Hoge Hoek
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 19-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Hoge Hoek van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2009045-c001 en bijbehorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengesloten woning
Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen (hoofdgebouwen), niet zijnde gestapelde woningen.
1.7 aan huis verbonden beroep
Die bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform de in deze regels opgenomen algemene bouwregels Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
1.8 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.9 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.10 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.11 bar
- a. Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur.
- b. Tevens deel uitmakend van horecavestigingen met accent op verstrekking vanalcoholhoudende dranken.
1.12 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van het bouwvlak ten hoogste - binnen het aangegeven bouwvlak - mag worden bebouwd.
1.14 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.15 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.17 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.18 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.19 beeldbepalende boom
Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.
1.20 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.21 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.22 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.25 bijgebouw
Een vrijstaand gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.26 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.27 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.29 bouwhoogte
Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.30 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw.
1.31 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.35 brasserie
Een horecagelegenheid waar men kleine etenswaren kan nuttigen, met daarnaast het verstrekken van alcoholische en niet- alcoholische dranken; niet gericht op het uitgaansleven.
1.36 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.37 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.38 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.39 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.40 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.41 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.42 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden; hieronder worden mede begrepen gebouwen, onderkomens, andere bouwwerken en andere werken.
1.43 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.44 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.45 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.46 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.47 (eet)café
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.48 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.49 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.50 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.51 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.52 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.53 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.54 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.55 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit Omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder.
1.56 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.57 geschakelde woning
Woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen met elkaar verbonden worden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens moet worden gebouwd.
1.58 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.59 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.60 goothoogte
De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
1.61 groenvoorzieningen
het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.62 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.63 hoekperceel
een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied.
1.64 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder.
1.65 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.66 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.67 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´.
1.68 horeca van categorie 1
Tot horeca van de categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m². Tevens worden tot horeca van de categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.69 horeca van categorie 2
Tot horeca van de categorie 2 worden gerekend horecagelegenheden als onder categorie 1 met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m² tot maximaal 500 m² n.v.o.
1.70 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van de categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en -voorzover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting, escortbedrijf, e.d.- alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca van de categorie 1 of horeca van de categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m².
1.71 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.72 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, brasserie, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.73 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciele basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.74 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.75 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijk of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychologische problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang beleven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.76 kadastraal perceel
Een onroerend goed, dat als dusdanig door de Administratie van het Kadaster is vastgelegd en geregistreerd.
1.77 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.
1.78 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.79 kwetsbaar object
Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen Milieubeheer´.
1.80 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder wordt verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.81 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor)fietsverkeer.
1.82 lunchroom
Een (horeca) gelegenheid die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van etenswaren als brood- en deegwaren voor gebruik ter plaatse in de vorm van lunches; het verstrekken van drank is hieraan ondergeschikt;
1.83 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder wordt verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
Daar waar de geluidbelasting hoger is dan 53 dB mogen geen geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd.
1.84 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven verschil in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.85 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voorloeit uit de sociale relatie.
1.86 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.87 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.88 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.89 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.90 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.
1.91 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.92 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.93 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie welke geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.94 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.
1.95 partycentrum
Een bedrijf dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.96 patiowoning
een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door minimaal 2 gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing;
1.97 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.98 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.99 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.
1.100 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.101 prostitutieinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.102 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.103 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.
1.104 restaurant
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.105 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.106 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.107 straatpeil
Zie peil (straatpeil).
1.108 theehuis
Een (horeca)gelegenheid die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van thee, koffie en gebak.
1.109 twee-aaneen (half vrijstaand)
Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van maximaal twee aaneengebouwde woningen.
1.110 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.111 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.112 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.113 vergaderruimte
Ruimte ten behoeve van het houden van vergaderingen, cursussen en presentaties ten behoeve van de zakelijke dienstverlening en het verenigingsleven.
1.114 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.115 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:
- a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
- b. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
- c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.
1.116 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.117 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.118 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa´s, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.119 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.120 vrijstaande woning
Een woning die hoogstens door middel van de bijgebouwen met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens staan.
1.121 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.122 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.123 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.124 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.125 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.126 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis verbonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.127 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
- a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
- 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
- 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
- b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.
2.6 De hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf-nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Horeca
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Verkeer-railverkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Verkeer-verblijf
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Wonen-1
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
10.7 Wijzigingsbevoegdheid wro-zone-wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Wonen-1' wijzigen, zodanig dat vijf vrijstaande woningen worden toegevoegd. Ten behoeve van de ontwikkeling kunnen eventueel meerdere (maximaal vijf) separate wijzigingsplannen worden opgesteld of één totaal wijzigingsplan. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt in de navolgende gevallen:
- a. de gronden zijn gelegen binnen de de 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' ;
- b. het bouwplan past binnen het beeldkwaliteitsplan zoals vastgesteld op de gemeenteraad op 11 april 2011;
- c. er mag maximaal 1 woning per kadastraal perceel, zoals geregistreerd per 1 januari 2010, worden gebouwd;
- d. er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein;
- e. de vrijstaande woningen zijn uit oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat milieuhygiënisch inpasbaar;
- f. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient aan beide zijden minimaal 3 meter te bedragen;
- g. de afstand van het hoofdgebouw tot het aangrenzend bestemmingsvlak 'Verkeer -Verblijf' dient ten minste 4 meter te bedragen;
- h. de voorgevelrooilijn van de woningen dient onderling tenminste 1 meter te verspringen;
- i. burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemming ter plaatse van de nieuwbouw van de woningen de regels van het plan met betrekking tot de bestemming 'Wonen' die gelden voor vrijstaande woningen van overeenkomstige toepassing;
Artikel 11 Wonen-gestapeld
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.6 Afwijken gebruiksregels
Artikel 12 Leiding - Brandstof
12.1 Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor Leiding-Brandstof (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse ruwe olieleiding en een productenleiding van de N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, inclusief een strook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Voorts geldt een toetsingsafstand vanwege externe veiligheid aan weerzijden van de as van de leiding. Voor de productenleiding bedraagt deze afstand 25,4 meter en voor de ruwe olieleiding bedraagt de toetsingsafstand 32,6 meter.
12.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
12.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de op de plankaart aangegeven dubbelbestemming ´Leiding-Brandstof´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende leiding.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Ondergrondse bouwwerken
14.2 Hoofdtoegang woningen
14.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
14.4 Ruimte tussen bouwwerken
14.5 Monumenten
- a. Op panden, en/of bouwwerken geen gebouw zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding gemeentelijk monument (sba-gm) is de Monumentenverordening gemeente Tilburg (vastgesteld d.d. 28 april 1997) van toepassing.
14.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
14.7 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
15.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
16.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
- e. bij een (extra) toename van het verharde oppervlak een dergelijke toename hydrologisch neutraal gerealiseerd wordt en in overleg met het Waterschap De Dommel plaatsvindt, indien de toename een significant effect heeft op de waterhuishouding.
16.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
- d. bij een (extra) toename van het verharde oppervlak een dergelijke toename hydrologisch neutraal gerealiseerd wordt en in overleg met het Waterschap De Dommel plaatsvindt, indien de toename een significant effect heeft op de waterhuishouding.
16.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.
16.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m² bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen;
- c. bij een (extra) toename van het verharde oppervlak een dergelijke toename hydrologisch neutraal gerealiseerd wordt en in overleg met het Waterschap De Dommel plaatsvindt, indien de toename een significant effect heeft op de waterhuishouding.
16.5 Binnenplans afwijken t.b.v. dienstverlening i.p.v. detailhandel
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van de vestiging van dienstverlening op gronden met de aanduiding ´detailhandel´, indien de detailhandelsfunctie ter plaatse als gevolg autonome processen in de distributiestructuur is beëindigd.
16.6 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig artikel 9.1 binnen de bestemming ´Wonen´, artikel 10.1 binnen de bestemming 'Wonen-1' en artikel 11.1 binnen de bestemming 'Wonen-Gestapeld' een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
16.7 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
16.8 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 17 Algemene Wijzigingsbevoegdheden
17.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
17.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
17.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat:
- a. de ingevolge de aanduiding ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten niet mag worden overschreden;
17.4 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening binnen het bestemmingsvlak ´Wonen´, met dien verstande dat:
- a. uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de categorieën 1 of 2 van de bijgevoegde bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. de omvang van de functie ten hoogste 200 m² bruto vloeroppervlak mag bedragen;
- c. geen sprake mag zijn van activiteiten die worden verricht in de nachtperiode (van 22:00 uur tot 07:00 uur);
- d. geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;
- e. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- f. geen sprake mag zijn van buitenopslag;
- g. geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
17.6 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m²tot een maximale oppervlakte van 100 m².
Artikel 18 Algemene Regels Inzake Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
- c. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- d. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- e. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- f. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- g. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
Artikel 19 Algemene Regels Inzake Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerken Zijnde, Of Van Werkzaamheden
19.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen
19.2 Uitzonderingen
Het in 19.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
- a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen;
- b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Hoge Hoek´ van de gemeente Tilburg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Bestemmingsplan Aanleiding Tot Planontwikkeling
De gemeente Tilburg heeft de taak om de komende jaren te voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte van de gemeente. In het Stadsregionaal UitwerkingsPlan zijn de hoofdrichtingen van verstedelijking voor de gemeente aangegeven. Ten behoeve van de hoofdrichting ´Noordoost´ is in 1995 een Structuurvisie Noordoost opgesteld. De ´Overhoeken´ vormen de eerste fase van Tilburg-Noordoost. Voor de ´Overhoeken´ zijn in 1999 voor de 5 deelgebieden separate bestemmingsplannen (Enschotsebaan, Koningsoord, Spoorzone, De Akker en Heikant) opgesteld. Binnen deze bestemmingsplannen zijn nog niet de specifieke bestemmingen ingevuld, maar een uit te werken bestemming, namelijk de bestemming ´uit te werken woongebied´. Deze bestemming dient in een uitwerkingsplan nader uitgewerkt te worden.
Er heeft in opdracht van Novaform Vastgoedontwikkelaars door Mulleners en Mulleners architecten een nadere uitwerking plaatsgevonden van het programma en de gewenste ontwikkelingen zoals deze zijn aangegeven in het bestemmingsplan ´Spoorzone´. Het Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp ´Hoge Hoek´ beoogt de realisatie van een woonbuurt met een dorps karakter aan de noordoostzijde van Berkel-Enschot. In het ontwerp is de gewenste verkavelingsstructuur aangegeven, welke is geïnspireerd op de landschappelijke omgeving. De bebouwingsvorm bestaat hierbij uit een menging van bouwvolumes en kapvormen aansluitend op de maat en schaal van de naastgelegen kern Berkel-Enschot. Het plan omvat in totaal ca. 275 woningen.
Aan de zuidzijde van het plangebied zullen aansluitend op het bovengenoemde plan op particulier initiatief twee vrijstaande woningen, een horecavestiging en een winkel worden gerealiseerd. In de rest van dit bestemmingsplan zal hiernaar worden verwezen middels de naam ´De Zomerkoning´. De bestaande burgerwoning aan de Raadhuisstraat 1 zal na het gereedkomen van de planontwikkeling dienstdoen als bedrijfswoning.
Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ter plaatse van de achtertuinen van de bestaande woningen aan de Molenstraat. Hiermee wordt geanticipeerd op de mogelijke ontwikkeling van enkele vrijstaande woningen in deze achtertuinen aansluitend op de planontwikkeling Hoge Hoek.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Voor het opstellen van bestemmingsplannen binnen de gemeente Tilburg is een plansystematiek opgesteld, welke de basis vormt voor de verbeelding en de regels. Hierbij is aansluiting gezocht bij de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen) en IMRO2008 (informatie model Ruimtelijke Ordening). In tegenstelling tot het oude bestemmingsplannenbestand zijn de nieuwe bestemmingsplannen bij voltooiing in sterke mate vergelijkbaar.
1.2 Nadruk Op Ontwikkelen
Dit bestemmingsplan is deels een uitwerking van het onderliggende bestemmingsplan Spoorzone Berkel-Enschot. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 april 1999 en goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 9 november 1999, onder nummer 613666. Het grootste deel van het plangebied was daarin bestemd voor de functie ´woongebied´ met de nadere aanduiding ´uit te werken door gemeenteraad´. De noordzijde van het plangebied betreft een gedeelte van het bestemmingsplan ´Buitengebied ´94´. Als gevolg van de voorgestane planontwikkeling dient voor deze gronden tevens een bestemmingswijziging te worden verricht.
Ten behoeve van de uitwerking van het gebied ´uit te werken door de gemeenteraad´ is door de gemeente Tilburg het ´Ontwikkelingsplan Overhoeken Berkel-Enschot´ opgesteld, waarmee de gemeenteraad op 28 oktober 2002 heeft ingestemd. De in dit plan aangegeven programmatische uitgangspunten samen met de overige beleidskaders hebben als basis gediend bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan ´Overhoek, De Hoge Hoek, Berkel-Enschot´.
Dit bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling voor de voorgestane realisatie van het stedenbouwkundig plan Hoge Hoek. Daarom wordt het een ´ontwikkelplan´ genoemd. Het gaat hierbij immers voornamelijk om nieuwe functies en bebouwing. Het bestemmingsplan zal voorzien in grootschalige veranderingen in de ruimtelijke en functionele structuur in het plangebied. Niettemin worden bestaande functies, welke behouden blijven, overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.
Het ´ontwikkel´ bestemmingsplan heeft tot doel de oude bestemmingsplannen te vervangen door een nieuwe regeling aansluitend op de voorgestane ontwikkelingen. Een regeling die past bij het toekomstige ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Tilburg ten behoeve van zowel het ruimtelijk als het functioneel beheer van het gebied.
Met de term ´functioneel beheer´ wordt gedoeld op het in de toekomst toegestane gebruik van panden en percelen. In het nieuwe bestemmingsplan zal voor wat betreft het ´functioneel beheer´ worden aangesloten op de meest recente beleidsnota´s van de gemeente Tilburg op het gebied van detailhandel, horeca, verkeer, groen, volkshuisvesting etc. Dit beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. De uitwerking daarvan zal in het bestemmingsplan aan de orde komen in hoofdstuk 4.
De term ´ruimtelijk beheer´ heeft betrekking op de bestaande en te behouden bebouwing en de in de toekomst toegestane bouwvolumes in het gebied. In principe zal met de bebouwingsregels worden aangesloten op de eerder genoemde plansystematiek welke is gebaseerd op de reeds lang bestaande regeling in de Bouwverordening. Wat dit concreet betekent voor het bestemmingsplan, wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5.
Het bestemmingsplan wordt gemaakt om tot een goede planologische regelgeving in het plangebied te komen en biedt uiteraard geen panacee voor eventuele (maatschappelijke) problemen in het plangebied.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ligging Plangebied
Berkel-Enschot is gelegen ten noordoosten van Tilburg en behoort tot het grondgebied van deze gemeente. Het dorp kent ongeveer 10.500 inwoners. Rondom Berkel-Enschot liggen vijf zogenaamde Overhoeken. Het betreffen veelal agrarische gebieden tussen de huidige grens van de bebouwde kom Berkel-Enschot en de grote infrastructurele grenzen, een spoorlijn en een autosnelweg. Aan de noodwestzijde van het dorp is het plangebied Hoge Hoek gelegen (voorheen genaamd: Spoorzone), welke onderdeel uitmaakt van de Overhoeken.
Het plangebied Hoge Hoek wordt aan de noordzijde begrensd door de kruising van de spoorlijn Tilburg - ´s-Hertogenbosch met de Molenstraat. Deze spoorlijn vormt tevens de westelijke begrenzing van het plangebied. Aan de oostzijde maakt de Molenstraat zelf onderdeel uit van het plangebied en vormen de aangrenzende percelen van de bedrijven van het bedrijventerrein ´Rhijnkant´ de begrenzing. Meer zuidelijk wordt de grens van het plangebied bepaald door de achterste perceelsgrenzen van de bestaande woningen aan de Berkengaarde. De zuidzijde van de plangrens wordt bepaald door de buitenste begrenzing van de Raadhuisstraat en anderzijds door de achterzijde van de woonpercelen aan de Gerardusstraat en de Kloosterstraat, welke de huidige begrenzing vormen van de kern Berkel-Enschot.
Het plangebied bestaat uit agrarische percelen, welke voornamelijk in gebruik zijn ten behoeve van de productie van aardbeien in de volle grond. Het noordelijke deel van het plangebied is in de laatste decennia van de twintigste eeuw in gebruik geweest als boomkwekerij.
In de onderstaande figuur is de exacte begrenzing van het plangebied aangegeven.
2.2 Juridisch-planologische Situatie
Het bestemmingsplan Hoge Hoek betreft een algehele herziening van de geldende plannen die van toepassing zijn op dit plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen (deels) komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan. Bij elk plan is tevens de datum van vaststelling, goedkeuring en onherroepelijk worden van het plan weergegeven.
Naam: | Datum vaststelling: | Datum goedkeuring: | Datum onherroepelijk: |
Spoorzone Berkel-Enschot | 12-04-1999 | 09-11-1999 | 19-12-2001 |
Buitengebied ´94 | 29-04-1996 | 21-11-1996 | 15-07-1999 |
2.3 Historie
De namen Berkel en Enschot zijn afgeleid van de oudere Nederlandse woorden ´Berkeloo´ en ´Ende Skied´, die respectievelijk ´Berkenbos´ en ´Eindgrens´ betekenen. De streek, waarin de dorpen Berkel, Enschot en ook het dorp Heulekom liggen, behoorde tot 1184 tot de heerlijkheid Tilburg. In 1811 ontstond de gemeente Berkel, Enschot en Heulekom, doordat in dat jaar één maire voor deze drie dorpen werd aangewezen, namelijk maire Vugts. In 1941 werd de naam officieel gewijzigd in gemeente Berkel-Enschot. Na de Tweede Wereldoorlog werd Berkel-Enschot, dankzij de Tilburgse (textiel)industrie een snel groeiend dorp. Pas in 1996 werden de 3 plaatsen opgesplitst, waarna Berkel-Enschot deel ging uitmaken van de gemeente Tilburg en Heulekom van de gemeente Oisterwijk.
Onderstaande figuren tonen de topografische ontwikkeling van het plangebied in de periode tussen 1860 en 2007.
ca. 1860-1869 ca. 1870-1879
ca. 1910-1919 ca. 2007
De kaart uit 1860-1869 toont het plangebied als bouwland, dat wordt doorsneden door twee west-oost lopende perceelsgrenzen. De kaart uit 1870-1879 laat zien dat in de tussenliggende periode relatief veel veranderingen zijn opgetreden in de directe omgeving van het plangebied. Ten oosten van het plangebied is de grens van de kern Berkel-Enschot steeds naderbij komen te liggen en direct ten westen van het plangebied is een spoorlijn aangelegd. De perceelsopdeling binnen het plangebied is echter nagenoeg ongewijzigd. Wel is op beide kaarten goed te zien dat de aanwezige perceelsgrenzen tevens weggetjes vormen.
De meest noordelijke van deze twee weggetjes verbindt het plangebied met de ten oosten gelegen buurtschap. In de 20e eeuw zijn deze weggetjes verdwenen. Het plangebied vormt momenteel één ononderbroken geheel. Uit het kaartbeeld van 2007 blijkt dat de woonbebouwing van de kern Berkel-Enschot tot tegen het plangebied is aangegroeid. De situatie binnen het plangebied is nog steeds hetzelfde als rond halverwege de 20e eeuw.
2.4 Ruimtelijke Structuur
De kern Berkel-Enschot kent zijn oorsprong in het ontstaan van lintbebouwing langs de Molenstraat en de Sint-Willibrordstraat. De bebouwing langs deze wegen kenmerkt zich voornamelijk door het evenwijdig positioneren van de voorgevel van de woningen aan de straat met een wisselende rooilijn. Het achtergelegen gebied is vanuit historie in gebruik als landbouwgrond. Aan de achterzijde van de linten zijn in de loop der tijd steeds nieuwe bebouwingsclusters gerealiseerd. Op deze wijze heeft de kernrand zich verplaatst ten koste van het buitengebied en is steeds dichter naar het oostelijk gelegen plangebied toe komen te liggen. Het buitengebied aan deze zijde van de kern strekt zich uit als een open landschappelijk gebied, welke wordt doorsneden door de sinds eind 19e eeuw aanwezige spoorlijn. De van oorsprong scherfvormige verkavelingspatronen zijn in en rondom het plangebied nog duidelijk herkenbaar. Ter plaatse van het plangebied zijn deze scherven voornamelijk in gebruik als landbouwgrond. Een klein gedeelte wordt gebruikt als kwekerij.
Het plangebied zelf kan in de huidige situatie ook hoofdzakelijk als agrarisch gebied gekarakteriseerd worden. Bebouwing is in het plangebied slechts sporadisch aanwezig en beperkt zich tot een aantal vrijstaande woningen aan de Raadhuisstraat en de Molenstraat. De aan de noord-oostzijde van het plangebied gelegen woningen aan de Molenstraat maken onderdeel uit van de historische lintbebouwing van Berkel-Enschot. De woningen, welke zijn gelegen binnen het plangebied, betreffen allen vrijstaande woningen en vormen slechts een éénzijdige voortzetting van de lintbebouwing van de Molenstraat. Deze woonbebouwing bestaat voornamelijk uit één tot anderhalve bouwlaag met een kap in de vorm van een zadeldak of een schilddak en is op wisselende afstand van de weg gelegen. Aan de andere zijde van de Molenstraat is het bedrijventerrein ´Rhijnkant´ gelegen.
2.5 Functionele Structuur
Bedrijven
Ter plaatse van de Molenstraat 59 is momenteel de boomkwekerij Van Rijsewijk gelegen. Het noordelijk deel van het plangebied is in gebruik ten behoeve van het kweken van bomen voor de betreffende kwekerij.
Aan de Raadhuisstraat 3 is het bedrijf Robben Aardbeien gevestigd. Dit bedrijf is gespecialiseerd in het kweken van aardbeien voor de verse consumptie, met afzet via de veiling en voor een zeer belangrijk deel direct aan huis aan de consument. Aan de achterzijde van het erf aan de Raadhuisstraat 3 is een winkel aanwezig ten behoeve van de ´huisverkoop´ van de aardbeien, zachtfruit en aanverwante producten zoals jam, sap en wijn.
Bedrijfswoningen
Binnen het plangebied zijn een aantal bestaande bedrijfswoningen gesitueerd. Deze woningen zijn gelegen aan de Molenstraat.
Woningen
In het plangebied komen ook reguliere woningen voor, niet zijnde bedrijfswoningen. Deze burgerwoningen zijn gelegen aan de Molenstraat en één woning is gelegen ter plaatse van de Raadhuisstraat 1.
De bestaande woning aan de Raadhuisstraat 1 betreft een gemeentelijk monument.
Verkeer en vervoer
Vanwege het huidige karakter van het gebied, landbouwgrond, is er geen infrastructuur aanwezig. Voor Berkel-Enschot vormt het knooppunt bij de Druiventros de belangrijkste auto ontsluiting. Daarnaast beschikt het dorp nog over een informele ontsluiting via de Durendaelweg, Heikantsebaan en Kreitenmolenstraat richting de N65. Uit berekeningen voor de Overhoeken is gebleken dat door de beoogde uitbreiding ´Overhoeken´ en de autonome groei van het autoverkeer de bestaande verkeersontsluiting van het dorp Berkel-Enschot onvoldoende ruimte biedt voor de afwikkeling van het toekomstige verkeer. (Bron: SP Overhoeken). Het Stedenbouwkundig Plan Overhoeken voorziet derhalve in de aanleg van een tweetal nieuwe ontsluitingswegen die zowel de Overhoeken als de bestaande kern zullen ontlasten van het verwerken van de verkeerstoename. Binnen het plangebied is de ontsluitingsweg direct langs het spoor gesitueerd om onnodige versnippering van het gebied te voorkomen. De weg zal geflankeerd worden door een vrijliggend fietspad en worden uitgevoerd in geluidsreducerend asfalt.
Aan de noordzijde van het plangebied zal de ontsluitingsweg aansluiten op de Molenstraat middels een nieuw aan te leggen rotonde.
2.6 Technische Infrastructuur
In het plangebied is sprake van enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen, welke mogelijk gevolgen hebben voor ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving. Hieronder zal op deze categorie nader worden ingegaan.
De tracés van hoofdtransportleidingen/- kabels zijn alleen op de plankaart aangegeven voor zover deze betrekking hebben op bestemmingen waarop een bouwtitel rust.
Binnen de bestemmingen V, V-V, G zijn geen tracés van hoofdtransportleidingen/- kabels aangegeven, mede gelet op het openbaar karakter (eigendom) van het gebied en de hoeveelheid kabels/ leidingen binnen deze bestemmingen.
Eventuele tracés van hoofdtransportleidingen/ -kabels die in het kader van externe veiligheid van belang zijn, worden wel op de plankaart aangegeven. De onderstaande figuur toont de aanwezige kabels en leidingen ter plaatse van het plangebied.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 (Interim)structuurvisie
Ook op provinciaal niveau moest door de inwerkingtreding van de Wro gezorgd worden voor een structuurvisie. Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Noord-Brabant in 2008 de Interimstructuurvisie 'Brabant in ontwikkeling' opgesteld. Hierin zijn de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant benoemd en op hoofdlijnen in beleid uitgewerkt. De Interimstructuurvisie bevat in hoofdzaak bestaand ruimtelijk beleid, zoals opgenomen in het streekplan 'Brabant in Balans' van 2002. In de Interimstructuurvisie is één overkoepelend hoofdbelang genoemd en dat is thematisch uitgewerkt in deelbelangen en doelen. Het hoofdbelang is zorgvuldig ruimtegebruik. Om dit te bereiken wordt in het ruimtelijk beleid de nadruk gelegd op de volgende vijf aspecten:
- 1. Lagenbenadering: het afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie, in aansluiting op de kwaliteiten van de infrastructuur;
- 2. Zuinig ruimtegebruik: afremmen van de groei en spreiding van het stedelijk ruimtebeslag;
- 3. Concentratie van verstedelijking: het leeuwendeel van de woningenbouw en de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur moet plaatsvinden in de vijf stedelijke regio's (waaronder de stedelijke regio Breda-Tilburg) om zo het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan;
- 4. Zonering van het buitengebied: het buitengebied moet in hoofdzaak bestemd blijven voor landbouw, natuur en recreatie;
- 5. Grensoverschrijdend denken en handelen: regionale, intergemeentelijke afstemming van ruimtelijke vraagstukken.
De Interimstructuurvisie wordt in 2010 vervangen door een nieuwe, integrale provinciale Structuurvisie. De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
1. De kwaliteit van het landschap;
2. De ontwikkeling van het buitengebied;
3. De regionale verstedelijking.
3.3 Verordening Ruimte
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte. Evenals de AMvB Ruimte komt de provinciale verordening in twee fases tot stand.
In de eerste fase zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
- 1. Regionaal perspectief voor wonen en werken;
- 2. Ruimte-voor-ruimteregeling;
- 3. GHS-natuur/EHS;
- 4. Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
- 5. Grond- en oppervlaktewatersysteem;
- 6. Land- en tuinbouw (integrale zonering, glas, TOV).
De tweede fase is gekoppeld aan het totstandkomingstraject van de provinciale Structuurvisie en heeft betrekking op:
- 1. GHS-landbouw/AHS-landschap/AHS-landbouw;
- 2. Grondwaterbeschermingsgebieden;
- 3. Milieuaspecten;
- 4. Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
- 5. Windenergie;
- 6. Cultuurhistorische waarden;
- 7. Aardkundige waarden;
- 8. Overlegzones infrastructuur;
- 9. Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
- 10. Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
- 11. Nieuwe economische dragers;
- 12. Toeristisch-recreatieve voorzieningen.
De Verordening ruimte, eerste fase gaat vergezeld van een aantal kaartlagen, waarmee onder andere de toekomstige ontwikkeling van het stedelijk gebied worden weergegeven. Zoals de onderstaande figuur toont is het voorliggend plangebied gelegen binnen de rode contour aangeduid als 'stedelijk gebied'.
De Verordening ruimte stelt dat stedelijke ontwikkelingen dienen plaats te vinden binnen het stedelijk gebied. Daarnaast vereist de Verordening ruimte dat in de gemeentelijke planvorming wordt verantwoord dat de ruimtelijke mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Het accent ligt hier dan ook op inbreiden en herstructureren.
Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantitatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de ontwikkeling van de locatie Hoge Hoek (onderdeel van Overhoeken/ Berkel-Enschot) wordt hieraan mede invulling gegeven."
3.4 Ruimtelijke Structuurvisie 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het ´Stadsbeheerplan Tilburg´ uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. ´Tilburg´, stad van contrasten´ vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de Raad vastgesteld in januari 2005.
3.5 Structuurvisie Noordoost 2020
De Structuurvisie Noordoost 2020 is vastgesteld door de Raad op 14 december 2009 en beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied ten noorden van Tilburg Noord. De gemeente Tilburg heeft onder andere een regionale taakstelling voor de bouw van woningen en bedrijventerreinen. In Tilburg moeten tot 2020 ruim 10.000 woningen binnenstedelijk worden gebouwd en zo'n 8.000 woningen buitenstedelijk. Een groot deel van deze uitbreiding wordt gerealiseerd in het noordoosten van de gemeente.
In de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 staat beschreven dat de bestaande dorpen in Noordoost hun eigen karakter en vitaliteit moeten behouden. Zo moeten de dorpen niet met elkaar vergroeien. Een ander uitgangspunt is dat bebouwing in eerste instantie in de bestaande stad (tot aan de tangenten) plaatsvindt en dat het groene en open buitengebied zoveel mogelijk behouden wordt. Om aan de regionale taakstelling en de wooneisen te kunnen voldoen, is verstedelijking in het buitengebied onvermijdelijk. Bij verstedelijking in het buitengebied wordt gebruik gemaakt van de bestaande kwaliteiten van het gebied, zoals natuur en cultuurhistorie. Noordoost kenmerkt zich door de dorpen, de rust en de landschappelijke uitstraling met een relatieve openheid en natuur.
Het gebied vormt als zodanig, zeker op de lange termijn, een belangrijk ruimtelijk contrast met de stad Tilburg. De visie is zo opgesteld dat er verstedelijking in het gebied kan plaatsvinden met behoud van de huidige waarden en potenties van het gebied.
De visie
Het 'Landgoed de Nieuwe Warande', vormt de basis van deze structuurvisie. Het landgoed bestaat in feite uit een groot open Centraal Landschap met vier kamers (Noord-, Oost-, Zuid- en Westkamer).
Het Centrale Landschap wordt gekenmerkt door ondermeer haar openheid, ecologie en natuur, maar ook door de cultuurhistorie en agrarische en recreatieve functies. Het gebied wordt in de visie aangewezen als 'rustpunt' waar het behoud en versterking van het waardevol landschap belangrijke aandacht vraagt. Het gebied fungeert bovendien als buffer tegen verdere verstedelijking.
Aan de randen van het grootschalige landgoed vindt in vier kamers op beperkte schaal verstedelijking plaats. Binnen de planperiode van de structuurvisie is in de Noord- en Oostkamer woningbouw gepland. In de Noordkamer zijn ongeveer 200 woningen in (collectief) particulier opdrachtgeverschap gepland. Het open karakter van de Noordkamer wordt zoveel mogelijk behouden. In de Oostkamer is een toevoeging van bebouwing (circa 100 woningen) gedacht in de vorm van een villapark. Het gebied van de Oostkamer werd rond 1900 gekenmerkt door een besloten gebied met bos. Het idee is dan ook om dit gebied het besloten karakter terug te geven. De grens van bebouwing richting het Centrale Landschap vormt een (natte) ecologisch in te richten strook.
Voor de Westkamer is op de lange termijn beperkte woningbouw (100 woningen) in beeld. Zoals ook voor de woningbouw in de andere kamers van het landgoed geldt, wordt zoveel mogelijk het eigen karakter, in dit geval: open en landelijk - van het gebied gehandhaafd. Gedacht wordt aan de realisatie van hoevezwermen: bestaande hoeves krijgen expliciet de mogelijkheid om stallen te verbouwen tot woningen. De Zuidkamer krijgt een bedrijfsmatige invulling in een groene omgeving. Daarnaast is een cluster van doe-het-zelf- en tuincentra en een evenemententerrein voorzien in de Zuidkamer.
De onderstaande afbeelding toont de te onderscheiden deelgebieden waarbij het Centraal Landschap is aangeduid als gebied 0 en de Noord-, Oost-, Zuid- en Westkamer al gebied 1 t/m 4.
Het gebied tussen de dorpen Berkel-Enschot en Udenhout (de Brem) wordt beschouwd als een uitloper van het Centrale Landschap van het Landgoed de Nieuwe Warande.
De structuurvisie pleit voor het behoud van een open (= niet verstedelijkt) gebied van formaat tussen de dorpen Berkel-Enschot en Udenhout en Oisterwijk. Met behoud van de huidige functie van het gebied (voornamelijk agrarisch) en versterking van de inrichting tot landschapszone, moet dit blijvend gewaarborgd worden.
Om het landgoed en vooral het Centrale Landschap te kunnen behouden én te ontwikkelen moet op allerlei manieren in het gebied geïnvesteerd worden. De gemeentelijke eigendommen in het gebied worden ingezet voor de ontwikkeling van landschap/ecologie en de ecologische verbindingszones worden volgens bestaand beleid gerealiseerd.
Intensieve verstedelijking aansluitend aan bestaande bebouwing
Aansluitend aan de bestaande bebouwing van Tilburg Noord (Rugdijk / Kouwenberg en Loven Noord) en de dorpen Berkel-Enschot (Overhoeken) en Udenhout (Den Bogerd) vindt de intensievere bebouwing plaats. De bebouwing is zó gelokaliseerd, dat de dorpen Berkel-Enschot, Udenhout en Oisterwijk niet in elkaar zullen opgaan.
De bovenstaande kaart toont de plankaart bij de structuurvisie. Het plangebied 'Hoge Hoek' is op deze plankaart aangeduid als 'bestaande planontwikkeling'.
Ontwikkelingen langs de Burgemeester Bechtweg
De grootschalige verstedelijking wordt gerealiseerd langs de Burgemeester Bechtweg grenzend aan bestaande bebouwing van Tilburg Noord. Het gaat dan om de gebieden Rugdijk / Kouwenberg (wonen), Loven Noord I en de Zuidkamer.
Rugdijk / Kouwenberg
Het ruimtelijk beleid is erop gericht om binnen de tangenten intensief te bouwen. Het gebied Rugdijk / Kouwenberg ligt binnen de Burgemeester Bechtweg. De ambitie voor dit gebied is om de woningbouw en bedrijvigheid zo goed mogelijk te integreren met de huidige kwaliteiten van het gebied.
Bestaande ontwikkelingen rond de dorpen
Bestaande plannen in Noordoost zijn de Overhoeken rond Berkel-Enschot en Den Bogerd aan de noordzijde van Udenhout. In de vijf Overhoeken (Enschotsebaan, Koningsoord, Spoorzone en Akker-Heikant) worden circa 2.300 woningen gerealiseerd, in centrumdorpse woonmilieus, en 14 hectare netto bedrijventerrein. Den Bogerd betreft een plan van ongeveer 350 woningen. De planvorming van de Overhoeken en Den Bogerd is reeds gestart.
Verkeer
Het is van groot belang de verkeersstructuur af te stemmen op de voorgenomen ontwikkeling van het gebied. Van belang voor de ontsluiting van geheel Noordoost is een verdubbeling van de Burgemeester Bechtweg waarbij rekening wordt gehouden met een eventuele parallelstructuur en ongelijkvloerse kruisingen. Bij de ontwikkeling van de verschillende deelgebieden zijn ook nieuwe of aangepaste wegen nodig. Bij de stedenbouwkundige uitwerkingen van deze gebieden worden de definitieve tracés bepaald.
Daarnaast is in 2006 met ProRail als initiatiefnemer een plan opgesteld voor de sanering van een aantal spoorwegovergangen én de aanleg van een aantal onderdoorgangen. Dit plan biedt kansen voor de realisatie van op maat gesneden verbindingen/onderdoorgangen, veiligere situaties en een betere doorstroming. Zo kan een nieuwe tunnel ten noorden van de Raadhuisstraat de bereikbaarheid van Udenhout en Berkel-Enschot verbeteren en gelijktijdig een veilige kruising met het spoor vormen. Ter vervanging van de overweg Rauwbrakenweg wordt een fietstunnel voorzien, die de drukbereden route tussen Berkel-Enschot en Tilburg Noord in stand moet houden.
In OV netwerk BrabantStad werkt de gemeente Tilburg met de provincie Noord-Brabant, de andere vier grote steden in Brabant en NS en ProRail samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid van Brabant met het openbaar vervoer om daarmee de ontwikkeling van Brabant te versterken. Realisatie van een station in Berkel-Enschot is één van de ambities van het OV-netwerk BrabantStad. In regulier overleg met OV-netwerk BrabantStad, provincie, NS en ProRail zal de komende tijd bekeken worden in hoeverre een treinstation haalbaar is.
3.6 Ontwikkelingsplan Overhoek Berkel-enschot
In het Stadregionaal Uitwerkingsplan voor de regio Tilburg is het gebied ´Noordoost´ als een hoofdrichting van verstedelijking binnen de stadsregio van Tilburg aangegeven. De ontwikkeling van het gebied ´Noordoost´ biedt de mogelijkheid tot versterking van de differentiatie in het woningaanbod met groen stedelijk wonen in West, stadswonen in het centrum en dorps (dan wel landelijk) wonen in Noordoost en meer specifiek in de Overhoeken. De Overhoeken Berkel-Enschot vormen een van de 4 kwadranten waaruit ´Noordoost´ is opgebouwd. De Overhoeken bezitten een aanzienlijke ruimtelijke capaciteit voornamelijk bedoeld voor woningbouw en in minder mate voor bedrijfsterreinen.
Teneinde tijdig te kunnen beschikken over de gronden, noodzakelijk voor de uitvoering van het plan heeft de raad in januari 1997 een Voorkeursrecht gemeenten (WVG) op het gebied gevestigd. Teneinde dit voorkeursrecht niet te laten verlopen diende uiterlijk eind 1998 een ontwerp-bestemmingsplan voor het gebied ter inzage te liggen. Voor de Overhoeken zijn vervolgens vijf bestemmingsplannen opgesteld en deze zijn door uitspraak van Raad van State onherroepelijk geworden. Deze vijf bestemmingsplannen zullen nader uitgewerkt moeten worden in zogenaamde ´uitwerkingsplannen´. De gemeente Tilburg heeft besloten ten behoeve van deze uitwerking een aantal ontwikkelingsvoorwaarden te formuleren waarbinnen de uitwerkingsplannen ontwikkeld kunnen worden. Deze ontwikkelingsvoorwaarden zijn opgenomen binnen het ontwikkelingsplan ´Overhoek Berkel-Enschot´ en hebben betrekking op enerzijds de Overhoeken als entiteit binnen ´Noordoost´ en anderzijds de Overhoeken afzonderlijk. Deze ontwikkelingsvoorwaarden gelden als toetssteen voor de specifieke Overhoeken alsmede om de (stedenbouwkundige) eenheid van de Overhoeken binnen Berkel-Enschot te kunnen bewaren. Op 23 september 2002 heeft het College ingestemd met het Ontwikkelingsplan Overhoeken Berkel-Enschot. De raadscommissie heeft in haar behandeling op 28 oktober 2002 tevens ingestemd met het ontwikkelingsplan.
Binnen het kwaliteitsprofiel voor de Overhoeken wordt voor het woonprofiel ´Spoorzone´ (Hoge Hoek) het volgende aangegeven:
- Dorpscentrum; plein
- Gemengd gebruik (wonen + zakelijk en maatschappelijk dienstverlening); puur wonen
- Mix meergezinswoningen / eengezinswoningen
Ten aanzien van de woonkwaliteit staat de levensloopbestendigheid van de woning voorop. Binnen het ontwikkelingsplan worden derhalve een aantal eisen inzake woonkwaliteit aangegeven. Het gaat hierbij om het volgende:
- Alle woningen worden gebouwd volgens het dan geldende Bouwbesluit;
- Het stedenbouwkundig plan dient te voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen;
- Uitgangspunt is het realiseren van een geluidsniveau in de woningen van 5 dB(A) beter als geeist wordt in de regelgeving (Bouwbesluit)
- De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn DuBO-2 en de module Integrale Woonkwaliteit zijn van toepassing op de Overhoeken;
- Zeker 30% van de woningen kent een bredere beukmaat van 6 meter of meer;
- 30-40% van de woningen dient te beschikken over (de mogelijkheid tot) een extra kamer op de begane grond;
- Voor 30-40% van de woningen wordt uitgegaan van een netto verdiepingshoogte van 2,80 dan wel 3,00 meter;
- De toepassing van een anti speculatie beding verdient aanbeveling;
- Op stedenbouwkundig gevoelige locaties dienen de bergingen in steen uitgevoerd te worden.
Voor de waterhuishouding is het Waterplan Tilburg van toepassing. Het gaat hierbij om het vasthouden van gebiedseigen water, de handhaving van de onderlaag bij het bouwrijp maken, het kruipruimteloos bouwen van alle woningen en het afkoppelen en infiltreren van hemelwater waar mogelijk en het ontwateren van het gebied middels ophoging of beperkte drainage.
Uit het oogpunt van duurzaam ruimtegebruik en een beperking van de kosten voor infrastructuur wordt voor de Overhoeken gestreefd naar een beperking van infrastructuur, indien verkeerstechnisch mogelijk. Tevens wordt het concept Duurzaam Veilig nagestreefd.
3.7 Stedenbouwkundig Plan Overhoeken
In december 2003 heeft de gemeente Tilburg het Stedenbouwkundig plan Overhoeken vastgesteld. Dit plan geeft de hoofdlijnen weer van de gewenste ontwikkelingen voor de Overhoeken. Het stedenbouwkundig plan vormt samen met het ontwikkelingsplan de basis voor het uitwerken van de verschillende Overhoeken in concrete verkavelingsplannen.
Ten behoeve van de locatie ´Spoorzone´ (huidige Hoge Hoek) wordt gesteld dat een logische aansluiting gezocht moet worden met de bestaande bebouwing. Vervolgens wordt gekozen voor een open structuur waardoor de Spoorzone een directe visuele relatie krijgt met het platteland aan de overzijde van de spoorlijn.
De hoofdopzet van het stedenbouwkundig plan ter plaatse van de Spoorzone bestaat uit een gebiedsontsluitingsweg welke parallel aan het spoor loopt. Deze gebiedsontsluitingsweg maakt onderdeel uit van de groenzone, welke als bufferzone tussen het spoor en de toekomstige bebouwing is gepositioneerd en welke onderdeel uitmaakt van de groene dorpsmantel rondom Berkel-Enschot. Vervolgens is voor het totale plangebied een min of meer rechthoekig stratenpatroon ontworpen dat een sterke gerichtheid heeft op de buitenkanten van het plangebied. Tevens sluit dit stratenpatroon precies aan op de reeds bestaande doorsteken in de rand van de kern Berkel-Enschot.
Tussen de straten ontstaan verkavelbare eenheden welke kunnen worden ingevuld met woningen. Afhankelijk van de uiteindelijke verdeling binnen de ´Spoorzone´ is er in dit gebied ruimte voor de bouw van 270 tot 360 woningen. De woningen dienen verdeeld te worden over de wooncategorieën goedkope huur, dure huur, goedkope koop, middeldure koop en dure koop. Uitgangspunt bij de ontwikkeling is verder dat ruimte dient te worden geboden ten behoeve van het parkeren van minimaal één auto op eigen terrein.
De buurt dient een sterk groen en bijna parkachtig karakter te krijgen. Centraal in de buurt is in het stedenbouwkundig plan een verbijzondering van de openbare ruimte aangegeven. Deze ruimte geldt als het ware als een collectieve ´superpatio´. Indien nodig kunnen hier eventueel speelvoorzieningen geplaatst worden.
3.8 Bestemmingsplan ´Spoorzone Berkel-enschot, 1999´
Het bestemmingsplan ´Spoorzone Berkel-Enschot, 1999´ is op 19 december 2001 onherroepelijk vastgesteld. Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van een woonbuurt van 220 tot 280 woningen. Het grootste deel van de gronden in het plangebied heeft een uit te werken bestemming gekregen. Dit betekent dat de plannen niet direct uitvoerbaar zijn, het gemeentebestuur kan op basis van de bestemming geen omgevingsvergunningen voor het bouwen van een bouwwerk verlenen. Om uitvoering aan het plan te kunnen geven, heeft de gemeenteraad de verplichting uitwerkingsplannen vast te stellen. De kaders waaraan de plannen moeten voldoen zijn in het bestemmingsplan aangegeven.
Voor de gronden op de kaart aangewezen als ´Woongebied (W(UW))´ gelden de navolgende punten:
- Van de gronden is 65% bedoeld voor woningbouw.
- Op de gronden mogen vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde woningen in laagbouw, woningen in gesloten bebouwing en patiowoningen.
- Het grondgebruik dient te leiden tot een minimaal aantal woningen van 220 en een maximaal aantal woningen van 280.
- Het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 30% met dien verstande dat een vrijstelling mogelijk is tot 40%.
- De woonstraten en bebouwingsstroken dienen zoveel mogelijk oost-west gericht te zijn (met een afwijking van maximaal 20º in beide richtingen).
- Ter plaatse van de aanduiding ´indicatie groenvoorziening´, dan wel binnen een afstand van maximaal 50 m ter weerszijden daarvan, worden de desbetreffende gronden met waterpartijen en watergangen, groen- en speelvoorzieningen, kunstwerken en wandelgelegenheid ingevuld met de op de kaart aangegeven maat dan wel met een afwijking van 25%.
- Wat de parkeergelegenheid betreft wordt uitgegaan van de parkeernorm die ten tijde van de uitwerking gebruikelijk is en door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
- Binnen de geluidscontouren die zijn opgenomen in het akoestisch rapport mogen geen woningen met geluidsgevoelige ruimten op de aangegeven hoogten worden gebouwd, tenzij tegen de bouw van de woningen geen wettelijke belemmeringen bestaan. Binnen de milieuzone die op de kaart is aangegeven mogen eveneens geen woningen worden gebouwd tenzij blijkt dat tegen het bouwen van woningen geen belemmeringen bestaan.
- De geluidwerende voorzieningen dienen op zodanige plaats en met zodanige hoogte te worden gebouwd dat de woningen in het plangebied kunnen worden gebouwd met inachtneming van de eisen van de Wet Geluidhinder.
- Binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvrije zone mag in verband met de aanwezigheid van de noordelijk gelegen leidingenzone niet worden gebouwd, anders dan met een vrijstelling (geen strijdigheid met het belang van de leidingen: toetsingszone).
- Langs de watergangen die voor de waterhuishouding in het gebied van belang zijn, wordt een strook van 4 m aan weerszijden gereserveerd voor onderhoud.
Enkele bestaande functies zijn overeenkomstig de bestaande functie bestemd: de spoorbaan en de leidingenzone.
3.9 Volkshuisvestingsbeleid
3.9.1 Woonvisie
In de WoonVisie komen thema´s en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden maar wel met een evenwicht tussen de belangen van het individu en die van het collectief en waar segregatie wordt vermeden.
In de Woonvisie wordt een vijftal speerpunten benoemd, waarmee Tilburg inhoud wil geven aan de ´Stad in balans´:
- a. kwaliteit: aandacht voor duurzaamheid, flexibiliteit en bruikbaarheid, veiligheid en differentiatie in de bouwprogramma´s;
- b. keuzevrijheid en zeggenschap: aandacht voor de specifieke wensen van de consument, o.a. door particulier en mede-opdrachtgeverschapschap;
- c. maatwerk in wonen, zorg en welzijn: aandacht voor de zorg- en begeleidingsbehoeften van mensen en de (woon)voorzieningen die hierbij nodig zijn;
- d. aandacht voor de betaalbaarheid van het wonen, zowel voor wat betreft verwervingskosten/huurprijs als voor totale woonlasten;
- e. samenwerking.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad in de WoonVisie ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied weergegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´ dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.
3.9.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2009
Uit de Nota Wonen en de Monitor Woningbouw 2009 blijkt dat de aandacht van de gemeente en de bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. Door de economische recessie bestaat de verleiding om een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en de andere partijen zich te richten op een gedifferentieerd aanbod naar woningtypen en woonmilieus. Met name groenstedelijke en dorpse woonmilieus zijn populair. Onder kwaliteit wordt ook verstaan levensloopbestendigheid, duurzaamheid en vormen van (particulier) opdrachtgeverschap.
3.9.3 Toetsingskader nieuwbouw appartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
3.9.4 Kwalitatief Woningbehoefte-Onderzoek
De gemeente Tilburg voert iedere vier jaar een woningbehoefte-onderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2008, waaruit blijkt dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht is. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, dan blijken de tekorten zich vooral voor te doen in de koopsector. Het gaat dan om een tekort aan (dure) vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen, (goedkope) rijstjeshuizen en (middeldure) flats/appartementen met lift. In de huursector bestaat een tekort aan flats/appartementen met lift (met name van € 343 tot € 527). Het grootste overschot doet zich voor bij goekope rijtjeswoningen in de huursector (tot € 343 per maand).
3.9.5 Nota particulier opdrachtgeverschap
De gemeente Tilburg wil bevorderen dat mensen meer zeggenschap en keuzevrijheid krijgen in de bouw van woningen. Dat kan onder andere door particulier opdrachtgeverschap te stimuleren. Tot en met 2010 wil de gemeente Tilburg 16% van de nieuwbouwwoningen met particulier opdrachtgeverschap realiseren. Na 2010 wil de gemeente dit percentage continueren en waar mogelijk verhogen.
3.9.6 Nota Wonen-Zorg
De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, danwel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van servicewijken ontwikkeld, waarbij het geheel van woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren danwel versterken van servicewijken.
3.9.7 Nota koopstarters
De nota gaat over de positie van de koopstarter in Tilburg. Hoewel het aanbod in Tilburg in vergelijking tot andere Brabantse steden niet slecht is, dient de aandacht in Tilburg vooral uit te gaan naar de realisatie van de koopwoningen onder de €150.000,- en in het bijzonder naar het segment onder de €125.000,-. De positie van de koopstarter moet met name worden verbeterd in de dorpen. Dit kan o.a. door het aanbieden van woningen in ´Koopgarant´, waarbij de koper korting krijgt op de koopprijs van een woning en de financier (de woningcorporatie) deelt in de waardeontwikkeling.
3.9.8 Nota levensloopbestendige woningbouw in Tilburg, een tussenstand
Alle nieuwe woningen moeten voldoen aan de criteria die gelden voor het niveau ´bezoekbaarheid´ uit Aanpasbaar bouwen. Verder geldt dat minimaal 40% van de nieuwbouwopgave uitgevoerd moet worden als levensloopbestendig wonen (nul-tredenwoning). Extra aandacht moet uitgaan naar de wijken Blaak/Zorgvlied, Riet/Zand/Wandelbos en Noord.
3.9.9 Politiekeurmerk ´Veilig Wonen´
Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.
3.10 Economisch Beleid
3.10.1 Verspreide bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota verspreide bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen.
Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.
In de nota is vastgesteld om, binnen allerlei planologische en milieutechnische beperkingen, functiemenging in woonwijken te bevorderen. Tevens worden voorstellen gedaan om kleine en middelgrote bedrijven (waar de meeste verspreide bedrijven bij horen) op andere manieren zoveel mogelijk te faciliteren, bijv. door een adequate startersbegeleiding.
De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
- 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
- 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
- 3. ruimte obv het bestemmingsplan.
In de nota verspreide bedrijvigheid wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingsplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
- a. woongebieden met lage functiemenging;
- b. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
- c. woongebieden met hoge functiemenging;
- d. concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt.
Vitaal bij elkaar, basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid
Op de basiskaart ´functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ worden zogenaamde kansenzones voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen. Waar nodig zullen bestemmingsplannen worden aangepast om de geïnventariseerde kansenzones te kunnen faciliteren. Hierdoor kan de gemeente bedrijven attenderen op deze kansenzone en de specifieke vestigingsmogelijkheden, bijv. als alternatieve locatie bij ver- of uitplaatsing van bestaande bedrijven in het stedelijk woongebied. Tevens kan de gemeente bedrijven, ontwikkelaars etc. eerder duidelijkheid verschaffen wanneer die met initiatieven komen die passen binnen de kansenzone.
3.10.2 Ruimte voor Detailhandel
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.
In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:
- a. De centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemening plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure.
- b. De gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten.
- c. De centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.
Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m² v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.
Verspreide winkels
Tilburg telt momenteel een groot aantal verspreide winkels. Deze structuur wordt gekoesterd, maar er wordt wel erkend dat de autonome ontwikkelingen in de toekomst zullen leiden tot een grofmazigere structuur. Er zal een aantal verspreide winkels verdwijnen.
De functie die de verspreide bedrijvigheid vervult, verschilt van buurt tot buurt. In de oude stad maken verspreide winkels deel uit van de historische gegroeide structuur. Daarbuiten dragen zij duidelijk bij aan de levendigheid en leefbaarheid van buurten. In het detailhandelsbeleid verleent de gemeente planologisch medewerking aan de uitbreiding en/of realisatie van verspreide winkels in woongebieden wanneer deze bijdragen aan het voorzieningenniveau van de betreffende buurt en aansluiten bij de stedenbouwkundige structuur van het gebied.
3.10.3 Horeca
Doelstellingen van de horecanota ´over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
- a. actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- b. het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- c. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- d. het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- e. inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- f. het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de horecanota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafe´s, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria´s, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m² gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m². In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m²worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
3.11 Verkeer- En Vervoersbeleid
3.11.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de verwachte toename van de mobiliteit:
- a. de gemeente verwacht een toename van de mobiliteit en accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- b. alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Goederenvervoer
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf.
De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de Wet Milieubeheer worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement in de volgende situaties:
- a. bedrijven met een grote vervoersstroom (veel werknemers, bezoekers, goederenvervoer);
- b. bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen);
- c. bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Hoofdbeleidslijnen van het TVVP die mogelijk invloed hebben op het plangebied:
- a. de mobiliteit zal de komende jaren groeien en Tilburg accepteert een groei van het verkeer. De geformuleerde visie op bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid stelt wel een duidelijk duurzaam kader aan de verdere groei van het verkeer. De groei wordt geaccommodeerd op de zogenaamde hoofdnetten waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden zijn de activiteiten als wonen, werken, winkelen, school en recreatie het belangrijkste en moet het verkeer zich hieraan aanpassen.
- b. De mobiliteitsgroei moet met behulp van alle vervoerswijzen worden opgevangen, dus niet alleen met de auto, maar ook met de fiets en het openbaar vervoer. Laatstgenoemde vervoerswijzen worden daartoe blijvend gestimuleerd.
- c. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe ´van binnen naar buiten´ leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer wat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- d. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
- e. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de nieuwe bijgestelde parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003.
- f. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
3.11.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
Het ´Tilburgs Openbaar Vervoer Plan´ (2000) is een aanscherping van het collectief vervoerbeleid. De doelstelling van het collectief vervoer is het structureel zeker stellen van een integraal pakket van collectief-vervoerdiensten, waarmee een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid en het sociaal functioneren van de stad. Er wordt voorzien in de aanleg van expresselijnen, T-bussen en Combitaxen.
- a. Expresselijnen zorgen voor frequent, snel, direct en betrouwbaar openbaar vervoer, tegen een lage prijs. De doelgroep bestaat uit jongeren, werkenden en bezoekers van voorzieningen in Tilburg. De expresselijnen richten zich op de woongebieden op afstand en belangrijke bestemmingen die worden verbonden met het Centraal Station en de binnenstad.
- b. T-bussen: de T-bussen verschillen van de expresselijnen door het geringe belang dat wordt gehecht aan snelheid en directheid en het grotere belang van nabijheid. De T-bus ontsluit de gebieden waar de expresselijnen weinig haltes hebben, waar geen expresselijnen komen of waar relatief veel ouderen wonen. Het product richt zich met name op ouderen, niet-werkenden, alleenstaanden en bezoekers van wijkcentra. De T-bus dringt in vergelijking met de huidige stadsbus dieper in de wijken door en stopt, waar mogelijk, ook bij de ingang van verzorgings- en ouderencentra.
- c. Combitax: De combitax verzorgt vervoer van deur tot deur en kenmerkt zich door kwaliteit, service en comfort. Het product richt zich op groepen reizigers die op dit moment niet of nauwelijks van het openbaar vervoer gebruik maken. De doelgroep bestaat uit leden van meerpersoonshuishoudens en ouderen.
De hoogwaardigheid en kwaliteit van het openbaar vervoer komt tot uitdrukking op de Tilburgse op- en overstappunten (TOP). Dit zijn herkenbare voorzieningen, gelegen op herkenbare plekken in de stad.
3.11.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- a. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- b. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- c. communicatie;
- d. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
3.12 Water- En Milieubeleid
3.12.1 Waterplan en Waterstructuurplan
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidsgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- a. Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- b. Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficient gebruik van water;
- c. Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zijn nog steeds actueel, wel hebben de laatste jaren er op landelijk (Nationaal Bestuursakkoord Water) en europees niveau (Kaderrichtlijn Water) veel ontwikkelingen plaatsgevonden op dit beleidsveld. Afgesproken is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050 om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens dient in 2015 de goede chemische en ecologische toestand van het watersysteem te zijn bereikt. Het Tilburgse waterbeleid zal hiertoe worden geactualiseerd.
3.12.2 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. Het rapport is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Het eerste deel gaat in op de Tilburgse bodemproblematiek: hoe is de bodemverontreiniging ontstaan, en welke soorten verontreinigingen worden aangetroffen, om hoeveel verontreinigde plekken gaat het en waarom moet er gesaneerd worden. De aanpak van bestaande verontreiniging richt zich in eerste instantie op de ruimtelijke ambities van de stad. Bodemsanering wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in deze projecten opgepakt.
Daarnaast wordt voor de hele stad de bodemkwaliteit in beeld gebracht. Deze bodemkwaliteit wordt vergeleken met de basiskwaliteit om vast te stellen waar nog onderzoek en sanering moet plaatsvinden. Bij het wegwerken van de werkvoorraad stimuleert de gemeente dat anderen dan zijzelf de gevallen van bodemverontreiniging saneren, zoals bedrijven op bedrijventerreinen, projectontwikkelaars en in voorkomende gevallen door publiekprivate samenwerking.
Bij urgente gevallen wacht de gemeente eventuele ontwikkeling van plannen niet af. Waar mensen een gezondheidsrisico lopen of de verontreiniging zich snel verspreidt, dwingt de gemeente verantwoordelijke partijen de sanering ter hand te nemen.
In het tweede deel van de nota staan partijen die bij de bodemproblematiek betrokken zijn centraal. De zorg voor de bodem in algemene zin volgt uit de gemeentewet. Vanuit de Wet Milieubeheer heeft de gemeente de taak om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. De gemeente is het bevoegd gezag bij de aanpak van bodemsanering vanuit de Wet bodembescherming en is budgethouder in het kader van de Wet stedelijke vernieuwing. Als het bevoegd gezag Wbb heeft de gemeente Tilburg vastgesteld aan welke basiskwaliteit de Tilburgse bodem moet voldoen. De gemeente stimuleert marktwerking bij de uitvoering van bodemsanering en voert waar nodig zelf bodemsanering uit.
De gemeente toetst op grond van de Woningwet de bodemkwaliteit bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. De gemeente onderzoekt in het kader van de Wet ruimtelijke ordening de bodemkwaliteit bij het opstellen van bestemmingsplannen en weegt dit aspect mee bij het vaststellen van bestemmingen. In het kader van de Wet collectieve preventieve volksgezondheid betrekt de gemeente de GGD bij bodemonderzoek en sanering. Een nieuw onderwerp is bodemsanering en archeologie. In de komende periode worden deze twee werkvelden op elkaar afgestemd. De gemeentelijke bodemtaken worden op transparante en toetsbare wijze uitgevoerd. Hiervoor wordt het kwaliteitshandboek gehanteerd waarin werkprocessen en richtlijnen zijn vastgelegd.
Verder gaat de gemeente in deze nota in op de verantwoordelijkheid van de gemeente als eigenaar van terreinen en als planontwikkelaar. Ook wordt er stilgestaan bij de uitvoering van bodemsanering. Tevens wordt er informatie gegeven welke van belang is voor bedrijven. Enerzijds wordt de regels en maatregelen in het kader van milieuvergunningsverlening om bodemverontreiniging te voorkomen behandeld en anderzijds wordt stilgestaan bij de aanpak van bestaande verontreiniging.
Informatie die van belang is voor initiatiefnemers van bouwwerken en ontwikkelingslocaties worden tevens gegeven. Zo wordt er weergegeven wat de bodemtoets bij een aanvraag omgevingsvergunning inhoudt en hoe Tilburg met een bijdrage in de marktwerking stimuleert bij bodemsanering.
Als laatste laat de gemeente zien hoe haar bodemtaken en -beleid afgestemd zijn met andere partijen, hoe belanghebbenden bij bodemsanering worden betrokken en hoe over het bodembeleid in het algemeen zal worden gecommuniceerd.
3.12.3 Energiebeleidsplan Tilburg: energiekoers en energiedaden
Er is bij de opzet van het energiebeleidsplan aangesloten op de landelijke ontwikkelingen. Daarbij is gebruik gemaakt van een uniforme ambitietabel voor gemeenten (de zogenaamde MENUkaart). De tabel kent drie oplopende ambitieniveaus; actief, voorlopend en innovatief. Op basis van de ambitietabel en in overleg met de portefeuillehouder zijn de doelstellingen/ambities voor Tilburg bepaald. Deze zijn vervolgens vertaald in impulsen welke op hun beurt verder zijn uitgewerkt in activiteiten voor acht verschillende thema´s.
Alle organisatieonderdelen die een rol vervullen bij de uitvoering van het energiebeleidsplan zijn betrokken geweest bij het bepalen van de doelstellingen/ambities. Deze laten zich samenvatten in het behalen van tenminste het actieve en waar mogelijk het lopende niveau. Dit is vertaald in de volgende kernambities:
- a. alle nieuwe gemeentelijke gebouwen worden energiezuinig gebouwd;
- b. er is volledig inzicht in het energiegebruik van gemeentelijke gebouwen;
- c. heel Tilburg wordt energiezuinig verlicht;
- d. energiezuinige woningbouw is de norm;
- e. met de markt wordt samengewerkt aan een hogere energieprestatie voor bestaande woningen;
- f. stimuleren van energiezuinig ondernemen;
- g. duurzame mobiliteit herkenbaar in Tilburg;
- h. 10% van het berekende duurzame energiepotentieel is gerealiseerd;
- i. internationale contacten op het gebied van gemeentelijk energiebeleid worden uitgebouwd.
Zoals reeds gezegd zijn deze kernambities vertaald in impulsen en verder uitgewerkt in activiteiten. De impulsen hebben als doel het realiseren van de kernambities. Uitvoering van de in dit plan opgenomen activiteiten betekent een intensivering van het huidige Tilburgse energiebeleid. Om de voortgang van uitvoering van de activiteiten te bewaken zijn een aantal heldere indicatoren geselecteerd. Deze worden meegenomen in de gemeentelijke milieumonitor.
3.12.4 Luchtkwaliteitsplan 2005-2010
Luchtverontreiniging draagt in belangrijke mate bij aan de vermindering van de levensverwachting met name in stedelijke gebieden. De problematiek rond luchtkwaliteit in het stedelijk gebied heeft geleid tot Europese regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Deze regelgeving is op nationaal niveau vertaald in de Wet milieubeheer. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de ´Wet luchtkwaliteit´. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. In deze wet zijn voor een aantal stoffen grenswaarden opgenomen. Grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan, dat in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu in zijn geheel, binnen een bepaalde termijn moeten worden bereikt.
De problematiek van de luchtkwaliteit in de gemeente Tilburg spitst zich toe op de stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door snelrijdend verkeer en leidt met name langs snelwegen en drukke verkeerswegen tot verhoogde NO2-concentraties. Daarnaast produceert verkeer in stedelijk gebied veel fijn stof (PM10). Dieselverkeer (vrachtwagens en bussen) zorgen voor de grootste bijdrage. Andere luchtverontreinigende bronnen in Tilburg zijn industrie, scheepvaart en huishoudens (open haarden en allesbranders).
De belangrijkste knelpunten met overschrijding van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof zijn gelegen in delen van Oud-Zuid, Oud-Noord en Centrum. De knelpunten komen met name voor langs de drukkere wegen zoals Ringbaan West, delen van Ringbaan Oost en Hart van Brabantlaan.
Het niet voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan ernstige consequenties hebben voor nieuwe ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen.
Geconcludeerd wordt dat de gemeente Tilburg zonder aanvullende lokaal beleid niet alleen nu maar ook in de toekomst te maken blijft houden met overschrijdingen van de grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit en met de bijbehorende mogelijke gevolgen voor de gezondheid. De gemeente kan binnen haar eigen beïnvloedingssfeer een significante bijdrage leveren aan het oplossen van deze knelpunten.
3.13 Groenbeleid
3.13.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..
De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn.
3.13.2 Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus
Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het instandhouden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+) vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Gronden die daarnaast een natuur- of ecologische waarde kennen, zijn alszodanig bestemd.
Het Groenstructuurplan en het Groenstructuurplan plus geven aan dat kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:
- a. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
- 1. Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg
- 2. Bos in het buitengebied
- 3. Beken en beekdalen; Dommel, Ley en Zandley
- b. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
- 1. Ringbanen
- 2. Wilhelminakanaal
- 3. Beeldbepalende linten in de Oude Stad
- 4. Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
- c. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.
Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.
3.13.3 Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
- 1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m² van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.
- 2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m². Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (Programma van Eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
3.14 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie
3.14.1 Cultuurhistorische waarden en architectonische kwaliteit
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande kunst- en cultuurhistorische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Instrumentarium hiervoor vormen de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de gemeentelijke welstandszorg.
Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9m hoogte en 12m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.
3.14.2 Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg
Het Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg (KORT, 2002) vormt het kader voor de realisatie van kunstprojecten in de openbare ruimte. Kunst in de openbare ruimte is een onderdeel van de samenleving als geheel; een resultaat van maatschappelijke processen. Op deze manier kan kunst overal opduiken, in elke vorm. Op basis van signalen uit de stad ontwikkelt de gemeente Tilburg het beleid. Het fundament van het gemeentelijk beleid wordt gevormd door het MIOP. Jaarlijks worden circa 6 projecten opgenomen in het KORT-project.
De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Zij is dus opdrachtgever voor de kunstenaar en financiert de kunstprojecten uit het Fonds Beeldende Kunst. De middelen uit het fonds zijn niet gebonden aan de locatie of aan het project waar het geld oorspronkelijk vandaan komt.
3.15 Overig Beleid
3.15.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs
In de eindnota koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van sluiting of niet verlening van vergunningen aan bestaande koffieshops.
In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:
- a. tenminste 250 m van een basisschool;
- b. tenminste 250 m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum danwel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
- c. tenminste 250 m van een ander softdrugsverkooppunt.
Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:
- a. een woonstraat;
- b. in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.
De inrichtingen welke niet aan deze afstandnormen voldoen zullen door een uitstervingsbeleid dienen te verdwijnen. Dit wil zeggen dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium zal worden gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.
3.15.2 Nota Prostitutiebeleid (1999)
Onder een prostitutiebedrijf wordt verstaan ´een gebouw, of een voer- of vaartuig dan wel enig gedeelte daarvan, waarin prostitutie plaatsvindt´. Onder prostitutie wordt verstaan ´het op naar buiten toe kenbare wijze tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen´. Naast prostitutie wordt in de nota tevens aandacht besteed aan andere verschijningsvormen van prostitutie, zoals de escortbedrijven en straatprostitutie.
Prostitutie-inrichtingen
In 1999 is het algemene bordeelverbod (wet Tweede Kamer) komen te vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. De gemeente Tilburg heeft haar lokale regelgeving weergegeven in de nota prostitutiebeleid.
Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waar het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van woon- en leefklimaat latent aanwezig is. Naast het vestigingsbeleid dat aan de orde is voordat eventueel een vergunning verleend wordt aan prostitutie-inrichtingen, is het zaak ook als de vergunning verleend is regels te verbinden aan die vergunning in het belang van de openbare orde en woon- en leefklimaat, maar ook met het oog op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de in de branche werkzame personen. Het bewaken daarvan is een taak die door de minister in de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp aan gemeenten wordt toebedeeld. Er zijn in deze nota dan ook enkele regels opgenomen die dit beogen te bewerkstelligen.
Toetsingscriteria vergunningaanvraag: locatietoets
Een eerste criterium voor de vergunningaanvraag voor een prostitutie-inrichting is dat de vestiging in overeenstemming met het bestemmingsplan dient te zijn. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan bij gebreke van een expliciete bestemming ´prostitutie-inrichting´ de bestemming cultuur en ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. In de APV is expliciet opgenomen dat de vergunning alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Met het oog op bescherming van het belang van de openbare orde c.q. voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Daarbij spelen twee aspecten, de verkeersfunctie van de straat en de gebruiksfunctie van de bebouwing. Hierover het volgende:
- a. vestiging van een prostitutie-inrichting is niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg c.q. aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum;
- b. de gebruiksfunctie van de bebouwing. Er zal, ook al wordt voldaan aan het onder 1) genoemde criterium, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten;
- c. vestiging is voorts niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een ander prostitutiebedrijf, dit om concentratie van dat soort inrichtingen te voorkomen;
- d. vestiging is niet mogelijk indien deze binnen een straal van 250 m van een school gelegen is;
- e. bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot nu toe (1999) officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.
Ook zijn in de nota persoonseisen, inrichtingseisen en vergunningseisen weergegeven. Voor deze eisen wordt verwezen naar de nota prostitutiebeleid.
3.15.3 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bouwvergunningsvrije en bouwvergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn (licht)bouwvergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het college van burgemeester en wethouders toch besluit een bouwvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Uitgangspunten Wonen
4.1.1 Speerpunten
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt uit de vierjaarlijkse WoonVisie en de jaarlijkse nota Wonen. Eén van de speerpunten van het woonbeleid is meer ruimte te bieden aan mensen om hun woonwensen te realiseren. De vraag naar kwaliteit, zowel van de woning als van de woonomgeving, komt hiermee meer centraal te staan. Daarnaast streven de nota´s naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden ongeacht waar men wil wonen. Dit vraagt dus ook een zekere mate van differentiatie bij (grotere) bouwinitiatieven. In deze paragraaf wordt het voor dit bestemmingsplan relevante woonbeleid nader belicht.
4.1.2 Woonvisie Berkel-Enschot
De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Berkel-Enschot is in de WoonVisie benoemd als een centrum-dorps woonmilieu. De omschrijving van dit woonmilieu is als volgt: gemengd wonen, werken en voorzieningen in een lage dichtheid, een combinatie van redelijke nabijheid en matige bereikbaarheid. Consolidatie van het centrum-dorps woonmilieu, met waar mogelijk en zinvol intensivering, is op zijn plaats. Handvaten hiervoor worden onder andere gegeven in de nota ´Gereedschapskist dorps wonen´ van de gemeente Tilburg 2004.
Bij het uitwerken van het kwaliteitsprofiel geeft de Woonvisie als accent meergezinswoningen / appartementen en ouderenhuisvesting aan. Verder betekent dat er bij ´centrum-dorps´ sprake is van gemengd wonen, werken en voorzieningen in lage dichtheid, beperkte stapeling, lage dynamiek, combinatie van redelijke nabijheid en matige bereikbaarheid. Het woonmilieu heeft verder als kenmerk een bovengemiddeld aandeel koopwoningen (ten opzichte van Tilburg als geheel).
Het plan Hoge Hoek voorziet in een uitbreiding van de kern Berkel-Enschot waarbij aangesloten wordt om de bestaande dorpse bebouwingstypologie en verkavelingsstructuur. Het stelsel van wegen, het toepassen van afwisselend smalle en brede profielen, de keuze van woningtypes en het toepassen van enkele verbijzonderingen in de openbare ruimte, zorgen voor een ´centrum-dorpse´ uitstraling.
Het plan voorziet in een woningbouwprogramma dat evenwichtig alle wooncategorieën bedient. Het realiseren van appartementen en patiowoningen (ten behoeve van senioren) behoort tevens tot de planontwikkeling. Dit sluit aan bij de wensen als vastgesteld in de Woonvisie.
Binnen het voorliggend plangebied wordt uitgegaan van de volgende verhoudingen:
- Sociale sector : circa 27 %
- Middeldure sector : circa 33 %
- Dure sector : circa 40 %
Hiermee wordt aangesloten bij doelstellingen uit Monitor Woningbouw 2009 om te streven naar een gedifferentieerd aanbod naar woningtypen en woonmilieus. Daarnaast wordt binnen deze ontwikkeling rekening gehouden met levensloopbestendigheid en duurzaamheid.
4.1.3 Woningbehoefte voor Berkel-Enschot
Uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek (Gemeente Tilburg, 2008) blijkt dat Berkel-Enschot veel meerpersoonshuishoudens vanaf 55 jaar telt. Het gemiddeld besteedbare huishoudinkomen is beduidend hoger dan gemiddeld in Tilburg. Er staan veel koopwoningen, vrijstaande / 2-onder-1-kapwoningen en dure huur- en koopwoningen. In Berkel-Enschot is slechts 15% van de woningen geschikt voor ouderen tegen een gemiddelde van 19% voor heel Tilburg. Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek dat de tevredenheid met de woning en de woonomgeving in Berkel-Enschot zeer hoog is.
Zoals reeds vermeld wordt met het voorliggend plan aangesloten bij de bestaande bebouwingstypologie en bebouwingsstructuur van Berkel-Enschot alsmede het woonmilieu. Dit houdt ondermeer in dat het plan voorziet in de realisatie van vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en zijwoningen. Bovendien worden de nodige woningen (appartementen en rijtjeswoningen) in de sociale sector gerealiseerd. Hiermee worden de doelstellingen zoals verwoordt in Kwalitatief woningbehoefte-onderzoek 2008 nagestreefd.
4.2 Uitgangspunten Detailhandel
In dit zuidelijk gedeelte van het plangebied is een kleine winkel voorzien. De voorgestane detailhandel betreft hier een kleinschalige winkelvoorziening welke zich richt op de verkoop van ambachtelijke producten (groente en fruit). Deze winkel maakt geen onderdeel uit van een buurtwinkelvoorziening maar is gerelateerd aan de voormalige agrarische functie van het plangebied.
4.3 Uitgangspunten Bedrijvigheid
Het gebied Hoge Hoek biedt nu ruimte aan hoofdzakelijk agrarische functies. Deze zullen in de toekomst plaats maken voor de in dit plan voorgestane ontwikkeling van woongebied Hoge Hoek. Binnen het plangebied zijn, met uitzondering van de eerdergenoemde horecagelegenheid (categorie 2) en een kleine winkelvoorziening, geen bedrijven voorzien. In dit kader kan het voorliggend plangebied betiteld worden als een “woongebieden met lage functiemenging” zoals omschreven in de nota verspreide bedrijvigheid.
In de directe omgeving zijn geen bedrijven gevestigd welke een belemmering vormen voor het voorgestane plan. De voorgenomen ontwikkeling vormt andersom geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de in de directe omgeving gevestigde bedrijven.
4.4 Uitgangspunten Horeca
In de nota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) is het beleid voor nieuwvestiging van horecabedrijven verwoord. Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. Kortweg komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Binnen het plangebied Hoge Hoek wordt aan de zuidzijde ter plaatse van de Raadhuisstraat 1 een nieuwe vestiging van een horecabedrijf voorgestaan. Op basis van de diverse criteria verwoord in de horecanota is voor het plangebied de beleidsinzet ´beperkt ontwikkelen´ bepaald.
Voor het voorliggend plangebied betekent dit dat alleen winkel- en buurtondersteunende horeca van ten hoogste de categorie 2 kan worden toegestaan. Hiermee worden enkele lichtere vormen horeca toegestaan. Hierbij valt te denken aan lunchrooms en brasserieën. Aan deze horeca wordt een maximaal nettovloeroppervlak toegekend van 500 m².
4.5 Uitgangspunten Groen
4.5.1 Groenstructuur
Ten aanzien van het voorliggend plangebied moet worden aangesloten bij bestaande structuren, waarbij is gekozen voor een open structuur waardoor de Spoorzone een directe visuele relatie krijgt met het platteland aan de overzijde van de spoorlijn.
Het stedenbouwkundig plan voorziet ter plaatse van de Spoorzone in een gebiedsontsluitingsweg welke parallel aan het spoor loopt. Deze gebiedsontsluitingsweg maakt onderdeel uit van de groenzone en vormt de bufferzone tussen het spoor en de toekomstige bebouwing. Daarnaast maakt deze onderdeel uit van de groene dorpsmantel rondom Berkel-Enschot.
In de Gereedschapskist is het dorpse milieu nader uitgewerkt op verschillende niveaus. Op hoofdlijnen kan het ´centrum-dorps woonmilieu´ als volgt worden gedefinieerd:
- Functiemenging zorgt voor levendigheid en vindt in ieder geval plaats aan de dorpslinten.
- De straatprofielen zijn informeel, eenvoudig en groen. De openbare verharding is beperkt.
- Het dorpscentrum is karakteristiek, multifunctioneel, heeft een menselijke maat en is levendig.
- Woonbuurten hebben een groene uitstraling. Ruime voor- en zijtuinen met groene erfafscheidingen leveren een belangrijke bijdrage aan het groene karakter van een dorp.
- Seriegroottes van woningen zijn beperkt en woningtypes (huur / koop, rijwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen) worden gemengd.
- Variatie en individualiteit staan centraal bij de verkaveling en bebouwing.
- Bewoners hebben zeggenschap en keuzemogelijkheden (particulier opdrachtgeverschap en consumentgericht bouwen).
Het Groenstructuurplan geeft aan dat het groen bruikbaar en herkenbaar moet zijn een bepaalde mate van representativiteit behoord te hebben. De inrichting moet helder zijn en de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd. Tenslotte dient geïnvesteerd te worden in de ecologische duurzaamheid.
De boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) toont de boomzones welke belangrijk zijn voor de structuur van de stad en gebruikt dienen te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen. Het plangebied is volgens de bwz-kaart gelegen in een gebied met basiswaarde. Aan de randen van het plangebied zijn enkele bomen van de 1e categorie aanwezig. Deze bomen zijn op de boomwaardezoneringskaart (Bijlage 2 van de regels) weergegeven als ´beeldbepalende boom´. Monumentale bomen zijn binnen het plangebied niet aanwezig.
4.5.2 Ruimte voor Buitenspelen
Hoge Hoek heeft een dorps karakter, wat inhoud dat er relatief weinig woningen per hectare zijn, relatief veel groen en hoofdzakelijk laagbouw. Het aantal huishoudens met kinderen ligt in Berkel hoger dan het Tilburgs niveau (circa 35,5 huishoudens met kinderen tegenover 25,4 voor Tilburg). Berkel-Enschot heeft ook relatief veel kinderen per ha binnen haar grenzen. In de toekomst zal met name de oudere jeugd toenemen. In Berkel-Enschot zijn relatief weinig voorzieningen voor 0-6 jarigen. Er zijn echter ook geen gebieden waar grote concentraties 0-6 jarigen wonen. Binnen het plangebied zal zowel voor 0-6 jarigen, als voor 7-12 jarigen en voor 12 tot 18 jarigen in speelvoorzieningen worden voorzien.
4.6 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer
Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De gemeente verwacht een toename van de mobiliteit en accepteert een groei van verkeer, echter deze wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich hierop aanpassen.
Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen.
Het gemeentelijke beleid op het gebied van verkeer is vastgesteld in het nieuwe Tilburgse Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Hierin zijn de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen aangewezen als 50 km/h gebied. De nieuwe rondweg ten noorden van de Spoorzone is een gebiedsontsluitingsweg welke parallel aan het spoor loopt. Deze gebiedsontsluitingsweg ontsluit niet alleen het voorliggend plangebied maar dient eveneens als ontsluitingsroute voor de gehele uitbreiding ´De Overhoeken´ waaronder eveneens het nieuwe dorpscentrum valt. De overige straten in het plangebied zijn aangewezen als 30 km/h gebied.
Ten aanzien van het parkeerbeleid is uitgegaan van de ´Hoofdlijnennotitie parkeerbeleid Tilburg (2007)´. Op basis van deze notitie worden de volgende parkeernormen gehanteerd (norm excl. bezoekersparkeren):
- 1.8 parkeerplaatsen per woning voor het woningtype duur (vrijstaand (geschakeld) twee-onder-één-kap en patio):
- 1.7 parkeerplaatsen per woning voor het woningtype middelduur ( twee-onder-één-kap, rijwoning boederijwoning en patio):
- 1.3 parkeerplaatsen per woning voor het woningtype sociaal (appartement, rijwoning en hofwoning).
De parkeerbehoefte voor bezoekers is vastgesteld op 0.3 parkeerplaatsen per woning. Ten aanzien van de inrichting dient uitgegaan te worden van een duurzaam veilige inrichting.
Hoofdstuk 5 Opzet Planregels
5.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
5.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel regelende de wijze van meten.Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
5.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
5.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In dat geval wordt op de verbeelding een ´bebouwingsfront' weergegeven. In de regels wordt dan geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in deze lijn moet worden gebouwd. Het bebouwingsfront geldt dan als voorgevelrooilijn.
5.2.3 Achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:
- gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
- bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.
Bij het verlenen van omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:
- 1. De beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
- 2. Bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Monumentencommissie.
5.2.4 Bouwdiepte
Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.
5.2.5 Bouwhoogte
Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
- 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
- a. Linten van de 1e orde;
- b. Linten van de 2e orde.
- 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 3. Overige gebieden.
Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.
5.2.6 Goothoogte
De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 m met een maximum van:
- 15 m bij linten van de eerste orde;
- 15 m bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 11 m bij linten van de tweede orde;
- 10 m bij de overige gebieden.
In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.
Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:
- de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
- deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10 m bedragen;
- bebouwing op een grotere afstand dan 5 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
5.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
- 1. oppervlakte:
- a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
- b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
- c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
- d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
- 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.
5.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Bedrijf-Nutsvoorziening
- 2. Groen
- 3. Horeca
- 4. Verkeer
- 5. Verkeer-Railverkeer
- 6. Verkeer-Verblijf
- 7. Wonen
- 8. Wonen-1
- 9. Wonen-Gestapeld
Daarnaast is de volgende dubbelbestemming opgenomen:
- 10. Leiding-Brandstof
Onderstaand is voor alle in het plan voorkomende bestemmingen kort of - bij ontwikkelingen - uitgebreider aangeven aan welke gronden de desbetreffende bestemming is gegeven en waarom (verantwoording bestemmingen).
Bestemming: Bedrijf-Nutsvoorziening
Ter plaatse van de Molenstraat 65a is momenteel een middenspanningsstation aanwezig. Dit middenspanningsstation is opgenomen in de zelfstandige bestemming ´Bedrijf - Nutsvoorziening´.
Vestiging c.q. uitbreiding van (nieuwe) bedrijven is binnen de daarvoor aangewezen bestemmingen slechts toelaatbaar tot de daarvoor weergegeven milieucategorie welke blijkt uit de bestemmingsomschrijving. In bijlage ´Staat van Bedrijfsactiviteiten´ is het zogenaamde register bedrijven binnen het plangebied met toelichting toegevoegd die onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanregels. Deze lijst is bedoeld als hulpmiddel voor het bepalen van welke bedrijven, met de daarbij behorende opslagen en installaties, zich binnen het plangebied mogen vestigen en waar dit binnen het plangebied is toegestaan. De lijst is afgeleid van de bedrijvenlijst die als bijlage hoort bij ´Bedrijven en Milieuzonering´, een uitgave van het VNG. Uitbreidingsmogelijkheden zijn behoudens de fysiek beperkte bebouwingsregelingen ook gelimiteerd door de genoemde categorie-indeling. Uitbreiding is niet toelaatbaar, indien het bedrijf de maximaal toelaatbare milieucategorie overschrijdt.
Bestemming: Groen
Het beleid met betrekking tot openbaar groen is neergelegd in het groenstructuurplan. Tevens is van toepassing het Streekplan Noord-Brabant en de ´Streekplanuitwerking Stadsregio Tilburg´. Grootschalige groenvoorzieningen zoals parken en groenvoorzieningen zijn ondergebracht onder de bestemmingen ´Recreatie´ en ´Groen´. Kleinere groenvoorzieningen worden tot de verkeersbestemmingen gerekend.
Bestemming Horeca
Binnen de bestemming horeca is horeca van ten hoogste de categorie 2 mogelijk. Tot horeca van ten hoogste de categorie 2 worden gerekend een brasserie, eetcafé, lunchroom en theehuis met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van maximaal 900 m² b.v.o. inclusief een daaraan ondergeschikte vergaderruimte met een netto vloeroppervlak van maximaal 100 m². Binnen de bestemming is verder een kinderspeel- en spelruimte mogelijk tot een maximum van 300 m².
Uit akoestisch onderzoek (Bijlage 10) blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen als gevolg van de activiteiten van de ontwikkeling de richtwaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, welke behoren bij deze gebiedstypering, niet zal overschrijden. De piekniveaus afkomstig van dichtslaande autoportieren overschrijden in beperkte mate de richtwaarden. Wel wordt voldaan aan de richtwaarden voor piekniveaus. In deze concrete situatie wordt dit aanvaardbaar geacht, omdat (ruim) wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Tevens beschikken de woningen die worden belast met de piekniveaus over een geluidluwe achterzijde.
Aan de achterzijde van de bestaande burgerwoning aan de Raadhuisstraat 3 is momenteel een winkel ten behoeve van de verkoop van aardbeien en zachtfruit aanwezig. Deze winkel zal worden gesloopt en worden verplaatst naar de bestaande bijgebouwen van de woning aan de Raadhuisstraat 1. Om deze reden is de mogelijkheid tot het realiseren van detailhandel binnen de regels opgenomen waarbij de bruto vloeroppervlakte maximaal 30 m² mag bedragen.
Bestemming: Verkeer
Op verkeersgebied is het gemeentelijk beleid neergelegd in diverse nota´s, zoals weergegeven in paragraaf 3.11. Vanwege het feit dat het verkeersbeleid enorm in beweging is, hetgeen zich uit in verkeerscirculatieplannen, openbaar vervoer plannen, fietsplannen en parkeerplannen, wordt het bestemmingsplan niet als uitvoeringsinstrument gebruikt om het verkeersbeleid tot uitvoering te brengen. Onderscheiden zijn rail-, water- en wegverkeer en de verblijfsaspecten daarbij. Bij de bestemmingen voor wegverkeer en verblijf is een onderscheid gemaakt tussen wegen met als hoofdaccent de gebiedsontsluitingsfunctie en wegen met als hoofdaccent de erftoegangsfunctie.
Rekening houdend met het bepaalde in de wet Geluidhinder is door middel van de bestemming weergegeven of een weg meer dan twee rijstroken heeft. Voorts is een zo groot mogelijke flexibiliteit gehanteerd. Dwarsprofielen (doorsneden over wegen) en wegindelingen worden niet vastgelegd. Dit betekent dat de inrichting van het openbare gebied ten behoeve van verkeers- en verblijfsfuncties voor het overige in principe vrij is. Binnen openbare bestemmingen is het toegestaan de gronden te gebruiken voor markten, circussen, kermissen, evenementen, braderieën e.d.
Bestemming: Wonen
Wonen is de hoofdfunctie van het gebied. In principe moeten andere functies zich daar naar voegen. De woonfunctie is geconserveerd binnen de bestemmingsvlakken ´W´, ´W1´ en ´W-GS´.
Voor nieuwe ontwikkelingen omtrent gestapelde woningbouw vindt koppeling aan de Woonvisie ( tot 2010) plaats. Onderscheid wordt gemaakt tussen bebouwing langs de ´hoofdstructuur oude gebieden´ (met uitzondering van de hoofdstructuur in Berkel-Enschot en Udenhout) en de ´hoofdstructuur nieuwe gebieden´ c.q. overige gebieden.
Langs de ´hoofdstructuur nieuwe gebieden´ c.q. overige gebieden en in Berkel-Enschot en Udenhout is gestapelde woningbouw alleen mogelijk via omgevingsvergunning, na afweging van de specifieke locale situatie (stedenbouwkundig beeld, verkeersaantrekkende werking in relatie tot voldoende parkeermogelijkheden, verkeersveiligheid e.d.), toetsing aan het woningbouwbeleid en met inachtneming van eerdergenoemde criteria. Aangezien het stedenbouwkundig plan ´De Hoge Hoek´ van Mulleners en Mulleners reeds is vastgesteld door de gemeenteraad zijn de voorgestane gestapelde woningen positief bestemd binnen het onderhavige bestemmingsplan.
Een onderscheid in wonen naar maatschappelijke groeperingen zoals studentenhuisvesting, bejaardenhuisvesting, therapeutisch wonen, c.q. wonen onder begeleiding, wonen in opvangcentrum e.d. wordt in de woonbestemmingen niet gemaakt. Wel wordt hierop een uitzondering gemaakt. Penitentiaire inrichtingen vallen onder maatschappelijke instellingen.
Mantelzorg
Onder mantelzorg wordt het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband verstaan. Het verlenen van mantelzorg in een afhankelijke woonruimte is middels omgevingsvergunning onderdeel van de woonfunctie. Onder een afhankelijke woonruimte wordt hierbij een (aangebouwd) bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is verstaan.
Wijzigingsbevoegdheid
Middels een wijzigingbevoegdheid maakt de plansystematiek het mogelijk om op slagvaardige wijze in te spelen op ontwikkelingsmogelijkheden.
Ter plaatse van de achtertuinen van de woningen aan de Molenstraat wordt middels een 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' het realiseren van een vijf nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De aanleiding tot het opnemen van deze wijzigingsbevoegdheid is onderstaand kort toegelicht.
Binnen het voormalige bestemmingsplan 'Spoorzone Berkel-Enschot' is aan deze gronden de bestemming ´uit te werken woongebied´ toegekend. In de 'beschrijving in hoofdlijnen' van dit bestemmingplan is aangegeven dat voor deze gronden een volledig plan dient te worden uitgewerkt. Daarnaast blijkt uit de bij dit bestemmingsplan opgenomen inrichtingsschetsen dat de achtertuinen van de woningen aan de Molenstraat geen onderdeel uitmaken van het hier voorziene woongebied. Echter in 2007 is door enkele eigenaren van de bestaande woningen aan de Molenstraat een verzoek ingediend om, in aansluiting op de ontwikkelingsplannen voor Hoge Hoek, enkele woningen op te richten op de achterpercelen bij deze woningen. De achtertuinen van de percelen aan de Molenstraat maken onderdeel uit van een historisch lint met royale kavels aan de Molenstraat. Uit stedenbouwkundig oogpunt wordt dit als een belangrijke kwaliteit van een dorps woonmilieu beschouwd en wordt een intensieve bebouwing niet wenselijk geacht. Extensieve bebouwing in de vorm van 1 woning per kadastraal perceel zoals opgenomen in het verkavelingsplan Hoge Hoek behoort echter wel tot de mogelijkheden. Vrijstaande bebouwing sluit immers aan bij de bestaande (stedenbouwkundige) kwaliteiten van de directe omgeving.
Naar aanleiding van deze stedenbouwkundige overwegingen heeft de gemeente Tilburg haar bereidheid uitgesproken om het verzoek in overweging te nemen, mits aan een aantal verzoeken wordt voldaan. Als voorwaarde is onder andere gesteld dat de betrokken eigenaren tot een overeenkomst dienen te komen met de ontwikkelaar van Hoge Hoek. De ontwikkelaar en de betreffende eigenaren (met uitzondering van de eigenaar van Molenstraat 59) hebben tot op heden echter nog geen schriftelijke overeenstemming bereikt over het verkavelingsplan. Een en ander conform het Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp Hoge Hoek. Gezien het ontbreken van concrete afspraken voor de betreffende percelen is het niet mogelijk hier een directe bestemming op te nemen. Voor deze percelen is dan ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt maximaal 1 woning per kadastraal perceel te realiseren in deze achtertuinen. De toekomstige woningen dienen overeenkomstig de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid te worden uitgewerkt.
Per kadastraal perceel, zoals geregistreerd per 1 januari 2010, mag slechts 1 woning worden gebouwd. De kadastrale situatie per 1 januari 2010 is in onderstaande afbeelding weergegeven.
Ten behoeve van de ontwikkeling kunnen eventueel meerdere (maximaal vijf) separate wijzigingsplannen worden opgesteld of één totaal wijzigingsplan.
Dubbelbestemming: Leiding-Brandstof
Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven. Daarbij hebben de met de dubbelbestemming samenhangende belangen in beginsel voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming. De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een relatief groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben.
Binnen het onderhavige plangebied heeft de dubbelbestemming betrekking op de aanwezige leidingzones.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden en procedure nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is facultatief aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde functies.
5.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 14 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 15 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden van burgemeester en wethouders met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 16.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders staat in artikel 17, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Algemene regels inzake nadere eisen
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 18 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen.
Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsgunning vereist is, staan in artikel 19.
5.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Algemeen
In het bestemmingsplan ´Spoorzone Berkel-Enschot´ is voor het plangebied de bestemming ´uit te werken woongebied´ opgenomen. Tevens zijn in het bestemmingsplan uitgangspunten geformuleerd waaraan het uit te werken gebied moet voldoen. In het Stedenbouwkundig Plan Overhoeken is vervolgens de gewenste hoofdopzet van het plangebied aangegeven:
Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Spoorzone in 1999 zijn diverse documenten gepubliceerd en besluiten genomen waarin sprake is van gewijzigde gemeentelijke inzichten en omstandigheden. Dit bleek al bij de vaststelling van het hierboven genoemde Stedenbouwkundig plan Overhoeken door de raad in 2003 waarin werd afgeweken van het uit te werken bestemmingsplan Spoorzone. Hiermee was uitwerking van het bestemmingsplan Spoorzone niet meer aan de orde en een herziening van het vigerende bestemmingsplan onontkoombaar, bijvoorbeeld omdat moest worden uitgegaan van de aanleg van een gebiedsontsluitingsweg in het plangebied.
Daarna volgde de publicatie van de nota "Gereedschapskist Dorps milieu", die uitdrukkelijk bedoeld was als handreiking voor het verwezenlijken van een dorps woonmilieu. Bij de vaststelling d.d. 25 april 2005 besloot de raad tevens dat deze nota moest worden vertaald in bestemmingsplannen, artikel 19 procedures en welstandbeleid.
Naar aanleiding van de genoemde documenten is in overleg met de projectontwikkelaar het stedenbouwkundig voorlopig ontwerp Hoge Hoek Berkel-Enschot tot stand gekomen waarin aan het nagestreefde dorps woonmilieu verder invulling is gegeven. Het stedenbouwkundig voorlopig ontwerp wordt gezien als een goede en in het licht van de nota "Gereedschapskist Dorps Milieu" zelfs betere concretisering van het gewenste dorps woonmilieu dan de eerdere plannen. Door uit te gaan van de plaatsing van een laag geluidscherm langs het spoor wordt het mogelijk woningbouw met de voorgevel naar de gebiedsontsluitingsweg te orienteren en is het bovendien niet meer noodzakelijk uit te gaan van een programma waarin de nadruk lag op patiobungalows, waarin eerder moest worden voorzien gelet op de hinder vanwege het spoor. De gekozen opzet biedt optimale mogelijkheden voor de (volgens de gereedschapskist) gewenste verscheidenheid in woningtypologieën en is geïnspireerd op dorpse referenties. Binnen de bebouwingsstructuur kunnen vrijstaand, geschakelde, halfvrijstaande, aaneengesloten, gestapelde woningen en patiowoningen naast elkaar een plaats krijgen, waarmee het gewenste dorps woonmilieu kan worden gerealiseerd.
Retentie en waterberging zijn nu ondergebarcht aan de noordzijde van het woongebied. Dit gedeelte zal een landschappelijke invulling krijgen en zal daarmee blijvend een landelijke buffer tussen Berkel Enschot en Udenhout gaan vormen.
In de navolgende paragrafen wordt verder ingegaan op het stedenbouwkundig plan zoals dit is vastgesteld op 12 november 2010 in het Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp Hoge Hoek', d.d. 26 september 2009 en de vastgestelde aanvulling d.d. 12 februari 2010 . Dit stedenbouwkundig plan, alsmede de aanvulling, d.d. 12 februari 2010 zijn als separate bijlagen aan het voorliggend bestemmingsplan toegevoegd. Voor een verdere gedetailleerde beschrijving van het stedenbouwkundig plan wordt dan ook verwezen naar deze bijlagen. Daarnaast wordt voor de detaillering ook verwezen naar het beeldkwaliteitsplan, zoals deze zal worden c.q. is vastgesteld door de Raad. Naast het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan zijn in het kader van het voorliggend bestemmingsplan de nodige studies verricht naar de consequenties van de ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van akoestiek, water, fora en fauna, etcetera. Deze studies worden in hoofdstuk 7, 8 en 9 nader toegelicht.
6.2 Stedenbouwkundige Hoofdopzet
Uitgangspunten van de stedenbouwkundige hoofdopzet is dat het nieuwe woongebied “Hoge Hoek” een logische voortzetting vormt van de stedenbouwkundige structuur van de kern Berkel-Enschot. Door de stedenbouwkundige hoofdopzet nadrukkelijk te baseren op de ontstaansgeschiedenis van het landschap en de vanuit historie aanwezige belijning in het landschap, kan er voor zorggedragen worden, dat de nieuwe uitbreiding zich op een natuurlijke wijze voegt bij het bestaande stedelijk gebied. De bestaande structuur van Berkel-Enschot wordt gekenmerkt door lijnen van noordoost naar zuidwest. Deze richting is ontstaan door de ontwikkeling van het dorp tussen het historisch wegenpatroon. Ook in het plangebied liggen de bestaande kavellijnen in deze richting. De stedenbouwkundige hoofdopzet is dan ook nadrukkelijk gebaseerd op deze oorspronkelijke richting van wegen, paden en kavellijnen. De structuur wordt in de stedenbouwkundige hoofdopzet geaccentueerd door de gekozen structuur van ontsluitingswegen, woonstraten en groenstructuren.
Het landschap van het plangebied Hoge Hoek kenmerkt zich verder door de aanwezige kransakker-structuren. De sterstructuren van de wegen en paden en de scherfvormige verkavelingen, welke kenmerkend zijn voor de kransakker-structuur, zijn nog zeer herkenbaar aanwezig in het huidige landschap. Het gebied ten noordwesten van Hoge Hoek betreft een open landschap, welke een maat en schaal bezit door de boerderijen met hun begroeide erven. Deze boerderijen met hun erven vormen de groene eilanden in het meer open platteland.
Als uitgangspunt in de totale ontwikkeling van de Overhoeken wordt aan de westrand van het plangebied een strook overwegend vrij gehouden van bebouwing en ingericht als een open en groen gebied. Deze strook varieert in breedte tussen de 20 en 60 meter.
6.3 Ruimtelijke Structuur
De uitwerking van de stedenbouwkundige hoofdopzet in een verkavelingsplan is binnen het voorliggende plan gestoeld op zeven Peilers, te weten:
- Bouwen op Ondergrond (scherfstructuur);
- Rand van het Dorp (relatie met het landschap);
- Menging (bouwvolumes en kapvormen);
- Het Individuele Huis (invloed van bewoners);
- Groene Voeten (tuinen, stoepen en erfafscheidingen);
- Dorpsweg (smalle profielen);
- Dorpsbrink of Dorpsplein (strategisch openbaar groen).
Bouwen op Ondergrond
Zoals eerder beschreven is de ruimtelijke structuur van het plan Hoge Hoek geïnspireerd op de verkavelingstructuur van de landschappelijke omgeving. De akkers en weilanden hebben de vorm van scherven. Deze vormen zijn in combinatie met hun maat en schaal doorgezet in het stedenbouwkundig plan. De alzo ontstane structuur is er één die verrassende ruimtes en perspectieven biedt met een geheel van routes die nergens voorspelbaar of saai worden.
Rand van het Dorp
Omdat het plangebied de afronding van de kernrandzone aan deze kant van Berkel-Enschot vormt is het belangrijk om te zorgen voor een directe visuele relatie met het omliggende buitengebied aan de overzijde van de spoorlijn. De woningen langs de rand van Hoge Hoek richten zich met de voorzijde naar de gebiedsontsluitingsweg en het landschap.
Er is gekozen voor een zo los mogelijk ogende bebouwing ter voorkoming van een visuele wand parallel aan het spoor. Daarnaast worden zichtlijnen vanuit de hoofdstraten naar het buitengebied opengehouden. De mogelijk te plaatsen geluidsschermen aan het spoor dienen hierdoor dan ook laag te blijven.
Zoals dorpen als eiland in het groen van het landschap liggen, zo is ervoor gekozen om binnen het plangebied, groene eilanden tussen de bebouwing te plaatsen. Deze eilanden bestaan uit de groene pleintjes en de ´boederijeilanden´.
Menging
In het plan is gezocht naar een geheel van grote en kleinere bouwvolumes. Door deze grote en kleine korrels te mengen en te rangschikken ontstaat de stedenbouwkundige hiërarchie van Hoge Hoek. Op deze wijze krijgt de kern van het plan massa en ontstaat een wat meer verdichte ´kern´ van Hoge Hoek.
Het Individuele Huis
Kenmerkend voor een dorp is ondermeer het individuele karakter van de bebouwing. Deze invloed wordt ook gezocht voor de vormgeving van de woningen van Hoge Hoek. Vormen van mede-opdrachtgeverschap zullen dan ook in het plan worden gestimuleerd.
Groene Voeten
Het dorpse karakter van Hoge Hoek wordt de overgang van privéterrein naar openbaar gebied. Daarom is er veel aandacht besteedt aan erfafscheidingen. Deze zullen worden ontworpen door de architect of de landschapsarchitect, eventueel in overleg met de toekomstige bewoner(s).
Dorpsweg
De weg- en straatprofielen in het plan worden zo smal mogelijk gehouden. Er wordt gebruik gemaakt van éénrichtingsstraten en langsparkeren (géén haaksparkeerplaatsen in de straat). Daarnaast worden deze profielen visueel verder versmald door toepassing van rabatstroken, boombeplantingen en incidentele bebouwing dicht op de weg. Hiermee wordt zowel het dorpskarakter als de herkenbaarheid van 30 km/m zone nagestreefd.
Dorpsbrink of Dorpsplein
In samenhang met de dorpse smalle profilering van de straten wordt het oppervlak aan openbare ruimte beperkt gehouden en zullen er geen brede bermen worden aangelegd. Wel worden er op strategische plekken herkenbare open ruimtes gemaakt. Retentie en waterberging pasen niet in deze bescheiden dorpse openbare ruimte. Deze functies zullen daarom ondergebracht worden in het noorden van het plangebied.
6.4 Bebouwingsstructuur
Zoals hiervoor is aangegeven, worden de afzonderlijk scherven, welk door de ontsluitings- en groenstructuren ontstaan “ingevuld” met woningbouw. Uitgangspunt is het realiseren van een zogenaamd “dorps” karakter, waarbij woningen zijn gesitueerd aan en georiënteerd op de openbare wegenstructuur en waarbij de achterzijde van de woningen gezamenlijk de meer private binnenruimten vormen. De bestaande rand van de huidige kern Berkel-Enschot krijgt door het toevoegen van nieuwe bebouwing met een dergelijk bebouwingsstructuur een duidelijke voorzijde richting het buitengebied.
De gekozen opzet voor de bebouwingsstructuur biedt optimale mogelijkheden voor de gewenste differentiatie in woningtypologieën. Een en ander is afhankelijk van de kwalitatieve woningbehoefte en de woningbouwmarkt. Binnen de bebouwingsstructuur kunnen vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengesloten en gestapelde woningen naast elkaar een plaats krijgen.
Vanuit ruimtelijk oogpunt verdient het daarbij de voorkeur om meer geconcentreerde woningtypen te situeren aan de zuid-west zijde van het plangebied, aansluitend op de bestaande woonbebouwing van Berkel-Enschot. In noord-oostelijk richting is een meer open verkaveling gewenst om een geleidelijke overgang naar de bestaande lintbebouwing van de Molenstraat te kunnen waarborgen.
In het gebied langs het spoor is daarentegen juist een meer “gesloten” situering van woningen gewenst, om de geluidsbelasting op de gevels van de achtergelegen woningen te beperken. Om te voorkomen dat schuttingen en andere erfafscheidingen het beeld gaan domineren is ervoor gekozen om de woningen met de voortuin naar het buitengebied te positioneren.
Een tweetal locaties binnen het plangebied worden uitermate geschikt geacht voor het realiseren van zowel in hoogte als in massa afwijkende bouwvolumes. Niet alle bebouwing in een dorp is immers per definitie klein. In of bij een dorp bestaan van oudsher grote elementen, zoals kerken, kloosters, kastelen en buitenplaatsen. Zij dragen bij aan de structuur van het dorp en dienen als oriëntatiepunt. Op de locatie langs de spoorlijn kan een woongebouw van appartementen in de vorm van een “klooster” het nieuwe woongebied markeren. Deze “kloosterappartementen” krijgen een hoogte van maximaal 3 lagen met een kap. Aan beide zijden van het klooster ontstaan openingen in de dorpsrand welke uitzicht bieden over het nabij gelegen landschap.
Centraal in het plangebied als “hart” van het plangebied wordt een woonvorm van “hofwoningen c.q. hofappartementen” voorgestaan. Het betreft hierbij een cluster van woningen en appartementen in de vorm van één tot twee woonlagen met een kap.
Daarnaast worden de entrees van de wijk, daar waar de dragers aansluiten op de gebiedsontsluitingsweg, geaccentueerd door twee bijzondere langsgevelboerderijen op een met een brede haag begeleid erf. Deze “boerderijen” geven onderdak aan een drie- tot viertal woningen. Het betreft hier één hoofdmassa met een forse kap.
Variatie in de situering van de woningen ten opzichte van de wegen kan bijdragen aan het gewenste dorpse karakter van het plangebied. Hierbij komen veel smalle privézones voor die aan het openbaar gebied grenzen.
Binnen het plangebied heeft de rooilijn geen vaste maat. Er komen diverse verspringingen in de rooilijn tussen de verschillende woningtypes voor om de kleinschaligheid en diversiteit van het plan te waarborgen. Alle woningen hebben een (ruime) achtertuin. Bij een groot aantal hoekwoningen zijn zijtuinen binnen het plan opgenomen. Deze zijtuinen spelen een belangrijke rol bij het uitgangspunt om een groen en landelijk beeld te realiseren. De hoofdmassa van alle woningen dient te bestaan uit 1 of maximaal 2 bouwlagen met een kap.
Binnen het onderhavige plangebied is ook de herontwikkelingslocatie “De Zomerkoning” meegenomen. De bestaande woningen aan de Raadhuisstraat 1 en 3 blijven behouden en er worden twee nieuwe vrijstaande woningen toegevoegd. Tevens wordt er een horecagelegenheid gerealiseerd. Hierbij geldt dat de bestaande burgerwoning aan de Raadhuisstraat 1 zal worden omgezet naar een bedrijfswoning. In verband met de realisatie van de planontwikkeling "De Zomerkoning" zullen de bestaande werktuigenloods en tuinbouwkas worden gesloopt. De bestaande waterbron zal hierbij behouden blijven ten behoeve van de besproeiing van de locatie "De Zomerkoning".
Kenmerkend voor de toekomstige ruimtelijke eenheid is de individuele herkenbaarheid van de woningen en de horecavestiging. Als horecavestiging is uitsluitend toegestaan een brasserie, eetcafé, lunchroom en/of theehuis in combinatie met een kinderspeel- en spelruimte en met daaraan ondergeschikt een vergaderruimte. Een deel van deze nieuwe functies zal worden gehuisvest in de ondergrondse kelder.
Een en ander aansluitend op de karakteristiek van de dorpse lintbebouwing met zijn kleinschaligheid en diversiteit. Iedere bebouwingsvorm heeft haar eigen gezicht maar vormt toch een samenhangend geheel met de andere woningen van het plangebied.
De hoofdmassa van de horecavestiging dient eenvoudig van opzet te zijn met 1 of 2 bouwlagen en een kap. De twee toekomstige vrijstaande woningen mogen bestaan uit 1½ tot 2 bouwlagen met een kap. De percelen hebben een dusdanige maat dat ruime tuinen gerealiseerd kunnen worden. Ter plaatse van de buitenruimte van de horecavestiging kan worden voorzien van een speelgelegenheid voor kleine kinderen en een groot terras.
Gemeentelijk monument
De woning op het adres Raadhuisstraat nummer 1 heeft de status van gemeentelijk monument. Binnen dit nieuwe bestemmingsplan is voor deze woning, middels een specifieke bouwaanduiding ´gemeentelijk monument´, de Monumentenverordening van de gemeente Tilburg van toepassing.
6.5 Verkeer En Vervoer
Ten westen van het plangebied is de spoorlijn Tilburg - ´s-Hertogenbosch gelegen. Parallel aan deze spoorlijn wordt een nieuwe gebiedsontsluitingsweg gerealiseerd voor de afwikkeling van het verkeer om Berkel-Enschot heen. De weg heeft een profielbreedte van circa 6,5 meter en zal aan beide zijde geflankeerd worden door een vrijliggend fietspad. De weg zal worden uitgevoerd in geluidsreducerend asfalt. Aan de noordzijde van het plangebied zal een rotonde worden aangelegd ten behoeve van de aansluiting van deze gebiedsontsluitingsweg op de Molenstraat. Binnen het plangebied zullen een aantal wegen de functie van wijkontsluiting krijgen. Daarnaast zullen er buurtstraten worden gerealiseerd. Het plangebied zal ingericht worden als 30 km zone. De ontsluiting van het plangebied vindt zoveel mogelijk plaats op de toekomstige gebiedsontsluitingsweg en de bestaande wegen; aan de noord- en oostzijde is dit de Molenstraat. Aan de westzijde komen een tweetal ontsluitingspunten op de nieuw aan te leggen randweg. Aan de zuidzijde zal het plangebied aansluiten op de bestaande wegenstructuur van de Raadhuisstraat, Kloosterstraat en de Gerardusstraat. In het plangebied geven straten met tweerichtingsverkeer toegang tot eenrichtingslussen die de bouwblokken ontsluiten. Door het éénrichtingsverkeer krijgen de straten zo veel mogelijk een relatief smal, dorps profiel. Hiermee worden de dorpsstraten het domein van voetgangers en fietsers; auto´s zijn te gast. Langs elke tweerichtingsweg en éénrichtingsstraat liggen voetpaden van minimaal 1,50 meter.
Om het landschappelijke karakter van het gebied te versterken is de hoeveelheid verharding binnen het plangebied geminimaliseerd. Naast minimale straatprofielen is daarbij uitgangspunt dat het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein zal plaatsvinden.
6.6 Parkeren
De parkeerbalans is afgeleid uit de ´Hoofdlijnennotitie parkeerbeleid Tilburg´, vastgesteld per oktober 2007.
De volgende parkeernorm wordt gehanteerd:
- 1,8 p.p.p.w. voor het woningtype duur (vrijstaand (geschakeld), twee-onder-één-kap en patio);
- 1,7 p.p.p.w. voor het woningtype middelduur (twee-onder-één-kap, rijwoning, boerderijwoning en patio);
- 1,3 p.p.p.w. voor het woningtype sociaal (appartement, rijwoning en hofwoning).
Voor bezoekers is de norm aangehouden van 0,3 p.p.p.w. (geldt voor alle woningtypes).
Parkeren in de openbare ruimte geschiedt langs de weg in langsparkeervakken. Deze vakken worden uitgevoerd in gebakken elementverharding in een donkere kleur. Daarnaast worden parkeerplaatsen aangelegd in zogenaamde parkeerhoven. In de parkeerhoven zal ruimte worden gereserveerd voor het planten van bomen.
Ten aanzien van parkeergelegenheden en de laad- en losmogelijkheden wordt binnen de regels van dit bestemmingsplan verwezen naar de regels van de Bouwverordening.
6.7 Openbaar Vervoer
Omdat in de directe nabijheid van het plangebied openbaar vervoer aanwezig is op loopafstand, zijn er verder geen speciale voorzieningen in het plan opgenomen.
6.8 Water
Uit het infiltratieonderzoek blijkt dat de bodem van Hoge Hoek een slechte verticale doorlatendheid heeft, waardoor de mogelijkheid tot infiltratie als ´slecht´ wordt geclassificeerd. Hierdoor is de bergingsopgave extra groot. Omdat binnen het plangebied niet voldoende ruimte is om bovengronds te bergen, zal in het noordelijk deel van het plangebied een retentievoorziening worden gerealiseerd. Zo zal het gebied naast een bergingsfunctie bij pieksituaties op alle andere momenten een natuur- en recreatiewaarde hebben. Voor de nadere uitwerking van het watersysteem wordt verwezen naar de Waterparagraaf van dit bestemmingsplan.
6.9 Groen
In het omliggende landschap is veel typerende (laan)beplanting verdwenen door wegverbredingen en de aanleg van kabels en leidingen. Bij het creëren van de nieuwe dorpsrand van Berkel-Enschot wordt het aanleggen van een bomenrij langs de ontsluitingsweg voorgestaan. Op deze wijze wordt deze verdwenen landschapselementen teruggebracht in het dorpse milieu. De bomenrij zal op een aantal punten worden onderbroken om zicht te geven op een drietal bijzondere plekken: het appartementencomplex en de twee entrees van de wijk.
Kenmerkend voor een dorp zijn de vrij willekeurig staande solitaire bomen, grotere en kleinere boomgroepen, de hagen en houtwallen op de perceelsgrenzen in combinatie met open groene ruimten en bermen. De groenstructuur van Hoge Hoek bevat drie structurerende hoofdelementen. Het eerste element zijn de losse boombeplantingen langs de straten. Daarnaast zijn er in de kern van het plangebied groene hoeken en pleintjes opgenomen, bestaande uit gras en solitaire bomen. Als derde element zijn de zogenaamde ´Tuinen´ opgenomen. Dit zijn nieuw aan te leggen groene ruimten bij een complex van woningen met een typische eigen sfeer. Hierdoor worden deze plekken bijzonder en herkenbaar. De ´Tuinen´ wordt gevormd door: de boerderijtuinen, de hoftuin en de kloostertuin. De aan te leggen parkeerhoven worden tevens beplant met bomen.
Naast openbaar groen draagt het privé groen sterk bij aan het royale ´groene´ landschappelijk beeld.
6.10 Speelvoorzieningen
Naast een groenfunctie dient een deel van de openbare ruimte benut te worden als speelvoorziening voor de buurt. Conform de normen uit de nota ´Ruimte voor Buitenspelen´ is voor het plangebied ongeveer 1800 m² speelterrein gereserveerd. Het betreft een reservering voor een drietal types speelterrein:
- doelgroep 0-6 jaar: specifiek voor deze doelgroep is ruimte in de “overhoeken” en in de groene “brinken” opgenomen.
- doelgroep 7-12 jaar: voor deze doelgroep is ruimte gereserveerd in het noorden van het plangebied en op het ´Kloosterplein´
- doelgroep 12-18 jaar: in het noorden van het plangebied is ruimte gereserveerd.
Hoofdstuk 7 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand
7.1 Inleiding
Om de hier voorgestane ontwikkeling mogelijk te maken zijn een drietal onderzoeken uitgevoerd welke als separate bijlage zijn toegevoegd aan deze toelichting. In de navolgende paragrafen zullen deze onderzoeken op hoofdlijnen worden toegelicht. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de betreffende onderzoeksrapporten, te weten:
- De Zomerkoning, Berkel-Enschot Gemeente Tilburg, Becker & Van de Graaf B.V., d.d. september 2009, kenmerk (ISBN) 978-90-8996-337-6;
- ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 713, ArcheoPro , d.d. 2 mei 2007, kenmerk (ISBN) 1569-7363;
- ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 714, ArcheoPro , d.d. 2 mei 2007, kenmerk (ISBN) 1569-7363;
- ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 9105, ArcheoPro , d.d. 12 december 2009, kenmerk (ISBN) 1569-7363.
Om inzicht te verkrijgen in de archeologische en cultuurhistorische waarde zijn in het kader van deze onderzoeken gegevens verzameld over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het onderzoeksgebied. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant, van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en het Archeologisch Informatie Systeem (Archis II) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
7.2 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten En Structuren
De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn.
De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient hierbij de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw.
De woning op het adres Raadhuisstraat 1 is aangemerkt als gemeentelijk monument.
7.3 Archeologie
7.3.1 Archeologische verwachting
Centraal plangebied
Om inzicht te verkrijgen in de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied zijn een viertal onderzoeken uitgevoerd welke als separate bijage zijn toegevoegd. Voor het zuidelijk deel van het plangebied zijn door ArcheoPro een tweetal onderzoeken uitgevoerd, te weten:
- ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 713, ArcheoPro , d.d. 2 mei 2007, kenmerk (ISBN) 1569-7363;
- ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 714, ArcheoPro , d.d. 2 mei 2007, kenmerk (ISBN) 1569-7363;
In aanvulling op de beide onderzoeken is voor dit zuidelijke deel van het plangebied door Past2Present-ArcheoLogic een notitie opgesteld waarin het advies ten aanzien van de archeologische verwachtingswaarde is verwoord. Deze notitie ´past2present-archeologic notitie - 88´, is eveneens als separate bijlage toegevoegd.
Past2Present-ArcheoLogic adviseert dat archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is, omdat de bodem binnen het plangebied tot grote diepte verstoord is. Tijdens de uitvoering van de geplande werkzaamheden hoeft geen rekening te gehouden te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
Selectiebesluit
Inmiddels is door het bevoegd gezag (de gemeente Tilburg) het selectiebesluit afgegeven waarin de gemeente aangeeft de conclusies en aanbevelingen uit de beide onderzoeksrapporten en de notitie te onderschrijven. Het Selectiebesluit, d.d. 20 juni 2007 is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Noordelijk plangebied (en gedeeltelijk oostelijk t.p.v. tuinen Molenstraat)
In aanvulling op de hiervoor genoemde onderzoeken is door ArcheoPro in een later stadium eveneens een archeologisch onderzoek verricht ter plaatse van het meest noordelijk deel van het plangebied. Deze locatie maakte aanvankelijk geen onderdeel uit het plangebied. Echter, als gevolg van de extra ruimte eisen voortkomend uit de waterparagraaf, is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) met bureaustudie uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage ´ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 9105´, d.d. 12 december 2009, met kenmerk (ISBN) 1569-7363.
Op basis van de bureaustudie is gebleken dat voor het plangebied hooguit een middelhoge verwachting geldt voor resten uit perioden voorafgaande aan de IJzertijd terwijl voor resten vanaf de IJzertijd, een hoge verwachting geldt.
Tijdens het IVO-O zijn binnen het plangebied zo'n 25 boringen gezet. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem binnen het plangebied nagenoeg overal verstoord is. Slechts ter plaatse van een tweetal boringen zijn nog resten van de oorspronkelijke podzolbodem met bovenliggend esdek aangetroffen.
In verband met de sterke verstoring van de bodem en het volledig ontbreken van archeologische indicatoren, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
In het voorliggend geval geldt dat indien toch archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze gemeld dienen te worden bij de gemeente Tilburg, conform Monumentenwet 1988, laatste wijzing van 1 september 2007, paragraaf 7, artikel 53 en verder.
Inmiddels heeft de senior beleidsarcheoloog van de gemeente Tilburg d.d. 17 februari 2010 aangegeven in te kunnen stemmen met de inhoud en conclusie van het onderzoek. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Zuidelijk plangebied
Voor het meest zuidelijke deel van het plangebied is door Becker & Van de Graaf B.V. een archeologisch onderzoek uitgevoerd in verband met de geplande (her)ontwikkeling van het plangebied aan de Raadhuisstraat in Berkel-Enschot, gemeente Tilburg. De resultaten uit dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage ´De Zomerkoning, Berkel-Enschot Gemeente Tilburg´ , d.d. december 2009, kenmerk (ISBN) 978-90-8996-337-6. Dit onderzoeksrapport is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Op basis van het bureauonderzoek worden in het plangebied vondsten en sporen vanaf het Laat Paleolithicum tot aan de Nieuwe tijd verwacht. Onder een plaggendek kunnen sporen en vondsten vanaf het Laat Paleolithicum tot aan de Late Middeleeuwen voorkomen. Hier doorheen kunnen vanaf maaiveld sporen uit de Nieuwe tijd gegraven zijn zoals waterputten, kelders en funderingen. De bodem kan in de 20e eeuw zijn verstoord bij landbouwactiviteiten en het aanleggen van drainage.
Het booronderzoek heeft aangetoond dat het plangebied in het verleden vermoedelijk weinig aantrekkelijk was voor bewoning. De aangetroffen beekdalbodem en leemlagen duiden op een relatief lage ligging en slechte ontwatering. De verwachte enkeerdgrond is niet (meer) aanwezig. De bodem is tot tenminste 80 cm –mv omgewerkt, waardoor de kans op het aantreffen van archeologische waarden in situ zeer klein is. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren.
7.4 Welstand
Welstandsnota 2004
Behalve aan het bestemmingsplan (en het Bouwbesluit) moeten bouwplannen worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele private bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa´s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningplichtige bouwwerken.
In de Welstandsnota 2004 zijn de welstandsniveaus voor ontwikkelingsgebieden aangegeven. Het plan Hoge Hoek heeft hierbij niveau 2 gekregen. Tevens is in paragraaf 12.3. vastgelegd dat ten behoeve van de stedenbouwkundige en architectonische (beeld-) kwaliteit in de ´Spoorzone´ een beeldkwaliteitsplan dient te worden opgesteld. Voor zover deze welstandsuitgangspunten en –criteria bevatten zullen deze door de raad worden vastgesteld.
Overhoek De Hoge-Hoek, Berkel-Enschot, Beeldkwaliteit gebouwen
Door Mulleners en Mulleners architecten is voor het voorliggend plangebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld, d.d. oktober 2010. In dit beeldkwaliteitsplan worden in tekst en beeld de ingrediënten voor planvorming en de criteria voor plantoetsing gegeven. Het richt zich op de uitwerking (materialisering) van de gebouwen van het stedenbouwkundig plan dat in het Voorlopig Ontwerp De Hoge Hoek wordt omschreven. Het beeldkwaliteitsplan is het sturingsinstrument waarmee de beoogde kwaliteit in het uitwerkingsproces zal worden bewaakt. Die bewaking ligt in handen van het kwaliteitsteam. Dit team zal worden aangesteld om alle ontwerpen te toetsen aan dit Beeldkwaliteitsplan (en daarmee samenhangend het Voorlopig Ontwerp) van De Hoge Hoek en zal vooral ook interactief meesturen.
Door de aanwezigheid van dit kwaliteitsteam kan het beeldkwaliteitsplan losser zijn, minder dichtgetimmerd en meer anticiperen op de inbreng van de verschillende partijen. Dit houdt het plan flexibel. Het geeft de ontwerpers meer ruimte om hun eigen kwaliteiten in te brengen, waardoor er binnen het samenhangend geheel de verschillen kunnen ontstaan die zo kenmerkend zijn voor dorps en landelijk bouwen.
Het beeldkwaliteitsplan beschrijft achtereenvolgend de stedenbouwkundige structuur, de typologiën, de bouwhoogte, de daken en de gevels. Daarnaast wordt ten aanzien van de erfafscheiding richting gegeven aan de beeldkwaliteit van voor- en zijtuinen en de achtertuinen aan het parkeerhof.
In hoofdlijnen worden de navolgende bebouwingstypologieën onderscheiden:
- Appartementen;
- Kort rijtje;
- Patio;
- Boerderij-woning;
- Twee-onder-één-kap;
- Vrijstaand - geschakeld;
- Vrijstaand.
Per woningtypologie worden doelstellingen geformuleerd ten aanzien van onder andere architectuur, gevelindeling, materialen, kleuren en detaillering, bouwvormen, bouwvolumes en -hoogten. Gesteld wordt dat de erfarcheidingen van voor- en zijtuinen grenzend aan het openbaar gebied in samenhang dienen te worden ontworpen met de architectuur van de bebouwing. De materialisering van de erfscheidingen moet hoogwaardig zijn waarbij gedacht wordt aan een afwisseling van hoge en lage gemetselde muurtjes, of hoge en brede hagen of een combinatie hiervan. De erfscheidingen mogen het contact tussen pand en publieke ruimte niet nadelig beïnvloeden en dragen aldus zorg voor een duidelijke samenhang waarbinnen voldoende ruimte is voor diversiteit.
Hoofdstuk 8 Milieuparagraaf
8.1 Algemeen
Dit hoofdstuk geeft weer hoe de wettelijke kaders en het gemeentelijk milieubeleid een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de planregels. De volgende onderwerpen komen aan de orde: milieuhinder bedrijven, externe veiligheid, geluid, lucht, bodem, duurzame ontwikkeling, afval, energie, Groen en natuur, gezondheid, mobiliteit, duurzaam inrichten en bouwen en ruimtegebruik.
8.2 Milieuhinder Bedrijven En Geur
In opdracht van Novaform Vastgoedontwikkelaars is door AGEL adviseurs een onderzoek verricht naar de milieuzonering rond bedrijven ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan ´Hoge Hoek´ te Berkel-Enschot. Het onderzoek, met kenmerk 20060434-01 definitief 05, d.d. 31 mei 2010, is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Voor het in beeld brengen van de ruimtelijke milieuzonering van bedrijven is gebruik gemaakt van de systematiek zoals aangegeven in de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009'. Deze publicatie geeft afstanden voor de milieuthema's geur, stof, geluid en gevaar gebaseerd op een gewenste omgevingskwaliteit geldend voor een 'rustige woonwijk' of een vergelijkbaar omgevingstype. Aan de hand van een SBI-codering zijn voor deze thema's richtafstanden vastgesteld. Deze afstanden gelden als een handreiking voor een goede ruimtelijke ordening. Op basis van jurisprudentie is afwijking mogelijk mits dit gemotiveerd en onderbouwd plaatsvindt op basis van een milieukundig onderzoek.
De geurberekeningen ten behoeve van het in beeld brengen van de geurbelasting zoals veroorzaakt door veehouderijbedrijven zijn uitgevoerd met behulp van de rekensoftware ´V-Stacks vergunning´ en ´V-Stacks gebied'. Deze software wordt gebruikt voor geurberekeningen in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
Het doel van het onderzoek is om op basis van een beoordeling van de milieudossiers de vergunde c.q. de gemelde bedrijfssituaties van de bedrijven in beeld te brengen en aan de hand van de onderzoeksresultaten de invloed op de ruimtelijke zonering te bepalen. Aan de hand van deze beoordeling is het mogelijk om te bepalen of de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van invloed is voor de omliggende bedrijven dan wel aanpassingen gewenst zijn van de te realiseren nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
8.2.1 Milieuzonering bedrijven
De afdeling milieu van gemeente Tilburg heeft informatie aangeleverd met betrekking tot de bedrijfsmatige activiteiten rondom het plangebied. Uit deze beoordeling is gebleken dat volgens het bedrijvenbestand van de gemeente diverse relevante bedrijven zijn gevestigd welke vallen onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. In de rapportage wordt vervolgens geconcludeerd dat op basis van de bedrijveninventarisatie en de motivering aangaande de zonering van de bedrijven aan de Rhijnkant 2 en 11 geldt dat de in de nabijheid van het plangebied gevestigde bedrijfsactiviteiten geen beperkende invloeden hebben voor de ontwikkelingen binnen het plangebied. Zowel een goed woon- en leefklimaat als een duurzame voortzetting van de bedrijfsactiviteiten kan voldoende worden gegarandeerd.
8.2.2 Geurhinder veehouderijbedrijven
't Hoekske 2a
Op het adres 't Hoekske 2a is een gemengd veehouderijbedrijf gevestigd. Binnen het bedrijf zijn diverse dieren aanwezig zoals rundvee, pluimvee en varkens. Het bedrijf heeft volgens Web-BVB een vigerende milieuvergunning met beschikkingsdatum 01-01-1990. In het kader van het Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn de vergunde dierenrechten van mestvarkeneenheden (mve) omgerekend naar geureenheden (OuE/sec). De geuremissie vanuit de inrichting is bepaald op 4.298 Ou/sec.
Aangezien de te realiseren woningen binnen het plangebied als "bebouwde kom" zullen worden aangemerkt en het plangebied is gelegen in een concentratiegebied conform de Wgv mag de geurbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen niet meer bedragen dan 3,0 OuE/m³. Aangezien het bedrijf een dusdanig lage geuremissie heeft is het niet mogelijk om de 3,0 OuE/m³-contour in beeld te brengen. Zodoende is de 0,5 - 1,0 OuE/m³-contour en de 1,0 OuE/m³ en hogercontour in beeld gebracht. Uit de kaartbeelden van de rapportage blijkt dat de geurbelasting ter plaatse van het plangebied de geurnorm van 3,0 OuE/m³ onderschrijd.
Het onderzoek geeft vervolgens aan dat op basis van de in de rapportage aangegeven overwegingen de betreffende geurbelasting geen beperkende invloeden heeft voor de geplande ontwikkelingen binnen het plangebied. Anderzijds wordt door de ontwikkeling van het plangebied het bedrijf aan 't Hoekske 2a niet in haar huidige bedrijfsvoering beperkt. Ook wordt het bedrijf in beginsel niet in haar uitbreidingsmogelijkheden beperkt.
De Hemeltjens 1
De inrichting aan De Hemeltjens 1 is feitelijk in werking als een groen- c.q. tuincentrum. Op basis van deze bedrijfsvoering wordt in de rapportage aangegeven dat deze inrichting niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt als gevolg van de realisering van het plangebied.
Aanvullende is voor deze inrichting echter een milieuvergunning verleent voor een tuinbouwbedrijf met het houden van vleesvarkens. Voor de planontwikkeling zal dan ook tevens rekening gehouden moeten worden met de geuremissie van deze veehouderij. Op basis van de in de rapportage uitgevoerde berekening en aangegeven argumenten kan worden geconcludeerd dat de inrichting aan De Hemeltjens 1 geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkelingen.
Achtergrondbelasting
Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is op basis van openbare gegevens, de webapplicatie van Provincie Noord-Brabant, 'Web-BVB: Bestand Veehouderij Bedrijven', de zogenaamde achtergrondbelasting ter plaatse het plangebied berekend. Hiervoor is de geuremissie van alle veehouderijen gelegen binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied als relevante geurbron voor het plangebied meegenomen.
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de milieukwaliteit in het overgrote deel van het plangebeid zeer goed tot goed is. In het meest zuid-westelijke deel, ter plaatse van een klein deel van de herontwikkelingslocatie "De Zomerkoning", is sprake van een redelijk goed leefklimaat. Het betreft het deel van de herontwikkeling direct naast het spoor.
8.3 Externe Veiligheid
8.3.1 Inleiding
Externe veiligheid maakt de risico's inzichtelijk en verwoord deze in de verantwoordingsparagraaf. In dit plan gaat het om het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor en door buisleidingen. Hiervoor is een verantwoordingsparagraaf opgesteld dat is opgenomen in het veiligheidsrapport in de bijlage. In de beleidsvisie externe veiligheid die door de raad is vastgesteld op 8 maart 2010 is bepaald dat totdat het Basisnet voor het spoor van kracht is er voor het spoor de beleidsregels worden gehanteerd uit koersen op veilig. Dit betekent dat er geen ontwikkelingen binnen 29 meter uit het hart van het spoor zullen plaatsvinden. Uit financiële overwegingen is in dit plan voor twee bouwblokken afgeweken van dit beleidsuitgangspunt. In overleg met de initiatiefnemer en op advies van de brandweer is om de veiligheid voor deze bouwblokken vanwege deze korte afstand vergroot door de geveldelen volledig 60 minuten brandwerend uit te voeren.
Uit onderzoek (Bijlage 8: Onderzoek Externe Veiligheid, Plangebied 'Hoge Hoek' te Berkel-Enschot, 20060434-01 Definitief / 02 d.d. 18 maart 2010 ) is gebleken dat hier sprake is van een toename van het groepsrisico. Er is dan ook invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.
8.3.2 Verantwoording groepsrisico
In de verantwoording zijn de volgende conclusies getrokken:
Personendichtheid invloedsgebied
Door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied 'Hoge Hoek' is sprake van een toename van 346 personen in de dagperiode en 658 personen in de nachtperiode. Uit de berekening van het groepsrisico blijkt dat er ten opzichte van de ontwikkelingen zonder bijdrage plangebied sprake is van een lichte toename van het groepsrisico. Er is echter geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
In het basisnet spoor worden maatregelen genomen die de veiligheid op het spoor verbeteren. Wel zal transport van gevaarlijke stoffen over het spoor ook in de toekomst plaatsvinden. Uitgangspunt is dat de risico's rondom het spoor gelijk blijven aan de de prognosecijfers uit 2003.
Verlagen van de personendichtheid en daarmee het wijzigen van de verkaveling is geen reële maatregel mede vanuit financiële onderbouwing van de planontwikkeling alsmede het streven naar een zuinig ruimtegebruik.
Zelfredzaamheid
Ten aanzien van de verantwoording van de zelfredzaamheid kan het navolgende worden opgemerkt:
- a. Voor het merendeel van de gebruiksbestemmingen bestaat de mogelijkheid om binnen te schuilen en de omgeving in meerdere richtingen, vanaf de gevaarbron, te ontvluchten. Voor de bouwblokken 13 en 14 is de mogelijkheid om in tenminste 2 richtingen te vluchten niet beschikbaar en is er een kans dat eerst gevlucht moet worden richting gevaarbron. Deze situatie doet zich voor bij een calamiteit die zich juist voordoet ter hoogte van de entree van de woning. Voor de vrijstaande woningen, blok 14, gelegen nabij de buisleiding wordt de aanleg van een achterom niet wenselijk geacht vanwege de beschikbare ruimte achter de meest oostelijk gelegen woningen. Ook wordt deze ontsluiting niet wenselijk geacht vanwege de duurdere prijsklasse van de bouwkavels.
- b. Het plangebied is volledig gelegen binnen het dekkingsgebied van een bestaande Waarschuwing en alarmeringsinstallatie (WAS).
- c. De kinderspeelplaats bij de horecabestemming is zo ver mogelijk van de gevaarbron gesitueerd en deels gelegen achter de bebouwing van het horecapand. Daarnaast zal voorzien worden in vluchtmogelijkheden.
- d. Binnen het plangebied is maar in beperkte mate voorzien in hoogbouw. Dit betreft bouwblok 10. Dit bouwblok bestaat uit 40 appartementen verdeeld over 4 bouwlagen. Centraal in het appartementengebouw wordt een vluchtweg voorzien met een uitgang aan de gevelzijde welke is afgekeerd van de risicobron. De vluchtroute zal rookvrij worden uitgevoerd overeenkomstig de eisen van het Bouwbesluit 2003. Gelet op de beperkte omvang van het aantal appartementen en aantal bouwlagen kan op basis van deze uitvoering voldaan worden aan de veiligheidseis dat alle gebruikers binnen een periode van 15 minuten buiten het gebouw kunnen zijn waarbij gebruik gemaakt kan worden van een uitgang welke afzijdig is gelegen van de risicobron.
- e. In geval van het vrijkomen van een toxische wolk is schuilen een standaard maatregel. Wil sprake zijn van een doelmatige schuilmogelijkheid dienen ramen, deuren en natuurlijke ventilatievoorzieningen gesloten te kunnen worden. Bij mechanische ventilatiesystemen dient deze uitschakelbaar en afsluitbaar te zijn middels een centrale noodknop. Daarnaast zal extra aandacht worden besteed aan een goede kierdichting van gevels en gevelkozijnen.
- f. Bij het optreden van een explosie als gevolg van een koude BLEVE, scheuren tankwagon, is vanwege de snelle ontwikkelingstijd vluchten niet mogelijk. Als gevolg van een optredende vuurbal in combinatie met een drukgolf zal tot op een afstand van ca. 85 meter van de tankwagon doden vallen en tot op een afstand van 250 meter gewonden. Het treffen van bouwkundige maatregelen heeft op deze effecten maar weinig invloed. Op basis hiervan worden dan ook geen aanvullende bouwkundige maatregelen getroffen. Het optreden van een warme BLEVE ontstaat als gevolg van een brand van bijvoorbeeld een tankwagon met brandbare vloeistoffen. Hierbij is sprake van een vertraagde ontsteking en is er gedurende een periode tussen 15 en 30 minuten gelegenheid tot vluchten. Bij een explosie zal sprake zijn van een vuurbal met een doorsnede van ca. 140 meter. Tot een afstand van 330 meter kunnen doden vallen en tot een afstand van 600 meter gewonden. Vanwege de vertraagde ontsteking is er de mogelijkheid om de gevaarzone te ontvluchten. Daarnaast is het de verwachting reëel dat op basis van het toekomstig 'BLEVE vrij rijden' dit scenario komt te vervallen.
- g. Bij het optreden van een plasbrand zijn 2 opties mogelijk. Het vluchten uit de gevaarzone dan wel het schuilen tot het moment dat hulpverlening mogelijk is. Voor de vluchtmogelijkheden wordt verwezen naar de hiervoor genoemde opmerkingen. In geval van schuilen is het van belang dat de aanwezige schuilruimte een toereikende brandwerendheid heeft tot het tijdstip dat hulpverleners inzetbaar zijn. De effecten van een plasbrand als gevolg van het scheuren van tankwagon hebben een invloedsgebied van ca. 30 meter. Buiten deze 30 meter is het aannemelijk dat de warmtebelasting van de plasbrand zodanig is afgenomen dat een standaardgevel een voldoende mate van brandwerendheid heeft van 20 minuten. In het toekomstige Besluit transportroutes externe veiligheid wordt dit gebied aangemerkt als het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Uit de beoordeling van de verkavelingstekening blijkt dat alleen een klein deel van bouwblok 10 gelegen is binnen een afstand van 30 meter geldend voor het plasbrandaandachtsgebied. Dit betreft de appartementen gelegen aan de noordwestzijde van het bouwblok. De afstand van het hoekpunt van deze appartementen tot het hart van de buitenste spoorlijn bedraagt 28 meter. Op basis van het brandweeradvies en mede ook op basis van de toekomstige regelgeving voor platbrandaandachtsgebieden dienen de geveldelen gelegen binnen de afstand van 30 meter vanuit het hart van het buitenste spoor uitgevoerd te worden met een brandwerendheid van 60 minuten. Bij het ontwerp van het bouwplan wordt hier rekening mee gehouden.
- h. Binnen de gemeente Tilburg is geen sprake van een actieve vorm van risicocommunicatie.
Bestrijdbaarheid
Voor de bestrijdbaarheid dient de locatie voor hulpdiensten goed bereikbaar te zijn. Zowel evenwijdig aan de spoorlijn als de buisleiding loopt een wijkontsluitingsweg. De risicobron is derhalve van twee zijde benaderbaar. Daarnaast biedt de beschikbare verkeersfunctie in het plangebied voldoende opstelmogelijkheden voor de voertuigen van de hulpdiensten. Ten aanzien van de vereiste bluswatervoorzieningen zal in de uitwerking van het plangebied de primaire en secundaire bluswatervoorzieningen worden aangelegd. Hierover zal overleg plaatsvinden met de regionale brandweer.
In het preadvies is door de brandweer aangegeven dat ten aanzien van de opkomsttijd sprake is van een overschrijding van de huidige zorgnorm. In de nabije toekomst wordt deze zorgnorm voor nieuwbouwwoningen verruimd naar 10 minuten. Aan deze aangepaste norm kan voldaan worden. De bereikbaarheid van het plangebied en de risicobronnen worden door de brandweer als goed aangemerkt. Ten aanzien van de hulpverleningscapaciteit is in het preadvies aangegeven dat de Brandweer Midden en West-Brabant voldoende is ingericht om binnen het eerste uur materieel te kunnen leveren om de ramp te bestrijden.
8.3.3 Buisleidingen
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is op 17 september 2010 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in het Staatsblad gepubliceerd. Bij nader Koninklijk besluit zal dit in werking treden. De verwachting is dat dit per 1 januari 2011 zal plaatsvinden.
Vooruitlopend op de inwerktreding van dit besluit wordt voor de boordeling van de externe veiligheid van transportleidingen met brandbare vloeistoffen uitgegaan van de brief van 5 augustus 2008 van het ministerie van VROM, externe veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode".
Aan de noordelijke zijde van het plangebied liggen 2 hogedruk olieleidingen van Rotterdam-Rijn Pijpleiding. Daarnaast ligt aan de noordoostelijke zijde, buiten het plangebied op ongeveer 85m van de geplande woningebouw een hogedrukaardgasleiding. De hogedrukaardgasleiding ligt op zodanige afstand dat het plangebied buiten het effectgebied ligt. Deze is dan ook verder buiten beschouwing gelaten.
Het leidingtracé omvat twee buisleidingen:
Leiding | Diameter (Inch) | Druk (bar) | PR contour |
RRP (hogedruk olie-leiding) | 24 | 62 | 26m |
RRP (hogedruk olie-leiding) | 36 | 43 | 33m |
Binnen de PR contour mag niet worden gebouwd. Deze zone is op de kaart weergegeven, binnen deze zone is bouwen ten behoeve van (beperkt) kwetsbare functies niet mogelijk.Het invloedsgebied van het leidingtracé bedraagt 80 meter. Binnen dit invloedsgebied zijn 10 woningen geprojecteerd.
8.3.4 Overige risicobronnen
Uit de beoordeling van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving nog een tweetal risicobronnen voorkomen. Dit betreft een LPG tankstation gelegen aan de Durendaelweg 14. Het tankstation is gelegen op een afstand van ca. 350 meter van de grens van het plangebied. Het plangebied is daarmee ruim gelegen buiten het wettelijk vastgestelde invloedsgebied van 150 meter. Daarnaast is het plangebied gelegen buiten de 1% letaliteit grens van het tankstation. Deze afstand bedraagt ca. 320 meter.
Aan de Hoolstraat 2 is gelegen een gasdrukregel- en meetstation. Deze activiteit valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Op basis hiervan is geen sprake van een inrichting die valt onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De afstand van het station tot het plangebied bedraagt 150 meter.
Op basis van de beoordeling van de risicokaart kan gesteld worden dat er geen relevante inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn die ten aanzien van externe veiligheid een beperking geven voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
8.3.5 Evenementen
Met betrekking tot externe veiligheid kan worden aangegeven dat de personendichtheid tijdens een evenement ter plaatse sterk wordt verhoogd. Echter, daar deze evenementen niet op structurele basis plaatsvinden, zal dit geen invloed hebben op het groepsrisico. Immers, de kans op een ongeval blijft gelijk en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van een gevaarlijke stof zal op jaarbasis niet significant verhogen door incidentele evenementen.
8.3.6 Vuurwerk
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) van kracht geworden. Binnen dit besluit is zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in één nieuwe algemene maatregel van bestuur (AMvB) geïntegreerd. Het Vuurwerkbesluit beoogt de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk.
In het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die in het kader van de vaststelling van besluiten in de sfeer van de ruimtelijke ordening en bij de beslissing op een aanvraag om een milieuvergunning in acht moeten worden genomen. Op grond van artikel 4.2 van het Vuurwerkbesluit moeten de in bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit opgenomen veiligheidsafstanden van bewaarplaatsen en bufferbewaarplaatsen ten opzichte van kwetsbare en geprojecteerd kwetsbare objecten in acht worden genomen bij:
- a. de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
- b. het verlenen van omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van een geldend bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
- c. de wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening.
In aansluiting op bovenstaande eis dient binnen de nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en indien voorkomend binnen het plangebied met de opslag van professioneel vuurwerk. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven voor opslag en bewerking van professioneel vuurwerk in het plangebied.
8.4 Geluid
8.4.1 Akoestiek Hoge Hoek
In opdracht van Novaform Vastgoedontwikkelaars is door AGEL adviseurs voor het plangebied 'Hoge Hoek' een akoestisch onderzoek verricht. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in de rapportage 'Akoestisch onderzoek Hoge Hoek Berkel-Enschot, d.d 28 oktober 2010, met kenmerk 20060434-01, D04, met aanpassing d.d 2 mei 2011 naar aanleiding van het raadsbesluit, d.d. 11 april 2011. Deze rapportage is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Uitgangspunt voor het onderzoek vormt het Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp Hoge Hoek van Mulleners en Mulleners architecten. Het deelplan 'Hoge Hoek' is gesitueerd binnen de zones van de wegen Raadhuisstraat en Molenstraat en de zone van de spoorlijn Tilburg – 's-Hertogenbosch. Tevens zal het deelgebied ook komen te liggen binnen de zone van Gebiedsontsluitingsweg West 1, een van de zes geprojecteerde ontsluitingswegen van het totale ontwikkelingsgebied.
Er wordt ervan uitgegaan dat de wegen binnen de ontwikkeling zelf niet binnen de zoneringsbepalingen van de Wet geluidhinder zullen vallen. Naast een toetsing aan de Wet geluidhinder dient in het kader van de Wet ruimtelijke ordening de kwaliteit van de akoestische omgeving inzichtelijk te worden gemaakt waarbij dient te worden getoetst aan het criterium voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wegverkeerslawaai
Op basis van het verrichte onderzoek blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van het wegverkeer van de gebiedsontsluitingsweg bij de volgende geprojecteerde woningen wordt overschreden:
- Blok 04: 8 woningen aan de spoorzijde, met als hoogste geluidbelasting 51 dB;
- Blok 10: 12 appartementen aan de spoorzijde op de 2e en 3e bouwlaag, met als hoogste geluidbelasting 53 dB;
- Blok 11: 7 woningen aan de spoorzijde, met als hoogste geluidbelasting 51 dB;
- Blok 13: 5 woningen aan de spoorzijde, met als hoogste geluidbelasting 51 dB;
- Blok 14: 2 woningen aan de spoorzijde, met als hoogste geluidbelasting 49 dB.
Met betrekking tot de bestaande woningen wordt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB bij de woning Raadhuisstraat 1 met 2 dB overschreden.
In verband met de overschrijding van de maximaal toelaatbare geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer zijn de mogelijkheden onderzocht om de hoogte van de geluidbelasting, naast het toepassen van stil asfalt, verder te beperken. Uit dit onderzoek blijkt dat het toepassen van verdergaande bronmaatregelen voor deze situatie als niet haalbaar kan worden aangemerkt.
Bij alle geprojecteerde woningen wordt voor de bronsoort wegverkeer voldaan aan het criterium geluidluw.
Railverkeerslawaai
Met betrekking tot de emissiecijfers van het railverkeer wordt geanticipeerd op de introductie van de geluidproductieplafonds (gpp’s). Deze gpp’s bepalen wat de geluidemissie op referentiepunten langs het spoor mag zijn. Voor de instelniveaus van de gpp’s die door de overheid worden vastgesteld op de “heersende waarde”, wordt naar verwachting uitgegaan van het driejaarsgemiddelde van de geluidsituatie in de jaren 2006, 2007 en 2008, vermeerderd met een werkruimte van 1,5 dB.
In verband met de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zijn op grond van de onderzoeksverplichting ten behoeve van een ontheffingsverzoek hogere waarde de mogelijkheden onderzocht om de hoogte van de geluidbelasting te beperken.In volgorde van prioriteit zijn de bron- en overdrachtsmaatregelen nader onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat als mogelijk toepasbare bronmaatregel het aanbrengen van raildempers kan worden beschouwd. Met betrekking tot overdrachtsmaatregelen komt alleen het realiseren van afschermende maatregelen in aanmerking.
Voorkeursgrenswaarde variant: hoog en lang scherm van 3,80 meter
Om alle woningen aan de grenswaarde te laten voldoen is een scherm benodigd met een tophoogte van 3,80 meter boven bovenkant spoorstaaf over een lengte van 570 meter. Dit kan als de 'voorkeursgrenswaarde variant' worden beschouwd.
Compromis variant: laag en kort scherm van 0,75 meter en raildempers
Uit intensief overleg met de gemeente Tilburg is komen vast te staan dat afschermende maatregelen langs het spoor om stedenbouwkundige redenen niet hoger mogen worden aangelegd dan 0,75 meter boven bovenkant spoorstaaf (bss). In verband met de stedenbouwkundig vereiste zichtlijnen zijn er beperkingen gesteld met betrekking tot de lengte van het scherm, zodat de maximale lengte van het scherm op 475 meter uitkomt.Deze variant wordt door de gemeente Tilburg als onderdeel van het zogenaamde 'compromismodel' geaccepteerd. Daarbij is tevens de bepaling gesteld dat raildempers aanvullend dienen te worden toegepast tenzij de kosten daarvan hoger zijn dan het verschil in kosten tussen de 'voorkeursgrenswaarde variant' en het scherm van het 'compromismodel'.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de kosten voor het aanbrengen van een scherm van het 'compromismodel' in combinatie met raildempers lager zullen zijn dan de kosten van de 'voorkeursgrenswaarde variant'. Geconcludeerd wordt dat voor plan Hoge Hoek het scherm conform het 'compromismodel' dient te worden gerealiseerd in combinatie met raildempers.
Tabel: Overzicht van maatregelen:
Maatregel | Dimensies | Kosten incl. B.T.W. | |
A | scherm voorkeurswaarde variant | tophoogte 3,80 m+ bss, lengte 570 meter | € 1.211.250,-- |
B | scherm compromismodel | tophoogte 0,75 m+ bss, lengte 475 meter | € 285.000,-- |
C | raildempers | lengte 700 meter | € 560.000,-- |
B+C | scherm compromismodel + raildempers | € 945.000,-- |
Uit de rekenresultaten blijkt dat bij het toepassen van de maatregelen de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor railverkeer van 55 dB bij de volgende woningen wordt overschreden:
- Blok 04: 12 woningen, met als hoogste geluidbelasting 62 dB;
- Blok 09: 1 woning, met als hoogste geluidbelasting 57 dB;
- Blok 10: 23 appartementen, met als hoogste geluidbelasting 66 dB;
- Blok 11: 8 woningen, met als hoogste geluidbelasting 63 dB;
- Blok 13: 9 woningen, met als hoogste geluidbelasting 63 dB
- Blok 14: 9 woningen, met als hoogste geluidbelasting 65 dB.
Bij alle geprojecteerde woningen wordt voor de bronsoort railverkeer voldaan aan het criterium geluidluw. Opgemerkt wordt dat bij de meest noordelijk geprojecteerde woning aan de Molenstraat de voor wegverkeer geluidluwe gevelzijde op verdiepingsniveau, de gevelbelasting van het railverkeer, de voorkeursgrenswaarde met 1 dB overschrijdt. Bij de architectonische uitwerking dient het geluidniveau aan die gevelzijde te worden beperkt. Er zal derhalve een zodanige bouwvorm moeten worden ontworpen dat er ten minste één geluidluwe gevel kan worden gerealiseerd.
Cumulatie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en tevens om te voldoen aan artikel 110a Wgh, is de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de akoestische omgeving kan worden gesteld dat indien de woningen van de eerstelijnsbebouwing langs het spoor en de woningen aan de noordelijke rand van het gebied, zodanig worden ingedeeld dat alle geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe achterzijde zijn geprojecteerd er, buiten de nieuwe woningen aan de Molenstraat, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De meest noordelijk geprojecteerde woningen aan de Molenstraat dient op basis van een goede ruimtelijke ordening verder van de weg te worden gepositioneerd. Derhalve is het bouwvlak van deze woning op een grotere afstand van de Molenstraat geprojecteerd ten opzichte van het verkavelingsplan. Met betrekking tot de meest noordelijke geprojecteerde woning aan de Molenstraat, zal aanvullend middels een architectonische uitwerking het geluidniveau in de buitenruimte dienen te worden beperkt.
Voor de gemeente Tilburg is cumulatie ook aan de orde ten behoeve van de bepaling van de geluidbelasting voor de berekening van de karakteristieke geluidwering in het kader van de bepalingen in het Bouwbesluit. Uit een cumulatieberekening blijkt dat gevelmaatregelen mogelijk noodzakelijk zullen zijn bij woningen in de blokken 04, 10, 11, 13 en 14.
Hogere waarden Wet geluidhinder
Burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg zijn bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in verband met stedenbouwkundige beperkingen hogere waarden onontkoombaar zijn. Een en ander heeft geresulteerd in een compromismodel waarbij enerzijds door de ontwikkelaar een zo groot mogelijke inspanning wordt gevraagd om binnen de gestelde stedenbouwkundige beperkingen de geluidbelasting zo laag mogelijk te houden en dat anderzijds dat de gemeente Tilburg bij uitzondering hogere waarden toe zal staan. De maatregelen binnen het compromismodel zijn als volgt:
- Het toepassen van stil asfalt welke de hoogste geluidreductie op zal leveren;
- Het toepassen van een scherm met een hoogte van 0,75 meter bss over een lengte van 475 meter;
- Het toepassen van raildempers.
Daarnaast is de stedenbouwkundige lay-out zodanig opgezet dat de eerstelijnsbebouwing vanaf het spoor de achterliggende binnengebieden afschermt en geluidluw maakt. Tevens is de woningindeling van de eerstelijnsbebouwing zodanig opgezet dat alle geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe achterzijde zijn geprojecteerd. Ook wordt voor alle afzonderlijke woningen, waaronder ook de appartementen van blok 10, voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte.
Omdat het plangebied onderdeel uitmaakt van een nieuwbouwontwikkelingsgebied welke op grond van de stedenbouwkundige visie van de gemeente Tilburg dringend noodzakelijk is, wordt voldaan aan de criteria van het ontheffingenbeleid van de gemeente Tilburg. Op basis van de onderzoeksresultaten is voor de ontwikkeling bij burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg een ontheffing van de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting worden aangevraagd. Het besluit hogere waarden is aan
Conclusie
Het aspect weg- en railverkeer behoeft voor de ontwikkeling geen belemmering te zijn. Wel dient er op basis van de maatregelen uit het compromismodel (scherm in combinatie met raildempers) voor de overschrijding van de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor railverkeerslawaai bij burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg een ontheffing te worden aangevraagd.
Naast deze maatregelen dient op basis van een goede ruimtelijke ordening, de meest noordelijk geprojecteerde woningen aan de Molenstraat verder van de weg te worden gepositioneerd. Met betrekking tot deze woning aan de Molenstraat dient bij de architectonische uitwerking het geluidniveau aan de westelijke zijgevel te worden beperkt.
Bij de bouwkundige uitwerking van de planwoningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB dient te worden aangetoond aan de geluidweringseisen van het Bouwbesluit wordt voldaan.
8.4.2 Akoestiek De Zomerkoning
In opdracht van de heer G.J.J.W. Robben is door AGEL adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor een planontwikkeling aan de Raadhuisstraat te Berkel-Enschot. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in de rapportage 'Akoestisch onderzoek projectplan De Zomerkoning te Berkel-Enschot, d.d 24 november 2010, met kenmerk 20090459-00, D02. Deze rapportage is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het ontwikkelingsplan ligt binnen het uitleggebied Overhoeken en betreft een particuliere ontwikkeling. De planlocatie is gesitueerd tussen de planontwikkelingsgebieden Hoge Hoek en Koningsoord. Met betrekking tot het weg- en railverkeerslawaai dient de geluidbelasting van gezoneerde wegen en de spoorbaan op de woningen van de ontwikkeling te worden bepaald. De geluidbelastingen dienen te worden getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder. Volgens de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek noodzakelijk wanneer een bouwplan gelegen is binnen een geluidzone welke is aangewezen op grond van de Wet geluidhinder. Naast de aanwezigheid van verkeerswegen, is het projectplan in de directe nabijheid van de spoorlijn Tilburg – ’s-Hertogenbosch gesitueerd. Daarnaast dient in het kader van de Wet ruimtelijke ordening de kwaliteit van de akoestische omgeving inzichtelijk te worden gemaakt waarbij dient te worden getoetst aan het criterium voor een goed woon- en leefklimaat.
Met betrekking tot het geluid als gevolg van de horeca activiteiten dient de geluidbelasting op de geprojecteerde woningen in de aangrenzende plangebieden te worden bepaald. De geluidbelastingen dienen te worden getoetst aan de daarvoor geldende normstelling. Daarnaast is het akoestisch klimaat ter plaatse van het horeca gebied relevant. Omdat de exploitant erbij gebaat is om voor de klanten een acceptabel akoestisch klimaat aan te bieden dient het totaal van het weg- en railverkeerslawaai ter plaatse van het horeca gebied inzichtelijk te worden gemaakt.
Wegverkeerslawaai
Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van het wegverkeer van de gebiedsontsluitingsweg bij geen van de 2 nieuwe woningen wordt overschreden. De hoogste geluidbelasting bedraagt 40 dB. Wel blijkt een overschrijding ter plaatse van de bestaande woning Raadhuisstraat 1 als gevolg van de geprojecteerde gebiedsontsluitingsweg. De overschrijding bedraagt maximaal 2 dB op verdiepingsniveau. De gebiedsontsluitingsweg wordt reeds voorzien van stil asfalt. Indien extra maatregelen niet doelmatig blijken is een hogere waarde noodzakelijk.
Railverkeerslawaai
Binnen het beschouwde traject worden er ten behoeve van het bestemmingsplan Hoge Hoek maatregelen genomen met betrekking tot het beperken van de geluidbelasting. Deze maatregelen betreffen het toepassen van een geluidsscherm met een tophoogte van 0,75 meter boven bovenkant spoorstaaf (bss), in combinatie met raildempers.
Uit de rekenresultaten blijkt dat in de situatie met scherm in combinatie met raildempers de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor railverkeer van 55 dB alleen bij de noordelijke woning met 1 dB wordt overschreden. De overschrijding vindt plaats op de zijgevel van de 3e bouwlaag.
Criterium goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en tevens om te voldoen aan artikel 110a Wgh, is de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de kwaliteit van de akoestische omgeving voor de beide nieuwe woningen voor de eerste en tweede bouwlaag als goed kan worden geclassificeerd. De kwaliteit op de derde bouwlaag van de noordelijke woning is redelijk. Voor beide woningen is er sprake van een akoestisch aanvaarbaar woon- en leefklimaat.
Met betrekking tot de bestaande woningen blijkt dat de kwaliteit van de akoestische omgeving voor de woning Raadhuisstraat 1 voor de naar het spoor gerichte gevelzijden als tamelijk slecht dient te worden geclassificeerd. Voor de gevelzijden welke van het spoor af zijn gericht is de akoestische kwaliteit op begane grondniveau goed tot redelijk en op verdiepingsniveau redelijk tot matig.
Met betrekking tot de woning Raadhuisstraat 3 is de kwaliteit van de akoestische omgeving voor de naar het spoor gerichte gevelzijden redelijk tot matig en voor de gevelzijden welke van het spoor af zijn gericht goed tot redelijk.
Alle woningen beschikken over een geluidluwe gevelzijde.
Karakteristieke geluidwering
Voor de gemeente Tilburg is cumulatie ook aan de orde ten behoeve van de bepaling van de geluidbelasting voor de berekening van de karakteristieke geluidwering in het kader van de bepalingen in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit eist een minimale karakteristieke geluidwering van 20 dB. Uitgaande van een grenswaarde van 33 dB voor het binnenniveau zullen bij een geluidbelasting hoger dan 53 dB mogelijk geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat deze situatie bij de nieuwe woningen binnen het plangebied niet voorkomt.
Ontheffing Wet geluidhinder
Bij overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting kan volgens de Wet geluidhinder onder bepaalde voorwaarden een hoger waarde worden vastgesteld, mits deze de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting niet overschrijdt. In de beleidsregels van de gemeente Tilburg is ondermeer opgenomen dat voor uitbreidingsgebieden aan de randen van bebouwde kommen van steden en dorpen in principe geen ontheffing toe wordt gestaan omdat in die situaties in beginsel alle mogelijkheden aanwezig zijn om aan de grenswaarde te voldoen. Het projectplan maakt onderdeel uit van een uitleggebied. Omdat het plan echter een particulier initiatief betreft binnen de begrenzing van het eigen perceel, houdt de redenering dat er binnen het plan voldoende mogelijkheden zijn c.q. genoeg ruimte aanwezig is om aan de grenswaarde te voldoen, geen stand. De ontwikkeling op zich is te kleinschalig om te investeren in maatregelen aan de weg of aan het spoor. Omdat ten behoeve van de realisatie van het plan Hoge Hoek geluidbeperkende maatregelen voorzien. Omdat deze maatregelen ook een effect hebben op de plan Zomerkoning zijn deze ook als uitgangspunt genomen. De maatregelen betreffen voor de gebiedsontsluitingsweg het toepassen van een stil asfalt type welke momenteel de hoogste geluidreductie oplevert en voor het spoor het toepassen van een geluidsscherm met een tophoogte van 0,75 meter boven bovenkant spoorstaaf (bss), in combinatie met raildempers.
Met betrekking tot de ontwikkeling vinden bij de 2 geprojecteerde nieuwe woningen geen overschrijdingen voor wegverkeer plaats. De hoogste geluidbelasting bedraagt 40 dB. Wel blijkt een overschrijding ter plaatse van de bestaande woning Raadhuisstraat 1 als gevolg van de geprojecteerde gebiedsontsluitings-weg. De overschrijding bedraagt maximaal 2 dB op verdiepingsniveau. Realisatie van deze weg is alleen toegestaan indien voldaan wordt aan het ontheffingenbeleid. Het realiseren van de gebiedsontsluitingsweg valt buiten het particuliere initiatief. In dit kader wordt verwezen naar het 'Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer Hoge Hoek', d.d 28 oktober 2010, met kenmerk 20060434-01, D04, met aanpassing d.d 2 mei 2011 naar aanleiding van het raadsbesluit, d.d. 11 april 2011. Bij het ontwerp van de gebiedsontsluitingsweg is al rekening gehouden met het toepassen van stil asfalt. Uit modelberekeningen blijkt dat een scherm met een hoogte van 2,50 meter noodzakelijk is om aan de grenswaarde te voldoen. Deze hoogte leidt tot stedenbouwkundig bezwaren. Omdat geen ruimte is om het wegtracé te verschuiven blijkt dat geluidbeperkende maatregelen aan de gebiedsontsluitingsweg niet toepasbaar zijn zodat een hogere waarde noodzakelijk is. Hierbij dient te worden onderzocht of de karakteristieke geluidwering van de woning aan de eisen van het Bouwbesluit voldoet. Eventuele gevelmaatregelen komen ten laste van de initiatiefnemer van de gebiedsontsluitingsweg.
Uit de rekenresultaten blijkt dat als gevolg van het railverkeer de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB alleen bij de noordelijke woning met 1 dB wordt overschreden. De overschrijding vindt plaats op de zijgevel van de 3e bouwlaag.
Conform het ontheffingenbeleid zijn de mogelijkheden m.b.t. bron- en overdrachtsmaatregelen nader onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat het treffen van geluidbeperkende maatregelen niet doelmatig zullen zijn. Omdat voldaan wordt aan de gestelde criteria van het gemeentelijke ontheffingenbeleid kan op basis van de onderzoeksresultaten voor de ontwikkeling bij Burgemeester en Wethouders van de gemeente een ontheffing van de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting worden aangevraagd.
Geluidbelasting als gevolg van activiteiten van de ontwikkeling
De geluidbelasting op woningen van derden als gevolg van de activiteiten van de inrichting wordt in hoofdzaak veroorzaakt door het stemgeluid terrasbezoekers, spelende kinderen in de speeltuin, installaties en parkeerbewegingen van bezoekers en leveranciers.
In het kader van de milieuwetgeving vindt beoordeling van de geluidbelasting plaats op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Omdat er sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met geluidbelastende activiteiten dient in dat kader ook een beoordeling plaats te vinden op basis van een goede ruimtelijke ordening. Omdat hiervoor geen wettelijke normering is vastgesteld wordt gebruik gemaakt van de systematiek uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering. Voor de ontwikkeling dient in dat verband te worden getoetst aan de richtafstanden voor restaurants en voor speeltuinen waarbij de richtafstand voor speeltuinen als maatgevend kan worden beschouwd. Met betrekking tot de speeltuin wordt aangesloten bij de afstanden voor geluid zoals aangegeven bij kinderopvang of kinderboerderijen waarbij de maximale richtafstand 30 meter bedraagt. Deze richtafstand is gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk. Indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap tot 10 meter worden verkleind. Uit een nader beschouwing van de plaatselijke akoestische kwaliteit van het beoordelingsgebied blijkt dat dient te worden uitgegaan van een omgevingstype rustige woonwijk waarbij als richtafstand 30 meter geldt. Uit de afstanden tot de dichtstbijzijnde woningen blijkt dat deze richtafstand wordt overschreden zodat uit een akoestisch onderzoek dient te blijken dat de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen als gevolg van de activiteiten van de ontwikkeling de richtwaarden welke behoren bij deze gebiedstypering niet zal overschrijden
Voor het inzichtelijk maken van de geluidemissie is de representatieve bedrijfssituatie beschouwd welke is gebaseerd op het exploitatieplan van de ontwikkeling. ls uitgangspunt is gesteld dat de noordelijke en oostelijke begrenzing van het horecagedeelte wordt voorzien van een scheidingsmuur met een hoogte van 2 meter. Ter beperking van piekgeluiden op de parkeerplaatsen dient de parkeervoorziening aan beide kopse zijden te worden voorzien van een afschermende wand met een hoogte van 1 meter. Uit de berekeningsresultaten van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau blijkt dat de richtwaarden voor de dag en avondperiode niet worden overschreden. De hoogste waarde bedraagt 42 dB(A) voor de dagperiode en 38 dB(A) voor de avondperiode. Uit de berekeningsresultaten van het maximaal geluidniveau blijkt dat de richtwaarden voor de dagperiode en de avondperiode alleen ter plaatse van een planwoning van Koningsoord met 2 dB wordt verschreden. De overschrijding in de dagperiode wordt veroorzaakt door een vrachtwagen van leveranciers ten behoeve van het laden en lossen. Omdat deze plaatsvindt in de dagperiode kan deze voor toetsing worden uitgesloten. De overschrijding in de avondperiode wordt veroorzaakt door het sluiten van autoportieren op de 4 dichtstbijzijnde parkeervakken van de parkeervoorziening van de Zomerkoning. Omdat blijkt dat met betrekking tot de piekniveaus stap 2 van de VNG systematiek niet toereikend is, is voor woningen gelegen in een rustige woonwijk een maximale geluidbelasting mogelijk van 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidniveau, ofwel 65 dB(A) voor de avondperiode. In deze concrete situatie wordt deze geluidbelasting acceptabel geacht omdat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus wel passend zijn bij een rustige woonwijk en omdat de piekniveaus voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit (deze waarden door de wetgever als akoestisch aanvaardbaar worden geacht). Tevens beschikken de woningen die worden belast met de piekniveaus een geluidluwe achterzijde. Uit de berekeningsresultaten voor indirecte hinder blijkt dat het equivalent geluidniveau de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde, niet overschrijdt. De hoogste berekende waarde bedraagt 49 dB(A).
Akoestisch klimaat ter plaatse van het horeca gebied
De exploitant is erbij gebaat om voor de klanten een acceptabel akoestisch klimaat aan te bieden waarbij het weg- en railverkeerslawaai zoveel mogelijk dient te worden beperkt. Uitgaande van de gehanteerde rekenmodellen voor weg- en railverkeer is voor het horeca binnengebied het gecumuleerd geluidniveau als gevolg van weg- en railverkeer bepaald voor een beoordelingshoogte van 1,50 meter voor de dag- en avondperiode. De akoestische kwaliteit bij het terras van de brasserie kan als goed tot redelijk worden beschouwd en bij het terras bij de Raadhuisstraat 1 als matig. In de avondperiode is de akoestische kwaliteit iets beter dan in de dagperiode. Het plaatsen van schermen op de terrassen kan de akoestische kwaliteit lokaal worden verbeterd.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de realisatie van de ontwikkeling voor wat betreft geluid, na het volgen van een hogere waardeprocedure voor het aspect railverkeerslawaai, binnen het kader van de wet- en regelgeving mogelijk is.
8.5 Lucht
8.5.1 Onderzoek luchtkwaliteit Hoge Hoek
In opdracht van Novaform Vastgoedontwikkelaars is door AGEL adviseurs voor het plangebied ‘Hoge Hoek’ een onderzoek luchtkwaliteit verricht. Op grond van de ‘Wet luchtkwaliteit’ dient bij ruimtelijke ontwikkelingen primair te worden nagegaan of de luchtkwaliteit door de extra verkeersstromen of door wijzigingen in de bestaande verkeersstructuur, als gevolg van de ontwikkeling, negatief wordt beïnvloed en dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Een ontwikkeling kan in principe een bijdrage leveren aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, vooral door de verkeersproductie van deze ontwikkeling. De conclusies uit het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Onderzoek luchtkwaliteit Hoge Hoek Berkel-Enschot' d.d. 28 oktober 2010, met kenmerk 20060434-01 D03.
In de Regeling NIBM is de bovengrens voor een woningbouwproject bij 1 ontsluitingsweg, op 1.500 woningen gesteld. De ontwikkeling betreft een project voor 272 woningen en het plangebied kent globaal 3 ontsluitingswegen c.q. –richtingen. Dit houdt in dat de toename van de concentraties als gevolg van de ontwikkeling binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM zal vallen. Omdat hiermee aangetoond is dat het project de 3% grens niet zal overschrijden is geen verdere toetsing nodig, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden. Uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit NIBM volgt dat het project dan in ieder geval NIBM is.
Omdat het deelgebied ‘Hoge Hoek’ onderdeel uitmaakt van een veel groter nieuwbouwontwikkelingsgebied is het gewenst om in de context van een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling wel inzichtelijk te maken en voor de relevante zichtjaren 2010, 2011 en 2015 te toetsten aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De voor luchtkwaliteit relevante wegen van het plangebied zijn de wegen waarlangs de ontwikkeling wordt ontsloten. De ontsluiting van het plangebied in noordelijke richting vindt in hoofdzaak plaats via de geprojecteerde rotonde in de Molenstraat, de ontsluiting in zuidwestelijke richting vindt in hoofdzaak plaats via de aansluiting op de Raadhuisstraat. Tevens wordt het plangebied ontsloten via de stratenstructuur in het zuiden ter hoogte van de Kloosterstraat.
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is geschat op basis van een kengetalberekening van “verkeersgeneratie.nl” van het bureau Goudappel Coffeng. De verkeersintensiteiten van de relevante wegen zijn gebaseerd op op het Model Midden Brabant versie 4, verfijning Koningsoord en tabel 4.9 van de MER Overhoeken Deel A, d.d. 11 juni 2007. Met betrekking tot de verkeersverdeling wordt uitgegaan van de kentallen van de verkeersmilieukaart van de gemeente Tilburg.
De concentraties PM10 en NO2 zijn berekend met behulp van het CARII-model versie 9. Deze rekenmethode sluit aan op de Standaard Rekenmethode I van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 met uitzondering van het berekenen van wegen in open gebied.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat bij de planwoningen langs de meest relevante wegen de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 in geen van de zichtjaren zal worden overschreden. Ook vinden er geen overschrijdingen plaats van de grenswaarde voor het aantal maal per jaar dat het 24-uurgemiddelde voor fijn stof mag worden overschreden. De ontwikkeling zelf heeft een beperkte invloed op de concentraties.
Het aspect luchtkwaliteit vormt voor de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering.
8.5.2 Onderzoek luchtkwaliteit De Zomerkoning
In opdracht van de heer G.J.J.W. Robben is door AGEL adviseurs een luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd voor een planontwikkeling aan de Raadhuisstraat te Berkel-Enschot. Het ontwikkelingsplan ligt binnen het uitleggebied ‘Overhoeken’ en is een particuliere ontwikkeling aan de rand van het plangebied ‘Hoge Hoek’. De planontwikkeling omvat de nieuwbouw van een horecapand en twee woningen alsmede een bestaande woning Raadhuisstraat 1.
Op grond van de ‘Wet luchtkwaliteit’ dient bij ruimtelijke ontwikkelingen primair te worden nagegaan of de luchtkwaliteit door de extra verkeersstromen of door wijzigingen in de bestaande verkeersstructuur, als gevolg van de ontwikkeling, negatief wordt beïnvloed en dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Een ontwikkeling kan in principe een bijdrage leveren aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, vooral door de verkeersproductie van deze ontwikkeling. De conclusies uit het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Onderzoek luchtkwaliteit projectplan De Zomerkoning te Berkel-Enschot' d.d. 15 november 2010, met kenmerk 20090459 D02.
Met betrekking tot de verkeersgeneratie van de horecavoorzieningen wordt uitgegaan van het exploitatieplan van de opdrachtgever. Voor de verkeersgeneratie van de woningen wordt uitgegaan van de kentallen van het CROW.
Het aantal extra voertuigbewegingen die de ontwikkeling genereert ligt ver beneden de bovengrens van de Regeling NIBM. Dit houdt in dat de toename van de concentraties als gevolg van de ontwikkeling binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM zal vallen. Omdat hiermee aangetoond is dat het project de 3% grens niet zal overschrijden is geen verdere toetsing nodig, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden. Uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit NIBM volgt dat het project dan in ieder geval NIBM is.
Omdat in de planontwikkeling nieuwe woningen zijn opgenomen is in de context van een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit ter plaatse van de nieuwe woningen inzichtelijk gemaakt voor de relevante zichtjaren 2010, 2011 en 2015. De invloed van de meest relevante wegen (de Raadhuisstraat en de gebiedsontsluitingsweg) op de luchtkwaliteit ter plaatse van de nieuwe woningen is in verband met de afstand tot deze wegen en de aanwezigheid van afschermende bebouwing zeer beperkt. Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit in hoofdzaak wordt bepaald door de aanwezige achtergrondconcentraties. De achtergrondconcentraties zijn overgenomen uit het onderzoek luchtkwaliteit ten behoeve van de planontwikkeling Hoge Hoek welke direct aansluit op het plangebied van de Zomerkoning. De grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 zal in geen van de zichtjaren worden overschreden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt voor de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering.
8.6 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Om de kwaliteit van de bodem binnen het plangebied vast te stellen zijn een drietal verkennende bodemonderzoeken verricht. Hierbij is onderzocht in hoeverre de bodem is verontreinigd met stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid of voor het milieu in het algemeen.
De rapportages van deze bodemonderzoeken zijn als separate bijlagen aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Het betreft de navolgende rapportages:
- Verkennend milieukundig bodemonderzoek plangebied Berkel-Enschot, , AGEL adviseurs, kenmerk 20060434 d.d. 5 april 2007;
- Verkennend en aanvullend Bodemonderzoek Raadhuisstraat 1 - 3 te Berkel-Enschot, AGEL adviseurs, kenmerk 20090041 d.d. 15 april 2009;
- Verkennend Bodemonderzoek Hoge Hoek Berkel-Enschot Deelgebied noord, kenmerk 20060434-01 Definitief 01, d.d.2 december 2009.
8.6.1 Deelgebied Noord
Verkennend Bodemonderzoek Hoge Hoek Berkel-Enschot Deelgebied noord (en gedeeltelijk oostelijk t.p.v. tuinen Molenstraat), kenmerk 20060434-01 Definitief 01, d.d.2 december 2009.
In opdracht van Novaform Vastgoedontwikkelaars is door AGEL adviseurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het noordelijk deel van het plangebied. Het onderzoeksrapport, met kenmerk 20060434-01 Definitief 01, is als separate bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie aangemerkt als een, voor bodemverontreiniging, grootschalig onverdachte locatie. Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn er geen asbestverdachte materialen op of in de onderzochte bodem aangetroffen.
In de boven- en ondergrond zijn aangaande de onderzochte stoffen geen verhoogde gehalten aangetoond. In het onderzochte grondwater overschrijden diverse zware metalen de streefwaarden. Deze licht verhoogde gehalten aan zware metalen betreffen op basis van uit de regio bekende grondwatergegevens hoogstwaarschijnlijk verhoogde achtergrondwaarden ten gevolge van diffuse bodemverontreiniging. Er zijn geen aanwijsbare bronlocaties aangetroffen.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren met betrekking tot de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling van de locatie te verwachten. De gemeente Tilburg kan instemmen met de resultaten van het onderzoek. Aanvullend dient echter de bovenondergrond van een deel van de locatie onderzocht te worden op verontreiniging als gevolg van het toepassen van bestrijdingsmiddelen. Dit aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden en wordt in de onderstaande beschreven briefrapportage nader toegelicht.
Briefrapportage aanvullend bodemonderzoek Molenstraat 59 te Berkel-Enschot t.b.v. verkennend bodemonderzoek Hoge Hoek deelgebied Noord, AGEL adviseurs, kenmerk 10-1834-20060434-01/CB/wb
Ter plaatse van de onderzoekslocatie is in 2009 ten behoeve van een voorgenomen bestemmingsplanwijziging een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn beschreven in de rapportage 'Verkennend Bodemonderzoek Hoge Hoek Berkel-Enschot deelgebied Noord (AGEL adviseurs, kenmerk 20060434-01 d.d. 2 december 2009'. De rapportage is ter beoordeling ingediend bij de gemeente Tilburg.
Door de gemeente Tilburg is na beoordeling van de genoemde rapportage aangegeven dat de gegevens met betrekking tot de gehanteerde onderzoeksopzet ter plaatse van het perceel behorend bij Molenstraat 59 (Tilburg, sectie B nummer 4047 ged.) in verband met het (voormalige) gebruik van bestrijdingsmiddelen ontoereikend is. Hiertoe dient het betreffende gedeelte van het perceel aanvullend verkennend te worden onderzocht. Het betreffende aanvullende bodemonderzoek is als bijlage toegevoegd aan het voorliggend bestemmingsplan
Het doel van het aanvullend verkennend bodemonderzoek is vaststellen of er ter plaatse van het deel van de locatie Molenstraat 59 te Berkel-Enschot, dat in gebruik is als boomgaard en dat tevens tot het plangebied behoort, sprake is van een bodemverontreiniging als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Op basis van het aanvullend onderzoek wordt geconcludeerd dat:
- In de grond komen verhoogde gehalten aan EOX voor die zeer waarschijnlijk het gevolg zijn van het (voormalige) gebruik van bestrijdingsmiddelen op de locatie;
- Na een targetanalyse is vastgesteld dat met uitzondering van twee PCB's en de OCB's 4,4 DDE en 4,4, DDT geen individuele componenten verhoogd zijn aangetoond. Voor PCB's wordt de achtergrondwaarde overschreden. Voor OCB's is dit niet het geval. De individuele parameters aan chloorfenolen en chloorbenzenen zijn kleiner dan de detectiegrens;
- De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek naar de ernst en omvang van de aangetoonde (lichte) verontreiniging.
De licht verhoogde gehalten aan PCB's vormen bij het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu. Bij eventuele afvoer van grond naar buiten de onderzoekslocatie dient rekening gehouden te worden met beperkingen voor hergebruik. Deze grond is in principe geschikt voor de functie industrie. Voor hergebruik van grond elders gelden restricties en kan een partijkeuring conform het besluit Bodemkwaliteit van toepassing zijn.
8.6.2 Bodem: deelgebied Zuid
Verkennend milieukundig bodemonderzoek plangebied Berkel-Enschot, AGEL adviseurs, kenmerk 20060434 d.d. 5 april 2007
In opdracht van Novaform Vastgoedontwikkelaars is door AGEL adviseurs een verkennend bodemonderzoek verricht op het zuidelijk deel van het voorliggend plangebied en heeft tot doel het, middels een steekproef, vaststellen van de kwaliteit van de bodem.
Op basis van dit onderzoek is gebleken dat in de bovengrond van de onderzochte parameters van het NEN-pakket is alleen minerale olie boven de streefwaarde aangetroffen. De overschrijding is hier echter gering. De oorzaak van het licht verhoogde gehalte aan minerale olie is niet eenduidig te verklaren. Het criterium voor nader onderzoek wordt niet overschreden.
In de ondergrond geven de gemeten gehalten van de onderzochte parameters van het NEN-pakket geen overschrijdingen van de streefwaarde te zien.
Van de onderzochte parameters van het NEN-pakket grondwater overschrijdt zink in één peilbuis de interventiewaarde. Na herbemonstering en analyse is de concentratie nog boven de interventiewaarde, echter wel aanzienlijk minder. Tevens overschrijdt de concentratie zink in vier andere peilbuizen de tussenwaarde. Na herbemonstering en analyse zijn de concentraties beneden de tussenwaarde, maar wel nog boven de streefwaarde. Tevens worden de metalen cadmium, nikkel, chroom en zink aangetroffen in een concentratie boven de streefwaarde.
De oorzaak van de verhoogde gehaltes van de metalen is naar alle waarschijnlijkheid het gevolg van een verhoogde achtergrondwaarde. De betreffende metalen worden vaker zonder aanwijsbare bron in het grondwater aangetoond. Bij het eerder uitgevoerde bodemonderzoek, op het nabij gelegen perceel Donatusstraat 13/15/17 en het onderzoek dat in opdracht van de NS is uitgevoerd (zie paragraaf 2.2), zijn dezelfde metalen in het grondwater verhoogd aangetroffen.
Conclusie
De aangetoonde gehaltes van de rapportage geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Door de gemeente Tilburg is echter aangegeven dat op grond van de historische gegevens er mogelijk aantal verdachte locties binnen het plangebied is gelegen. Middels een aanvullend dossier- en eventueel veld- en laboratoriumonderzoek zal het onderzoek hierop geactualiseerd dienen te worden. Dit aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden en wordt in het onderstaande beschreven aanvullend onderzoek nader toegelicht.
Aanvullend historisch onderzoek Hoge Hoek te Berkel-Enschot, AGEL adviseurs, kenmerk 20060434-01 D01, d.d. 15 juli 2010
In opdracht van Novaform heeft AGEL adviseurs een aanvullend historisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied 'Hoge Hoek' te Berkel–Enschot. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in de rapportage 'Aanvullend historisch onderzoek Hoge Hoek te Berkel-Enschot' d.d. 15 juli 2010 met kenmerk 20060434-01 D01.
De aanleiding voor het uitvoeren van een aanvullend historisch onderzoek vormt de notitie van de gemeente Tilburg d.d. 10 augustus 2007 waarin het bodemonderzoek op het zuidelijk deel beoordeeld is en het uitgevoerde historisch onderzoek als onvolledig is beoordeeld.
Het aanvullend historisch onderzoek heeft als doel de hiaten in het uitgevoerde historisch onderzoek voor het zuidelijk deel in 2007. Voor de in 2009 uitgevoerde onderzoeken is eerder een volledig onderzoek uitgevoerd en als volledig beoordeeld.
Op basis van het aanvullend onderzoek zullen de nieuwe aanvullende (historische) gegevens de reeds eerder in 2007 onderzoekshypothese toetsen. Naar aanleiding van het aanvullend historisch onderzoek zal de noodzaak tot een eventueel aanvullend bodemonderzoek bepaald worden.
Op basis van het historisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse van de Hoekse 5 te Berkel-Enschot, perceel 2968 in het verleden een ondergrondse tank heeft gelegen. Deze is conform KIWA eisen in 1999 gesaneerd. Tijdens de sanering zijn geen bodemverontreinigingen aangetroffen. Derhalve wordt ook geen aanvullend onderzoek noodzakelijk geacht en is de KIWA certificering afdoende om vast te kunnen stellen dat er geen milieuhygiënische bodemverontreiniging verwacht kan worden.
De vermelding van de voormalige brandstofhandel (opgemerkt in de notitie van de gemeente Tilburg) kan niet worden geverifieerd. Deze gegevens zijn tijdens het huidige en voormalige onderzoek niet aangetroffen binnen de archieven van de gemeente Tilburg. Vermoedelijk betreffen de voormalige ondergrondse tank ter plaatse van Hoekske 5 te Berkel-Enschot en de vermelde brandstofhandel dezelfde activiteit.
Op basis van het onderhavige aanvullend historisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de onderzoeklocatie “Hoge Hoek” te Berkel-Enschot enkele verdachtmakingen nog niet zijn onderzocht op het voorkomen van een mogelijke verontreiniging. Het betreffen de onderstaande verdachtmakingen:
- Niet gespecificeerde demping met locatienummer 155540 ter plaatse van kadastraal perceel B 3936;
- Niet gespecificeerde demping met locatienummer 156471 ter plaatse van kadastraal perceel B 3936;
- Niet gespecificeerde demping met locatienummer 155539 ter plaatse van kadastraal perceel B 3936.
Deze verdachtmakingen zijn conform het protocol blauwsloten van de gemeente Tilburg onderzocht. Het aanvullend bodemonderzoek heeft plaatsgevonden en wordt in onderstaande tekst nader toegelicht.
Aanvullend Bodemonderzoek Hoge Hoek te Berkel Enschot (vml. gedempte sloten), AGEL adviseurs, kenmerk 20060434-01 D01 d.d. 17 september 2010
In opdracht van Novaform heeft AGEL adviseurs een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van enkele gedempte sloten binnen het plangebied 'Hoge Hoek' te Berkel–Enschot. Het onderzoek is als Bijlage 19 bij deze toelichting gevoegd. Het aanvullend onderzoek heeft als doel inzicht te krijgen in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en daarmee vast te stellen of er op de locatie verontreinigende stoffen in de bodem ten gevolge van voormalige slootdempingen aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten van het aanvullend historisch bodemonderzoek d.d. juli 2010 is gebleken dat drie voormalige slootdempingen niet voldoende zijn onderzocht. Deze locaties worden aangemerkt als een voor bodem verontreiniging verdachte locatie en dienen conform het protocol "Onderzoek naar Blauwsloten, voormalige slootdempingen, d.d. 2004 opgesteld door de gemeente Tilburg" onderzocht te worden.
Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn geen zintuiglijk afwijkingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een voormalige slootdemping. De bodemopbouw blijkt niet afwijkend te zijn van de algehele bodemopbouw van het omringende gebied.
Uit de resultaten van het aanvullend bodemonderzoek ter plaatse van de vermoedelijke liggingen van de gedempte sloten blijkt dat er geen aanleiding is tot het uitvoeren van analytisch onderzoek. Ter plaatse van de vermoedelijke ligging van de gedempte sloot zijn geen afwijkingen aangetroffen die aanleiding geven tot het uitvoeren van nader onderzoek. Vermoedelijk zijn de voormalige sloten met gebiedseigen materiaal gedempt, waardoor er geen zintuiglijke afwijkingen zijn aangetroffen. Door intensief gebruik van de locatie als akker/weiland zijn er ook geen afwijkingen in bodemopbouw aangetroffen.
Op basis van de resultaten van het aanvullend bodemonderzoek zijn er geen belemmeringen in het beoogde gebruik en toekomstige ontwikkelingen van de locatie.
Verkennend en aanvullend Bodemonderzoek Raadhuisstraat 1 - 3 te Berkel-Enschot, AGEL adviseurs, kenmerk 20090041 d.d. 15 april 2009
In opdracht van de heer G.J. Robben heeft AGEL adviseurs een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie aan de Raadhuisstraat 1 en 3 te Berkel-Enschot. De locatie betreft twee woonhuizen met aangrenzend erf en een tuindersbedrijf voor aardbeienteelt en heeft een oppervlakte van circa 6.950 m².
Aansluitend op het verkennend bodemonderzoek zijn in verband met aangetoonde verontreinigingen ter plaatse van de tuinderskas, in overleg met de opdrachtgever, twee aanvullende fasen aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd.
Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn bij enkele boringen sporen met puin in de boven- en ondergrond aangetroffen. Nabij het puinpad zijn lichte tot sterke bijmengingen met puin waargenomen. Er zijn tijdens het onderzoek geen op asbest verdachte materialen aangetroffen.
In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehaltes aangetoond. In het grondwater zijn de metalen barium en zink licht verhoogd aangetoond. De overige geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater zijn niet verhoogd aangetroffen.
Ter plaatse van een gedempte sloot zijn de aanvullende boringen gezet. De aanwezigheid van een gedempte sloot met op bodemverontreiniging verdacht dempingsmateriaal is niet bevestigd.
Bij het onderzoek zijn in de bovengrond ter plaatse van de kas en direct buiten de kas en op 7 meter uit de kas verhoogde gehaltes aan Drins aangetoond tot boven de interventiewaarde. Ten gevolge van de gewijzigde toetsingswaarden voor Drins blijkt dat in geen van de onderzochte grondmonsters nog de tussenwaarde voor Drins wordt overschreden. Dit betekent dat de geconstateerde overschrijdingen geclassificeerd dienen te worden als ´licht verontreinigd´.
In de mengmonsters van de bovengrond en in het bemonsterde grondwater ter plaatse van de dieseltanks zijn geen verontreinigingen met mineraal olieproduct aangetoond.
In de bemonsterde licht tot sterk puinhoudende grond zijn aangaande de onderzochte parameters geen overschrijdingen aangetoond.
Conclusie
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is middels op basis van dit verkennend en aanvullend onderzoek vastgelegd. De resultaten van het dit bodemonderzoek vormen geen aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek. Door de gemeente Tilburg is echter aangegeven dat het wenselijk is om het grondwater aanvullend op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen te onderzoeken. Het aanvullend onderzoek dient bij de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan gereed te zijn. Dit aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden en wordt in de onderstaande beschreven briefrapportage nader toegelicht.
Briefrapportage aanvullende bemonstering grondwater Raadhuisstraat 1- 3 te Berkel-Enschot, AGEL adviseurs, kenmerk 10-1830-20090041-01/CB/wb, d.d. 20 juli
In aanvulling op de rapportage 'Verkennend en aanvullend Bodemonderzoek Raadhuisstraat 1 - 3 te Berkel-Enschot' (AGEL adviseurs, kenmerk 20090041 d.d. 15 april 2009), is op 20 juli 2010 een briefrapportage opgesteld in verband met het uitvoeren van aanullende bemonsteringen. Deze briefrapportage, d.d. 20 juli 2010 met kenmerk 10-1830-20090041-01/CB/wb, is als bijlage toegevoegd aan het voorliggende bestemingsplan.
Bij het eerdere onderzoek zijn in de bovengrond ter plaatse van de tuinderskas en direct hierbuiten verhoogde gehalten aan Drins (Aldrin, Dieldrin en Endrins) in de grond aangetoond tot boven de interventiewaarde zoals geldend tot 1 april 2009. Ten gevolge van de gewijzigde toetsingswaarden voor Drins is vervolgens gebleken dat in geen van de onderzochte grondmonsters nog de tussenwaarde voor Drins wordt overschreden. Dit betekent dat de aanvankelijk geconstateerde overschrijdingen van de tussenwaarde en interventiewaarde geclassificeerd dienen te worden als 'licht verontreinigd'.
Door de gemeente Tilburg is na beoordeling van de genoemde rapportage op 7 april 2010 aangegeven dat gegevens met betrekking tot de verontreinigingsituatie voor Drins in het grondwater ontbreken en dienen te worden aangevuld.
Op basis van de aanvullende bemonstering is gebleken dat in het grondwater licht verhoogde gehalten aan Drins voor komen. Samen met de resultaten van de eerder in de grond aangetoonde licht verhoogde gehalten aan Drins is er geen reden tot het verrichten van een nader onderzoek naar de ernst en omvang van de aangetoonde bodemverontreiniging.
De licht verhoogde gehalten aan Drins in grond en grondwater vormen bij het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu.
8.7 Duurzaam Bouwen En Inrichten
De gemeente Tilburg hecht aan een duurzame ontwikkeling van de stad. Dat betekent dat bij de (her)ontwikkeling van (binnen)stedelijke locaties duurzaamheidprincipes mede leidend zullen zijn. Dergelijke ontwikkelingen zullen niet plaatsvinden binnen de kaders van dit (beheer) bestemmingsplan. De principes van dit beleid gaan echter ook op voor bijvoorbeeld grootschalige renovatieprojecten of bij sloop en nieuwbouw binnen een in dit bestemmingsplan opgenomen bouwvlak.
Tilburg doorloopt elke vier jaar een milieubeleidscyclus: plan, programma, monitoren, verslagleggen en aanpassen. Het eerste Gemeentelijke Milieubeleidsplan (GMP) van Tilburg dateert uit 1990 en is inmiddels een paar keer geactualiseerd: GMP-2 in 1996 en de GMP-impuls in 2000. Met de milieubeleidsvisie voor de periode 2001 t/m 2004 - ´De Koers, De weg naar duurzaamheid´ - zijn 3 strategische doelen geformuleerd: Tilburg, complete stad (zorgzaam, ondernemend en bruisend); Tilburg, duurzame stad (verantwoord omgaan met eindige natuurlijke hulpbronnen zoals fossiele energie, primaire grondstoffen, water en natuur); Tilburg, leefbare stad (een schoon en gezond milieu waarbij milieuverontreiniging van bodem, water en lucht worden teruggedrongen dan wel beheerst). Dit betekent onder meer dat er zuinig om moet worden gegaan met de schaarse ruimte. Bij elke planontwikkeling moet dan ook onderzocht worden of er mogelijkheden bestaan voor meervoudig ruimtegebruik.
De nieuwe Milieubeleidsvisie 2006 - 2010 ´Zorgen voor Milieu is Samenspel´ bouwt voort op deze strategische doelen. Het accent ligt nu nog meer dan voorheen op gezondheid van en de kwaliteit van de leefomgeving voor de burger. De sleutel is samenwerking en duurzaam bouwen vormt een van de ankerpunten.
Duurzaam bouwen
Om duurzaam bouwen te bevorderen en makkelijker te maken heeft de gemeente Tilburg een instrument ontwikkeld. Dit is de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR Gebouw). De GPR Gebouw bestaat uit vijf modules, te weten: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Elke module bevat een pakket keuzemaatregelen. De gemaakte keuzes geven aan de module een score (van 6 tot 10). De milieukwaliteit van het gebouw wordt dus weergegeven door vijf cijfers. Het gemeentebestuur heeft bepaald dat de GPR Gebouw gebruikt moet worden bij alle nieuw te bouwen gebouwen binnen de gemeente.
8.8 Afval
Naast het bouwbesluit geeft de gemeentelijke nota ´Herijking Afvalbeleid 2005-2007´ richtlijnen voor het het beperken en beheersen van bouwafval. Tevens geeft deze nota aanvullend op de Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) richtlijnen over afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. In deze paragraaf wordt ingegaan op de afval in relatie tot nieuwbouw.
8.8.1 Bouwafval
Het afvalbeleid voor bouwen richt zich voornamelijk op vermindering van materiaalgebruik en duurzaam gebruik van grond- en hulpstoffen. Het Bouwbesluit geeft richtlijnen voor het afval afkomstig bij bouwactiviteiten, het hergebruik van materialen en stimuleert flexibel en demontabel bouwen, hoge restwaarde (economisch en milieutechnisch). Samenvattend is het beleid gericht op:
- a. vermindering gebruik van materialen door flexibel en demontabel te bouwen;
- b. gebruik van secundaire en her te gebruiken grondstoffen;
- c. toepassing herbruikbare materialen met hoge restwaarde.
Bij nieuwbouw binnen het plangebied moet bovenstaande uitgangspunt zijn.
8.8.2 Nieuwbouw en huishoudelijk afval
De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen Tilburg is het afvalbeleid beschreven in de nota Herijking Afvalbeleid 2005 - 2007, Deze nota is op 7 december 2004 behandeld in het college van B&W en in de raad vastgesteld op 31 januari 2005. Binnen de gemeente Tilburg worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden. Een deel van de voorzieningen wordt geplaatst in de openbare ruimte, denk hierbij aan glasbakken en textielbakken.
Een deel van de voorzieningen staat bij de burgers thuis en hiervoor zal dus ruimte in de woning, de berging of binnen het perceel aanwezig moeten zijn. Deze ruimte kan inpandig gelegen zijn of de containers kunnen in de achtertuin worden geplaatst.
Grondgebonden woningen
Per grondgebonden woning gaat het om 2 * 240 liter containers (een duobak van 240 liter voor rest- en GFT-afval en een 140- of 240 litercontainer voor papier- en kartonafval) en een chemosafe.
Gestapelde woningen in minder dan vier woonlagen
Bij gestapelde bebouwing met minder dan vier woonlagen gaat de voorkeur uit naar een aparte inpandige ruimte, per adres, voor een duocontainer en een papiercontainer. Indien dit niet mogelijk is dan verdient een gezamenlijke inpandige voorziening zoals bij de hoogbouw met vier woonlagen of meer de voorkeur.
Gestapelde woningen in meer dan vier woonlagen
Bij gestapelde bebouwing in vier of meer woonlagen is een inpandige ruimte noodzakelijk welke voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit voor het plaatsen van voldoende 1000 liter (rol)containers voor rest- en papierafval. Binnen ieder nieuwbouwproject dient deze inpandige ruimte te worden gerealiseerd. Bij bestaande hoogbouw is het niet altijd mogelijk om een inpandige voorziening te creëren. Indien genoemde voorziening niet realiseerbaar is kan in overleg met het BAT hiervan afgeweken worden. Verder kan er gezocht worden naar alternatieven zoals buitenpandige of ondergrondse containers. Hierbij dient onderstaande lijst als richtlijn op volgorde van voorkeur, waarbij gescheiden dient te worden ingezameld:
- a. Inpandig
- b. Ondergrondse containers op eigen terrein
- c. Bovengrondse containers op eigen terrein
- d. Ondergrondse containers buiten eigen terrein
- e. Bovengrondse containers buiten eigen terrein
Verder dient in de ontwikkelingsfase van een bouwplan reeds de afvalinzameling meegenomen te worden. Daarnaast dient het BAT op de hoogte te zijn van ingrijpende ontwikkeling(en). Mochten er ingrijpende bouwactiviteiten of wegwerkzaamheden plaats vinden dan dient vooraf met het BAT gesproken te worden over de bereikbaarheid en de mogelijkheid voor het BAT om containers in te zamelen of te legen tijdens de bouwactiviteiten.
8.9 Energie
Het beleid omtrent Energie is vastgelegd in het Energiebeleidsplan Tilburg (2002) en richt zich op het verminderen van de energievraag, het gebruik van duurzame energiebronnen en het efficiënt omgaan met de energie. Bij alle nieuwbouw moet worden uitgegaan van een EPC-waarde (Energie Prestatie Coëfficiënt) van 10% onder de geldende landelijke norm uit het Bouwbesluit.
Bij grote woningbouwprojecten (250 woning(-equivalenten) of meer), welke bijvoorbeeld middels een wijzigingsbevoegdheid of door sloop en nieuwbouw tot stand komen moet door de ontwikkelende partij een energievisie worden gemaakt en overlegd. In deze visie moet aandacht besteed worden aan de mogelijkheden voor eventuele nieuwe en/of aanvullende energie-infrastructuur (bijv. warmtesystemen, warmte/koude opslagsystmen), realisatie van duurzame en innovatieve energievormen en mogelijkheden voor energiebesparing. Ook in de energievisie dient te worden uitgegaan van een EPC-waarde van 10 % onder de wettelijke norm.
8.9.1 Energiescan
Op 22 februari 2010 is door AGEL adviseurs een energiescan uitgevoerd ten behoeve van het voorliggend plangebied. Deze energiescan is uitgevoerd aan de hand van het voor deze locatie opgestelde Programma van Eisen. In dit rapport zijn de verschillende mogelijkheden t.a.v duurzame energie in beeld gebracht. Daarnaast wordt hier een afweging gemaakt ten aanzien van de toe te passen mogelijkheden in het plan Hoge Hoek. De resultaten uit dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage `Energiescan Hoge Hoek`, d.d. 22 februari 2010, met kenmerk 20060434-01 definitief 03. Deze rapportage is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Doelstellingen
De navolgende doelstellingen zijn vastgesteld bij de realisering van het voorliggend plan:
- Een Energieprestatie coëfficiënt (EPC) die 10% lager is dan de huidige norm van het Bouwbesluit. Dit resulteert in een EPC van 0,72;
- Een Energieprestatie op locatie (EPL) van minimaal 7,0;
- Een Lage Temperatuur verwarming.
Aanvullend zijn de volgende wensen opgenomen als kader voor de energiescan:
- Toepassing hoogwaardige isolatie;
- Toepassing van ´natuurlijke´ ventilatiesystemen: natuurlijke toevoer met zelfregulerende roosters, mechanische afvoer;
- In beginsel kunnen gebalanceerde ventilatie systemen toegepast worden voor de woningen evenwijdig aan de spoorlijn gelegen, mits dit strikt noodzakelijk is uit hoofde van geluidwering;
- Actieve zonne-energie;
- Collectieve verwarmingssystemen voor de Hofwoningen en appartementen (blokken 07 en 10);
- Woninggebonden verwarmingssystemen voor alle overige woningen.
Conclusies
Van de meest kansrijke energieconcepten, die in het plan Hoge Hoek haalbaar zijn, is een EPL quickscan gemaakt.
Het resultaat van de EPL quickscan geeft aan hoe een (nieuw)bouw plan presteert ten opzichte van een referentieproject. Het referentieproject bestaat uit woningen met een EPC van 0,80; de eis van het bouwbesluit, voorzien van een gastoestel voor ruimteverwarming en warmtapwater. Er wordt geen koeling toegepast en er wordt geen groene stroom, die lokaal is opgewekt, toegepast. Dit resulteert in een EPL 6,6 voor het referentieproject. De EPL quickscan gaat uit van een energievoorziening die identiek is voor alle woningen in het bouwplan.
Mogelijke toepassingen zijn hierbij:
- De reductie van de EPC voor alle woningen;
- De reductie van de EPC , uitsluitend bij die woningen waarbij de EPC verlaging het meeste effect heeft op het totale plan;
- het toepassen van verschillende energieconcepten en technieken voor de verwarming van ruimten en tapwater
Hoewel in het rapport geen conclusies getrokken worden ten aanzien van de binnen het plan te realiseren duurzame ontwikkelingen dienen de in de rapportage genoemde uitgangspunten wel gerealiseerd te worden. De in de rapportage geeft aldus een eerste beeld van de verschillende toepasbare technieken in het kader van duurzaamheid.
In het Bouwbesluit is de minimale eis voor de EPC opgenomen. Bij het indienen van de bouwvergunningen van de diverse woningen dient ten minste worden voldaan aan de op dat moment geldende wetgeving c.q. Bouwbesluit.
8.10 Groen En Natuur
Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. Beleid en wetgeving is verdeeld over rijk, provincie en gemeente.
Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.
In het Streekplan van de Provincie Noord-Brabant (2002) is vorm gegeven aan de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In Noord-Brabant wordt deze de Groene Hoofdstructuur (GHS) genoemd. Uitgangspunt van de GHS is het bereiken van een duurzaam ecologisch netwerk door de ontwikkeling van grootschalige natuur en tussenliggende ecologische verbindingszones. Naast strikte begrenzingen, zijn op provinciaal niveau ook zoekgebieden voor de GHS aangegeven. Per gemeente wordt de begrenzing nader uitgewerkt.
Op gemeentelijk niveau zijn met name de Kadernota Groene Mal, het Groenstructuurplan Plus en de Bomenverordening van belang. In de Kadernota Groene Mal (2002) is het rijks- en provinciaal beleid uitgewerkt en zijn aanvullende regels voor natuur en ecologie binnen de gemeentegrenzen opgenomen. Voor het plangebied Hoge Hoek is de Kadernota Groene Mal niet van toepassing.
Het Groenstructuurplan Plus (1998) geeft een lange-termijnvisie op beheer en inrichting van het openbaar groen. In de Bomenverordening (2008) is de bescherming van bomen binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg vastgelegd.
Door AGEL adviseurs zijn een Quickscan in het kader van de Flora- & Faunawet opgesteld, d.d. 3 april 2010. De rapportage 'Flora- & Faunaonderzoek Hoge Hoek Berkel-Enschot', met kenmerk 20060434-01 D02, is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Binnen de quicksan is onderzocht of het plangebied onderdeel uitmaakt van een beschermd gebied en/of door de voorgestane ontwikkeling een negatieve invloed te verwachten is op de aanwezige beschermde gebieden in de omgeving. Uit de quickscan blijkt dat het plangebied niet in de nabijheid van een natuurgebied is gelegen, welke is aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet 1998. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van een natuurgebied- en/of beheersgebiedsplan van de provinciale Ecologische/Groene Hoofdstructuur.
Flora
Binnen het plangebied is één plantensoort aangetroffen die beschermd is krachtens de Flora en faunawet, te weten het grasklokje. Deze soort mag in zijn voortbestaan niet worden bedreigd door werkzaamheden in het kader van het inrichtingsplan. Het grasklokje is alleen waargenomen op (het talud van) de spoordijk in het westen van het plangebied en zal op die locaties niet door de toekomstig gebiedsontwikkeling worden bedreigd. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is voor deze soort, mede vanwege het algemene voorkomen (categorie 1), niet nodig.
De vermelde beschermde brede wespenorchis is niet waargenomen binnen de plangrenzen. De dichtstbijzijnde waarneming is gelegen ten zuiden van het plangebied, ter hoogte van het klooster. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is voor deze soort daarom dan ook niet noodzakelijk
Zoogdieren (inclusief vleermuizen)
De waargenomen zoogdiersoorten (mol, konijn) gebruiken het plangebied als vaste verblijf-, rust- of voortplantingsplaats. Omdat het hier gaat om zoogdiersoorten die in grote delen van Nederland en Brabant algemeen zijn, doet het verdwijnen van leefgebied in het plangebied geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van regionale of landelijke populaties. Ontheffing van de Flora- en faunawet (categorie 1) en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk. Dit geldt ook voor overige beschermde zoogdieren die naar verwachting in het plangebied aanwezig zijn (huisspitsmuis, bosspitsmuis, mol, veldmuis, rosse woelmuis, bosmuis).
In het kader van de Flora- en faunawet zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen beschermd. Indien de verblijfplaatsen van deze vleermuizen in het kader van de planontwikkeling worden bedreigd, is ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk, aangezien deze soorten tevens voorkomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Daarmee behoren deze soorten tot de zwaarst beschermde categorie in de Flora- en faunawet. In het plangebied zijn ten tijden van de oriënterende veldbezoeken geen verblijfsplaatsen aangetroffen. Ontheffing van de Flora- en faunawet en compensatie is op basis van huidige gegevens daarom niet noodzakelijk.
Mocht in een later stadium de aanwezigheid van deze soort wijzigen, dan dient nogmaals onderzoek te worden verricht naar de aanwezigheid conform het vleermuizenprotocol en moet ontheffing van de FF-wet worden aangevraagd en moet compensatie worden uitgewerkt.
Het plangebied maakt zeer waarschijnlijk deel uit van een fourageergebied voor vleermuizen. Het plangebied blijft deze functie behouden tijdens en na de ingreep, maar neemt door de ingreep mogelijk in kwaliteit af. Gezien de inrichting van de wijk, behoud lijnstructuren, aanplant nieuwe bomen/struiken en de ontwikkeling van een natuurlijke retentievoorziening zijn negatieve effecten op populatieniveau niet te verwachten.
Broedvogels
In het kader van de Vogelrichtlijn en de Flora- en Faunawet zijn alle vogels beschermd. Er zijn broedvogels aanwezig in het plangebied. Indien er bewoonde nesten in het broedseizoen in het plangebied aanwezig zijn vallen deze onder de reikwijdte van artikel 11 van de Flora- en faunawet en zijn beschermd. Er dient daarom gedurende de werkzaamheden rekening te worden houden met het broedseizoen van vogels.
Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde.Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend.
Overige diersoorten
Uit de inventarisatie van de overige soortgroepen (vissen, ongewervelde, amfibieën en reptielen), binnen het plangebied is naar voren gekomen dat verder geen sprake is van beschermde diersoorten. Aantasting van bijzondere overige soorten als gevolg van realisering van de planontwikkeling is dan ook niet aan de orde.
8.11 Gezondheid
Gezondheid is één van de uitgangspunten geweest voor de nieuwe milieubeleidsvisie. Tilburg kent geen formeel gezondheidsbeleid. Het gezondheidsbeleid is verweven in beleidsvelden zoals zorg, welzijn, sport, wonen en milieu. De thema´s lucht en geluid krijgen onder druk van Europese regelgeving steeds meer gewicht. Deze zijn uitvoerig aan de orde geweest in eerdere paragrafen.
De gezondheid van de burger is belangrijk en vraagt om extra bescherming, mede gezien het toenemende autoverkeer. Steeds vaker zien we nu dat normoverschrijdingen, bedoeld om de gezondheid van de mens te garanderen, bouwplannen langs drukke verkeerswegen kunnen blokkeren. Stedenbouw dient dus meer dan voorheen rekening te houden met gezondheid. Daarnaast zien we dat goede informatievoorziening een randvoorwaarde is voor een goede gezondheid. Het Tilburgse zorgportaal voorziet hierin.
8.12 Mobiliteit
Het mobiliteitsbeleid is verankerd in het Tilburgse Verkeers en Vervoer Plan (TVVP), ´mobiliteit in balans´. Het TVVP is door de raad van Tilburg vastgesteld op 15 december 2003. Het beleid stuurt aan op een evenwichtige en duurzame mobiliteitsontwikkeling. Er wordt een balans gezocht tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Basisprincipe voor mobiliteit is dat ´mobiliteit mag, maar niet altijd en overal´.
Mobilteitsgroei in de verkeersgebieden wordt met name geaccommodeerd op de hoofdnetten voor auto, fiets, openbaar vervoer en goederenvervoer. Sturing vindt plaats door te wisselen in aanbod, kwaliteit en prijs van de voorzieningen Maar ook aan vraagbeïnvloeding in de vorm van mobilteitsmanagement wordt aandacht besteed. De verkeersgebieden krijgen de bestemming ´V´.
De vormgeving van verblijfsgebieden moet ingericht zijn op het ´gastverblijf´ voor gemotoriseerd verkeer en voor het langzaam verkeer (voetgangers- en fietsers) op een aangenaam en veilig verblijfsklimaat. Voldoende adequate parkeervoorzieningen in zowel bestaande als nieuw te realiseren situaties zijn van essentieel belang. De verblijfsgebieden krijgen de bestemming ´V-V´.
Ambities in relatie tot milieu en leefbaarheid richten zich op het reduceren van geluidsoverlast en luchtverontreiniging. Tevens is het vizier gericht op minder ruimtebeslag en barrièrewerking door auto-infrastructuur.
8.13 Ruimtegebruik
Ruimte is een schaars goed waar we zuinig mee om moeten gaan. Deze schaarste in ruimte vormt het centrale idee achter het overheidsbeleid van de compacte stad. Efficiënt ruimtegebruik betekent in de kern meer doen op dezelfde plek. Intensivering kan op vele manieren, zoals het gebruik van de derde dimensie (dat wil zeggen hoger en dieper), maar ook het kunnen toepassen van verschillende gebruiksvormen en het zuiniger omgaan met de bestaande ruimte. Bij nieuwbouw binnen de kaders van dit bestemmingsplan moet zo veel mogelijk onderzocht worden of er mogelijkheden zijn voor meervoudig ruimtegebruik en dubbelgebruik van ruimten.
De woningen moeten voldoen aan de eisen van ´aanpasbaar bouwen´ en voorts moet het ontwerp ´levensloopbestendig´ zijn.
8.14 Milieueffect Rapportage, Deel B
8.14.1 Algemeen
Ten behoeve van de ontwikkeling van de verschillende Overhoeken rondom Berkel-Enschot heeft de gemeente Tilburg een milieueffectrapportage op laten stellen. Vanwege het feit dat er in het originele plan in totaal een ontwikkeling van meer dan 2.000 woningen is voorzien, is het gehele project Overhoeken m.e.r.-plichtig conform het Besluit milieueffectrapportage 1994. Het milieueffectrapport (MER), welke de resultaten van de milieueffectrapportage bevat, heeft gelijktijdig met de reeds doorlopen vrijstelling ex artikel 19 WRO voor de 1e overhoek, te weten Enschotsebaan; ter inzage gelegen. Omdat de vrijstelling ex artikel 19 WRO een bevoegdheid is van het college en het aanvaarden van het MER een bevoegdheid van de gemeenteraad, is het MER Overhoeken pas ter aanvaarding aan de gemeenteraad voorgelegd bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Enschotsebaan' het eerste bestemmingsplan voor de Overhoeken dat aan de gemeenteraad ter vaststelling is aangeboden.
In Bijlage 24 van dit bestemmingsplan is het milieueffectrapport (deel B van het MER Overhoeken, met kenmerk 2006434-01 Definitief 05, d.d. 24 november 2010) ter informatie en ter onderbouwing van de in de toelichting vermelde conclusies toegevoegd. Het MER bestaat uit twee delen: in deel A worden alle Overhoeken als totale ontwikkeling omschreven en getoetst, in deel B wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van de Overhoek Hoge Hoek. Omdat de Overhoek Hoge Hoek op zichzelf niet m.e.r.-plichtig is en de aanpassingen die worden doorgevoerd in dit bestemmingsplan ook niet m.e.r.-plichtig zijn, moet deel B gezien worden als een uitgebreide milieuparagraaf bij het bestemmingsplan.
8.14.2 Conclusies en aanbevelingen MER deel B
Op basis van de toetsing in het kader van het MER deel B, blijkt dat voor een groot aantal criteria wordt voldaan aan de gestelde minimumnormen waarbij voor een aantal criteria zelfs méér wordt gedaan dan hetgeen in het toetsingskader uit deel A van het MER als minimumnorm is gesteld. Voor een aantal toetsingscriteria is het op dit moment nog niet aantoonbaar dat wordt voldaan aan de gestelde minimumnormen. Dit komt voor een belangrijk deel omdat in deze planfase nog niet alle aspecten voldoende zijn (of kunnen worden) uitgewerkt. Bij de technische planuitwerking van het stedenbouwkundig VO zullen zaken nader aan bod komen en zal blijken of aan de normen wordt voldaan. Ten behoeve van de besluitvorming over bestemmingsplan procedure zijn deze echter niet of nauwelijks van belang.
Bij de toetsing van het gedetailleerde inrichtingsplan (Definitief Ontwerp, DO) voor de openbare ruimte en de ingediende omgevingsvergunningen zal de gemeente Tilburg nogmaals toetsen of op dat moment wel aantoonbaar aan de geformuleerde minimumnormen wordt voldaan.
Voor één toetsingscriterium moet echter worden geconstateerd dat niet aan de vooraf gestelde minimumnorm kan worden voldaan. Het percentage passieve zuidgerichte oriëntatie genoemd in het vigerende bestemmingsplan wordt behaald. Het percentage genoemd in het ontwikkelingsplan wordt echter niet behaald. De gemeente Tilburg heeft aangegeven dat deze eerder geformuleerde norm voor de Overhoeken eigenlijk niet reëel is omdat grote rijen met gelijk georiënteerde woningen niet bij een centrumdorps woonmilieu passen.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconstateerd dat er vanuit milieuoverwegingen thans geen belemmeringen zijn voor het verder doorlopen van de bestemmingsplan procedure. Wel wordt aanbevolen om ook in de toekomst nauwgezet te blijven monitoren of bij de verdere planuitwerkingen wordt voldaan aan de uitgangspunten die in de ruimtelijke onderbouwing zijn aangekondigd maar thans nog niet zijn uitgewerkt.
Hoofdstuk 9 Waterparagraaf
9.1 Algemeen
Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern van Berkel-Enschot en grenst direct aan de spoorlijn Tilburg - ´s-Hertogenbosch. Het plangebied wordt tevens begrensd door de Raadhuisstraat in het zuiden, de woonbebouwing van de Gerardusstraat en de Kloosterstraat in het zuiden en de woonbebouwing van de Berkengaarde in het westen. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 13 ha. De feitelijke onderzoekslocatie betreft braakliggend terrein (landbouwpercelen). Voor zover bekend is de onderzoekslocatie altijd in gebruik geweest als landbouwperceel. De terreinhoogte loopt geleidelijk af, variërend van 12.00m+ en 12.30m+ NAP aan de zuidzijde van het plangebied naar ca. 11.30m+ NAP aan de noordzijde.
Binnen het plangebied worden naar verwachting circa 275 woningen ontwikkeld. Deze hebben een oppervlak van circa. 21.704 m². Daarnaast zal een deel van het terrein worden voorzien van terreinverharding, zoals toegangswegen, parkeergelegenheid en perceelverharding, circa. 63.156 m². Door de ontwikkeling van het plan zal in totaal circa. 84.860 m² van het terrein worden verhard.
9.2 Bestaand Watersysteem
9.2.1 Gebiedskenmerken
De omgeving van plangebied ´Hoge Hoek´ is gelegen binnen het stroomgebied van de Beneden Dommel + Zandleij van het Waterschap De Dommel. De Roomleij is de belangrijkste hoofdwaterloop in de omgeving, grenst ten noorden van plangebied Hoge Hoek. Het waterpeil in de Roomleij ter hoogte van Berkel-Enschot wordt gereguleerd middels een stuw in Udenhout. Van mei tot en met september is het stuwpeil 8.10m+ NAP, van september tot en met mei 8.02 m.+ NAP. In hoeverre dit peil doorwerkt tot aan Berkel-Enschot is niet bekend.
Ten zuiden van het plangebied aan de Raadhuisstraat is een waterloop gelegen die niet is opgenomen op de legger van het waterschap. Evenwijdig aan de spoordijk van spoorweg Tilburg- ´s Hertogenbosch is een doodlopende bermsloot gelegen. De locatie is gesitueerd in een intermediar gebied en is gelegen op eerdgronden (bodemkundige hoofdeenheid). Er is een grondwatertrap bekend van; VII GHG 80-140 en GLG >120. Grondwaterbeschermingsgebieden dan wel keur beschermingsgebieden van Waterschap de Dommel zijn in de directe omgeving niet aanwezig.
Ter hoogte van de Raadhuisstraat bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel, beton Ø 800 en in de Gerardusstraat is een gemengd rioolstelsel, beton Ø 600 aanwezig. Ter hoogte van de spoorwegovergang Raadhuisstraat-´t Hoekske is een overstort van het gemengd riool aanwezig met een overstortmuur op 10.93m+ NAP. De overstort werkt ongeveer 8 keer per jaar volgens de Hydrodynamische rioolberekeningen van 2007. Het plangebied is momenteel voor het grootste deel onverhard, hierdoor dringt het regenwater dat nu neerslaat in het plangebied rechtstreeks de bodem in, nadat het verzameld wordt in door particulier gegraven greppels.
9.2.2 Bodem en grondwater
Bodemopbouw
Voorafgaande aan de bebouwing van het gebied dient tenminste inzicht te zijn in de bodemopbouw en waterhuishouding van het gebied. Hiervoor zijn er sinds 1998 diverse onderzoeken verricht. De reeds uitgevoerde onderzoeken worden onderstaand op chronologische wijze weergegeven:
- Arcadis Heidemij Advies (Nader bodemkundig hydrologisch /bodemkundig onderzoek Tilburg Noordoost. Deelrapport deelgebieden Berkel-Enschot 2000);
- Grontmij (MER/SMB Overhoeken Gemeente Tilburg 2006);
- AGEL adviseurs (verkennend bodemonderzoek 2007/2008, infiltratieproeven 2007/2008);
In 2000 is een bodemkundig onderzoek verricht ter hoogte van de planontwikkeling. Daaruit blijkt dat de bodem met aanzienlijke variatie is opgebouwd. De toplaag bestaat uit humeus, sterk lemig zand. Daaronder is sterk lemig zand tot zandige leem aanwezig. Onder deze leemlaag komt zeer fijn tot matig fijn, matig leemarm zand voor. Op nog grotere diepten neemt de zandgrofheid toe en neemt het leemgehalte verder af.
In de bodemopbouw van het gebied worden storende leemlagen afgewisseld met lagen zeer fijn tot matig fijn zand, al dan niet leemarm. De aanvangsdiepte en dikte van de storende lagen varieert duidelijk binnen het plangebied. In het bovengenoemde onderzoek zijn ´gaten´ in de bodemstructuur waargenomen, oftewel in een klein deel van het plangebied, waar geen storende leemlagen aanwezig zijn.
De bodemopbouw conform het bodemkundig onderzoek is weliswaar op hoofdlijnen te schematiseren, maar kenmerk zich vooral door aanzienlijke variatie, op korte afstanden.
Voor concrete gegevens van de bodemopbouw is gebruik gemaakt van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek door AGEL adviseurs in 2007. De waargenomen bodemsamenstelling is globaal als volgt opgebouwd:
- Vanaf het maaiveld tot circa 1,0 meter beneden maaiveld (m-mv) bestaat de bodem voornamelijk uit donkerbruin matig fijn zwak siltig zand;
- Vanaf 1,0 m-mv tot 2,5 m-mv bestaat de bodem uit grijs zwak zandig leem.
Om de stabiliteit gedurende het gehele jaar te kunnen garanderen dient voor de aanleg van wegen en riolering de bodem voldoende draagkrachtig te zijn.
- Voor wegen wordt deze draagkracht bereikt bij een voldoende ontwatering en toepassing van tenminste matig leemarm, humusarm zand boven dit ontwateringspeil (exclusief het cunet);
- Voor riolering is de bodem in het algemeen voldoende draadkrachtig bij een minimale kwaliteit van matig leemarm zand tot een diepte van 0,3 m onder leidingen en 0,5 m onder putten.
Uit de boorprofielen blijkt dat de bovenzijde leemlagen zich op 1,0 m-mv bevinden. Wanneer onderkant cunet van de wegen op het huidige maaiveldniveau word aangelegd dan is er voldoende stabiliteit. Hierbij de kanttekening dat de huidige wegen, waarop dient te worden aangesloten niet voldoen aan de ontwateringsnorm. Afhankelijk van de aanlegdiepte van de riolering kan grondverbetering nodig zijn; gezien de boorprofielen voldoen delen van het plangebied niet aan de eisen van tenminste matig leemarm, humusarm zand.
Grondwater
Door Arcadis Heidemij is in 2000 nader bodemkundig/hydrologisch onderzoek verricht met betrekking tot de deelgebieden Berkel-Enschot. Onderstaand zijn de waarden welke relevant zijn met betrekking tot de grondwaterstand, weergegeven. De waarden zijn afkomstig van de bodemkaarten van Stiboka 1984/1990 en DLO-SC 1992.
Stiboka 1984/1990 | DLO-SC 1992 | |
Spoorzone | VI (noordzijde), V* (zuidzijde) | VII (noordzijde), VI (zuidzijde) |
GHG | GLG | |
V | 0,25 – 0,40 m – mv | > 1,20 m - mv |
VI | > 0,40 m- mv | > 1,20 m – mv |
VII | > 0,80 m - mv | > 1,80 m - mv |
Voor de bepaling van de maatgevende hoogste grondwaterstand is gebruik gemaakt van metingen in circa 30 peilbuizen binnen en direct rondom de begrenzing van het plangebied. Het overgrote deel van de peilbuizen zijn vanaf 1996 gemonitoord. De buizen zijn tenminste voor een deel in of tussen leemlagen geplaatst, voor een ander deel daaronder. Voor de peilbuisreeksen wordt verwezen naar het nader bodemkundig/hydrologisch onderzoek. Na onderzoek blijkt dat de maatgevende hoogste grondwaterstand grotendeels is gelegen tussen 11.00m+ NAP en 11.10m+ NAP. Ter hoogte van het noordelijk deel van het plangebied varieert het tussen 11.00m+ NAP en 10.50m+ NAP.
Infiltratiecapciteit
Het doel van de infiltratieproef conform de omgekeerde boorgatmethode is het bepalen van de K-waarde van de bodem. De K-waarde is een coëfficiënt die de doorlatendheid van de bodem aangeeft, en daarmee de infiltratiecapaciteit van de bodem. Hoe hoger de K-waarde is hoe beter het regenwater in de bodem infiltreert.
Na beproeving en verwerking van de verkregen gegevens blijkt dat de infiltratiecapaciteit van de ondergrond gemiddeld ca. 0,4 m/24h bedraagt. Onderstaand wordt de checklist van het waterschap De Dommel weergegeven met betrekking tot de infiltratiekansen behorende bij een bepaalde k-waarde.
k-waarde (m/24h) | Infiltratiekans |
0,4 < | Slecht |
0,4 - 0,8 | Redelijk |
> 0,8 | Goed |
Een gemiddelde k-waarde van 0.4 m/24h beoordeelt men als redelijk tot slecht, hierdoor kan geconcludeerd worden dat infiltratie niet tot de mogelijkheden behoort. Het regenwater wordt dan ook geborgen in een retentievoorziening, die leegloopt richting het regionale afwateringssysteem via een onderlaat, op maximaal de landelijke afvoer.
9.2.3 Beleidskader en uitgangspunten waterhuishouding
De waterhuishouding binnen de nieuwe planontwikkeling dient te voldoen aan de richtlijnen en aanwijzingen van het waterschap en gemeente. Ten behoeve van een gewenste afstemming hebben er een drietal bijeenkomsten plaatsgevonden tussen de gemeente, waterschap en initiatiefnemer. De belangrijkste uikomsten worden hieronder geformuleerd:
- De waterberging wordt bepaald conform de systematiek Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk, definitie en randvoorwaarden hydrologisch neutraal ontwikkelen van waterschap De Dommel, vastgesteld op 11 juli 2006;
- Er dient een bui met een herhalingstijd van 10 jaar geborgen te worden, waarbij een lozing van 0,87 l/s/ha is toegestaan. Bij een herhalingstijd van 100 jaar moet het water binnen het plan geborgen kunnen worden zonder dat het leidt tot wateroverlast;
- De inrichting draagt bij aan de vermindering van de wateropgave. Door bijvoorbeeld meer groen in plaats van het toepassen van doorlatende/ half-verharding;
- De ontsluitingsweg is onderdeel van het plan. Hiervoor is de dezelfde opgave van toepassing. Er moet voorkomen worden dat het licht verontreinigd regenwater direct op oppervlakte water terecht komt;
- Bij nadere technische uitwerkingen van de waterhuishouding dient er rekening te houden geworden met een afvoer van de retentie naar een watergang (De Roomleij) ten noorden gelegen van de retentie. Waterschap De Dommel stemt in om de afvoer op deze watergang aan te sluiten, hetgeen een goede technische oplossing is (bijkomend voordeel is dat het maaiveld een natuurlijk verloop kent naar beneden richting de watergang);
- De vertegenwoordiger van Waterschap De Dommel heeft een uitleg gegeven waarom het Waterschap heeft ingestemd met een hogere afvoercoëfficiënt (0.87 l/s/ha ) dan eerst van uit gegaan werd, er is meer ingezoomd op de locatie/omgeving en hieruit blijkt dat er verantwoord een hogere afvoercoëfficiënt toegekend kan worden aan deze locatie.
- De vertegenwoordiger van gemeente Tilburg gaat voorgestelde uitwerking positief adviseren richting het planteam;
- De vertegenwoordiger van Waterschap De Dommel heeft aangegeven, gezien de grote te bergen wateropgave dat er mogelijkheden bestaan dat het Waterschap het onderhoud en beheer overneemt, e.e.a. nader afstemmen tussen Gemeente en Waterschap;
- Het overnemen van onderhoud en beheer is mogelijk bij voorzieningen en wateren waar meer dan 5 ha verhard oppervlak op afwatert. Het is hierbij van belang dat het waterschap nauw wordt betrokken bij de uitwerking en vormgeving van het plan, zodat het waterschap de voorwaarden voor goed beheer en onderhoud kan inbrengen.
- Deze afwegingen en keuzes zijn de kern van de watertoets. Samen met de beschikbare bodem- en grondwatergegevens, de gemaakte globale berekeningen, enz. vormen ze de ingrediënten voor de waterparagraaf.
De voerende waterschappen in Nederland richten zich op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Nagestreefd wordt het vergroten van de belevingswaarde van stedelijk water, natuurvriendelijke inrichtingen en de duurzaamheid van watersystemen. De waterbeheerders werken daarom samen met gemeenten, die de regie hebben over de ruimtelijke ordening en het beheer van de openbare ruimte, om deze doelstellingen te behalen.
Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en –kwaliteit in het onderhavige gebied. De bestaande riolering in de omgeving van het plangebied is in beheer en eigendom van de gemeente Tilburg.
Zoals aangegeven is voor de gemeente Tilburg het Waterschap De Dommel de voerende kwaliteits- en kwantiteitsbeheerder. Inrichtingen van waterhuishoudingen voor ruimtelijke plannen worden door deze instantie getoetst en gekeurd. Voor nieuwbouw geldt dat het “schone” regenwater van het “vuile” huishoudelijke afvalwater gescheiden opgevangen en verwerkt dient te worden. Het huishoudelijke afvalwater zal in overleg met de gemeente Tilburg worden aangesloten op een bestaand rioolstelsel in de omgeving van de planontwikkeling. Tevens dient er overleg gevoerd te worden met het waterschap betreffende de extra hoeveelheid huishoudelijk afvalwater die richting de zuivering wordt afgevoerd.
Voor het “schone” regenwater gelden de beleidsregels die zijn vastgelegd in het derde Waterbeheerplan "Krachtig Water" van Waterschap De Dommel. Het waterbeheerplan is gebaseerd op de visie van het waterschap ten aanzien van de ontwikkeling en inrichting van duurzame watersystemen. Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van Waterschap De Dommel voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is ingedeeld conform de volgende thema´s:
- Droge voeten
- Voldoende water
- Natuurlijk water
- Schoon water
- Schone waterbodem
- Mooi water
Aan de basis van het plan staan de waterprogramma´s. Deze kwamen in 2007-2008 in samenwerking met andere overheden en belangenpartijen in het gebied tot stand en richten zich op alle waterdoelen in het beheergebied.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheids gedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zijn nog steeds actueel, wel hebben de laatste jaren er op landelijk (Nationaal Bestuursakkoord Water) en Europees niveau (Kaderrichtlijn Water) veel ontwikkelingen plaatsgevonden op dit beleidsveld. Afgesproken is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050 om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens dient in 2015 de goede chemische en ecologische toestand van het watersysteem te zijn bereikt. Het Tilburgse waterbeleid zal hiertoe worden geactualiseerd.
Vanaf 2010 zal de Structuurvisie Water en Riolering met daarin opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2015 vigerend worden. Daarin zijn de vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan, Waterplan en Waterstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd. De wetwijziging t.b.v. nieuwe zorgplichten grondwater en gemeentelijk rioleringsplan zijn tevens geïmplementeerd. De principes voor duurzaam waterbeheer van deze beleidsstukken zijn integraal opgenomen en verder uitgewerkt in een visie. Uit de deze visie vloeit een opgave voort, die uitgewerkt is tot een strategie. Voor nieuwe ontwikkelingen zoals Hoge Hoek, wordt er verwezen naar de richtlijnen van het waterschap voor hydrologisch neutraal ontwikkelen.
Specifiek voor heel Tilburg Noordoost: in de door de stuurgroep vastgestelde structuurvisie voor Noodoost is het principe van de ´lekkende stad´ verwerkt. Deze ideeën zijn vastgelegd in het rapport ´De lekkende Stad´ van februari 1997.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de afzonderlijke Overhoeken is een milieueffect- rapportage (m.e.r.) opgesteld. Gelijktijdig is ook de procedure van de strategische milieubeoordeling (SMB) doorlopen. Het MER dient ter onderbouwing van de besluitvorming over de artikel 19-WRO-aanvraag voor de Overhoeken. Het MER beoordeeld de effecten van woningbouw op de bodem, grondwater en oppervlakte water. De effecten zijn middels een Bodemkundig/hydrologisch onderzoek bepaald. Watergerelateerde resultaten/uitgangspunten vanuit de MER zijn binnen deze watertoets rapportage verwerkt.
9.3 Duurzaam Stedelijk Water
Vanwege een juiste dimensionering van het nieuw aan te leggen RWA-stelsel is het van belang om duidelijk in beeld te krijgen wat de nieuwbouw in het plangebied voor veranderingen aan het verharde oppervlak met zich meebrengt. Over de toename in verhard oppervlak (huidige- versus toekomstige situatie) dient het waterbezwaar te worden verwerkt, namelijk 81.089 m².
Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas hebben gezamenlijk het toetsinstrumentarium Hydrologisch neutraal Ontwikkelen ontwikkeld. Doel van het toetsinstrumentarium is het bepalen van de benodigde infiltratie en berging ten behoeve van het hydrologisch neutraal ontwikkelen van een (nieuw) projectgebied. Met behulp van het toetsinstrumentarium ´Hydrologische neutraal ontwikkelen´ is een berekening gemaakt ten behoeve van de benodigde bergingscapaciteit. Uitgangspunten bij deze berekening zijn een netto te compenseren oppervlak van 81.089 m², een GHG van 10.70 m + N.A.P. een maaiveldhoogte van 12.00 m + N.A.P. en een k-waarde van 0,4 m/dag. De uitkomsten van het toetsinstrumentarium zijn als volgt:
- Berging extreme neerslag T=10: 3.745 m3
- Berging extreme neerslag T=100: 4.881 m3
Van alle wegen binnen het plangebied dient op basis van de verwachte verkeersintensiteit te worden beoordeeld in hoeverre afkoppelen van de betreffende oppervlakken toelaatbaar is gelet op het risico van verontreiniging van het oppervlaktewater. Toetsing dient te geschieden op basis van de Handreiking afkoppelen & niet-aankoppelen van Waterschap De Dommel.
Op basis van de handreiking en overleg met de gemeente Tilburg zal het (mits er geen schadelijke uitlogende materialen worden toegepast) dakoppervlak en woonstraten rechtstreeks geborgen kunnen worden. Het verhard oppervlak van de ontsluitingsweg wordt op basis van de handreiking geclassificeerd als ´Matig verontreinigd oppervlak”, deze classificatie schrijft voor dat er geborgen moet worden via infiltratie door een filterende laag (afvangen van verontreinigde stoffen).
De zuiveringsvoorziening ten behoeve van de ontsluitingsweg dient bij een Bui T=10 een capaciteit te krijgen van 290m3 bij een afstromend oppervlak van 6.285 m². De zuiveringsvoorziening zal worden aangelegd in de vorm van een waterberging, deze waterberging bevat een bodempassage. De waterberging zal gesitueerd worden ter hoogte van de retentievoorziening, evenwijdig aan de spoordijk. Het zal een langwerpige vorm krijgen om de verblijfstijd te vergroten en kan door middel van een verlaging in het dijklichaam in verbinding komen te staan met de retentie.
De waterberging zal worden uitgevoerd met een toplaagmengsel om vervuiling af te vangen. De ideale mengverhouding is afhankelijk van de kenmerken van het watersysteem en de inrichting ervan (vegetatiekeuze, licht,onderhoud). Een relatief hoger zandgehalte kan leiden tot een droge grond. Hierop kan een gewas niet goed aanslaan door de kleine capillaire opstijging van het water. Doordat het gewas niet aanslaat, neem het ook minder verontreinigde stoffen uit het afstromend regenwater op en legt het minder stoffen vast. Vaak geldt een mengverhouding van drie delen drainagezand op twee delen teelaarde voor de samenstelling van de toplaag. Hierbij wordt uitgegaan van drainagezand en teelaarde, omdat de samenstelling van deze grondsoorten aan richtlijnen is gebonden.
Voor verwerking van regenwater dienen binnen het plangebied de nodige maatregelen dan wel voorzieningen te worden aangelegd. Verwerking is mogelijk d.m.v. berging en vervolgens geleidelijke afvoer. De keuze om te infiltreren is gezien de GHG, bodemsamenstelling en infiltratiecapaciteit een minder geschikte optie. Voor berging van regenwater wordt geadviseerd de volgende voorzieningen te treffen en het plangebied als volgt in te richten:
- Er dient een gescheiden stelsel te worden aangelegd binnen de planontwikkeling;
- Het DWA-riool dient te worden aangesloten op het bestaande gemengde stelsel van de gemeente Tilburg d.m.v. een minigemaal;
- Het RWA-riool dient te worden aangesloten op het nieuw te realiseren retentievoorziening deels via een zuiverende voorziening;
- Aanleg van een retentievoorziening voor berging van het regenwater binnen de planontwikkeling;
- Om te zorgen dat de retentievoorziening beschikbaar blijft voor berging dient de regenwatervoorziening te worden voorzien van een leegloopvoorziening met knijpconstructie die de gestelde afvoercoëfficiënt van 0,87 l/s/ha niet overschrijdt;
- Tevens dient de retentievoorziening te worden voorzien van een overstort. Een overstort zal in werking treden wanneer de retentievoorziening zijn maximaal bufferend vermogen heeft bereikt. Dit zal alleen bij extreme pieksituaties dienen te geschieden;
- De overstortvoorziening en de knijpvoorziening kunnen worden aangesloten op de aanwezige waterloop (De Roomleij ) ten noorden van het plangebied. De wijze van overstorten (keuze voorziening) zal in overleg met de gemeente Tilburg bepaald dienen te worden.
Om waterberging te realiseren zijn er in de initiatief fase diverse opties overwogen. In de onderstaande opsomming wordt dit samenvattend geformuleerd:
- Ondergrondse berging wordt als niet haalbaar geacht (overwogen op basis van financiële redenen en wegbeheerder niet akkoord);
- Doorlatende verharding wordt als niet haalbaar geacht (te groot oppervlak benodigd, hierdoor financieel niet aantrekkelijk);
- Uitbreiding bestaande spoorsloot is niet realiseerbaar ( lastig combineren ontwikkeling koningsoord, bestaande overstorten en eigendom spoorwegen);
- Berging in retentievoorziening past bij de gemeten slechte doorlatendheid (nauwelijks 0,5 m/d) en is inpasbaar in het noordelijk deel van het plangebied.
Zoals aangegeven is er in de initiatieffase voor gekozen om een regenwatervoorziening te realiseren in de vorm van een retentie. Een dergelijke voorziening dient te voldoen aan de verschillende richtlijnen zoals deze zijn vastgelegd in de bijeenkomsten en de diverse onderzoeksrapporten. Deze zijn samengevat gericht op de regenwatervoorziening als volgt:
- Dimensioneren op een bui T=10 = 3.455 m3 (3.745 m3 - 290 m3 (capaciteit zuiveringsvoorziening));
- Er dient een minimale waking te zijn van 0,30 van maximaal waterpeil tot insteek talud (12.00m+ NAP);
- Bodem van de voorziening minimaal 0,30 m boven maatgevende grondwaterstand, in overleg met de gemeente bepaald dat de bodem op GHG-niveau gesitueerd mag worden;
- Maatgevende hoogste grondwaterstand ter hoogte van regenwatervoorziening bedraagt 10.70 m+ NAP;
- Op basis bovenstaande uitgangspunten kan er een peilstijging gerealiseerd worden van 1 meter;
- Talud minimaal 1:3 of flauwer;
- Afvoer naar oppervlaktewater d.m.v. wervelventiel;
- Afvoer van 0,87 l/s/ha;
- Conform het stedenbouwkundigplan is er een beschikbaar oppervlak van 7.040 m²
- In- en uitstroomprofielen op de retentievoorziening dient te worden voorzien van een veiligheid spijlenhek;
- De voorziening dient bovengronds te worden aangelegd;
- Streven naar zoveel mogelijk natuurvriendelijke oplossingen van waterlopen en toepassing van duurzame en milieuvriendelijke materialen bij harde oevers;
- De peilen en de dimensionering van de voorziening dienen precies zoals deze staan voorgeschreven in het ontwerp te worden aangebracht. Afwijkingen in hoogten en maatvoering ten aanzien van het ontwerp zijn niet acceptabel. De bodem van de voorziening moet hierbij vlak worden aangebracht om modderpoelen te voorkomen;
- Voorkomen van langdurige plasvorming mogelijk i.v.m. overlast muggen.
Statisch berekend heeft de retentie voldoende capaciteit om de 3.455 m3 van een Bui T=10 te bufferen.
Het hemelwater vanuit de retentievoorziening zal middels een wervelventiel (afvoercoëfficiënt 0.87 l/s/ha) overstorten op de Roomleij gelegen aan de noordzijde van het plangebied. De lozingsbuizen van overstorten moeten zodanig worden ingericht dat er een geen oppervlaktewater het stelsel in kan stromen. Er dient een minimale waking te zijn van 0,20 m tussen de lozingsbuis en het maximale waterpeil. Locatie dient met waterbeheerder te worden bepaald; In de ontvangende watergang dient er oever, bodem en talud bescherming te worden toegepast. Voor het afvoeren van regenwater dient een Keurontheffing aangevraagd te worden.
De beoogde ontwikkeling van woningbouw en de locatie waar de retentievoorziening is voorzien wordt doorkruist door het leidingtracé van de Rotterdam-Rijn pijpleiding. Voor het doorkruizen (riool en ontsluitingsweg) van dit tracé zijn strikte voorwaarden aan verbonden. Het is van belang dat in een zo´n vroeg mogelijk stadium contact wordt gelegd met RRP voor de uitvoering van de werkzaamheden dan wel het aanbrengen van kunstwerken (werk- en aanleg vergunning).
9.4 Ontwateringsnorm, Drooglegging, T-hoogte En Inundatie
De Ontwateringssnorm in stedelijk gebied in Nederland is vastgelegd in de Leidraad Riolering (C1000). Afhankelijk van de functie en inrichting van het gebied zijn de volgende richtlijnen
beschikbaar over de toelaatbare grondwaterstanden:
Functie: | Toelaatbare grondwaterstand |
Woningen met kruipruimte* | 0.70 m – kruin weg |
Woningen zonder kruipruimte* | 0.30 m – kruin weg |
Tuinen en openbare groenvoorziening | 0.50 m – maaiveld |
Primaire wegen | 1.00 m – kruin weg |
Secundaire wegen + woonstraten | 0.70 m – kruin weg |
* Uitgangspunt: vloerpeil van woningen +0.2 tot +0.35 m maaiveld.
De bestaande ontwatering is onvoldoende voor de nieuwe functies. Omdat de verlaging van grondwater tegen het beleid van alle overheden gaat, wordt de benodigde ontwatering bereikt door ophogen waar nodig. Op basis van de vastgestelde maatgevende hoogste grondwaterstand in het plangebied van maximaal 11.10m+ NAP ter hoogte van de beoogde woningbouw en de vastgestelde normen dient de weg-as van de woonstraten op minimaal 11.80m+ NAP. Het vloerpeil van de woningen komt daarmee op minimaal 12.00m+ NAP. De rondweg dient minimaal op 12.10m+ te worden gesitueerd.
De drooglegging is de afstand tussen het maaiveldniveau en het peil van het open water. Bij de aan te leggen waterberging of retentievoorziening kan worden uitgegaan van een minimale drooglegging van circa. 0.70 tot 1.00m. Binnen de planontwikkeling is geen open water aanwezig, door de beoogde ontwikkeling zal geen open water worden aangelegd.
Binnen de gemeente Tilburg wordt gebruik gemaakt van zogenaamde T-hoogtes. Dit is de minimale aanleghoogte van de openbare ruimte in de eindsituatie ten opzichte van NAP op de erfscheiding (meestal aan de buitenzijde van het trottoir), welke door de gemeente na het woonrijp maken wordt aangeleverd. Bij ophoging wordt doorgaans een terreinhoogte aangehouden van T -0,30m opgeleverd, de restantophoging tot T-Hoogte geschiedt met uitkomende grond uit bouwputten en cunetten.
Het regulier functioneren van een rioolstelsel wordt getoetst op afvoer m.b.v. een T=2 jaar (bui 08 van de Leidraad Riolering) en op berging m.b.v. een T=10 jaar (o.b.v. regenduurlijnen). Een rioolstelsel moet deze ontwerpbuien kunnen verwerken zonder het optreden van ´water op straat´. Het falen van een watersysteem wordt getoetst op basis van inundatie van gebieden als gevolg van het overvol raken van het systeem met een herhalingstijd van T=100 jaar. Bij het T=100 jaar criterium gaat het niet om het regulier functioneren van een watersysteem maar om het falen daarvan. Er is daarbij in principe geen marge zoals bij de riolering in de vorm van de berging van ´water op straat´.
9.5 Droogweerafvoer
Ten behoeve van het huishoudelijke afvalwater dient een afzonderlijke leiding aangelegd te worden in het nieuwbouwplan. Dit stelsel dient gedimensioneerd te worden op de toekomstige bebouwing in het plangebied. Het DWA-stelsel in het nieuwbouwplan wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel. In het plangebied wordt gemiddeld 120 liter vuilwater per dag geproduceerd per inwoner en afgevoerd naar het rioolstelsel (12l/inw/uur, gedurende 10 uur). Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 3 bewoners. Dit betekent dat er dus 3 x 120 liter = 360 liter per dag per woning wordt ´geproduceerd´.
Conform het planontwerp worden er circa 300 woningen gerealiseerd. Voor de berekening van het nieuw aan te leggen rioolstelsel wordt het totaal aantal te realiseren woningen van het nieuwbouwplan in beschouwing genomen. Dit resulteert derhalve in een afvoer van:
360 liter / dag x 300 woningen = 108.000 liter = 108 m³ per dag.
Het vuilwater in de deelplannen van de Overhoeken wordt verzameld afzonderlijk per deelplan en geloosd op de gemengde rioolstelsels van Berkel-Enschot. Het water stroomt verder af door de bestaande riolering tot het eindgemaal Zwarte Rijt, in beheer van het waterschap De Dommel. Dit gemaal is onlangs gerenoveerd, en bij de dimensionering van de pompen is rekening gehouden met de injecties van de Overhoeken. Dat is vastgelegd in het Afvalwaterakkoord (2007).
Het plan Hoge Hoek grenst aan het bestaande stedelijk gebied van Berkel-Enschot. De bestaande riolering aan de grens van het bestaande gebied is hoog gelegen, aangezien het eindstrengen betreft. De beste optie is dan ook het vuil water verzamelen tot een gemaal, en het met een persleiding transporteren tot de bestaande riolering.
De injectie is niet gewenst nabij de overstort Raadhuisstraat, door de kans op extra vervuiling bij overstort gevallen, en op de riolering van de Molenstraat, want dat water moet weer opgevoerd worden door het bestaande gemaal. De beste optie is de injectie op de riolen van de Kloosterstraat.
Bij niet al te grote hoogteverschillen van het maaiveld lijkt het meest technisch economisch aantrekkelijk het gemaal te situeren in het centrale gebied van het plan, zodat de te leggen riolering zo min diep mogelijk wordt. Het gemaal bestaat uit een natte kelder waar het vuilwater onder vrijverval verzameld wordt, en een bovenbouw voor de elektrotechnische uitrusting. Dit mini-utiliteitsgebouw is orde van grootte 4x3 m, en ongeveer 3 m hoog. Het moet toegankelijk voor onderhoudswagens vanuit het openbare ruimte zijn.
9.6 Proces
Op basis van de uitgangspunten afkomstig van uitgevoerde onderzoeken (Arcadis Heidemij Advies BV, Nader bodemkundig /hydrologisch onderzoek Tilburg Noordoost en AGEL Adviseurs, Quick scan plangebied Berkel te Berkel-Enschot.) hebben er medio april 2007 een drietal vergaderingen plaats gevonden. In overleg met het waterschap, gemeente en initiatiefnemer is er een eerste uitwerking gemaakt betreffende het afvoeren en verwerken van het regenwater. Deze uitwerking en de daarbij horende basisprincipes is in overleg informeel positief bevonden. Na de eerste overleggen tussen de gemeente en het waterschap, in het kader van de watertoets, is een verdere uitwerking van de wateraspecten en de waterhuishouding gemaakt. Voor de verdere uitwerking van de waterhuishouding is in de vorm van een waterhuishoudingsplan "Waterhuishoudingsplan (Bestemmingsplan) Hoge Hoek, d.d. 07-12-2009, kenmerk 20060434-01/D02 van AGEL adviseurs" op 28 januari 2010 het waterschap verzocht om een wateradvies uit te brengen. Op 23 maart 2010 heeft het Waterschap De Dommel aangegeven in te kunnen stemmen met de waterparagraaf. Dit waterhuishoudingsplan en wateradvies zijn beide als bijlage bij dit plan gevoegd.
Hoofdstuk 10 Financiële Paragraaf
De uitvoering van onderhavig bestemmingsplan geschiedt geheel voor rekening en risico van een ontwikkelaar. De gemeente en de ontwikkelaar hebben een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten op basis waarvan het kostenverhaal anderszins is verzekerd als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 sub a Wro en waarin de locatie-eisen, planning en fasering zijn vastgelegd. Er bestaat aldus geen verplichting om een exploitatieplan vast te stellen als bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wro.
In de overeenkomst is tevens bepaald dat alle schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de grond van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de ontwikkelaar aan de gemeente.
Door het afsluiten van een anterieure overeenkomst over grondexploitatie is het onderhavig bestemmingsplan derhalve economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 11 Burgerparticipatie En Vooroverleg
11.1 Burgerparticipatie
Het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan is door Mulleners en Mulleners opgesteld in nauwe samenwerking met de gemeente Tilburg en Novaform Vastgoedontwikkelaars.
Tevens heeft de Dorpsraad van Berkel-Enschot op diverse momenten inbreng gehad in het proces. Zo is het Voorlopig Ontwerp De Hoge Hoek d.d. 22 september ter informatie met het verzoek tot een reactie aan de Dorpsraad verzonden. De Dorpsraad heeft hier per brief van 2 november 2009 op gereageerd.
Op 18 mei 2010 heeft er een informatieavond plaatsgevonden, waarbij omwonenden en belangstellenden in de gelegenheid zijn geweest om te reageren ten aanzien van het verkavelingsplan Hoge Hoek. Een verslag van de informatieavond is als Bijlage 25 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
11.2 Vooroverleg Als Bedoeld In Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg op 27 september 2010 verzonden aan de volgende overleginstanties onder vermelding van een reactietermijn van vier weken:
Instantie: | Datum verzending: | Datum ontvangst reactie: | Opmerkingen? |
Inspectie VROM | 27-09-2010 | 25-10-2010 | nee |
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving Provincie Noord-Brabant | 27-09-2010 | 20-10-2010 | ja |
Waterschap De Dommel | 27-09-2010 | 01-11-2010 | ja |
Nederlandse Gasunie | 27-09-2010 | 25-10-2010 | nee |
NV Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij | 27-09-2010 | 23-11-2010 | ja |
Prorail Railinfrabeheer Beheer en instandhouding Regio Zuid | 27-09-2010 | 20-10-2010 | ja |
Hieronder worden de overlegreacties (samengevat) weergegeven, waarbij tevens wordt vermeld het standpunt van de gemeente Tilburg.
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en handhaving provincie Noord Brabant
De directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving geeft aan te constateren dat, de verantwoording over de wijze waarop regionale afspraken zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg en hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw, ontbreekt in de toelichting.
Standpunt gemeente Tilburg:
Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantitatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de ontwikkeling van de locatie Hoge Hoek (onderdeel van Overhoeken/ Berkel-Enschot) wordt hieraan mede invulling gegeven." De toelichting is hierop aangepast.
Waterschap De Dommel
- 1. Het Waterschap De Dommel geeft aan dat er verschil bestaat tussen het aantal te ontwikkelen woningen in paragraaf 1.1 (275 woningen) en paragraaf 9.1 (300 woningen). Het waterschap verzoekt aan te geven hoeveel woningen nu daadwerkelijk worden ontwikkeld.
- 2. Het Waterschap De Dommel merkt op dat indien gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid binnen het bestemmingsplan, hierover schriftelijk advies ingewonnen dient te worden bij het waterschap.
- 3. Het Waterschap De Dommel adviseert om de afstand tussen de toekomstige woningen en de bestaande overstort van het gemende riool zo groot mogelijk te houden.
- 4. Het Waterschap De Dommel verzoekt om het begrip "water en waterhuishoudkundige voorzieningen" in de begrippenlijst op te nemen.
- 5. Het Waterschap De Dommel verzoekt een extra artikel op te nemen ten aanzien van een eventuele (extra) toename van het verharde oppervlak.
Standpunt gemeente Tilburg
- 1. In principe worden er ongeveer 275 woningen ontwikkeld. Burgemeester en wethouders zijn echter bevoegd om omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de regels om het aantal woningen te vermeerderen met 10%. Dit betekent dat er maximaal ongeveer 300 woningen mogelijk zijn. Binnen de waterparagraaf is uitgegaan van deze maximale situatie. De toelichting van het bestemmingsplan is derhalve niet aangepast.
- 2. De reactie van het waterschap vormt geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. Een wateradvies zal verzocht worden, indien de ontwikkeling een significant impact heeft op de waterhuishouding.
- 3. De reactie van het waterschap vormt geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.
- 4. Overeenkomstig het verzoek van het Waterschap De Dommel is het begrip "water en waterhuishoudkundige voorzieningen" in de begrippenlijst opgenomen.
- 5. Artikel 15.1 is aangevuld met een extra lid, waarbij aangegeven wordt dat een toename van het verharde oppervlak hydrologisch neutraal gerealiseerd wordt en in overleg met Waterschap De Dommel dient plaats te vinden, indien de toename een significant effect heeft op de waterhuishouding.
N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij
- 1. De Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij verzoekt de tekst "RRP leiding" in het kaartje van paragraaf 2.6 Technische infrastructuur te wijzigen in "2 RRP leidingen".
- 2. De Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij merkt op dat in het concept sprake is van het uitgangspunt dat "de boom in principe belangrijker is dan kabels en leidingen". De leidingen van de RRP liggen echter in een belemmerende strook waarbinnen een absoluut bouw en inwerkingverbod geld. Een verplaatsing van de RRP-leiding(en) is in deze hierom geen optie.
- 3. De Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij verzoekt de tekst in paragraaf 8.3.3. ten aanzien van "leidingenstraat van de Rotterdam-Rijn Pijpleiding" te wijzigen in "liggen 2 hogedruk olieleidingen van Rotterdam-Rijn Pijpleiding".
- 4. De Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij verzoekt de contouren naar boven af te ronden, waardoor de afstanden van de buisleidingen van 25,4 en 32,6 meter afgerond de waarden van 26 en 33 meter bedragen.
- 5. De Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij verzoekt de tekst "RRP (olie-leiding)" te wijzigen in " RRP (hogedruk olie-leiding)".
- 6. De Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij verzoekt in de bestemmingsomschrijving de juiste toetsingsafstand van 25,4 meter voor de producten leiding op te nemen.
Standpunt gemeente Tilburg
- 1. Overeenkomstig het verzoek van de Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij is de tekst van het kaartje aangepast.
- 2. Overeenkomstig het verzoek van de Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij is deze tekst uit het bestemmingsplan verwijderd.
- 3. Overeenkomstig het verzoek van de Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij is de tekst gewijzigd in "liggen 2 hogedruk olieleidingen van Rotterdam-Rijn Pijpleiding".
- 4. Overeenkomstig het verzoek van de Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij zijn de waarden naar boven toe afgerond.
- 5. Overeenkomstig het verzoek van de Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij is de tekst gewijzigd in "RRP (hogedruk olie-leiding)"
- 6. Overeenkomstig het verzoek van de Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij is de bestemmingsomschrijving aangepast.
Prorail Railinfrabeheer Beheer en instandhouding Regio Zuid
Prorail geeft aan uit de plantekening te kunnen afleiden dat ten behoeve van het te ontwikkelen plangebied een ontsluitingsweg gerealiseerd dient te worden welke zal uitmonden op de Raadhuisstraat ter plaatse van de spoorwegovergang. Het is gangbaar dat een nieuwe weg en een afstand van minimaal 24 meter vanaf het spoor wordt gerealiseerd. Aangezien niet wordt voldaan aan deze minimale afstand verzoekt Prorail om de toelichting en de plantekening zodanig aan te passen dat wel kan worden voldaan aan deze minimale afstand.
Standpunt gemeente Tilburg:
De ligging van de nieuwe ontsluitingsweg langs het spoor is één van de redenen voor de gemeente om de overweg Raadhuisstraat af te sluiten voor autoverkeer. Dit is vastgelegd in het Stedenbouwkundig ontwerp. Wel wordt fietsverkeer via deze overweg toegestaan. Derhalve is er geen risico van blokkeren van de overweg. Wij zullen te zijner tijd hiervoor een verkeersbesluit nemen in overleg met ProRail.
11.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 17 december 2010 tot en met 27 januari 2011. Tijdens deze periode zijn er 6 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
Zienswijze 1:
De indiener van de zienswijze ervaart het bestemmingsplan over het algemeen als positief. Desondanks worden de volgende 3 aspecten ingebracht:
- a. Verzocht wordt om de positie van een aantal kavels in het noorden van het plangebied bij de Molenstraat iets in noordelijke c.q. westelijke richting te verplaatsen waarbij er vanuit gegaan wordt dat de kavel aan de Molenstraat de voordeur en huisnummer aan de Molenstraat krijgt.
- b. De rooilijn voor de woningen aan de nieuwe weg ontsluitend aan de Molenstraat ligt op een grotere afstand van de leidingen dan wettelijk vereist is. Verzocht wordt dan ook de rooilijn te verplaatsen op de minimale afstand van de leidingen en daarbij de bouwblokken op de rooilijn aan te laten sluiten.
- c. Verzocht wordt om op het gedeelte van het perceel kadastraal bekend Berkel sectie B nummer 4045 een directe bouwtitel te leggen in plaats van een wijzigingsbevoegdheid zoals nu opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. De indiener van de zienswijze is met de ontwikkelaar overeengekomen dat er op de betreffende percelen rechtstreeks een bouwtitel zou worden opgenomen.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Ad. a
De rooilijn van de meeste woningen (op ondiepe percelen) is reeds direct tegen de dubbelbestemming "leiding-Brandstof" geplaatst. Deze dubbelbestemming markeert een gebied dat uit veiligheidsoverwegingen vrij dient te worden gehouden van bebouwing. Alleen van twee woningen met diepere percelen (gemiddeld 30 - 40 meter) is de rooilijn op iets grotere afstand van deze dubbelbestemming gelegd. Dit omdat in het plan Hoge Hoek uit oogpunt van dorps bouwen een informele, verspringende rooilijn wenselijk wordt geacht. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het dan ook gewenst de positie van deze betreffende kavels zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan te handhaven.
Ad. b
Aan de noordelijke zijde van het plangebied liggen 2 hogedruk olieleidingen van Rotterdam-Rijn Pijpleiding. Op basis van het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid, dat gelet op het overgangsrecht ook van toepassing is op dit ontwerpbestemmingsplan, is bepaald welke plaatsgebonden risicocontouren in acht moeten worden genomen. Deze contouren liggen op 25,4 en 32,6 meter. De rooilijn van de meeste woningen (op ondiepe percelen) is steeds op de minimale afstand van de leidingen geplaatst. Zie verder onder a.
Gelet op het Besluit externe veiligheid is het dan ook niet mogelijk de rooilijn van de woningen op kortere afstand van de leidingen te plaatsen.
Ad. c
Planologisch bestaat er geen bezwaar tegen het opnemen van een bouwvlak voor een woning op het perceel kadastraal bekend Berkel sectie B nummer 4045. De realisatie van een woning op dit perceel past in het op 26 september 2009 (met aanvulling d.d. 12 februari 2010) vastgestelde stedenbouwkundig voorlopig ontwerp en ook uit de verrichtte onderzoeken in het kader van een goede ruimtelijke ordening bestaat geen bezwaar tegen de realisatie van een woning op deze locatie. Bovendien is door de ontwikkelaar een overeenkomst gesloten met de indiener van de zienswijze over de bouwmogelijkheid voor een woning op dit perceel. Door het sluiten van deze overeenkomst alsmede door de gesloten samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar is het kostenverhaal voldoende verzekerd. Er bestaat dan ook geen bezwaar tegen het opnemen van een directe bouwtitel en het toekennen van een bouwvlak in het bestemmingsplan Hoge Hoek.
Conclusie:
De zienswijze onder a en b is ongegrond. De zienswijze onder c is gegrond en de verbeelding wordt hierop aangepast evenals de toelichting en artikel 9.7 van de regels (6 woningen wordt 5 woningen).
Zienswijze 2:
De indiener van de zienswijze kan zich niet vinden in het wijzigen van een stukje groen naast zijn woning in een woonbestemming met de toekenning van twee bouwblokken. Dit leidt tot aantasting van het woongenot en een ernstige aantasting van de privacy. Bovendien wordt gevreesd voor waardevermindering van de woning en bezwaarmaker is dan ook van plan een planschadeclaim bij de gemeente in te dienen.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
In het op dit moment geldende bestemmingsplan Spoorzone Berkel Enschot heeft het betreffende stukje grond naast de woning van de indiener van de zienswijze reeds een (uit te werken) woonbestemming. Reeds op basis van dat bestemmingsplan is niet uitgesloten dat op dit terrein gebouwd kan worden.
Aan de bezwaren wordt in zoverre tegemoet gekomen dat het bouwvlak aan de Molenstraat ca. 7 meter in de richting van de straat wordt verschoven. Daarmee kan uit oogpunt van privacy en bezonning in de tuin van Molenstraat 49 een betere situatie ontstaan. Indien de indiener van de zienswijze van mening is dat hij door de opname van deze twee bouwblokken schade lijdt aanvullend op de reeds ten gevolge van het bestemmingsplan Spoorzone uitgekeerde planschade heeft betrokkene de mogelijkheid een planschadeclaim in te dienen.
Conclusie:
De zienswijze is gedeeltelijk gegrond en de verbeelding wordt zodanig aangepast dat het bouwvlak aan de Molenstraat ca. 7 meter opschuift in de richting van de Molenstraat. Ook het akoestisch onderzoek van 28 oktober 2010 (rapportnummer 20060434-01, definitief D04) wordt op deze verschuiving aangepast.
Zienswijze 3:
Bezwaarmaker exploiteert in de directe nabijheid van het plangebied een boom- en tuinplantenkwekerij en is eigenaar van een stuk grond behorende tot het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Dit stuk grond wordt gebruikt voor het kweken van bomen.
De laatste jaren worden in de omgeving door de gemeente allerlei activiteiten ontwikkeld welke de continuïteit van het bedrijf aantasten en belemmerend werken op de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf.
Concreet worden de volgende bezwaren aangevoerd:
- a. Op een deel van de grond wordt een andere bestemming voorgenomen, verkeersdoeleinden, ten behoeve van het nieuw te ontwikkelen woongebied. Dergelijke ontwikkelingen worden in gang gezet zonder daarover te communiceren met de grondeigenaren in het gebied. Een dergelijke ontwikkeling is van directe invloed op de bedrijfsvoering. Verder wenst de gemeente op geen enkele wijze constructief mee te denken om de continuïteit van het bedrijf op langere termijn op deze locatie veilig te stellen. Bezwaarmaker is al jaren met de gemeente in gesprek over het inrichten van een bestaande kas op zijn perceel aan de Hemeltjes 1 als groencentrum hetgeen steeds negatief wordt beoordeeld.
- b. Op korte afstand van het perceel, circa 30 meter, wordt woningbouw voorzien. Deze afstand is te kort in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op die gronden en de daarop aanwezige gewassen. Op basis van constante jurisprudentie moet in dergelijke gevallen een afstand van tenminste 50 meter in acht worden genomen en daaraan wordt niet voldaan.
- c. Ten aanzien van externe veiligheid is een verantwoording uitgevoerd. Ondanks dat het plan niet voldoet aan het eigen gemeentelijke beleid wil men hieraan toch meewerken. Afwijking van het eigen beleid is zodanig selectief dat daarvan alleen sprake van is in het eigen belang van gemeente c.q. de ontwikkelaar. Immers bezwaarmaker krijgt steeds te horen dat afwijking van het detailhandelsbeleid i.v.m. zijn initiatief voor het groencentrum niet tot de mogelijkheden behoort.
Bij de verantwoording van het groepsrisico wordt uitgegaan van realisering van een wijkontsluitingsweg evenwijdig aan het spoor. Die ontsluiting kan slechts worden gerealiseerd indien en zodra de gronden zijn verworven. Nu er zijdens de gemeente nog geen enkele poging ondernomen is die gronden te verwerven is de realisering van die weg geenszins verzekerd. Daarmee is de verantwoording van het groepsrisico onjuist en in strijd met de geldende regels. - d. Met betrekking tot de geursituatie van het bedrijf, waar behalve boomkwekerijactiviteiten ook varkens worden gehouden, wordt opgemerkt dat er ten onrechte van uitgegaan wordt dat de vergunning zal worden ingetrokken. In de procedure die de gemeente daarvoor is gestart is aangetoond dat er wel dieren worden gehouden en dat er dus geen wettelijke grondslag aanwezig is om tot intrekking daarvan te komen. Verder zijn de afstanden berekend vanaf de huidige locatie van de stal hetgeen onjuist is. In overeenstemming met heersende jurisprudentie op dit punt dient gemeten te worden vanaf de grenzen van het bouwblok. In dat geval ontstaat een knelpunt en wordt bezwaarmaker in zijn bedrijfsvoering belemmerd door dit plan. Daarnaast is geen goed woon/verblijfklimaat ter plaatse van het plangebied verzekerd.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Ad. a
Ontwikkeling van woningbouw op deze locatie blijkt uit diverse beleidsstukken waaronder de Verordening Ruimte (bestaande stedelijk gebied), de Structuurvisie Noord-Oost 2020 (bestaande ontwikkelingslocatie), het OntwikkelingspIan Overhoek Berkel Enschot alsmede het Stedenbouwkundig plan Overhoeken zoals in 2003 vastgesteld door de gemeenteraad. In het geldende bestemmingsplan Spoorzone Berkel Enschot heeft het betreffende stuk grond, te weten het perceel kadastraal bekend gemeente Berkel sectie B nummer 3922 (ged.) de bestemming woongebied (uit te werken door de gemeenteraad) met een aanduiding "indicatie groenvoorziening". Uit al deze beleidsstukken inclusief het geldende bestemmingsplan blijkt dat het planologisch gewenst is in het betreffende gebied woningbouw te realiseren en het stuk grond te betrekken in de ontwikkeling van het gebied tot woongebied. Reeds lange tijd is dus bekend dat de bedrijfsvoering op dit perceel tot een einde komt, immers het gebruik van het perceel t.b.v. het bedrijf van de bezwaarmaker is onder het overgangsrecht gebracht. Het traject om te komen tot minnelijke verwerving van de gronden is gestart. Indien de minnelijke verwerving niet het gewenste resultaat oplevert zal zeer spoedig het onteigeningstraject worden opgestart. Ten aanzien van de relatie die gelegd wordt met het verzoek van betrokkene om een groen- c.q tuincentrum uit te oefenen op het perceel Hemeltjes 1 wordt opgemerkt dat dit verzoek een eigen traject kent met afzonderlijke procedures.
Ad. b
In het kader van een bestemmingsplan vindt een afweging plaats van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, derhalve ook het milieubelang, waarbij de aan te houden afstand tussen een agrarisch bedrijf en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen wordt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd en dat de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd. Uit jurisprudentie volgt inderdaad dat een aan te houden afstand van 50 meter tussen een boomgaard en woningen als spuitzone i.v.m. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een gangbare afstand is. Dit betreft dan de afstand van een als zodanig bestemde kwekerij tot aan de woningen. De afstand beoogt immers een ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen de hinderlijke en de milieugevoelige bestemmingen. Zoals reeds onder a vermeld heeft het betreffende perceel een woonbestemming (uit te werken) met een aanduiding "indicatie groenvoorziening" en is het gebruik van het betreffende perceel onder het overgangsrecht gebracht. De genoemde afstand van 50 meter in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van dit bestemmingsplan is hier dan ook geen issue, omdat ten behoeve van gewenste ontwikkeling het traject om te komen tot minnelijke verwerving van de gronden is gestart en indien dit niet het gewenste resultaat oplevert zeer spoedig het onteigeningstraject wordt opgestart. Uiterlijk op het moment dat de woningen in gebruik genomen worden zal het onteigeningstraject zijn afgerond. Hiermee wordt de bestemming krachtens het onderhavige bestemmingsplan "Hoge Hoek" daadwerkelijk gerealiseerd. Overigens heeft de eigenaar van het betreffende perceel inmiddels een overeenkomst gesloten met de eigenaar van Raadhuisstraat 3 over de aankoop van een deel van het betreffende perceel om dit perceel te gaan gebruiken voor de te realiseren parkeerplaatsen voor de gewenste horecagelegenheid.
Ad. c
In de verantwoordingsparagraaf is gemotiveerd aangegeven waarom er in dit specifieke geval afgeweken is van het beleidsuitgangspunt om geen ontwikkelingen toe te staan binnen 29 meter uit het hart van het spoor. Hiertoe is het gemeentebestuur bevoegd op grond van de beIeidsvisie Externe veiligheid zoals vastgesteld door de raad op 8 maart 2010. De externe veiligheid is voldoende gegarandeerd door voor de betreffende 2 bouwblokken, die op ca. 28 meter uit het hart van het spoor gesitueerd zijnde geveldelen volledig 60 minuten brandwerend uit te voeren. De indiener van de zienswijze trekt de parallel met zijn verzoek aan De Hemeltjes 1 voor een tuincentrum en de noodzaak om hiervoor af te wijken van het detailhandelsbeleid. In het kader van de bestemmingsplan Hoge Hoek doet dit gegeven niet ter zake en is dus niet relevant. Zoals al eerder aangegeven zijn dat 2 afzonderlijke trajecten met afzonderlijke procedures.
Zoals reeds onder a en b aangegeven is het traject om te komen tot minnelijke verwerving van de gronden gestart en zal, indien dit niet het gewenste resultaat oplevert, zeer spoedig het onteigeningstraject worden opgestart. Daarmee is de realisatie van de doorlopende ontsluitingsweg langs het spoor en daarmee de bereikbaarheid van het spoor voldoende verzekerd. Indien het gedeelte van de ontsluitingsweg ter plaatse het perceel van de bezwaarmaker vanwege de wellicht noodzakelijke onteigeningsprocedure nog niet direct aangelegd kunnen worden dan zullen in het plangebied zodanige maatregelen getroffen worden dat de bereikbaarheid van het spoor te allen tijde gewaarborgd is.
Ad. d
De procedure tot intrekking van de milieuvergunning is inmiddels gestart. Of de milieuvergunning uiteindelijk al dan niet ingetrokken wordt is echter niet relevant in het kader van de geursituatie van het bedrijf met het oog op het bestemmingsplan Hoge Hoek. Immers naar aanleiding van Burgerinitiatieven zijn de regels voor de intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden aangescherpt. In artikel 9,2 lid 3 en 4 van de provinciale Verordening Ruimte is de rechtstreeks werkende regel opgenomen dat van de bestaande rechten op het bestaande bouwblok gebruik gemaakt kon worden gemaakt tot 1 oktober 2010.
Vanaf die datum geldt als omvang van het bouwblok de op dat moment bestaande bebouwing. Er is dan sprake van het z.g. "slot op de muur". Dit betekent dat er geen nieuwe bebouwing voor intensieve veehouderij meer mag worden opgericht. Het is daarom dat de afstanden berekend zijn vanaf de locatie van de stal en niet vanaf de grens van het bouwblok. De indiener van de zienswijze wordt dus niet door het bestemmingsplan in zijn bedrijfsvoering belemmerd.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 4
- a. De indiener van de zienswijze voert al enig tijd overleg over het realiseren van enkele woningen op het in eigendom zijnde perceel aan de Molenstraat. Hiertoe is op 23 november 2010 een verzoek om uitwerking van het bestemmingsplan Spoorzone gedaan alsmede op 6 december 2010 een aanvraag om omgevingsvergunning op grond van de Wabo voor de bouw van vijf patiowoningen. Omdat dit plan volgens bezwaarmaker voldoet aan de voorschriften van het plan Spoorzone wordt het vreemd en onbegrijpelijk gevonden dat het betreffende plan niet is opgenomen in het bestemmingsplan.
- b. Het bevreemdt de indiener van de zienswijze dat wordt afgeweken van hetgeen was toegestaan in het vigerend bestemmingsplan Spoorzone en dat ongemotiveerd en op onzorgvuldige wijze de bestemming van de betreffende percelen zijn gewijzigd. Bovendien is niet gemotiveerd waarom de percelen gesplitst zijn in twee verschillende bestemmingen, Wonen-1 en Wro-zone-wijzigingsbevoegdheid 2. De besluitvorming is onzorgvuldig en voldoet niet aan de vereisten van een "goede ruimtelijke onderbouwing" nu in de toelichting met geen woord gerept wordt over de afwijkingen en wijzigingen t.o.v. het bestemmingsplan Spoorzone.
- c. In artikel 9.7. van de regels t.a.v. de wijzigingsbevoegdheid wordt aangegeven dat een en ander moet passen binnen de stedenbouwkundige structuur. Als hiermee wordt verwezen naar onder meer het beeldkwaliteitsplan wordt opgemerkt dat de daarop gegeven inspraakreactie als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Verder wordt t.a.v. deze voorwaarde opgemerkt dat een dergelijke voorwaarde, zonder nadere omschrijving van wat hieronder moet worden verstaan, in strijd is met de rechtszekerheid. Vooraf kan namelijk niet geweten worden wanneer aan een dergelijke voorwaarde wordt voldaan.
- d. De plannen van bezwaarmaker passen beter in het gemeentelijk beleid dan de in het ontwerpplan mogelijk gemaakte bestemming. Hierdoor lijkt de noodzaak tot wijziging van de bestemming nog meer te ontbreken. Verwezen wordt naar de paragrafen over de Verordening Ruimte en de Nota Wonen-Zorg. Ook wordt opgemerkt dat in de plantoelichting ten onrechte verwezen wordt naar de structuurvisie Noord-Oost omdat deze buiten het onderhavige plangebied valt. Kanttekeningen worden geplaatst bij paragraaf 7.4. van de toelichting waarin verwezen wordt naar het beeldkwaliteitsplan. Deze wijze van welstandtoets leidt tot rechtsonzekerheid en is niet overeenkomstig eerder vastgesteld welstandsbeleid.
- e. Bezwaarmaker kan zich niet verenigen met het aantal, vorm en hoogte van de woningen die aan de achterzijde van het perceel aan de Molenstraat worden gerealiseerd. In de plantoelichting wordt op geen enkele wijze zorgvuldig ruimtelijk onderbouwd wat de gevolgen zijn van de toename van ca. 280 woningen ten westen van het perceel. Studies naar de toename van de verharding, verkeer en geluid als gevolg van extra auto- en spoorverkeer ontbreken.
Het woongenot vermindert door de plannen als gevolg van de te verwachten overlast alsmede de waarde van de woning en verdere eigendommen. Daarnaast wordt het uitzicht vanuit de woning en privacy beperkt. Door niet mee te werken aan de uitwerking van de plannen van de indiener van de zienswijzen neemt de waarde van het eigendom aanzienlijk af, Een uitwerkingsplicht kan niet zonder compensatie omgezet worden in een wijzigingsbevoegdheid.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Ad. a
Naar aanleiding van het verzoek om uitwerking van het bestemmingsplan Spoorzone Berkel Enschot d.d. 23 november 2010 heeft de gemeenteraad op 20 december 2010 besloten dit verzoek af te wijzen. Tegen dit besluit is inmiddels een bezwaarschrift ingediend bij de gemeenteraad. De aanvraag omgevingsvergunning die op 6 december 2010 is ingediend voor de bouw van vijf patiowoningen voldoet niet aan de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Strijdigheid is er niet alleen vanwege het bouwverbod maar ook vanwege het niet voldoen aan de in het plan opgenomen uitwerkingsregels.
In de aanvraag omgevingsvergunning bedraagt de bebouwingsdiepte van de hoofdbebouwing 18 meter terwijl deze op basis van de uitwerkingsregels slechts 12 meter mag bedragen. De aanvraag om omgevingsvergunning is inmiddels geweigerd.
Overigens is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk 5 patiowoningen op deze locatie te realiseren. De achtertuinen van de percelen aan de Molenstraat maken onderdeel uit van een historisch lint met royale kavels aan de Molenstraat. Uit stedenbouwkundig oogpunt wordt dit als een belangrijke kwaliteit van een dorps woonmilieu beschouwd. Extensieve bebouwing in de vorm van 1 woning per kadastraal perceel zoals opgenomen in het verkavelingsplan Hoge Hoek behoort tot de mogelijkheden.
Gelet hierop is het dan ook terecht dat dit bouwplan voor 5 patiowoningen niet is opgenomen in het bestemmingsplan Hoge Hoek.
Ad. b
In het vigerend bestemmingsplan Spoorzone Berkel Enschot zijn de betreffende percelen, kadastraal bekend gemeente Tilburg (Berkel) sectie B nrs, 3498 en 3499, bestemd tot Woongebied (uit te werken door gemeenteraad). Op deze gronden rust dus geen directe bouwtitel.
Uit het bestemmingsplan Spoorzone (toelichting en artikel 3 beschrijving in hoofdlijnen) blijkt dat het de bedoeling is het plan in zijn geheel uit te werken ten behoeve van de realisering van een woonwijk. In de toelichting van het bestemmingsplan Spoor zone Berkel Enschot wordt in hoofdstuk 2 inzicht gegeven in het stedenbouwkundig plan dat op basis van dit bestemmingsplan ontwikkeld kan worden. Uit de in de toelichting opgenomen schetsen kan worden opgemaakt dat het niet de bedoeling is dat de achtertuinen van de bestaande woningen in de Molenstraat onderdeel uitmaken van het woongebied.
In het in december 2003 vastgestelde Stedenbouwkundig Plan Overhoeken was geen woningbouw in de achtertuinen van de woningen aan de Molenstraat voorzien. Dit Stedenbouwkundig Plan Overhoeken vormde samen met het in oktober 2002 vastgestelde Ontwikkelingsplan Overhoeken Berkel-Enschot de basis voor het "uitwerken" van de verschillende Overhoeken, waaronder het gebied Hoge Hoek (voorheen Spoorzone genaamd). In het kader van de planontwikkeling voor Hoge Hoek is in het jaar 2007 namens een aantal eigenaren van de bestaande woningen aan de Molenstraat een verzoek gedaan tot woningbouw in aansluiting op de plannen voor Overhoek Hoge Hoek. Naar aanleiding van dit verzoek is de bereidheid uitgesproken dit verzoek in overweging te nemen mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. 0.a. is als voorwaarde gesteld dat de betreffende eigenaren tot afspraken komen met de projectontwikkelaar van Hoge Hoek.
De ontwikkelaar heeft met de betreffende eigenaren overlegd c.q. onderhandeld, maar tot op heden is er met geen van de eigenaren schriftelijke overeenstemming bereikt over het verkavelingsplan conform het op 12 november 2010 vastgestelde Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp Hoge Hoek van 26 september 2009 met aanvulling d.d, 12 februari 2010, met uitzondering van de eigenaar van Molenstraat 59 (zie beantwoording zienswijze 1). Conform dit Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp is het mogelijk maximaal 1 woning per kadastraal perceel te realiseren in deze achtertuinen. Gelet op het ontbreken van concrete aanvragen voor deze particuliere percelen is het thans niet mogelijk om deze met een directe bestemming op te nemen in het bestemmingsplan.
De percelen aan de Molenstraat met daarop de bestaande bebouwing hebben in het ontwerpbestemmingsplan een bestemming Wonen-1 gekregen met een hoofdbebouwingsvlak voor de bestaande hoofdbebouwing alsmede een functieaanduiding erf (e). In de regels is bepaald waar en hoeveel aan- , uit- en bijgebouwen gerealiseerd mogen worden. Omdat het achterste gedeelte van achtertuinen nu onbebouwd is en er de wens ligt van een aantal bewoners om hier desgewenst een woning te kunnen bouwen is dit gedeelte niet tot erf aangeduid maar is er een wro-zone-wijzigingsgebied -2 opgenomen teneinde na wijziging de bouw van 1 woning per kadastraal perceel mogelijk te kunnen maken.
Voorwaarde voor het ontwikkelen van woningbouw na toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zal zijn dat kostenverhaal verzekerd is, via anterieure overeenkomst dan wel via een vast te stellen exploitatieplan bij het wijzigingspIan. Tot op heden zijn er nog geen schriftelijke overeenkomsten gesloten met potentiële initiatiefnemers, met uitzondering van de hierboven reeds genoemde.
In de toelichting van het bestemmingsplan zal de keuze voor deze bestemmingen conform het hierboven gestelde nader gemotiveerd worden.
Ad. c
Het betreffende lid b. in artikel 9.7 zal vervangen worden door een meer objectieve omschrijving: "het bouwplan past binnen het beeldkwaliteitplan zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 11 april 2011".
Overigens maakt het beeldkwaliteitplan geen deel uit van het bestemmingsplan maar is een specifieke welstandsregeling die voorkomt uit de Welstandnota (zie paragrafen 2.4 en 12.3 ) en wordt als zodanig ook apart door de raad vastgesteld.
Zowel in de Welstandnota als in de toelichting van het bestemmingsplan (paragraaf 7.4) wordt ingegaan op de relatie tussen Welstandsnota, beeldkwaliteitplan en kwaliteitsteam. De Welstandsnota vermeldt uitdrukkelijk dat voor een aantal plekken, waar de gemeente een bijzondere ruimtelijke kwaliteit nastreeft, beeldkwaliteitplannen worden opgesteld als aanvullingen c.q. wijzigingen van de welstandnota. Hierbij worden met name de Overhoeken in Berkel-Enschot genoemd als gebieden waarvoor specifieke welstandsregelingen worden opgesteld. Mede door middel van het beeldkwaliteitplan kan het nagestreefde dorps milieu worden vormgegeven. Uitsluitend een bestemmingsplan in combinatie met de Welstandnota wordt als instrumentarium niet voldoende geacht om de gemeentelijke doelstelling "dorps milieu" te kunnen verwezenlijken. Omdat het beeldkwaliteitplan een beleiddocument betreft kan tegen de vaststelling geen bezwaar of beroep worden ingesteld.
Ad. d
Door bezwaarmaker kan uit de uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan uit 1999 niet zonder meer worden afgeleid dat op het achterperceel de bouw van meerdere patiobungalows is toegestaan en evenmin dat dit beter past in het gemeentelijk beleid dan de bouw van 1 vrijstaande woning. In het vigerende bestemmingsplan is geen directe bouwtitel opgenomen. In het vigerende plan is vastgelegd dat moet worden gebouwd overeenkomstig een toekomstig uitwerkingsplan. In dit bestemmingsplan is niet vastgelegd hoeveel woningen op het perceel van bezwaarmaker mogen worden gebouwd, er is alleen gesteld dat het grondgebruik binnen de bestemming Woongebied, uit te werken door de gemeenteraad, dient te leiden tot minimaal 220 en maximaal 280 woningen. In het bestemmingsplan is verder bepaald dat ten behoeve van de uitwerking een Startnota voor de uitwerking wordt opgesteld waarin de uitgangspunten voor beeld- en milieukwaliteit zijn opgenomen. De uit te werken bestemming is ontwerpmatig uitgewerkt in het Stedenbouwkundig Plan Overhoeken (SPO), waarin de achtertuinen van de percelen aan de Molenstraat vrij zijn gehouden van bebouwing. De betreffende achtertuinen maken onderdeel uit van een historisch lint met royale kavels aan de Molenstraat. Uit stedenbouwkundig oogpunt wordt dit als een belangrijke kwaliteit van een dorps woonmilieu beschouwd. Met dit SPO is in 2003 door de raad ingestemd. Niettemin is daarna de bereidheid uitgesproken om de mogelijkheid van extensieve woningbouw in de achtertuinen te onderzoeken.
In het verkavelingsplan wordt in dit deel van De Hoge Hoek uitgegaan van extensieve bebouwing in het plan.
Uit oogpunt van precedentwerking en rechtsgelijkheid is het ongewenst dat de eigenaren van de kavels aan de Molenstraat in hun achtertuinen verschillende bebouwingsmogelijkheden c.q. grondopbrengsten worden geboden.
In dit verband is het redelijk dat per kadastraal perceel niet meer dan een woning wordt toegestaan. In het geval van bezwaarmaker, waar sprake is van twee kadastrale percelen wordt de bouw van twee woningen mogelijk gemaakt.
In de Structuurvisie Noord-Oost 2020 zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2009 zijn ook de bestaande ontwikkelingen rond de dorpen opgenomen. In paragraaf 6.2 van deze Structuurvisie staat vermeld dat deze structuurvisie de planontwikkeling voor de Overhoeken (waaronder het plangebied Hoge Hoek) als een gegeven beschouwt. Verwijzing in de plantoelichting naar de Structuurvisie Noord-Oost is, gelet op het vorenstaande, dan ook correct.
Voor wat betreft de opmerking over het beeldkwaliteitsplan: De Welstandsnota vermeldt in paragraaf 2,4 uitdrukkelijk dat voor een aantal plekken, waar de gemeente een bijzondere ruimtelijke kwaliteit nastreeft, beeldkwaliteitplannen worden opgesteld als aanvullingen c.q. wijzigingen van de welstandnota. Hierbij worden met name de Overhoeken in Berkel-Enschot genoemd. Door middel van het beeldkwaliteitplan kan het nagestreefde dorps milieu worden vormgegeven. Uitsluitend een bestemmingsplan in combinatie met de Welstandnota wordt als instrumentarium niet voldoende geacht om de gemeentelijke doelstelling "dorps milieu" te kunnen verwezenlijken. In de Welstandnota staat vermeld dat in gevallen waar het ambitieniveau dat vraagt wordt gewerkt met kwaliteitsteams/supervisoren die actief de doorvertaling van de wenselijke kwaliteit in bouwplannen sturen en bewaken en deze doorgeleiden naar het proces van welstandstoetsing.
Ad. e
In de toelichting wordt wel degelijk ingegaan op de in de zienswijze genoemde aspecten (zie o.m. Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en Hoofdstuk 8 Milieuparagraaf). Niettemin zal in de toelichting meer expliciet aandacht worden besteed aan het stedenbouwkundig voorlopig ontwerp Over hoek Hoge Hoek Berkel-Enschot waarin uitgebreid wordt ingegaan op de ruimtelijke gevolgen van de planontwikkeling. Dit vastgestelde stedenbouwkundig voorlopig ontwerp Overhoek Hoge Hoek zal als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan worden opgenomen.
Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Spoorzone in 1999 zijn diverse documenten gepubliceerd en besluiten genomen waarin sprake was van gewijzigde gemeentelijke inzichten en omstandigheden. Dit bleek al bij de vaststelling van het Stedenbouwkundig plan Overhoeken door de raad in 2003 waarin werd afgeweken van het bestemmingsplan Spoorzone. In feite was hiermee een herziening van het vigerende bestemmingsplan onontkoombaar, bijvoorbeeld omdat moest worden uitgegaan van de aanleg van een gebiedsontsluitingsweg in het plangebied. Eveneens in 2003 is de nota "Gereedschapskist Dorps Milieu" gepubliceerd, die uitdrukkelijk bedoeld was als handreiking voor het verwezenlijken van een dorps woonmilieu. Deze publicatie is in 2003 ook in de raadscommissie aan de orde geweest.
Naar aanleiding van de genoemde documenten is in overleg met de projectontwikkelaar het stedenbouwkundig voorlopig ontwerp Hoge Hoek Berkel-Enschot tot stand gekomen waarin het nagestreefde dorps milieu verder invulling is gegeven. Het stedenbouwkundig voorlopig ontwerp wordt gezien als een goede en in het licht van de nota "Gereedschapskist Dorps Milieu" zelfs veel betere uitwerking van het gewenste dorps milieu dan de eerdere plannen. Door uit te gaan van de plaatsing van een laag geluidscherm langs het spoor en de gebiedsontsluitingsweg te oriënteren was het bovendien niet meer noodzakelijk uit te gaan van een programma waarin de nadruk lag op patiobungalows. De gekozen opzet biedt optimale mogelijkheden voor de (volgens de gereedschapskist) gewenste verscheidenheid in woningtypologieën die is geïnspireerd op dorpse referenties. Binnen de bebouwingsstructuur kunnen vrijstaand, geschakelde, halfvrijstaande, aaneengesloten, gestapelde woningen en patiowoningen naast elkaar een plaats krijgen.
Over het stedenbouwkundig voorlopig ontwerp "Hoge Hoek" is in het kader van de burgerparticipatie op 18 mei 2010 een informatieavond georganiseerd en is gelegenheid geboden tot het stellen van vragen en het geven een (eventueel schriftelijke) reactie.
Het stedenbouwkundig voorlopig ontwerp is onderlegger geweest voor het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn rooilijnen, goot- en bouwhoogten aangegeven alsmede woningaantallen per bouwblok en parkeervoorzieningen op de binnenhoven.
Hoewel hierbij in het kader van dorps bouwen enige flexibiliteit is betracht valt toch goed af te lezen wat de consequenties zijn voor de omgeving van het plangebied.
Ten aanzien van de gestelde vermindering van woongenot, aantasting uitzicht en privacy alsmede waardevermindering van de woning en eigendommen wordt opgemerkt dat de indiener van de zienswijze reeds planschade ontvangen heeft ten gevolge van het bestemmingsplan Spoorzone Berkel Enschot.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat de indiener van de zienswijze vreest voor vermindering van woongenot (aantasting privacy en uitzicht) als gevolg van de woningbouwplannen in Hoge Hoek maar wel zelf in de achtertuin, dus op kortere afstand van de in opdracht van de ontwikkelaar te realiseren woningen, 5 patiowoningen wil bouwen.
Conclusie:
De zienswijze onder a is ongegrond en onder b,c, d en e gedeeltelijk gegrond. De toelichting van het bestemmingsplan alsmede artikel 9.7 zal hierop aangepast worden.
Zienswijze 5
De indiener van de zienswijze heeft een pro forma zienswijze ingediend. De zienswijze heeft betrekking op de ontsluiting van het plan en de onvolledigheid daarvan. De indiener is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te motiveren en wel tot uiterlijk 14 februari 2011.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
De indiener van de zienswijze heeft bij brief van 12 februari 2011, ontvangen op 16 februari 2011, opnieuw gevraagd om een nadere termijn voor het motiveren van zijn zienswijze. Aangegeven wordt dat hij nog steeds de door hem gevraagde informatie niet ontvangen heeft en dat hij teruggebeld zou worden op vrijdag 11 februari hetgeen niet gebeurd zou zijn. Bezwaarmaker heeft telefonisch met diverse gemeentelijk medewerkers contact gehad maar de door hem gestelde vragen waren kennelijk niet naar tevredenheid beantwoord. Vandaar dat richting de indiener van de zienswijze op donderdag 10 februari 2011 aangeboden is dat hij z.s.m. teruggebeld zou worden door de gemeentelijk projectleider. Niet expliciet is aangegeven dat dit op vrijdag 11 februari zou gebeuren. Op maandagochtend 14 februari 2011 heeft dit telefoongesprek plaatsgevonden en de bezwaarmaker heeft toen alleen verwezen naar de brief die hij inmiddels had ingediend, hij heeft geen verdere vragen meer gesteld aan de gemeentelijk projectleider om de voor hem benodigde informatie te verkrijgen. Aangezien de indiener van de zienswijze de zienswijze binnen de gegeven termijn niet nader gemotiveerd heeft wordt voorgesteld de zienswijze nier ontvankelijk te verklaren.
Conclusie:
De zienswijze is niet ontvankelijk.
Zienswijze 6
Bezwaar wordt gemaakt tegen het feit dat in het ontwerpbestemmingsplan geen directe bouwtitel is opgenomen voor het plan De Zomerkoning aan de Raadhuisstraat, maar dat deze planontwikkeling slechts mogelijk wordt gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid omdat er niet voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Inmiddels is overeenstemming bereikt met de verkoper van de voor de parkeervoorzieningen benodigde gronden en verzocht wordt dan ook de Wro-zone-wijzigingsbevoegd 1 niet in het vast te stellen bestemmingsplan op te nemen maar een directe bouwtitel voor deze planontwikkeling te creëren.
Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:
Door de indiener van de zienswijze is middels een ondertekende overeenkomst van 14 februari 2011 aangetoond dat er overeenstemming is over de aankoop van een stuk grond om de noodzakelijke parkeergelegenheid te garanderen voor het initiatief van de te realiseren horecagelegenheid De Zomerkoning. Hiermee kan de in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen aanduiding Wro-zone-wijzigingsgebied- 1 vervallen waarmee er een directe bouwtitel ontstaat voor de te realiseren horecagelegenheid alsmede twee woningen. De verbeelding, regels (artikel 8.7) en toelichting zullen hierop aangepast worden. In het plan zal een aparte Horecabestemming worden opgenomen waarbij de regeling gaat gelden die in het ontwerp-bestemmingsplan is geformuleerd in artikel 8.7.3.
Conclusie:
De zienswijze is gegrond.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardezoneringskaart
Bijlage 2 Boomwaardezoneringskaart
Bijlage 3 Besluit Hogere Grenswaarde
Bijlage 3 Besluit Hogere Grenswaarde
Bijlage 1 Archeologie, Sub 1: Archeo Pro 713 Centraal Plangebied
Bijlage 1 ARCHEOLOGIE, sub 1: Archeo Pro 713 centraal plangebied
Bijlage 2 Archeologie, Sub 2: Archeo Pro 714 Centraal Plangebied
Bijlage 2 ARCHEOLOGIE, sub 2: Archeo Pro 714 centraal plangebied
Bijlage 3 Archeologie, Sub 3: Advies Past2present-archeologic Centraal Plangebied
Bijlage 3 ARCHEOLOGIE, sub 3: Advies Past2Present-archeologic centraal plangebied
Bijlage 4 Archeologie, Sub 4: Selectiebesluit Gemeente Tilburg Centraal Plangebied
Bijlage 4 ARCHEOLOGIE, sub 4: Selectiebesluit gemeente Tilburg centraal plangebied
Bijlage 5 Archeologie,sub 5: Archeo Pro Archeologisch Rapport 9105 Noordelijk Plangebied
Bijlage 5 ARCHEOLOGIE,sub 5: Archeo Pro archeologisch rapport 9105 noordelijk plangebied
Bijlage 6 Archeologie, Sub 6: Archeologisch Onderzoek Becker & Van De Graaf Bv Zuidelijk Plangebied
Bijlage 6 ARCHEOLOGIE, sub 6: Archeologisch onderzoek Becker & Van de Graaf bv zuidelijk plangebied
Bijlage 7 Milieuhinder Bedrijven En Geur
Bijlage 7 MILIEUHINDER BEDRIJVEN EN GEUR
Bijlage 8 Externe Veiligheid
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek: Hoge Hoek
Bijlage 9 AKOESTISCH ONDERZOEK: Hoge Hoek
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek: De Zomerkoning
Bijlage 10 AKOESTISCH ONDERZOEK: De Zomerkoning
Bijlage 11 Lucht: Onderzoek Luchtkwaliteit Hoge Hoek
Bijlage 11 LUCHT: Onderzoek luchtkwaliteit Hoge Hoek
Bijlage 12 Lucht: Onderzoek Luchtkwaliteit De Zomerkoning
Bijlage 12 LUCHT: Onderzoek luchtkwaliteit De Zomerkoning
Bijlage 13 Bodem: Sub 1: Bodemonderzoek Noordelijk Plangebied
Bijlage 13 BODEM: sub 1: Bodemonderzoek noordelijk plangebied
Bijlage 14 Bodem, Sub2: Briefrapportage Noordelijk Plangebied
Bijlage 14 BODEM, sub2: Briefrapportage noordelijk plangebied
Bijlage 15 Bodem: Sub3: Bodemonderzoek Zuidelijk Plangebied
Bijlage 15 BODEM: sub3: Bodemonderzoek zuidelijk plangebied
Bijlage 16 Bodem, Sub 4: Aanvullend Bodemonderzoek Zuidelijk Plangebied
Bijlage 16 BODEM, sub 4: aanvullend bodemonderzoek zuidelijk plangebied
Bijlage 17 Bodem: Sub 5: Bodemonderzoek De Zomerkoning (Raadhuisstraat 1-3)
Bijlage 17 BODEM: sub 5: Bodemonderzoek De Zomerkoning (Raadhuisstraat 1-3)
Bijlage 18 Bodem, Sub 6: Briefrapportage Aanvullende Bemonstering (Raadhuisstraat 1-3)
Bijlage 18 BODEM, sub 6: Briefrapportage aanvullende bemonstering (Raadhuisstraat 1-3)
Bijlage 19 Bodem: Sub 7: Aanvullend Bodemonderzoek, Vml. Gedempte Sloten
Bijlage 19 BODEM: sub 7: Aanvullend bodemonderzoek, vml. gedempte sloten
Bijlage 20 Energie: Energiescan Hoge Hoek
Bijlage 20 ENERGIE: Energiescan Hoge Hoek
Bijlage 21 Groen En Natuur: Quickscan Flora- En Fauna
Bijlage 21 GROEN EN NATUUR: Quickscan Flora- en Fauna
Bijlage 22 Waterparagraaf: Sub 1: Waterhuishoudingsplan
Bijlage 22 WATERPARAGRAAF: sub 1: Waterhuishoudingsplan
Bijlage 23 Waterparagraaf, Sub 2: Watertoets Waterschap De Dommel
Bijlage 23 WATERPARAGRAAF, sub 2: Watertoets Waterschap De Dommel
Bijlage 24 Mer, Deel B
Bijlage 25 Burgerparticipatie: Verslag Informatie-avond 18 Mei 2010
Bijlage 25 BURGERPARTICIPATIE: verslag informatie-avond 18 mei 2010
Bijlage 26 Stedenbouwkundig Plan: Voorlopig Ontwerp Hoge Hoek
Bijlage 26 STEDENBOUWKUNDIG PLAN: Voorlopig Ontwerp Hoge Hoek
Bijlage 27 Aanvulling Stedenbouwkundig Plan: D.d. 12 Februari 2010
Bijlage 27 AANVULLING STEDENBOUWKUNDIG PLAN: d.d. 12 februari 2010