te bouwen verblijfsgebouwen beschikken over een bergruimte (zie artikel 7a.4, onderdeel 16 van de Bouwverordening). Het permanent aan de weg geplaatst houden van afvalcontainers is in elk geval in strijd met artikel 21 van de gemeentelijke Afvalstoffenverordening, en wellicht ook met één of meerdere bepalingen uit de APV. Het vorenstaande laat echter onverlet dat het voorliggende plan niet in strijd komt met de verschillende genoemde gemeentelijke verordeningen. Los van mogelijkheden tot inpandige berging in het bestaande woonblok en het feit dat het in casu niet gaat om nieuw te bouwen woningen, biedt het erf achter het woonblok voldoende mogelijkheden tot het opslaan van afvalcontainers en/of het realiseren van bergruimte.
Ad 7.
Dit onderdeel van de zienswijzen is erg algemeen geformuleerd en ongegrond. Verwezen zij naar Hoofdstuk 5 van de plantoelichting, dat uitgebreid ingaat op alle bij het plan betrokken milieuaspecten en hun plek in de integrale belangenafweging, die ten dienste staat van een goede ruimtelijke ordening. Uit dit hoofdstuk van de plantoelichting blijkt geen strijd met gemeentelijk of ander milieubeleid.
Ad 8.
Ten aanzien van het gemeentelijke parkeerbeleid zij verwezen naar onderdeel 4.6.2 van de plantoelichting, waarin wordt ingegaan op de geldende parkeernormen en de wijze waarop deze zijn vertaald in het plan. Hieruit blijkt duidelijk dat een verbetering optreedt ten aanzien van de huidige parkeerproblematiek en dat het straatbeeld rustiger wordt. Beide zaken zijn in het belang van bewoners en omwonenden. Ten aanzien van het gemeentelijke verkeersbeleid wordt allereerst verwezen naar onderdeel 4.6.1 van de plantoelichting. Voor zover de zienswijzen stellen dat het plan in strijd is met het beleid, strekkende tot het weren van auto´s uit de binnenstad, wordt opgemerkt dat het plangebied niet behoort tot de binnenstad. Bovendien is het weren van auto´s uit bepaalde gebieden over het algemeen gericht op het weren van auto´s van niet-bewoners. Bewoners kunnen over het algemeen tegen betaling een parkeervergunning verkrijgen. Los daarvan heeft de gemeente bij het realiseren van nieuwbouwwoningen c.q. het herstructureren van woonwijken nu eenmaal te maken met geldende parkeernormen.
Ad 9.
De gemeente Tilburg kent geen beleidsnota of -programma met de naam `Tilburg Muziekstad´. Wel van toepassing is de beleidsnota KunstenMakers, Cultuurnota 2005-2010. Deze nota laat zich in algemene zin positief uit over het (o.a. in financiële zin) stimuleren van broed- en werkplaatsen, waaronder mede begrepen repetitieruimten zoals de onderhavige muziekoefenruimte. Een beleidsregel in de zin van artikel 4:81 Awb, die het gemeentebestuur verbiedt in het kader van een herstructurering een muziekoefenruimte op een bepaalde plaats weg te bestemmen, bevat de Cultuurnota echter niet.
Ad 10.
De eigenaar van het meergenoemde woonblok stelt, blijkens de namens hem ingediende zienswijze, dat het plan niet voorziet in een van een adequate isolatie voorziene voorzetmuur aan de zijde van de scheiding tussen het woonblok en het thans nog aanwezige doch te slopen - gemeentelijk eigendom zijnde - pand aan Van Heemskerckstraat 47. Wij merken op dat ook het tegendeel niet blijkt uit het plan. Een bestemmingsplan deelt bestemmingen toe aan gronden en opstallen, en gaat niet in op zaken als materialisering, kleurstelling e.d. Uiteraard zal e.e.a. in overeenstemming met daarvoor geldende regels (Wabo, Bouwbesluit, Bouwverordening et cetera) adequaat worden afgehecht.
Aannemelijk is dat het wegbestemmen van de muziekoefenruimte voor schade en/of ongemak zorgt aan de zijde van de eigenaar en gebruikers ervan. Ten aanzien van de eigenaar geldt dat gemeente en hijzelf in overleg zijn over minnelijke verwerving van de desbetreffende kadastrale percelen. Hierin wordt het schade- c.q. het compensatie-aspect uiteraard meegenomen. Indien e.e.a. langs minnelijke weg niet te regelen blijkt te zijn en het tot onteigening i.h.k.v. herstructurering zal komen, is ook een passende vergoeding aan de orde. Ten aanzien van de gebruikers van het desbetreffende gebouw geldt allereerst dat zij zich tot de verhuurder zullen kunnen richten, om - voor zover redelijkerwijs aan de orde - aanpassing van hun huurprijs te bedingen. Voor alle betrokkenen, dus voor eigenaar, huurders en gebruikers, geldt dat zij na inwerkingtreding van het bestemmingsplan een verzoek om tegemoetkoming in planschade kunnen indienen bij de gemeente. Naar aanleiding van een dergelijk verzoek wordt bekeken of sprake is van voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade ten gevolge van het bestemmingsplan. Hierbij komen - voor de goede orde zij dit opgemerkt - overigens wel aspecten aan de orde als ´voorzienbaarheid´ (van de planologische maatregel in kwestie), ´eigen risico´ (een bepaald deel van aan de planologische maatregel in kwestie toe te schrijven schade komt als ´algemeen maatschappelijk risico´ ingevolge de wet voor rekening van degene die schade lijdt) en ´objectiveerbaarheid´(van de schade) aan de orde.
Ten slotte merken wij in algemene zin nog op dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Bestaand legaal gebruik dient uit een oogpunt van rechtszekerheid in het algemeen dienovereenkomstig te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden, indien het als zodanig bestemmen van bestaand legaal gebruik op basis van nieuwe inzichten niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet het met het oog op de gevestigde rechten en belangen aannemelijk zijn dat de beoogde bestemming binnen de planperiode wordt verwezenlijkt. Aan deze voorwaarden, zie ook al het vorenstaande, wordt in casu voldaan.
Verzoek om vergoeding kosten bezwaarfase
Elke zienswijzebrief afzonderlijk wordt beëindigd met een verzoek om vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten ingevolge artikel 7:15 BW. Nog daargelaten dat artikel 7:15 BW betrekking heeft op bepaalde verplichtingen van de verkoper bij koop in de zin van Titel 1 van Boek 7 BW, en waarschijnlijk wordt gedoeld op artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, heeft laatstgenoemde bepaling louter betrekking op bezwaarprocedures, als bedoeld in de Hoofdstukken 6 en 7 van de Awb. In het voorliggende geval hebben we te maken met een zienswijzenprocedure in het kader van de procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan. Genoemd artikel en genoemde kostenvergoeding zijn derhalve niet aan de orde.
Conclusie
De zienswijzen zijn ongegrond. Verzoek om kostenvergoeding wordt afgewezen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Onderzoek Beschermde En Bedreigde Planten En Dieren
Bijlage 1 Onderzoek beschermde en bedreigde planten en dieren