KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijf
Artikel 7 Water-waterstaatkundige Doeleinden
Artikel 8 Leiding - Gas
Artikel 9 Leiding - Riool
Artikel 10 Natuur
Artikel 11 Waarde - Archeologie
Artikel 12 Waarde - Ecologie
Artikel 13 Waterstaat-waterstaatkundige Functie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 19 Algemene Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 20 Algemene Procedureregels
Artikel 21 Algemene Nadere Eisen
Artikel 22 Algemene Regels Inzake Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 23 Overgangsrecht
Artikel 24 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Zuidelijke Sluisvariant
1.4 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.2 Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijk
3.2 Provincie
3.3 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Plansystematiek
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3 Groen
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Milieuhinder Bedrijven
5.2 Externe Veiligheid
5.3 Geluid
5.4 Lucht
5.5 Bodem
5.6 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Beleidskader
6.2 Doorlopen Proces
6.3 Huidige Situatie
6.4 Waterhuishoudkundige Gevolgen
6.5 Mitigerende Maatregelen
6.6 Monitoring
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Hoofdstuk 1: Inleidende Regels
7.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
7.3 Hoofdstuk 3: Algemene Regels
7.4 Hoofdstuk 4: Overgangsrecht En Slotregel
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.2 Burgerparticipatie
Bijlage 1 Boomwaardezoneringskaart
Bijlage 1 Milieueffectrapport

Wilhelminakanaal opwaardering fase 1

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 19-03-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Wilhelminakanaal opwaardering fase I van de gemeente Tilburg.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2009046- en bijbehorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.8 beeldbepalende boom

Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.

1.9 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bewaarplaats

Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.

1.12 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.14 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.16 bouwhoogte

Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:

  1. a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
  2. b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.

1.17 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.18 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.23 bufferbewaarplaats

Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.

1.24 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlaogshandelingen, aardbeving en dergelijke.

1.25 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.26 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.27 ecologische verbindingszone

Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).

1.28 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.29 extensief recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.30 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.31 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder.

1.33 geprojecteerd kwetsbaar object

Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.

1.34 goothoogte

De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.

1.35 groenvoorzieningen

het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.36 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.37 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.38 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.39 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.40 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.41 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven verschil in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.42 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.43 natuurwaarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.

1.44 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.45 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.46 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.47 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.

1.48 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.49 openlucht- en sportieve recreatie

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie welke geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.

1.50 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.51 perceel

Zie: ´bouwperceel´.

1.52 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.

1.53 randhoogte

De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.54 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
  2. b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.55 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.56 risicovolle inrichting

  1. a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  3. c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.57 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.58 sport

Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.

1.59 straatpeil

Zie peil (straatpeil).

1.60 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.61 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een bouwvergunning toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.62 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.63 vergunningplichtig ingevolge Wet milieubeheer

Milieuvergunning voor inrichtingen (bedrijven) volgens het ´Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer´ (staatsblad 50, 1993) , zonder welke het niet toegestaan is een inrichting op te richten, te veranderen, in werking te hebben of de werking te veranderen.

1.64 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.65 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.66 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.67 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.68 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.69 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.70 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.71 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

  1. a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
    1. 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
    2. 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
  2. b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.

2.7 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. de verkeersveiligheid;
    2. 2. de sociale veiligheid;
    3. 3. de ruimtelijke en landschappelijke inpassing.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Verkeer - Verblijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. een goede landschappelijke inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Water-waterstaatkundige Doeleinden

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse leiding voor het transport van gas met een diameter van ten hoogste 8 inch/12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar, inclusief een belemmerende strook grond van 4 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

8.2 Voorrangsbepaling

Waar een basisbestemming, aangegeven op de kaart, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

8.3 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Leiding - Riool

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een een hoofdafvalwaterriool, inclusief een strook grond van 5 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

9.2 Voorrangsbepaling

Waar een basisbestemming, aangegeven op de kaart, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

9.3 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-riool´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Natuur

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid,
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

10.4 Afwijken van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waarde - Archeologie

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 12 Waarde - Ecologie

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Specifieke gebruiksregels

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Waterstaat-waterstaatkundige Functie (Dubbelbestemming)

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Afwijken van de bouwregels

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

15.1 Ondergrondse bouwwerken

15.2 Verhouding bestemmingsvlak en aanduidingen

Een aanduiding bevindt zich te allen tijde binnen een gebied waarop een bestemmingsvlak van toepassing is, met dien verstande dat de bouwregels uitsluitend van toepassing zijn op de bestemming behorende bij de weergegeven aanduiding.

15.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

15.4 Ruimte tussen bouwwerken

15.5 Monumenten

Op panden, en/of bouwwerken geen gebouw zijnde en-of gronden met de specifieke bouwaanduiding rijksmonument (sba-rm) is de Monumentenwet 1988 van toepassing.

15.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

15.7 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

16.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels

17.1 Luchtvaartverkeerzone (in relatie tot IHCS)

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone' ten behoeve van het obstakelvrije vlak een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven op de bijgevoegde Luchtvaartverkeerzone-IHCS-kaart, overschrijdt.

17.2 Luchtvaartverkeerzone (in relatie tot funnel)

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerszone' ten behoeve van een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven op de bijgevoegde Luchtvaartverkeerzone-funnel-kaart, overschrijdt.

17.3 Luchtvaartverkeerzone (in relatie tot ILS)

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerszone' ten behoeve van het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer rondom de start- en landingsbaan een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven op de bijgevoegde Luchtvaartverkeerzone-ILS-kaart, overschrijdt. Het bevoeg gezag kan omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een hogere bouwhoogte, onder de voorwaarde dat de werking van de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Hiertoe dient zij voorafgaand aan de vergunningverlening schriftelijk advies in te winnen bij Defensie.

17.4 Wijzigingsbevoegdheid 'Wro-zone- wijzigingsgebied 1' (natuur)

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen Groen en Bos gelegen binnen de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming Natuur en/of Bos onder de voorwaarde dat de provinciale regels inzake natuurcompensatie (Beleidsregel Natuurcompensatie, Provinciale Verordening Ruimte) in acht worden genomen.
  2. b. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemmingen de regels van het plan van overeenkomstige toepassing.

17.5 Wijzigingsbevoegdheid 'Wro-zone- wijzigingsgebied 2' (natuur)

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen Groen en Bos gelegen binnen de
  2. b. 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2' wijzigen in de bestemming Natuur en/of Bos onder de voorwaarde dat de provinciale regels inzake natuurcompensatie (Beleidsregel Natuurcompensatie, Provinciale Verordening Ruimte) in acht worden genomen.
  3. c. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemmingen de regels van het plan van overeenkomstige toepassing.

17.6 Wijzigingsbevoegdheid 'Wro-zone-Wijzigingsgebied 3' (leiding-gas)

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen voor gronden gelegen binnen de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3' dat de op de verbeelding weergegeven gasleiding met de dubbelbestemming Leiding - Gas wordt verplaatst de voorwaarden dat een verantwoording voor het groepsrisicp kan worden opgesteld als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;
  2. b. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemmingen de regels van het plan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

18.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

18.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

18.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.

18.4 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

Artikel 19 Algemene Wijzigingsbevoegdheden

19.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

19.2 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 tot een maximale oppervlakte van 100 m2.

Artikel 20 Algemene Procedureregels

20.1 Procedureregels nadere eisen

Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
  3. c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.

Artikel 21 Algemene Nadere Eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  2. b. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
  3. c. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  4. d. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  5. e. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  6. f. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
  7. g. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

Artikel 22 Algemene Regels Inzake Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

22.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen

22.2 Uitzonderingen

Het in 22.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  1. a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen;
  2. b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

23.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Wilhelminakanaal opwaardering fase I´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Het Wilhelminakanaal is 68 kilometer lang. Het kanaal loopt van de rivier de Amer bij Geertruidenberg tot de Zuid-Willemsvaart bij Laarbeek en verbindt Tilburg en Eindhoven met de Maas. Via deze waterweg verbindt het uiteindelijk Tilburg met Rotterdam en de Maasvlakte, die fors wordt uitgebreid. De gemiddelde diepte van het kanaal is 2.30 meter, de breedte 25 tot 30 meter. Al sinds de jaren zeventig is er de wens om het Wilhelminakanaal ten hoogte van Tilburg te verbreden en te verdiepen waardoor ook grotere schepen toegang tot dit deel van het kanaal krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0001.png"

Door schaalvergroting in de scheepvaartsector zijn het Wilhelminakanaal en de sluizen zijn te klein voor de tegenwoordig meer gangbare scheepsafmetingen, de zogenaamde klasse IV schepen. Daarom wil de gemeente Tilburg samen met Rijkswaterstaat en de provincie Noord-Brabant het Wilhelminakanaal opwaarderen. Het kanaal zal in de komende jaren onderhanden worden genomen van Vossenberg-West tot aan de insteekhaven Loven.

Fase I van de opwaardering betreft het verbreden en verdiepen van het Wilhelminakanaal ongeveer ter hoogte de instroom van de Donge (iets stroomopwaarts ten opzichte van sluis II) tot aan de brug Dongenseweg.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied loopt ongeveer vanaf de inloop van de Donge tot en met de brug bij de Dongenseweg en volgt het tracé van het Wilhelminakanaal. Het plan omvat het kanaal zelf alsmede de oevers.

Aan de noordzijde wordt het plan globaal begrensd door (respectievelijk van west naar oost) de bedrijventerreinen Vossenberg West II, Vossenberg Zuid-West en Albionstraat.

Aan de zuidzijde van het kanaal grenst het plangebied (respectievelijk van west naar oost) globaal aan de woonwijken Reeshof en Wandelbos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0002.png"

1.3 Zuidelijke Sluisvariant

Nader (optimalisatie)onderzoek naar sluis III heeft twee bruikbare varianten opgeleverd, in het MER de noordelijke en de zuidelijke variant genoemd. Deze beide varianten zijn een optimalisatie van de sluisligging die in de Visievariant is opgenomen en zijn in de MER afzonderlijk gewaardeerd (indien relevant) om zo een vergelijk te krijgen op de milieueffecten van beide varianten.

Veel van de in de MER behandelde aspecten leveren een neutrale score op wat betreft de effecten van de verbreding ten opzichte van de huidige situatie.

Met betrekking tot sluisvarianten is het volgende aspect van belang: Effecten op het gebied van natuur, cultuurhistorie en kabels en leidingen wegen sterk mee in de beoordeling van de twee sluisvarianten. Op basis van deze beoordeling spreekt er een voorkeur voor de zuidelijke sluisvariant.

Sluisalternatieven;

Nader (optimalisatie)onderzoek naar sluis III heeft dus twee bruikbare varianten opgeleverd, in het MER de noordelijke en de zuidelijke variant genoemd. Met onderhavig bestemmingsplan is een ruimtelijke keuze gemaakt voor de zuidvariant. Hierbij zijn in hoofdzaak de volgende afwegingen gemaakt:

  • Er is in de MER een aparte analyse gemaakt waarin de zuidelijke en noordelijke variant zich van elkaar onderscheiden. Dit uit zich in de tabel met het overzicht van de effecten en is nader uitgeschreven het hoofdstuk: onderscheidende effecten tussen de varianten voor sluis III. Een vergelijking van beide varianten levert een licht positieve waardering voor de zuidelijke sluisvariant.
  • In de zuidvariant blijft het monumentale sluiscomplex (sluis III), met al zijn onderdelen, intact. Dit in tegenstelling tot de noordelijke variant waarin de dubbele sluiswachterswoning zouden moeten verplaatst en het zogenoemde ensemble van cultuurhistorische elementen zou worden gesplitst. Hiermee zou een van de uitgangspunten, namelijk het behouden van het rijksmonument, worden verlaten.

1.4 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

  • Vossenberg en Dongenseweg 1e herziening (18 december 1995);
  • Reeshof Oost (9 december 2002)
  • Kanaalverbreding Uiterste Stuiver (7 december 1981)
  • Plan in Hoofdzaak (24 april 1953)
  • Vossenberg Zuidwest (17 mei 1999)
  • Vossenberg en Dongenseweg (27 juni 1994);
  • Reeshof Vossenberg (2 mei 1977);
  • Reeshof I (1 september 1980);
  • Het Wandelbos (31 januari 1964);
  • Wandelbos I (26 juli 1963);
  • Reeshof Noordwest (25 juni 2001)

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het Wilhelminakanaal doorkruist het grondgebied van Tilburg over een lengte van circa 16 kilometer. Het kanaal is gegraven tussen 1910 en 1923 en heeft ervoor gezorgd dat Tilburg een echte industriestad werd. Vooral de goede verbinding met het zeehavengebied op de Maasvlakte is hier debet aan.

Landschappelijk gezien, staat het kanaal haaks op de Tilburgse beken- en lintenstructuur die van zuid naar noord en van west naar oost loopt. Aan de westzijde van de stad vormt het kanaal de scheiding tussen een vlak en nat, grootschalig woongebied aan de zuidzijde en bedrijventerreinen aan de noordzijde. Meer naar het oosten loopt het kanaal door een bosrijk gebied met lanen en landgoederen en in het centrum bevinden zich oude straten met een gemengd woon- en werkgebied, waar de beken in de loop van de tijd zijn verdwenen. Het kanaal kan worden gezien als een verbindende factor die structuur brengt in de gefragmenteerde stad.

Het plangebied van de kanaalverbreding heeft een lengte van bijna 5 km en loopt van de instroom van de (gekanaliseerde) rivier de Donge, aan de westzijde van de wijk 'de Reeshof', tot net voorbij de brug van de Dongenseweg. Grofweg kan worden gezegd dat zich ten noorden van dit kanaalgedeelte bedrijventerreinen en ten zuiden ervan woongebieden bevinden.

De uitgestrekte bedrijventerreinen aan de noordzijde zijn in de loop van decennia tot ontwikkeling gekomen. Ter hoogte van het plangebied bevinden zich, van oost naar west, de bedrijventerreinen Kraaiven, Albionstraat, Vossenberg, Vossenberg West I en Vossenberg West II. Laatstgenoemd bedrijventerrein is nog in ontwikkeling. De grond wordt momenteel bouwrijp gemaakt en zal in de komende jaren in gebruik worden genomen. In Vossenberg West II is een containerterminal met langshaven voorzien met aan de zuidzijde van het kanaal een zwaaikom zodat schepen hier kunnen keren. De beroepsscheepvaart op het kanaal heeft als bestemming vooral de bedrijventerreinen Kraaiven en Loven en met name de containerterminal op industrieterrein Loven.

Het gebied aan de zuidzijde van het plangebied bestaat voornamelijk uit woongebied. In het westen is dit de Vinex-wijk 'de Reeshof', een wijk die binnen enkele jaren is afgerond en dan circa 42.000 inwoners zal tellen. Het is een echt stadsdeel met centraal het winkelcentrum Heyhoef, verspreid enkele buurtwinkelcentra, scholen, sportvoorzieningen en een treinstation. Meer naar het oosten ligt de wijk 'het Wandelbos', een naoorlogse, zeer bosrijke woonwijk met een beperkt voorzieningenaanbod, waaronder een buurtwinkelcentrum.

Binnen het plangebied zijn twee sluiscomplexen aanwezig, de sluizen II en III, die als een bijzondere geschiedenis hebben. Het sluiscomplex Sluis III heeft met zijn nog oorspronkelijke karakter met unieke dubbele bajonetkolken de status van een Rijksmonument. Sluis II is niet beschermd. De omgeving van de sluizen wordt gekenmerkt door veel groen en oude bomen. Sluis II zal voor de kanaalverbreding moeten wijken, maar sluis III heeft de status van Rijksmonument. Het ensemble en de gebouwen van sluis III moeten dus worden gehandhaafd. De waterstaatkundige functie van beide sluizen zal worden overgenomen door een nieuwe sluis die ter hoogte van sluis III zal worden gebouwd, met behoud van het oude sluiscomplex. De nieuwe sluis wordt langer en breder dan de oude sluizen waardoor het kanaal toegankelijk wordt voor de grotere (klasse IV) schepen. De nieuwe sluis neemt het verval van beide sluizen, van in totaal circa 7.4 meter, over. Deze peildaling heeft tot gevolg dat het waterpeil in het kanaal tussen sluis II en III circa 2.5 meter zal worden verlaagd. Dit heeft gevolgen voor de geohydrologie en de ruimtelijke beleving van dit gebied, zeker in combinatie met de uit te voeren kanaalverbreding.

De gebieden ten noorden en zuiden van het kanaal zijn door verschillende bruggen met elkaar verbonden. In het plangebied bevinden zich, van oost naar west, bruggen ter hoogte van de Dongenseweg, de Burgemeester Baron Van Voorst tot Voorstweg en twee fietsbruggen bij het Posseidonpad en het Medemblikpad. Ter hoogte van sluis II zal op termijn nog een derde fietsbrug worden gerealiseerd.

Het Wilhelminakanaal is niet alleen bestemd voor transport over water en werkfuncties. Naast beroepsvaart vindt er ook recreatievaart plaats. Bovendien is de directe omgeving van het kanaal een ecologische zone, een prettige plek om aan te wonen en een gebied dat recreatieve functies herbergt. In de groenstrook tussen het kanaal en de woonbebouwing van 'de Reeshof' bevinden zich onder andere een wielercircuit en sportvelden. Ook voert er een recreatieve fietsroute langs het kanaal, welke functie gehandhaafd en waar mogelijk versterkt zal worden. Ter hoogte van de Voldijk, ten westen van sluis III en ten noordwesten van de brug van de Burgemeester Baron Van Voorst tot Voorstweg, bevinden zich bosgebieden die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en tevens belangrijk zijn voor de groene uitstraling en de belevingswaarde van het kanaal.

2.2 Technische Infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Het gaat hierbij om een tweetal 40bar regionale gastransportleidingen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.1 Rijk

3.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.

In de Nota Ruimte is het Wilhelminakanaal opgenomen in het netwerk van hoofdverbindingsassen. De as ligt in het netwerk tussen de Randstad en Brabantstad en verder richting de Vlaamse ruit. De hoofdverbindingsassen ondersteunen op nationaal niveau de bundeling van verstedelijking en economische activiteiten, de ruimtelijke samenhang van Nederland als geheel en de verbinding van Nederland met het omliggende buitenland. Het Rijk is verantwoordelijk voor deze verbindingen en streeft naar een basiskwaliteit voor dit gehele netwerk.

3.1.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtsreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf(‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.

3.1.3 AMvB Ruimte

Elke overheidslaag moet dus zijn of haar belangen vooraf benoemen en zorg dragen voor de realisatie en/of borging daarvan. Besloten is dat de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, geborgd worden door een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Deze AMvB Ruimtekomt in twee rondes tot stand. De eerste tranche bevat, zoals aangekondigd in de Realisatieparagraaf, een beleidsneutrale omzetting van bestaand beleid. Deze kaders zijn afkomstig uit de PKB’en Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. De tweede tranche van de AMvB heeft betrekking op nieuw beleid.

3.2 Provincie

3.2.1 Interim structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (2008)

Ook op provinciaal niveau moest door de inwerkingtreding van de Wro gezorgd worden voor een structuurvisie. Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Noord-Brabant in 2008 de Interimstructuurvisie 'Brabant in ontwikkeling' opgesteld. Hierin zijn de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant benoemd en op hoofdlijnen in beleid uitgewerkt. De Interimstructuurvisie bevat in hoofdzaak bestaand ruimtelijk beleid, zoals opgenomen in het streekplan 'Brabant in Balans' van 2002. In de Interimstructuurvisie is één overkoepelend hoofdbelang genoemd en dat is thematisch uitgewerkt in deelbelangen en doelen. Het hoofdbelang is zorgvuldig ruimtegebruik. Om dit te bereiken wordt in het ruimtelijk beleid de nadruk gelegd op de volgende vijf aspecten:

1. Lagenbenadering: het afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie, in aansluiting op de kwaliteiten van de infrastructuur;

2. Zuinig ruimtegebruik: afremmen van de groei en spreiding van het stedelijk ruimtebeslag;

3. Concentratie van verstedelijking: het leeuwendeel van de woningenbouw en de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur moet plaatsvinden in de vijf stedelijke regio's (waaronder de stedelijke regio Breda-Tilburg) om zo het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan;

4. Zonering van het buitengebied: het buitengebied moet in hoofdzaak bestemd blijven voor landbouw, natuur en recreatie;

5. Grensoverschrijdend denken en handelen: regionale, intergemeentelijke afstemming van ruimtelijke vraagstukken.

De Interimstructuurvisie wordt in 2010 vervangen door een nieuwe, integrale provinciale Structuurvisie. De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. 1. De kwaliteit van het landschap;
  2. 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  3. 3. De regionale verstedelijking.

Het plangebied (het kanaal) bevindt zich in de stedelijke regio en is een ecologische verbindingszone. Het gebied nabij sluis III maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.

3.2.2 Paraplunota

De belangen en doelen zoals verwoord in de Interimstructuurvisie zijn verder geconcretiseerd in de Paraplunota ruimtelijke ordening. Deze komt grotendeels overeen met hoofdstuk 3 (Beleidslijnen) van het Streekplan 2002, zoals herzien in 2004. Daarnaast wordt verwezen naar de bestaande plannen, beleidsnota's en beleidsbrieven die ook onder vigeur van de Wro uitgangspunt van het provinciaal beleid en handelen blijven. Deze bestaande beleidsnota’s betreffen onder meer de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en landelijke regio’s (2004), de gebieds- en reconstructieplannen (2005) en diverse thematische beleidsnota’s. Deze maken deel uit van de Paraplunota, die de status van beleidsregel als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft.

3.2.3 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2006)

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) geeft richting aan het verkeers- en vervoerbeleid voor de komende jaren en is bedoeld als basis voor de diagloog met partners voor verkeer en vervoer. Het PVVP gaat uit van een 'Van deur tot deur benadering'. Hierin staat de mobiliteitsbehoefte van de reiziger centraal en niet de infrastructuur zelf. De missie van het PVVP is: Het zodanig inrichten en beheren van het verkeers- en vervoerssysteem, dat het een optimale bijdrage levert aan het economisch, sociaal-cultureel en ecologisch kapitaal in Noord-Brabant. Er moet ruimte gehouden worden voor de aanleg van nieuwe infrastructuur. De visie op waterwegen is nader uitgewerkt in de Visie Brabantse Kanalen 2004-2050 (2004).

3.2.4 Visie Brabantse Kanalen 2004-2050 (2004)

Noord-Brabant is een toonaangevende regio in Europa op het gebied van (innovatieve) bedrijvigheid. Deze positie wil Noord-Brabant handhaven en uitbreiden. Een goede bereikbaarheid van en naar economische centra is voor Noord-Brabant met haar stedelijk netwerk BrabantStad voorop, van groot belang.

In het huidige bestuursakkoord van de Provincie Noord-Brabant is extra aandacht gegeven aan het vervoer van goederen over water. Goederenvervoer over water helpt congestie op de weg en het spoor te minimaliseren, is duurzamer en minder risicovol.

Uitganspunt voor de Visie Brabantse Kanalen 2004-2050 is dat de belangrijkste Brabantse economische centra over water ontsloten moeten zijn door een klasse IV vaarweg. Om dit te kunnen bereiken moet het Wilhelminakanaal vanuit het westen tot industrieterrein Loven worden opgewaardeerd.

3.2.5 Meerjarenprogramma infrastructuur en transport 2008-2012 (2008)

Doel van het Brabants meerjarenprogramma infrastructuur en transport (MIT) is het bieden van een overzicht en samenhang in de diverse uitvoeringsprogramma's en projecten op het gebied van infrastructuur en mobiliteit in Noord-Brabant en hun financiering. Hierin is de opwaardering van het Wilhelminakanaal tot aan Loven meegenomen.

3.3 Gemeente

3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

Ten aanzien van het Wilhelminakanaal wordt in de structuurvisie aangegeven dat de verbreding van het Wilhelminakanaal bijdraagt aan een betere ontsluiting voor dit gebied. Daarnaast kan het Wilhelminakanaal worden benut voor wonen en recreeren aan of op het water.

3.3.2 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP)

De verkeers- en vervoersdoelstelling uit het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan 'Mobiliteit in balans' hangt nauw samen met andere doelstellingen van de stad, vooral die op het vlak van ruimtelijke ordening. De gemeente wil ruimte bieden aan groei van bevolking en werkgelgenheid.

"De multimodale hoofdroutes, waaronder het Wilhelminakanaal, zijn in beheer bij het Rijk. De gemeente zet zich actief in voor de verruiming van het Wilhelminakanaal waardoor een verdere groei van vervoer over water mogelijk wordt. Zonder kanaalverruiming kan Tilburg de amtibies van multimodaal vervoer niet waarmaken en onvoldoende functioneren als regionaal multimodaal centrum."

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.1 Plansystematiek

In algemene zin is het gemeentelijke beleid op gebied van bouwen neergelegd in de gemeentelijke Bouwverordening. Ook stedenbouwkundige bouwregelgeving is daarin te vinden. Vanuit de historie, waarbij grote delen van de stad via de stedenbouwkundige regeling in de Bouwverordening tot stand zijn gekomen, is gebleken dat deze regels in principe een goed en objectief kader bieden voor een bebouwingsregeling van de bestaande stad. De Bouwverordening staat daarom aan de basis van de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. Deze systematiek is erop gericht om de regeling van de Bouwverordening in bestemmingsplannen op te nemen, legt daar waar wenselijk andere of extra accenten en vormt de basis voor de voorliggende verbeelding en regels. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.2.1 Archeologie

4.2.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

4.3 Groen

4.3.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

Boomwaardezoneringskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0004.png"

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 15 en 8 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.3.2 Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus

Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het instandhouden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+), vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Gronden die daarnaast een natuur- of ecologische waarde kennen, zijn als zodanig bestemd.

Het Groenstructuurplan en het Groenstructuurplan Plus geven aan dat kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:

  1. a. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
    1. 1. Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg;
    2. 2. Bos in het buitengebied;
    3. 3. Beken en beekdalen; Dommel, Leij en Zandleij.
  2. b. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
    1. 1. De ringbanen;
    2. 2. Het Wilhelminakanaal;
    3. 3. Beeldbepalende linten in de Oude Stad;
    4. 4. Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
  3. c. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.

Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.

4.3.3 Kadernota Groene Mal

Ondanks het bestaande groen- en natuurbeleid, zoals vastgelegd in het Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus, wees de praktijk uit dat natuur in deze nota´s te weinig werd beschermd en te onduidelijk werd begrensd. Dit leverde bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen discussies op tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouw en de gemeente Tilburg. Hierdoor ontstonden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden.

Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom (thans Brabantse Delte) en De Dommel. De kadernota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.

Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die oorspronkelijk is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.

De kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.

Bespreking Wilhelminakanaal in Groene Mal

Op 29 januari 2009 zijn de plannen voor het Wilhelminakanaal 1e fase gepresenteerd in het overleg Groene Mal. Geconstateerd is dat er ecologisch gezien kansen liggen bij de verruiming van het Wilhelminakanaal, met name als het waterpeil tussen sluis 2 en 3 zakt met 2,5 meter. Zo ontstaat een schuin talud in plaats van de damwanden van dit moment.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.1 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende milieuvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-richtlijn Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn kozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etcetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.

Het plan beoogt geen ontwikkeling van nieuwe gevoelige bestemmingen. Hierdoor hoeft omliggende bedrijvigheid die mogelijk een belemmering zou kunnen ondervinden van deze gevoelige bestemmingen niet in ogenschouw te worden genomen.

Het bestemmingsplan geeft echter wel de mogelijkheid om binnen de bestemming "Verkeer-Verblijf", water en waterhuishoudkundige voorzieningen te realiseren. Hierbij kan gedacht worden aan o.a. duikers, stuwers, gemalen etc. Een deel van deze voorzieningen zijn inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen hebben conform de VNG-richtlijn Bedrijven en milieuzonering een relatief lage milieucategorie (categorie 1 of 2) met daarbij behorende richtafstand van 0, 10 of 30 meter. Deze bestemming wijzigt echter niet ten opzichte van het oude bestemmingsplan. Daarnaast is er ruimte om deze inrichtingen op voldoende afstand van omliggende woningen te situeren.

5.2 Externe Veiligheid

5.2.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten, regelingen en andere documenten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004;
  • Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" 2004;
  • Circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" 1984;
  • Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandgare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991;
  • Brief "Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode" d.d. 5 augustus 2008 (Ministerie van VROM);
  • Document "Risicoafstanden buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3" van augustus 2008 (RIVM).

De normen in deze documenten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

5.2.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar (dat wil zeggen een overlijdenskans per jaar van 1 op een miljoen). Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.2.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. 1. de kans op een ongeval;
  2. 2. het effect van het ongeval;
  3. 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  4. 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit gebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens, ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.

5.2.4 Inrichtingen

De kanaalopwaardering leidt niet tot aanpassingen aan of verplaatsing van omliggende risicobronnen (Bevi-inrichtingen) en heeft zodoende geen effect op deze Bevi-inrichtingen en de daaraan gerelateerde veiligheidszoneringen.

5.2.5 Buisleidingen

Hogedruk aardgastransportleidingen

Langs het Wilhelminakanaal liggen twee hogedruk aardgastransportleidingen welke relevant zijn vanuit het externe veiligheidsbeleid. Deze zijn weergegeven in de onderstaande figuur 18.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0005.png"

figuur 18.1 ligging hogedruk aardgastransportleidingen (bron: www.risicokaart.nl)

Conform de risicokaart betreft de zuidelijke leiding een hogedruk aardgastransportleiding met een diameter van 12 inch en een druk van 40 bar. De leiding kent geen 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour. Deze leiding kent wel een invloedsgebied (1% letaliteit) van 140 meter (de 100% letaliteit ligt op 70 meter) waarbinnen het groepsrisico beschouwd dient te worden.

Zoals de inrichting van het verbrede Wilhelminakanaal nu is gepland is, blijft het groepsrisico gezien vanuit de buisleiding gelijk, er vinden dan geen wijzigingen plaats, de leiding blijft immers liggen op de locatie waar die ligt. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het verplaatsen van de buisleiding kan betekenen. Dit kan noodzakelijk zijn vanwege de uiteindelijke inrichting van het verbrede kanaal. Het verplaatsen van de buisleiding kan van invloed zijn op de risico's, aangezien de leiding dan op kortere afstand van de woningen komt te liggen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend plaatsvinden als hiervoor een verantwoording wordt opgesteld zoals beschreven is in het besluit externe veiligheid inrichtingen.

5.2.6 Transport van gevaarlijke stoffen

Op het Wilhelminakanaal vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risico (10-6-contour).

In de huidige situatie worden conform de risicoatlas hoofdvaarwegen (Rijkswaterstaat, 2003) geen gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal vervoerd. Ook in het kader van het vast te stellen Basisnet-water, wordt geen rol toebedeeld aan deze vaarweg. Echter, uit tellingen van het vervoer over het Wilhelminakanaal blijkt dat vervoer van brandbare vloeistoffen (ten behoeve van de firma Vollenhoven) plaatsvindt. In 2008 betrof dit 222 schepen. Dit vervoer is niet dusdanig dat de risicoatlas dit toont. In het plangebied zijn geen speciale voorzieningen voor schepen die brandbare stoffen vervoeren (kegelschepen). Ander vervoer van gevaarlijke stoffen is niet aannemelijk omdat in het verlengde van het kanaal geen installaties zijn voor het overslaan van gevaarlijke stoffen. Het bestemmingsplan voor de insteekhaven bij Loven sluit de overslag van gevaarlijke stoffen uit.

Groepsrisico scheepvaart

Het bestaande vervoer van brandbare vloeistoffen heeft een invloedsgebied van 25 meter. Binnen dit invloedsgebied geldt de verantwoordingsplicht. Woningen en bedrijven aan de noord- en zuidzijde van het Wilhelminakanaal liggen buiten deze zone. Dit betekent dat in de huidige situatie de voormalige sluiswoningen binnen het invloedsgebied liggen. In de toekomst komt ook de woning aan de Dongenseweg 82 binnen het invloedsgebied van het Wilhelminakanaal te liggen. Een wijziging van het groepsrisico door deze ene woning is niet zichtbaar bij een doorrekening. Er is dan ook geen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.

In het kader van het aankomende Basisnet voor het water is geconstateerd dat het plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar overal in Nederland binnen de waterlijn blijft en dat het groepsrisico overal ruim onder de oriëntatiewaarde uitkomt. De wijziging van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, die 1 januari 2010 in werking is getreden, noemt het Wilhelminakanaal niet als een vaarweg waarbij de in de circulaire aangegeven veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden.

5.3 Geluid

Om de geluideffecten van de kanaalopwaardering inzichtelijk te maken is door Oranjewoud in 2010 ten behoeve van het MER een akoestisch onderzoek verricht (Oranjewoud, maart 2010 projectnummer 196466). Als basis voor de conclusies inzake de aspecten lucht en geluid heeft dit onderzoek als uitgangspunt gediend.

5.3.1 Rekenmethodiek

De effecten van de plansituatie voor het milieuaspect geluid zijn berekend met het softwarepakket Geonoise v5.43. De gecumuleerde effecten zijn in beeld gebracht met behulp van het softwarepakket Geomilieu Analyst v1.0. Hierbij zijn de berekeningen uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 naar de gecumuleerde geluidbelasting (LCUM).

In het onderzoek is het gebied beschouwd 400 meter aan weerszijden van het kanaal, tussen de instroom van de Donge aan de westzijde tot 400 meter ten oosten van de Dongeseweg.

De bronvermogens voor de scheepvaart zijn overgenomen uit de rapportage Geluidseffecten scheepvaartlawaai van Adviesdienst Verkeer en Vervoer van het Ministerie van Verkeer

5.3.2 Beleid en wetgeving

Voor scheepvaartlawaai is in Nederland geen wettelijke toetsingskader beschikbaar. De mate van geluidhinder die veroorzaakt wordt door de binnenvaart is namelijk niet zodanig dat de wetgever daarvoor grenzen heeft gesteld. Er is evenmin sprake van een 'inrichting'.

Wel zijn er emissienormen voor het geluid van schepen, dat wil zeggen dat er is voorgeschreven hoeveel geluid elk schip maximaal mag maken. Deze emissienormen zijn opgenomen in het Reglement onderzoek schepen op de Rijn (ROSR) en ook in de Europese Richtlijn voor de binnenvaart 2006/87/EG.

De volgende normen gelden voor het geluidsniveau met maximaal:

75 dB(A) voor varende schepen, op 25 meter afstand;

65 dB(A) voor stilliggende schepen, op 25 meter afstand (voor zover niet aan het laden of lossen).

Het ontbreken van een wettelijk kader voor scheepvaartlawaai betekent niet zondermeer dat er geen voorwaarden aan gesteld worden, zo blijkt uit jurisprudentie. Indien redelijkerwijs aannemelijk is dat scheepvaartlawaai relevant is, moet de geluidbelasting van de scheepvaart ter hoogte van de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk worden gemaakt.

Bij de beoordeling voor het bestemmingsplan vindt geen formele harde toetsing plaats aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. De beoordeling bestaat voornamelijk uit het inzichtelijk maken van het geluidseffect en daaraan gekoppeld een waardeoordeel. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de beschikbare kennis ten aanzien van geluidshinder en hindereffecten. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende "soorten van geluid" (industrielawaai, wegverkeerslawaai en scheepvaartlawaai) die in de directe omgeving aanwezig zijn. In het kader van een "goede ruimtelijke ordening" worden deze samen beschouwd (gecumuleerd).

Geluidssoorten afkomstig van verschillende geluidsbronnen (wegverkeer, railverkeer, industrie en luchtvaart) worden door de mens op verschillende manieren beleefd. Met andere woorden; het ene geluid is het andere niet. Verschillende geluidssoorten kunnen daarom niet zonder meer bij elkaar opgeteld worden. Inzicht kan gegeven worden met de methode-Miedema. Deze wordt gebruikt bij m.e.r.-studies en is opgenomen in het Besluit geluidhinder 2006 en het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006. In dit onderzoek is van deze methodiek gebruik gemaakt.

5.3.3 Effecten van de kanaalopwaardering

5.3.4 Overwegingen en conclusies

Uit het geluidonderzoek blijkt dat de verbreding van het kanaal (variant toekomstig Zuid) op sommige locaties (o.a. flats Bieslookweg) leidt tot een geluidbelasting tussen de 50 en 55dB. Hierbij is rekening gehouden met cumulatie van andere geluidsoorten. Het betreft circa 20 woningen die in de geluidbelastingklasse van 50 tot 55 dB(A) vallen.

Circa 340 woningen vallen in de geluidbelastingklasse tussen de 45 en 50dB(A).

Ten opzichte van de autonome situatie neemt het geluidbelast oppervlak bij de variant toekomstig zuid af. Voornaamste reden hiervan is het wegvallen van sluis II. Vanuit een "goede ruimtelijke ordening" gezien is dit een gunstige ontwikkeling.

Wanneer wordt gekeken naar de kans op slaapverstoring worden gekeken is berekend dat ten aanzien van de variant toekomstig zuid voor circa 50 personen van in de totaal 840 personen geldt dat er kans bestaat op slaapverstoring. Relatief gezien is dit een aantal van 6% . Dit aantal wordt gezien de lage hinderscore door de gemeente acceptabel geacht.

Geconcludeerd kan worden dat de verbreding van het Wilheminakanaal vanuit het aspect "geluid" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

5.4 Lucht

Om de effecten op luchtkwaliteit van de kanaalopwaardering inzichtelijk te maken is door Oranjewoud in 2009 ten behoeve van het MER een luchtkwaliteitsonderzoek verricht (Oranjewoud, november 2009 projectnummer 196466. Als basis voor navolgende overwegingen en conclusies heeft dit onderzoek als uitgangspunt gediend.

Het opwaarderen van het Wilhelminakanaal kan mogelijk van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen op en langs het kanaal door verandering van de intensiteit en omvang van het scheepvaartverkeer en het vervallen van sluis II.

Tabel 5.4.1 Beoordelingskader luchtkwaliteit

Thema Aspect Criterium
Luchtkwaliteit Stikstof Toets grenswaarden
Fijn Stof Toets grenswaarden

Omdat de opwaardering van het Wilhelminakanaal in 2015 verwacht is, zijn berekeningen uitgevoerd voor dat jaar en de autonome situatie in 2025. In de berekening is cumulatie met het wegverkeer op de kanaalkruisende wegen meegenomen.

5.4.1 Rekenmethodiek

De berekeningen van de concentraties luchtverontreinigde stoffen in de lucht ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zijn uitgevoerd met de module STACKS in het programma Geomilieu (versie 1.30). Het rekengedeelte van dit programma is STACKS+ (versie 2009.1), een door het Ministerie van VROM gevalideerd rekenprogramma. De in Geomilieu geïntegreerde module STACKS is een uitbreiding van het reeds bestaande STACKS+ met een geo-module welke is ontwikkeld ten behoeve van de invoer van bronnen en relevante gegevens.

5.4.2 Beleid en wetgeving

De kwaliteit van de buitenlucht moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. De normen zijn gebaseerd op de Europese richtlijn luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit wordt getoetst aan de hand van grenswaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen, in tabel 5.4.2 in ieder geval de twee meest kritische stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De concentraties van deze stoffen in de buitenlucht moeten hier minimaal aan voldoen: normoverschrijding is in principe niet toegestaan. De meest kritische zijn de jaargemiddelden van fijn stof en stikstof en het 24-uurgemiddelde van fijn stof.

Voor de overige stoffen (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen) genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is het niet aannemelijk dat hier overschrijdingen van zullen voorkomen. Dit blijkt uit de Memorie van toelichting bij het wijzigingsvoorstel van de Wm (kamerstuk 30 489,2006)en een onderzoek van TNO MEP (rapport R2004/582). Voor PM2,5 geldt dat als aan de normstelling van PM10 wordt voldaan er vanuit mag worden gegaan dat aan de grenswaarde van PM2,5 wordt voldaan.

Tabel 5.4.2 Grenswaarden stikstof en fijn stof (na 2015)

Stof jaar-gemiddelde uur-gemiddelde 24-uurs gemiddelde Opmerking
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM10 40 µg/m3
50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden

De waarde voor fijn stof wordt gecompenseerd voor de achtergrondwaarde fijn stof (zeezoutcorrectie). Voor Tilburg is dit 3 µg/m3.

Lokaal beleid

Tilburg klaart de lucht

Het Tilburgse luchtkwaliteitsplan 'Tilburg klaart de lucht' heeft als doel de luchtkwaliteit op het Tilburgs grondgebied te verbeteren zodat voldaan wordt aan de wettelijk normen. Onderlegger van het luchtkwaliteitsplan is uitvoering van het Tilburgs Verkeers en Vervoers Plan (TVVP).

5.4.3 Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Zowel de beroeps- als de recreatievaart levert door het gebruik van verbrandingsmotoren een bijdrage aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de directe omgeving van het kanaal. In het plangebied zijn de volgende bronnen relevant voor luchtkwaliteit:

  • het doorgaande (varende) scheepvaartverkeer;
  • de wachtende schepen voor de sluis / sluizen;
  • de schepen in de schutsluis / schutsluizen;
  • de schepen gelegen aan de kade.

Tevens is, naast de bovenstaande bronnen en de vastgestelde achtergrondconcentratie, een aantal omgevingsbronnen voor de luchtkwaliteit relevant:

  • de kruisende wegen Noordwesttangent, Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en Dongenseweg;
  • het scheepvaartverkeer vanuit de richting van de Amer tot en met Vossenberg-West II;
  • het scheepvaartverkeer ter plaatse van de containerterminal en zwaaikom behorend tot Vossenberg-West II.

Aangezien de realisatie van Vossenberg-West II als autonome ontwikkeling voor 2015 wordt beschouwd is het scheepvaartverkeer van en naar dit bedrijventerrein zowel voor 2015 als 2025 meegenomen.

Zowel in 2015 als de autonome situatie in 2025 blijkt uit modelberekeningen geen sprake te zijn van overschrijding van grenswaarden fijn stof of stikstof. De concentraties stikstof en fijn stof zijn het hoogst nabij de kruisende wegen en vervolgens bij sluis III en II.

5.4.4 Effecten van de kanaalopwaardering

In de onderstaande beschrijving is allereerst kwantitatief door middel van een berekening bepaald. Daarnaast is kwantitatief het effect van de zuidelijke variant beschreven.

Stikstof (NO2 )

Na opwaardering van het kanaal nemen de jaargemiddelde concentraties stikstof ter plaatse van de nieuwe sluis III toe. In het onderzoek is rekening gehouden met langere wachttijden voor en in de nieuwe sluis door het grotere verval in de nieuwe kolk. Indien er sprake is van langere wachttijden is er een langere tijd met emissie van luchtverontreinigende stoffen. Hierbij wordt opgemerkt dat indien de wachttijden worden verkort in de nieuwe sluis, bijvoorbeeld door het schutten te beperken van twee maal naar één maal, dit een positief effect heeft op de emissie van luchtverontreinigde stoffen.

Daarbij speelt lokaal dat sluis III in zuidelijke richting wordt verplaatst naar een locatie waar in de referentiesituatie slechts een kleine invloed werd ondervonden van de scheepvaart in en rond de huidige sluis III. Tezamen met het feit dat de passerende schepen groter zijn (en hogere emissie stikstof hebben) leidt dit nabij de nieuwe sluis III tot een verslechtering van de jaargemiddelde concentraties stikstof. Alle berekende jaargemiddelde concentraties liggen echter ruim onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3. Voor het grootste gedeelte van het plangebied is een waarde van minder van 16 µg/m3 berekend.

Door het verdwijnen van wachtende en schuttende schepen ter plaatse van sluis II neemt de jaargemiddelde concentratie stikstof ter plaatse van deze sluis aanzienlijk af ten opzichte van de referentiesituatie.

Op de delen waar alleen sprake is van doorgaand scheepvaartverkeer (bijvoorbeeld het gebied tussen sluis II en sluis III) is direct naast het kanaal sprake van een lichte verhoging van de jaargemiddelde concentraties stikstof. De belangrijkste reden hiervoor is de verandering van het aantal scheepvaartbewegingen en de schaalvergroting van dit scheepvaartverkeer.

De jaargemiddelde concentraties stikstof voor 2025 is weergegeven in figuur 5.4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0010.png"

Figuur 5.4.2 Jaargemiddelde concentratie stikstof in 2025 na kanaalopwaardering

De effecten buiten het plangebied

De kanaalopwaardering leidt ook op het Wilhelminakanaal ten oosten en westen van het plangebied tot een verandering van scheepvaart, met een lichte verhoging van de jaargemiddelde concentraties stikstof als gevolg. Buiten het plangebied draagt het plan in beide beoordelingsjaren niet in betekenende mate bij aan de jaargemiddelde concentratie stikstof (maximaal 1,2 µg/m3).

Fijn stof (PM10)

Ten aanzien van de luchtkwaliteit kan worden opgemerkt dat de achtergrondconcentraties voor stikstof en fijn stof nabij de zuidelijke sluis gelijk zijn aan de beoordelingspunten welke gehanteerd zijn voor de noordelijke sluis. De bijdrage van de kruisende wegen zal daarnaast ter plaatse van de zuidelijke sluis niet wezenlijk verschillen.

Door het verplaatsen van sluis III in zuidelijke richting zullen de concentraties ter plaatse van de woningen aan de Bieslookweg licht toenemen. Echter, aangezien bij de noordelijke variant (ruimschoots) wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen, kan ook voor de zuidelijke variant en bij de woningen aan de Bieslookweg worden geconcludeerd dat buiten de vaarweg wordt voldaan aan de grenswaarden. Voor fijn stof kan worden geconcludeerd dat nergens sprake is van normoverschrijding. Bijna overal is de jaargemiddelde concentraties fijn stof lager dan 20 µg/m3, terwijl de grenswaarde 40 µg/m3 is.

De jaargemiddelde concentraties fijn stof is weergegeven in figuur 5.4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0011.png"

Figuur 5.4.3 Jaargemiddelde concentratie fijn stof in 2025 na kanaalopwaardering

De effecten buiten het plangebied

De kanaalopwaardering leidt ook op het Wilhelminakanaal ten oosten en westen van het plangebied tot een verandering van scheepvaart, met een lichte verhoging van de jaargemiddelde concentraties fijn stof als gevolg. Buiten het plangebied draagt de kanaalopwaardering in beide beoordelingsjaren niet in betekenende mate bij aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (maximaal 1,2 µg/m3).

5.4.5 Conclusies

Op basis van luchtkwaliteitonderzoek voor het Wilhelminakanaal kan worden geconcludeerd dat voor het Wilhelminakanaal wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Dit geldt zowel het jaar 2015 als het jaar 2025 .

Er is een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit bij sluis III, en een beperkte verbetering bij sluis II. De berekenende waarden voor zowel fijn stof als stikstofdioxide zijn dusdanig laag dat gesproken kan worden van een "een goede ruimtelijke ordening"

5.5 Bodem

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. Het rapport is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Het eerste deel gaat in op de Tilburgse bodemproblematiek: hoe is de bodemverontreiniging ontstaan, en welke soorten verontreinigingen worden aangetroffen, om hoeveel verontreinigde plekken gaat het en waarom moet er gesaneerd worden. De aanpak van bestaande verontreiniging richt zich in eerste instantie op de ruimtelijke ambities van de stad. Bodemsanering wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in deze projecten opgepakt.

Daarnaast wordt voor de hele stad de bodemkwaliteit in beeld gebracht. Deze bodemkwaliteit wordt vergeleken met de basiskwaliteit om vast te stellen waar nog onderzoek en sanering moet plaatsvinden. Bij het wegwerken van de werkvoorraad stimuleert de gemeente dat anderen dan zijzelf de gevallen van bodemverontreiniging saneren, zoals bedrijven op bedrijventerreinen, projectontwikkelaars en in voorkomende gevallen door publiekprivate samenwerking.

Bij urgente gevallen wacht de gemeente eventuele ontwikkeling van plannen niet af. Waar mensen een gezondheidsrisico lopen of de verontreiniging zich snel verspreidt, dwingt de gemeente verantwoordelijke partijen de sanering ter hand te nemen.

In het tweede deel van de nota staan partijen die bij de bodemproblematiek betrokken zijn centraal. De zorg voor de bodem in algemene zin volgt uit de gemeentewet. Vanuit de Wet Milieubeheer heeft de gemeente de taak om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. De gemeente is het bevoegd gezag bij de aanpak van bodemsanering vanuit de Wet bodembescherming en is budgethouder in het kader van de Wet stedelijke vernieuwing. Als het bevoegd gezag Wbb heeft de gemeente Tilburg vastgesteld aan welke basiskwaliteit de Tilburgse bodem moet voldoen. De gemeente stimuleert marktwerking bij de uitvoering van bodemsanering en voert waar nodig zelf bodemsanering uit.

De gemeente toetst op grond van de Woningwet de bodemkwaliteit bij de aanvraag van een bouwvergunning. De gemeente onderzoekt in het kader van de Wet ruimtelijke ordening de bodemkwaliteit bij het opstellen van bestemmingsplannen en weegt dit aspect mee bij het vaststellen van bestemmingen. In het kader van de Wet collectieve preventieve volksgezondheid betrekt de gemeente de GGD bij bodemonderzoek en sanering. Een nieuw onderwerp is bodemsanering en archeologie. In de komende periode worden deze twee werkvelden op elkaar afgestemd. De gemeentelijke bodemtaken worden op transparante en toetsbare wijze uitgevoerd. Hiervoor wordt het kwaliteitshandboek gehanteerd waarin werkprocessen en richtlijnen zijn vastgelegd.

Verder gaat de gemeente in deze nota in op de verantwoordelijkheid van de gemeente als eigenaar van terreinen en als planontwikkelaar. Ook wordt er stilgestaan bij de uitvoering van bodemsanering. Tevens wordt er informatie gegeven welke van belang is voor bedrijven. Enerzijds wordt de regels en maatregelen in het kader van milieuvergunningsverlening om bodemverontreiniging te voorkomen behandeld en anderzijds wordt stilgestaan bij de aanpak van bestaande verontreiniging.

Informatie die van belang is voor initiatiefnemers van bouwwerken en ontwikkelingslocaties worden tevens gegeven. Zo wordt er weergegeven wat de bodemtoets bij een aanvraag bouwvergunning inhoudt en hoe Tilburg met een bijdrage in de marktwerking stimuleert bij bodemsanering.

Als laatste laat de gemeente zien hoe haar bodemtaken en -beleid afgestemd zijn met andere partijen, hoe belanghebbenden bij bodemsanering worden betrokken en hoe over het bodembeleid in het algemeen zal worden gecommuniceerd.

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Effecten kanaalopwaardering

Ten behoeve van het MER is het aspect bodem onderzocht. De conclusie is dat de kanaalopwaardering leidt tot een grote afvoer van grond. De kwaliteit van de kanaalbodem staat toepassing van deze bodem elders, op land- en waterbodems toe. Op drie locaties langs het kanaal - met name bij de Albionstraat - is de landbodem verontreinigd.

Om de invloed van de aanwezige verontreinigingen nader te beoordelen zal aanvullend bodemonderzoek worden uitgevoerd. De resultaten zullen worden opgenomen in de saneringsplannen.

Het gebruik van het Wilhelminakanaal zal niet leiden tot nieuwe bodemverontreinigingen.

Voor het concept bestemmingsplan wordt ten aanzien van het onderwerp bodem verwezen naar Hoofdstuk 13 van het MER.

5.6 Natuur En Ecologie

Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de EHS) en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Middels een toets flora en faunawet en een MER is zowel de gebiedsbescherming als de beschermde soorten onderzocht.

5.6.1 Beleidskaders

5.6.2 Resultaten en aanbevelingen

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Beleidskader

In 2009 zijn de eerdere beleidsdoelen ten aanzien van water (onder andere Nationaal Bestuursakkoord Water - geactualiseerd, de 4e Nota water, en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in concrete beleidsdoelen en maatregelen vertaald. Deze zijn opgenomen in het Nationale waterplan 2010-2015, het provinciale waterplan Noord-Brabant 2010-2015 en de waterbeheersplannen 2010-2015 van waterschap Brabantse Delta en waterschap De Dommel een plek hebben gekregen. De gemeente Tilburg heeft haar waterbeleid opgenomen in de Structuurvisie Water en Riolering (waarin opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2015). De waterplannen op al deze niveaus zijn gelijktijdig opgesteld en sluiten inhoudelijk op elkaar aan.

Hoofddoel van het waterbeleid is duurzaam waterbeheer en een duurzaam watersysteem, dat is gericht op het realiseren van een zelfstandig functionerend en ecologisch gezond watersysteem. Daarbij moeten knelpunten in waterbeheer zoveel mogelijk ter plaatse worden opgelost en moeten problemen niet worden doorgeschoven naar andere gebieden. Als specifiek aandachtspunt geldt het ontvlechten van waterstromen: afkoppelen van hemelwater wordt gestimuleerd om de afvoer van schoon water naar de RWZI te beperken en wateroverlast door overstorten van de riolering te verminderen. Verder is het herstel van natuur en van een veerkrachtig natuurlijk watersysteem een belangrijk doel. Voor de KRW waterlichamen, zoals de Donge, geldt tenminste het stand still beginsel. Tenslotte beziet de gemeente Tilburg het watersysteem niet alleen vanuit het hydrologische functioneren, maar tevens vanuit de gebruikswaarde voor mens, plant en dier: water heeft potenties om de indentiteit van een stadsdeel en de diversiteit in woon-, werk- en recreatieve milieus te versterken.

Het plangebied ligt grotendeels binnen het gebied dat voor de IGA's, Integrale Gebiedsanalyses, is onderzocht.

IGA Bovenlopen Donge en IGA Oosterhout-Waalwijk (Waterschap Brabantse Delta)

In 2007 en 2008 zijn door het waterschap Brabantse Delta Integrale Gebiedsanalyses (IGA's) voor de stroomgebied Oosterhout-Waalwijk en Bovenlopen Donge opgesteld. De belangrijkste knelpunten in het gebied van de Bovenlopen Donge zijn:

  • diepe grondwaterstanden, waardoor landbouw relatief veel droogteschade heeft en natuur onvoldoende doelrealisatie;
  • deels een onnatuurlijke inrichting van de beekdalen;
  • te sterke afvoerdynamiek met (zeer) lage zomerafvoeren en hoge piekafvoeren. Er is slechts op beperkte schaal sprake van inundatieknelpunten;
  • ecologische verbindingen zijn niet altijd aanwezig of te klein, veel barrières zoals stuwen, duikers, wegen, afrasteringen en bebouwing.

Het watersysteem in het gebied ten noorden van het Wilhelminakanaal (Oosterhout-Waalwijk) blijkt over het algemeen goed op orde te zijn. Er zijn twee specifieke aandachtspunten benoemd:

  • waterberging in de lage delen van het gebied;
  • verbinden en creëren van natuur via ecologische verbindingszones en natuurvriendelijke oevers.

In de IGA's zijn verschillende maatregelen benoemd die een bijdrage aan de oplossing van deze knelpunten leveren, zoals de aanleg van natuurvriendelijke oevers die zowel de ecologische structuur versterken als voor waterberging zorgen.

6.2 Doorlopen Proces

In het kader van de voorgenomen uitvoering van de Visievariant op basis van de bestuursovereenkomst uit 2007, is een geohydrologische en waterhuishoudkundige effectenstudie verricht. Dit onderzoek is in 2008 gestart met een inventarisatie van de gewenste onderzoeksopzet bij de waterbeheerders. Ook tussentijds zijn de onderzoeksvragen in overleg met de waterbeheerders nog uitgebreid en aangescherpt. Het totale onderzoekstraject heeft ruim 1,5 jaar gelopen en is begin 2010 afgerond.

Het doorlopen proces is schematische weergegeven in figuur 6.1. Rijkswaterstaat, de waterschappen Brabantse Delta en De Dommel, Brabant Water, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Tilburg zijn intensief betrokken bij het onderzoek. Tevens zijn de belangengroepen voor landbouw (ZLTO) en natuur (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, gemeente Tilburg) meerdere malen betrokken bij het onderzoek. Tenslotte heeft Deltares als onafhankelijke partij in 2009 nog input geleverd voor de grondwatermodellering en de mogelijke te onderzoeken alternatieven. In het voorjaar van 2010 is bestuurlijk een keuze gemaakt over de gewenste aanpak van mitigerende maatregelen. Tenslotte zijn met alle betrokken waterbeheerders en belangengroeperingen in een afsluitende bijeenkomst de onderzoeksresultaten vastgesteld, mede als input voor de milieu-effectrapportage en het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0012.png"

Figuur 6.1: Schematische weergave doorlopen proces

Het doel van het doorlopen proces is te waarborgen dat de effecten van de kanaalopwaardering op de grondwaterstand en de waterhuishouding en de daaraan te relateren belangen expliciet en op een evenwichtige wijze in beeld worden gebracht en in beschouwing worden genomen bij de ruimtelijke planvorming. Daarnaast heeft het proces tot doel gehad om haalbare maatregelen te ontwikkelen waarmee negatieve effecten op belangen zoveel mogelijk worden voorkomen.

6.3 Huidige Situatie

De opwaardering van het Wilhelminakanaal betreft het traject van ca. 3,5 km tussen de inloop van de Donge (nabij sluis II) en de brug over de Dongenseweg (iets ten oosten van sluis III), ter hoogte van de woonwijk Reeshof en het bedrijventerrein Vossenberg in Tilburg

(figuur 6.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0013.png"

Figuur 6.2: Ligging plangebied

Het Wilhelminakanaal heeft in de huidige situatie een waterpeil dat hoger is dan de grondwaterstanden in het gebied, waardoor het een infiltrerende werking heeft. Door de relatief lage maaiveldhoogte zijn de Reeshof en Vossenberg van oorsprong natte gebieden. Door de aanleg van een intensief watersysteem wordt wateroverlast voorkomen. Gebleken is dan ook dat de waterlopen in dit gebied een grote invloed hebben op de grondwatersituatie. Daarnaast blijkt de grondwaterstroming zowel door de dikke, matig doorlatende deklaag te verlopen, als door het daar ondergelegen zeer goed doorlatende eerste watervoerende pakket.

6.4 Waterhuishoudkundige Gevolgen

De kanaalopwaardering omvat de verbreding en verdieping van het Wilhelminakanaal op het traject zoals hierboven aangegeven. Ook wordt van het kanaalpeil in dit traject met 2,55 m verlaagd doordat sluis II wordt verwijderd. Uit de berekeningen is gebleken dat de effecten op het grondwater in de zomer, bij de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) zonder mitigerende maatregelen groter zijn dan in de winter, bij de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG). De berekende verlaging van de GLG direct naast het kanaal is vrijwel gelijk aan het verschil tussen het huidige kanaalpeil en de huidige grondwaterstand. Nabij sluis III is dit ca. 2,5 m, nabij sluis II is dit ca. 1,0 m. Het invloedsgebied (afstand tot lijn met 0,05 m verlaging) bedraagt ca. 1.100 m vanaf het kanaal nabij sluis tot ca. 3.200 m vanaf het kanaal bij sluis III. Deze verlagingen zijn weergegeven in figuur 6.3. De berekende maximale verlaging van de GHG ligt tussen 1,5 m bij sluis III en 0,75 m bij sluis II. Het invloedsgebied reikt tot 750 m vanaf het kanaal bij sluis II en tot 2.250 m vanaf het kanaal bij sluis III. Het gevolg van de verlaging van de grondwaterstand is dat zonder mitigerende maatregelen tevens de oppervlaktewaterpeilen in de watergangen in de Reeshof en Vossenbuerg zullen dalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0014.png"

Figuur 6.3: Verlaging grondwaterstand zonder maatregelen in de worst case (GLG)

Uit de beoordeling van de effecten van de kanaalopwaardering op de grondwaterstand en de daaraan gerelateerde belangen is gebleken dat zonder mitigerende maatregelen een verschillende belangen in grotere mate werd beïnvloed dan wenselijk is:

  • De grondwaterafhankelijke natuur bij Huis ter Heide (Plan Lobelia) wordt negatief beïnvloed.
  • De waterpeilen in de watergangen in de Reeshof en Vossenberg dalen sterker dan vanuit beleving en de werking van het watersysteem wenselijk is.
  • Nabij sluis III bestaat in meerdere straten een risico op bodemzetting met minimaal lichte schade aan de bebouwing.
  • In de omgeving van het Wilhelminakanaal is schade aan het bomenbestand te verwachten.

6.5 Mitigerende Maatregelen

Om deze reden is gekozen voor het uitvoeren van mitigerende maatregelen. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat de meest optimale maatregel het inlaten van water vanuit het Wilhelminakanaal in de watergangen van de Reeshof en Vossenberg betreft. Alle voorzieningen die nodig zijn voor het aanvoeren en infiltreren van kanaalwater worden aangelegd. Bij de beheersing van de wateraanvoer wordt ingespeeld op de waterkwaliteit. Het basisscenario is water inlaten en doorleiden in het gehele gebied, en op basis van een intensieve monitoring de inlaat stil te leggen bij piekvrachten op het Wilhelminakanaal. In figuur 6.4 zijn ter illustratie de veranderingen van de grondwaterstand in de zomer (GLG) voor de situatie met waterinlaat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009046-e001_0015.png"

Figuur 6.4

De volgende conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de ingreep met de inlaat van water in de watergangen van Vossenberg en Reeshof:

  • Om de grondwaterafhankelijke natuur van Huis ter Heide afdoende te beschermen, is inlaat vanaf het vroege voorjaar noodzakelijk, zodat vanaf april er geen verlaging van de grondwaterstanden meer optreedt.
  • De negatieve effecten op de waterpeilen en het watersysteem in de Reeshof en Vossenberg worden vrijwel volledig weggenomen.
  • De risico's van bodemzetting en schade aan bebouwing worden door waterinlaat in de zomerperiode beperkt tot een smalle zone nabij het Wilhelminakanaal. Op basis van een gericht aanvullend funderings- en zettingsonderzoek in deze zone worden de risico's verder in beeld gebracht, zodat een finetuning van maatregelen plaats kan vinden.
  • Bij landbouw is geen schade te verwachten door de kanaalpeilverlaging.
  • Bodemverontreinigingen in de omgeving worden beïnvloed door de ingreep en maatregelen, maar de situatie blijft beheersbaar. Voor de bekende verontreinigingen zal worden bepaald of een aanpassing in bijvoorbeeld de monitoring van de verontreiniging noodzakelijk is.
  • In de zone het dichtst langs het Wilhelminakanaal is schade aan de oudere bomen (> 20 jaar) niet uit te sluiten. Bij de (potentieel) monumentale bomen (4 à 5 stuks) kan de schade voorkomen worden door gericht water te geven. Verder moet rekening worden gehouden met vervanging van tenminste een deel van de oudere bomen. Door de ondiepere wortelzone wordt geen invloed verwacht op struiken, gras en tuinplanten.

De belangrijkste voorwaarde voor deze maatregel is de kwaliteit van het aangevoerde water. Hiervoor geldt het standstill-principe: instandhouding van de kwaliteit van dit systeem dient gewaarborgd te worden. De waterkwaliteit binnen de Reeshof en Vossenberg dient gecontroleerd te worden, mede om negatieve beïnvloeding van de kwaliteit van de Donge te voorkomen. Op basis van actuele gegevens lijkt de inlaat van water geen nadelige gevolgen te hebben op de waterkwaliteit in de lokale watersystemen.

Om echter beter inzicht te krijgen in de effecten op de waterkwaliteit is monitoring nodig, enerzijds om de nulsituatie nader in beeld te brengen en anderzijds tijdens de uitvoering om te voorkomen dat kortdurende piekvrachten aan ongewenste stoffen in de watergangen van de Reeshof en Vossenberg worden gebracht.

Daarnaast wordt in een calamiteitenplan nader uitgewerkt welke risicio's voor de belangen in de omgeving kunnen ontstaan wanneer de inlaat van water in verband met een ongewenste waterkwaliteit moet worden stopgezet.

De verlaging van het peil in het kanaal maakt verplaatsing van het lozingspunt van de riooloverstort aan de Moerse Dreef naar het Wilhelminakanaal mogelijk. Deze lozing op de watergangen en uiteindelijk op het kanaal kan bij de peilverlaging direct op het kanaal gerealiseerd worden. Dat betekent een forse verbetering van de leefomgeving langs en de waterkwaliteit van de betrokken watergangen

6.6 Monitoring

De gevolgen van de kanaalopwaardering en de waterinlaat zullen in beeld worden gebracht middels een monitoring. Deze monitoring omvat verschillende aspecten, namelijk:

  • grondwaterstanden in de Reeshof en Vossenberg en landbouw- en natuurgebieden;
  • waterpeilen in de watergangen van de Reeshof en Vossenberg;
  • inlaatwater: debieten, waterkwaliteit, waterbodems in de watergangen van de Reeshof en Vossenberg;
  • groenvoorzieningen;
  • bodemzetting op risicoplaatsen.

Op basis van de monitoring worden bij het overschrijden van actiewaarden maatregelen getroffen. In een afzonderlijk monitoringsplan wordt de monitoring nader uitgewerkt. Hierbij worden tevens de verantwoordelijke partijen aangewezen en worden de actiewaarden en de eventueel te treffen maatregelen vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

De indeling van de regels bij dit bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008). De regels worden in dit hoofdstuk kort toegelicht.

7.1 Hoofdstuk 1: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.

7.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Water-Waterstaatkundige doeleinden: deze bestemming is gegeven aan het verbrede Wilhelminakanaal.
  • Bos: deze bestemming is gegeven aan de gebieden langs het kanaal die een bosfunctie hebben. De gronden met de bestemming 'Bos' behoren grotendeels tot de Ecologische Hoofd Structuur.
  • Groen: deze bestemming is gegeven aan de oevers en de overige gronden van het plangebied voor zover het geen Ecologische Hoofdstructuur betreft.
  • Verkeer-Verblijf: deze bestemming is gegeven aan de bruggen over het Wilhelminakanaal ter hoogte van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en de Dongenseweg.

Dubbelbestemmingen

  • Waterstaat-Waterstaatkundige functie: deze dubbelbestemming is gegeven aan de gronden van Rijkswaterstaat tot 25 meter uit de oever van het kanaal aan weerszijden. Binnen deze bestemming is behoud, herstel en ontwikkeling van de waterstaatkundige functie mogelijk. Deze bestemming kan worden benut voor ontwerpoptimalisatie in verband met het uiteindelijke ontwerp van de kanaalverbreding. Deze bestemming bevat een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
  • Waarde-Archeologie: de gronden die aan de hand van onderzoek archeologisch waardevol zijn, hebben deze dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming behelst een bouwverbod en omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde , zodat werken eerst na nader archeologisch onderzoek kunnen worden uitgevoerd.
  • Waarde-Ecologie: het kanaal is aangemerkt als een ecologische verbindingszone. Zodoende is de dubbelbestemming Waarde-Ecologie opgenomen. Door middel van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde wordt de verbindingszone gewaarborgd.
  • Leiding-Gas: de reeds aangegeven gasleiding is door middel van een dubbelbestemming op de plankaart aangegeven.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Nadere eisen en mogelijkheden om binnenplans te kunnen afwijken
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning binnen bepaalde grenzen binnenplans afwijken van de bouwregels.

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal mogelijkheden voor het verlenen van omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een omgevingsvergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid. De wijzigingsbevoegdheden zijn als volgt:

Ten noorden van het kanaal is wijzigingsbevoegdheid 1 opgenomen. De bestemmingen binnen deze zone kunnen worden gewijzigd in een bos- of natuurbestemming. Hierdoor kan de natuurcompensatie zoals beschreven in paragraaf 5.6 van deze toelichting plaatsvinden.

Ten zuiden van het kanaal is eenzelfde wijzigingsbevoegdheid opgenomen, maar dan onder nummer 2.

De wijzigingsbevoegdheid met nummer 3 beslaat een gebied ten zuiden van sluis III waar de gasleiding ligt die mogelijk (deels) moet worden verplaatst.

7.3 Hoofdstuk 3: Algemene Regels

Hoofdstuk 3 betreft de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Algemene bouwregels
Artikel Antidubbeltelregel bevat een algemene regel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene gebruiksregels

In artikel Algemene gebruiksregels staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene regels voor binnenplans afwijken
Een algemene bevoegdheid van het bevoegd gezag met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staat in artikel Algemene afwijkingsregels.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders staat in artikel Algemenewijzigingsbevoegdheden, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

Algemene procedureregels
In artikel Algemene procedureregels wordt de procedure bij het gebruik maken van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen gegeven.

Algemene nadere eisen
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel Algemene nadere eisen bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen.

Algemene omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Algemene regels over het toelaten van werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan in artikel Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

7.4 Hoofdstuk 4: Overgangsrecht En Slotregel

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van de bestuursovereenkomst tussen het Rijk, de Provincie en de Gemeente in 2007 zijn de geraamde kosten voor de noordelijke visievariant begroot op € 71,6 miljoen (prijspeil 01-01-2005). De verdeling van deze kosten is als volgt: Rijkswaterstaat € 52 miljoen, provincie Noord-Brabant € 9,8 miljoen en gemeente Tilburg € 9,8 miljoen.

Op de kostenraming voor de zuidelijke variant is een tekort geraamd dat voorlopig als risico moet worden gereserveerd. De werkelijke kosten zijn pas inzichtelijk wanneer de inschrijvingen in het kader van de aanbesteding bekend zijn. Dit is voorzien in de tweede helft van 2011.

De bestuursovereenkomst tussen het Rijk, de Provincie en de Gemeente voorziet in een Go- No Go besluit op het moment dat het werk niet binnen het geraamde budget kan worden uitgevoerd.

De Grondexploitatiewet is niet van toepassing, omdat geen sprake is van een bouwplan volgens de terminologie van die wet.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie en Inspectie VROM in het vooroverleg VROM-provincie-gemeente op 29 april 2010. Daarvoor is het plan in het vooroverleg van 8 oktober besproken.

Op 6 mei 2010 is het concept bestemmingsplan in het kader toegezonden aan provincie Noord-Brabant, Inspectie VROM, Waterschap Brabantse Delta en Waterschap De Dommel, met het verzoek om, indien het plan daartoe aanleiding geeft, te reageren voor 3 juni 2010. Door Waterschap Brabantse Delta is op 4 juni 2010 een reactie verzonden. Deze reactie behelst een aantal opmerkingen met inachtneming waarvan een positief wateradvies kan worden afgegeven.

9.2 Burgerparticipatie

Na het raadsbesluit inzake de startnotitie m.e.r. in maart 2009 heeft de startnotitie voor eenieder ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen op de op te stellen richtlijnen.

Op 26 mei 2009 heeft een bewonersavond plaatsgevonden voor omwonenden en belangstellenden. Tijdens deze avond zijn de plannen voor de opwaardering van het kanaal gepresenteerd en toegelicht. Ook is de procedure geschetst en is de startnotitie en het verdere verloop van de m.e.r.- en bestemmingsplanprocedure toegelicht.

De startnotite m.e.r. is tevens aan diverse instanties en omliggende gemeenten toegezonden met het verzoek om te reageren. In het collegebesluit met betrekking tot de vaststelling van de richtlijnen is aangegeven hoe is omgegaan met de ingekomen zienswijzen en reacties.

Bijlage 1 Boomwaardezoneringskaart

Bijlage 1 Boomwaardezoneringskaart

Bijlage 1 Milieueffectrapport

Bijlage 1 Milieueffectrapport