KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Leiding - Gas
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Ontheffingsbevoegdheden
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Juridisch-planologische Situatie
Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid
3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020
3.2 Volkshuisvestingsbeleid
3.3 Groenbeleid
3.4 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer
4.2 Uitgangspunten Wonen
Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving
5.1 Indeling Van De Regels
5.2 Functioneel Beheer
5.3 Ruimtelijk Beheer
5.4 Ontheffingen En Algemene Regels
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Hoofdstuk 7 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand
7.1 Historische Geografie En Ontwikkeling
7.2 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten En Structuren
7.3 Archeologie
7.4 Welstand
Hoofdstuk 8 Milieuparagraaf
8.1 Milieuhinder Bedrijven
8.2 Externe Veiligheid
8.3 Geluid
8.4 Lucht
8.5 Bodem
8.6 Groen En Natuur
Hoofdstuk 9 Waterparagraaf
9.1 Bestaand Watersysteem
9.2 Duurzaam Stedelijk Water
9.3 Watertoets
Hoofdstuk 10 Financiële Paragraaf
Hoofdstuk 11 Inspraak En Overleg
Rapport Externe Veiligheid
Advies Brandweer Externe Veiligheid
Wateradvies
Rapport Flora En Fauna En Bomeninventarisatie
Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactivteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Rapport Flora En Fauna En Bomeninventarisatie
Bijlage 3 Wateradvies
Bijlage 4 Advies Brandweer Externe Veiligheid
Bijlage 5 Rapport Externe Veiligheid

Zorgvlied 2008, 1e herziening (Bredaseweg 458)

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 14-08-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Zorgvlied 2008, 1e herziening (Bredaseweg 458) van de gemeente Tilburg.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2009008- en bijbehorende bijlagen.

1.3 aanbouw

Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis gebonden beroep

Beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, zijnde bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten door tenminste één bewoner, plaats vindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw, waarbij:

  1. a. geen sprake is van een activiteit die is vermeld in de categorieën 2 t/m 5 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactivteiten of die behoort tot de categorieen van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder, uitgewerkt in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (Stbl. 1993,50);
  2. b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de direkte nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
  3. c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  4. d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
  5. e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  6. f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  7. g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
  8. h. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van het bouwvlak ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 beeldbepalende boom

Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwhoogte

Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:

  1. a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
  2. b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.

1.18 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw.

1.19 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 carport

Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.

1.24 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.25 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.26 erker

Transparante, ondiepte uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.27 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 goothoogte

De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.

1.29 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.30 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waarbij de volgende maxima zijn opgenomen:

  1. a. studenten: maximaal 5;
  2. b. beschermd wonen: maximaal 12.

1.31 mantelzorg

Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en hiervoor een medische indicatie heeft, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.32 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.33 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.34 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.35 perceel

Zie: ´bouwperceel´.

1.36 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.

1.37 straatpeil

Zie peil (straatpeil).

1.38 uitbouw

Uitbreiding van een gebouw welke direct ten dienste staat van het gebouw, één ruimte vormt met de rest van het gebouw en is uitgevoerd in één bouwlaag en dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.39 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.40 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. studentenhuisvesting, huisvesting van ouderen, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en dergelijke, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis gebonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.41 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis gebondenberoep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

  1. a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
    1. 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
    2. 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
  2. b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.

2.7 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 8.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    7. 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

3.4 Ontheffing van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een gasleiding inclusief een strook grond van 4 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

4.3 Ontheffing van de bouwregels

4.4 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergrondse bouwwerken

6.2 Verhouding basis- en dubbelbestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De regels met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

6.3 Hoofdtoegang woningen

6.4 Onbebouwd terrein bij gebouwen

6.5 Ruimte tussen bouwwerken

6.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

6.7 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 7 Algemene Ontheffingsbevoegdheden

7.1 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van maten

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de ontheffingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de ontheffingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

7.2 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van grenzen

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

7.3 Ontheffingsbevoegdheid aan-huis-gebonden beroep

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 8.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig artikel 3.1 binnen de bestemming ´Wonen´ een aan huis gebonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend en de activiteit niet valt in categorie 3 tot en met 6 van bedrijven die zijn genoemd in Staat van Bedrijfsactivteiten.

7.4 Ontheffingsbevoegdheid overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 8.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Procedureregels

8.1 Procedureregels ontheffing en nadere eisen

Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het voornemen tot het verlenen van ontheffing, dan wel het stellenvan nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
  3. c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Zorgvlied 2008, 1e herziening (Bredaseweg 458)´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Mondriaan Vastgoed ontwikkeling heeft een verzoek om bestemmingsplanherziening ingediend voor de bouw van een woning aan de Bredaseweg 458 te Tilburg. Het bouwen van een woning op deze locatie is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Op het betreffende perceel met de bestemming wonen is geen bouwvlak aangegeven. Met een herziening van het bestemmingsplan kan medewerking worden verleend.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied

2.1 Ligging Plangebied

De locatie is gelegen in het westelijk deel van Tilburg en behoort tot de wijk Zorgvlied. De wijk Zorgvlied bevindt zich net buiten het ringbanenstelsel ten westen van de Ringbaan West, ten zuiden van de woonwijk Reit en ten noordoosten van de woonwijk Blaak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009008-e001_0001.jpg"

De wijk Zorgvlied is ontworpen volgens de principes van de tuinstadgedachte. De wijk is ruim van opzet en omringd door groen. Het merendeel van de functies in de omgeving (Bredaseweg-Baroniebaan) bestaat uit wonen met her en der een kantoorpand en/of horecagelegenheid. Een duidelijke herkenbare drager van de wijk Zorgvlied betreft het historische lint de Bredaseweg.

Aan de Bredaseweg zijn voornamelijk vrijstaande woningen en villa's gevestigd. De bebouwing is perceelsgewijs "gegroeid" in een wisselend tempo. Daardoor zijn de korrelgrootte, massaopbouw, vormgeving en uitstraling zeer gevarieerd. Dit in tegenstelling tot de gebieden achter de linten, die planmatig zijn ontwikkeld en een veel lagere dynamiek kennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009008-e001_0002.jpg"

Het perceel is gelegen op een kruising van twee wegen, te weten de Bredaseweg aan de noordkant en de Baroniebaan aan de zuidkant. Het perceel betreft overwegend een onbebouwde plek in het lint, bestaande uit voornamelijk bossages met een oude schuur van ca. 36 m2. Het perceel vormt een geheel met het naastgelegen perceel (Bredaseweg 462). Op dit perceel is een bedrijfswoning van Shell Nederland Verkoopmaatschappij gelegen (behorende tot het tankstation aan de Baroniebaan 2). Ten oosten van het perceel, Bredaseweg 456, is een vrijstaande woning gelegen.

2.2 Juridisch-planologische Situatie

Het bestemmingsplan "Zorglied 2008 1e herz." betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Zorgvlied 2008". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2008. Het bestemmingsplan is op 15 januari 2009 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en op 13 maart 2009 in werking getreden.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid

In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van het gemeentelijk beleid dat van invloed is op beheerbestemmingsplannen. Het beleid omtrent milieu volgt in de milieuparagraaf.

3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. ´Tilburg´, stad van contrasten´ vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de Raad vastgesteld in januari 2005.

3.2 Volkshuisvestingsbeleid

3.2.1 WoonVisie

In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden maar wel met een evenwicht tussen de belangen van het individu en die van het collectief en waar segregatie wordt vermeden.

In de Woonvisie wordt een vijftal speerpunten benoemd, waarmee Tilburg inhoud wil geven aan de 'Stad in balans':

  1. a. kwaliteit: aandacht voor duurzaamheid, flexibiliteit en bruikbaarheid, veiligheid en differentiatie in de bouwprogramma's;
  2. b. keuzevrijheid en zeggenschap: aandacht voor de specifieke wensen van de consument, o.a. door particulier en mede-opdrachtgeverschapschap;
  3. c. maatwerk in wonen, zorg en welzijn: aandacht voor de zorg- en begeleidingsbehoeften van mensen en de (woon)voorzieningen die hierbij nodig zijn;
  4. d. aandacht voor de betaalbaarheid van het wonen, zowel voor wat betreft verwervingskosten/huurprijs als voor totale woonlasten;
  5. e. samenwerking.

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad in de WoonVisie ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied weergegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.

3.2.2 Nota Wonen

Door het regelmatig monitoren van alle bouwinitiatieven blijkt dat er in Tilburg veel plannen zijn voor het realiseren van appartementen in de middeldure en dure (koop)sector. Het aantal initiatieven is dusdanig groot dat daadwerkelijke ontwikkeling onwaarschijnlijk lijkt. Deze ontwikkeling vormt een bedreiging voor de Tilburgse woningmarkt. In de eerste plaats omdat er veel vertragingen optreden in de woningbouwproductie als geheel. Ten tweede omdat dit belemmerend werkt op gewenste en haalbare woningbouwinitiatieven in de herstructurering, bij herontwikkeling van pleinen en transformatie- en inbreidingslocaties als Piushaven en op middellange termijn Stationszone. De gemeente heeft daarom besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van middeldure en dure koop appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader bestaande uit de volgende vier criteria:

  1. a. Woonmilieutypering: ligt het planinitiatief in een gebied met een woonmilieu waar veel/voldoende vraag naar is (vraag-aanbod naar woonomgeving);
  2. b. Ruimtelijk-Stedenbouwkundig: past het planinitiatief in een gebied onder andere in de nog op te stellen kaders van de in voorbereiding zijnde lintenaanpak en de Nota Hoogbouw;
  3. c. Consumentgerichtheid: richt het initiatief zich op een uniek product dat niet concurrerend is met andere appartementen(plannen), bijvoorbeeld bijzonder woonconcept en/of bedoeld voor een specifieke doelgroep. (woon-zorg, (kwaliteit voor de) doelgroepen, woonconcepten e.d.);
  4. d. Maatschappelijke prioriteiten in het kader van integrale gebiedsontwikkeling: is het planinitiatief onderdeel van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (herstructurering bestaande woongebieden of woonzorgomgevingen).

Toepassing van deze criteria betekent derhalve dat plannen, naarmate ze op meer criteria scoren, een hogere prioriteit hebben, en derhalve op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Plannen die niet op de criteria scoren en niet hard zijn, zullen niet vanzelfsprekend op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Hierover zal de discussie moeten plaatsvinden over aanpassing naar grondgebonden types, wijziging in doelgroep/concept, fasering in tijd of anderszins.

3.2.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

Uit het vierjaarlijkse woningbehoefteonderzoek waarvan de meest recente is uitgevoerd in 2004, blijkt dat de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener zijn dan vier jaar geleden. De vraag naar koopwoningen is groot al is deze ten opzichte van 2000 wat afgenomen, de gewenste huur- en koopprijzen liggen wat lager, de grote vraag naar vrijstaande en half-vrijstaande typen is afgenomen ten gunste van de rijtjeswoning, en de vraag naar grote woningen is afgenomen ten faveure van de driekamerwoning.

Toch betekent dit niet dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht in evenwicht is gekomen. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, blijft er een relatief overschot aan rijtjeshuizen en met name huurflats zonder lift, terwijl er een relatief tekort is aan vrijstaande en half-vrijstaande woningen in de koopsector, en aan flatwoningen met lift in met name de huursector. Bedacht moet worden dat het aantal koopstarters weer zal oplopen zodra een economisch herstel optreedt, het consumentenvertrouwen opveert en de prijzen in de koopsector stabiel blijven. Deze verwachting is gebaseerd op de landelijke trend dat veel woonconsumenten blijvend gericht zijn op een kwalitatief hoogwaardige en ruime (koop)woning.

3.2.4 Wonen en zorg

De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Doelstelling hierbij is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, danwel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van woonzorgservicezones ontwikkeld, waarbij het geheel van woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren danwel versterken van woonzorgservicezones.

Alle nieuwe woningen moeten voldoen aan de criteria die gelden voor het niveau 'bezoekbaarheid' uit Aanpasbaar bouwen. Voor grotere bouwontwikkelingen geldt bovendien dat minimaal 40% uitgevoerd moet worden als nul-tredenwoning (levensloopbestendig).

3.2.5 Politiekeurmerk ´Veilig Wonen´

Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.

3.3 Groenbeleid

3.3.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..

De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn op de plankaart weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven.

Bomen met een hoofdwaarde

Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.

De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.

De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.

In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.

Beheermaatregelen voor bomen met een hoofdwaarde

Bomen die een hoofdwaarde hebben verdienen extra bescherming; zowel boven- als ondergronds. De beheermaatregelen voor bomen die een hoofdwaarde hebben zijn erop gericht om de boom(structuur) in stand te houden en zo mogelijk te optimaliseren. Voor wat betreft beheer betekent dit onder meer:

  • boombescherming: Bij bouwactiviteiten krijgen bomen die in de hoofdzone staan de hoogste mate van bescherming. Dit betekent dat in de definitiefase het behoud van deze bomen (boomkroon, de stam en/of de wortels) uitgangspunt dient te zijn. Onder de kroon van deze bomen mogen geen werkzaamheden plaatsvinden. Daarnaast dienen bij eventuele bouwwerken/plannen minimaal de volgende afstanden tot de stam te worden aangehouden:
      1. a. beeldbepalende bomen: 8 meter;
      2. b. monumentale bomen: 15 meter.
    1. 1. Bij werkzaamheden in nabijheid van bomen die in de hoofdzone staan dient daarnaast te allen tijde boombescherming te worden aangebracht. Verder dient er bij werkzaamheden in nabijheid van deze bomen altijd een volledige BomenEffectenAnalyse (BEA) te worden opgesteld.
    2. 2. Inspectie: Bomen die een hoofdwaarde hebben worden minimaal een keer per drie jaar geïnspecteerd op veiligheid en onderhoud.
    3. 3. Indien bomen met een hoofdwaarde toch moeten wijken wordt herplantplicht opgelegd. Als blijkt dat een feitelijk gelijkwaardige herplant echt niet (volledig) mogelijk is, dient een deel van de herplant door storting van een bedrag in 'Reserve Bomen' gecompenseerd te worden. De hoogte hiervan wordt bepaald door de adviseur bomen en groen van de gemeente Tilburg.
    4. 4. In geval van onherstelbare schade aan bomen die een hoofdwaarde hebben zal altijd een herplantplicht opgelegd worden. Voor nieuw geplante bomen zal in de regel géén kapvergunning worden verleend, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand, in het kader van tijdige verjonging of andere uitzonderlijke situaties.
    5. 5. Verbetering groeiplaats: Indien noodzakelijk en mogelijk zal groeiplaatsverbetering plaatsvinden.
    6. 6. Bij het uitvoeren van beheermaatregelen (bijvoorbeeld nader onderzoek) zullen de bomen met een hoofdwaarde de hoogste prioriteit krijgen.
    7. 7. Beheermaatregelen zijn zowel gericht op de veiligheid en behoud van het bomenbestand als op de esthetisch kwaliteit en structuurbepalendheid.

3.4 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie

3.4.1 Cultuurhistorische waarden en architectonische kwaliteit

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande kunst- en cultuurhistorische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Instrumentarium hiervoor vormen de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de gemeentelijke welstandszorg.

Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9m hoogte en 12m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten

4.1 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer

Het gemeentelijke beleid op het gebied van verkeer is vastgesteld in het nieuwe Tilburgse Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). De Bredaseweg is hierin aangewezen als 50 km/h gebied.

Om parkeerproblemen in de wijk te voorkomen, dienen nieuwe bouwinitiatieven aan de gemeentelijke parkeernormering te voldoen. Voor niet gestapelde woningen met een b.v.o. van meer dan 180 m2 geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning.

4.2 Uitgangspunten Wonen

4.2.1 Speerpunten

Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt uit de vierjaarlijkse WoonVisie en de jaarlijkse nota Wonen. Eén van de speerpunten van het woonbeleid is meer ruimte te bieden aan mensen om hun woonwensen te realiseren. De vraag naar kwaliteit, zowel van de woning als van de woonomgeving, komt hiermee meer centraal te staan. Daarnaast streven de nota's naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden ongeacht waar men wil wonen. Dit vraagt dus ook een zekere mate van differentiatie bij (grotere) bouwinitiatieven. In deze paragraaf wordt het voor dit bestemmingsplan relevante woonbeleid nader belicht.

4.2.2 Woonvisie

In de WoonVisie is de stad ingedeeld in vijf woonmilieus, zowel huidig als gewenst. Door de typering in woonmilieus wordt per gebied een duidelijke richting gegeven waarnaar een gebied zich zal ontwikkelen, onder andere gericht op dichtheid, bereikbaarheid, voorzieningen en (menging van) functies. De eerder genoemde 'stad in balans' dient vorm te krijgen binnen deze woonmilieus.

De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Zorgvlied heeft een sterke positie op de woningmarkt. De WoonVisie geeft aan dat Zorgvlied neigt naar een buiten-centrum milieu, maar dat de wijk voldoende elementen in zich heeft om tot een groen-stedelijk woonmilieu gerekend te worden. Dit geldt in mindere mate voor Zorgvlied Zuid. In Zorgvlied Zuid staan overwegend veel huurwoningen en meergezinswoningen. Een versterking van het aandeel koopwoningen is hier op zijn plaats. De WoonVisie geeft aan dat hier een versterking van het groen-stedelijke milieu gewenst is.

4.2.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

Uit het vierjaarlijkse woningbehoefte-onderzoek waarvan de meest recente is uitgevoerd in 2004, blijkt dat de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener zijn dan vier jaar geleden. De vraag naar koopwoningen is groot al is deze ten opzichte van 2000 wat afgenomen, de gewenste huur- en koopprijzen liggen wat lager, de grote vraag naar vrijstaande en half-vrijstaande typen is afgenomen ten gunste van de rijtjeswoning, en de vraag naar grote woningen is afgenomen ten faveure van de driekamerwoning.

Toch betekent dit niet dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht in evenwicht is. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, blijft er een relatief overschot aan rijtjeshuizen en met name huurflats zonder lift, terwijl er een relatief tekort is aan vrijstaande en half-vrijstaande woningen in de koopsector, en aan flatwoningen met lift in met name de huursector. Bedacht moet worden dat het aantal koopstarters weer zal oplopen zodra een economisch herstel optreedt, het consumentenvertrouwen opveert en de prijzen in de koopsector stabiel blijven. Deze verwachting is gebaseerd op de landelijke trend dat veel woonconsumenten blijvend gericht zijn op een kwalitatief hoogwaardige en ruime (koop)woning.

Uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek (Gemeente Tilburg, 2004) is gebleken dat Zorgvlied relatief veel meerpersoonshuishoudens met kinderen en veel 45-55 jarigen telt. Verreweg de hoogste inkomens in Tilburg treffen we aan in deze wijk. In de wijk staan relatief veel koopwoningen, (half)vrijstaande woningen en grote woningen. Het gaat voornamelijk om middeldure en dure huurwoningen en dure koopwoningen. In de wijk staan slechts 5% woningen speciaal bestemd voor 55-plussers tegen een gemiddelde van 9% voor heel Tilburg.

Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek dat de tevredenheid met de woning en de woonomgeving in Zorgvlied relatief groot is.

Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving

5.1 Indeling Van De Regels

De indeling van dit bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Deze indeling wordt in deze paragraaf toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Hoofdstuk Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel regelende de wijze van meten.

5.1.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod.

Bestemmingsomschrijvingen
In het plan komt alleen de bestemming "Wonen" voor.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Voor een uitgebreide toelichting op de bouwregels wordt verwezen naar paragraaf 5.3 ´Ruimtelijkbeheer´. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Nadere eisen en ontheffingen
Per bestemming heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende procedures nadere eisen aan bouwplannen te stellen of ontheffing van de bouwregels te verlenen. De hiervoor geldende procedures worden in artikel 8.1 beschreven. Voor het verlenen van ontheffingen gelden steeds een aantal voorwaarden. Deze worden in het betreffende lid opgesomd.

Specifieke gebruiksregels
Ten slotte worden per bestemming de regels omtrent het gebruik van bouwwerken en gronden gegeven, aangevuld met een aantal ontheffingsmogelijkheden wisselend per bestemming.

5.1.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 betreft de ´Algemene regels´. Dit hoofdstuk bevat regels die voor alle gronden van toepassing zijn, ten aanzien van de volgende aspecten:

Algemene juridische en stedenbouwkundige regels
Artikel 5 bevat algemene anti-dubbeltelregels ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Artikel 6 bevat een aantal algemene stedenbouwkundige regels die voor alle bestemmingsvlakken van toepassing zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing en de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen.

Algemene ontheffingsbevoegdheid
Een algemene ontheffingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 7 met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan.

Algemene procedureregels
In artikel 8 worden de procedureregels bij het gebruik maken van ontheffingbevoegdheden en tot het stellen van nadere eisen gegeven.

5.1.4 Overgangsrecht en slotregel

Het laatste hoofdstuk bevat ´Overgangs- en slotregels´. Dit zijn algemene regels betrekking hebbend op het overgangsrecht. Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dit tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

5.2 Functioneel Beheer

5.2.1 Wonen

Wonen is de hoofdfunctie van het gebied. De woonfunctie is geconserveerd binnen het bestemmingsvlak ´W´,

Een onderscheid in wonen naar maatschappelijke groeperingen zoals studentenhuisvesting, bejaardenhuisvesting, therapeutisch wonen, c.q. wonen onder begeleiding, wonen in opvangcentrum e.d. wordt in de woonbestemmingen niet gemaakt. Wel wordt hierop een uitzondering gemaakt. Penitentiaire inrichtingen vallen onder maatschappelijke instellingen.

Mantelzorg
Onder mantelzorg wordt het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband verstaan. Het verlenen van mantelzorg in een afhankelijke woonruimte is middels ontheffing onderdeel van de woonfunctie. Onder een afhankelijke woonruimte wordt hierbij een (aangebouwd) bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is verstaan.

5.3 Ruimtelijk Beheer

5.3.1 Voorgevelrooilijn

Per 1 januari 2003 geeft de Woningwet aan dat sprake is van vergunningvrije bouwwerken, licht vergunningplichtige bouwwerken en regulier vergunningplichtige bouwwerken. Criteria daarbij zijn met name oppervlakte, hoogte en ligging van het bouwwerk ten opzichte van de voorgevelrooilijn en het openbaar gebied. De bouwverordening kent overigens ook grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´.

5.3.2 Goot- en bouwhoogte

Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een andere maximale bouwhoogte:

  1. a. hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
    1. 1. linten van de 1e orde;
    2. 2. linten van de 2e orde;
  2. b. hoofdstructuur nieuwe gebieden;
  3. c. overige gebieden.

Langs de op 'hoofdstructuur oude gebieden' wordt indien sprake is van een lint van de 1e orde een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een maximale bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m hoogte toelaatbaar is. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009008-e001_0003.png"

In dit geval betreft het een bijzonder woningtype waarbij rekening dient te worden gehouden met geluideisen en aansluiting moet worden gezocht bij de bestaande situatie. Dit resulteert in het situeren van drie bouwvlakken waarbij de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. Deze bedragen voor het hoofdgebouw respectievelijk maximaal 6 en 11 meter en voor het aangebouwde bijgebouw maximaal 5 en 10 meter.

5.3.3 Regeling aan-, uitbouwen en bijgebouwen

Voor bijgebouwen welke buiten de bouwvlakken worden opgericht is de volgende regeling van kracht:

  1. a. oppervlakte:
    1. 1. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
    2. 2. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
    3. 3. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
    4. 4. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
  2. b. bouwhoogte: max 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte max 3 m en bouwhoogte max 4,5 m.

Met ontheffing is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

5.3.4 Bomen

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen.

Voor het perceel is een bomeninventarisatie uitgevoerd. Uit deze inventarisatie kan worden geconcludeerd dat van de in totaal 31 bomen in het projectgebied er 22 een stamomtrek hebben van meer dan 65 cm. Het beleid van de gemeente Tilburg geeft aan dat bomen met een stamomtrek van meer dan 65 cm (stamdiameter 20 cm) een kapvergunning vereist is. Voor negen bomen is een kapvergunning niet vereist.

Van de 22 bomen zijn er zes in een slechte staat door een gemiddeld matige veiligheid en geen vitaliteit. Compensatie hiervoor wordt niet noodzakelijk geacht. De overige 16 bomen zijn over het algemeen in goede staat. Onderzocht is welke van deze bomen daadwerkelijk gekapt dienen te worden. 13 bomen bevinden zich binnen de nieuw te ontwikkelen gebouwen en verhardingen en dienen gekapt te worden (nr. 15 t/m 28) (zie bijlage Quick scan Flora en Fauna en boominventarisatie). Van deze bomen is voor 11 stuks een kapvergunning benodigd (nrs. 15 t/m 18, 20 t/m 22, 25 t/m 28). Op het perceel bevinden zich geen monumentale bomen.

5.4 Ontheffingen En Algemene Regels

Ten slotte worden per bestemming verschillende ontheffingen gegeven die betrekking hebben op het ruimtelijk beheer. Deze komen eveneens terug in de Algemene regels.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het initiatief omvat de realisatie van een woning aan de Bredaseweg 458 te Tilburg. Het betreft een vrijstaande woning c.q. villa met een vloeroppervlak van ongeveer 175 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009008-e001_0004.jpg"

De situering van de woning is tot stand gekomen naar aanleiding van het akoestisch onderzoek. De voorkant van de woning is georiënteerd op de Bredaseweg, evenals de aangrenzende woningen. De woning is vormgegeven in een U-vorm met een patio van ongeveer 40 m2 in het midden. De hoogte van de bebouwing bedraagt 1,5 - 2 lagen met een kap.

De ontsluiting van het perceel geschiedt via de Bredaseweg. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Hoofdstuk 7 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand

7.1 Historische Geografie En Ontwikkeling

Het plangebied ligt op de westelijke uitloper van het relatief hooggelegen centrale plateau van Tilburg. De kaart van Diederik Zijnen uit ca. 1760 laat zien dat het plangebied destijds deel uitmaakte van een akkergebied dat werd doorsneden door een aantal wegen en paden. Vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw is de bebouwing in de omgeving van het plangebied en dan met name langs de Bredaseweg, langzamerhand toegenomen. Tot ver in de jaren vijftig bestonden Zorgvlied en De Reit echter nog deels uit agrarische gronden met alleen de bebouwing van het gelijknamige gehucht rond de kern van De Reit, de Baroniebaan (het verlengde van de Berkdijksestraat) en de Bredaseweg.

De Berkdijksestraat/Baroniestraat is een structuur die in oorsprong teruggaat tot tenminste de late Middeleeuwen. De Bredaseweg werd, deels op bestaande paden en wegen, aangelegd in de periode tussen 1820 en 1826 als onderdeel van de Rijksweg tussen Tholen en Grave. Vanaf het midden van de negentiende eeuw verrijzen er aan weerszijden van de weg landgoederen en herenhuizen, vaak omringd door grote stukken groen of bos. Het perceel waarop het plan betrekking heeft, bevindt zich in de noordwestelijke hoek van de wijk Zorgvlied. Deze is in de periode tussen 1930 en 1955 in hoog tempo verstedelijkt. De Reit volgde in de periode na 1960.

7.2 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten En Structuren

In dit plangebied liggen geen beschermde monumenten, geen MIP-panden en geen panden of objecten van cultuurhistorische waarde.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele objecten die van rijks- of gemeentewege beschermd zijn evenals enkele objecten die over cultuurhistorische waarden beschikken.

Rijksmonument: Bredaseweg 444

Gemeentelijke monument: Bredaseweg 368, 422 en 442A.

MIP: Bredaseweg 310, 312, 314, 316, 318, 320, 384, 392, 402, 404, 406, 408, 410, 412, 414, 416, 430, 432, 434, 436, 442 en 452.

Architectuur en stedenbouw 1940-1970: Bredaseweg 394 en 442A.

Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant: de Bredaseweg is een historisch-geografische lijn met een hoge waardering voor gaafheid en stedenbouw.

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er wordt geen gebouwd erfgoed of cultuurhistorisch waardevolle structuur aangetast.

7.3 Archeologie

Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met hoge verwachting;

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein;

Naar aanleiding van de herziening van het beheerbestemmingsplan Zorgvlied is door Fontys-BILAN in 2006 een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ArWaTi, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek per periode nader toegespitst. In het rapport is per periode (onderverdeeld in steentijd, bronstijd-ijzertijd-Romeinse tijd en Middeleeuwen-Nieuwe tijd) een verwachtingskaart toegevoegd. Deze verwachting per periode geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen waarmee de aanleg van de uitbreidingswijken gepaard is gegaan. Het onderzoek toont aan dat het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting kent voor het aantreffen van archeologische resten van de steentijd tot en met de Nieuwe Tijd;

In het voorjaar van 2009 is door Synthegra een bureauonderzoek en karterend veldonderzoek d.m.v. boringen uitgevoerd op de planlocatie (Synthegra bv, Doetinchem ISSN: 1874-9771). Het doel van een archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied gold een middelhoge verwachting voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd gold een lage verwachting. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen.

De middelhoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingsvindplaatsen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld. De lage verwachting voor vindplaatsen uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd blijft gehandhaafd.

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen.

7.4 Welstand

Behalve aan het bestemmingsplan (en het bouwbesluit) moeten bouwplannen worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele private bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa´s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningplichtige bouwwerken.

Hoofdstuk 8 Milieuparagraaf

8.1 Milieuhinder Bedrijven

Bij de beoordeling welke bedrijven van invloed zijn op het plangebied is gebruik gemaakt van vergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en Bedrijven en Milieuzonering (Uitgave van de VNG). In de laatste staan indicatieve afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” nieuwe bedrijven met voor nieuwe bedrijven gangbare voorzieningen binnen het bedrijfstype ten opzichte van een rustige woonwijk. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, etc is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van deze (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting van het bedrijf en de gevel van de woningen van derden. Bij de beoordeling van de bedrijvigheid is uitgegaan van de indicatieve afstanden tenzij in de milieuvergunning of AMvB andere normen zijn opgenomen.

Bij de inventarisatie zijn alle bedrijven bekeken waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen. Let op: de inventarisatie is uitgevoerd op basis van het digitale bedrijven bestand (MPM). Omdat niet elk bedrijf zich aan- of afmeldt als Wet milieubeheer-plichtig bedrijf is dit bestand niet 100% betrouwbaar. Hierdoor kunnen bedrijven en/ of activiteiten over het hoofd zijn gezien.

Uit de inventarisatie blijkt dat alleen de indicatieve gevarencontour van het LPG-tankstation aan de Baroniebaan over het plangebied heen ligt. De onderbouwing hiervoor is ondergebracht bij paragraaf 3.3.2 Externe Veiligheid. Verder zijn er geen bedrijven die een belemmering vormen voor het plangebied.

8.2 Externe Veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen van 2004.
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004;
  • Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen van 1984;
  • Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zondering langs transportleidingen voor brandgare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991;

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • de kans op een ongeval;
  • het effect van het ongeval;
  • het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de calamiteit.

Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het ijkpunt, waarbinnen gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen, voor het groepsrisico is vastgelegd in een oriëntatiewaarde. Langs transportverbindingen zijn de oriëntatiewaarden 10-4 per jaar voor 10 slachtoffers, 10-6 per jaar voor 100 slachtoffers, 10-8 per jaar voor 1000 slachtoffers etc.

Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is het vereist invulling te geven aan de Verantwoordingsplicht bij het opstellen van een bestemmingsplan als het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Voor het groepsrisico ten gevolge van transportbronnen is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gepubliceerd. Ook deze circulaire kent het principe van de verantwoordingsplicht.

De omgang met de verantwoordingsplicht

In artikel 13 van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' zijn criteria gegeven die bij invulling van de verantwoordingsplicht in acht moeten worden genomen indien het plangebied is gesitueerd binnen het invloedsgebied van een risicobron.

Het is aan burgemeester en wethouders om te besluiten of het restrisico bestuurlijk aanvaardbaar wordt geacht. Voor deze afweging dienen de onderstaande categorieën A t/m F behandeld te worden:

  • A. Ligging groepsrisico t.o.v. oriënterende waarde
  • B. Toename groepsrisico t.o.v. nulsituatie
  • C. De mogelijkheden van zelfredzaamheid van de bevolking
  • D. De mogelijkheden van hulpverlening
  • E. Nut en noodzaak van de ontwikkeling
  • F. Het tijdsaspect

A + B Ligging GR t.o.v. de oriëntatiewaarde en Toe- / Afname t.o.v. 'nulsituatie'

De nieuw te bouwen woning ligt in het invloedsgebied van de Bredaseweg en het LPG tankstation aan de Baroniebaan 2. De Bredaseweg vormt één van de wegen die is opgenomen in de routering voor gevaarlijke stoffen binnen Tilburg. Voor het LPG tankstation is door Oranjewoud een veiligheidsrapport opgesteld met projectnr. 080707-187164 d.d. 29 juli 2008. Uit de berekening blijkt dat de toename van het GR ten opzichte van de '0-situatie' gering is. De berekende fN-curve van het GR, blijft onder de oriëntatiewaarde. Dat deze woning een bijdrage teweeg brengt aan de fN-curve komt door de relatief korte afstand van de woning tot het LPG tankstation.

C De mogelijkheden van zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid wordt bepaald door aansluiting van het perceel op de mogelijke vluchtwegen en de zelfredzaamheid van de personen zelf. Het gaat hier om zelfredzame personen. Hoe precies de inrichting van de woning en eventuele hekwerken rondom de woning al dan niet de vluchtroutes zal beïnvloeden is niet duidelijk. Het is dan ook niet te zeggen of de woning tijdig ontruimd kan zijn en de bewoners op zeker 200m van het pand af kunnen komen binnen 15 minuten.

De regionale brandweer heeft naar aanleiding van het concept groepsrisicoverantwoording aangegeven dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door het aanbrengen van splinterwerend glas in de woning of glas met een speciale folie. Hierdoor zullen personen minder snel verwond raken door glassplinters. Daarbij wordt de aanvrager geadviseerd om vluchtmogelijkheden te creëren van het tankstation af. De aanvrager zal middels een brief op de hoogte gesteld worden van het advies van de brandweer.

D. De mogelijkheden van hulpverlening

Als er een Bleve ontstaat, zal deze afhankelijke van de omstandigheden in 8 tot 20 minuten zich ontwikkelen. Indien er voldoende water aanwezig is en de alarmering snel plaatsvindt kan een Bleve worden voorkomen. Dit kan echter niet worden gegarandeerd.

E. Nut en noodzaak van de ontwikkeling

Er is geen nut en noodzaak van de ontwikkeling bekend.

F. Tijdsaspect

De regionale brandweer heeft aangegeven dat de opkomsttijd voor de brandweer ongeveer 6 minuten bedraagt. De opkomsttijd omvat de verwerkingstijd van de meldkamer met daarbij opgesteld de rijtijd van de kazerne naar de locatie. De bereikbaarheid van het tankstation is goed.

Conclusie

Het kavel dat gebruikt gaat worden voor de woning ligt op korte afstand van het LPG tankstation aan de Baronielaan 2. Hierdoor vindt er een toename plaats van het groepsrisico. De woning ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour. Een bestemmingsplan is niet van een zodanig detailniveau dat aspecten als splinterwerend glas en vluchtwegen in het ruimtelijke besluit meegenomen kan worden. Dit zijn wel aspecten die de zelfredzaamheid kunnen beïnvloeden. De aanvrager wordt op de hoogte gesteld van het advies van de regionale brandweer.

8.3 Geluid

Door AGEL adviseurs is een akoestisch onderzoek wegverkeer (projectnummer 20080182, d.d. 20 augustus 2008 ) uitgevoerd ten behoeve van de nieuwbouw van een woning op het perceel.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48dB als gevolg van het wegverkeer van de Bredaseweg en Baroniebaan wordt overschreden. De hoogste waarde bedraagt 57dB voor de Bredaseweg en 56dB voor de Baroniebaan. De maximale ontheffingswaarde voor 63dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt daarbij niet overschreden.

De gevel tot de derde bouwlaag welke grenzen aan de patio voldoen aan het criterium geluidluw. Door de architect is aangegeven dat op de derde bouwlaag aan de patio geen geluidsgevoelige bestemmingen worden gesitueerd.

Conform het gangbare ontheffingenbeleid zijn de mogelijkheden om de geluidsbelastingen te verlagen nader onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er geen mogelijkheden zijn om de geluidbelastingen te verlagen.

De planologische situatie is dusdanig dat wordt voldaan aan de subcriteria omdat er sprake is van nieuwe bebouwing die een plaats tussen bestaande bebouwing opvult.

Voor de ontwikkeling op deze locatie dient bij het college van Burgemeester en Wethouders een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde ter worden aangevraagd.

De aan te vragen hogere waarde bedraagt ten hoogste 57 dB voor de Bredaseweg en 56dB voor de Baroniebaan. Aan deze hogere waarde is de eis verbonden dit tenminste één geluidgevoelige ruimte met een te openen deel, bij voorkeur de hoofdslaapkamer, aan de geluidluwe gevel gelegen moet zijn.

8.4 Lucht

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit. Deze is op 15 november 2007 in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De wet voorziet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.

Sinds 2002 wordt er door de gemeente Tilburg jaarlijks over de luchtkwaliteit gerapporteerd. Hierbij wordt de luchtkwaliteit van het voorbije jaar vergeleken met de normwaarden uit het Besluit Luchtkwaliteit. Uit de rapportages is gebleken dat de luchtkwaliteit voor het overgrote deel bepaald wordt door emissie van het wegverkeer. Verder is gebleken dat de normwaarden de afgelopen jaren alleen voor fijn stof en stikstofdioxide overschreden worden.

Naar aanleiding van de rapportages en de daarin geconstateerde knelpunten, is in december 2004 door de raad een plan vastgesteld om de luchtkwaliteit langs de gemeentelijke hoofdwegen te verbeteren ("Luchtkwaliteitplan gemeente Tilburg 2005-2010). De maatregelen zijn zowel gericht op het verminderen van de concentraties NO2 en concentraties PM10. Doel van het plan is dat in 2010 in de gehele stad, na uitvoering van het maatregelenpakket, aan de normwaarden uit het Besluit luchtkwaliteit voldaan wordt. Onderdeel van het plan is een monitoringsysteem om tijdig te signaleren of het effect van de maatregelen voldoende is. Mocht dit niet het geval zijn worden extra maatregelen genomen.

Voor deze nieuwe ontwikkeling is door AGEL adviseurs een onderzoek uitgevoerd (projectnummer 20080182, dd 27 juni 2008) naar de luchtkwaliteit.

Het voorgenomen initiatief is getoetst aan de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen. De ontwikkeling valt onder de regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. In voorschrift 3A.2 (woningbouwlocaties) van de bijlagen behorende bij deze regeling is dit nader toegelicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de luchtkwaliteit ter plaatse van de planontwikkeling onderzocht. In het onderzoek blijkt dat in de planjaren 2008,2010 als 2015 geen overschrijding van de normen zijn te verwachten.

De conclusie is dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn ten aanzien van voorgenomen initiatief.

8.5 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

In juni 2007 is een verkennend bodemonderzoek op de lokatie uitgevoerd. Geconcludeerd werd dat de grond licht verontreinigd is met PAK en het grondwater sterk verontreinigd is met zink en licht verontreinigd is met nikkel. Op basis van deze gegevens zijn er geen belemmeringen voor eventuele bouwactiviteiten ter plaatse. Het bodemonderzoek is maximaal 5 jaar geldig vanaf publicatiedatum.

8.6 Groen En Natuur

Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. Beleid en wetgeving is verdeeld over rijk, provincie en gemeente.

Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingsweg 1998, Flora- en faunawet en Bosweg van kracht. De natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000 gebieden. De flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.

In het Streekplan van de Provincie Noord-Brabant (2002) is vorm gegeven aan de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In Noord-Brabnat wordt deze de Groene Hoofdstructuur (GHS) genoemd. Uitgangspunt van de GHS is het bereiken van een duurzaam ecologisch netwerk door de ontwikkeling van grootschalige natuur en tussennliggende ecologische verbindingszones. Naast strikte begrenzingen, zijn op provinciaal niveau ook zoekgebieden voor de GHS aangegeven. Per gemeente wordt de begrenzing nader uitgewerkt.

Op gemeentelijk niveau zijn met name de Kadernota Groene Mal, het Groenstructuurplan Plus en de Bomenverordening van belang. In de Kadernota Groene Mal (2002) is het rijks- en provinciaal beleid uitgewerkt en zijn aanvullende regels voor natuur en ecologie binnen de gemeentegrenzen opgenomen. Het Groenstructuurplan Plus (1998) geeft een lange-termijnvisie op beheer en inrichting van het openbaar groen. In de Bomenverordening (2008) is de bescherming van bomen binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg vastgelegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied van de Bredaseweg 458 ligt niet in een Habitatrichtlijn-gebied of in de nabijheid of de invloedssfeer ervan. Bescherming in het kader van de Habitatrichtlijn is dan ook niet aan de orde.

Daarnaast ligt het plangebied niet in of in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bescherming in het kader van het Streekplan van de provincie Noord-Brabant is dan ook niet aan de orde

Tot slot ligt dit gebied niet in de Groene Mal. Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.

Soortenbescherming

Voor de sloop van het bestaande tuinhuisje en de bouw van een nieuwe woning in het plangebied is het nodig om een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet. Dit verkennende onderzoek is in juni 2008 door AGEL adviseurs uitgevoerd.

Uit het onderzoek van AGEL adviseurs komt naar voren dat beschermde plantensoorten niet zijn niet aangetroffen en ook niet te verwachten. Wel is in dit onderzoek geconcludeerd dat te rekenen valt met broedvogels en mogelijk met vleermuizen en eekhoorn, die alle beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet.

Met betrekking tot broedvogels, die van het plangebied gebruik maken, dient het volgende in acht te worden genomen. Om verstoring van vogels, die in en om het plangebied broeden, te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (ongeveer half maart tot half juli) te worden uitgevoerd. Mochten de werkzaamheden onverhoopt wel in het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd, dan dient het plangebied één à twee weken voor de aanvang van de werkzaamheden door een bioloog/ecoloog te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van broedende vogels. Indien broedende exemplaren worden aangetroffen dan dienen verstorende werkzaamheden in een voor de soort specifieke straal rondom de broedlocatie achterwege te worden gelaten tot het tijdstip waarop de jongen het nest hebben verlaten.

Met betrekking tot de vleermuizen en de eekhoorn wordt in het onderzoek geconcludeerd dat er geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen en eekhoorns in het gebied aanwezig zijn. Mogelijk gebruiken deze soorten het gebied wel om te foerageren. Door de geplande kap van bomen t.b.v. de bouw van de woning wordt een geringe oppervlakte van het leefgebied van deze mogelijk voorkomende soorten vernietigd. Geleidingsroutes voor vleermuizen blijven in het plangebied echter bestaan en in de omgeving blijft tevens voldoende foerageergebied voor eekhoorns bestaan. De ingreep heeft dan ook geen effect op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten.

Tot slot dient te allen tijde aan de zorgplicht van de Flora- en faunawet te worden voldaan. Deze zorgplicht houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel en tevens nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven.

Voor meer informatie wordt verwezen naar het rapport ´Quick scan Flora en fauna en boominventarisatie Bredaseweg 458 te Tilburg´ (AGEL adviseurs, juni 2008).

Hoofdstuk 9 Waterparagraaf

9.1 Bestaand Watersysteem

Gebiedskenmerken

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van 995 m2, welke in de huidige situatie grotendeels onverhard is. Het totaal verhard oppervlak is ca. 45 m2 De hoogte van het huidige maaiveld ligt op ongeveer 14,40 + NAP. Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

Bodem en grondwater

Uit globaal onderzoek blijkt dat de deklaag van de bodem bestaat uit sterk lemig tot matig fijn zand. De stroming van het freatisch grondwater is globaal noordwestelijk gericht, en heeft een gradiënt van circa 0,3 m/km. Lokaal kan de stroming hiervan afwijken. De stroming van het grondwater in het eerste watervoerend pakket is globaal noordwestelijk gericht. Lokaal kan de stroming hiervan afwijken. Voor het plangebied is de maatgevende hoogste grondwaterstand (MHG) op basis van beschikbare gegevens ingeschat op 12,10 m + NAP. Met maatgevende grondwaterstanden ongeveer 2,30 m onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie ruim voldoende.

Oppervlaktewater en riolering

Er bevindt zich nabij het plangebied geen oppervlaktewater van betekenis. In de bestaande situatie is gemengde riolering aanwezig in het plangebied. Het afvalwater stroomt af via gemalen naar de afvalwaterzuiveringinstallatie Tilburg in beheer van waterschap De Dommel.

9.2 Duurzaam Stedelijk Water

Overwegingen

Aan de hand van de ontwikkelingen in het plangebied zijn de kansen om duurzaam om te gaan met hemelwater verkend, zoals omschreven in het gemeentelijke waterplan (GWP) en zijn vertaling in het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en de vierde nota waterhuishouding (NW4). Bij dit plan zijn de kansen om duurzaam om te gaan met het watersysteem afgewogen en is geconcludeerd dat er geen relevant waterhuishoudkundig belang is. De ontwikkelingen hebben een minimaal effect op het watersysteem. Het regenwater van de huidige en de toekomstige verharding, met een maximale oppervlakte van ca. 325 m2, kan evenals het vuilwater afwateren via de bestaande gemengde riolering.

Watersysteem

Op grond van het bovengenoemde globale gegevens, ontwikkelingen en beleidsdocumenten, zijn in overleg met de waterbeheerder de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het herontwikkelen van het plangebied:

  • De terreinhoogte voor het plangebied wordt gehandhaafd;
  • Het vuil- en hemelwater worden gescheiden verzameld en aangeboden nabij de perceelsgrens aan de Bredaseweg;
  • De gescheiden leidingen worden door de gemeente aangesloten op de bestaande riolering van het gemengde rioolstelsel;
  • Er wordt geen drainage toegepast;
  • Bouwdelen onder het maaiveld worden waterdicht uitgevoerd.

9.3 Watertoets

Beleidskader water

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen: - Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem; - Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water; - Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water. De principes van duurzaam waterbeheer zoals verwoord in het Waterplan en het Waterstructuurplan zijn nog steeds actueel. Ze zijn ook meegenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 3 dat in 2005 is vastgesteld. In bestaand stedelijk gebied kan het vasthouden van gebiedseigen water een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van het natuurlijk watersysteem. Afkoppelen van het regenwater van de riolering en infiltratie in de bodem leidt tot herstel van de grondwateraanvulling. Het ambitieniveau ligt op ongeveer 5 ha per jaar. De paragraaf waterhuishouding en riolering is gebaseerd op het gemeentelijk waterbeleid en het concept is eerst voorgelegd aan de waterbeheerder.

Proces

Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, in casu, waterschap De Dommel, via de e-mail d.d. 12 november 2008. Aan de hand van de gerealiseerde verkenning is een conceptparagraaf opgesteld en voorgelegd aan de waterbeheerder. De Dommel leverde de volgende op- en aanmerkingen als reactie op het concept: de locatie lijkt voldoende ruimte te hebben om hemelwater af te koppelen d.m.v. een vijver, greppel of grindbak. Dit kan meerwaarde geven aan het project. Echter de kosten van een solide overstortvoorziening voor de verbinding met het gemengde riool bij plannen met deze geringe ruimtelijke impact wegen niet op tegen deze meerwaarde en het beheer van deze kleine voorzieningen op particulier terrein is moeilijk te handhaven. Hierdoor wordt de wens van De Dommel om het hemelwater af te koppelen voor dit plan niet haalbaar geacht. Het waterschap stemt in met deze waterparagraaf. Dit alles en in het bijzonder hun wateradvies, is verwoord in de brief van De Dommel met kenmerk U-08-10123, d.d. 18 november 2008.

Hoofdstuk 10 Financiële Paragraaf

Op 13 oktober 2008 is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. Deze bedragen in dit geval € 3.419,95 + 1 x € 583,60 = € 4.003,55. De verschuldigde leges zijn inmiddles door de initiatiefnemer voldaan. Aangezien het verhaal van kosten anderzins verzekerd is, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Hoofdstuk 11 Inspraak En Overleg

De initiatiefnemer heeft naar aanleiding van dit plan op 16 oktober 2009 een bewonersbrief met een massastudie gestuurd naar de direkt omwonenden aan de Bredaseweg 462, 456, 454, 452, 401, 397, Delmerweg 16 en Friezenlaan 350. In de brief is aangegeven dat bewoners voor vragen contact op kunnen nemen met de initiatiefnemer. Volgens informatie van de initiatiefnemer zijn hierop geen reacties van omwonenden gekomen.

Met het plan zijn geen provinciale of rijksbelangen gemoeid. In het vooroverleg met de Provincie Noord-Brabant en VROM is aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan niet voor vooroverleg hoeft te worden toegestuurd. De waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft ingestemd met de waterparagraaf, zoals is verwoord in de brief van De Dommel met kenmerk U-08-10123 d.d. 18 november 2008.

Rapport Externe Veiligheid

Advies Brandweer Externe Veiligheid

Wateradvies

Rapport Flora En Fauna En Bomeninventarisatie

Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactivteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactivteiten

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Rapport Flora En Fauna En Bomeninventarisatie

Bijlage 2 Rapport Flora en Fauna en bomeninventarisatie

Bijlage 3 Wateradvies

Bijlage 3 Wateradvies

Bijlage 4 Advies Brandweer Externe Veiligheid

Bijlage 4 Advies brandweer externe veiligheid

Bijlage 5 Rapport Externe Veiligheid

Bijlage 5 Rapport externe veiligheid