Bakertand Oost 2010
Bestemmingsplan - Tilburg
Geconsolideerde Versie op 28-06-2013 - geconsolideerd
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Bakertand Oost 2010 van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2010016--f001 met de bijbehorende regels en bijbehorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform de in deze regels opgenomen algemene bouwregels ;
- b. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- c. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- d. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- e. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- f. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
1.7 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.9 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.10 autoreparatiebedrijf
Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële automerkendealer.
1.11 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.14 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.15 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.16 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
1.17 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.18 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.19 bestaand
Ten tijde van ter inzage legging van ontwerpbestemmingsplan.
1.20 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.23 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.24 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.25 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.27 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.31 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.32 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
1.33 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.34 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.35 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.36 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.37 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.38 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.40 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.41 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.42 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.43 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.44 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.45 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.46 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.47 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.48 kwetsbaar object
Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.49 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.50 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.51 logies
Het verstrekken van verblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben en gedurende
een relatief kort tijdsbestek.
1.52 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
Daar waar de geluidbelasting hoger is dan 53 dB mogen geen geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd.
1.53 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.54 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.55 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.56 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.57 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.58 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.59 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.60 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.61 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.62 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.63 paardenhouderij
Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.
1.64 partycentrum
Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.65 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.66 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding..
1.67 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.68 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.69 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.70 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.
1.71 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.72 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.73 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.74 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.75 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.76 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.77 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.78 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.79 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.80 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.81 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.82 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.83 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.84 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. de sociale veiligheid;
- 3. de ruimtelijke en landschappelijke inpassing.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeersvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Recreatie
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Wonen-buitengebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 11 Waterstaat - Waterbergingsgebied (Dubbelbestemming)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waterstaat-Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Ondergrondse bouwwerken
13.2 Hoofdtoegang woningen
13.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
13.4 Ruimte tussen bouwwerken
13.5 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
13.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
14.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
14.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.
14.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig artikel 10 binnen de bestemming 'Wonen-Buitengebied' een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
14.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
15.1 luchtvaartverkeerzone
15.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
16.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´Verkeer´ te projecteren;
- 2. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.
16.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie, met dien verstande dat burgemeester en wethouders in geval van de verwijdering van de aanduiding ´bedrijfswoning´ waarna de functie bedrijf wordt gerealiseerd, bevoegd zijn een ander bouwvlak met bijbehorend bebouwingspercentage, bouwhoogte e.d. vast te stellen.
16.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m²kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m².
Artikel 17 Algemene Regels Inzake Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- c. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- d. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- e. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- f. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a, met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Bakertand Oost 2010.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.
Het ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Hilvarenbeek", (26-11-1998 vastgesteld, 27-6-1999 goedgekeurd en 2-1-2002 onherroepelijk geworden) is aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan "Bakertand Oost 2010".
Aanvankelijk was dit gebied opgenomen in een nieuw op te stellen bestemmingsplan Bakertand Oost. Dit plan zou het gebied ten oosten van de Abcovenseweg tot een de Hilvarenbeekseweg omvatten. Voor het deel ten westen van het Boterpad was hier een bedrijventerrein voorzien en in het onderhavige plangebied een ontsluitingsweg voor dit beoogde bedrijventerrein. Op 20 oktober 2009 heeft het college de nota "Bakertand, voorstel voor ontwikkelstrategie" vastgesteld en daarbij besloten vooralsnog geen bestemmingsplan / uitwerkingsplan op te stellen voor het bedrijventerrein Bakertand omdat eerst duidelijkheid dient te komen over de mogelijkheid om een rechtstreekse ontsluiting op de A58 te verkrijgen van dit bedrijventerrein. Gelet hierop is besloten om voor het gebied ten oosten van het Boterpad een beheerbestemmingsplan op te stellen.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied (figuur 1.1 en 1.2) wordt globaal begrensd door de snelweg A58 in het noorden, het Oude Beeksepad in het westen en de gemeentegrens met Hilvarenbeek in het zuiden en oosten. Het plangebied was vroeger onderdeel van de gemeente Hilvarenbeek. Hierdoor is op het grondgebied het bestemmingsplan "Buitengebied Hilvarenbeek" van toepassing.
Figuur 1.1 Luchtfoto ligging plangebied (Bing maps)
Figuur 1.2. Luchtfoto plangebied (Kadaster, 2009)
1.3 Planningsopgave
Het doel van dit bestemmingsplan is een actuele en heldere bestemmingsregeling op te nemen, waarmee duidelijkheid wordt geschapen in de gebruiks- en bouwmogelijkheden ter plaatse. Dit om een verdere ongecontroleerde groei van niet-vergunde situaties te voorkomen. Daarnaast zal het bestemmingsplan de gronden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur afdoende moeten beschermen. Omdat het plangebied in het landelijk gebied is gelegen en geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, zal het bestemmingsplan een conserverend karakter krijgen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt een beschrijving van het plangebied gegeven waarbij onderscheid is gemaakt tussen de ruimtelijke en functionele structuur. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid van de rijksoverheid, de provincie Noord-Brabant en het gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de ruimtelijke aspecten, hoofdstuk 5 van de milieuaspecten en hoofdstuk 6 van de wateraspecten. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven voor welke bestemmingslegging wordt gekozen in het plangebied. Hoofdstuk 8 beschrijft de uitvoerbaarheid van het plan. De bestemmingsplanprocedure komt in hoofdstuk 9 aan de orde. Tot slot wordt in hoofdstuk 10 de juridische opzet van de planregels besproken.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven. Daarbij speelt de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving een belangrijke rol.
2.2 Omgeving
Bakertand Oost (figuur 2.1) ligt in het overgangsgebied tussen stad (Tilburg) en land (Buitengebied Hilvarenbeek). Het noordelijk deel van het plangebied grenst aan de snelweg A58 die de zuidelijke (ruimtelijke) scheidslijn tussen bebouwing en buitengebied vormt. Aan de overkant van de snelweg ligt het Sint Elisabeth Ziekenhuis en verschillende woonwijken. Ten zuiden van het plangebied ligt het buitengebied van Hilvarenbeek waar landbouw wordt afgewisseld met bos. Circa 500 m ten zuiden van het plangebied ligt Safaripark Beekse Bergen. De Oostplas vormt de ruimtelijke afscheiding met de oostelijke woonwijken van Goirle en het geplande bedrijventerrein Bakertand. De Tilburgburgseweg (N269) vormt ruimtelijk gezien de oostelijke grens van het plangebied. Tussen de oostgrens van het plangebied en de N269 liggen agrarische gebieden in de gemeente Hilvarenbeek.
Figuur 2.1 Topografische ondergrond plangebied (Kadaster, 2009)
2.3 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied heeft op dit moment een "rommelig" karakter. Bakertand Oost heeft de kenmerken van een stadsrandzone. Agrarische bebouwing wordt afgewisseld met (deels vergunde) bebouwing, een volkstuinterrein met tuinhuisjes, verspreid liggende groenstroken, paardenweitjes en agrarisch gebied. De Hilvarenbeekseweg is de hoofdontsluitingsweg van het plangebied, waar enkele bedrijven zijn gevestigd. Overige wegverbindingen in het plangebied zijn de Lage Wal in het noorden en het Oude Beeksepad / Boterpad in het westen. In het plangebied liggen verschillende bomenrijen, de groenstructuur ligt midden over het gebied. Enkele sloten daargelaten zijn er geen belangrijke waterverbindingen aanwezig.
2.4 Functionele Structuur
In het plangebied bevindt zich een grote diversiteit aan activiteiten, waaronder autohandel, houtverwerking en metaalhandel. In het plangebied is tevens een dierenverblijf en grond- en wegenbouwbedrijf gevestigd. Er vinden geen bedrijfsmatige agrarische activiteiten meer plaats.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleid. Dit beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen plaats dienen te vinden.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kern Beslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtsreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte
Elke overheidslaag moet zijn of haar belangen vooraf benoemen en zorg dragen voor de realisatie en/of borging daarvan. Besloten is dat de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, geborgd worden door een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Deze AMvB Ruimte komt in twee rondes tot stand. De eerste tranche bevat, zoals aangekondigd in de Realisatieparagraaf, een beleidsneutrale omzetting van bestaand beleid. Deze kaders zijn afkomstig uit de PKB’en Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. De tweede tranche van de AMvB heeft betrekking op nieuw beleid.
3.2.4 Waterbeleid in de 21 eeuw
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw' (2000), het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
3.2.5 Europese Kaderrichtlijn Water
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening Ruimte
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte (vastgesteld op 17 december 2010). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
- Regionaal perspectief voor wonen en werken;
- Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
- Overlegzones infrastructuur;
- Grond- en oppervlaktewatersysteem;
- Grondwaterbeschermingsgebieden;
- Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
- Milieuaspecten;
- Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
- Windenergie;
- Cultuurhistorische waarden;
- Aardkundige waarden;
- EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
- Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
- Ruimte-voor-ruimteregeling;
- Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
- Nieuwe economische dragers;
- Toeristisch-recreatieve voorzieningen.
3.3.3 Waterbeheerplan
Wat het regionale waterbeleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit zijn diverse wettelijke regelingen van toepassing, waarin voorwaarden zijn gesteld aan activiteiten op of in de bodem, teneinde een algemeen beschermingsniveau voor bodem en grondwater te realiseren. Ook is hier van toepassing de Verordening grondwaterbeschermingsgebieden provincie Noord-Brabant en / of de Provinciale Milieuverordening, van kracht vanaf 1 maart 2010.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan II 2010 - 2015 vastgesteld, voor dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het waterbeheerplan 'Krachtig Water' is een strategisch document. Daarin geeft De Dommel de doelen aan voor de periode 2010-2015 en hoe zij het wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur Waterschap De Dommel 2009 (datum intrede 22 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Structuurvisie Water en Riolering
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering(SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
3.4.3 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2010 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd met het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.
3.4.4 Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die oorspronkelijk is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.
De Kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van ruimtelijke aspecten die een rol spelen bij het bestemmingsplan Bakertand Oost 2010.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Nota 'Grond voor het verleden'
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
- 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
- 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
4.2.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek
De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.
De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:
- 1. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
- 2. De database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem);
- 3. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.
4.2.3 Historische geografie plangebied
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (2010) van de provincie Brabant wordt het plangebied aangeduid als "Archeologisch landschap". Dit landschap kenmerkt zich door een gemiddelde dichtheid aan Archis-waarnemingen. Romeinse en laatmiddeleeuwse terreinen en waarnemingen overheersen in dit landschap. Als naar de chronologische verdeling van de waarnemingen en terreinen wordt gekeken, dan valt in beide gevallen op dat de oudere perioden verhoudingsgewijs iets lager dan gemiddeld scoren en de jongere perioden juist iets hoger dan gemiddeld. Romeinse en laatmiddeleeuwse terreinen en waarnemingen overheersen in het Archeologisch landschap, waar Bakertand Oost onderdeel van uitmaakt. Opvallend is het verhoudingsgewijs grote aantal vroegmiddeleeuwse vindplaatsen.
In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen, op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg, beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen panden voor uit die periode. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant, vastgesteld in 2006, worden de lijnen van het Oude Beeksepad en van de Ambrosiusweg (nu Oude Hilvarenbeekseweg) aangeduid als historisch geografische lijnen van redelijk hoge waarde (figuur 4.1). Aan enkele, tussen beide wegen lopende perceelscheidingen wordt historische geografisch een hoge waarde toegekend.
Figuur 4.1 Cultuurhistorische Waardenkaart (in geel de historische geografielijn)
4.2.4 Verwachtingswaarde plangebied
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied vanwege de ligging in een gebied met relatief droge hoge zwarte enkeerdgronden en vorstvaaggronden deels een hoge archeologische verwachting. Het noordelijke deel van het plangebied heeft een lagere ligging en derhalve een middelhoge archeologische verwachting.
Naast de IKAW wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI). De ARWATI kent aan de hooggelegen landduinen in het uiterste zuidwestelijke deel een zeer hoge en aan de dekzandruggen een hoge archeologische verwachtingswaarde toe. De beekdalen hebben een basis verwachtingswaarde, terwijl aan de beekdalranden (glooiing) een matig hoge verwachtingswaarde is verbonden. Bekende ontgrondingen zijn gekarteerd als verstoord, terwijl de waterplas grotendeels een onbekende verwachtingswaarde heeft.
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een groot aantal historisch- landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de IKAW en ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart. Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen in het plangebied. Zo hebben ontgrondingen het bodemarchief tot diep in het 'gele zand' verstoord, waardoor archeologische waarden plaatselijk geheel zijn verdwenen. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lage archeologische verwachting.
4.3 Landschap
Bakertand Oost ligt in het zuidwesten van de gemeente Tilburg en bestaat van oudsher grotendeels uit akkergronden. In het oosten liggen drassige heidegronden in het beekdal van de Oude en Nieuwe Leij. Het plangebied maakt onderdeel uit van de dekzandrug Tilburg-Den Bosch. Het gebied loopt van Goirle tot Vught en heeft een langgerekte vorm. Het landschap is opgebouwd uit de beekdalen van de Leij en de Essche Stroom en de hoger gelegen dekzandruggen. Een groot deel van de dekzandruggen tussen Goirle en Helvoirt is bedekt met plaggendekken (oude bouwlanden).
Langs de noordrand van het plangebied liep de weg Bakertand. Deze maakte deel uit van de wegenstructuur die rond het grote akkercomplex De Groote Akkers lag. Het bestaande wegenpatroon is zeer oud, mogelijk prehistorisch.
In het plangebied komt circa 2,5 ha bosgebied voor dat grotendeels bestaat uit vochtig tot nat loofbos en plaatselijk ook wilgenstruweel. Tussen het bosgebied en de rijksweg ligt een (voormalig) kleinschalig landbouwgebied. Op deze oppervlakte wordt veelal hobbymatig kleinvee gehouden. Het landschap ten zuidoosten en zuiden van het bosgebied is kleinschalig, waarbinnen graslanden en opslagterreinen worden begrensd door bomenrijen en houtsingels.
4.4 Natuur
Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (externe werking).
Het plangebied en haar directe omgeving maken geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn "Regte Heide & Riels Laag" dat ten zuidwesten van de plaats Goirle ligt en de "Kampina & Oisterwijkse Vennen" die beide op circa 5 kilometer van het plangebied liggen.
Ecologische Hoofdstructuur
De Nederlandse natuur staat steeds meer onder druk, bijvoorbeeld door woningbouw, aanleg van wegen en industrie. Toch leeft bij veel Nederlanders de wens om natuurgebieden in de buurt te hebben. Natuur geeft rust en biedt ruimte voor recreatie. De overheid heeft daarom extra geld uitgetrokken om de Nederlandse natuur te beschermen en verder te ontwikkelen. Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de ecologische hoofdstructuur (EHS) van Nederland. In figuur 4.2 is deze weergegeven.
Figuur 4.2. Ecologische Hoofdstructuur
Het ruimtelijke beleid voor de EHS richt zich op behoud en ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS het 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en de resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het regime, kan de ingreep niet plaatsvinden.
Het bestemmingplan Bakertand Oost 2010 heeft een conserverend karakter en laat geen nieuwe ontwikkelingen toe.
Ecologische verbindingszones
De natuurgebieden die deel uitmaken van de EHS, dienen onderling te worden verbonden door "ecologische verbindingszones". Droge en natte verbindingszones moeten worden ontwikkeld via onder meer beken, waterlopen, dekzandruggen, dijktaluds en bossen, om hiermee de relaties tussen de natuurgebieden te verstevigen en isolatie van populaties op te heffen. In het bijzonder geldt dit voor de amfibieën, dagvlinders, zoogdieren, bosvogels en vissen.
De inrichting van de ecologische verbindingszones kan plaatsvinden in de vorm van natuurvriendelijke oevers, kleinschalige landschapselementen (houtwallen, natte ruigten en schrale natuur), bosjes en schrale graslanden. Een zoekgebied voor de ecologische verbindingszone ligt ten westen van het Oude Beeksepad op de rand van het plangebied.
Nationaal Landschap
Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven en liefst worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten worden daarom afgekeurd. Het plangebied is geen onderdeel van een Nationaal Landschap. Enkele kilometers ten oosten van het plangebied ligt het Nationaal Landschap "Het Groene Woud" bestaande uit bos, heide, zandverstuivingen, graslanden en populierenbossen.
Soortbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten.
De wet regelt onder meer beheer, schadebestrijding, jacht, handel, bezit en andere menselijke activiteiten die een schadelijk effect kunnen hebben op beschermde soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. In bepaalde gevallen zijn uitzonderingen mogelijk op deze verboden.
Door het Ecologisch Adviesbureau Cools is in februari 2009 een natuurtoets uitgevoerd voor de mogelijke aanleg van een ontsluitingsweg Bakertand. Het onderzoeksgebied beslaat circa 90% van het plangebied Bakertand Oost. Het deel ten noordwesten van de Hilvarenbeekseweg maakt geen onderdeel uit van het onderzoek. De natuurtoets is opgenomen in bijlage 1.
Op basis van het onderzoek blijkt dat de percelen in het westelijk deel van het plangebied voldoen aan de criteria voor het Leefgebied kwetsbare soorten. Daarentegen voldoen de meeste percelen in het oostelijk deel van het plangebied (Bakertand Oost) niet aan de criteria. De mogelijkheden voor de ontwikkeling van een leefgebied voor kwetsbare soorten (amfibieën en bijzondere planten) zijn hier echter zeer beperkt.
Omdat het bestemmingsplan Bakertand Oost 2010 geen ontwikkelingsruimte biedt aan bedrijfs- en woonbestemmingen, vormt dit bestemmingsplan geen belasting van de bestaande leefgebieden.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende milieuvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn kozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.
Alle bedrijven binnen en in de directe omgeving van het plangebied, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort. De inventarisatie is tevens gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheermatig karakter heeft, zijn de bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Omdat deze bedrijven er al een geruime tijd zitten is er vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer, en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten, regelingen en andere documenten. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004;
- Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" 2004;
- Circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" 1984;
- Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandgare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991;
- Brief "Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode" d.d. 5 augustus 2008 (Ministerie van VROM);
- Document "Risicoafstanden buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3" van augustus 2008 (RIVM).
De normen in deze documenten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar (dat wil zeggen een overlijdenskans per jaar van 1 op een miljoen). Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit gebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens, ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
5.3.4 Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat er binnen en buiten het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn waarvan de contour van invloed is op het plangebied. Het bestemmingsplan maakt voorts geen ontwikkelingen mogelijk, die een vergroting van het groepsrisico met zich brengt.
5.3.5 Buisleidingen
Het Besluit houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) van 24 juli 2010, zal op een nader te bepalen tijdstip in werking treden.
Binnen het plangebied zijn geen leidingen gelegen, die vanwege hun de diameter, door te geleiden stof en/of druk op de plankaart vermeld moeten worden.
5.3.6 Transport van gevaarlijke stoffen
Het transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit berekeningen met het risicoberekeningprogramma RBM II blijkt dat er op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.
Het plangebied grenst aan de A58, een rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Er worden in het plan binnen het invloedsgebied van de transportroutes geen ontwikkelingen met nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen sprake van een verantwoordingsplicht.
5.3.7 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig.
Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk in het plangebied.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
In het nieuwe beheerplan zullen geen extra geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd worden. Formeel hoeft er geen toets aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Het aspect geluid hoeft verder niet onderzocht te worden.
5.4.1 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.4.2 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
De gemeente Tilburg neemt deel aan het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Dit programma heeft als doel de grenswaarden zoals opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer tijdig te bereiken. De luchtkwaliteit is bij de totstandkoming van het NSL in beeld gebracht met de zogenaamde saneringstool. Uit deze tool blijkt dat er voor de jaren 2011 (van kracht worden grenswaarde PM10) en 2015 (van kracht worden grenswaarde NO2) geen overschrijdingen van de normen meer voor te komen. Ook voor 2020 wordt dit verwacht. In de berekeningen zijn grootschalige ontwikkelingen in Tilburg (o.a. Spoorzone, Stappegoor, Overhoeken) meegenomen evenals de verwachte groei van het verkeer. Voor de overige stoffen genoemd in titel 5.2 van de Wet milieubeheer geldt eveneens (o.a. benzeen, zwaveldioxide) dat verwachting is dat ruimschoots aan de wettelijke normen kan worden voldaan.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.6.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Hoewel sprak is van een agrarisch gebied zijn er op dit moment geen veehouderijen binnen het gebied aanwezig. Er zijn in het gebied wel enkele paardenstallen aanwezig die gebruikt worden door particulieren om hun paard in te stallen. Er is geen sprake van een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is niet zonder meer mogelijk omdat in het bestemmingsplan geen agrarische bouwvlakken zijn opgenomen.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Het voorliggende plan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er wordt immers alleen een bouwvlak weergegeven ter plaatse van bestaande bebouwing. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij eventuele bouwaanvragen, omgevingsvergunningen en planherzieningen.
In het gebied is een voormalige stortplaats aanwezig. Daarnaast zijn er binnen het plangebied nog meer verdachte activiteiten aanwezig, zoals schroothandel en een aantal slootdempingen. Deze verdachtmakingen vormen aanleiding tot uitvoeren van bodemonderzoek voorafgaand aan nieuwbouw. De delen die tot de stort behoren vallen mogelijk binnen een zorgplan waardoor hier niet zonder meer gegraven kan worden. Waarschijnlijk dient hier een saneringstraject opgestart te worden indien men dit deel wil ontwikkelen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe de wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
6.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Nieuwe Leij (Beerze en Reusel) en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 30 Ha. Het gebied bestaat uit akkers en weilanden, in gebruik sinds omstreeks 1850 als landbouwgrond. Ten westen van het plangebied ligt de Oostplas, waarvan 12,8 ha van de totale 19,7 ha binnen de gemeente Tilburg ligt.
6.1.2 Bodem en grondwater
Terreinhoogten
Het plangebied wordt gekenmerkt door de beekdalstructuur en het samenkomen van de Katsbogte (NL 20) en de Nieuwe Leij (NL 1). Nabij de duiker van de Nieuwe Leij onder de Rijksweg is de terreinhoogte 12,50+ en langs de oevers van de plas daalt het terrein abrupt van ongeveer 12,00+ tot ongeveer 11,00+ Ten oosten van de Nieuwe Leij ligt het terrein op ongeveer 12,00+ Waar bebouwing staat is het terrein licht hoger; het reliëf wisselt per perceel sterk af tussen ongeveer 11,00+ en 13,00+, zie figuur 6.2.
Figuur 6.1 Oppervlaktewateren plangebied
Figuur 6.2 Maaiveldhoogte plangebied
Bodemopbouw
Volgens de geologische kaart behoort de eerste 3 m onder het maaiveld in het plangebied en de wijde omgeving tot de afzettingen van het Middenterras van de Maas. Dat betreft overwegend fijnkorrelige zand, met enige zandige kleibanken, en laagjes zand met grind. Volgens de bodemkaart is er sprake van lemig fijn zand, met humushoudende bovengrond met een dikte van maximaal 0,8 m. Een bijzonder kenmerk van het plangebied is het voorkomen van oud klei, op dieptes tussen 0,4 en 1,2 m.
Uit het geohydrologisch onderzoek van 2001, is dit beeld bevestigd door de gerealiseerde boringen. De bodemopbouw bestaat in het plangebied uit een matig humeus, matig siltig, matig fijn zandig toplaag. De dikte varieert tussen 0,5 en 1,0 m. Daaronder ligt zwak tot zeer siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. Dat geldt voor de onderzochte bodemlagen aan de hand van boringen tot de onderkant van de afzetting.
Klei- en leem lagen zijn waargenomen in het onderzoek op alle dieptes onder het maaiveld, met diktes die variëren tussen 0,3 en 0,4 m, verspreidt over het hele plangebied. In de noordelijke helft zijn veenlagen op allerlei dieptes gevonden onder de toplaag, met een dikte van ongeveer 0,5 m.
Dieper dan drie meter begint het Hoogterras van Maas en Rijn, volgens de geologische kaart. Deze afzetting kenmerkt zich door fijne tot middelkorrelige zanden met enkele lagen en lenzen grof zand met fijn grind. Het grove zand bevat meestal enige witte klei. De gerealiseerde diepe boringen bevestigen wederom dit beeld: de siltgehalte neemt af met de diepte.
Het plangebied kenmerkt zich door aanzienlijke variaties op korte afstanden, waarbij de zandlagen afwisselen met storende lagen. De horizontale doorlatendheid is in het geheel goed te noemen, dankzij de zandige 'stroombanen' onder, boven en tussen de storende lagen. De verticale doorlatendheid is bij de aanwezigheid van storende lagen (leem-, klei- of veenlagen) slecht. Verspreidt over het plangebied is veen aangetroffen met een variabele dikte (tot 1,50 m). Waar niet, is de op basis van expert judgement ingeschatte waarde minstens 0,5 m/dag matig à goed te noemen.
Het deelgebied ten oosten van de Nieuwe Leij is niet onderzocht. Daardoor is de bodemopbouw alleen in hoofdlijnen bekend. De verwachte bodemopbouw komt overeen met de het geschetste beeld van de westelijke gebieden.
Grondwater
Uit het geohydrologisch onderzoek van 2000 en 2001 is het bekend dat de waterscheiding tussen het systeem Leij / Donge en de Oude Leij / Nieuwe Leij, in het uiterste noordwesten van het plangebied ligt. De grondwaterstroming heeft een oostelijke / noordoostelijke richting. De Katsbogte zou daarbij geen invloed op hebben.
Uit het onderzoek blijken de maatgevende hoogste grondwaterstanden te variëren van ongeveer 12,60+, langs de Abcovenseweg, tot ongeveer 11,50+, nabij de Nieuwe Leij. Door de combinatie van lage terreinhoogten met hoge grondwaterstanden, zijn de ontwateringdiepten in de noordelijke variërend van 0,0 m - mv, langs de watergangen, tot 1,5 m - mv, bij de hoog gelegen gebieden.
In het plangebied is geen grondwatergegevens beschikbaar. Uit algemeen onderzoek wordt geschat dat de gemiddelde grondwaterstand varieert tussen ongeveer 11,25+ in het oosten en 11,65+ in het westen.
In de bestaande situatie is er sprake van zeer natte omstandigheden in de laagste delen van het plangebied. Bij een ontwikkelingen in het plangebied moet de hydrologische situatie nauwkeuriger in beeld gebracht worden.
Beschermingsgebieden
Het plangebied valt grotendeels binnen Keurbeschermingsgebied. Slechts de percelen langs de Hilvarenbeekseweg zijn zo niet aangemerkt. Het gebied direct ten zuiden van Hoge Wal en langs de watergangen NL 19 en NL1 nabij de Oostplas zijn attentiegebied.
Voor deze gebieden geldt anti-verdrogingbeleid. Bij de ontwikkelingen in of nabij deze aangewezen zones dient verdroging zoveel mogelijk voorkomt worden.
6.1.3 Oppervlaktewater
Het plangebied wordt afgewaterd door de zuidelijke loop van de Katsbogte (NL 19). Deze tak komt samen met de noordelijke loop (NL 20) op korte afstand ten oosten van de Abcovenseweg. Beide watergangen zijn deels in eigendom van het waterschap. Deze beek ontvangt in de huidige situatie de landelijke afvoer van haar stroomgebied (beginnend bij de Blaakweg), plus de tijdelijke directe lozingen van de regenwaterriolering uit het plan Stappegoor en de rijksweg. Er doen zich geen bijzondere knelpunten in de afvoer van deze wateren. Daarbij is nauwelijks sprake van stromend water in droge perioden.
De Katsbogte komt verder naar het oosten samen met de Nieuwe Leij (NL 1), en nog verder naar het oosten met de Voorste Stroom, de Essche Stroom en uiteindelijk de Dommel. De Katsbogte zelf heeft een flauw verhang: langs de rijksweg 1:1000. Het bed van de beek daalt van ongeveer 13,40 m + NAP, bij de westelijke plangrens van Bakertand West, tot ongeveer 12,50 m + NAP, bij de Abcovenseweg. Andere relevante watergangen zijn de vanuit het oosten stromend NL21.1 en de NL.24 richting de NL 1.
Uit berekeningen van inundatie met 100 jaars buien blijkt het gebied ten oosten van de Nieuwe Leij nagenoeg onder water te komen. Het gehele plangebied is gelegen in bestaand inundatiegebied of reserveringsgebied 2050. Overeenkomstig de verordening ruimte worden deze gebieden opgenomen, met als doel het waterbergend vermogen van het gebied te behouden.
Verder is ten noorden van het plangebied de bergingsvijver van Groenewoud te noemen buiten de noordelijke plangrens. Deze waterpartij is ongeveer 1,7 Ha groot, heeft een bodempeil van ongeveer 10,55+ en bergt het regenwater van de gescheiden riolering in van het gebied Groenewoud, en loost op de Nieuwe Leij door middel van een stuw op 11.75+ en een knijpconstructie.
De Oostplas is oorspronkelijk een zandwinput en, die ontstaan is door intredend grondwater. De westelijke helft is gegraven tot ongeveer 2,00 m + NAP. De oostelijke helft tot ongeveer 11,00 m - NAP. Dat komt overeen met respectievelijk dieptes van 8 en 22 m. De waterpeilen schommelen rond de 10,75 m + NAP. Tussen de bovengenoemde beken en de plas bestaan geen bekende verbindingen.
Tussen de rijksweg en de Bakertand liggen slootjes voor de detailafwatering van de percelen. Ook langs de bestaande wegen zorgen sloten voor de afwatering van de weg.
6.1.4 Riolering
In het plangebied is geen riolering aanwezig, behalve drukriolering voor de bebouwing nabij de Hilvarenbeekseweg. Het verzamelde vuilwater stroomt af richting de rioolstelsels van Tilburg. Het regenwater wat vrijkomt in het plangebied wordt afgevoerd middels de aanwezige sloten. Het regenwater stroomt af via de detailafwatering richting de bovengenoemde leggerwatergangen. Ten noorden van de rijksweg liggen de gescheiden stelsels van Stappegoor en Groenewoud.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit zijn diverse wettelijke regelingen van toepassing, waarin voorwaarden zijn gesteld aan activiteiten op of in de bodem, teneinde een algemeen beschermingsniveau voor bodem en grondwater te realiseren. Ook is hier van toepassing de Verordening grondwaterbeschermingsgebieden provincie Noord-Brabant en / of de Provinciale Milieuverordening, van kracht vanaf 1 maart 2010.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan II 2010 - 2015 vastgesteld, voor dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. Het waterbeheerplan 'Krachtig Water' is een strategisch document. Daarin geeft De Dommel de doelen aan voor de periode 2010-2015 en hoe zij het wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur Waterschap De Dommel 2009 (datum intrede 22 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
In het Basis Rioleringsplan2005 is geconstateerd dat de hydraulische knelpunten door middel van een secundaire afwateringstructuur opgelost moeten worden. Het betreft de zogenaamde Blauwe Aders. Het hemelwater wordt in eerste instantie afgekoppeld van de gemengde rioolstelsels, geborgen en dan afgevoerd richting de stadsranden, waar het regenwater verder verwerkt wordt. In de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) zijn afkoppelgebieden bepaald.
In de Structuurvisie Water en Riolering is het plangebied aangemerkt als zoeklocatie ten behoeve van waterparken. De ligging is echter geen eerste keuze door de afstand en hydrologische kenmerken.
Bij eventuele ontwikkelingen in het plangebied dienen de richtlijnen van hydrologisch neutraal ontwikkelen van het waterschap De Dommel gehanteerd te worden.
6.3 Watertoets
De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg van 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en waterschap De Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken.
De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend.
Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is. Op 14 maart 2007 zijn aanvullende procesafspraken gemaakt tussen beide waterschappen en gemeente, in het kader van de beheerbestemmingsplannen.
Het plan Bakertand Oost (ten oosten van Oostplas) is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel, via e-mail d.d. 6 december 2010. Daarbij is de opzet van dit beheerbestemmingsplan toegelicht, en de opgestelde waterparagraaf voorgelegd. De Dommel leverde op- en aanmerkingen / een voorlopig wateradvies aan als reactie op het concept. Deze opmerkingen zijn verder zo veel mogelijk verwerkt in de definitieve waterparagraaf en de plankaart.
De Dommel stemt voorlopig in met deze waterparagraaf. Dit alles is verwoordt in haar voorlopig wateradvies, in de brief / mail d.d. 7 januari 2011 met kenmerk U2830.
Hoofdstuk 7 Keuze Bij Bestemmingslegging
7.1 Inleiding
De afdeling Handhaving heeft een inventarisatie gedaan van alle activiteiten en bouwwerken in het plangebied. Op basis van deze inventarisatie is geconcludeerd dat een groot aantal activiteiten en bouwwerken aanwezig is die strijdig zijn met het vigerende bestemmingsplan. De strijdigheden hebben betrekking op illegale bebouwing en illegaal gebruik van grond of gebouwen. Hieronder staat een lijst met de meest voorkomende strijdigheden:
- paardenstallen (hobbymatig gebruik) en rijbakken;
- twee woningen met werkplaats / kantoor;
- aanbouwen;
- schuren;
- hokken voor dieren;
- opslagloodsen en containers voor hooi etc;
- recreatiewoning / tuinhuisjes;
- bouwwerken bij volkstuinen.
Deze strijdigheden brengen met zich mee dat het gebied een rommelige indruk maakt en dat het maar een beperkte natuurlijke en/of agrarische uitstraling heeft. Omdat het gebied volgens de provinciale verordening onderdeel is van de Ecologische Hoofdstructuur, stelt de provincie als eis dat de gronden een agrarische bestemming met (ecologische) waarde krijgen. Hiervan afwijkende bestemmingen zijn in beginsel niet toegestaan. Deze zijn alleen toegestaan als:
- de bestemming op grond van het geldende bestemmingsplan al mogelijk is;
- in het verleden een bouwvergunning is verleend voor een bouwwerk, of hier anderszins toestemming voor is verleend
- in het verleden toestemming is gegeven voor een afwijkend gebruik;
- niet meer handhavend kan worden opgetreden.
7.2 Handhaving
Om te beoordelen of tegen de illegale situaties alsnog opgetreden zou kunnen worden, is aan de hand van de criteria genoemd in het collegebesluit van 8 juni 2004 A6 (Inhaalslag handhaving ruimtelijke regelgeving buitengebied / wel of niet optreden tegen oude situaties) voor elk perceel een beoordeling gemaakt. Daarbij is naar alle binnen de gemeente aanwezige informatie gekeken, zoals bouwvergunningen, milieuvergunningen, correspondentie, etc.
Ook is de beschikbare informatie van de gemeente Hilvarenbeek gebruikt. De gemeente Hilvarenbeek heeft in 2000 een inventarisatie in het gebied uitgevoerd. Daarbij zijn eveneens veel strijdige zaken geconstateerd. Dit is echter niet gevolgd door een daadwerkelijke handhavingsactie.
In de nota inzake de inhaalslag handhaving (2004) zijn zes hoofdcriteria vastgesteld, waarbij voor het zesde criterium weer zes subcriteria gelden, waaraan voldaan moet worden wil er sprake kunnen zijn van niet-handhavend optreden (gedogen).
Voor alle percelen zijn de uitkomsten van de inventarisatie gelegd naast de criteria. De conclusie is dat in veel gevallen niet wordt voldaan aan één of meer van de criteria, zodat in beginsel handhavend optreden formeel nog mogelijk is. Gelet op de provinciale eis kan het betreffend bouwwerk/het betreffend gebruik niet positief worden bestemd.
Vanwege de tussentijdse gemeentegrenswijzigingen is het mogelijk dat de gemeente Tilburg niet over de complete informatie beschikt. Daarom is een brief aan de eigenaren in het gebied gezonden met het verzoek aanvullende gegevens te verstrekken. Als gevolg van deze brief is tijdens aanvullende gesprekken door een aantal eigenaren informatie verstrekt.
7.3 Bestemmingslegging
Naar aanleiding van het gemeentelijk onderzoek is een keuze voor een bestemmingslegging gemaakt. In de volgende tabel is deze keuze toegelicht. Voor een gedetailleerde beschrijving van de inventarisatie wordt verwezen naar bijlage 2.
Bestemming Hilvarenbeekseweg 25 (Perceel W851) | ||
Huidige bestemming: | Agrarisch gebied. Detailbestemming: Wonen (W1). | |
Toelichting | Op de bestemming zijn een woning, garage, berging, loods nissenhut en hondenhokken aanwezig. Voor de woning, garage en loods zijn een bouwvergunning verleend. De overige aanwezige bebouwing is niet vergund. | |
Bijzonderheden | Vergunning uit 1991 geeft twee woningen aan. Brief van gemeente Hilvarenbeek om bestemming te wijzigingen in semi-niet agrarisch bedrijf. | |
Toekomstige bestemming | Specifieke vorm van bedrijf - Autohandel. Twee bedrijfswoningen toegestaan (bouwvlak rond bebouwing). | |
Perceel W848 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op het perceel zijn een tuinhuis, stallen, rijbak en opslagruimte aanwezig. Voor de aanwezige bebouwing is geen bouwvergunning afgegeven. | |
Bijzonderheden | --- | |
Toekomstige bestemming | Agrarisch gebied met waarden (zonder bebouwing). | |
Perceel W828 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op het perceel staan een paardenstal, schuilhok, stallen, kippenhok en verschillende opslagruimtes. Voor de aanwezige bebouwing is geen bouwvergunning afgegeven. | |
Bijzonderheden | --- | |
Toekomstige bestemming | Agrarisch gebied met waarden (zonder bebouwing). | |
Oude Beeksepad 40A | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op het perceel zijn een recreatiewoning, berging(en), omheining en stal aanwezig. In 1990 is een bouwvergunning verleend voor een stal op deze plaats. Voor de verbouw tot recreatiewoning is geen bouwvergunning gevonden. | |
Bijzonderheden | De stal wordt tevens gebruikt om overdag bij de dieren te kunnen zijn. | |
Toekomstige bestemming | Agrarisch gebied met waarden. Aanduiding paardenstal inclusief bouwvlak. | |
Perceel W823 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op het perceel zijn een tuinhuis, rijbakken en stallen aanwezig. Voor de aanwezig bebouwing is geen bouwvergunning afgegeven. | |
Bijzonderheden | ||
Toekomstige bestemming | Agrarische gebied met waarden (zonder bebouwing). | |
Perceel W824 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied / Multifunctioneel bos. | |
Toelichting | Op het perceel zijn een kantine, stallen, hondenhokken en verschillende opslagruimtes aanwezig. Voor de kantine en voor een stal is een bouwvergunning verleend. | |
Bijzonderheden | ||
Toekomstige bestemming | Agrarisch gebied met waarden. Specifieke aanduiding en bouwvlak voor paardenstal en clubgebouw. | |
Hilvarenbeekseweg 27 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op de bestemming zijn een woning, tuinhuis, garage en verschillende aan/uitbouwen aanwezig. In 1958 is een bouwvergunning verleend voor een kippenhok op deze plaats. Voor de verbouw tot woning is geen bouwvergunning gevonden. | |
Bijzonderheden | Bij latere vergunningen is de woning aangeduid op de bouwtekening van de Hilvarenbeekseweg 25 (impliciete vergunning). De bijgebouwen zijn gedeeltelijk vergunningsvrij. | |
Toekomstige bestemming | Wonen Buitengebied (met bouwvlak). | |
Perceel W863 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op het perceel zijn een tuinhuis met overkapping, rijbak en stallen aanwezig. Voor geen van deze gebouwen is in het verleden een bouwvergunning verleend. | |
Bijzonderheden | --- | |
Toekomstige bestemming | Agrarisch met waarden (zonder bebouwing). | |
Perceel W832 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op het perceel zijn een tuinhuis, speeltoestel(len), overkapping en verschillende stallen aanwezig. Voor het tuinhuisje/ paardenstal is een bouwvergunning verleend. | |
Bijzonderheden | --- | |
Toekomstige bestemming | Agrarisch gebied met waarden. Bouwvlak aanduiding paardenstal. | |
Hilvarenbeekseweg 29 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op het perceel zijn een woonhuis met kantoor, volière, stal kippenhok en werkplaats aanwezig. Voor de uitbreiding van de werkplaats is een bouwvergunning verleend. | |
Bijzonderheden | Op de bouwvergunning voor uitbreiding staan de woning en de werkplaats aangeduid (impliciete vergunning). | |
Toekomstige bestemming | Bedrijfsbestemming met specifieke vorm timmerwerkfabriek, bouwvlak om bedrijfswoning en de verschillende opstallen. | |
Oude Beeksepad 40 | ||
Huidige bestemming | Semi- en niet-agrarische bedrijven, metaalhandelsbedrijf, dienstwoning toegestaan | |
Toelichting | Op de bestemming zijn een overkapping, loodsen, opslagruimtes en opslagvakken aanwezig. Voor geen van deze gebouwen is in het verleden een bouwvergunning verleend. | |
Bijzonderheden | --- | |
Toekomstige bestemming | Bedrijfsbestemming specifieke vorm groothandel in metalen en halffabrikaten en specifieke vorm afvalscheiding. Vigerend bestemmingsplan laat maximaal 1.230 m2 bebouwing toe, bebouwingspercentage opgenomen. Dienswoning toegestaan. | |
Hilvarenbeekseweg 31 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op de bestemming zijn een hondenhok, oude stal, woning, opslagruimte(s) en dierenverblijf aanwezig. Voor de oude stal is een bouwvergunning verleend. | |
Bijzonderheden | In de brief van 27 juni 2001 is toegezegd om het bedrijf met woning bij de eerste bestemmingsplanherziening te legaliseren. | |
Toekomstige bestemming | Bedrijfsbestemming specifieke vorm groothandel in metalen en halffabrikaten. Bedrijfswoning (bouwvlak om twee opstallen). | |
Hilvarenbeekseweg 70-80 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied met abiotische en natuurwaarden. Detailbestemming nr. 70: autobedrijf (zonder woning). Detailbestemming nr. 80: één woning. | |
Toelichting | Op de bestemming zijn een loods, stal met overkapping, stacaravan, schuur, ketelhuis, woningen, bergingen en hekwerken aanwezig. Er zijn diverse bouwvergunningen verleend voor deze bouwwerken. Er zijn echter ook diverse gebouwen aanwezig die niet vergund zijn. | |
Bijzonderheden | Door brand kan eigenaar geen vergunningspapieren overleggen. Op de vergunning voor het verbouwen van de woning staat een tweede woning aangegeven. | |
Toekomstige bestemming | Bedrijfsbestemming specifieke vorm autohandel. Eén bedrijfswoning. Wonen Buitengebied, twee woningen (bouwvlakken rond bestaande bebouwing). | |
Hilvarenbeekseweg 35 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. Detailbestemming: Grond- en wegenbouwbedrijf. | |
Toelichting | Op de locatie zijn een woning, garage en kantoor, opslaghokken en washok aanwezig. Voor verschillende gebouwen zijn vergunningen verleend. | |
Bijzonderheden | Huidige bestemming laat een grond- en wegenbouwbedrijf toe. | |
Toekomstige bestemming | Bedrijfsbestemming specifieke vorm grond- en wegenbouwbedrijf. Eén dienstwoning (bouwvlak om bestaande bebouwing). | |
Perceel W864 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op het perceel zijn een kantine/werkplaats, kippenhok, overkapping, woning, paardenstal, berging en opslagruimtes aanwezig. Voor geen van deze gebouwen is een bouwvergunning bekend. | |
Bijzonderheden | --- | |
Toekomstige bestemming | Agrarisch gebied met waarden (zonder bebouwing). | |
Perceel W833 | ||
Huidige bestemming | Agrarisch gebied. | |
Toelichting | Op dit perceel staat een stal waar geen bouwvergunning voor bekend is. | |
Bijzonderheden | --- | |
Toekomstige bestemming | Agrarisch gebied met waarden (zonder bebouwing). | |
Volkstuinen | ||
De bestemmingslegging van de volkstuinen wordt aangepast op het gemeentelijk beleid zoals dat in de brief aan de eigenaar /eigenaren van de volkstuin is verwoord. Het betreft een brief d.d. 23 oktober 1985 waaruit blijkt dat het hele terrein moet worden omgeven door een groensingel met een breedte van 10 m. Per volkstuin is één huisje van maximaal 15 m2 toegestaan en maximaal één kas van maximaal 10 m2. Het maximale bebouwingspercentage per volkstuin bedraagt 25%. De maximale bouwhoogte bedraagt 2,25 m. |
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Het onderhavige bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. De huidige situatie wordt vastgelegd en planologisch-juridisch geregeld. Er wordt niet voorzien in ontwikkelingen. Eventuele kleinschalige ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, betreffen uitsluitend particuliere initiatieven. Aan de uitvoering van het bestemmingsplan zijn voor de gemeente geen kosten verbonden. Een onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid is dan ook achterwege gebleven. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Burgerparticipatie
Binnen de bestemmingsplanprocedure van de gemeente Tilburg vindt er geen inspraak plaats. In plaats hiervan is er sprake van burgerparticipatie in een vroegtijdig stadium van het bestemmingsplanproces.
In het kader van dit bestemmingsplan is een brief naar de eigenaren in het plangebied gestuurd over het voornemen van de gemeente om het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Hilvarenbeek" te actualiseren. In de brief is ook gevraagd om aanvullende gegevens over de vergunde situatie op de percelen te verstrekken (zie ook paragraaf 7.2).
Vervolgens is een uittreksel uit de plankaart en de regels van het concept bestemmingsplan aan de eigenaren in het gebied gestuurd. Hierop is door enige eigenaren gereageerd. Deze reactie is aanleiding geweest het plan op onderdelen aan te passen.
Uiteraard blijft de (wettelijke) mogelijkheid bestaan om tegen een bestemmingsplan zienswijzen in te dienen. De gemeente zal bij tegenstrijdige belangen knopen doorhakken. Uiteindelijk kan de burger zich tegen het besluit verweren door beroep in te stellen bij de Raad van State.
9.2 Vooroverleg
Het concept ontwerp van bestemmingsplan "Bakertand Oost 2010" is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor vooroverleg toegezonden aan de provincie, waterschap en inspectie VROM.
De provincie heeft gereageerd op het concept plan.
Hieronder volgt een samenvatting van de reactie met het gemeentelijk standpunt
- 1. In artkel 6 4.1 van de bestemming 'natuur' is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van onderhoudsgebouwen en een brandtoren tot maximaal 30 m2. Men acht dit in strijd met artikel 2.1 van de Verordening ruimte.
Reactie
Deze afwijkingsbevoegdheid is geschrapt.
- 2. Men verzoekt meer inzicht te geven in een mogelijke parkeervoorziening binnen de bestemming "Natuur" of deze behoort bij de hondendressuurvereniging.
Reactie
De toegelaten parkeervoorzieningen zijn bij Natuur behorende en ondergeschikte parkeervoorzieningen. Deze parkeervoorzieningen behoren niet bij de hondendressuurvereniging. - 3. In artikel 4.5.2. is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor afwijken t.b.v. milieucategorie. Dit is in strijd met artikel 11.7 van de Verordening ruimte.
Reactie
Deze afwijkingsmogelijkheid is geschrapt. - 4. In artikel 4.6.1. is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor vergroten van het bouwvlak van 2 bedrijven. Hiermee wordt niet voldaan aan artikel 11.6 lid 2 en 3 van de Verordening.
Reactie
In tegenstelling tot wat de provincie aangeeft is hier geen sprake van nieuwe ontwikkelingen maar van het bieden van een redelijke uitbreidingsmogelijkheid aan bedrijven die ook al in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hilvarenbeek" positief waren bestemd. Gelet daarop wordt de wijzigingsbevoegdheid gehandhaafd. Wel zal als voorwaarde opgenomen worden dat er sprake dient te zijn van een positieve bijdrage aan de ecologische en landschappelijke waarden van het gebied. - 5. Onder artikel 7.2.1. is een regeling opgenomen voor het toestaan van gebouwtjes op een volkstuinencomplex. Er is geen inzicht gegeven in de ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Reactie
Er is ook hier geen sprake van een nieuwe ontwikkeling. Het betreft een bestaand volkstuinencomplex. In een brief van de gemeente Tilburg van 23 oktober 1985 zijn aan de eigenaar van dit complex de voorwaarden waaronder bebouwing op dit complex mogelijk was meegedeeld. Deze voorwaarden zijn nu vertaald in het bestemmingsplan. - 6. In het plangebied zijn gebieden aangeduid met regionaal waterbergingsgebied en reserveringsgebied voor water berging. Hoewel er geen ontwikkelingen plaatsvinden die de functie van deze gebieden beperken of schaden acht de provincie het wel gewenst dat deze aanduidingen op de plankaart worden weergegeven.
Reactie
Op de verbeelding en in de regels zal een dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied worden opgenomen.
Hoofdstuk 10 Opzet Planregels
10.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
10.2 Hoofdstuk 1: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
10.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Artikel 3 Agrarisch met Waarden
De (half) open gebieden in het plangebied welke allen liggen in door de provincie aangewezen “Groenblauwe mantel” zijn zoals provinciaal wordt voorgeschreven aangeduid met de bestemming Agrarisch met Waarden. In de regels van de provinciale verordening staat onder andere omschreven dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden in samenhang met grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Dit artikel is hierop afgestemd.
Artikel 4 Bedrijf
Binnen de bestemming Bedrijf zijn gronden bestemd voor de bedrijven met de volgende functieaanduidingen:
- Specifieke vorm van bedrijf - autohandel
- Specifieke vorm van bedrijf - grond en wegenbouwbedrijf
- Specifieke vorm van bedrijfsterrein - groothandel in en halffabrikaten
- Specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek
Ter plaatse van de aanduiding ´bedrijfswoning' mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd tenzij met een maatvoeringsaanduiding een ander getal is opgenomen. Indien er met vergunning grotere bedrijfswoningen gebouwd zijn, bepalen de regels dat die woningen aan het bestemmingsplan voldoen.
Artikel 5 Groen
De bestemming 'Groen' is in dit bestemmingsplan met name toegepast langs de wegen (bermen) aan de west, noord en oost kant van het plangebied. Daarnaast is bij het volkstuinterrein een groenstrook met een breedte van circa 10 meter opgenomen.
Artikel 6 Natuur
De bestemming 'Natuur' is gelegd op de gebieden die in de Verordening Ruimte van de provincie de aanduiding 'Ecologische Hoofdstructuur' hebben. Voor de Ecologische Hoofdstructuur geldt op basis van het Rijksbeleid de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied.
Binnen de bestemming natuur is de functieaanduiding opgenomen 'specifieke vorm van recreatie - hondendressuurterrein' voor het anwezige clubgebouw van de ter plaatse gevestigde hondenvereniging.
Artikel 7 Recreatie
De gronden welke de bestemming 'Recreatie' hebben zijn bestemd voor volkstuin en bouwwerken van algemeen nut. Ten aanzien van deze bouwwerken wordt de systematiek van de brief uit 23 oktober 1985, met nummer 3.971/--, gehanteerd. Hierin staat beschreven dat per volkstuintje één huisje van maximaal 15 m2 en één kas van maximaal 10 m2 mag worden opgericht, met dien verstande, dat het maximale bebouwingspercentage per tuintje 25 procent bedraagt. De hoogte van een bouwwerk mag 2,25 met bedragen. Dit is als zodanig opgenomen in dit artikel van de regels.
Artikel 8 Verkeer
Niet alle wegen in het plangebied hebben de bestemming verkeer gekregen. Enkel de verharde wegen met een verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer, waarbij het aantal rijkstroken ten hoogste twee bedraagt hebben de bestemming 'Verkeer'.
Artikel 9 Water
De sloten en watergangen die zich door het hele gebied bevinden hebben de bestemming 'Water' gekregen.
Artikel 10 Wonen-Buitengebied
De gronden welke de bestemming 'Wonen-Buitengebied' hebben zijn bestemd voor één woning per bestemmingsvlak, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding ''maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven. Daarnaast is binnen deze bestemming een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan.
Artikel 11 Waterstaat - Waterberging
10.4 Hoofdstuk 3: Algemene Regels
In hoofdstuk 3 staan algemene bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen in hoofdstuk 2, in principe voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene 'afwijkingsregels', die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken.
Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling beoogt te voorkomen dat dezelfde oppervlakte aan grond meermaals wordt gebruikt als berekeningsgrondslag voor het toestaan van bouwplannen, waardoor er op een bepaald stuk grond in de praktijk meer wordt gebouwd dan in het bestemmingsplan de bedoeling is.
Artikel 13 Algemene bouwregels
In deze regels zijn bepalingen opgenomen betreffende 'ondergronds bouwen', de 'situering van de hoofdtoegang van woningen', de omvang van het 'onbebouwd terrein' bij woningen en andere gebouwen, de 'ruimte tussen bouwwerken' en de 'aanvullende werking van de Bouwverordening'.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen op de in dit artikel genoemde, relatief ondergeschikte punten een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepalingen van het plan.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen als gevolg van het vervoer gevaarlijke stoffen over de A58.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
Het plan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee tijdens de looptijd van het plan, desgewenst grenzen tussen bestemmingen en grenzen van aanduiding kunnen worden verschoven. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.
Artikel 17 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de in dit artikel genoemde zaken. Artikel 3.6, lid 4 Wro bepaalt: 'Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis als bedoeld in het eerste lid naar voren te brengen'. Wie belanghebbende is, is niet op voorhand te bepalen. Een voorgenomen nadere eis zal kenbaar gemaakt en gepubliceerd moeten worden met de mededeling dat belanghebbenden zienswijzen kunnen indienen. Met het oog op de rechtszekerheid en duidelijkheid is bij elke nadere-eisenbevoegdheid bepaald dat daarbij de voorbereidingsprocedure als geregeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden doorlopen.
10.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
Artikel 18 Overgangsregels
Het overgangsrecht regelt dat bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
De formulering van de overgangsregels is conform de letterlijke voorschriften in het Besluit ruimtelijke ordening.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone
Bijlage 1 Natuurtoets Ontsluitingsweg Bakertand
Bijlage 1 Natuurtoets ontsluitingsweg Bakertand
Bijlage 2 Inventarisatie
Bijlage 3 Raadsvoorstel Inclusief Reactie Op Zienswijzen
Bijlage 3 Raadsvoorstel inclusief reactie op zienswijzen