Buitengebied De Zandleij 2012
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 19-06-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan van de gemeente .
1.3 aan huis verbonden beroep
Die , die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel van de regels van dit plan;
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouwen) en totaal niet meer dan 100 m² in beslag neemt;
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van gehuisvest is.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.10 agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf
Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate plaatsvindt in één of meerdere kassen.
1.11 agrarisch bedrijf, grondgebonden
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
1.12 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals een rundveemesterij, een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van een grondgebonden melkrundveehouderij.
1.13 agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen en overige gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen. Voorbeelden zijn champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, varkenshouderijen, sommige viskwekerijen en nertsenhouderijen. Melkveebedrijven zijn doorgaans wel grondgebonden.
1.14 agrarisch bedrijf, overig niet-grondgebonden
Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf.
1.15 agrarisch bedrijf, volwaardig
Een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.
1.16 agrarisch gebied
Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
1.17 agrarisch loonbedrijf
Zie .
1.18 agrarisch-technisch hulpbedrijf
Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten, waarbij gemachiniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.19 agrarisch verwant bedrijf
Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.20 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.21 bar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse.
gedeelte van een bedrijf, vallend onder .
1.22 attentiegebied EHS
Gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur (EHS), waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.
1.23 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.24 bebouwingscluster
Een vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied.
1.25 bebouwingsconcentratie
Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.26 bebouwingslint
Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebied-gerelateerde functies.
1.27 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.28 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.29 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.30 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.31 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.32 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.33 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij tranportbedrijven.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.34 beeldbepalende boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.
1.35 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.36 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen'.
1.37 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.38 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.39 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.40 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.41 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.42 bijbehorende horeca
Een horecafunctie, die niet zelfstandig is, maar behoort bij en afhankelijk is van een andere functie.
1.43 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.44 boringvrije zone
Een gebied rondom een waterwingebied, waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket, waaraan het grondwater wordt onttrokken, een aaneengesloten, slecht doorlaatbare kleilaag bevindt.
1.45 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.46 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.47 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.48 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een of zolder.
1.49 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.50 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.51 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.52 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.53 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van .
1.54 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.55 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.56 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.57 café, eetcafé
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.58 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.59 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.60 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie ) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.
1.61 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.62 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.63 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.64 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.65 dove gevel
een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.66 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.67 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 25 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.68 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.69 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.70 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.71 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.72 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.73 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.74 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.75 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, niet zijnde een manege, waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.
1.76 geluidsscherm
Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).
1.77 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.78 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.79 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.80 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.81 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.82 groenblauwe mantel
Als zodanig in de provinciale Verordening ruimte aangewezen gebieden, die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.
1.83 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.84 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.85 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.86 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.87 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.88 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.89 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´´, ´´ en ´´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.
1.90 horeca van categorie 1
Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.91 horeca van categorie 2
Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.92 horeca van categorie 3
Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: , (nacht), , en (en - voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: e.d. - alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een van meer dan 500 m2.
1.93 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.94 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.95 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.96 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.97 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.98 kampeermiddelen
Voor recreatief nachtverblijf bestemde objecten, zoals tenten, tentwagens, kampeerauto's en toercaravans, voor zover geen bouwwerk zijnde. Stacaravans vallen niet onder het begrip 'kampeermiddelen'.
1.99 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.100 kas
Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden beschouwd als een kas.
1.101 kernrandzone
Een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarinin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
1.102 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
seksuele en erotische dienstverlening;
zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
horeca.
1.103 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.104 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.105 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder worden verstaan:
woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
winkels, hotels, restaurants en cafés;
gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
rijkswegen en spoorwegen.
1.106 landgoed
Een functionele eenheid, bestaande uit bos en/of overige natuur, al dan niet in combinatie met agrarische bedrijfsgronden, waarop één of meer wooneenheden met een karakteristieke verschijningsvorm van allure zijn gesitueerd.
1.107 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.108 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.109 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.110 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.111 logiesgebouw
Een verblijfsgebouw waarbij het bieden van tijdelijk onderdak aan mensen centraal staat, niet zijnde een maatschappelijke voorziening.
1.112 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
1.113 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.114 manege
Een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden.
1.115 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.116 mestbewerking
Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.
1.117 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.118 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.119 netto glas
Aantal m² kasoppervlakte.
1.120 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.121 nokrichting
Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.
1.122 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.123 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.124 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.125 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.126 ondergeschikte horeca
Een horecafunctie, die ondergeschikt is aan de overige aan het desbetreffende bouwperceel toegekende functies. Het in juridisch-planologische zin aan de ondergeschikte horecafunctie toe te rekenen oppervlak wordt bepaald door de som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke, inpandige verblijfsruimten met een horecafunctie (zoals eetzaal, foyer en ontvangstruimte), vermeerderd met de binnenwerks gemeten oppervlakte van de eventueel aanwezige keuken, bijkeuken e.d. Niet meegerekend worden derhalve oppervlakten van terrassen, toiletten en toiletgroepen, verkeersruimten en andere ruimten, die in overwegende mate worden gebruikt als verkeersroute, dienstruimten, technische ruimten e.d.
1.127 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.128 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.129 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.130 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.131 paardenhouderij
Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.
1.132 partycentrum
Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.133 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.134 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.135 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het aanduidt.
1.136 plattelandswoning
Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting (agrarisch bedrijf), die door een derde bewoond mag worden, zoals bedoeld in artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.137 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.138 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.139 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.140 prostitutieinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.141 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.142 recreatief medegebruik en evenementen
Incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men - voor zover vereist - in het bezit is van een evenementenvergunning.
1.143 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d. met inbegrip van bij (een) klooster behorende begraafplaats(en).
1.144 restaurant
Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.145 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.146 risicovolle inrichting
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.147 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.148 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.149 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.150 straatpeil
Zie: .
1.151 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water, en dergelijke).
Voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.
1.152 teeltondersteunende voorzieningen, permanente
Teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.
1.153 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke
Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
1.154 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.155 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.156 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.157 verbrede landbouw
Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.
1.158 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.159 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.160 verkooppunt motorbrandstoffen
Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of een autowasplaats met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een van maximaal 100 m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.
1.161 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.162 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.163 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.164 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.165 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.166 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.167 waterwingebied
Een gebied, waar waterwinning plaatsvindt ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, door onttrekking van grondwater.
1.168 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.169 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.170 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.171 wonen
Hieronder wordt verstaan:
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.172 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een .
1.173 zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen
Gebied naast een waterloop, waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.
1.174 zoekgebied voor ecologische verbindingszone
Gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in aangaande bomenteelt, mits
er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen en
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke uitstraling van de gronden in kwestie en het omliggende gebied.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in aangaande bomenteelt, mits
er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen en
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke uitstraling van de gronden in kwestie en het omliggende gebied.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de brandveiligheid;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de brandveiligheid;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Bos
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de brandveiligheid;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Natuur
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Specifieke gebruiksregels
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Natuur - Landgoed
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 12 Recreatie
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 13 Sport
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de brandveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 14 Verkeer
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de brandveiligheid;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 15 Verkeer - Verblijf
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
een goede landschappelijke inpassing;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
16.4 Afwijken van de bouwregels
16.5 Specifieke gebruiksregels
16.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 17 Wonen - Buitengebied
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 18 Leiding - Brandstof (Dubbelbestemming)
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van:
een ondergrondse koolwaterstofleiding (PRB-leiding) met een diameter van 8 inch, een druk van 80 bar en een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding;
een ondergrondse brandstofleiding (RRP-leiding I) met een diameter van 24 inch, een druk van 62 bar en een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding;
een ondergrondse brandstofleiding (RRP-leiding II) met een diameter van 36 inch, een druk van 43 bar en een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding.
18.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met deze dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming 'Leiding-Brandstof' begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende leiding.
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Leiding-Brandstof wordt verwijderd indien:
de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding (Dubbelbestemming)
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse 380 KV- hoogspanningsverbinding, met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het transport van elektriciteit en een belemmeringenstrook van 39 m ter weerszijden van de as van de 380 KV - hoogspanningsverbinding.
19.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat:
in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming '' begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding;
de maximale bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer mag bedragen dan 60 m.
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de wordt verwijderd indien:
de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Artikel 20 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool en een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van deze leiding.
20.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming 'Leiding-Riool' begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de wordt verwijderd indien:
de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Artikel 21 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
21.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor , indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 22 Waterstaat - Attentiegebied Ehs (Dubbelbestemming)
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waterstaat - Attentiegebied EHS' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van hydrologische waarden.
22.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 23 Waterstaat - Waterbergingsgebied (Dubbelbestemming)
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waterstaat-Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.
23.2 Bouwregels
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 24 Waterstaat - Zoekgebied Behoud En Herstel Watersystemen (Dubbelbestemming)
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat-Zoekgebied behoud en herstel watersystemen aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen, waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.
24.2 Bouwregels
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 26 Algemene Bouwregels
26.1 Ondergrondse bouwwerken
26.2 Hoofdtoegang woningen
26.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
26.4 Ruimte tussen bouwwerken
26.5 Monumenten
Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding gemeentelijk monument (sba-gm) is de Monumentenverordening gemeente Tilburg van toepassing;
Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding rijksmonument (sba-rm) is de Monumentenwet 1988 van toepassing.
26.6 Bouwen in nabijheid van beeldbepalende bomen
26.7 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
27.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels
28.1 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - extensiveringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een extensiveringsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
28.2 reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - verwevingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een verwevingsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
28.3 veiligheidszone - leiding
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' de volgende regels in acht dienen te worden genomen:
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.
burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' opgeheven wordt, indien de desbetreffende leiding gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' verkleind of vergroot wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar-contour als gevolg van een wijziging met betrekking tot de desbetreffende leiding kleiner of groter is geworden;
de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' verkleind of vergroot wordt, indien zulks logischerwijs volgt uit een wijziging van het Besluit externe veiligheid buisleidingen of de Regeling externe veiligheid buisleidingen.
28.4 wro-zone - wijzigingsgebied 1
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het realiseren van maximaal drie, gezamenlijk een letter U vormende en op een landgoed passende, karakteristieke woongebouwen van allure, welke woongebouwen elk een inhoud hebben van maximaal 900 m³, een bouwhoogte van maximaal 10 meter en gezamenlijk maximaal zeven grondgebonden wooneenheden omvatten, mits
de nodige voorzieningen worden getroffen voor extensieve recreatie op het landgoed als geheel (dus ook het buiten het wijzigingsgebied gelegen deel), waarbij feitelijk en juridisch is verzekerd dat deze voorzieningen openbaar toegankelijk zijn;
de duurzame instandhouding van het landgoed als geheel, met inbegrip van de voornoemde vereiste voorzieningen, is verzekerd, in voorkomende gevallen door middel van enigerlei vorm van onderlinge samenwerking door de rechthebbenden, zulks zonder afhankelijk te zijn van middelen die beschikbaar zijn op grond van enige subsidieregeling;
de toelichting op het wijzigingsplan een verantwoording bevat waaruit blijkt dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex;
het wijzigingsplan voorziet in grondgebonden hofjeswoningen, waarvan in elk geval woonkamer, keuken, sanitaire voorziening en één slaapkamer zich op de begane grond bevinden;
het wijzigingsplan wordt voorgelegd aan de gemeentelijke Omgevingscommissie en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Van hun zwaarwegende adviezen kan door burgemeester en wethouders alleen gemotiveerd worden afgeweken.
Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels
29.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat;
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet worden gebruikt ten aanzien van bedrijfsbebouwing bij een intensieve veehouderij in extensiveringsgebied.
29.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
de afwijking niet wordt gebruikt ten aanzien van bedrijfsbebouwing bij een intensieve veehouderij in extensiveringsgebied.
29.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
29.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
29.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
29.6 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
29.7 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels
30.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie, met dien verstande dat burgemeester en wethouders in geval van de verwijdering van de aanduiding ´bedrijfswoning´ waarna de functie bedrijf wordt gerealiseerd, bevoegd zijn een ander bouwvlak met bijbehorend bebouwingspercentage, bouwhoogte e.d. vaststellen.
30.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
30.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m²kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 200 m².
Artikel 31 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 32 Overige Regels
32.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
32.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.3 Algemene regels inzake bevordering ruimtelijke kwaliteit
Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 33 Overgangsrecht
33.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
33.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 34 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan ´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.
Het ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplan De Zandleij is vastgesteld op 24 juni 2002 en derhalve aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012. De sinds genoemde datum tot stand gekomen (postzegel)herzieningen, projectbesluiten e.d. zijn meegenomen in de actualisering. Het plan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.12 Wro jo. artikel 6.2.1 Bro.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat het noordoostelijke buitengebied van de gemeente Tilburg en wordt globaal begrensd door de gemeentegrens in het noorden en in het oosten, de Burgemeester Bechtweg, de zogenaamde 'Zwaluwenbunders', de Molenhoefstraat en de grens van de bebouwde kom van Udenhout in het zuiden en de gemeentegrens en de A261/N261 langs het Spinderterrein in het westen.
Figuur: ligging plangebied binnen gemeentegrenzen
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt:
bestemmingsplan De Zandleij (vastgesteld 24 juni 2002)
bestemmingsplan Udenhout, Kuil/Molenhoefstraat (4 juli 2005)
bestemmingsplan De Zandleij, 1e herziening (corr.herz.; 8 december 2008)
wijzigingsplan Endekeloop (17 november 2009)
bestemmingsplan De Zandleij, 2e herziening (Schoorstraat 22 UDH; 9 november 2009)
wijzigingsplan De Zandleij, 3e herziening (Waalwijkseweg 10a UDH; 10 januari 2012)
bestemmingsplan De Zandleij, 4e herziening (Oude Bosschebaan 8 UDH; 19 juli 2010)
wijzigingsplan De Zandleij, 5e herziening (Groenstraat 115 UDH; 30 augustus 2011)
bestemmingsplan De Zandleij, 6e herziening (Kuil 9 UDH; 26 september 2011)
bestemmingsplan De Nieuwe Warande, fase 1, 1e herziening (7 februari 2011)
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied maakt deel uit van een omvangrijker landelijk gebied tussen de dorpskernen Loon op Zand, Udenhout, Berkel-Enschot en de stadsrandzone van Tilburg Noord. De locatie strekt zich grofweg uit tussen de Loonse en Drunense duinen aan de noordzijde, de Burgemeester Bechtweg en de stadsrand van Tilburg-Noord aan de zuidzijde , de A261 (Midden-Brabantweg) aan de westzijde en dorpenzone tussen Udenhout en Berkel-Enschot aan de oostzijde.
In het landschap is een stelsel van hoger gelegen, droge 'zandruggen' en lagere natte 'beekdalen' te onderscheiden, met ruwweg eenzelfde hoofdrichting (zuidwest – noordoost), die in belangrijke mate bepalend zijn voor de structuur van het landschap.
De drie beekdalen van de waterlopen de Zandleij, de Broekkamploop of Diepe Leij en de Kasteelloop monden uit in het natuurgebied De Brand in het noordoosten van het gebied.
Parallel daaraan loopt een aantal landwegen over de hoger gelegen gronden tussen de beekdalen, waaraan zich deels ook landelijke bebouwing bevindt (Kalverstraat, Quirijnstokstraat/Zwaluwsestraat, Riddershofpad, Groenstraat, Oude Bosschebaan).
Haaks hierop vormen vanouds de provinciale weg van Loon op Zand naar Udenhout ( Houtsestraat/ Waalwijkseweg) en de Schoorstraat belangrijke dwarsverbindingen. Ook de provinciale weg van Tiburg naar Loon op Zand (Stokhasseltlaan/Finantien) vormt een belangrijke verkeersverbinding in het plangebied.
Langs dit raamwerk van wegen heeft zich een aantal bebouwingsconcentraties ontwikkeld in de vorm van lintbebouwing en gehuchten.
Vanaf het eerder genoemde raamwerk van wegen werd het gebied in het verleden ontsloten en ontgonnen. De ontginningsmethode (kampontginning, boshoeve-ontginning en jongere heideontginning) is van grote invloed geweest op het landschap dat vandaag de dag wordt aangetroffen.
De kampontginningen zijn in de loop van de Late Middeleeuwen ontstaan op dekzandruggen, zonder duidelijke perceelsgrenzen. Kenmerken van deze ontginningsmethode zijn onregelmatige blokvormige percelen (vooral rond Kouwenberg en Vijfhuizen) die hun oorsprong vinden in het reliëf van het oorspronkelijke landschap. Zogenaamde reliëfafhankelijke wegen die hiermee samenhangen versterken het karakter van onregelmatige percelering.
De boshoeve-ontginningen komen voornamelijk in het noorden voor en hebben een duidelijk planmatig karakter. Deze ontstonden net als de kampontginningen in de Late Middeleeuwen.
De jongere heideontginning (in het zuiden van het plangebied, ruwweg tussen de Kalverstraat en het Riddershofpad) bevinden zich op de drassige , leemarme dekzandgronden. Pas in de negentiende en twintigste eeuw, na de komst van de kunstmest, werd het interessant om deze gronden te ontginnen. Kenmerkend is de regelmaat in het verkavelingspatroon. Het landschap in deze ontginningen is opmerkelijk open, bebouwing ontbreekt vrijwel volledig.
Daarnaast bevinden zich vooral in het westen en noorden van het plangebied nog steeds belangrijke bos- en natuurgebieden (Noorderbos, natuurgebied De Brand).
Binnen het plangebied is feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. Dit is in overeenstemming met hetgeen de gemeente binnen het plangebied nastreeft.
Deelgebieden
1. Ten noorden van de lijn Houtsestraat - Waalwijkseweg
Dit deelgebied strekt zich ten westen en noorden van de bebouwde kom van Udenhout uit tot aan de Loonsche en Drunense Duinen.
In het hart van het gebied liggen belangrijke grote natuurgebieden, zoals de Brand, Oude Tiend en Nieuwe Tiend. Stichting Het Noordbrabants Landschap bezit hier veel grond.
Langs de Schoorstraat en Groenstraat bevinden zich nog steeds veel agrarische bedrijven en landbouwgronden.
Zone met recreatiebedrijven langs Oude Bosschebaan
Het gebied langs de Oude Bosschebaan, dat direct grenst aan de Loonsche en Drunense Duinen, heeft zich ontwikkeld tot een zone met recreatiebedrijven. Nationaal park De Loonse en Drunense Duinen, direct ten noorden van het plangebied, is een omvangrijk bebost stuifzandcomplex met landduinen en heeft vandaag de dag een belangrijke als recreatieve functie. Als gevolg daarvan heeft zich direct ten zuiden van de Loonsche en Drunense Duinen, langs de Oude Bosschebaan en deels aan de Schoorstraat , een zone met recreatiebedrijven ontwikkeld. Hier bevinden zich de campings De Zandleij (Schoorstraat 30), Cambiance Duinhoeve en restaurant Bosch en Duin.
De Brand, Oude Tiend en Nieuwe Tiend
Natuurgebied De Brand, tezamen met de natuurgebieden De Oude Tiend in het noordoosten, en de Nieuwe Tiend direct ten oosten van het buurtschap Schoorstraat, strekt zich uit van de Groenstraat in Udenhout tot aan de Loonse en Drunense Duinen. Aan de westkant wordt De Brand begrensd door de Schoorstraat en aan de oostkant door de Gommelsestraat. De Brand maakt deel uit van het 3500 hectare tellende Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen.
Het natuurgebied wordt doorsneden door het beekdal van de Zandleij en is een typisch Brabants broeklandschap met boscomplexen afgewisseld met moerasgebieden en verspreid liggende vochtige graslanden. De naam De Brand verwijst naar het veen dat hier in het verleden werd gewonnen en gedroogd. De zo ontstane turf werd verhandeld als 'brand' (brandstof).
De Brand verschilt totaal van haar omgeving. Dit valt te verklaren uit de natuurlijke omstandigheden van zeer lang geleden, zo'n 10.000 tot 13.000 voor Christus. In de laatste ijstijd van Nederland werd door de wind veel jong dekzand afgezet waardoor her en der dekzandruggen gevormd werden. Deze dekzandruggen hadden tot gevolg dat de afwatering in sommige gebieden blokkeerde, waardoor leem werd afgezet: het water kon niet meer verder en zo ontstonden er op verschillende plekken ook moerasgebieden. Op deze wijze ontstonden de rug Loon op Zand-Tilburg, de rug Tilburg-Berkel-Enschot-Laar, de rug Cromvoirt-Loon op Zand en tot slot de rug Berkel-Enschot-Udenhout-Gommelsestraat. Omgeven door deze ruggen ontstond een schotelvormige laagte, een natte kom in het landschap: De Brand.
Was het ooit een door kronkelende stroompjes doorsneden en dus grillig beekdallandschap, als je nu op de kaart kijkt valt het blokvormige, rechtlijnige patroon op van het landschap, iets dat alles te maken heeft met de pogingen tot cultivering. Het rechtlijnige strokenpatroon dat tegenwoordig als monumentale erfenis bestempeld wordt, stamt uit de late Middeleeuwen en hoort bij de zogenaamde 'boshoevenontginningen'. Niet voor niets wordt deze erfenis als zeer waardevol beschouwd: het landschapstype 'laat Middeleeuws boshoevenlandschap' is in Nederland zeldzaam geworden.
De 'boshoevenontginningen' dateren uit de dertiende en veertiende eeuw. Lange tijd bestond Udenhout slechts uit één straat, namelijk de Groenstraat met in het verlengde daarvan de Slimstraat. De Groenstraat, van waaruit de ontginningen startten, liep pal over de noordelijke rand van de dekzandrug, op de overgang naar de lager gelegen gronden van De Brand die door de waterstagnatie veel moeilijker te bewerken waren. Het te ontginnen stuk werd dan ook in lange, smalle stroken opgedeeld. Deze stroken liepen van hoog naar laag, van vruchtbaar lemig zand op de dekzandrug naar de natte, zware leem in De Brand. Binnen de stroken, afgescheiden door stegen en paden, werd het complete landbouwbedrijf uitgeoefend: er waren zowel akkers, weilanden als hooilanden en op de natste percelen bevonden zich hakhoutbosjes. Deze structuur, lange smalle percelen met op de kop ervan bewoning, is nog steeds duidelijk herkenbaar. Ook verschillende perceelscheidingen tussen de destijds uitgegeven 'hoeven' bestaan nog: aan de noordzijde van de Groenstraat vinden we Aschotse Steeg, De Velden en de Brandsche Steeg. Deze laatste loopt vanaf de Groenstraat naar De Brand en sluit aan op de Oude Bosschebaan.
Zoals gezegd bevonden zich op de natste percelen, aan het uiteinde van de boshoeven, de hakhoutbosjes. Nu nog liggen er deze zogenaamde 'rabatten', vermoedelijk in de negentiende eeuw opgeworpen. In die tijd werd elzenbos vervangen door eikenbos, onder meer om aan de vraag naar eikenschors te voldoen voor de leerlooierijen in de Langstraat. Op andere stukken werd veen gestoken dat diende als brandstof.
Grote veranderingen onderging De Brand door de 'werkverschaffing' in de jaren dertig en door de ruilverkavelingen in de jaren vijftig en zestig. Tijdens de werkverschaffing werden bomen -populieren, elzen en naaldbomen- geplant en werd begonnen met de ontwatering van het gebied. In de jaren zestig werd de Zandleij na de Loonse Molenstraat gesplitst. Er werd een kanaal dwars door het gebied gegraven met de naam Zandleij: de oorspronkelijke loop bij de Oude Bosschebaan werd de gekanaliseerde Zandkantse Leij. De twee stromen komen vlak voor de Gommelsestraat weer in elkaar. Door de beheersing van het waterpeil werden steeds meer midden in het gebied gelegen gronden omgetoverd tot gras- en weilanden. De wildernis werd beheersbaar.
Agrarische bedrijven langs de Schoorstraat en Loonse Molenstraat
Langs de Loonse Molenstraat en de Schoorstraat, verbindingswegen tussen de dorpen Udenhout, Berkel-Enschot en Loon op Zand heeft zich op enkele plaatsen, waar aangrenzende bosgebieden zijn ontgonnen, lintbebouwing ontwikkeld. Het gehucht “Molenstraat” (vnl. in de gemeente Loon op Zand) heeft zich langs De Loonse Molenstraat ontwikkeld van een klein kampgehucht tot een kampennederzetting die het bochtige karakter van de Loonse Molenstraat volgt en diende waarschijnlijk als ontginningsbasis voor de Oude Tiend. De nederzetting heeft zich tussen 1800 en 1940 ontwikkeld. De nederzetting bestaat in hoofdzaak uit gave langgevelboerderijen.
Het buurtschap "Schoorstraat" is pas in de 19e eeuw tot ontwikkeling gekomen, onder invloed van landgoed De Strijdhoef.
Landgoed De Strijdhoef
Niet ver van de bebouwde kom van Udenhout ligt aan de Schoorstraat Landgoed De Strijdhoef. De centrale as van de buitenplaats wordt gevormd door de oprijlaan die aan beide zijden begeleid wordt door een dubbele rij eiken. Ten noorden van deze as (de zijde van de Brand) kenmerkt de buitenplaats zich door halfopen landerijen en bosblokken. Aan de Udenhoutse zijde is het het landhuis De Strijdhoef met bijbehorende bijgebouwen gelegen. De slotgracht vormt de scheiding tussen de landerijen en bij het kasteel behorende buitenruimte.
2.Ten zuiden van de lijn Houtsestraat - Waalwijkseweg
Dit gebied strekt zich uit tot aan de Noordoosttangent als zuidelijke begrenzing en heeft thans overwegend een agrarische functie. Dit gebied bevat nog delen van het historische wegenpatroon en de oorspronkelijke buurtschappen: De Kouwenberg/Vijfhuizen, Quirijnstokstraat, Hazennest, Riddershofspad. Veel van deze wegen zijn doorsneden door de aanleg van de Noordoosttangent. Door middel van fly-overs over de Noordoosttangent is een aantal verbindingen behouden gebleven
Van west naar oost kunnen deelgebieden met een eigen karakteristiek worden onderscheiden:
Tussen de Midden-Brabantweg (N261) en de Kalverstraat bevindt zich een bosrijk gebied met o.m. het Noorderbos en andere kleinere boscomplexen.
In het gebied rond de Kalverstraat is nog goed te zien dat het landschap is gevormd door de diverse kampontginningen.
Door het contrast met het meer besloten karakter van de omliggende gebieden kenmerkt het middengebied tussen de Kalverstraat en Riddershofpad zich door haar openheid. Vanuit dit agrarisch middengebied kan de omgeving in groter verband worden ervaren, met zichtlijnen naar de kerktorens van Udenhout en Berkel-Enschot, de hoogspanningsleidingen en de hoogbouw van Tilburg-Noord. Langs de Burgemeester Bechtweg wordt deze openheid doorbroken door de aanleg van het bedrijventerrein Zwaluwenbunders.
Verder naar het oosten, nabij het Riddershofpad worden restanten van boscomplexen aangetroffen. Het deelgebied grenst hier ook aan de zgn. dorpenzone tussen Berkel-Enschot en Udenhout, met een fijnmazige, grotendeels oorspronkelijk, middeleeuws wegenpatroon, waarlangs plaatselijke Iintbebouwing en boerderijen-clusters voorkomen. Midden van het gebied is het karakteristieke buurtschap Heuveltje gelegen.
Noorderbos e.o.
Tussen de Midden-Brabantweg (N261) en de Kalverstraat ligt een zone met diverse grotere en kleinere boscomplexen (Noorderbos, Kouwenbergbos) alsmede de Noorderplas. De Noorderplas, waarvan het afgegraven zand is gebruikt voor de aanleg van de Burgemeester Bechtweg, heeft binnen dit gebied een belangrijke natuurfunctie.
Het Noorderbos verbindt natuurgebied Huis ter Heide met De Brand. Het bos werd als mijnhoutplantage aangelegd op de vloeivelden, die tussen 1923 en 1929 weer werden aangelegd ter plaatse van de toenmalige Kommerheide. De vloeivelden waren bestemd voor de zuivering van het uit Tilburg afkomstige, door textielfabricage vervuilde water van de Zandleij. Het systeem bestond uit een stelsel van dijkjes die de waterstroom van Zandleij over de vloeivelden en een stelsel van greppeltjes moest leiden. Het was daarbij de bedoeling de vervuilende stoffen op de vloeivelden te laten Infiltreren. De vloeivelden vormen een landelijk gezien zeldzaam landschapselement met een zeer hoge cultuurhistorische waarde. Het Noorderbos en de Noorderplas zijn tevens van belang als recreatiegebied.
De hier genoemde boscomplexen vormen een duidelijke begrenzing van het open middengebied ten oosten van de Kalverstraat.
Kalverstraat e.o.
In het deelgebied tussen de Kalverstraat en waterloop De Broekkamploop hebben zich rond de 11e eeuw op de hier gelegen dekzandruggen de buurtschappen De Kouwenberg en Vijfhuizen ontwikkeld uit zogenaamde einzelhöfe. Dergelijke nederzettingen, die vaak uit niet meer dan één grote boerderij bestonden, werden doorgaans gesticht door kloosters of grootgrondbezitters. Door opsplitsing van land of door overerving hebben deze zich ontwikkeld tot gehuchten. De Kouwenberg is inderdaad een 'berg', dat wil zeggen een lichte verhoging in het landschap.
In de verkavelingsstructuur is nog herkenbaar dat de hier gelegen oude akkercomplexen uit oude kampontginningen zijn ontstaan. Het verkavelingspatroon is blokvormig en volgt vaak natuurlijke terreinverschillen, evenals de in het gebied aanwezige wegen. De buurtschappen beschikten vroeger over akkers in het oosten en heide (Kommerheide) in het westen. Dit is deels nog duidelijk te zien in het verkavelingspatroon.
Omstreeks het begin van de 20e eeuw zijn de buurtschappen een deel van hun context kwijt geraakt door de ontginning van de Kommerheide. Toch is de kleinschalige structuur van beide nederzettingen nog zeer gaaf te noemen.
Het gebied tussen Kalverstraat en Quirijnstokstraat
Oostelijk van deze buurtschappen bevindt zich een open landschap met lange zichtlijnen, dat zich uitstrekt tot aan de Quirijnstokstraat. Het wordt doorsneden door het beekdal van de Broekkamploop of Diepe Leij.
Quirijnstokstraat/Zwaluwsestraat
De Quirijnstokstraat was vroeger de kortste weg van Tilburg naar Udenhout. Aan het begin van de straat lag Sinte Quirine Stock, een stok of veldkapel van Sint Quirinus, waarnaar de gehele straat is genoemd. Sint Quirinus werd vroeger in Tilburg vereerd, omdat hij bescherming bood tegen onder meer huidziekten en de pokken , 'Stok' heeft hier de betekenis van veldkapelletje of een paal met de beeltenis van Quirinus.
Het hier gelegen buurtschap Quirijnstok hoorde evenals De Kouwenberg en Vijfhuizen bij de voormalige herdgang De Heikant. De buurtschap lag vroeger op de overgang van enkele kleine akkercomplexen ten westen van buurtschap en het drassige heidegebied De Hemeltjens, oostelijk van de buurtschap.
Omdat het heidegebied De Hemeltjens is ontgonnen is tot afzonderlijke weidekavels, is een deel van de landschappelijke context van deze nederzetting verloren gegaan.
Het gebied tussen de Quirijnstokstraat en het zandpad Zwaluwsestraat wordt doorsneden door het beekdal van de Kasteelloop.
Het gebied tussen Quirijnstokstraat en Riddershofpad
Dit oostelijk deel van het open middengebied betreft een relatief jong landbouwgebied, dat is ontstaan door jonge heideontginningen. De verkaveling is rationeel met rechthoekige percelen.
Als meest recent ontgonnen gebied, kenmerken deze heideontginningen zich door de relatief grootschalige percelen en relatief weinig bebouwing.
Vroeger lagen hier woeste en drassige heidegronden (De Rauwbraken en De Hemeltjens) die in de periode 1910-1935 zijn omgezet in landbouwgrond. Bijzonder zijn de vele drenkpoelen en de restanten van bosopstanden en perceelsrandbegroeiing in het gebied. De poelen waren rond de eeuwwisseling 1899– 1900 nog natuurlijke laagten in een groot heidegebied, genaamd 'De Hemeltjens'. Het ontstaan van deze poelen is wellicht te wijten aan uitwaaiing, waarbij de wind een grote hoeveelheid zanderig sediment verplaatst en een komvormige laagte achterlaat. Dit proces heeft vermoedelijk in de late ijstijd plaats gevonden. Rond de vorige eeuwwisseling werd het ter plekke aanwezige heide- areaal ontgonnen tot weiland en kregen de poelen de functie 'veedrinkplaats' toegewezen. Door de transformatie van heidegebied naar weiland is een groot deel van de context waarin de poelen in het verre verleden verkeerden, verloren gegaan. Maar de natuurlijke vorm van de poelen, het komvormige profiel, is grotendeels bewaard gebleven. Omdat de vennen ingebed liggen in een uitgestrekt complex van weilanden is de belevingswaarde wat minder, maar de poelen vallen meteen op door hun afwijkende begroeiing.
Nabij het Riddershofpad liggen bosrestanten van de Nieuwe Warande. Dit omvangrijke boscomplex werd in de 18e eeuw aangelegd in een gebied dat later bekend werd als de Rauwbraken. Door de eeuwen heen is het bos en het ruige land eromheen meer en meer ontgonnen en omgevormd tot landbouwgebied. Het bos is vrijwel geheel verdwenen.
Rondom de Hazennest bevinden hogere (akker-)gronden en is een bebouwingsconcentratie aanwezig die mogelijk van vroegmiddeleeuwse oorsprong is.
In de zone langs de Burgemeester Bechtweg wordt bedrijventerrein Zwaluwbunders gerealiseerd. Dit bedrijventerrein is bestemd voor tuincentra en een bouwmarkt, alsmede voor kleinschalige bedrijvigheid.
2.2 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Het gaat hierbij om:
1. Pijpleiding Rotterdam - Beek (PRB)
Diameter: 8 inch
Ontwerpdruk: 80 bar
Getransporteerde stof: naftaleen (K1-vloeistof)
Leidingbeheerder: Petrochemical Pipeline Services B.V. (voorheen Sabic Pipelines B.V.)
Belemmeringenstrook: 5 meter aan weerszijden (dubbelbestemming Leiding-Brandstof)
10-6 -risicocontour: 13 meter
2. Pijpleiding Rotterdam - Rijn I (RRP I)
Diameter: 24 inch
Ontwerpdruk: 62 bar
Getransporteerde stof: aardolieproducten (K1-vloeistof)
Leidingbeheerder: N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij
Belemmeringenstrook: 5 meter aan weerszijden (dubbelbestemming Leiding-Brandstof)
10-6 -risicocontour: 25,4 meter
3. Pijpleiding Rotterdam - Rijn II (RRP II)
Diameter: 36 inch
Ontwerpdruk: 43 bar
Getransporteerde stof: ruwe aardolie (K1-vloeistof)
Leidingbeheerder: N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij
Belemmeringenstrook: 5 meter aan weerszijden (dubbelbestemming Leiding-Brandstof)
10-6 -risicocontour: 32,6 meter
De bovengenoemde drie leidingen volgen binnen het plangebied ruwweg hetzelfde tracé.
4. 380-Kv Hoogspanningsverbinding (bovengronds)
5. Riool (niet op bovenstaande afbeelding, wel op de verbeelding weergegeven)
Figuur: planologisch relevante kabels, leidingen en hoogspanningsverbindingen binnen het plangebied.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte en SVIR
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
De kwaliteit van het landschap;
De ontwikkeling van het buitengebied;
De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening Ruimte
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte (Barro), verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte (vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
Regionaal perspectief voor wonen en werken;
Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
Overlegzones infrastructuur;
Grond- en oppervlaktewatersysteem;
Grondwaterbeschermingsgebieden;
Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
Milieuaspecten;
Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
Windenergie;
Cultuurhistorische waarden;
Aardkundige waarden;
EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
Ruimte-voor-ruimteregeling;
Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
Nieuwe economische dragers;
Toeristisch-recreatieve voorzieningen.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft vooral raakvlak met de Verordening Ruimte ten aanzien van de onderwerpen 'EHS-Groenblauwe mantel-agrarisch gebied', 'Ontwikkeling intensieve veehouderij' en '(Overige) agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied)'. In overeenstemming met de Verordening Ruimte zijn intensieve veehouderijen, die gelegen zijn in extensiveringsgebied, voorzien van een zogenaamd 'slot op de muur'. Dit betekent dat de desbetreffende bestemmingsvlakken Agrarisch-Agrarisch Bedrijf voorzien zijn van strakke bouwvlakken rondom de op 1 oktober 2010 legaal aanwezig zijnde of vergunde bebouwing.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen. De structuurvisie heeft derhalve deels betrekking op het onderhavige plangebied (zie onderstaande afbeelding).
De Zuid- en de Oostkamer bevinden zich buiten het onderhavige plangebied.
De Noordkamer maakt daar wel deel van uit en is gelegen tussen de Waalwijkseweg (zuidkant), de Molenhoefstraat (oostzijde) en de Kuil (noordzijde). In de Noordkamer zijn ongeveer 200 woningen in (collectief) particulier opdrachtgeverschap gepland. Een deel van deze woningen wordt gebouwd onder de vlag van de provinciale 'Ruimte voor Ruimte regeling'; zeer ruime woonkavels (indicatief: ca. 1.000 m2 per kavel). Daarnaast wordt ruimte gereserveerd voor woningbouw op de langere termijn om, na realisatie van de Mortel II (Den Bogerd), te voorzien in de Udenhoutse behoefte. Dit zijn woningen met een (centrum)dorps woonmilieu. Het open karakter van de Noordkamer wordt zoveel mogelijk behouden.
Ook in de Westkamer, die eveneens binnen het plangebied valt, is op termijn mogelijk sprake van woningbouw.
N.B: de gemeenteraad heeft op 7 november 2011 besloten om de Structuurvisie Noordoost 2020 op een aantal onderdelen anders of niet uit te voeren. Dit geldt vooral de opgemelde Noordkamer.
Te zijner tijd zullen de opgemelde onwikkelingen - voor zover zij zullen worden gerealiseerd - hun weerslag krijgen in eigen planologische procedures (plannen). In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze ontwikkelingen niet meegenomen.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.2.1 Archeologie
4.2.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate regelingen, met name de Monumentenwet 1986 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn. De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw.
4.3 Groen En Speelruimte
4.3.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven (doch komen in het onderhavige plangebied niet voor). De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 (beeldbepalende bomen) en 15 (monumentale bomen) meter vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.3.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2011 is het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma is geïntegreerd in het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.
4.3.3 Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
De Kadernota Groene Mal is vastgesteld door de gemeenteraad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende omgevingsvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.
Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheermatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie alle in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving.
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfslocaties mogelijk gemaakt.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
de kans op een ongeval;
het effect van het ongeval;
het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
de mate waarin personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht kunnen de volgende elementen beschouwd moeten worden:
het projectkader;
de hoogte en toename van het groepsrisico;
bronmaatregelen;
ruimtelijke maatregelen (te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit);
mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
mogelijkheden voor planontwikkeling op een andere locatie;
mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn Bevi-inrichtingen en -opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Wel liggen binnen/pal naast het plangebied 3 propaantanks, welke vallen onder het Activiteitenbesluit. Op basis van het Activiteitenbesluit gelden veiligheidsafstanden. Binnen deze veiligheidsafstanden liggen binnen dit bestemmingsplan geen bestemmingen die (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maken.
Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied. Voor de Deponie zuid (locatie Spinder) en de RWZI Tilburg geldt dat de risicoafstanden niet vallen over dit bestemmingsplan. Het zwembad de groene Wellen valt eveneens onder het Activiteitenbesluit. Voor deze inrichting gelden echter geen veiligheidsafstanden.
Inrichting | Adres | Risico-object | Risicoafstanden | |
Camping Duinhoeve | Oude Bosschebaan 4 Udenhout | Propaantank 8 m3 | Activiteitenbesluit | Veiligheidsafstand: 25 meter |
Hemelrijksehoeve | Gommelsestraat 30 Biezenmortel Gemeente Haaren | Propaantank 3 m3 | Activiteitenbesluit | Veiligheidsafstand: 20 meter |
M.C.M Bertens | Waalwijkseweg 2 Udenhout | Propaantank 7,2 m3 | Activiteitenbesluit | Veiligheidsafstand: 25 meter |
Zwembad De Groene Wellen | Groenstraat 39 Udenhout | Chloorbleekloog 2500 liter | Activiteitenbesluit | Nee |
Deponie Zuid NV (Locatie Spinder) | Vloeiveldweg 8 Tilburg | Divers, incl. nieuwe ontwikkelingen | QRA: 'LBM-installatie De Spinder te Tilburg' (Oranjewoud) 21 april 2011 | Maximale effectafstand: 270 meter |
RWZI Tilburg Noord | Vloeiveldweg 2 Tilburg | Biogashouder 750 m3 | RRGS | Maximale effectafstand: 90 meter |
5.3.6 Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Binnen het plangebied zijn 3 leidingen gelegen, die vanwege hun diameter, door te geleiden stof en/of druk op de verbeelding vermeld worden. Zie het onderstaande overzicht.
Leiding/te vervoeren stof | Diameter | Ontwerpdruk | 10-6 risicocontour | Invloedsgebied | |
RRP I aardolieproducten (K1-vloeistof) | 24 " | 62 bar | 25,4 m | 36 m | |
RRP II ruwe aardolie (K1-vloeistof) | 36" | 43 bar | 32,6 m | 43 m | |
PRP naftaleen (K1-vloeistof) | 8" | 80 bar | 13,0 m | 31 |
De belemmeringenstrook bedraagt 5 meter aan weerszijden van elk van de leidingen.
De PR 10-6 -waarde is een grenswaarde voor bestemmingen die kwetsbare objecten mogelijk maken. De 10-6 -waarde is een richtwaarde voor bestemmingen die beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken. Binnen de PR 10-6 geldt een motiveringsplicht voor beperkt kwetsbare objecten.
Binnen het bestemmingsplan zijn er locaties welke m.b.t. de veiligheidsafstanden nader onderzocht moeten worden. De gemeente is hierover in overleg met de leidingbeheerders. Vooralsnog gaat het over de volgende locaties in het plangebied:
Locaties in plangebied | Functies in PR 10-6 contour | Beoordeling kwetsbaarheid | Conclusie (voorlopig, volgens gemeente) |
Stokhasseltlaan | Stokhasseltlaan 9 W-BG Stokhasseltlaan 11 W-BG Stokhasseltlaan 19 W-BG | Meer dan 2 woningen/ha dus kwetsbaar | Kwetsbare objecten binnen PR 10-6 |
Quirijnstokstraat | Quirijnstokstraat 29 A-AB | Overig bedrijfsgebouw met bedrijfswoning minder dan 2/ha | Mogelijk bouwbeperking richting buis |
Hoek Waalwijksebaan/Molenhoefstraat | Waalwijksebaan 44 H | Meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen aanwezig zijn | Kwetsbaar object binnen PR 10-6 |
Groepsrisico
Voor de leidingen gelden de volgende effectafstanden 1% letaal: Voor buisleidingen wordt normaal gezien de effectafstand 1% letaal als invloedsgebied aangehouden.
Voor de 24" RRP-leiding: 36 meter.
Voor de 36" RRP-leiding: 43 meter.
Voor de PRB-leiding: 31 meter.
Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico voor deze drie leidingen geldt het volgende. Voor leidingen met lichtere brandstoffen (K1) is de rand van de plas bepalend (ook al is de maximale warmtestraling minder dan 35 kW/m²; zie Handboek buisleiding in bestemmingsplannen; Ministerie van I&M, oktober 2010). De omvang van het effectgebied strekt zich maximaal enkele meters buiten de PR 10-6-contour uit als gevolg van het risicoscenario plasbrand. Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico voor brandstofleidingen is berekend dat voor leidingen met lichte brandstoffen buiten de PR 10-6 het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald wordt voor dichtheden tot 255 personen per hectare (36 inch, 100 bar). Er is voor dit type leiding dus geen sprake van een significant groepsrisico.
5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat er op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt, conform deze rapportage, dat ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan betreft, is tevens geen sprake van toename van het groepsrisico. Geen van de gemeentelijke wegen, waaronder de Burgemeester Bechtweg, hoeft daarom betrokken te worden bij de verantwoording van het groepsrisico.
Daarnaast is de provinciale weg A261 een relevante risicobron. Kwetsbare objecten binnen dit bestemmingsplan liggen op tenminste 200 meter van de A261. Ligging van kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 is op deze afstand niet aan de orde. Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat ter hoogte van het plangebied de drempel van het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald wordt en dat dus geen sprake is van een groepsrisico. De weg hoeft daarom niet betrokken te worden bij de verantwoording van het groepsrisico.
Verder is de rijksweg A65/N65 een te beschouwen risicobronnen. Voor deze weg is de hoogte van het bestemmingsplan het groepsrisico berekend in het kader van de totstandkoming van het Basisnet. Uit deze berekeningen blijkt voor deze weg ter hoogte van het plangebied dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Tevens geldt dat door het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, geen sprake is van een toename van het groepsrisico. De weg hoeft daarom niet betrokken te worden bij de verantwoording van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen nieuwe objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Ten aanzien van het groepsrisico blijkt uit berekeningen die reeds uitgevoerd zijn bij de totstandkoming van het Basisnet dat voor deze spoorlijn ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Deze spoorlijn is daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (dec 2009) blijkt dat voor Wilhelminakanaal geen (veiligheids)afstanden gelden.
5.3.8 Restrisico en conclusies
In en om het plangebied liggen risicobronnen. Aan de normen van het plaatsgebonden risico en de veiligheidsafstanden wordt voldaan, met uitzondering van de ten aanzien van de buisleidingen gesignaleerde (mogelijke) knelpunten.
Binnen de PR 10-6-contour van de RRP-leiding liggen vooralsnog meerdere objecten. De gemeente is hierover met NV RRP in overleg.
Op basis van de wetgeving hoeft voor geen van de risicobronnen de verantwoordingsplicht van het groepsrisico ingevuld te worden. Wel is in het kader van het vooroverleg advies gevraagd aan de brandweer over dit plan. De brandweer wijst in het advies op de risico's ten aanzien van de buisleidingen en daarnaast op het dekkingsgebied van de waarschuwings- en alarmeringsinstallatie, en het feit dat deze niet hoorbaar is in een groot deel van het plangebied. Ook de opkomsttijd van 8 minuten wordt in een groot deel van het gebied niet gehaald.
5.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Ten aanzien van akoestiek wordt opgemerkt dat onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft welke voorziet in een actualisatie van alle voorgaande bestemmingsplannen en vrijstellingen/afwijkingen. Onderhavig plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen waardoor er ook geen nieuwe geluidhinder ontstaat en het plan leidt niet tot de mogelijkheid om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren.
In het kader van dit beheerbestemmingsplan vormt geluid daarom geen belemmering.
5.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Ten aanzien van luchtkwaliteit wordt opgemerkt dat onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft welke voorziet in een actualisatie van alle voorgaande bestemmingsplannen en vrijstellingen/afwijkingen. Onderhavig plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen waardoor er ook geen effect op de luchtkwaliteit ontstaat en het plan leidt niet tot de mogelijkheid om nieuwe luchtkwaliteitgevoelige bestemmingen te realiseren.
In het kader van dit beheerbestemmingsplan vormt de luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
5.7 Geur
5.7.1 Industriële geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.7.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor veehouderijen. Voor de intensieve veehouderijen die liggen binnen het zogenaamde 'extensiveringsgebied' geldt dat de (uitbreidings-) mogelijkheden zelfs worden beperkt conform de provinciale Verordening ruimte.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. Het voorliggende plan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en is dus conserverend van aard. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij eventuele bouwaanvragen, projectbesluiten en planherzieningen.
5.9 Natuur En Ecologie
5.9.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.9.2 Beleid m.b.t. gebieds- en soortenbescherming
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker dan voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje)
tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper)
tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das)
vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
5.9.3 Situatie binnen het plangebied
Natura 2000
Binnen het plangebied behoort, met uitzondering van de gebiedsdelen 1e Klamp en Roomleij, het gehele bestaande natuurgebied De Brand en de aangrenzende landbouwgronden tot het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen. Daarnaast behoort ook het deel van de Loonse en Drunense Duinen binnen het bestemmingsplangebied tot het Natura 2000-gebied.
Het natuurgebied De Brand is binnen Natura 2000 voornamelijk aangewezen voor de habitattypen '(beekbegeleidende) vochtige alluviale bossen' en 'eikenhaagbeukenbossen', met als aanwezige kenmerkende soorten: bospaardenstaart, kleine ijsvogelvlinder, grote weerschijnvlinder, zwarte specht en boomklever. Behoud en/of uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit is als instandhoudingsdoel geformuleerd voor deze habitattypen. Voor een (zeer) klein deel is het natuurgebied ook aangewezen voor de habitattypen 'blauwgrasland' en 'zwak gebufferde vennen' met als kensoorten: blauwe zegge, Spaanse ruiter, zilveren maan en watersnip. Uitvoering van de EHS en het inrichtingsplan Natte Natuurparel De Brand zal leiden tot een behoorlijke toename van het areaal blauwgrasland en door de aanleg van poelen plaatselijk mogelijk ook van het habitattype zwak gebufferde vennen.
Met betrekking tot de habitatsoorten is voor het natuurgebied De Brand uitgegaan van behoud en uitbreiding van het leefgebied van de kamsalamander en ontwikkeling van groeiplaatsen van de drijvende waterweegbree.
Genoemde habitattypen en –soorten zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten.
Ecologische Hoofdstructuur
De belangrijkste gebieden die o.g.v. de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn begrensd als Ecologische Hoofdstructuur zijn:
het natuurgebied De Brand ter weerszijden van de Schoorstraat en Groenstraat, alsook de aangrenzende landbouwgronden die zullen worden ingericht als natuurgebied;
het Noorderbos aan weerszijden van de Burgemeester Bechtweg en Stokhasseltlaan;
het deelgebied Loonse Hoek van het natuurgebied Loonse en Drunense Duinen;
de verbindingszone tussen de Zwaluwenbunders en het natuurgebied De Brand.
Binnen het Natuurbeheerplan Noord-Brabant is voor een deel van het natuurgebied De Brand in combinatie met de Loonse en Drunense Duinen het streven gericht op het ontwikkelen van een begeleid-natuurlijke eenheid (Zand- en kalklandschaptype). Het eindbeeld zal bestaan uit een aaneengesloten en gesloten vochtig tot nat boslandschap met hier en daar moeras en struweel. In dit boslandschap zal herstel plaats vinden van het oorspronkelijke afwateringsstelsel bestaande uit natte laagten en beekjes. Essentieel voor de ontwikkeling van het beschreven streefbeeld is de vorming van een zelfstandig functionerend hydrologisch systeem, zonder toevoer van extern oppervlaktewater. Elders in het natuurgebied De Brand wordt een halfnatuurlijk beheer voorgestaan aangaande de handhaving en optimalisering van natte soortenrijke schraalgraslanden, natuurbossen (ondermeer eiken-haagbeukenbos, vogelkers-essenbos) en van cultuurhistorische waarden in de vorm van een kleinschalig landschap met naast bloemrijke graslanden onder andere houtsingels en poelen.
Rondom het kasteel Strijdhoef wordt gestreefd naar een versterking van het specifieke landschapspatroon en cultuurhistorische aspecten. De huidige landbouwgronden zullen worden omgevormd naar bloemrijke graslanden.
Voor het Noorderbos is uitgegaan van behoud van het multifunctioneel karakter, waarbij natuur, recreatie en bosbouw samengaan. Op de ambitiekaart is het Noorderbos aangeduid met het beheertype droog en vochtig bos met productie.
Kadernota Groene Mal
In de kadernota Groene Mal zijn, naast de gebieden en verbindingszones die behoren tot de EHS, aanvullende maatregelen opgenomen ten behoeve van de natuur. Binnen het plangebied is dit ondermeer de verbinding Noorderbos-De Brand met de inzet van 19 hectare natuurcompensatie.
Flora- en faunawet
Op basis van diverse inventarisaties kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied vele beschermde soorten voorkomen. Voor het overgrote deel zijn deze soorten waargenomen in het natuurgebied De Brand, het Noorderbos en op en langs de Noorderplas.
Tabel 1: algemene soorten
Binnen het plangebied komen diverse soorten voor die zijn opgenomen in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Van de amfibieën zijn dit de bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Van de zoogdieren onder andere het konijn, de haas, ree, vos, egel, huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis, rosse woelmuis, gewone bosspitsmuis, dwergmuis, woelrat, bunzing, hermelijn, wezel en mol. Van de plantensoorten de brede wespenorchis, gewone dotterbloem, koningsvaren en het grasklokje.
De meeste soorten komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg algemeen voor. Soorten zoals de haas, egel, bunzing, hermelijn, wezel, brede wespenorchis, gewone dotterbloem, koningsvaren en grasklokje zijn echter beduidend minder algemeen dan wel de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als de verblijfplaatsen of groeiplaatsen van deze soorten door activiteiten verdwijnen, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten, maar zal nog niet lijden tot een verdwijning van de soorten op lokaal niveau.
Tabel 2: overige soorten
Van de soorten die zijn opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet zijn in het plangebied zes soorten waargenomen. Het leefgebied van de levendbarende hagedis en de groeiplaatsen van de kleine en ronde zonnedauw, Spaanse ruiter en wilde gagel zijn beperkt tot het natuurgebied De Brand. De eekhoorn is ook buiten De Brand op enkele plaatsen, veelal foeragerend, aangetroffen.
Nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komen de kleine en ronde zonnedauw, Spaanse ruiter, wilde gagel en levendbarende hagedis zeer tot tamelijk zelden voor. Aangezien deze soorten alleen voorkomen in het natuurgebied De Brand zal er ook geen sprake zijn van een vernietiging van de leefgebieden en groeiplaatsen en ontstaan er op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten.
De eekhoorn is nog van diverse bosgebieden binnen en nabij de gemeente Tilburg bekend, al is het aantal leefgebieden de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als verblijfplaatsen van de eekhoorn door activiteiten verdwijnen, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de eekhoorn, maar het zal nog niet lijden tot een verdwijning van de eekhoorn op lokaal niveau.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
In het plangebied zijn zes vleermuissoorten waargenomen, te weten de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Het aantal waarnemingen en exemplaren varieert zeer sterk. Zo komt de gewone dwergvleermuis op vele plaatsen foerageert voor met in het totaal tientallen exemplaren en is de watervleermuis beperkt tot de grotere en veelal kale wateren, zoals de Noorderplas. Naast foerageergebieden komen in het plangebied ook vaste verblijfplaatsen in gebouwen en bomen voor, alsook vaste vliegroutes van ondermeer de gewone dwergvleermuis en laatvlieger.
Nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komen nog voldoende foerageergebieden van vleermuizen voor, in bijzonder geldt dit voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Ook vaste verblijfplaatsen van deze soorten zijn nog van diverse locaties bekend.
Als foerageergebieden van de vleermuissoorten binnen het plangebied door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau geen of nauwelijks negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten. Verlies van vaste verblijfplaatsen of vaste vliegroutes, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft daarentegen wel zeer tot tamelijk grote negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties.
Grondgebonden zoogdieren
Van de grondgebonden zoogdieren die zijn opgenomen in tabel 3 is de das foeragerend waargenomen in en nabij het natuurgebied De Brand, in en nabij het Noorderbos. Het is zeer aannemelijk dat de das nog op meer plaatsen in de landbouwgebieden foerageert. Op enkele plekken binnen het plangebied komen ook vaste verblijfplaatsen van de das voor.
De das komt in de omgeving van het plangebied op diverse plekken voor, zoals ondermeer de Loonse en Drunense Duinen en Huis ter Heide. Elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komt de das niet voor. Vernietiging van vaste verblijfplaatsen en foerageergebieden van de das, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft op lokaal niveau een (zeer) negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van de das.
Amfibieën en reptielen
Het natuurgebied De Brand is een van de belangrijkste leefgebieden van de boomkikker in Noord-Brabant. Andere streng beschermde amfibiesoorten die zich voortplanten in het natuurgebied De Brand zijn de kamsalamander, heikikker en poelkikker. Van de rugstreeppad zijn plaatselijk foeragerende exemplaren aangetroffen in De Brand. Het natuurgebied De Brand is een belangrijk leefgebied van de hazelworm. De reptielensoort is op enkele plekken in het natuurgebied waargenomen.
In de omgeving van het plangebied en elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komen de genoemde soorten zeer zelden voor. Aangezien de leefgebieden binnen het plangebied voor zover bekend is alleen voorkomen in het natuurgebied De Brand zal er ook geen sprake zijn van een vernietiging van de leefgebieden en ontstaan er op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten.
Vogels
Soorten van Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten
Vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermt. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Op de vogels behorende tot de categorieën 1 tot en met 4 gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehelejaar.
Van de categorie 1 zijn van de steenuil minimaal twee broedplaatsen vastgesteld in 2010-2011, waaronder een nestkast langs de Schoorstraat. Daarnaast worden door de steenuil diverse landbouwgebieden binnen het plangebied gebruikt als foerageer- en rustgebied.
Van de soorten behorende tot de categorie 2 komen in het plangebied nog diverse vaste verblijfplaatsen in gebouwen en boerenschuren van de huismus voor.
Van de kerkuil, die behoort tot de categorie 3, zijn in 2010-2011 twee broedplaatsen binnen het plangebied bekend, daarnaast worden diverse landbouwgebieden gebruikt als foerageergebied.
Van de soorten die behoren tot de categorie 4 broeden binnen het plangebied vijf soorten, namelijk de boomvalk, buizerd, havik, sperwer en wespendief. Alle genoemde soorten broeden in het natuurgebied De Brand.
In de omgeving van het plangebied alsook elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komen de steenuil, kerkuil, boomvalk en wespendief als broedvogel zeer zelden voor. Tamelijk zeldzaam tot tamelijk algemeen zijn de havik, sperwer, buizerd en huismus. Boomvalk, wespendief en havik broeden meestal in de beschermde gebieden. Sperwer en buizerd kunnen ook buiten deze gebieden broeden en zijn hierdoor wellicht kwetsbaarder. Nog kwetsbaarder zijn de broedplaatsen van de huismus, steenuil en kerkuil. Vernietiging van de broedplaatsen van kerkuil en steenuil heeft op lokaal niveau zeer negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Het aantal broedplaatsen van de huismus en van de buizerd en sperwer buiten beschermde gebieden is de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Door de vernietiging van de broedplaatsen zullen er op lokaal niveau negatieve effecten ontstaan op een gunstige staat van instandhouding van de huismus, buizerd en sperwer, echter het zal op lokaal niveau nog niet lijden tot een verdwijning van deze soorten als broedvogel.
Tot de categorie 5 van de lijst behoren vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Van de vogels behorende tot de categorie 5 broeden in het plangebied 21 soorten. De broedplaatsen van de groene specht, zwarte specht, grote bonte specht, kleine bonte specht, bosuil, torenvalk, bonte vliegenvanger, grauwe vliegenvanger, boomklever, zwarte mees, gekraagde roodstaart en boomkruiper zijn geheel of grotendeels beperkt tot het natuurgebied De Brand en/of het Noorderbos.
Van de ijsvogel is een broedterritorium bekend van de Noorderplas, mogelijk dat de soort nog op andere plekken binnen het plangebied broedt in de steile oevers van waterlopen.
In boerenschuren, woningen en andere gebouwen komen op diverse plaatsen broedterritoria voor van de boerenzwaluw en zwarte roodstaart, alsook plaatselijk van de huiszwaluw.
De ekster, zwarte kraai, koolmees, pimpelmees en spreeuw broeden op diverse tot vele plaatsen binnen en buiten de bos- en natuurgebieden.
Van de soorten uit categorie 5 komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg de kleine bonte specht en ijsvogel zelden als broedvogel voor. Relatief zeldzaam zijn de zwarte specht, bosuil, torenvalk, bonte vliegenvanger, grauwe vliegenvanger, gekraagde roodstaart en huiszwaluw. De andere soorten zijn tamelijk algemene tot zeer algemene broedvogels.
Overige broedvogelsoorten
Naast de vogelsoorten van de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden er in het plangebied nog tal van zeer algemene tot zeldzame vogelsoorten. In de onderstaande tekst worden per biotoopcluster de vrij algemene tot zeldzame soorten genoemd.
Broedvogels van wateren, oevers, rietlanden, natte ruigten en broekstruweel zijn de dodaars, waterral, watersnip, blauwborst, sprinkhaanzanger, kleine karekiet, bosrietzanger en rietgors.
Broedvogels van graslanden, akkers en ruige overhoekjes zijn de gele kwikstaart, graspieper, veldleeuwerik, patrijs, scholekster, roodborsttapuit, vroeger of nog de kwartel, wulp en voor het laatst in 1985 de grutto.
Broedvogels van bossen, houtsingels en –wallen en bomenrijen zijn de boomleeuwerik, boompieper, geelgors, appelvink, goudvink, grasmus, grote lijster, kneu, koekoek, nachtegaal, wielewaal, zomertortel, spotvogel, fluiter, vuurgoudhaan, matkop, braamsluiper, putter en houtsnip.
Foeragerende en/of rustende vogelsoorten
Vooral het natuurgebied De Brand, het Noorderbos en de Noorderplas worden naast de genoemde vogelsoorten ook gebruikt als foerageer- en/of rustplaats door diverse andere vogelsoorten, zoals de minder algemene ransuil, slechtvalk, visarend, rode wouw, zwarte wouw, smelleken, ooievaar, grote gele kwikstaart, grutto, wulp, bergeend, krakeend, grote zaagbek, grote zilverreiger, geoorde fuut, klapekster en paapje.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen.
Bij maatregelen die de vaste verblijfplaats vernietigen van ondermeer vleermuizen, de das, steenuil, kerkuil, hazelworm, kamsalamander of heikikker is compensatie noodzakelijk.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan, afhankelijk van de locatie, het beste plaatsvinden vanaf half augustus-half oktober tot half februari-half maart. Vooraf dient een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien van opslag van struiken en bomen.
Amfibieën en grondgebonden zoogdieren die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
5.9.4 Onderzoek, advies en m.e.r.-(beoordelings)plicht
Natura 2000
Externe werking (bijvoorbeeld stikstofdepositie en invloed op grondwater) en cumulatie (mogelijke stapeling met andere projecten) moeten beoordeeld worden. Bij activiteiten die een negatief effect kunnen hebben op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied is de uitwerking van minimaal een voortoets noodzakelijk en afhankelijk van de resultaten eventueel ook een verstorings- en verslechteringstoets, passende beoordeling en een vergunningaanvraag.
De hierboven bedoelde voortoets is uitgevoerd. Verwezen zij op deze plaats naar de desbetreffende bijlage bij dit bestemmingsplan. De conclusie luidt dat geen nadere onderzoeken en beoordelingen nodig zijn in het kader van het voorliggende conserverende bestemmingsplan.
Ecologische Hoofdstructuur
Bij activiteiten die de EHS direct of indirect aantasten is een beoordeling van de effecten op de natuurwaarden in de bestaande en toekomstige EHS noodzakelijk. Als er EHS verloren gaat door geplande activiteiten dan is het opstellen van een compensatieplan noodzakelijk.
Flora- en faunawet
De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor activiteiten niet noodzakelijk:
voor vogels (excl. jaarrond beschermde soorten), als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het werkgebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen, afhankelijk van de locatie, plaatsvindt in de periode half augustus-half oktober tot half februari-half maart;
voor de soorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten de amfibiesoorten: bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander, de grondgebonden zoogdiersoorten: het konijn, de haas, ree, vos, egel, huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis, rosse woelmuis, gewone bosspitsmuis, dwergmuis, woelrat, bunzing, hermelijn, wezel, mol en andere, en de plantensoorten: brede wespenorchis, gewone dotterbloem, koningsvaren en het grasklokje;
voor vleermuizen, als ze het desbetreffende (deel)gebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er tevens voldoende foerageergebied aanwezig is in de directe omgeving van het (deel)gebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Als de activiteiten de vaste verblijfplaats (in sommige gevallen ook het foerageergebied en/of de rustplaats) vernietigen of op andere wijze negatief beïnvloeden dan is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wel noodzakelijk, alsook het opstellen van een compensatieplan:
voor vogels die zijn opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten (categorie 1 tot en met 4), waarvan binnen het plangebied broedterritoria zijn vastgesteld van de steenuil, huismus, kerkuil, boomvalk, buizerd, havik, sperwer en wespendief;
voor vogels die zijn opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten (categorie 5), als blijkt uit een omgevingscheck dat er op lokaal niveau (bijzonder) negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de desbetreffende soorten en/of de populaties;
planten- en diersoorten die opgenomen zijn in tabel 2 en 3 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten de amfibie- en reptielsoorten: boomkikker, kamsalamander, heikikker, poelkikker, rugstreeppad, levendbarende hagedis en hazelworm, de grondgebonden zoogdiersoorten: eekhoorn en das, de plantensoorten: kleine en ronde zonnedauw, Spaanse ruiter en wilde gagel;
voor vleermuizen, als binnen het desbetreffende (deel)gebied vaste verblijfplaatsen in gebouwen of bomen dan wel vaste vliegroutes voorkomen of als het foerageergebied essentieel van belang is voor de gunstige staat van instandhouding van de vleermuispopulaties.
Onderzoek naar beschermde soorten wordt noodzakelijk geacht als er in een (deel)gebied maatregelen worden gepland die een negatief effect kunnen hebben op de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten en/of de populaties.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
6.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied ligt in het noordnoordoosten van Tilburg en en is voornamelijk in agrarisch gebruik. Het maaiveld loopt globaal af van circa 11,60+ in de uiterst zuidwestelijke hoek, tot circa 7,50+ in het noordoosten. De bestaande wegen en bebouwing liggen over het algemeen iets hoger dan het omliggende terrein. Het terrein loopt globaal af naar het noordoosten.
6.1.2 Bodem en grondwater
Bodemopbouw
Op basis van de wateratlas van Brabant kan gesteld worden dat de geohydrologisch opbouw bestaat uit:
Deklaag: ongeveer 5 -7 m onder maaiveld met fijnzandige lagen, afgewisseld met leemlaagjes uit de formatie van Boxtel;
Eerste watervoerend pakket: tot 50 à 55 m onder maaiveld met afwisselend zand en grind uit de formatie van Beegden;
Eerste scheidende laag: tot ongeveer 135 m onder maaiveld met afwisselend leemlagen en fijn zand uit de formatie van Kedichem en Tegelen.
Door het gebied loopt de breuklijn van Oosterhout.
De volgende bodemkundige hoofdeenheden worden onderscheiden van westelijke naar oostelijke richting:
Zandgrond: voedselrijk en vochtig tot droog;
Eerdgronden: voedselrijk en vochtig;
Leemgronden: matig voedselrijk en vochtig.
Grondwater
Globaal stroomt het grondwater van de deklaag in de noordoostelijke richting. De gemiddeld hoogste grondwaterstanden liggen in het gebied tussen de 40 en 80 cm -maaiveld, met uitzonderingen aan de randen tot 20 cm -mv en in de natte natuurparel de Brand zelfs tussen de 0 en 20 cm -mv. De ontwatering is globaal beschouwd voldoende voor het huidige gebruik. Daar waar onvoldoende ontwateringdiepte in de loop van de jaren is geconstateerd, bijvoorbeeld in verband met bebouwing, heeft men het terrein partieel opgehoogd. De aanwezigheid van storende lagen vergroot de kans op schijngrondwaterspiegels: door de opbouw en structuur van de bodem stagneert de stroom van hemelwater richting het grondwater.
In het plangebied bevindt zich ten noorden van Udenhout een gebied waar het watersysteem een aparte status heeft gekregen: de Natte Natuurparel De Brand. Om dit natte natuurgebied te beschermen is een attentie- en Keurbeschermingsgebied vastgesteld. Hiervoor geld antiverdrogingsbeleid, waarbij geldt dat de hydrologische omstandigheden niet verslechterd mogen worden. Daarom is dit gebied in de Verordening Ruimte van de provincie Brabant ook beschermd. Voor dit bestemmingsplan geldt dat een groot deel van het plangebied ligt in het zogenaamde 'attentiegebied EHS'. Delen liggen in de ecologische hoofdstructuur (EHS) en delen liggen in de groenblauwe mantel. De Verordening geeft aan welke regels er doorwerken in het bestemmingsplan (o.a. mbt tot drainage en verhardingen).
6.1.3 Oppervlaktewater
Het plangebied bevindt zich in het stroomgebied van de Zandleij. Het Waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor het beheer van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied, met uitzondering van een (zeer) klein gedeelte van het plangebied, dat onder de verantwoordelijkheid van waterschap Brabantse Delta valt.
Het oppervlaktewater stroomt voornamelijk in drie watergangenstelsels en bijbehorende detailafwatering, te weten de Zandleij (ZL1), de Diepe Leij (ZL5) en de Kasteelloop (ZL7). De ZL8, ZL9, ZL10 en ZL11 wateren af op de ZL7. Daarmee is er een relatie met de afwatering van stedelijk gebied.
Gebied + Invulling | Bruto Opp. | Stedelijk watersysteem | Afwatering | |
Loven Noord I | B | 20 ha | Duurzaam VGS | ZL9 |
Berkel-Enschot | W+B | 255 ha 28 ha | Meng. Riolering (V)GS | ZL9, ZL20 |
Udenhout | W+B | 216 ha 21 ha | Meng. riolering (V)GS | ZL10, ZL11, ZL16, ZL23 |
Tabel 1. Overzicht stedelijke gebieden. B (Bedrijven); W (Wonen).
De Zandleij voert het effluent af van de Rioolwaterzuivering van waterschap de Dommel in Tilburg en watert af op het Drongelens Kanaal. De andere twee watervoerende watergangen hebben een sterk seizoengebonden regime. In de zomer valt het merendeel ervan droog en in de winter zorgen ze voor de ont- en afwatering van omliggende terreinen. Stroomafwaarts meer naar het noordoosten komen de watergangen samen in de Zandleij. In tijden van hevige regenval kan de Zandleij de hoeveelheid effluent niet verwerken en inundeert in de Natte Natuurparel De Brand. Vanwege de voedselrijkheid van het effluentwater is dit een ongewenste situatie.
Om wateroverlast uit het regionale watersysteem tegen te gaan is de Noorderplas ingericht als waterbergingsgebied.
6.1.4 Riolering
In het plangebied ligt drukriolering om het vuilwater van bestaande verspreide bebouwing af te voeren. Er zijn diverse lozingspunten waar het vuilwater van de drukriolering wordt geloosd op de riolering in stedelijk gebied (Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout). Van daaruit stroomt e.e.a. af tot de RWZI Tilburg. In de uiterste zuidkant van het plangebied ligt een stuk transportpersleiding van het waterschap De Dommel.
Het afvalwater van de verschillende stedelijke gebieden stroomt af tot de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg:
Berkel-Enschot via het eindgemaal Zwarte Rijt
Udenhout via het eindgemaal Groenstraat
Tilburg direct onder vrij verval
De eindgemalen en de zuivering zijn in beheer van waterschap De Dommel. De opvoergemalen en rioolstelsels vallen onder de zorgplicht van de gemeente.
De bestaande riolering van Berkel-Enschot en Udenhout heeft een directe invloed op de Zandleij. De bestaande gemengde rioolstelsels hebben overstorten op de watergangen. Tabel 2 geeft hier een overzicht van.
Gebied | Overstort | Lozing | Frequentie | Afwatering |
Berkel-Enschot | Rauwbrakenweg | Meng | 13,6 | ZL9 |
Raadhuisstraat | Meng | 8,0 | ZL9 | |
Udenhout | Groenstraat | Meng | 8 (geschat) | ZL7 |
Schoorstraat | Meng | 8 (geschat) | ZL11 | |
Kuil | Meng | 4-5 (geschat) | ZL10 | |
Kuilpad | Meng | 8 (geschat) | ZL10 |
Tabel 2. Overzicht bestaande lozingen. Meng (Gemengde riolering); VGS (Verbeterd gescheiden Stelsels).
Bij uitbreidingsplannen is voorzien in waterberging binnen de plangrenzen, slechts de landbouwkundige afvoer afstroomt richting het regionale watersysteem. Bij hevige neerslag treedt een escape in werking; de beoogde frequentie is één keer per 10 jaar.
In de gemeentelijke Structuurvisie Water en Riolering is vastgesteld dat in de stedelijk gebieden geen water op straat mag ontstaan bij een neerslag met een herhalingstijd van 2 jaar. De afvoer van de riolering wordt dan ook hierop afgestemd. Vooral de bestaande gemengde riolering heeft moeite om aan deze opgave te voldoen. Om dat te kunnen realiseren is de strategie gekozen om het regenwater gericht en grootschalig af te koppelen van gemengde riolering. De gekozen oppervlakten hebben een laag vervuilingprofiel en zijn bepaald aan de hand van hydraulische berekeningen.
Het regenwater wordt verzameld en getransporteerd door middel van regenwaterleidingen (Blauwe Aders) tot bergingsvoorzieningen buiten de stad (Waterparken). In het centrale landschapspark in Tilburg Noordoost wordt zo'n waterpark geprojecteerd voor de afkoppelgebieden ten noorden van de spoorweg. Voor de afkoppelgebieden van Berkel-Enschot en Udenhout wordt het regenwater aan de randen van deze kernen op een soortgelijke manier verwerkt: deels in het waterpark in het centrale landschapspark, deels langs de watergangen in nog uit te werken locaties buiten de dorpskernen. Positief bijkomend effect van het grootschalig afkoppelen is dat het effluent van de RWZI in tijden van hevige regenval zal afnemen en inundatie in De Brand daarmee wordt voorkomen.
6.1.5 Functies
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de strategisch grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater en het operationeel grondwater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de (verordening) Keur waterschap De Dommel, die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder adere invulling aan het water als ordenend principe.
Ten behoeve van het handhaven van de eco-hydrologische relaties met het nabijgelegen natuurgebied De Brand zijn uitgangspunten geformuleerd en vastgesteld in het rapport 'De Lekkende Stad', van februari 1997. Bij de 'Lekkende Stad' zijn de volgende specifieke uitgangspunten opgenomen:
de grondwater-, oppervlaktewater-, neerslagwater en vuilwaterhuishouding worden integraal als één systeem benaderd;
alleen schoon hemelwater, dakwater en water afkomstig van extensief gebruikte wegen is van voldoende kwaliteit voor infiltratie, conform de Handreiking afkoppelen en niet aankoppelen.
ter plaatse van de infiltratievoorziening dient de doorlatendheid verbeterd te worden;
in de omvangrijke groene gebieden wordt ook schoon hemelwater, dakwater en water afkomstig van extensief gebruikte wegen geïnfiltreerd;
ten behoeve van de multifunctionele inrichting, dient rekening gehouden te worden met eisen van techniek, ecologie, landschap en extensieve recreatie;
waar mogelijk, in grote groengebieden, naast droogvallende groengebieden, ook open water, in de vorm van poelen.
Deze uitgangspunten zijn niet apart vastgesteld in de Structuurvisie Water en Riolering, maar wel in het nieuwe hemelwaterbeleid verweven.
Voor alle bouwinitiatieven is het vastgestelde beleid het kader voor de afwegingen voor het watersysteem. In de Structuurvisie Water en Riolering zijn samen met de waterbeheerders deze afwegingen gedaan, en verwoord in referentiebeelden en beleidskeuzes. Het toepassen van de principes in het buitengebied, waaronder de Zandleij is maatwerk en mede afhankelijk van de nabijheid tot de geplande verstedelijking. In principe wordt hemelwater in het buitengebied zoveel mogelijk vastgehouden waar het valt, maar in de nabijheid van een waterpark kan hiervan worden afgeweken.
6.3 Watertoets
De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg d.d. 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en waterschap De Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken. De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend. Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is. Op 14 maart 2007 zijn aanvullende procesafspraken gemaakt tussen beide waterschappen en de gemeente, in het kader van de beheerbestemmingsplannen.
Aangezien er geen sprake is van relevante ontwikkelingen m.b.t. waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het (concept)ontwerpplan, conform eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het en het .
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´.
7.2.3 Achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´.
7.2.4 Bouwhoogte
In het buitengebied geldt voor agrarische bedrijfsbestemmingen in beginsel een maximale bouwhoogte van 11 meter. Voor woonbestemmingen geldt in beginsel een maximale bouwhoogte van 10 meter. Afwijkingen worden op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
7.2.5 Goothoogte
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels dan in de stad, welke regels een lagere maximale goothoogte met zich brengen. Uitgangspunt bij de bestemming 'Wonen-Buitengebied' is een goothoogte van maximaal 4 meter. Afwijkingen worden op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
7.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75 m², terwijl de goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de Boomwaardekaart aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel .
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel , o.a. met betrekking tot het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Het plan is een conserverend plan. Het gaat immers om een gebied met bestaande functies en bebouwing die worden vastgelegd. Er zijn geen significante nieuwe bebouwingsontwikkelingen meegenomen in het bestemmingsplan. Het actualiseren van bestemmingsplannen behoort tot de wettelijke en reguliere taken van de gemeente. Voor zover sprake is van planologische veranderingen ten opzichte van het bestemmingsplan De Zandleij uit 2002, zijn bij betrokkenen in de desbetreffende procedure leges in rekening gebracht en zijn met hen planschadeovereenkomsten gesloten. Indien er in andere gevallen uitkeringen moeten worden verricht naar aanleiding van verzoeken om tegemoetkoming in schade (afd. 6.1 Wro) zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht. Er zullen geen voorzieningen van openbaar nut getroffen worden. De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Deze kosten worden gedekt binnen de daarvoor in de begroting opgenomen reguliere budgetten.
Aangezien voor zover de grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) überhaupt van toepassing is het verhaal van kosten anderszins verzekerd is of sprake is van een wettelijke uitzonderingssituatie en het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, van de Wro niet noodzakelijk is, is er geen (ontwerp)exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro opgesteld.
Hoewel het een beheerplan betreft, maakt het bestemmingsplan wel op beperkte schaal wijzigingsplannen mogelijk. Meest in het oogspringende voorbeeld is de op Landgoed De Strijdhoef te Udenhout toegesneden wijzigingsbevoegdheid. In afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatie) is geregeld dat een exploitatieplan ten behoeve van deze ontwikkelingen pas ten tijde van de wijziging van de bestemming hoeft te worden vastgesteld.
Het plan is economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij op 10 december 2009 gepubliceerd in De Tilburgse Koerier.
9.2 Burgerparticipatie
Op 18 oktober 2011 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in het Raadhuis aan de Slimstraat te Udenhout. Tijdens deze informatieavond is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Een dertigtal schriftelijke reacties is ingekomen. Aangaande een aantal locaties is aanvullende burgerparticipatie en/of overleg aan de orde geweest. De uitkomsten van dit alles zijn beoordeeld en hebben geleid tot enkele wijzigingen in het concept. Deze waren reeds verwerkt in het voor het wettelijke vooroverleg opgestelde (tweede) concept.
9.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord-Brabant | digitaal 18-4-2012 | 5-7-2012 | ja |
Waterschap De Dommel | digitaal 3-5-2012 | 8-6-2012 | ja |
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed | digitaal 3-5-2012 | geen | nee |
Dienst Landelijk Gebied Regio Zuid | papier 3-5-2012 | geen | nee |
Nederlandse Gasunie | digitaal 3-5-2012 | 3-5-2012 | nee |
TenneT BV | papier 3-5-2012 | 25-5-2012 | nee |
NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij | papier 3-5-2012 | 1-6-2012 | ja |
Petrochemical Pipeline Services BV | papier 3-5-2012 | geen | nee |
Brandweer Midden-West Brabant | digitaal 3-5-2012 | 3-5-2012 | nee (d.w.z. niet planologisch- inhoudelijk) |
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren | papier 3-5-2012 | 31-5-2012 | ja |
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden | papier 3-5-2012 | geen | nee |
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand | papier 3-5-2012 | 1-6-2012 | ja |
Brabantse Milieufederatie | papier 3-5-2012 | geen | nee |
Vereniging Natuurmonumenten | papier 3-5-2012 | geen | nee |
ZLTO Hart van Brabant | digitaal 3-5-2012 | 31-5-2012 | ja |
Dorpsraad Udenhout | papier 3-5-2012 | 12-6-2012 | ja |
Stichting Het Noordbrabants Landschap | digitaal 11-5-2012 | geen | nee |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
9.3.1 Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord-Brabant
1. In artikel 4 (Agrarisch-Agrarisch Bedrijf) is bepaald dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. Dit is in strijd met het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit geldt ook voor enkele andere onderdelen van artikel 4 en vergelijkbare bepalingen in de artikelen 6 en 9.
Reactie:
Hoofdregel bij de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf is dat het bouwvlak gelijk is aan het bestemmingsvlak. Alleen bij intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied is dit anders. De genoemde onderdelen van de regels bieden uiteraard geen basis voor bouwen buiten het bestemmingsvlak, wellicht zit daar het misverstand. Uiteraard is een bedrijfsgebouw nooit aan te merken als een bijgebouw bij een bedrijfswoning. Wij hebben de bedoelde passages geschrapt, dit doet aan het vorenstaande namelijk niet af.
2. De in de regelonderdelen 8.3.1 (bestemming Bos) en 10.3.1 (bestemming Natuur) opgenomen afwijkingsmogelijkheden t.b.v. het bouwen van beheer- en onderhoudsgebouwen zijn in strijd met het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en daarnaast ook met artikel 4.2 van de Verordening ruimte.
Reactie:
Deze opmerking is door de provincie ook in relatie tot eerdere buitengebiedplannen gemaakt en inhoudelijk juist. Per abuis waren de afwijkingsmogelijkheden nog opgenomen in het concept-ontwerp. De opmerking wordt overgenomen, de desbetreffende onderdelen van de planregels worden geschrapt.
3. In elk afzonderlijk bestemmingsplanvoorschrift gaat één algemene bouwregel vooraf aan de daarop volgende bouwregels, welke als volgt luidt: 'Bestaande bebouwing, welke krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht'. Tevens komt in diverse bestemmingsbepalingen de zinsnede terug 'Ter plaatse van de aanduiding'. Deze bepalingen achten wij niet verenigbaar met ons bovengenoemde streven om in het buitengebied voorkomende bebouwing en functies, alsmede de toename daarvan terug te dringen, te beperken en/of goed af te wegen.
Reactie:
De genoemde algemene bouwregel maakt sinds jaar en dag deel uit van de standaardregels van Tilburg (zowel voor het buitengebied als het stedelijk gebied) en heeft slechts betrekking op legaal opgerichte bebouwing (er is dus sprake van een in de regel onherroepelijke bouwvergunning).
De regel beoogt slechts te voorkomen dat een bouwwerk, waarvoor - om een voorbeeld te geven - zeg in 2011 vergunning is verleend (met afwijkingsbesluit ten aanzien van bijvoorbeeld de hoogte) en dat past binnen de bestemming van het onderhavige plan, maar dat ten aanzien van die hoogtemaat niet binnen de standaardbouwregels van het onderhavige plan past (waarschijnlijk de reden waarom een afwijkingsbesluit nodig was ten tijde van de vergunningverlening), opeens, door de inwerkingtreding van het voorliggende plan, een illegale situatie zou opleveren.
De regeling is in de afgelopen maanden (en jaren) in diverse buitengebiedplannen voorgelegd aan de provincie, zonder dat dit tot opmerkingen heeft geleid. Zie zeer recent bijvoorbeeld: Buitengebied De Groene Zoom, Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 1e herziening, Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 2e herziening. Schrappen van deze regel zou illegale situaties creëren, terwijl daar feitelijk geen sprake van is, omdat juist een onherroepelijke bouwvergunning en een passende bestemming aan de orde zijn.
Ten aanzien van de opmerking inzake de zinsneden die beginnen met "Ter plaatse van de aanduiding...." het volgende. Voor alle gronden in het plangebied wordt in eerste instantie een enkelbestemming gevonden. Bijvoorbeeld Agrarisch-Agrarisch Bedrijf. Met die bestemming komt een standaard set regels. Op enkele locaties voldoen die echter niet. Neem bijvoorbeeld Oude Bosschebaan 3: de enkelbestemming is hier Agrarisch-Agrarisch Bedrijf. Er is ter plaatse echter legaal een intensieve veehouderij gevestigd. Een intensieve veehouderij past niet binnen de standaardregels bij de bestemming. Daarom is een aanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen op de verbeelding van dit perceel. In de regels is vervolgens bepaald dat (alleen) ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' een intensieve veehouderij is toegestaan. Met andere woorden: de 'ter plaatse'-formuleringen worden gebruikt voor specifieke locaties, waar iets aan de hand is, dat afwijkt van de standaardregels voor de desbetreffende bestemming. Verfijning van de planregels dus, en geheel SVBP -conform. Werken met aanduidingen en bijbehorende planregels, die alleen of juist aanvullend gelden ter plaatse van die aanduiding is de standaardmethode van differentiatie binnen SVBP.
4. De provincie mist een overzicht van planologisch relevante (functie)veranderingen (retrospectieve toets) en noemt in dit verband een aantal adressen.
Reactie:
Zoals ook reeds in onderdeel 1.1 van de plantoelichting is vermeld: het onderhavige plan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.12 Wro jo. artikel 6.2.1 Bro. Het enige voorschot op een bouwplan in dit bestemmingsplan betreft de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van Landgoed De Strijdhoef, waarover met de provincie tijdens het periodieke overleg van juni 2012 is afgesproken dat e.e.a. t.z.t. bij de totstandkoming van een wijzigingsplan aan de orde komt.
Een tweede opmerking in dit verband betreft het feit dat de vooroverlegreactie er blijkens de tekst (en ook de inhoud, zie hieronder) vanuit lijkt te gaan dat het voorliggende plan de rechtstreekse opvolger is van het plan De Zandleij uit 2002. Dit is echter niet het geval. Voor het gehele in dat plan betrokken plangebied is nog een correctieve herziening doorgevoerd (De Zandleij,
1e herziening uit 2008) en daarnaast zijn voor verschillende deelgebieden en percelen nog (inmiddels onherroepelijke) planologische maatregelen opgesteld (postzegelplannen, projectbesluiten, vrijstellingen).
Ten aanzien van de in de vooroverlegreactie genoemde adressen het volgende:
- agrarisch bouwblok ten noorden van Loonse Hoek: waarschijnlijk wordt gedoeld op het oostelijke deel van het bouwblok van Loonse Hoek 2. Hieraan is in de procedure m.b.t. bestemmingsplan De Zandleij inderdaad goedkeuring onthouden. Dit is jaren gelden echter al gerepareerd. Het nu opgenomen bouwblok is sinds het plan De Zandleij, 1e herziening al rechtens juist. De gesignaleerde verandering is m.a.w. geen verandering.
- uitbreiding agrarisch bouwblok Schoorstraat 22-24: in de eerste plaats zij vermeld dat Schoorstraat 22 en 24 geen enkele relatie met elkaar hebben. Schoorstraat 24 was en blijft burgerwoning. Schoorstraat 22 was en blijft agrarisch bedrijf. Het in het voorliggende plan opgenomen bouwblok van Schoorstraat 22 is inderdaad groter dan het bouwblok, dat is opgenomen in De Zandleij, 1e herziening. Het bouwblok is namelijk met provinciale instemming vergroot door het plan De Zandleij, 2e herziening (Schoorstraat 22). Dit plan is reeds sinds februari 2010 onherroepelijk. De gesignaleerde verandering is m.a.w. geen verandering. De in 2010 onherroepelijk geworden bouwblokvergroting ziet op het meenemen van een bestaande rijbak voor paarden.
- uitbreiding agrarisch bouwblok Waalwijkseweg 16: ook hier geldt dat wij niets anders hebben gedaan dan het vigerende bouwblok overnemen. Dit is in casu opgenomen in het plan De Zandleij, 1e herziening uit 2008, zulks op basis van een bouwvergunning uit 2007. De gesignaleerde verandering is m.a.w. geen verandering.
- woonbestemming Quirijnstokstraat 19 en Waalwijkseweg 8: in de procedure m.b.t. bestemmingsplan De Zandleij hebben GS inderdaad goedkeuring onthouden aan deze percelen. Zulks omdat ze een bedrijfsbestemming kregen. In het plan De Zandleij, 1e herziening, heeft men dit willen repareren. In de toelichting bij dit plan staat vermeld dat de percelen een woonbestemming zouden krijgen, met opslagmogelijkheid voor statische goederen via vrijstelling. Dit kon wel rekenen op provinciale instemming. Door een fout is op de plankaart van laatstgenoemd plan de bestemming op beide percelen echter niet aangepast t.o.v. het plan De Zandleij en verschenen de bedrijfsbestemmingen wederom, reden waarom logischerwijs ten tweede male goedkeuring uitbleef. Het in de plantoelichting van De Zandleij, 1e herziening opgenomen verhaal t.a.v. beide percelen is echter wel juist. In 2009 is een (inmiddels onherroepelijke) vergunning verleend, waarbij aan Quirijnstokstraat 19 de woning enkele meters is verplaatst en de oude woning is gesloopt.
- woonbestemming Schoorstraat 49: uiteraard is aan dit perceel nu een woonbestemming toegekend. Ter plaatse is namelijk met provinciale instemming gebruik gemaakt van een beëindigingsregeling (RBV/VIV). De bedrijfsgebouwen zijn afgebroken en de milieuvergunning is ingetrokken. Sloop is voltooid.
- woonbestemming Groenstraat 127: woonbestemming gekregen omdat het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd. Overtollige voormalige bedrijfsbebouwing is gesloopt.
- woonbestemming Vijfhuizen 7: idem. Overtollige bedrijfsbebouwing reeds lang gelden gesloopt.
- woonbestemmingen Molenhoefstraat 7,9 en 14: deze woningen zijn alle betrokken bij of in het bestemmingsplan Kuil-Molenhoefstraat (bestemmingsplan inzake ruimte-voor-ruimte-woningen). Voor alledrie de adressen geldt dat de agrarische bedrijven zijn beëindigd, dat de milieuvergunning is ingetrokken en dat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt. Ten aanzien van Molenhoefstraat 14 is dit geschied met toepassing van de RBV-regeling. Ook hier geldt dat de gesignaleerde verandering geen verandering is.
5. Bij relevante wijzigingsbepalingen en overige flexibiliteitsbepalingen ontbreken de voorwaarden mbt de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit.
Reactie:
In de algemene regels in Hoofdstuk 3 is inmiddels een nieuwe regel opgenomen, die in algemene zin bepaalt dat van een wijzigingsbevoegdheid of binnenplanse afwijkingsmogelijkheid slechts gebruik gemaakt kan worden indien voldaan wordt aan regels aangaande ruimtelijke kwaliteitsbevordering.
6.In regelonderdeel 5.6 zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen inzake vormverandering en vergroting van bestemmingsvlakken 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf'. Deze kunnen ertoe leiden dat het bestemmingsvlak gedeeltelijk in de EHS komt te liggen, hetgeen in strijd is met artikel 4.2 van de Verordening ruimte.
Reactie:
Wij hebben de desbetreffende wijzigigingsbevoegdheden inmiddels - om andere redenen - geschrapt. Het handhaven van de wijzigingsbevoegdheden leidt namelijk waarschijnlijk tot m.e.r.-plichtigheid van het plan.
7. Onder artikel 8 (Bos) zijn bouwregels opgenomen voor het bouwen van recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' en een kapel ter plaatse van de aanduiding 'religie'. Het is de provincie niet duidelijk of het hierbij gaat om bestaande, legaal opgerichte bebouwing. Ook de bestemming Natuur kent een bouwregeling, in dat geval voor onderhoudsgebouwen en nutsvoorzieningen.
Reactie:
Het voorliggende plan is een conserverend plan, niet gericht op nieuwe bouwplannen. Het gaat dus inderdaad om bestaande, legaal opgerichte bebouwing. De recreatiewoningen in kwestie bevinden zich aan Finantien 8 en Kalverstraat 19. Dit zijn ook de enige percelen met de desbetreffende aanduiding op de verbeelding. Het kapelletje bevindt zich sinds jaar en dag aan Schoorstraat 16, en is overigens ook opgenomen in het op dit moment vigerende plan. Dit is het enige perceel met de desbetreffende aanduiding op de verbeelding. Op alledrie de adressen is de bebouwing al geruime tijd aanwezig en legaal opgericht, met inmiddels onherroepelijke bouwvergunning. Hetzelfde geldt voor de bebouwing aan de Oude Bosschebaan 5a binnen de bestemming Natuur, waarop de regeling onder 10.2.2 ziet. Hier bevinden zich twee legaal opgerichte werktuigenbergingen van Stichting Het Noordbrabants Landschap. De nutsvoorzieningen in kwestie betreffen bestaande, legaal opgerichte elektriciteitshuisjes e.d. die met een aanduiding zijn weergegeven op de verbeelding.
8. In onderdeel 5.3.1 ontbreekt de voorwaarde dat een positieve bijdrage moet worden geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden.
Reactie:
Opmerking wordt overgenomen, voorwaarde is toegevoegd.
9. In de onderdelen 4.6.3, 4.6.7 en 4.6.8 (voor zover het de groenblauwe mantel betreft) ontbreekt de voorwaarde dat e.e.a. niet mag leiden tot een bestemmingsvlak, groter dan 5.000 m². In 4.6.6 en 4.6.8 (voor zover het agrarisch gebied betreft) ontbreekt de voorwaarde dat e.e.a. niet mag leiden tot een bestemmingsvlak, groter dan 15.000 m².
Reactie:
Opmerking wordt overgenomen, voorwaarden zijn toegevoegd.
10. De binnenplanse (kruimel)afwijkingen mogen geen betrekking hebben op intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied.
Reactie:
Opmerking wordt overgenomen, expliciet bepaald is thans dat de afwijkingsmogelijkheden geen toepassing kunnen vinden ten aanzien van bedrijfsbebouwing bij een intensieve veehouderij in extensiveringsgebied.
11. In artikel 9.6 van de Vr is expliciet geregeld dat uitbreiding, hervestiging en omschakeling naar een geiten- of schapenhouderij niet is toegestaan. Omdat het hier gaat om een zwaarwegend provinciaal belang acht de provincie het noodzakelijk dat de desbetreffende percelen (voor zover in het plangebied aanwezig) als zodanig op de verbeelding worden aangeduid en dat in het bestemmingsplan hiervoor planregels worden opgenomen.
Reactie:
Vrij recent is het laatste volwaardige geitenbedrijf in het plangebied gestopt (Groenstraat 119). Zekerheidshalve wordt thans in artikel 4 (Agrarisch-Agrarisch Bedrijf) vermeld dat uitbreiding, hervestiging en omschakeling naar een geiten- of schapenhouderij in elk geval tot 1 juni 2013 niet is toegestaan.
9.3.2 Waterschap De Dommel
1. In paragraaf 2.2 van de toelichting en op de verbeelding ziet het waterschap ook graag de riooltransportleidingen opgenomen.
Reactie:
Op de verbeelding is de in het plangebied aanwezige persleiding inmiddels opgenomen. Andere leidingen zijn in overeenstemming met de Tilburgse standaardwerkwijze op dit punt alleen opgenomen voor zover ze bestemmingsvlakken, die bouwtitels met zich brengen, doorkruisen.
2. In paragraaf 6.1.3 ziet het waterschap graag opgenomen dat een deel van het plangebied onder de verantwoording van waterschap Brabantse Delta valt.
Reactie:
Een (zeer) klein deel van het plangebied valt inderdaad in het gebied van waterschap Brabantse Delta. Dit wordt thans in de toelichting vermeld.
3. In paragraaf 6.2 ziet het waterschap graag ook een korte omschrijving van het waterbeheerplan van Waterschap Brabantse Delta opgenomen.
Reactie:
Opmerking wordt overgenomen, een korte beschrijving van het waterbeheerplan van Brabantse Delta is toegevoegd.
4. Verzocht wordt de dubbelbestemmingen en functieaanduidingen op de verbeelding te voorzien van unieke symbolen.
Reactie:
Zulks is geschied. Hier moet wel bij worden aangetekend dat het technisch onmogelijk is om per vlak één en dezelfde aanduiding meerdere keren op te nemen. Op de analoge verbeelding kan het derhalve soms even zoeken zijn naar een lettercombinatie. Klikken op de digitale verbeelding kan in twijfelgevallen uitkomst bieden.
5. Op de verbeelding ontbreken enkele leggerwatergangen.
Reactie:
Hierover heeft nog nader contact plaats gehad met het waterschap. De desbetreffende watergangen zijn inmiddels opgenomen op de verbeelding.
6. In alle artikelen die direct of indirect (via een wijzigingsbevoegdheid) de mogelijkheid bieden tot het verharden van meer dan 250 m² verhard oppervlak, ziet het waterschap graag opgenomen dat de ontwikkeling hydrologisch neutraal dient plaats te vinden.
Reactie:
Het uitgangspunt van hydrologisch neutraal ontwikkelen is opgenomen in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR). De SWR vormt de basis voor de waterparagraaf. Toekomstige ontwikkelingen in het gebied worden getoetst aan de SWR en het op basis daarvan ontwikkelde "Protocol Watertoets". Wij zijn van mening dat het vastleggen van een getalsnorm voor toename van verhard oppervlak in relatie tot hydrologisch neutraal realiseren niet in de regels van een bestemmingsplan thuishoort, omdat dit ruimtelijk niet relevant is.
9.3.3 NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij
1. Verzocht wordt om in onderdeel 5.3.6 van de plantoelichting de tekst vanaf: "Binnen de PR 10-6 -contour van de RRP-leidingen..." tot en met de tabel, met daarin volgens RRP discutabele knelpunten, volledig te laten vervallen en te vervangen door: "Binnen het bestemmingsplan zijn er locaties welke m.b.t. de veiligheidsafstanden nader onderzocht moeten worden. De gemeente is hierover met betrokken leidingbeheerder nog in overleg."
Reactie:
De opmerking wordt overgenomen, met dien verstande dat de voorgestelde tekst wordt overgenomen, maar de conclusie van de gemeente aangaande de desbetreffende locaties vermeld blijft als 'voorlopige conclusie' (van de gemeente).
2. Verzocht wordt om in onderdeel 18.4.b van de planregels het woord "permanent" te schrappen en een verbod inzake het plaatsen van voorzieningen bij kermissen e.d. toe te voegen.
Reactie:
Het artikel is aangepast in dezelfde zin als het corresponderende artikel in bestemmingsplan Buitengebied De Groene Zoom is aangepast na opmerkingen van RRP. Het plaatsen van voorzieningen t.b.v. kermis e.d. valt onder een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
9.3.4 Gemeente Haaren
Gevraagd wordt naar de wijze waarop natte natuurparel De Brand wordt weergegeven op de verbeelding.
Reactie:
De natuurparel wordt weergegeven met de bestemmingen Natuur, Water en Agrarisch met Waarden en het beschermingsgebied met de dubbelbestemming Waterstaat-Attentiegebied EHS.
9.3.5 Gemeente Loon op Zand
De gronden ten zuiden van de Udenhoutseweg en aansluitend aan de Finantien (zeg maar rondom de televisietoren) hebben op de archeologische verwachtingswaardenkaart op pagina 25 van de toelichting van het bestemmingsplan een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde (geel gekeurd). Dit net als de gronden meer oostelijk gelegen en aansluitend aan de Loonse Molenstraat. Op de verbeelding hebben deze laatstgenoemde gronden echter een (dubbel)bestemming Archeologie en de gronden rondom de televisietoren niet.
Reactie:
De desbetreffende gronden hebben inderdaad ten onrechte niet de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. In het ontwerp krijgen zij deze dubbelbestemming alsnog.
9.3.6 ZLTO
1.Boomteelt wordt in een aantal gebieden uitgesloten; hoe groot zijn deze gebieden, levert dit knelpunten op voor ondernemers?
Reactie:
Boomteelt (hoger dan 2 meter) wordt slechts uitgesloten op gronden die a. zich bevinden in het zogenaamd 'centraal landschap' tussen Noord - , Oost - , Zuid - en Westkamer en b. in gemeentelijk eigendom zijn. Voor alle zekerheid is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen onder 3.5 en 5.5.
2. Uitbreiding tot max 1,5 ha voor grondgebonden sectoren is beperkt. Ervan uitgaande dat niet alle bouwblokken een ideale indeling kennen en alle erfverharding en voorzieningen (kuilvoerplaten, silo's etc.) en ook landschappelijke inpassing binnen het bouwblok moeten liggen.
Reactie:
De wijzigingsbevoegdheden voor bouwblokvergrotingen, zoals opgenomen in het ten behoeve van het vooroverleg verzonden concept, gingen voor grondgebonden bedrijven niet uit van een maximale maat van 1,5 ha (wel voor niet-grondgebonden bedrijven). Wij achten voor grondgebonden bedrijven vergrotingen tot meer dan 1,5 ha niet per definitie onmogelijk of onwenselijk. Dit zal echter wel bij reguliere (postzegel)planherziening moeten gebeuren. Wij hebben de wijzigingsbevoegdheden voor bouwblokvergrotingen namelijk uit het concept verwijderd, omdat het plan anders waarschijnlijk m.e.r.-plichtig zou worden.
3.Wijziging naar natuur / water pas als er overeenstemming is met de eigenaar van de gronden (of na verkoop).
Reactie:
Dit is inderdaad de standaardwerkwijze van de gemeente Tilburg. Dit als voorwaarde bij de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid opnemen geschiedt echter al enige jaren niet meer, omdat dit een ruimtelijk niet relevant aspect betreft.
4.Ten aanzien van het afwijken van de bouwregels t.b.v. huisvesting arbeidsmigranten en seizoensarbeiders (artikel 4): er wordt gevraagd om landschappelijke inpassing terwijl de woonunits/caravans na 6 maanden verwijderd moeten worden.
Reactie:
Zulks is inderdaad het geval. Bij de landschappelijke inpassing van tijdelijke woonunits voor seizoensarbeiders (dit is de in de planregels gebruikte term) komt naar ons oordeel niet dermate veel (investering) kijken dat het onredelijk is dergelijke ruimtelijke ingrepen alleen toe te staan met inpassing. Overigens kent het plan ook een afwijkingsmogelijkheid voor tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders in bestaande bebouwing, hetgeen onze voorkeur heeft.
5.Er ontbreekt een regeling voor wijziging van iv-bestemming naar grondgebonden bedrijf (agrarische bestemming).
Reactie:
Een dergelijke expliciete regeling (wijzigingsbevoegdheid) is niet nodig. Het plan is zo ingericht, dat alle bestemmingsvlakken met de aanduiding 'intensieve veehouderij' de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' hebben. Binnen die bestemming zijn grondgebonden agrarische bedrijven altijd toegestaan en is omschakelen dus mogelijk (andersom, dus van grondgebonden naar intensieve veehouderij, kan echter niet zonder planherziening en provinciale instemming).
6. Er ontbreekt een wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van het bouwblok ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen. (art 3, 4 en 5). En hoe zit het met het gebruik van tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwblok?
Reactie:
In het toegezonden concept zaten wijzigingsbevoegdheden voor bouwblokvergroting in het algemeen. Een specifieke wijzigingsbevoegdheid voor permanente teeltondersteunende voorzieningen was derhalve niet nodig. E.e.a. laat onverlet dat bouwblokvergrotingen bij reguliere (postzegel)planherziening plaats zullen moeten hebben, omdat wij, zoals hierboven vermeld, de wijzigingsbevoegdheden voor bouwblokvergrotingen uit het plan hebben verwijderd, daar het plan anders waarschijnlijk m.e.r.-plichtig zou worden. Alle teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan binnen het bouwblok, met dien verstande dat voor kassen beperkingen gelden.
7. Bij vergroting bouwblok grondgebonden bedrijf wordt gezegd dat uitbreiding is toegestaan mits een positieve bijdrage wordt geleverd aan bescherming en ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden. Dit gaat ver en is moeilijk aan te tonen (bijdragen aan de bescherming?). Is een goede landschappelijke inpassing voldoende?
Reactie:
Op grond van artikel 6.4 lid 1 van de provinciale Verordening ruimte 2012 moeten bouwblokvergrotingen in de zogenaamde 'groenblauwe mantel' (= gebied tussen EHS en stedelijk of agrarisch gebied in) inderdaad een bijdrage leveren aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken'. Wij kunnen ons voorstellen dat onder omstandigheden landschappelijke inpassing inderdaad voldoende is.
8. Gevraagd wordt bouwblokken uit te zonderen van omgevingsvergunningen voor werken, geen bouwwerken zijnde (voormalige aanlegvergunningen, artikel 5 van de regels).
Reactie:
Artikel 5 is per definitie niet van toepassing op agrarische bouwblokken, maar op cultuurgrond (met landschappelijke of ecologische waarden). De aanlegvergunningen waarnaar verwezen wordt, zijn per definitie niet van toepassing op bouwblokken dus.
9. Er is een omgevingsvergunning nodig voor verschillende werkzaamheden dieper dan 40 cm (art. 5.5.1) . Dat is erg beperkt, 50 cm sluit beter aan op de praktijk. Dan vallen reguliere werkzaamheden er zeker binnen. Vanuit verleden / historisch gebruik zijn veel gronden al tot 50 cm omgewoeld.
Reactie:
Tilburg hanteert in het gehele buitengebied standaard 40 cm, dus ook in Moerenburg, Zuidwest et cetera. Vergelijkend onderzoek heeft enige tijd geleden uitgewezen dat dit niet ongebruikelijk is. Wij zien op dit moment geen aanleiding om de standaardregels op dit punt tussentijds aan te passen (voor het onderhavige plangebied), vooral omdat het onder artikel 5 gaat om gronden met bepaalde waarden en vanwege de nabijheid van natte natuurparel De Brand. Bij werkzaamheden dieper dan 40 cm zal een vergunning aangevraagd moeten worden. Het plan maakt werkzaamheden dieper dan 40 cm dus niet onmogelijk, maar bouwt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm wel een toetsmoment in.
10. Het aanplanten of verwijderen van bomen is aanlegvergunningplichtig bij de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Dit brengt grote administratieve lasten met zich mee voor boomtelers. Wat is de onderbouwing? Vanuit het verleden is veel grond al verstoord. Daarom pleiten wij ervoor om ook hier - net als bij grondwerkzaamheden onder deze dubbelbestemming - een bewerkingsdiepte van 60 cm aan te houden.
Reactie:
Aanlegvergunningplichtig is slechts het aanleggen of rooien van diepwortelende beplantingen/bomen of bos/boomgaard waarbij stobben worden verwijderd. En dat dan slechts op gronden die de dubbelbestemming inzake archeologische waarden hebben gekregen op grond van archeologische informatie. Ook hier geldt dat het gaat om zorgvuldig afgewogen standaardregels, die in andere gemeenten nog wel eens strenger zijn (zie bijvoorbeeld de gemeente Loon op Zand), en dat het slechts gaat om een ingebouwd toetsmoment, niet om een absoluut verbod.
11. Aan Loonse Molenstraat 2 bevindt zich een ca. 80 jaar oude schuur, die buiten het bouwblok valt.
Reactie:
In 2009 is reeds een principeverzoek ingediend over deze zaak. Met redenen omkleed is toen geoordeeld dat het bouwblok niet wordt uitgebreid in relatie tot deze schuur. Sindsdien is niets aan de situatie veranderd. Zie verder de beantwoording van het desbetreffende principeverzoek.
12.Aan Molenhoefstraat 15 bevinden zich verschillende bouwwerken die niet op de kaart staan.
Reactie:
Voor zover dit juist is, heeft dat geen juridische consequenties voor het bouwblok. De weergegeven contouren betreffen namelijk slechts ondergrond. De ondergrond van de planverbeelding heeft slechts een verduidelijkende rol. Het bouwblok heeft de juiste omvang. Er is geen bouwvlak binnen het bestemmingsvlak (= bouwblok) ingetekend.
13.Aan Loonse Molenstraat 6 bevindt zich een intensieve veehouderij in extensiveringsgebied. Er is daarom een bouwvlak binnen het bestemmingsvlak ingetekend (op de muur). Kan er nog wel buiten het bouwvlak gebouwd worden voor zover dit niet ten behoeve van de intensieve veehouderij is?
Reactie:
Ten behoeve van 'gemengde bedrijven' hebben wij in onderdeel 4.3.1 in het ontwerp een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak (doch binnen het bestemmingsvlak), voor zover deze gebouwen passend zijn binnen de bestemming en geen relatie hebben met intensieve veehouderij.
14.Aan Kuil 31 bevindt zich een intensieve veehouderij in extensiveringsgebied. Vallen alle vergunde bouwwerken ter plaatse binnen een bouwvlak?
Reactie:
De eind 2011 vergunde loods was inderdaad nog niet voorzien van een bouwvlak. Dit is inmiddels aangepast.
15.Aan Loonse Molenstraat 5 is de vorm van het bouwblok niet logisch. Een smalle strook loopt langs de weg, dit graag recht maken.
Reactie:
Alle bouwwerken aan dit adres vallen binnen het bouwvlak. Voor vormverandering (indien gelet op het vorenstaande nodig en gewenst) dient een separate procedure gevolgd te worden, dit kunnen wij helaas niet ambtshalve veranderen.
9.3.7 Dorpsraad Udenhout
1. De bijgeleverde analoge plankaart is onleesbaar. Hierop kunnen we dan ook geen reactie geven.
Reactie:
De schaal van de analoge (= papieren) verbeelding is 1:7500, hetgeen aanduidingen inderdaad onleesbaar maakt. Om deze reden hebben wij het concept dan ook digitaal raadpleegbaar gemaakt (dit is wettelijk pas verplicht vanaf de ontwerpfase). Op de digitale verbeelding kunnen bijvoorbeeld percelen worden aangeklikt, waarna alle relevante planregels in beeld verschijnen. In de begeleidende brief bij het o.a. aan de Dorpsraad verzonden concept is hier expliciet op gewezen.
2. In regelonderdeel 1.18 ( begripsbepaling bar), staat een tijd waarbinnen drank en etenswaren mogen worden gebruikt. In de horecawet staat vermeld waaraan en waarbinnen drank en etenswaren mogen worden verstrekt. Elders worden geen tijden genoemd wanneer een zaak gesloten moet zijn. Voorstel: tijd hieruit verwijderen.
Reactie:
Akkoord, het noemen van deze tijden in de begripsbepaling voegt in juridisch planologische zin niets toe, en al helemaal niet in dit plangebied. Openingstijden voor de horeca regelt de gemeente Tilburg in (andere) verordeningen (de APV) en (beleids)regels (Nota flexibilisering sluitingstijden horeca). Begripsbepaling is aangepast, beken zal worden of dit wellicht ook in de standaardregels moet geschieden.
3. In onderdeel 3.4.2 van de toelichting is de Noordkamer nog steeds aangegeven. De Raad heeft toch aangegeven dat de Noordkamer in de ijskast zou gaan, en de eerste 20 jaar niet tot uitvoering zou worden gebracht?!
Reactie:
De gemeenteraad heeft op 7 november 2011 inderdaad besloten om de Structuurvisie Noordoost 2020, die de raad heeft vastgesteld op 14 december 2009, op een aantal onderdelen anders of (voorlopig) niet uit te voeren. Dit wordt toegevoegd aan de plantoelichting.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 8 oktober tot en met 19 november 2012. Tijdens deze periode zijn er 25 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Zienswijze 1
Waalwijkseweg 18 staat ten onrechte als bedrijfswoning op de verbeelding van het bestemmingsplan. De woning is indertijd gebouwd als tweede bedrijfswoning, maar is door onvoorziene familieomstandigheden al sinds 23 november 2003 niet langer als zodanig in gebruik. In verband met de inmiddels door het parlement geloodste en op 23 oktober 2012 in het Staatsblad (Staatsblad 2012, nr. 493) gepubliceerde Wet plattelandswoningen verzoekt indiener aan genoemde woning de status van plattelandswoning toe te kennen.
Standpunt gemeentebestuur
Inmiddels is duidelijk dat de Wet plattelandswoningen in werking is getreden op 1 januari 2013. Ten tijde van de indiening en ontvangst van de zienswijze was dit nog niet het geval. De situatie m.b.t. derdebelanghebbenden is helder. Aan het verzoek kan derhalve worden medegewerkt, mits leges worden betaald voor een planherziening op aanvraag en een planschadeverhaalsovereenkomst wordt getekend. Indiener heeft zich hiermee bij email van 10 januari 2013 akkoord verklaard. De tweede bedrijfswoning blijft als bedrijfswoning bestemd, maar wordt daarnaast tevens aangeduid als plattelandswoning. In de regels is opgenomen dat dit betekent dat de woning ook als burgerwoning mag fungeren en dat voornoemde wet op deze woning van toepassing is. Hierdoor wordt het naastgelegen agrarische bedrijf niet in zijn mogelijkheden beperkt.
Conclusie: de zienswijze is gegrond, het plan is in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 2
In het ontwerpbestemmingsplan is ten aanzien van glastuinbouwbedrijven opgenomen dat deze naar maximaal 3 hectare netto glas mogen groeien, voor zover het bouwvlak voorzien is van de aanduiding 'glastuinbouw'. Aangezien het bouwvlak aan Kuil 27A een omvang heeft van circa 2,2 hectare, is doorgroei naar deze maximale oppervlakte niet mogelijk op de desbetreffende locatie. De wens om deze doorgroei te kunnen realiseren is wel aanwezig bij het bedrijf. Daarvoor is het noodzakelijk dat de mogelijkheid wordt geboden om door te kunnen groeien naar 3 hectare netto glas. Dit is ook conform het provinciaal beleid (Verordening ruimte 2012) mogelijk. In het ontwerpbestemmingsplan ontbreekt een wijzigingsbevoegdheid of afwijkingsmogelijkheid die het mogelijk maakt om de aanduiding 'glastuinbouw' te vergroten naar 3 hectare. Indiener verzoekt om deze mogelijkheid in het plan op te nemen.
Standpunt gemeentebestuur
Er zijn geen redenen om niet aan het verzoek mee te werken, e.e.a. past binnen provinciaal beleid en ook gemeentelijk beleid staat niet aan een dergelijke mogelijkheid in de weg. Gelet op de aard van de zaak ligt een wijzigingsbevoegdheid (onder relevante voorwaarden, zoals landschappelijke inpassing/kwaliteitsverbetering landschap) meer voor de hand dan een afwijkingsmogelijkheid. Het gaat feitelijk immers om de mogelijkheid om omvangrijke gebouwen op te richten waar dat eerst binnen het bouwblok niet mogelijk was, dan wel om bouwblokvergroting.
Conclusie: de zienswijze is gegrond, het plan is in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 3
De bestemming van de gronden aan het Kuilpad, ter hoogte van Akkerdistel 10, is agrarisch. Er worden hobbymatig paarden en pony's gehouden en er is een open mestopslag zonder bodem en afdekvoorzieningen (en grenzend aan een houten schuurtje). De mestopslag is gelegen binnen 25 meter van de grens bebouwde kom van Udenhout. In de zomer bij warme dagen, afhankelijk van de windrichting, is er stankoverlast binnen de bebouwde kom, vooral bij de bewoners van de Akkerdistel. Voor agrarisch gebruik zijn de van toepassing zijnde regels duidelijk. Wat echter bij hobbygebruik, indien 7 tot 10 paarden c.q. pony's op een perceel worden gehouden? Welke regelgeving is voor hobbygebruik van toepassing? Het ontwerpbestemmingsplan geeft daar geen enkele richting cq duidelijkheid over.
Standpunt gemeentebestuur
Het is juist dat het bestemmingsplan in expliciete zin niets regelt over hobbymatig gebruik van agrarische gronden. Evenmin wordt expliciet iets geregeld voor bedrijfsmatig gebruik van agrarische gronden. Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn blijkens de planregels bestemd voor 'agrarische bodemexploitatie'. Regels voor mestopslagen worden niet opgenomen in een bestemmingsplan. Waaraan een mestopslag moet voldoen, wordt geregeld via het milieuspoor. In die zin is de zienswijze dan ook ongegrond. Qua milieuregels hoeft voor de mestopslag niet voldaan te worden aan de regels voor agrarische bedrijven. O.a. aan de hand van een bezichtiging van de situatie ter plaatse op 11 januari 2013 is geoordeeld dat sprake is van hobbymatige activiteiten. Dit laat echter onverlet dat geen onevenredige hinder mag worden veroorzaakt. Dit is ook aan de indiener van de zienswijze uitgelegd. Met hem is afgesproken dat hij in het zomerseizoen, zodra er sprake is van klachten, contact opneemt met de gemeente, die dan op zo kort mogelijke termijn de situatie zal beoordelen en eventueel handelend op zal treden op basis van APV, Activiteitenbesluit of andere regelgeving.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 4
Kuil 25A is niet geheel juist geïnventariseerd aangaande het gebruik. Sinds de splitsing van het perceel (waarschijnlijk in 1999) is al sprake van een burgerwoning in het buitengebied. In het nu voorliggende plan is dan ook terecht een woonbestemming opgenomen. Het bestemmingsvlak heeft echter niet de juiste afmetingen. Op deze wijze komt de inrit naar het perceel buiten het bestemmingsvlak te liggen alsmede de parkeerruimte en het zwembad. Daar de bovenstaande onderdelen geen agrarische functie hebben en de woonbestemming anders niet vanaf de openbare weg te benaderen is vraagt indiener om het bestemmingsvlak hierop aan te passen. Ter verduidelijking zijn een luchtfoto en foto's van het perceel toegevoegd waarop duidelijk te zien is dat er een "voetpad" van het parkeerterrein naar het zuidwesten loopt. Dit zou volgens indiener de splitsing moeten zijn tussen de agrarische gronden en de woonbestemming. De westelijk van dit pad gelegen gronden zijn inclusief het zwembad ingericht als (achter)tuin. De gronden oostelijk van dit pad zijn weide/grasland.
Standpunt gemeentebestuur
Kuil 25A is juist geïnventariseerd. In het voorgaande bestemmingsplan De Zandleij, 1e herziening had het perceel de bestemming 'agrarisch verwant bedrijf'. Dat is inmiddels veranderd in de bestemming 'Wonen-Buitengebied'. Hierbij is de omvang van het bestemmingsvlak ongewijzigd gebleven, hetgeen al vrij ongebruikelijk is. Normaliter wordt het bestemmingsvlak van een agrarisch (verwant) bedrijf verkleind indien de bestemming wijzigt in 'Wonen-Buitengebied'. In casu is dit ongemoeid gebleven. Dat naastgelegen agrarische gronden de facto bij de tuin zijn getrokken, hoeft door de gemeente niet te worden gehonoreerd met een vergroting van het bestemmingsvlak. Zie verder ook de beantwoording van de zienswijze van de provincie i.r.t. de omvang van bestemmingsvlakken 'Wonen-Buitengebied' in het algemeen.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 5
Tussen de percelen sectie E, nr. 3373 en sectie E, nr. 382 staat in het digitale plan op ruimtelijkeplannen.nl "Brandsesteeg" vermeld, maar het voorste stuk is gewoon kavelpad. Het pad tussen Groenstraat 96 en 98 heet "Winkelsesteeg", i.t.t. tot het ook daar vermelde "Brandsesteeg". Daarnaast is het perceel sectie B, nr. 2842 bestemd voor Wonen (als tuin bij Groenstraat 117), maar dit is gewoon landbouwgrond en deze wordt ook zo gebruikt.
Standpunt gemeentebestuur
De beide opmerkingen aangaande de ondergrond en naamgeving worden naar ons oordeel terecht gemaakt. Probleem is echter dat de ondergrond die op www.ruimtelijkeplannen.nl gebruikt wordt, afkomstig is van het Kadaster, namelijk de TOP10NL. De website zegt er zelf over: De topografische ondergrond op ruimtelijkeplannen.nl is afkomstig uit de Basisregistratie Topografie (BRT). Deze digitale topografische kaarten zijn niet altijd up-to-date en zijn met name geschikt voor de oriëntatie. Hoewel dit deel van de zienswijze gegrond is, ligt het niet in het vermogen van de gemeente om dit spoedig aan te passen. Voor de goede orde wijzen wij erop dat de ondergrond op zichzelf niet juridisch bindend is. Ook het tweede deel van de zienswijze, de opmerking aangaande het perceel sectie B, nr. 2842, is gegrond, blijkens de luchtfoto van 2012. Dit perceel krijgt een agrarische bestemming.
Conclusie: de zienswijze is gegrond, het plan is in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 6
De zienswijze is ingetrokken bij brief d.d. 25 januari 2013, omdat indienster een aanvraag zal indienen voor een herziening van het bestemmingsplan in een aparte procedure.
Deze keuze is gemaakt nadat er een gesprek met de wethouder Economie heeft plaatsgevonden en er een positief antwoord op een principeverzoek is ontvangen, waarin de uitbreidingsmogelijkheden voor de camping zijn aangegeven, alsmede de voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Indienster heeft verzocht om de raad wel in kennis te stellen van haar zienswijze.
Kort weergegeven komt de zienswijze op het volgende neer:
Indienster geeft aan dat de bestemmingsplanregeling voor de camping Cambiance aan de Oude Bosschebaan achterhaald is, gebaseerd is op het nu vigerende bestemmingsplan De Zandleij van 2002 en voorbij gaat aan een in 2001 afgegeven exploitatievergunning, aan de feitelijke situatie en aan de plannen van de Cambiance tot herstructurering.
Cambiance wil dat het agrarische perceel langs de Schoorstraat kampeerterrein wordt. Zo ook het perceel dat wordt omsloten door de Schoorstraat, de Oude Bosschebaan en het fietspad. Een perceel ten oosten van de Oude Bosschebaan dient bestemd te worden voor toeristisch kamperen en een ander perceel voor dagrecreatie. Verder dienen het kantoor/ receptie, het restaurant, het zwembad , de bedrijfswoning en de speelvoorzieningen geregeld te worden. Het aantal recreatieve nachtverblijven dient 400 te bedragen. In de regels dient bepaald te worden dat een stacaravan niet als gebouw aangemerkt dient te worden maar als bouwwerk. Verder dient opgenomen te worden dat stacaravans en bijgebouwen niet bij het te bebouwen oppervlak meegerekend moeten worden. De voorzieningen mogen ook door andere dagrecreanten dan campinggasten gebruikt worden. In het gebied Schoorstraat, Oude Bosschebaan, fietspad dient een wijzigingsbevoegdheid opgenomen te worden voor 75 recreatiewoningen. Het fietspad aan de noordzijde moet apart bestemd worden. Het valt nu binnen de bestemming Recreatie. En de functie-aanduiding intensieve veehouderij dient geschrapt te worden van het bedrijf Schoorstraat 53. Niet gemotiveerd wordt waarom dit laatste gewenst is.
Cambiance wil verder de horeca, blijkens de voorgestelde voorschriften, verbreden tot niet alleen de campinggasten maar tot algemeen toegankelijke, niet-bijbehorende en ondergeschikte horeca. Gevraagd wordt daarom om horeca tot maximaal 300m² met een buitenterras van maximaal 140m². Ook de overige voorzieningen wil reclamante voor eenieder open stellen.
Ten overvloede standpunt gemeentebestuur n.a.v. de ingetrokken zienswijze:
De herstructureringsplannen van Cambiance zijn al langer bekend bij de gemeente. Van beide zijden is hier met wisselende intensiteit aan gewerkt. De afgelopen twee jaar heeft de portefeuillehouder Economie, met ambtelijke ondersteuning, zich zeer intensief met de plannen van Cambiance bezig gehouden. Na veel overleg, waarbij verzoeken van reclamante niet altijd duidelijk waren en nog al eens wijzigden, heeft dit geresulteerd in een integrale (globale) beoordeling van de plannen. Bij brief van 12 december 2012 heeft reclamante een reactie op haar (principe)verzoek ontvangen. Deze brief is bij het intrekkingsverzoek gevoegd. Er kan nu een formeel verzoek voor herziening van het bestemmingsplan worden ingediend. De verwachting is dat aan de meeste wensen van reclamante in principe tegemoet kan worden gekomen, zij het dat bij een aantal zaken dit pas kan na nader onderzoek, burgerparticipatie etc.
Conclusie: de zienswijze is ingetrokken.
Zienswijze 7
De zienswijze richt zich tegen de nieuw op te richten woning bij Kuil 5 te Udenhout.
Standpunt gemeentebestuur
Deze woning wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan De Zandleij, 7e herziening. Om verwarring en rechtsbeschermingsproblemen te voorkomen is besloten het plangebied van dat plan alsnog buiten het plangebied van het voorliggende beheerplan te houden. De zienswijze is ambtshalve aangemerkt als zienswijze tegen het plan De Zandleij, 7e herziening.
Conclusie: de zienswijze wordt buiten behandeling gelaten en aangemerkt als zienswijze tegen het plan De Zandleij, 7e herziening. Het plangebied van dat plan wordt buiten het plangebied van het voorliggende beheerplan gelaten.
Zienswijze 8
In het ontwerpplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen tbv een beperkte ontwikkeling op Landgoed De Strijdhoef (artikel 28.4 Wro-zone wijzigingsgebied 1). Het ontwikkelplan van de Strijdhoef bestaat uit meerdere onderdelen, o.a. landschappelijke verbeteringen, landschappen van allure en beperkte vastgoed herontwikkeling. Met name voor het vastgoed (herontwikkeling van een U-vormige hoeve) is besloten deze ontwikkeling te koppelen aan een wijzigingsbevoegdheid. Indiener constateert dat de werkzaamheden met betrekking tot de parkeerplaats onderdeel zijn geworden van de wijzigingsbevoegdheid. Deze werkzaamheden bestaan uit het verplaatsen van de parkeerplaats vanuit de laan naar het erf. Hierdoor kan de laan landschappelijk worden hersteld en versterkt en wordt de nieuwe parkeerplaats aan het oog onttrokken door de aanwezige haag om het erf. Indiener is van mening dat deze werkzaamheden alleen maar leiden tot grote landschappelijke meerwaarden die in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk moeten worden gemaakt. Verzocht wordt dan ook de parkeerplaats ter plekke van het bouwvlak rechtstreeks mogelijk te maken en het plan hierop aan te passen.
Standpunt gemeentebestuur
Ter plaatse van een bouwvlak achten wij het realiseren van (bijbehorende) parkeergelegenheid uiteraard ook mogelijk. Als het meerdere is toegestaan (gebouwen), mag het mindere ook (verharding). Hier komt nog bij dat e.e.a. aantoonbaar ten goede komt aan het aanzicht van de laan.
Conclusie: de zienswijze is gegrond, het plan is in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 9
Indiener begrijpt dat het bestemmingsplan zoals dit nu voorligt, vastlegt wat de situatie nu is en wat de mogelijkheden eventueel zijn als men een andere bestemming aan gronden wil geven. Met betrekking tot de huidige situatie aan Schoorstraat 47 zou indiener graag de functie-aanduiding 'opslag' conform artikel 4.1.2. toegevoegd zien omdat dit overeen komt met de huidige situatie.
Standpunt gemeentebestuur
Het bestemmingsplan legt de huidige juridische situatie opnieuw vast, niet automatisch de gehele bestaande feitelijke situatie. Schoorstraat 47 heeft de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf. Opslag van statische goederen is onder omstandigheden mogelijk als nevenactiviteit, zie hiervoor artikel 4.5.2. Hiervoor is wel een planologisch besluit nodig, te weten een omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking. In de onderhavige situatie kunnen wij op dit moment niet beoordelen of die afwijkingsvergunning zonder problemen verleend kan worden. Indiener wordt aangeraden een principeverzoek in te dienen, bij een akkoord gevolgd door een aanvraag om vergunning. Hiervoor zullen overigens leges verschuldigd zijn.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 11 (ZLTO)
1. Betreurd wordt dat ervoor gekozen is geen wijzigingsbevoegdheden op te nemen ten behoeve van agrarische bouwvlakken, maar dergelijke bouwblokvergrotingen via reguliere (postzegel)planherzieningen te laten verlopen. Dit vooral in relatie tot procedurekosten en doorlooptijd.
2. In een aantal delen van het plangebied is bomenteelt hoger dan 2 meter uitgesloten. Indienster mist hiervan een onderbouwing. Bovendien komt e.e.a. niet duidelijk terug op de plankaarten. Gevraagd wordt deze aanduiding te verwijderen.
3. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het mogelijk om tot 2,5 ha tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen te gebruiken. Ervan uitgaande dat deze voorzieningen tijdelijk worden gebruikt om de teeltomstandigheden te verbeteren (folies etc.), is dit beperkt. Gevraagd wordt om dit te verruimen. Hetzelfde geldt voor de bestemming 'Agrarisch met waarden', waar via afwijking tot 1,5 ha tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen gebruikt kunnen worden.
4. Het aanleggen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 5.3.1) via een afwijking is mogelijk, mits een positieve bijdrage wordt geleverd aan bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden. Dit is volgens indienster heel moeilijk aan te tonen en te realiseren, gevraagd wordt wat hiermee wordt bedoeld.
5. In artikel 5 (Agrarisch met waarden) is voor een aantal werken en werkzaamheden die dieper gaan dan 0,4 meter een omgevingsvergunning nodig. Reclamante vraagt om eenduidig beleid en verzoekt de gemeente deze 0,4 meter te verruimen naar 0,6 meter, in overeenstemming met de regels inzake de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (artikel 21). Door historische activiteiten is de bodem op de meeste plaatsen al dieper geroerd dan 0,4 meter. Bovendien sluit 0,6 meter beter aan op regulier agrarisch gebruik. Volgens artikel 21 is daarnaast het aanleggen of verwijderen van bomen omgevingsvergunningplichtig. Wat Is de reden dat hier geen bewerkingsdiepte van 60 centimeter wordt aangehouden? E.e.a. brengt kosten en administratieve lasten met zich voor boomtelers. Verzocht wordt om ook hier een bewerkingsdiepte van 60 cm aan te houden.
Standpunt gemeentebestuur
1.Wij hebben de wijzigingsbevoegdheden voor bouwblokvergrotingen uit het plan verwijderd, omdat het plan anders m.e.r.-plichtig zou worden. Onze bereidwilligheid om onder voorwaarden aan bouwblokvergrotingen mee te werken en de criteria die wij daarbij hanteren, zijn echter onveranderd gebleven. Dat een reguliere planherziening in de praktijk soms (niet altijd) duurder uitpakt dan een wijzigingsplan is juist. Sprake van het 'afwentelen' van extra kosten op ondernemers is er echter niet. Wij achten het zinvoller en zuiverder om een eventuele m.e.r.-procedure te voeren naar aanleiding van een concreet verzoek om bouwblokvergroting van een individuele ondernemer, dan naar aanleiding van een generieke regeling (wijzigingsbevoegdheid) in een bestemmingsplan.
2.Boomteelt (hoger dan 2 meter) wordt slechts uitgesloten op gronden die
a. zich bevinden in het zogenaamd 'centraal landschap' tussen Noord - , Oost - , Zuid - en Westkamer en
b. in gemeentelijk eigendom zijn.
Voor alle zekerheid is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen onder 3.5 en 5.5. De reden voor e.e.a. is gelegen in de Structuurvisie Noordoost (zie ook onderdeel 3.4.2 van de toelichting). Het is de bedoeling dat het centraal landschap een open karakter behoudt. Op de verbeelding staat e.e.a. aangegeven met de daartoe ingevolge de SVBP aangewezen lettercode met een begrenzing. Daarin heeft de gemeente geen keus. Hoe dan ook gaat het niet om particuliere gronden en is afwijken mogelijk.
3.De genoemde maximumoppervlakten voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen per bedrijf zijn de volgens de Tilburgse bestemmingsplansystematiek de maxima voor realisering via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Boven de genoemde maxima menen wij dat sprake is van een dermate omvangrijke ontwikkeling, met mogelijk bijv. ingrijpende gevolgen voor het aanzien van landschap, dat een zwaardere procedure wenselijk is. Het is derhalve niet onmogelijk te komen tot grotere oppervlakten.
4.Op grond van artikel 6.4 lid 1 van de provinciale Verordening ruimte 2012 moeten bouwblokvergrotingen in de zogenaamde 'groenblauwe mantel' (= gebied tussen EHS en stedelijk of agrarisch gebied in; deze gronden hebben in de regel de bestemming 'Agrarisch met waarden') inderdaad een bijdrage leveren aan 'de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken'. Wat hieronder verstaan moet worden c.q. door de provincie en de rechter geaccepteerd wordt, zal in de praktijk moeten blijken.
5. Tilburg hanteert in het gehele buitengebied standaard 40 cm, dus ook in Moerenburg, Zuidwest et cetera. Vergelijkend onderzoek heeft enige tijd geleden uitgewezen dat dit niet ongebruikelijk is. Wij zien op dit moment geen aanleiding om de standaardregels op dit punt tussentijds aan te passen (voor het onderhavige plangebied), vooral omdat het onder artikel 5 gaat om gronden met bepaalde waarden en vanwege de nabijheid van natte natuurparel De Brand. Bij werkzaamheden dieper dan 40 cm zal een vergunning aangevraagd moeten worden. Het plan maakt werkzaamheden dieper dan 40 cm binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' dus niet onmogelijk, maar bouwt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm wel een toetsmoment in. Binnen de bestemming 'Waarde-Archeologie' is slechts aanlegvergunningplichtig het aanleggen of rooien van diepwortelende beplantingen/bomen of bos/boomgaard waarbij stobben worden verwijderd. Ook hier geldt dat het gaat om zorgvuldig afgewogen standaardregels, die in andere gemeenten nog wel eens strenger zijn (zie bijvoorbeeld de gemeente Loon op Zand), en dat het slechts gaat om een ingebouwd toetsmoment, niet om een absoluut verbod.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 12
De zienswijze richt zich tegen de nieuw op te richten woning bij Kuil 5 te Udenhout.
Standpunt gemeentebestuur
Deze woning wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan De Zandleij, 7e herziening. Om verwarring en rechtsbeschermingsproblemen te voorkomen is besloten het plangebied van dat plan alsnog buiten het plangebied van het voorliggende beheerplan te houden. De zienswijze is ambtshalve aangemerkt als zienswijze tegen het plan De Zandleij, 7e herziening.
Conclusie: de zienswijze wordt buiten behandeling gelaten en aangemerkt als zienswijze tegen het plan De Zandleij, 7e herziening. Het plangebied van dat plan wordt buiten het plangebied van het voorliggende beheerplan gelaten.
Zienswijze 13
Verzocht wordt in verband met een gewenste ontwikkeling aan de Kreitenmolenstraat (stedelijk gebied, niet begrepen in het nu voorliggende bestemmingsplan) de vestiging van een tweede bedrijf binnen de bedrijfsbestemming aan Houtsestraat 117-119 mogelijk te maken.
Standpunt gemeentebestuur
Indiener heeft dit verzoek tevens als (onderdeel van) een principeverzoek bij het gemeentebestuur neergelegd. Vast staat dat voor medewerking provinciale instemming nodig is, dat het in de zienswijze geformuleerde verzoek nauw samenhangt met de gewenste ontwikkeling aan de Kreitenmolenstraat en dat het geheel als 'complex' is aan te merken. De zienswijzenprocedure is niet de aangewezen weg voor behandeling van het verzoek van indiener. In die zin is de zienswijze ongegrond.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 14
De zienswijze richt zich tegen de nieuw op te richten woning bij Kuil 5 te Udenhout.
Standpunt gemeentebestuur
Deze woning wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan De Zandleij, 7e herziening. Om verwarring en rechtsbeschermingsproblemen te voorkomen is besloten het plangebied van dat plan alsnog buiten het plangebied van het voorliggende beheerplan te houden. De zienswijze is ambtshalve aangemerkt als zienswijze tegen het plan De Zandleij, 7e herziening.
Conclusie: de zienswijze wordt buiten behandeling gelaten en aangemerkt als zienswijze tegen het plan De Zandleij, 7e herziening. Het plangebied van dat plan wordt buiten het plangebied van het voorliggende beheerplan gelaten.
Zienswijze 15
In regelonderdeel 4.2.2 sub b van de bouwregels is opgenomen dat de afstand van gebouwen tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrenzen minimaal 5 meter dient te bedragen. Uit de gehanteerde begripsbepaling van 'bouwperceelgrens', blijkt dat hiermee de grens van een bouwperceel bedoeld wordt. 'Bouwperceel' is vervolgens gedefinieerd als een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Gezien deze laatste begripsbepaling lijkt het derhalve dat het bouwperceel gelijk wordt gesteld aan het bestemmingsvlak/bouwvlak. Dit betekent dat er op 5 meter binnen de grens van het bestemmingsvlak niet gebouwd mag worden. De bouwruimte van het bestemmingsvlak wordt daarmee onnodig (en ongewenst) verkleind. Bovendien ontstaat hierdoor de onwenselijke situatie dat de aanwezige bebouwing, welke is gerealiseerd met rechtmatig verkregen bouwvergunningen, binnen deze 5 meter onder het overgangsrecht komt te vallen. Vaste jurisprudentie geeft aan dat legaal aanwezige bebouwing niet zonder meer onder het overgangsrecht mag komen te vallen. Op het bedrijf aan Molenhoefstraat 15 is legaal gerealiseerde bebouwing binnen deze afstand van 5 meter tot de grens van het bestemmingsvlak gesitueerd. Indiener verzoekt derhalve de regels omtrent de minimale afstand tot de bouwperceelgrens te verwijderen of te wijzigen, zodat de aanwezige bebouwing binnen deze 5 meter niet onder het overgangsrecht komt te vallen en de bouwruimte binnen het bouwvlak niet ingeperkt wordt.
Standpunt gemeentebestuur
Dat bestaande bebouwing door de bedoelde bouwregel onder het overgangsrecht zou komen te vallen, is onjuist. Zie hiervoor regelonderdeel 4.2.1 sub a. Dat de bouwregel in kwestie een beperking met zich brengt voor nieuw op te richten gebouwen is op zich juist. Deze regel geldt echter reeds sinds jaar en dag, en was in het plan De Zandleij, 1e herziening terug te vinden in artikel 2.13, lid B1, onderdeel 2, sub f. De regel strekt tot bescherming van de belangen van 'buren' in de ruime zin des woords. Wij benadrukken dat van de regel - na beoordeling - binnenplans kan worden afgeweken o.g.v. regelonderdeel 4.3.1.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 16
Indiener verzoekt ten aanzien van het agrarische bedrijf aan Kuil 31 een containerveld en opslag van statische goederen (in bestaande bebouwing) mogelijk te maken.
Standpunt gemeentebestuur
Indiener heeft m.b.t. dezelfde zaken tevens een vergunningaanvraag ingediend. Het containerveld is in dit geval vergunningvrij en kan derhalve worden meegenomen in het voorliggende plan. De opslag van statische goederen is inmiddels via een aanvullende binnenplanse afwijkingsvergunning mogelijk gemaakt. Ook die activiteit is derhalve meegenomen.
Conclusie: de zienswijze is gegrond, het plan is in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 17 (Vereniging Natuurmonumenten)
1. Met de vaststelling van de Provinciale Verordening Stikstof en Natura 2000 is de doelstelling bepaald om de ammoniakdepositie vanuit de landbouw terug te brengen, zodat het meest kwetsbare habitattype opnieuw ontwikkelingskansen krijgen. Dit beleid dient ook te worden vervat in het beleid voor de toekenning van de bouwvlakken van agrarische bedrijven. Wij gaan er in dit verband ook vanuit dat bij de vaststelling van de agrarische bouwvlakken er rekening is gehouden met deze ontwikkeling alsmede met het feit dat veel van de agrarische bedrijven zijn gelegen in het verwevingsgebied.
2. Zoals u bekend is, is verdroging, naast vermesting en verzuring, een van de grote natuurproblemen in Brabant. Wij zijn blij met het feit dat u in de gebruiksvoorschriften aangeeft dat er een verbod geldt op (boom)teelt hoger dan 2 m. Gelet op de in het gebied aanwezige landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden verzoekt Natuurmonumenten u dit gebruiksverbod uit te breiden naar een algemeen verbod op sier- en boomteelt.
3. Het onderhavige plan is conserverend van aard. Met de recreatie-inrichting Cambiance aan de Oude Bosschebaan hebben wij een aantal gesprekken gevoerd over mogelijke uitbreiding. Hierbij hebben wij aangegeven dat wij met de huidige ontsluiting van het bedrijf niet kunnen instemmen met een ontwikkeling van het bedrijf in de richting van horeca. Goede horeca heeft een grote verkeersaantrekkende werking en uitbreiding van het horecagedeelte bij Cambiance op de huidige locatie betekent een potentieel verkeersprobleem en een nieuwe toegang tot de duinen vlak naast de "voordeur". Voorts hebben wij in deze gesprekken aangegeven dat wij geen voorstander zijn van het groepskamperen en het bedrijf ook niet zullen faciliteren door middel van het afgeven van extra ontheffingen voor groepsactiviteiten in het donker. Verder hebben wij binnen bestaande marges geen problemen met meer flexibiliteit ten behoeve van de bedrijfsvoering (middelen, locaties, aantallen).
4. Wij vragen in het onderhavige gebied aandacht voor de bepalingen van het overgangsrecht. Graag vernemen wij van u of in het kader van het plan een inventarisatie is verricht naar strijdig gebruik. Mocht dit niet het geval zijn, dan verzoeken wij u om een inventarisatie alsnog te verrichten en het aanwezige strijdige gebruik te wraken.
Standpunt gemeentebestuur
In algemene zin onderschrijven wij de belangen waar de Vereniging Natuurmonumenten op wijst.
1. Ten aanzien van het toewijzen van bouwvlakken is in dit beheerbestemmingsplan simpelweg uitgegaan van de bestaande juridische werkelijkheid. Daarnaast wijzen wij erop dat het plan geen wijzigingsbevoegdheden voor bouwblokvergrotingen kent. Die zullen indien aangevraagd plaats moeten hebben door het volgen van een reguliere procedure inzake planherziening, eventueel aangevuld met een m.e.r.-procedure, waarbij alle relevante milieuaspecten aan bod komen.
2. Van een algemeen verbod op boomteelt kan geen sprake zijn, zulks zou ook in strijd zijn met bestaande rechten op basis van vigerende bestemmingsplannen. Het onderhavige bestemmingsplan is niet gericht op ontwikkelingen, ook niet indien die beperkend van aard zijn.
3. Zie de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 6. Het voorliggende plan is niet gericht op meer ontwikkelingsruimte voor Cambiance en legt ook hier slechts de bestaande juridisch-planologische situatie vast.
4. Ten aanzien van strijdig gebruik wordt doorlopend onderzoek verricht, soms op initiatief van de gemeente, soms aan de hand van meldingen van belanghebbenden. Het wraken van strijdig gebruik is niet nodig, omdat het overgangsrecht zodanig is geformuleerd dat alleen bestaand legaal gebruik eronder kan vallen.
Conclusie: de zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 18
Indiener verzoekt om een bedrijfsbestemming voor Waalwijkseweg 8, onder verwijzing naar een eerder principeverzoek en de Verordening ruimte van de provincie.
Standpunt gemeentebestuur
De locatie is te zien als een VAB-vestiging in de zin van artikel 11.6 Verordening ruimte. Dit betekent dat onder voorwaarden niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden toegelaten. Een bedrijfsverzamelgebouw, zoals aangevraagd in het aangehaalde principeverzoek, valt hier echter niet onder, omdat één van de voorwaarden (lid 1, onderdeel d) luidt dat de beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot twee of meer zelfstandige bedrijven ter plaatse. Het is onder omstandigheden denkbaar dat het perceel in kwestie een bedrijfsbestemming krijgt. Hier zijn dan echter wel een uitgewerkt verzoek, betaling van leges, een planschadeverhaalsovereenkomst en burgerparticipatie voor nodig. In de onderhavige planprocedure kan dit niet meer geregeld worden.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 19
1. Ten aanzien van het agrarische bedrijf aan Loonse Molenstraat 2 vallen enkele bestaande/vergunde bouwwerken buiten het bestemmingsvlak Agrarisch-Agrarisch Bedrijf. Verzocht wordt de vorm van dit bestemmingsvlak te veranderen, zodat alle bouwwerken erbinnen vallen.
2. In regelonderdeel 4.2.2 sub b van de bouwregels is opgenomen dat de afstand van gebouwen tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrenzen minimaal 5 meter dient te bedragen. Uit de gehanteerde begripsbepaling van 'bouwperceelgrens', blijkt dat hiermee de grens van een bouwperceel bedoeld wordt. 'Bouwperceel' is vervolgens gedefinieerd als een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Gezien deze laatste begripsbepaling lijkt het derhalve dat het bouwperceel gelijk wordt gesteld aan het bestemmingsvlak/bouwvlak. Dit betekent dat er op 5 meter binnen de grens van het bestemmingsvlak niet gebouwd mag worden. De bouwruimte van het bestemmingsvlak wordt daarmee onnodig (en ongewenst) verkleind. Bovendien ontstaat hierdoor de onwenselijke situatie dat de aanwezige bebouwing, welke is gerealiseerd met rechtmatig verkregen bouwvergunningen, binnen deze 5 meter onder het overgangsrecht komt te vallen. Vaste jurisprudentie geeft aan dat legaal aanwezige bebouwing niet zonder meer onder het overgangsrecht mag komen te vallen. Op het bedrijf van reclamant is legaal gerealiseerde bebouwing binnen deze afstand van 5 meter tot de grens van het bestemmingsvlak gesitueerd. Indiener verzoekt derhalve de regels omtrent de minimale afstand tot de bouwperceelgrens te verwijderen of te wijzigen, zodat de aanwezige bebouwing binnen deze 5 meter niet onder het overgangsrecht komt te vallen en de bouwruimte binnen het bouwvlak niet ingeperkt wordt.
Standpunt gemeentebestuur
1. Naar aanleiding van een principeverzoek uit 2008 is door de gemeente reeds aangegeven dat zij het onwenselijk vindt te komen tot een bouwblok, bestaande uit drie delen. Hieraan kan worden toegevoegd dat zulks ook niet zondermeer te verenigen is met de provinciale eis van zorgvuldig ruimtegebruik en concentratie van bebouwing. De bestaande loods mag op basis van overgangsrecht gebruikt, gedeeltelijk vernieuwd of veranderd worden en hij mag zelfs eenmalig vergroot worden met ten hoogste 10% van de oppervlakte en ten hoogste 15% van de inhoud van de bebouwing. De "winst" die geboekt zou worden door om de loods een bouwblok te leggen is dat de loods volledig afgebroken mag worden en herbouwd mag worden. Echter, in de procedure m.b.t. bestemmingsplan De Zandleij (oud) is overeenstemming bereikt over het feit dat er géén bouwblok om de loods gelegd zou worden. Dit waarschijnlijk omdat het bouwblok ten westen van de Grote Steeg meer dan voldoende ruimte biedt voor uitbreidingen. Wanneer de bestaande loods volledig afgebroken moet worden kan deze dus herbouwd worden binnen het bestaande bouwblok.
De - overigens geringe - bouwblokoverschrijding t.a.v. de vanaf 2010 vergunde bebouwing wordt wel verwerkt.
2. Dat bestaande bebouwing door de bedoelde bouwregel onder het overgangsrecht zou komen te vallen, is onjuist. Zie hiervoor regelonderdeel 4.2.1 sub a. Dat de bouwregel in kwestie een beperking met zich brengt voor nieuw op te richten gebouwen is op zich juist. Deze regel geldt echter reeds sinds jaar en dag, en was in het plan De Zandleij, 1e herziening terug te vinden in artikel 2.13, lid B1, onderdeel 2, sub f. De regel strekt tot bescherming van de belangen van 'buren' in de ruime zin des woords. Wij benadrukken dat van de regel - na beoordeling - binnenplans kan worden afgeweken o.g.v. regelonderdeel 4.3.1.
Conclusie: de zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond en het plan is in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 20 (provincie)
1. In het bestemmingsplan zijn bestemmingsvlakken voor 'wonen' opgenomen, op basis van eigendomsgrenzen, ongeacht de omvang van het vlak dat hierdoor ontstaat. Ook is er daardoor niet altijd een directe relatie met het daadwerkelijke gebruik van de gronden. In het geldende plan zijn op de plankaart 'woningen' aangewezen, waarbij als erf bij een woning maximaal 1.500 m2 rondom een woning mag worden gerekend.
2. Daarnaast wordt gewezen op artikel 17.2.4 welke regeling voorziet in een rechtstreekse mogelijkheid tot het oprichten van bijgebouwen. Deze regeling voor bijgebouwen biedt een aanzienlijke verruiming van bebouwingsmogelijkheden op ten aanzien van het vigerende bestemmingsplan. Vanwege het ontbreken van de noodzakelijke kwaliteitsverbetering is het bestemmingsplan op bovengenoemde punten strijdig met artikel 2.2 Vr.
3.Door niet de maatvoering van de woonfuncties volgens het geldende bestemmingsplan als uitgangspunt te nemen voor het bestemmingsvlak, maar de eigendomsgrenzen, zijn er gronden die voorheen een gebiedsbestemming hadden nu in de vergrote bestemmingsvlakken 'Wonen' opgenomen. De uitbreiding van de woonbestemming heeft in een aantal situaties betrekking op gronden die in de Vr zijn aangeduid als EHS. In deze situaties is de EHS niet beschermd volgens artikel 4.2 Vr en is er sprake van strijdigheid met de Vr.
4. In artikel 4 'Agrarisch- Agrarisch Bedrijf' onder 4.6.7 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de vestiging van een paardenhouderij of manege. Voor vestiging in gebieden die behoren tot de Groenblauwe mantel geldt 5000 m² als maximale omvang. Volgens artikel 11.6 Vr dient tevens te gelden dat het bedrijf niet mag behoren tot een milieucategorie 3 en hoger. Dit criterium ontbreekt in artikel 4.6.7. De wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van de Groenblauwe mantel is daarom strijdig met artikel 11.6 Vr.
Standpunt gemeentebestuur
1 en 3. Daar waar EHS en bestemmingsvlakken Wonen-Buitengebied elkaar overlappen, is het plan aangepast in die zin dat het bestemmingsvlak Wonen-Buitengebied is verkleind. Hetzelfde geldt voor bestemmingsvlakken Wonen-Buitengebied, waarbinnen aan de hand van luchtfoto's in redelijkheid niet gezegd kan worden dat het gehele bestemmingsvlak in gebruik is als tuin, maar deels gebruikt wordt voor agrarische doeleinden of anderszins. Zie bijvoorbeeld Groenstraat 117. Bestemmingsvlakken Wonen-Buitengebied, die groter zijn dan de genoemde 1.500 m² en tevens blijkens luchtfoto's geheel in gebruik zijn voor de woonfunctie hebben wij aangepast door een bouwvlak op te nemen. N.B: uitzondering op het vorenstaande zijn plaatsen waar de provinciale EHS-besluitvlakken woonbestemmingen geheel overlappen. Zie bijvoorbeeld de bebouwing aan het oostelijk gelegen deel van de Oude Bosschebaan. Die zou in zijn geheel in de EHS liggen. Wij hebben daar uiteraard bestemmingsvlakken met bebouwingsmogelijkheden moeten handhaven. Deze zijn in voorkomend geval echter wel verkleind.
2. In het RRO van 19 december 2012 is de 'Notitie werkafspraken kwaliteitsverbetering van het landschap Hart van Brabant' besproken. Volgens die werkafspraken is het oprichten van bijgebouwen tot 200 m² binnen het bestemmingsvlak aan te merken als een activiteit, die valt in categorie 1 van de van de notitie deel uitmakende categorie-indeling, hetgeen betekent dat geen kwaliteitsverbeterende tegenprestatie vereist is. Blijkens de agenda van het RRO en de bijbehorende stukken is de gedeputeerde ambtelijk geadviseerd met dit onderdeel van de werkafspraken niet akkoord te gaan. De gedeputeerde heeft tijdens het RRO echter aangegeven op dit punt af te willen wijken van het aan hem uitgebrachte advies. Wij gaan er derhalve vanuit dat de bijgebouwenregeling uit het nu voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met de met de provincie gemaakte werkafspraken.
4. Een paardenhouderij of manege behoort altijd tot milieucategorie 3. Een wijzigingsbevoegdheid met als voorwaarde dat categorie 3 niet tot de mogelijkheden behoort, is derhalve een wassen neus. Wij hebben de wijzigingsbevoegdheid geschrapt, in voorkomend geval zal e.e.a. via een separate planherziening moeten worden gerealiseerd.
Conclusie: de zienswijze is deels gegrond (onderdelen 1, 3 en 4), deels ongegrond (onderdeel 2). Het plan is in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 21
Verzocht wordt de formulering van de regeling inzake Schoorstraat 22 aan te passen en tevens de verbeelding, omdat bepaalde bouwwerken niet binnen een bouwvlak zouden vallen.
Standpunt gemeentebestuur
Regeling en verbeelding zijn destijds in overleg met indiener opgesteld. De formulering van regelonderdeel 4.1.2 sub f is dat ook. De verbeelding en de daarop vermelde bouwvlakken zijn overgenomen uit de vigerende situatie. Afwijkingen op ruimtelijkeplannen.nl houden mogelijk verband met de ondergrond.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 22
Verzocht wordt de woonbestemming aan Molenhoefstraat 8 op te splitsen in twee delen, zodat hier twee woningen kunnen worden opgericht.
Standpunt gemeentebestuur
Het verzoek ziet op het toevoegen van woonbestemmingen aan het buitengebied, zonder dat de Ruimte-voor-Ruimte-regeling wordt toegepast of er sprake is van het herbestemmen van een voormalige agrarische bedrijfswoning. De provinciale Verordening ruimte biedt hier geen mogelijkheden toe, en indien dit wel het geval zou zijn geweest zou e.e.a. in de huidige planfase niet meer kunnen worden meegenomen.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 23
De zienswijze richt zich tegen de nieuw op te richten woning bij Kuil 5 te Udenhout.
Standpunt gemeentebestuur
Deze woning wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan De Zandleij, 7e herziening. Om verwarring en rechtsbeschermingsproblemen te voorkomen is besloten het plangebied van dat plan alsnog buiten het plangebied van het voorliggende beheerplan te houden. De zienswijze is ambtshalve aangemerkt als zienswijze tegen het plan De Zandleij, 7e herziening.
Conclusie: de zienswijze wordt buiten behandeling gelaten en aangemerkt als zienswijze tegen het plan De Zandleij, 7e herziening. Het plangebied van dat plan wordt buiten het plangebied van het voorliggende beheerplan gelaten.
Zienswijze 24
Aan Quirijnstokstraat 14 is een bijgebouwtje niet ingetekend. Daarnaast gaan indieners er vanuit dat onder 'aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit' (art. 17.1.1.b) in ieder geval ook educatieve activiteiten kunnen vallen.
Standpunt gemeentebestuur
Dat bedoeld bijgebouwtje, dat gewoon onder de bijgebouwenregeling valt, niet staat ingetekend heeft geen betekenis. Dit betreft slechts ondergrond en vergelijkbare situaties zijn op meerdere plaatsen binnen het plangebied te vinden, vooral aangaande wat kleinere bijgebouwtjes. Ook educatieve activiteiten kunnen inderdaad onder de genoemde regel vallen.
Conclusie: de zienswijze is gegrond, maar leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 25
1. Voor het plan zou een m.e.r.-procedure gevoerd moeten worden, o.a. in relatie tot de Burgemeester Bechtweg en de Noorderplas.
2. Niet alle leidingen in het plangebied zijn genoemd en juist weer gegeven op de plankaart met veiligheidszones, zoals de rioolwatertransportleiding en de toekomstige 150 kV hoogspanningsleiding. Ook om de 380 kV-hoogspanningsverbinding is geen veiligheidszone getekend (niet in de blauwe kleur).
3. In het vorige plan werden woonbestemmingen globaal aangegeven met een cirkeltje. Het circeltje stond voor een woonbestemming met 1500 m² erf. Of zoals u wilt een bouwblok van 1500 m². Indiener komt ten aanzien van Kalverstraat 37 op schaal terugmetend op ca. 1000 m² en de ligging is bepaald.
4. Op de plankaart zijn rondom Kalverstraat 37 paden aangegeven (getekend) die er niet zijn.
Standpunt gemeentebestuur
1. Met betrekking tot de Burgemeester Bechtweg is een m.e.r.-procedure gevolgd in relatie tot het bestemmingsplan waardoor de weg kon worden aangelegd (bestemmingsplannen Noordoosttangent). De Noorderplas is bestemd als water, en ook dit betreft geen ontwikkeling. Voor het overige zij verwezen naar de voortoets m.e.r., waarin gemotiveerd is aangegeven waarom geen m.e.r.-procedure nodig is.
2. De toekomstige hoogspanningsverbindingen worden in een separaat plan vervat. Dit bestemmingsplan is niet gericht op dergelijke ontwikkelingen. Voor het nieuwe 380-kV station maakt het Rijk een separaat inpassingsplan. De bestaande hoogspanningsverbindingen zijn op de gebruikelijke wijze weergegeven op de verbeelding.
3. In het vorige plan werden woningen aangegeven met een rondje, dat globaal de ligging weergaf. Dat is in het huidige SVBP-tijdperk een achterhaalde werkwijze. Het erf betrof onder het vorige plan overigens uit maximaal 1500 m². Gelet op de ligging van de woning van belanghebbende ligt het niet in de rede het bestemmingsvlak, zoals opgenomen in het ontwerp, te vergroten.
4. Hoogstwaarschijnlijk zijn de bedoelde paden kadastrale lijnen. Bij controle kunnen wij geen onterecht opgenomen paden ontdekken.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Rapport Sre Voortoets M.e.r./natura 2000
Bijlage 1 Rapport SRE voortoets m.e.r./Natura 2000
Bijlage 2 Tussenuitspraak Abrvs 13-11-2013
Bijlage 2 Tussenuitspraak AbRvS 13-11-2013