Enschot 2008, 1e herziening (Bosscheweg 11)
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 29-05-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Enschot 2008 1e herz. (Bosscheweg 11) van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2009028- en bijbehorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingsfront
Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.
1.8 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van het bouwvlak ten hoogste mag worden bebouwd.
1.9 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.10 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.12 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.13 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.14 beeldbepalende boom
Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.
1.15 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.16 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.17 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijgebouw
Een vrijstaand gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.21 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwhoogte
Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.24 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder .
1.25 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.30 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.31 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
1.32 dienstverlening
persoonlijke zorg- en dienstverlening die niet kan worden aangemerkt als sociale c.q. welzijnsvoorziening en niet alle kenmerken heeft van beroep aan huis. Hiertoe worden gerekend: huisartsenpraktijk, tandartsenpraktijk, praktijk voor fysiotherapie, kinderopvangcentrum, kapsalon, pedicure, manicure, massagesalon, schoonheidssalon, zonnestudio e.d..
1.33 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.34 (eet)café
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.35 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.36 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.37 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 groenvoorzieningen
het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.39 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven in .
1.40 horeca van categorie 1
Tot horeca van de categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van de categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.41 horeca van categorie 2
Tot horeca van de categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van de categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.42 horeca van categorie 3
Tot horeca van de categorie 3 worden gerekend:
- I. Hotel
- II. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca van de categorie 1 of horeca van de categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlakte van meer dan 500m².
1.43 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.44 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten
- I. het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
- II. wellnessactiviteiten in de vorm van een zwembad, sauna, fitnessruimte en fysiotherapie, voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de hotelactiviteiten.
- III. recreatieve voorzieningen niet zijnde casino, voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de hotelactiviteiten.
1.45 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven verschil in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.46 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.47 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.48 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.
1.49 ontspanning
Hieronder wordt verstaan voorzieningen ten behoeve van ontspanning waaronder: kegelbanen, bowlingbanen, dansscholen, creativiteitscentra, sauna's en wellnessvoorzieningen.
1.50 partycentrum
Een bedrijf dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.51 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.52 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.53 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd-dorps
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 10.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
- d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 10.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ruimte tussen bouwwerken
6.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 8 Algemene Ontheffingsbevoegdheden
8.1 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van maten
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 10.1bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de ontheffingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de ontheffingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
8.2 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van grenzen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 10.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
8.3 Ontheffingsbevoegdheid overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 10.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsbevoegdheden
9.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Procedureregels ontheffing en nadere eisen
Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:
- a. het voornemen tot het verlenen van ontheffing, dan wel het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Enschot 2008 1e herz. (Bosscheweg 11)´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Aanleiding tot de ontwikkeling van dit bestemmingsplan is het verzoek van de heer Mutsaers om uitbreiding van hotel/café/restaurant/zalenaccommodatie/kegelcentrum "De Druiventros" aan de Bosscheweg 11 te Berkel-Enschot. De uitbreiding heeft betrekking op de percelen sectie A nrs. 4253, 4254, 4255, 3804, 3805, 3807 en 3926, die in eigendom zijn van de initiatiefnemer. De uitbreiding van het hotel past niet in het vigerende bestemmingsplan Enschot 2008. De Gemeente Tilburg is bereid mee te werken aan de gewenste uitbreiding door middel van deze bestemmingsplan herziening.
Van het huidige complex wordt de oostelijke vleugel, gelegen langs het dijklichaam van de A65 gesloopt. Dit gedeelte omvat op dit moment het grootste gedeelte van de zalenaccommodaties en het kegelcentrum. Het nieuwe bouwplan bestaat uit een nieuw, geleed bouwvolume parallel aan de Rijksweg. Dit volume wordt door een twee lagen hoge foyer gekoppeld aan het te handhaven, bestaande gedeelte.
Aan de uitbreiding van de Druiventros ligt een bedrijfseconomische visie ten grondslag. De ervaring op dit moment leert dat er ruimte is voor uitbreiding van het hotel-aanbod in de regio Tilburg. Het verblijfstoerisme in de regio Tilburg kan verder versterkt worden, zowel in de stad als in het buitengebied. De ambitie van de afgelopen jaren om een meerdaags verblijf van toeristen te stimuleren is nog steeds actueel. Er is geconstateerd dat in bepaalde segmenten onvoldoende hotelcapaciteit in Tilburg aanwezig is. In de kadernota Recreatie en Toerisme 2003-2010 is aangegeven dat in het segment "luxe" ruimte is voor nieuwe initiatieven. Hierbij wordt met name ingespeeld op het thema "wellness". De uitbreiding van de Druiventros kan een impuls geven aan het verblijfstoerisme in de regio Tilburg, aangezien het hotel zich in het "luxe" segment bevindt. De uitbreiding is goed ingepast in de omgeving en voldoet aan het Tilburgs Hoogbouwbeleid, zoals is verwoord in de notitie 'Ruimtelijke onderbouwing hoogbouw'.
Het initiatief is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan dit initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de toekomstige bestemming van het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de onderbouwing verwoord.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Ligging Plangebied
De Druiventros ligt midden in het belangrijke verkeersknooppunt A65 / Berkel-Enschot. Het horecacomplex De Druiventros ligt hier ingeklemd tussen de A65 , de afrit van de A65 nabij de Corellistraat en de Bosscheweg.
Rijksweg A65 verbindt Tilburg met Den Bosch en gaat iets ten noorden van De Druiventros over in de N65. Ter hoogte van de Druiventros loopt de rijksweg over een verhoogd dijklichaam dat de weg van Berkel-Enschot naar Oisterwijk ongelijkvloers kruist. Op het verkeersknoopunt sluit een aantal wegen aan met een belangrijke lokale of regionale ontsluitingsfunctie.
Vanaf het verkeersknoopunt loopt de Bosscheweg in westelijke richting naar Tilburg.De Puccinilaan vormt een belangrijke toegangsweg tot de bebouwde kom van Berkel-Enschot. Het gebied tussen de Puccinilaan en de Corellistraat is bebouwd met villa's op royale kavels en wordt door een groenzone gescheiden van de afslag van de A65.
Vanaf het verkeersknoopunt loopt de Heukelomseweg in oostelijke richting door het buitengebied van de gemeente Oisterwijk. Dit gebied tussen de A65 en de bebouwde kom van Oisterwijk heeft overwegend een agrarische functie. De gemeente Oisterwijk kiest er nadrukkelijk voor om 'los' te blijven liggen van het stedelijke gebied van Tilburg en de rijksweg N65. De gemeente Oisterwijk wil dit relatief kleinschalig landschap als onderdeel van de Groene Mal ontwikkelen als groene landschapszone met ruimte voor agrarisch gebruik.
2.2 Juridisch-planologische Situatie
Het bestemmingsplan "Enschot 2008 1e herziening" betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Enschot 2008". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 27-10-2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 19 mei 2009. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming "Gemengd Dorps".
Het plan is strijdig met het bestemmingsplan omdat een deel van de uitbreiding buiten het bouwvlak is gelegen en omdat de voor deze locatie toegestane goot- en bouwhoogten uit bestemmingsplan "Enschot 2008" worden overschreden.
De locatie heeft op de plankaart voor de nieuwe situatie wederom de bestemming "Gemengd-Dorps" gekregen, met een een toegevoegde functieaanduiding voor horeca in de categorie 3, en een functieaanduiding voor de parkeergarage. De gewenste uitbreiding van het bouwvolume wordt mogelijk gemaakt (en ingekaderd) door de op de plankaart aangegeven bouwvlakken en maatvoeringsaanduidingen.
Hoofdstuk 3 Beleid En Wet- En Regelgeving
In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van het gemeentelijk beleid dat van invloed is op dit bestemmingsplan. Het beleid omtrent milieu volgt in de milieuparagraaf.
3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. ´Tilburg´, stad van contrasten´ vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de Raad vastgesteld in januari 2005.
3.2 Economisch Beleid
3.2.1 Hoofdlijnen economische beleid Tilburg 2001-2010
De beleidsnota beoogt de hoofdpunten weer te geven van het toekomstige Tilburgse economische beleid en vormt een onderdeel van het totale gemeentelijke beleid zoals onder andere is vastgelegd in het meerjaren ontwikkelingsprogramma (MOP), de programmabegroting en het college-akkoord, het ABC.
In deze beleidsnota is geconstateerd dat Tilburg haar toekomstige economisch beleid moet richten op het verder verbeteren van haar vestigingsklimaat door onder andere:
- a. Het scheppen van een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
- b. Het voeren van een aanbod- en vraaggericht arbeidsmarktbeleid;
- c. Te investeren in projecten en samenwerkingsverbanden;
- d. De aandacht voor de industrie te verbreden naar andere sectoren als de zakelijke dienstverlening en daarop een flinke acquisitie-inspanning plegen.
Als beleidsvoornemen staat in de nota vermeld dat de gemeente zich zal blijven inspannen voor de industrie. Een goede bereikbaarheid is voor de industrie en andere sectoren van groot belang. Hierbij van belang zijnde projecten zijn de realisatie van de Noordwesttangent, de ontwikkeling van Vossenberg West II, Tradepark 58 en de verdieping van het Wilhelminakanaal. Tilburg versterkt haar positie als logistiek knooppunt. Rijk en provincie werken mee aan en participeren de komende periode substantieel in de gewenste multimodale ontsluiting van Tilburg.
3.2.2 Horeca
Doelstellingen van de horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
- actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de horecanota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafe's, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.
Aan de 'lijnstructuur horeca' die geldt voor dit gebied wordt zowel horeca 1 als 2 toegestaan. Ook hier geldt voor cafés de beperking dat er zich binnen 250 meter géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250 meter niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.
Tot slot noemt de nota horeca de woonbuurten. In de woonbuurten zullen uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 meter geen andere horecagelegenheid in de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken. Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager cq de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden (zoals recreatie en de buitengebieden) zullen slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied niet aantasten en een duidelijke relatie hebben met de hoofdfunctie van het betreffende gebied.
3.2.3 Kadernota Toerisme en Recreatie 2003 - 2010: de Tilburgse Ervaring
Toerisme en recreatie staan nationaal en internationaal in grote belangstelling. Bij toerisme denken we nadrukkelijk aan bezoekers van buiten de stad, bij recreatie ligt het accent op vrijetijdsbesteding van de eigen bewoners.
In de huidige belevingseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid.
Ontwikkelingen op het Pieter Vreedeplein, in het Veemarktkwartier en in de Piushaven leiden de komende jaren tot een vergroting van het toeristisch-recreatieve aanbod. Met de start van de StadsVVV en de nieuwe stadspromotiecampagne is een belangrijke stap gezet op weg toeristische stadspromotie.
Samengevat wordt in deze kadernota gepleit voor een strategie met 4 sporen:
- 1. randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
- 2. toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs)accommodatie en bewegwijzering;
- 3. productontwikkeling: gericht op de speerpunten cultuurtoerisme, evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio;
- 4. promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.
3.3 Verkeer- En Vervoersbeleid
3.3.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015.
De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de verwachte toename van de mobiliteit:
- 1. de gemeente verwacht een toename van de mobiliteit en accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
3.4 Water- En Milieubeleid
3.4.1 Waterplan en Waterstructuurplan
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidsgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zijn nog steeds actueel, wel hebben de laatste jaren er op landelijk (Nationaal Bestuursakkoord Water) en Europees niveau (Kaderrichtlijn Water) veel ontwikkelingen plaatsgevonden op dit beleidsveld. Afgesproken is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050 om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens dient in 2015 de goede chemische en ecologische toestand van het watersysteem te zijn bereikt. Het Tilburgse waterbeleid zal hiertoe worden geactualiseerd.
3.5 Groenbeleid
Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. Beleid en wetgeving is verdeeld over rijk, provincie en gemeente.
Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.
In het Streekplan van de Provincie Noord-Brabant (2002) is vorm gegeven aan de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In Noord-Brabant wordt deze de Groene Hoofdstructuur (GHS) genoemd. Uitgangspunt van de GHS is het bereiken van een duurzaam ecologisch netwerk door de ontwikkeling van grootschalige natuur en tussenliggende ecologische verbindingszones. Naast strikte begrenzingen, zijn op provinciaal niveau ook zoekgebieden voor de GHS aangegeven. Per gemeente wordt de begrenzing nader uitgewerkt.
Op gemeentelijk niveau zijn met name de Kadernota Groene Mal, het Groenstructuurplan Plus en de Bomenverordening van belang. In de Kadernota Groene Mal (2002) is het rijks- en provinciaal beleid uitgewerkt en zijn aanvullende regels voor natuur en ecologie binnen de gemeentegrenzen opgenomen. Het Groenstructuurplan Plus (1998) geeft een lange-termijnvisie op beheer en inrichting van het openbaar groen. In de Bomenverordening (2008) is de bescherming van bomen binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg vastgelegd.
3.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..
De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn op de plankaart weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven.
Bomen met een hoofdwaarde
Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.
De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.
De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.
In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.
Beheermaatregelen voor bomen met een hoofdwaarde
Bomen die een hoofdwaarde hebben verdienen extra bescherming; zowel boven- als ondergronds. De beheermaatregelen voor bomen die een hoofdwaarde hebben zijn erop gericht om de boom(structuur) in stand te houden en zo mogelijk te optimaliseren. Voor wat betreft beheer betekent dit onder meer:
- boombescherming: Bij bouwactiviteiten krijgen bomen die in de hoofdzone staan de hoogste mate van bescherming. Dit betekent dat in de definitiefase het behoud van deze bomen (boomkroon, de stam en/of de wortels) uitgangspunt dient te zijn. Onder de kroon van deze bomen mogen geen werkzaamheden plaatsvinden. Daarnaast dienen bij eventuele bouwwerken/plannen minimaal de volgende afstanden tot de stam te worden aangehouden:
- a. beeldbepalende bomen: 8 meter;
- b. bomen tweede grootte: 5 meter;
- c. bomen derde grootte: 4 meter;
- d. zeer waardevolle bomen: 12 meter;
- e. monumentale bomen: 15 meter;
- Bij werkzaamheden in nabijheid van bomen die in de hoofdzone staan dient daarnaast te allen tijde boombescherming te worden aangebracht. Verder dient er bij werkzaamheden in nabijheid van deze bomen altijd een volledige BomenEffectenAnalyse (BEA) te worden opgesteld.
- Inspectie: Bomen die een hoofdwaarde hebben worden minimaal een keer per drie jaar geïnspecteerd op veiligheid en onderhoud.
- Indien bomen met een hoofdwaarde toch moeten wijken wordt herplantplicht opgelegd. Als blijkt dat een feitelijk gelijkwaardige herplant echt niet (volledig) mogelijk is, dient een deel van de herplant door storting van een bedrag in 'Reserve Bomen' gecompenseerd te worden. De hoogte hiervan wordt bepaald door de adviseur bomen en groen van de gemeente Tilburg.
- In geval van onherstelbare schade aan bomen die een hoofdwaarde hebben zal altijd een herplantplicht opgelegd worden. Voor nieuw geplante bomen zal in de regel géén kapvergunning worden verleend, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand, in het kader van tijdige verjonging of andere uitzonderlijke situaties.
- Verbetering groeiplaats: Indien noodzakelijk en mogelijk zal groeiplaatsverbetering plaatsvinden.
- Bij het uitvoeren van beheermaatregelen (bijvoorbeeld nader onderzoek) zullen de bomen met een hoofdwaarde de hoogste prioriteit krijgen.
- Beheermaatregelen zijn zowel gericht op de veiligheid en behoud van het bomenbestand als op de esthetisch kwaliteit en structuurbepalendheid.
3.5.2 Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus
Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het instandhouden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+) vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013).
Kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:
- 1. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
- Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg
- Bos in het buitengebied
- Beken en beekdalen; Dommel, Ley en Zandley
- 2. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
- Ringbanen
- Wilhelminakanaal
- Beeldbepalende linten in de Oude Stad
- Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
- 3. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.
Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.
3.5.3 Natuur- en ecologiebeleid
3.6 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie
3.6.1 Hoogbouwbeleid
Het bouwplan met een hoogte van ca. 24 meter is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. In de plansystematiek en het Tilburgse hoogbouwbeleid is hoogbouw (hoger dan 15 meter) in de dorpel Berkel-Enschot en Udenhout doorgaans niet toelaatbaar.
In de nota "Handreiking hoogbouw. Voor wie hoger wil bouwen dan 15 meter" is de uitbreiding van de Druiventros aangemerkt als een lopend initiatief. Hoogbouw op deze locatie wordt als een optie gezien, gelet op de ligging nabij een afslag van de autoweg A65 en omdat de locatie, enigszins afzijdig gelegen van het dorp tussen de A65 en de afrit, ook in de huidige situatie geen deel uitmaakt van het dorpse milieu van Berkel-Enschot.
Ten behoeve van het project is de notitie 'Ruimtelijke onderbouwing hoogbouw' opgesteld (zie bijlage 1).
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Uitgangspunten Groen En Openbare Ruimte
4.1.1 openbare ruimte
Het project is geheel gelegen op particulier terrein. De openbare ruimte wordt voor dit project niet aangepast.
4.1.2 groen
Uitgangspunt is dat bij de realisatie van het de bomen langs de A 65 en de afrit vanaf de A 65 gespaard moet blijven. Met de nieuwbouw wordt doorgaans een afstand van ten minste 8 meter aangehouden tot aan de genoemde bomen. Doorgaans valt de nieuwbouw buiten de kroonprojectie en wordt de bebouwing opgericht op reeds verhard gebied. Hieruit wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen ontstaan voor de aanwezige bomen.
Een uitzondering hierop vormen twee bomen in het talud van de A65; deze liggen op te korte afstand van de nieuwbouw en kunnen niet worden gehandhaafd. Deze bomen worden gekapt. Als compensatie moet een bijdrage worden gestort in het bomenfonds cf. bomenverordening Tilburg 2007.
Een Boom Effect Analyse is alleen nodig wanneer er grondwater wordt onttrokken. Voor zover bekend is er ten behoeve van het bouwplan geen bronbemaling nodig.
Op het terrein van de Druiventros zelf bevinden zich geen bomen die van invloed kunnen zijn op het op te richten gebouw.
Ten behoeve van de inrichting van het parkeerterrein wordt nog een inpassingplan opgesteld.
4.2 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer
Het gemeentelijke beleid op het gebied van verkeer is vastgesteld in het nieuwe Tilburgse Verkeers- en Vervoersplan (TVVP).
Om parkeerproblemen in de wijk te voorkomen, dienen nieuwe bouwinitiatieven aan de gemeentelijke parkeernormering te voldoen. Artikel 6.2 uit de Algemene regels is in deze een belangrijk artikel.
Op basis van het initiatief is een parkeerbalans opgesteld voor de nieuwe situatie met bijbehorende oppervlaktes van de nieuwe functies (zie bijlage 2). Vanwege spreiding en variatie in de functies kan zogenaamd dubbelgebruik worden toegepast en is de piekbelasting bepaald. Het initiatief voldoet hiermee aan de parkeernormen van de Gemeente Tilburg. Met het realiseren van 348 parkeerplekken wordt voldaan aan de parkeervraag voor het nieuwe complex. Deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd in een te bouwen parkeergarage op het terrein (282 parkeerplaatsen) en op maaiveld (66 parkeerplaatsen).
De ontsluiting van het parkeerterrein van de Druiventros vindt plaats via de onlangs gerealiseerde rotondes. Door de initiatiefnemer is een overzicht gegeven van de activiteiten met bijbehorende aankomst- en vertrektijden (zie bijlage 2). Hiermee is de extra verkeersbelasting in de spitsperioden bepaald. Op basis van deze cijfers kan geconcludeerd worden dat de rotondes voldoende restcapaciteit bevatten om de extra verkeersbewegingen te verwerken.
Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving
5.1 Indeling Van De Regels
De indeling van dit bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Deze indeling wordt in deze paragraaf toegelicht.
5.1.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel regelende de wijze van meten.
5.1.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Bij sommige bestemmingen is daarnaast sprake van aanlegvergunningen.
Bestemmingsomschrijvingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Gemengd-Dorps
- 2. Verkeer
Functieaanduidingen
Op de plankaart zijn daarnaast de volgende functieaanduidingen opgenomen:
- 1. Horeca
- 2. Parkeergarage
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, bebouwingsercentage, onbebouwd erf, bouwhoogte, etc.). Voor een uitgebreide toelichting op de bouwregels wordt verwezen naar paragraaf 5.3 ´Ruimtelijk beheer´. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Nadere eisen en ontheffingen
Per bestemming heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende procedures nadere eisen aan bouwplannen te stellen of ontheffing van de bouwregels te verlenen. De hiervoor geldende procedures worden in artikel 10.1 beschreven. Voor het verlenen van ontheffingen gelden steeds een aantal voorwaarden. Deze worden in het betreffende lid opgesomd.
Specifieke gebruiksregels
Ten slotte worden per bestemming de regels omtrent het gebruik van bouwwerken en gronden gegeven, aangevuld met een aantal ontheffingsmogelijkheden wisselend per bestemming.
5.1.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 betreft de ´Algemene regels´. Dit hoofdstuk bevat regels die voor alle gronden van toepassing zijn, ten aanzien van de volgende aspecten:
Algemene juridische en stedenbouwkundige regels
Artikel 5 bevat algemene anti-dubbeltelregels ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Artikel 6 bevat een aantal algemene stedenbouwkundige regels die voor alle bestemmingsvlakken van toepassing zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing en de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen.
Algemene ontheffingsbevoegdheid
Een algemene ontheffingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 8 met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan.
Algemene wijzigingsbevoegdheid
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 9, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Algemene procedureregels
In artikel 10 worden de procedureregels bij het gebruik maken van ontheffingbevoegdheden en tot het stellen van nadere eisen gegeven.
5.1.4 Overgangsrecht en slotregel
Het laatste hoofdstuk bevat ´Overgangs- en slotregels´. Dit zijn algemene regels betrekking hebbend op het overgangsrecht. Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dit tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
5.2 Functioneel Beheer
5.2.1 Bestemmingen
5.2.2 Aanduidingen
5.3 Ruimtelijk Beheer
5.3.1 Relatie met bouwverordening en bouwvlakken
In algemene zin is het gemeentelijk beleid op gebied van bouwen neergelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Ook stedenbouwkundige bouwregelgeving is daarin te vinden. Vanuit de historie, waarbij grote delen van de stad via de stedenbouwkundige regelingen in de bouwverordening tot stand zijn gekomen, is gebleken dat deze regels in principe een goed en objectief kader bieden voor een bebouwingsregeling van de bestaande stad. De bouwverordening staat daarom aan de basis van de ´plansystematiek voor beheerbestemmingsplannen´. Deze systematiek is erop gericht om de regeling van de bouwverordening in bestemmingsplannen op te nemen en daar waar wenselijk andere accenten te leggen. De bouwverordening kent slechts één stedenbouwkundige regeling, die overal wordt toegepast. Voor een adequaat en voldoende gedifferentieerd bebouwingsregime wordt dit in de Tilburgse situatie onvoldoende geacht. Deze wordt in de plansystematiek aangevuld.
De plansystematiek is vertaald naar de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008). De plansystematiek maakt onderscheid in het bouwvlak en het deel van het bestemmingsvlak daarbuiten (het (onbebouwd) erf).
Binnen de standaardsystematiek mogen in het bouwvlak hoofdgebouwen worden opgericht welke ten dienste van de bestemming staan. Ook mogen er aan-, uit- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, voor zover deze behoren bij het hoofdgebouw. Bij woningen en bij bebouwing langs de linten mag het bouwvlak in principe volledig worden bebouwd, tenzij anders wordt weergegeven. Wanneer er sprake is van enkelvoudige bouwvolumes wordt veelal een bebouwingspercentage weergegeven.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Binnen het erf zijn wel bouwwerken geen gebouw zijnde en aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan, voor zover deze behoren bij de hoofdfunctie van de bestemming. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Enkelvoudige bouwvolumes kennen doorgaans geen onbebouwd erf.
Binnen het onbebouwd erf, met uitzondering van hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd, is geen bebouwing toegestaan. Per bestemming bestaan hiervoor een aantal ontheffingsmogelijkheden.
Hierna wordt een toelichting gegeven op bebouwingsregeling zoals die op de plankaart en in de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd.
5.3.2 Bebouwingsregeling bestemming Gemengd - Dorps
In dit bestemmingsplan is op de plankaart binnen de bestemming Gemengd - Dorps een tweetal bouwvlakken weergegeven, waarbinnen de (hoofd)bebouwing mag worden opgericht. Deze bouwvlakken liggen strak om de gewenste bebouwing heen en mogen voor 100% bebouwd worden. Er is geen geen bebouwingsfront of voorgevelrooilijn op de plankaart aangegeven. Binnen het bouwvlak zijn verschillende maatvoeringsvlakken weergegeven. Binnen deze vlakken wordt door middel van maatvoeringsaanduidingen de maximale goot- en/of bouwhoogte aangeduid.
Voor de verantwoording van de toegestane bouwhoogten in het plan wordt verwezen naar paragraaf 3.6.1 Hoogbouwbeleid en de notitie 'Ruimtelijke onderbouwing hoogbouw' (bijlage 1).
Ondergeschikte delen van een bouwwerk mogen het bouwvlak overschrijden, voor zover ze nog steeds zijn gelegen binnen het bestemmingsvlak. Het bouwen van ondergrondse bouwwerken is toegestaan.
Bouwwerken van algemeen nut mogen zowel binnen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht, waarbij de maximaal toegestane hoogte 3,5 meter bedraagt, en de maximale oppervlakte 50m² bedraagt.
Voor bouwwerken geen gebouwen geldt eveneens dat deze binnen het gehele bestemmingsvlak mogen worden opgericht. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak niet meer dan 1 m mag bedragen. De hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag in het bouwvlak niet meer dan 3 meter bedragen en buiten het bouwvlak niet meer dan 1 meter bedragen.
5.3.3 Bebouwingsregeling bestemming Verkeer
Binnen de bestemming Verkeer mogen binnen het gehele bestemmingsvlak bouwwerken van algemeen nut, en bouwwerken geen gebouwen worden opgericht.
De maximaal toegestane hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 meter en de maximale oppervlakte bedraagt 50 m².
De hoogte van kunstwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming Verkeer (zoals bouwwerken ten behoeve van de geleding, beveiliging en regeling van het verkeer) mag niet meer bedragen dan hiervoor op aantoonbare wijze noodzakelijk is. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen en de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag ten hoogste 5 m bedragen.
5.4 Ontheffingen En Algemene Regels
Per bestemming worden verschillende ontheffingen gegeven voor de betreffende bestemming, die betrekking hebben op het ruimtelijk beheer. Algemene ontheffingen komen eveneens terug in Hoofdstuk 3 Algemene regels.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Aanleiding
Aan de uitbreiding van de Druiventros ligt een bedrijfseconomische visie ten grondslag.
De ervaring op dit moment leert dat er ruimte is voor uitbreiding van het hotelaanbod in de regio Tilburg. Het verblijfstoerisme in de regio Tilburg kan verder versterkt worden, zowel in de stad als in het buitengebied De ambitie van de afgelopen jaren om een meerdaags verblijf van toeristen te stimuleren is nog steeds actueel. Er is geconstateerd dat in bepaalde segmenten onvoldoende hotelcapaciteit in Tilburg aanwezig is. In de kadernota Recreatie en Toerisme 2003-2010 is aangegeven dat in het segment "luxe" ruimte is voor nieuwe initiatieven. Hierbij wordt met name ingespeeld op het thema "wellness".
De gemeente richt zich niet alleen op nieuwe initiatieven van nieuwe ondernemers, maar juist ook op de bestaande ondernemers die initiatieven ondernemen om capaciteit te ontwikkelen en uit te breiden. De Druiventros heeft momenteel een zeer goede bezetting. Met name om aan de vraag naar groepsgewijze boekingen (via touringcars) te kunnen voldoen, is de huidige capaciteit van de Druiventros feitelijk te beperkt.
Het initiatief behelst een uitbreiding van 56 naar 117 hotelkamers. Daarnaast wordt de kegelbaan en het huidige zalencentrum vervangen en opgewaardeerd met nieuwe voorzieningen die de hotelgasten ten dienste staan. Hierbij valt te denken aan fitnessruimten, fysiotherapie, zwembad/sauna en een nieuw restaurant. Het hotel verschuift daarmee tegelijkertijd ook naar een kwalitatief hoogwaardiger segment.
6.2 Doelgroepen
Doordat in Tilburg en de regio de zakelijke markt meer Europees wordt, is er vanuit de zakelijke markt eveneens een dringende vraag naar kwalitatieve overnachtingfaciliteiten. Aangezien de zakelijke markt een belangrijk deel van de huidige gasten van de Druiventros levert zal men, wil men mee blijven spelen, de accommodatie moeten uitbreiden en upgraden. De vraag naar wellness-faciliteiten en accommodaties wordt steeds groter. Het aantal korte vakanties in eigen land met hotelovernachtingen neemt de laatste jaren toe. Daarnaast komen er steeds meer buitenlandse gasten naar Nederland, vooral uit Duitsland, Groot-Brittannië en België. Ook zij verblijven voornamelijk in hotels.
6.3 Uitbreiding Hotelaccomodatie
Het project betreft een uitbreiding van hotel / café/ restaurant/ zalenaccommododatie/ kegelcentrum De Druiventros. Het complex ligt in de driehoek tussen Rijksweg A65 (Tilburg - 's-Hertogenbosch, de afrit van deze Rijksweg (komende vanuit de richting 's-Hertogenbosch) en de Bosscheweg.
Van het huidige complex wordt de oostelijke vleugel, gelegen langs het dijklichaam van de A65, gesloopt. Dit gedeelte omvat op dit moment het grootste gedeelte van de zalenaccommodaties en het kegelcentrum.
Het voorliggende bouwplan bestaat uit een nieuw, geleed bouwvolume parallel aan de Rijksweg. Dit volume wordt middels een twee lagen hoge foyer gekoppeld aan het te handhaven, bestaande gedeelte.
Van noord naar zuid bestaat het nieuwe volume uit:
- een enigszins verdiept aangelegde 2-laagse recreatieruimte met daarboven op 5 bouwlagen met hotelkamers (ca. 75 kamers);
- een nieuw trappenhuis met liften in dezelfde hoogte als het hotelgedeelte;
- een multifunctioneel gedeelte met achtereenvolgens een sauna/zwembad op de begane grond (480 m2), een fitnessruimte op de 2e verdieping (480 m2) en een restaurant over een gedeelte van de 3e verdieping (320 m2) met dakterras.
In het te handhaven gedeelte van het complex wordt het huidige terras gelegen aan de zuidzijde van het restaurant omgebouwd tot serre.
6.4 Parkeergarage / 10-kv Station
Om aan de toegenomen vraag aan parkeerruimte te voldoen wordt een parkeergarage in 4 lagen opgericht. Dit volume wordt - aansluitend op de nieuwbouw - gepositioneerd tegen het dijklichaam.
Aandacht is besteed aan de inpassing van de parkeergarage in de omgeving. Uitgegaan wordt van een geleed bouwvolume. Daarnaast wordt uitgegaan van een "levende" groene gevel van gaas en begroeiing.
Bij de definitieve bouwaanvraag moet door een in te schakelen deskundig adviesbureau een uitgewerkt plan voor een kwalitatief goed groenscherm worden overlegd.
Het resterende terrein buiten de parkeergarage wordt opnieuw ingericht; hier zal een aantal opstelplaatsen geschikt worden gemaakt voor touringcars. Op de erfgrens langs de sloot wordt een haag aangeplant
Ten behoeve van de bouw van de parkeergarage is het noodzakelijk dat het huidige 10-KV station nabij het talud van de A 65 wordt verplaatst alsmede de toeleidende kabels. In het bouwplan voor de parkeergarage is een reservering opgenomen voor een nieuw 10-KV station. Het nieuwe 10-KV station dient vrij toegankelijk te zijn vanaf de openbare weg.
6.5 Kabels, Leidingen En Nutsvoorzieningen
Naar aanleiding van een clickmelding wordt geconcludeerd dat er geen ondergrondse of bovengrondse kabels, leidingen of riolering aanwezig zijn die een belemmeringen opleveren voor het bouwinitiatief.
Wel bevindt zich op het terrein van de Druiventros nabij het talud van de A 65 een 10-KV station dat dient te worden verplaatst alsmede de toeleidende kabels.
Tijdens de bouw dienen maatregelen te worden genomen om de aanwezige kabels, leidingen en riolering te beschermen. Ten behoeve van de nieuwe (huis)aansluitingen op de hoofdleidingen dienen de initiatiefnemers contact op te nemen met de betreffende nutsbedrijven/aanbieders. Deze kosten worden bilateraal afgehandeld.
Hoofdstuk 7 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand
7.1 Cultuurhistorie En Archeologie
Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde en er liggen geen beschermde monumenten, geen MIP-panden en geen panden of objecten van cultuurhistorische waarde. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkelingen.
7.2 Welstand
Behalve aan het bestemmingsplan (en het bouwbesluit) moeten bouwplannen worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele private bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa´s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningplichtige bouwwerken.
Welstand op drie niveaus
De welstandstoets wordt – qua zwaarte - afgestemd op de functie en het karakter van de omgeving. Daarbij worden drie niveaus onderscheiden.
Niveau 1 heeft betrekking op stedelijke elementen zoals het stadscentrum, wijkcentra, hoofdroutes en een aantal ontwikkelingsgebieden en dergelijke. Binnen de deelgebieden van niveau 1 is tenminste een goede architectonische kwaliteit van alle nieuwbouwplannen vereist. Kleinere verbouwplannen kunnen vallen onder niveau 2.
Niveau 2 omvat de meeste stedelijke beheergebieden en het buitengebied. Het zijn gebieden waarvan de ruimtelijke structuur en de gebouwen niet beeldbepalend zijn voor de stad, ten dele wél voor buurt of wijk. Van nieuwbouwplannen in deze gebieden mag gevraagd worden dat zij niet alleen op zichzelf redelijk zijn, maar ook dat zij bestaande ruimtelijke kwaliteiten in de omgeving respecteren. Kortom: een voldoende kwaliteit is hier de norm.
Niveau 3 betreft de welstandsvrije categorie. Dit is niet aan een bepaald gebied gebonden, maar heeft betrekking op (meestal kleine) bouwplannen die niet of nauwelijks zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Hierbij wordt gedacht aan achtererfbebouwing van een bouwlaag bij woningen, uitbreiding/verbouwing van winkel- en bedrijfspanden aan de achterzijde, of uitbreiding/verbouwing van gebouwen op binnenterreinen. Ook minder belangrijke delen van bedrijventerreinen vallen onder deze categorie.
De locatie van de Druiventros valt onder welstandsniveau 1. Het bouwplan zal ten behoeve van de bouwvergunning aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
Hoofdstuk 8 Milieuparagraaf
8.1 Milieuhinder Bedrijven
Bij de beoordeling of bedrijven van invloed zijn op omliggende woningen wordt gebruik gemaakt van vergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en Bedrijven en Milieuzonering (Uitgave van de VNG). In de laatste staan afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” nieuwe bedrijven met voor nieuwe bedrijven gangbare voorzieningen binnen het bedrijfstype ten opzichte van een rustige woonwijk. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, etc is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van deze (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting van het bedrijf en de gevel van de woningen van derden. Bij de beoordeling van de bedrijvigheid is uitgegaan van de indicatieve afstanden tenzij in de milieuvergunning of AMvB andere normen zijn opgenomen.
Het betreft hier een bedrijfmatige activiteit die niet gevoelig is voor activiteiten in de omgeving. De invloed van deze activiteit ten opzichte van reeds bestaande woningen moet wel beschouwd worden. De dichtstbijzijnde woningen liggen op ruim 49 meter afstand van het bouwplan. Door de uitbreiding van de horeca en fitness zal de geluidsemissie zonder meer toenemen en dienen de akoestische effecten in het kader van BARIM (Besluit algemene regels voor inrichringen milieubeheer) onderzocht te worden. Voor de afweging of het bestemmingsplan al dan niet in strijd is met een "goede ruimtelijke ordening" zijn de voorgenomen activiteiten getoetst aan bijlage 1 van de Brochure bedrijven en milieuzonering. Daarbij is uitgegaan van de meest recente uitgave (2009). In deze uitgave is de minimale afstand van de inrichting tot de dichtstbijzijnde woning 30 meter. De inrichting voldoet hier ruimschoots aan.
8.2 Externe Veiligheid
8.2.1 Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen van 2004;
- Circulaire Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004;
- Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen van 1984;
- Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991;
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de calamiteit.
Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het ijkpunt, waarbinnen gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen, voor het groepsrisico is vastgelegd in een oriëntatiewaarde. Langs transportverbindingen zijn de oriëntatiewaarden 10-4 per jaar voor 10 slachtoffers, 10-6 per jaar voor 100 slachtoffers, 10-8per jaar voor 1000 slachtoffers etc.
Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is het vereist invulling te geven aan de Verantwoordingsplicht bij het opstellen van een bestemmingsplan als het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Voor het groepsrisico ten gevolge van transportbronnen is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gepubliceerd. Ook deze circulaire kent het principe van de verantwoordingsplicht.
8.2.2 Beschrijving en ligging plan
Het hotelcomplex (plangebied) ligt aan de zuidoostelijke zijde van Berkel Enschot. Het plangebied wordt begrensd door de Puccinilaan, de Bosscheweg en de Rijksweg A65. Aan de Noordzijde en westelijke zijde is vooral woonbebouwing aanwezig aan oostelijke en zuidelijke zijde is een gemengd gebied met agrarische functies en woningbouw. Over de A65 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De A65 wordt dan ook gezien als een bron, waarvan de risico's in beeld gebracht moeten worden. Hierboven is een luchtfoto van het plangebied te zien met daarnaast de A65.
De bestemmingsplan herziening is nodig voor het wijzigen van een hotel met zalen en kegelbanen naar een hotel met meer kamers, waarbij de zalen grotendeels vervallen. De verandering vindt plaats richting luxe en wellness.
8.2.3 Transport van gevaarlijke stoffen
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg heeft de Adviesdienst Verkeer en Vervoer onlangs nieuwe tellingen uitgevoerd. Deze tellingen hebben gediend als uitgangspunt voor het berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Daarnaast is de huidige personendichtheid langs de A65 in de berekening meegenomen. De berekening is opgesteld door Oranjewoud in opdracht van de initiatiefnemer, en heeft als titel "Onderzoek externe veiligheid, Hotel De Druiventros, Berkel Enschot", en projectnummer 180691 (Zie bijlage XX). Bij de vervoersgegevens valt op dat hier voornamelijk sprake is van brandbare en zeer brandbare vloeistoffen, in mindere mate brandbare gassen en dat hier nauwelijks sprake is van vervoer van toxische vloeistoffen.
8.2.4 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico dat uitgedrukt wordt in een 10-6 contour ligt op de weg. Dit betekent dat de Druiventros volledig buiten deze contour ligt. Een complex als de Druiventros wordt gezien als een kwetsbaar object, een dergelijk bedrijf mag zich niet binnen een dergelijke contour bevinden.
8.2.5 Verantwoording Groepsrisico
Voor de verantwoording van het GR zijn de transportgegevens, het bouw-/ontwikkelingsprogramma en de uitkomsten voor het PR en GR van evident belang, maar om een goede en transparante toetsing van het externe veiligheidsniveau uit te kunnen voeren. Uit het onderzoek van Oranjewoud blijkt dat de nieuwe situatie een afname laat zien van het groepsrisico. Wel blijft hier sprake van een overschrijding van het groepsrisico. De afname is te danken aan de afname van het aantal personen binnen het hotel. De oorzaak hiervan kan gevonden worden in het aantal zalen dat wordt vervangen door hotelkamers en een wellnesscentrum, waardoor er minder personen in de Druiventros aanwezig zijn.
Daarnaast zijn er nog een aantal criteria van belang zoals mogelijke alternatieven, zelfredzaamheid, beheersbaarheid/bestrijdbaarheid.
8.2.6 Mogelijke alternatieven
Uit het veiligheidsrapport dat is opgesteld door Oranjewoud in opdracht van de initiatiefnemer met projectnummer 180691 (zie bijlag 6) blijkt dat door de verandering van met name de zalen naar wellness met een uitbreiding van het aantal hotelkamers zodanig is dat dit leidt tot een afname van het groepsrisico. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt door deze wijziging in mindere mate overschreden.
Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar eventuele alternatieven om het groepsrisico nog verder te verminderen. De wijziging op zich is zodanig dat deze een vermindering van het groepsrisico teweeg brengt. De huidige locatie wordt gezien als een goede locatie voor de functie die de initiatiefnemer eraan wil verbinden.
Wel is er gekeken naar mogelijkheden om het complex op te schuiven. Dit zou echter betekenen dat het volledige pand zou moeten worden afgebroken. In de bestaande situatie zijn de zalen gevestigd aan de zijde van de Rijksweg. Op dezelfde hoogte wordt het nieuwe gedeelte gerealiseerd. De afstand tot de weg wordt hierdoor niet verkleind, wel is het pand dieper waardoor de lengte die op 23,5m van de weg ligt langer is dan in de huidige situatie. De aanpassingen zijn zodanig dat het niet nodig is het bedrijf volledig te sluiten. Versmallen van de nieuwbouw, waarmee meer afstand zou kunnen worden gecreëerd is niet mogelijk aangezien er voor dit bouwvolume een bepaalde breedte gehaald moet worden. Dit om aan weerszijden van een corridor slaapkamers te kunnen realiseren.
8.2.7 Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. De zelfredzaamheid van personen in de nabijheid van risicovolle bronnen zoals de A65 is belangrijk omdat dit voor een groot deel het aantal slachtoffers bepaald. De regionale brandweer geeft aan dat onder in dit geval gezien de calamiteiten scenario's die zich hier kunnen afspelen het scenario met brandbare vloeistoffen als maatgevend gezien kan worden. Dit betekent dat binnen 15 minuten iedereen zich op een afstand van 85m van het pand moeten kunnen bevinden.
Het feit dat de (zeer)brandbare vloeistoffen als maatgevend worden gezien heeft te maken met het feit dat de hotelkamers niet voor 2010 zullen zijn gebouwd en dat verwacht kan worden dat in 2010 uitvoering is gegeven aan het convenant dat is gesloten met de LPG branche. In dit convenant is afgesproken dat de lpg wagens zullen worden voorzien van een brandwerende coating, hiermee wordt de tijd verlengt voordat er mogelijk een BLEVE op kan treden (BLEVE Boiling liquid expanding vapour explosion, bijvoorbeeld de ontploffing van een tot vloeistof verdicht gas, zoals een LPG-tank). Bij een calamiteit met toxische stoffen is het doorgaans het meest voor de hand liggend om in het hotel te blijven.
Gezien de vermelde activiteiten van het hotel (wellness, zaal en logies) kan worden aangenomen dat het hier gaat om bezoekers met een gemiddelde mobiliteit. Mits de interne logistiek geënt wordt op het ontvluchten afzijdig van de rijksweg, zijn er in westelijke en zuidelijke zijde voldoende wegen waarmee het gebied kan worden verlaten.
De rampen dit zich hier kunnen voordoen zijn rampen met (zeer) brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en toxische stoffen. Om de mogelijkheden van de aanwezige bezoeker te bevorderen wordt door de regionale brandweer een eis gelegd om de gevel aan de zijde van de weg zodanig uit te voeren dat deze voldoen aan een WBDBO van 1 uur. De ontwikkelaar heeft aangegeven de eis over te nemen en uit te voeren. Een brandwerendheid aan die zijde kan bij een calamiteit met (zeer) brandbare vloeistoffen de tijd verruimen waarop de gasten het pand moeten hebben verlaten. Daarnaast is aanbevolen om de ramen aan de wegzijde niet te kunnen openen. De ontwikkelaar heeft aangegeven dat deze uitsluitend door het personeel geopend zullen kunnen worden en dat dit uitsluitend zal gebeuren tijdens het schoonmaken van de kamers. De ramen zullen zoveel mogelijk luchtdicht worden uitgevoerd. Voor het nieuwe gedeelte zal tevens gezorgd worden voor de mogelijkheid de ventilatie centraal af te sluiten. Dit alles zal bijdragen om bij een ramp met toxische stoffen in het pand te verblijven zonder dat men aan de toxische stoffen wordt blootgesteld.
Bij een calamiteit met brandbare gassen zal ten tijden van het in gebruik nemen van de hotelkamers het wagenpark voor brandbare gassen zijn voorzien van brandwerende coatlagen waardoor men binnen het uur op een afstand van 300m moet bevinden. Gezien de tijd en de goede ontvluchtingwegen in dit gebied is dit haalbaar.
De logistiek van het pand moet zodanig zijn dat er voldoende vluchtwegen zijn om aan de westelijke zijde het pand te verlaten. Er zal bij het verder uitwerken van het complex rekening gehouden worden met een goede interne logistiek zodat het mogelijk moet zijn om binnen 15 minuten het pand te hebben verlaten en zich op een afstand van 85 meter te bevinden.
Naast een interne omroepinstallatie die aanwezig zal zijn, zullen mensen opgeleid moeten zijn om als bedrijfshulpverlener te fungeren ten tijden van een ramp. Daarnaast zal een ontruimingsplan aanwezig moeten zijn.
8.2.8 Beheersbaarheid / bestrijdbaarheid
Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten en in hoeverre zij in staat zijn om hun taken goed uit te voeren en daarmee verdere ontwikkeling van het schadebeeld kunnen voorkomen.
De lokale brandweer geeft aan dat de bereikbaarheid binnen het plangebied in orde is. Het hotelcomplex is aan alle kanten bereikbaar voor een brandweerwagen. Daarnaast is tijdens het ontwerp van de bouwplannen rekening gehouden met opstelplaatsen van brandweerwagens tijdens calamiteiten. De lokale brandweer geeft aan dat de lokale brandweerpost in de nabijheid van het hotelcomplex is gesitueerd. De brandweer kan het hotelcomplex tijdig bereiken. De aanrijtijd valt dan ook binnen de normen.
Er zijn volgens de lokale brandweer voldoende bluswatervoorzieningen voorhanden, te weten:
- 1 Nortonput bij de parkeerplaats van De Druiventros met een capaciteit van
circa 90 m3/uur; - 1 brandkraan ter hoogte van de Druiventros aan de Bosschebaan;
3 brandkranen gevestigd op de Corellilaan.
De regionale brandweer geeft in haar advies aan dat de gemeente Tilburg en de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant voldoende zijn ingericht om tijdig de benodigde hulpverleningscapaciteit te leveren en zijn voldoende technisch toegerust op deze hulpvraag. Met buiten regionale ondersteuning kan worden voorzien in adequate medisch hulpverlening. Hulpverlening dient gericht te zijn op lokale behandeling van effecten. Voor het behandelen en afvoeren van grote hoeveelheden slachtoffers is onvoldoende materiaal inzetbaar en zijn de afstanden naar ziekenhuizen in de omgeving groot.
8.2.9 Conclusie
- Door de wijziging van de activiteiten binnen de Druiventros neemt het groepsrisico af
- Er is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
- Er zijn voldoende ontvluchtingwegen rondom de Druiventros aanwezig zodat bij een normale mobiliteit bezoekers snel het rampgebied kunnen verlaten.
- De Druiventros neemt de volgende voorzieningen op in zijn gebouw:
- 1. een brandwerendheid van 1 uur WBDBO voor de gevel aan de zijde van de snelweg
- 2. Luchtdichte uitvoering van de ramen waarbij de ventilatie voor het nieuwe gedeelte centraal kan worden uitgezet
- 3. Er wordt een omroepinstallatie aangebracht in het pand
- 4. Ontruimingsplan
- 5. Opleiden van bedrijfhulpverleners
- Voorkomen moet worden dat er zich in het pand niet zelf-redzame personen aanwezig zijn, zoals kinderdagverblijf activiteiten, zorgbehoevende, herstellende patiënten etc.
Het initiatief levert een verbetering op van de veiligheid op deze locatie.
8.3 Geluid
De uitbreiding van de Druiventros betreft geen geluidsgevoelige bestemmingen conform de Wet geluidhinder. Er hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden.
8.4 Lucht
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit. Deze is op 15 november 2007 in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De wet voorziet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
Sinds 2002 wordt er door de gemeente Tilburg jaarlijks over de luchtkwaliteit gerapporteerd. Hierbij wordt de luchtkwaliteit van het voorbije jaar vergeleken met de normwaarden uit het Besluit Luchtkwaliteit. Uit de rapportages is gebleken dat de luchtkwaliteit voor het overgrote deel bepaald wordt door emissie van het wegverkeer. Verder is gebleken dat de normwaarden de afgelopen jaren alleen voor fijn stof en stikstofdioxide overschreden worden.
Naar aanleiding van de rapportages en de daarin geconstateerde knelpunten, is in december 2004 door de raad een plan vastgesteld om de luchtkwaliteit langs de gemeentelijke hoofdwegen te verbeteren ("Luchtkwaliteitplan gemeente Tilburg 2005-2010). De maatregelen zijn zowel gericht op het verminderen van de concentraties NO2 en concentraties PM10. Doel van het plan is dat in 2010 in de gehele stad, na uitvoering van het maatregelenpakket, aan de normwaarden uit het Besluit luchtkwaliteit voldaan wordt. Onderdeel van het plan is een monitoringsysteem om tijdig te signaleren of het effect van de maatregelen voldoende is. Mocht dit niet het geval zijn worden extra maatregelen genomen.
De uitbreiding van hotel "De Druiventros" is getoetst aan de Wet Milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Door adviesbureau Oranjewoud is een (projectnummer 180691) luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitbreiding 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Tevens wordt in alle beschouwde beoordelingsjaren (2008,2010 en 2018) voldaan aan de grenswaarden. Vanuit luchtkwaliteit zijn er dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen planontwikkeling. Zie verder bijlage 3: Luchtkwaliteitonderzoek.
8.5 Bodem
8.5.1 Algemeen
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
8.5.2 Locatie
Het hotel de druiventros bestaat al meer dan 100 jaar. In 1978 werd het hotel door de familie Mutsaers gekocht. In 1980 en 1992 vonden een aantal uitbreidingen, zoals de bouw van een restaurant, kegelhal en extra kamers, plaats. In 1998 werd het oude restaurant afgebroken en kreeg het hotel een nieuwe eetzaal met drie verdiepingen voor hotelkamers. Tevens werd de kelder door het CBR in gebruik genomen als bedrijfsruimte.
8.5.3 Bodemonderzoeken
Ter plaatse zijn een aantal onderzoeken uitgevoerd. In 1994 is door MDZ een onderzoek in het kader van een bouwvergunning uitgevoerd. Ter plaatse zijn maximaal licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater aangetroffen.
In september 2000 is in het kader van de aankoop van een stuk groenstrook door Grontmij een bodemonderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater aangetroffen. In het historisch onderzoek van Grontmij is een oprichtingsvergunning voor het realiseren van een benzinepompinstallatie bekend geworden. Deze vergunning is in 1930 aan Sinclair Petroleum verleend. De benzinepomp is in 1966 verwijderd i.h.k.v. de aanleg van het viaduct over de Heukelomseweg. In deze tijd is het oude hotel naar de huidige locatie verplaatst. In december 2007 is door Oranjewoud in het kader van de aanleg van een riooloverstort en de verbreding van een rotonde een verkennend onderzoek uitgevoerd (BIS-loc 306196). Geconcludeerd werd dat in de grond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen.
8.5.4 Gegevens omgeving
In de directe omgeving zijn enkele slootdempingen, een erfverharding bekend. Bovendien zijn ter plaatse van de percelen aan de Corellisingel 2 en de Bosscheweg 12 twee voormalige ondergrondse tanks bekend. Al deze verdachtmakingen vallen buiten de invloedszone van de onderzoekslocatie.
Het perceel aan de Bosscheweg 11 (Druiventros) is in het verleden meerdere keren onderzocht. De onderzoeken zijn echter fragmentarisch van aard, en voor het grootste deel gedateerd. Voor het aanvragen van een bouwvergunning zijn deze onderzoeken dus niet voldoende. In dit geval dient dus een actueel bodemonderzoek ter plaatse van de bouwlocaties uitgevoerd te worden.
8.6 Groen En Natuur
8.6.1 Voorgenomen ingreep
Uit de tekeningen d.d. 18 december 2007 komt naar voren dat het achterste gedeelte van de bestaande bebouwing wordt gesloopt. Op de plek van de gesloopte bebouwing wordt opnieuw een grotere oppervlakte bebouwd. Het verharde oppervlak van het parkeerterrein wordt volgens de tekeningen uitgebreid met ca. 1000 m2. De bomen langs de snelweg A65, de afrit van de snelweg en de Bosscheweg worden gehandhaafd.
8.6.2 Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in het Habitatrichtlijn gebied of in de nabijheid of invloedssfeer er van. Bovendien is de voorgenomen ingreep van een zodanige aard dat geen sprake is van significant negatieve effecten op het Habitatrichtlijn gebied. Bescherming in het kader van de Habitatrichtlijn is dan ook niet aan de orde. Het plangebied ligt eveneens niet of in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur of de Groene Hoofdstructuur. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie. Tot slot ligt het gebied niet in de Groene Mal. Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
8.6.3 Soortenbescherming
In februari 2008 is door Ecologisch Adviesbureau Cools en de Vleermuisstichting Noord-Brabant een quick scan van de beschermde natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er te rekenen valt met diverse beschermde diersoorten, te weten enkele vleermuissoorten, die het plangebied als foerageergebied gebruiken, en diverse vogelsoorten, die in of in de omgeving van het plangebied broeden. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat door de voorgenomen ingreep geen vaste verblijfplaatsen of foerageerplaatsen van beschermde diersoorten verdwijnen. Eveneens wordt verwacht dat de activiteiten niet zullen leiden tot verstoring van beschermde diersoorten, aangezien werkzaamheden buiten het broedseizoen zullen plaatsvinden en reeds in de bestaande situatie een behoorlijke geluidsbelasting in het gebied aanwezig is als gevolg van de naastgelegen snelweg. Indien de geplande werkzaamheden dus buiten het broedseizoen plaats vinden, dan kunnen deze zonder ontheffing, maar wel met inachtneming van de zorgplicht van de Flora- en faunawet, worden uitgevoerd. Mochten de werkzaamheden onverhoopt wel in het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd, dan dient het plangebied één à twee weken voor de aanvang van de werkzaamheden door een bioloog/ecoloog te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van broedende vogels. Indien broedende exemplaren worden aangetroffen dan dienen verstorende werkzaamheden in een voor de soort specifieke straal rondom de broedlocatie achterwege te worden gelaten tot het tijdstip waarop de jongen het nest hebben verlaten.
Hoofdstuk 9 Waterparagraaf
9.1 Bestaand Watersysteem
9.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
De ontwikkeling is gesitueerd aan de Bosscheweg 12, te Berkel-Enschot. In de huidige situatie beslaat het hoofdgebouw een oppervlakte van ongeveer 3.300 m². Het parkeerterrein en de toegangsweg s ruim 5.600 m² groot.
9.1.2 Bodem en grondwater
Het terrein in het plangebied ligt ongeveer op dezelfde hoogte, namelijk gemiddeld 12,00 m + NAP. Uit globaal onderzoek is verder gebleken dat zich in de bodem hoofdzakelijk zwakzandige leemlenzen bevinden dikker dan een meter.
Uit beschikbare gegevens, blijkt de maatgevend hoogste grondwaterstand 10,95 m + NAP te zijn. Met grondwaterstanden ruim 1 m onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.
9.1.3 Riolering en oppervlaktewater
In de bestaande situatie ligt riolering van het gemengde stelsel aan de Bosscheweg. Het vuilwater afkomstig van De Druiventros stroomt af richting afvalwaterzuiveringinstallatie Tilburg, via de bestaande riolering tot het gemaal Zwarte Rijt. Beide installaties zijn in beheer van het waterschap De Dommel.
Aan beide kanten van het hoofdgebouw liggen watergangen, die voor de afwatering van het plangebied en van de rijksweg A65 zorgen. Het hemelwater wordt in De Druiventros inpandig gescheiden ingezameld en geloosd richting oppervlaktewater. Ook het parkeerterrein watert af naar oppervlaktewater. Deze watergangen stromen in de noordoostelijke richting, tot de nabij, onder de rijksweg gelegen duiker, waar het water verder stroomt richting Oisterwijk via de watergang NL35.
9.2 Duurzaam Stedelijk Water
9.2.1 Afwegingen
De bovengenoemde onderzoeken en ontwikkelingen zijn gehanteerd voor het verkennen van de kansen om duurzaam om te gaan met hemelwater voor het plan De Waaier, zoals omschreven in het gemeentelijke waterplan (GWP) en zijn vertaling in het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en de vierde nota waterhuishouding (NW4).
De zuidoostelijke helft van het gebouw wordt gesloopt en komt in de plaats een grotere vleugel. Het gebouw wordt dan ongeveer 550 m² groter aan de noordzijde en 110 m² aan de zuidzijde, ten koste van de parkeerplaats. Het bestaande gebouw watert af richting oppervlaktewater, via de naastliggende watergang. Bij de nieuwbouw kan het hemel- en het vuilwater ook weer gescheiden ingezameld worden en, zoals nu het geval is, apart afgevoerd worden: het vuilwater richting het bestaand gemengde rioolstelsel in de Bosscheweg, en het hemelwater via de bestaande watergang.
In het complex is een zwembad geprojecteerd met een inhoud van 50 m³. Bij het onderhoud komt een piekdebiet vrij van maximaal 20 m³/u. In het ontwerp van de installaties ten behoeve van de binnenriolering en aansluitleidingen, wordt er rekening gehouden met deze incidentele lozingen ten aanzien van de afvoercapaciteit van de vuilwater aansluitleidingen.
Op het parkeerterrein komt een parkeergebouw te staan, met een oppervlakte van ongeveer 2.000 m². Per saldo verandert niets aan de verharde oppervlakte, want die oppervlakte is verhard in de bestaande situatie. Het hemelwater afkomstig van dit bouwwerk kan ook richting het oppervlaktewater afwateren, via de naastliggende watergang. Het eventuele vuil water wordt aangesloten op de bestaande riolering in de Bosscheweg.
9.2.2 Watersysteem
Op grond van het bovengenoemde globale gegevens, ontwikkelingen en beleidsdocumenten, zijn in overleg met de waterbeheerder de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem. Wegens de slecht doorlatende bodem en de over het algemeen hoge grondwaterstand is het niet mogelijk gebleken een infiltratiesysteem aan te leggen. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het herontwikkelen van het plangebied:
- De terreinhoogte wordt gehandhaafd
- Bouwdelen onder het maaiveld worden waterdicht uitgevoerd
- Er wordt geen diepe drainage toegepast (niet onder de maatgevende hoogste grondwaterstanden)
- Het vuilwater en hemelwater van de nieuwe bouwdelen wordt inpandig gescheiden ingezameld
- Het vuilwater wordt aangesloten op de riolering via de bestaande aansluit-leiding
- Het hemelwater van alle nieuwe bouwdelen wordt afgevoerd richting oppervlaktewater via de naastliggende watergang
9.3 Watertoets
9.3.1 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zoals verwoord in het Waterplan en het Waterstructuurplan zijn nog steeds actueel. Ze zijn ook meegenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 3 dat in 2005 is vastgesteld. In bestaand stedelijk gebied kan het vasthouden van gebiedseigen water een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van het natuurlijk watersysteem. Afkoppelen van het regenwater van de riolering en infiltratie in de bodem leidt tot herstel van de grondwateraanvulling. Het ambitieniveau ligt op ongeveer 5 ha per jaar.
Bij het formuleren van de bovengenoemde gemeentelijke beleidsstukken zijn de waterpartners betrokken. De paragraaf waterhuishouding en riolering is gebaseerd op gemeentelijk waterbeleid, en dan ook impliciet op het rijks-, het provinciale en het regionale beleid. Het concept is eerst voorgelegd aan de waterbeheerders.
9.3.2 Proces en advies
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel, via de e-mail van 11 februari 2008. Er is een concept waterparagraaf opgesteld. Dit concept is voorgelegd aan de waterbeheerder. De Dommel leverde op- en aanmerkingen / een wateradvies aan, als reactie op het concept. Deze opmerkingen zijn verder verwerkt in de definitieve waterparagraaf. De Dommel stemt met deze waterparagraaf in, aldus de brief met kenmerk U-08-02185 d.d. 12 februari 2008 (Zie bijlage 5). Het waterschap heeft bij brief met kenmerk U-09-09077 op 11 december 2009 haar wateradvies definitief gemaakt.
Hoofdstuk 10 Financiële Paragraaf
Met de initiatiefnemer is op 9 juni 2009 een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door initiatiefnemer. In het kader van de artikel 19 procedure zijn reeds leges in rekening gebracht.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, en het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op het bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 11 Vooroverleg En Burger- Participatie
In het kader van de artikel 19 procedure is op 11 september 2008 een informatieavond georganiseerd. Daarnaast zijn er in het kader van de (toenmalige) inspraak door omwonenden inspraakreacties ingediend, waarop door de gemeente bij brief van 22 december 2008 is gereageerd. De zienswijzen die in het kader van de artikel 19 procedure zijn ingediend, zijn overgenomen bij de behandeling van de zienswijzen in het kader van het ontwerp bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is in stedelijk gebied is gelegen. Er zijn geen provinciale of rijksbelangen met het bestemmingsplan gemoeid. De waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap op 11 februari 2008. Het waterschap heeft ingestemd met de waterparagraaf, zoals is verwoord in de brief van De Dommel met kenmerk U-08-02185, d.d. 22 februari 2008.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactivteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactivteiten
Bijlage 1 Notitie Zienswijzen
Bijlage 2 Ruimtelijke Onderbouwing Hoogbouw
Bijlage 2 Ruimtelijke onderbouwing hoogbouw
Bijlage 3 Notitie Parkeren En Verkeer - De Druiventros Berkel-enschot
Bijlage 3 Notitie parkeren en verkeer - De Druiventros Berkel-Enschot
Bijlage 4 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 4 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 5 Luchtkwaliteitonderzoek
Bijlage 5 Luchtkwaliteitonderzoek
Bijlage 6 Quick Scan Beschermde Natuurwaarden In Het Plangebied De Druiventros
Bijlage 6 Quick scan beschermde natuurwaarden in het plangebied De Druiventros