Buitengebied West, 1e herziening (Keizersakker 12)
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 19-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Buitengebied West, 1e herziening (Keizersakker 12) van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2010031- en bijbehorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 7.3van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.7 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.9 agrarisch bedrijf, grondgebonden
Een agrarisch bedrijf, waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
1.10 agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden
Een agrarisch bedrijf, waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen en overige gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen. Voorbeelden zijn champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, varkenshouderijen, sommige viskwekerijen en nertsenhouderijen.
1.11 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij
Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin het houden van vee, pluimvee of pelsdieren de hoofdzaak is.
1.12 agrarisch bedrijf, volwaardig
Een agrarisch bedrijf, waarin - gelet op aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting - ten minste één volwaardige arbeidskracht gedurende het gehele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.
1.13 agrarisch loonbedrijf
Een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.14 agrarisch-technisch hulpbedrijf
Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.Voorbeelden van agrarisch-technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.
In overwegende mate betekent: dat buiten de bestaande bebouwing het gebruik van de gronden voor niet loonwerk-activiteiten beperkt dient te worden tot maximaal 30% van het grondoppervlak. In de bestaande bebouwing mogen de niet-loonwerk-activiteiten niet meer dan 40% van het vloeroppervlak bedragen.
1.15 agrarisch verwant bedrijf
Een bedrijf of instelling dat uitsluitend of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden zijn groencomposteringsbedrijven, hoveniersbedrijven en dierenklinieken.
1.16 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.17 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.18 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.19 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.20 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.21 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.22 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.23 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.24 beeldbepalende boom
Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.
1.25 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.26 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.27 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.28 bestaand
Ten tijde van ter inzage legging van ontwerpbestemmingsplan.
1.29 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.30 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.31 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.32 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.33 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.34 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.35 bouwhoogte
Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.36 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.37 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.38 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.39 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.40 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.41 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.42 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.43 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.44 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.45 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.46 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.47 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.48 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.49 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.50 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.51 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.52 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.53 goothoogte
De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
1.54 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.55 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.56 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.57 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.58 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.59 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.60 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.61 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horeca.
1.62 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.63 kwetsbaar object
Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.64 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.65 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.66 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.67 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
Daar waar de geluidbelasting hoger is dan 53 dB mogen geen geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd.
1.68 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.69 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.70 mestbewerking
Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.
1.71 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.72 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.73 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.74 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.75 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.76 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.77 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.78 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.79 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.80 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.81 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.82 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.83 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.84 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.85 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.86 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.87 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.88 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.89 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.90 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.91 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.92 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.93 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.94 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.95 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.96 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.97 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.98 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.99 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse leiding voor het transport van gas, inclusief een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van deze leiding.
5.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
5.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergrondse bouwwerken
7.2 Ruimte tussen bouwwerken
7.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 luchtvaartverkeerszone
9.2 geluidzone - luchtvaart
9.3 reconstructiewetzone-verwevingsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone-verwevingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een verwevingsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
e. het Ministerie van Defensie schriftelijk heeft aangegeven dat zij hiertegen geen bezwaar hebben.
10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen en soortgelijke bouwwerken.
De ontheffing wordt slechts verleend indien het Ministerie van Defensie schriftelijk heeft aangegeven dat zij hiertegen geen bezwaar hebben.
10.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
10.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
11.2 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 75m2.
Artikel 12 Algemene Regels Inzake Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- c. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- d. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- e. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- f. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Buitengebied West, 1e herziening (Keizersakker 12)´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Postzegelplan Aanleiding Tot Planontwikkeling
Op 12 oktober 2009 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Buitengebied West" vastgesteld. bestemmingsplan "Buitengebied West" is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Gilze-Rijen en een deel van het bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid-West".
Een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Gilze en Rijen omdat in het kader van de gemeentelijke herindeling, een aantal jaren geleden, een deel van het grondgebied van Gilze-Rijen overgegaan naar het grondgebied van gemeente Tilburg.
In het bestemmingsplan "Buitengebied West" werd ook het loonwerkbedrijf aan de Keizersakker 12 geregeld.
Tegen dit bestemmingsplan zijn, voor wat betreft het perceel Keizersakker 12, zienswijzen ingediend door zowel de eigenaren VOF Gebr. Van Broekhoven als door de provincie. Ook tegen het vastgestelde bestemmingsplan hebben de eigenaren beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft VOF Gebr. Van Broekhoven en de gemeente de gelegenheid geboden hun conflict in mediation op te lossen, met opschorting van de procedure.
Deze mediation heeft geresulteerd in het onderhavige bestemmingsplan.
De voorgeschiedenis:
Aan de Keizersakker 12(a) bevond zich in eerste instantie een loonwerkbedrijf. Zo was het bedrijf ook bestemd in het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Gilze en Rijen. Op basis van dit bestemmingsplan had het bedrijf een bouwvlak van ongeveer 6.800m2. Omdat veel machines van het loonwerkbedrijf ook voor grond-, weg- en waterbouw gebruikt kunnen worden ging het bedrijf zich ook richten op deze werkzaamheden. Het bedrijf had, via uitbreiding van gronden, ongeveer 16.000m2 in gebruik voor zowel loonwerkactiviteiten als voor de opslag van zand, grind etc. Deze laatste activiteiten waren in strijd met het bestemmingsplan. De activiteiten die in strijd met het bestemmingsplan waren worden van nu af aan grondverzet genoemd.
In het ontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied West" werd de illegale uitbreiding qua m2 gelegaliseerd omdat (ten onrechte) gedacht werd dat optreden niet meer mogelijk was. Het illegaal gebruik als grondverzetdeel werd niet gelegaliseerd.
Zienswijze provincie.
Tegen de legalisatie van de uitbreiding qua m2 diende de provincie een zienswijze in. Ze stuurden luchtfoto's mee waaruit bleek dat nog wel opgetreden kon worden tegen de illegale uitbreiding.
Ingevolge het op 12 oktober 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied West" is vervolgens ongeveer 8400m2 van het perceel Keizersakker 12 (a) bestemd als "Bedrijf-loonwerkbedrijf" . Deze maatvoering is gebaseerd op het bouwvlak van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Gilze en Rijen plus een uitbreiding van 25%. Dit is de uitbreiding die de provincie toestond op basis van de toen geldende provinciale Paraplunota.Het illegaal gebruik als grondverzetdeel werd wederom niet gelegaliseerd omdat deze functie op basis van provinciaal beleid niet thuis hoort in het buitengebied..
Daarnaast had de gemeente, in het kader van de in voorbereiding zijnde Structuurvisie Zuid-West, belang bij het tegengaan van verdere verstening en groei van het bedrijf en had zij belang bij een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf.
Tegen het vastgestelde bestemmingsplan heeft VOF Gebr. Van Broekhoven, Keizersakker 12 (a) op 12 januari 2010 beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State, nadat zij eerder reeds een zienswijze hadden ingediend tegen het ontwerp-bestemmingsplan. Zij voerden (globaal) aan dat zij de feitelijk door het bedrijf in gebruik zijnde gronden als zodanig bestemd wilden zien. Daarnaast wilden zij legalisatie van hun feitelijke activiteiten en uitbreidingsmogelijkheden in noordwestelijke richting. Tot slot werd nog verzocht om een nieuwe ontsluiting. VOF Gebr. van Broekhoven claimde op basis van de milieuvergunning bepaalde bestaande rechten te hebben. Daarnaast had de gemeente jarenlang niet handhavend opgetreden tegen de illegale activiteiten en uitbreidingen van firma Gebr. Van Broekhoven.
Omdat het bedrijf vanwege de grondverzetactiviteiten onder de Afvalstoffenwet valt had het bedrijf al sedert een groot aantal jaren voor een groot deel van het terrein een provinciale milieuvergunning voor zowel de (qua bestemmingsplan illegale) grondverzetactiviteiten als de loonwerkactiviteiten. Die vergunning kon toen verleend worden omdat er nog geen koppeling was tussen milieuvergunning en bestemmingsplan. Omdat deze vergunning niet voor het hele in gebruik zijnde terrein gold vroeg VOF Gebr. Van Broekhoven een nieuwe milieuvergunning aan voor het hele terrein. Kort na vaststelling van het bestemmingsplan publiceerde de provincie de ontwerp-milieuvergunning waarin zij aangaven voor het hele bedrijf een milieuvergunning te willen verlenen. Dus niet alleen voor het loonwerkdeel maar ook grondverzetdeel en ook voor alle illegaal in gebruik zijnde delen van percelen. Omdat er inmiddels wel een koppeling was tussen milieuvergunning en bestemmingsplan was dit weer reden voor de gemeente om tegen de ontwerp-milieuvergunning een zienswijze in te dienen bij de provincie.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft VOF Gebr. Van Broekhoven en de gemeente de gelegenheid geboden te onderzoeken of hun conflict in mediation tot een oplossing kon worden gebracht, met opschorting van de procedure. Beide partijen zijn op het betreffende voorstel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingegaan en hebben besloten te trachten hun conflict op te lossen door middel van mediation, waartoe zij op 8 april 2010 een mediationovereenkomst hebben gesloten. Partijen hebben vervolgens onder leiding van mr L.F. Wiggers-Rust te Zutphen, NMI-gecertificeerd mediator, in een achttal mediationsessies beraadslaagd. Beide partijen hadden belang bij het voorkomen van jarenlang slepende procedures.
Mediationuitkomsten:
De mediation heeft erin geresulteerd dat het bedrijf het gebruik van zijn gronden in grote lijnen terugbrengt tot de grenzen waarvoor zij een milieuvergunning hadden. Dit betekent qua bestemmingsplan dat het bouwvlak wordt vergroot. Echter in ruil daarvoor dient het bedrijf af te zien van de extra bebouwingsmogelijkheden die zij hadden op basis van het bestemmingsplan Buitengebied West (ongeveer 1500m2) en dienen zij het bedrijf landschappelijk in te passen. Het hiertoe overlegde landschapsplan is goedgekeurd door de gemeente en de uitvoering is veilig gesteld via een bankgarantie.
Daarnaast wordt het bestaande grondverzetdeel gedeeltelijk gelegaliseerd. In het voorheen geldende provinciale beleid was opgenomen dat een agrarisch -technisch hulpbedrijf "een bedrijf is dat gericht op ......." In de nieuwe provinciale Verordening Ruimte is in de begripsbepalingen omtrent een agrarisch-technisch hulpbedrijf (loonwerkbedrijf) opgenomen dat dit "Een bedrijf is dat in geheel of in overwegende mate gericht is op ........" In de begripsbepalingen van het bestemmingsplan is nadere invulling gegeven aan wat in overwegende mate betekent voor wat betreft het niet loonwerkdeel.
De resultaten van de mediation zijn vastgelegd in een zgn. vaststellingsovereenkomst. Deze is op 17 januari 2011 ondertekend door partijen. Onderdeel van deze vaststellingsovereenkomst is het onderhavige concept-bestemmingsplan. Alvorens firma Gebr. Van Broekhoven de vaststellingsovereenkomst hebben ondertekend en hun beroepschrift bij de Raad van State hebben ingetrokken hebben zij bedongen dat de provincie en Inspectie VROM zouden instemmen met het concept-bestemmingsplan. Dit is dan ook gebeurd door de provincie Noord-Brabant bij brief van 22 november 2010 en door de Inspectie VROM bij mail van 18 november 2010. Naast het onderhavige bestemmingsplan zijn er in de mediation-overeenkomst o.a. afspraken gemaakt tijdstippen van het staken van het illegaal gebruik van gronden, is er een planschade-overeenkomst getekend en is de goede landschappelijke inpassing privaatrechtelijk vastgelegd. Via deze landschappelijke inpassing wordt ook voldaan aan de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap. Het landschapsinpassingsplan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd en brede stroken rond de bedrijfsbestemming hebben een groen-bestemming gekregen.lobke
Zoals eerder aangegeven worden met het sluiten van deze overeenkomst jarenlang durende procedures niet alleen met betrekking tot het bestemmingsplan maar ook met betrekking tot handhavingsacties en met betrekking tot de milieuvergunning voorkomen. De provincie had de procedure met betrekking tot de aanvraag voor de nieuwe milieuvergunning namelijk ook opgeschort in afwachting van de uitkomsten van de mediation.
Firma Gebr. Van Broekhoven heeft, conform afspraken gemaakt in de vaststellingsovereenkomst, een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend ten behoeve van de percelen kadastraal bekend gemeente tilburg, sectie AH, nr 00306, 00307 (grotendeels), 00083 deels en 00082 voor een klein deel, plaatselijk bekend als Keizersakker 12(a) te Tilburg voor de (gedeeltelijke) legalisatie van hun loonwerk- en andere activiteiten.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. Omdat deze herziening een herziening is van het recent vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied West" zal nauw aangesloten worden op de Toelichting van dit plan.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat het perceel Keizersakker 12(a) en is gelegen in het zuidwestelijke deel van de gemeente Tilburg.
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt:
- bestemmingsplan "Buitengebied West"zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 12 oktober 2009.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Hieronder volgt een beschrijving van het gebied rondom de Keizersakker 12(a) aan de hand van de aspecten ondergrond, landschap en infrastructuur. De begrenzing van het plangebied is reeds aangegeven in het vorige hoofdstuk.
Ondergrond
Het gebied ligt in het uiterste zuidwesten van het buitengebied van gemeente Tilburg. Oudere ijstijdafzettingen zijn hier in het verleden bedekt met een laag dekzand. Wind vanuit de zuidwest-noordoostelijke richting heeft voor opstuwing gezorgd. Het resultaat hiervan zijn parallel aan elkaar gelegen ruggen en welvingen Op de geomorfologische kaart (zie: onderstaande afbeelding) is dit zichtbaar. Hier zijn duidelijk de dalvormige laagten van de beekdalen van de Hultensche Leij en Groote Leij te herkennen. De beekdalen worden begrensd door welvingen en vlakten van dekzand. De Keizersakker 12 (a) ligt in een vlakte van dekzand. Het gebied watert in noordelijke en noordwestelijke richting af.
Uitsnede geomorfologische kaart (Provincie Noord-Brabant, 2005)
Landschap
Het gebied is geheel gelegen binnen een jong zandontginningslandschap (zie: onderstaande afbeelding). Het landschap kenmerkt zich door een onregelmatig verkavelings- en wegenpatroon. Wegen worden op veel plaatsen begeleid door laanbeplanting.
Het landschap als geheel kan mede hierdoor worden beschouwd als een relatief kleinschalig landschap. Ook het bosgebiedje ten oosten van de Hultenseweg draagt hier sterk aan bij. Bebouwing in het gebied is deels als linten gerangschikt aan de wegen (o.a. Hultense Weg). Ook verspreide bebeouwing komt voor (o.a. Prinsenhoef en Wijkevoort).
Uitsnede structuurkaart Landschap (Provincie Noord-Brabant, 2007)
2.2 Functionele Structuur
Het gebied rondom het plangebied Keizersakker 12(a) heeft een overwegend agrarisch karakter. Binnen het gebied liggen geen kernen, maar wel verspreide woningen. Verder stromen er een tweetal beken door het gebied: de Hultense Leij en de Groote Leij. Aan de zuidzijde van het het gebied ligt een zandwinplas: Wijckermeer. Centraal in het gebied ligt een productiebos.
2.2.1 Natuur en bos
Algemeen
Ten noorden van het plangebied Keizersakker 12(a) is natuur aanwezig in de vorm van een bosgebied ten oosten van de Hultenseweg, ten noordoosten van de Wijckermeer. Dit bosgebied is in bestemmingsplan Noord-Westtangent, Natuurcompensatie, gedeelte A58-Bredaseweg bestemd als natuurcompensatie voor het gedeelte A58-Bredaseweg en wordt thans geregeld in bestemmingsplan "Buitengebied West". Daarnaast bevindt zich in het noordwesten van het plangebied het bosgebied Het Blok. Door de aanleg van de Noordwesttangent is de eenheid met dit gebied doorbroken. De bosgebieden bestaan uit een mix van loof- en naaldhout.
Ecologische Hoofdstructuur
In de omgeving van het plangebied is in beperkte mate bos en natuur aanwezig, die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur.
Het betreft met name het Wijckermeer (ten zuiden van het plangebied), een bosgebied aansluitend ten noordwesten daarvan en de ecologische verbindingszone van de Hultensche Leij. De EHS dient als natuur bestemd en beschermd te worden. De provincie Noord-Brabant heeft voor haar grondgebied de EHS gedetailleerd uitgewerkt in de natuurgebiedsplannen. Op basis van de kaarten uit deze natuurgebiedsplannen dient de bestemming van natuur in het bestemmingsplan te worden overgenomen.
Ecologische verbindingszones
Ten zuiden en westen van het plangebied zijn een tweetal ecologische verbindingszones (EVZ) voorzien en deels gerealiseerd, te weten de Hultensche Leij en de Groote Leij. Ook deze verbindingen komen vanuit het provinciale beleid;
2.2.2 Landbouw
Rond het plangebied zijn 9 agrarische bedrijven gevestigd: circa 3 intensieve veehouderijen, 6 grondgebonden landbouwbedrijven en overige (agrarische) bedrijven. Deze onderverdeling wordt gemaakt in verband met het reconstructieplan De Meierij.
De productieomstandigheden zijn niet erg gunstig door de aanwezigheid van landschapselementen, de onregelmatige verkaveling en de veelal beperkte vochtbeschikbaarheid in de bodem. De situatie met betrekking tot de opvolging op het agrarisch bedrijf is in veel gevallen niet erg gunstig. In de nabije toekomst wordt verwacht dat nog meer agrarische bedrijven hun activiteiten zullen beëindigen.
2.2.3 Recreatie
Landschappelijk gezien is het gebied rond het plangebied aantrekkelijk voor recreatief medegebruik. Het netwerk van verharde en onverharde paden biedt deze mogelijkheid. In het bosgebied zijn ook recreatieve routes aanwezig. In het oosten van het bosgebied ligt een manege. Bij de waterplas Wijckermeer zijn in principe geen mogelijkheden wat betreft recreatie.
2.2.4 Infrastructuur
De A58 ten het zuiden van het plangebied vormt een transportader van nationaal belang. Ten westen van het plangebied ligt de nieuw aangelegde Noordwesttangent. Deze weg verbindt de A58 met de N282 en vormt hiermee op regionaal niveau een belangrijke verkeersader. De Noordwesttangent valt deels samen met de westelijke gemeentegrens. De overige wegen hebben enkel een lokale functie. Daarnaast liggen er wat betreft infrastructuur waterlopen (Hultensche Leij en Groote Leij) en een gasleiding nabij en door het plangebied.
2.3 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevindt zich een belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Het gaat hierbij om een hoofdaardgastransportleiding.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtsreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf(‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte
Elke overheidslaag moet dus zijn of haar belangen vooraf benoemen en zorg dragen voor de realisatie en/of borging daarvan. Besloten is dat de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, geborgd worden door een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Deze AMvB Ruimtekomt in twee rondes tot stand. De eerste tranche bevat, zoals aangekondigd in de Realisatieparagraaf, een beleidsneutrale omzetting van bestaand beleid. Deze kaders zijn afkomstig uit de PKB’en Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. De tweede tranche van de AMvB heeft betrekking op nieuw beleid.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
De Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant is op 1 januari 2011 in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Inhoud van de structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Deel C
Deel C is het onderdeel van de Interimstructuurvisie (2008) dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking gebiedspaspoorten
In de uitwerking gebiedspaspoorten beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Hiervoor is Brabant opgedeeld in 12 deelgebieden.
3.3.2 Verordening Ruimte
De Verordening ruimte 2011 Noord-Brabant bevat in hoofdzaak algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevings-vergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen.
De Verordening ruimte kent ook een beperkt aantal burger bindende regels. Deze regels hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderij in de zogenaamde extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en in het bijzonder op de intensieve geiten- en schapenhouderijen. Deze burger bindende regels hebben tot doel te voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden tot het moment dat de bestemmingsplannen aan de Verordening ruimte zijn aangepast.
Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen.
Stedelijke ontwikkeling en regionaal ruimtelijk overleg
Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Verder regelt de Verordening ruimte dat woningbouw en aanleg van bedrijventerreinen onderdeel worden van bindende afspraken in de vier regionale ruimtelijke overleggen.
Groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur valt in twee gedeelten uiteen, de ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel.
Ecologische hoofdstructuur
Het kerngebied natuur en water bestaat uit de ecologische hoofdstructuur met inbegrip van de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. Dit kerngebied omvat de bestaande natuurgebieden, waaronder de Natura 2000-gebieden, en de gebieden die nog omgevormd moeten worden naar natuur en nu nog vaak in agrarisch gebruik zijn. In de Verordening ruimte zijn al deze gebieden begrensd. Ter bescherming van de aanwezige waarden is bepaald dat deze strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Groen blauwe mantel
De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De beheergebieden ecologische hoofdstructuur liggen binnen de groenblauwe mantel evenals de groene gebieden binnen én nabij de bestaand stedelijk gebied.
In de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Ook recreatieve en toeristische bedrijven zijn binnen de groenblauwe mantel aanwezig. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk als deze bestaande functies respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van die functies.
Water
De Verordening ruimte bevat regels voor:
- regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging.
- beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening.
- zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen.
- hoogwaterbescherming.
Aardkunde en cultuurhistorie
Met behulp van de Verordening ruimte wil de provincie aardkundig waardevolle gebieden en cultuurhistorische vlakken beschermen.
Agrarisch gebied
Het agrarisch gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en het bestaand stedelijk gebied en biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. Tevens zijn daar gebieden aangewezen waar teeltondersteunende kassen zijn toegestaan. Er zijn regels opgenomen die bepalen dat integrale bestemmingsplannen voor het agrarisch gebied een onderscheid maken tussen een gebied waar de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd en een gebied voor een in hoofdzaak agrarische economie.
Grondgebonden agrarische bedrijven mogen in het agrarisch gebied uitbreiden. Permanente teeltondersteunende voorziening waaronder kassen tot 5000m2 zijn binnen het bouwblok toegestaan.
In de gebieden die daarvoor specifiek zijn aangewezen zijn binnen het bouwblok kassen tot 1,5 ha toegestaan. Andere agrarische bedrijven mogen uitbreiden tot maximaal 1,5 ha en voor intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven blijft ook hier gelden wat specifiek daarover in de Verordening ruimte is geregeld.
Intensieve veehouderij
In de Verordening ruimte zijn afzonderlijke regels opgenomen voor de intensieve veehouderij. Deze regels zijn gekoppeld aan de integrale zonering uit de reconstructieplannen die in de verordening is overgenomen. De integrale zonering bestaat uit zogenaamde extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. In extensiveringsgebieden is geen enkele uitbreiding van intensieve veehouderij meer mogelijk. In de verwevingsgebieden en de landbouwontwikkelingsgebieden is een uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan tot een maximale omvang van het bouwblok van 1,5 hectare. In aangewezen delen van de landbouwontwikkelingsgebieden is met ontheffing van de provincie een bouwblok toegestaan tot maximaal 2,5 hectare.
Glastuinbouw
In de Verordening ruimte zijn ten behoeve van de glastuinbouw doorgroeigebieden en vestigingsgebieden begrensd. In deze gebieden dient zich de glastuinbouw in Brabant te concentreren. Een glastuinbouwbedrijf buiten de aangewezen gebieden mag maximaal een omvang hebben van 3 hectare netto glas.
Niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied
De Verordening ruimte geeft algemene regels voor een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, veelal vrijkomende agrarische bebouwing. De regels hebben betrekking op het wonen in het buitengebied, waaronder ook de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels en kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties en landgoederen.
Daarnaast zijn er regels voor diverse andere niet-agrarische ontwikkelingen. Afwijkende regels zijn er voor: agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven; horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen; recreatiewoningen; dagrecreatie; kleinschalige vrij-tijdsvoorzieningen; lawaaisporten en windturbine
Artikel 11.7 van de Verordening Ruimte geeft voor agrarisch technische hulpbedrijven in agrarisch gebied aan dat deze kunnen uitbreiden tot maximaal 1,5 ha mits de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert en er sprake is van een bebeouwingspercentage en bouwhoogte welke passend is bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Structuurvisie Zuid West
Op 16 december 2008 heeft het college de uitgangspunten en ambitieniveau voor de Structuurvisie Zuidwest 2020 vastgesteld. Op basis hiervan wordt samen met de betrokken partijen een ontwerp-structuurvisie opgesteld voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door het spoor Eindhoven-Breda en de woonbebouwing van Witbrant en Koolhoven (samen 'De Wijk'). Het oostelijke gedeelte van het gebied wordt begrensd door de woonwijken De Blaak en De Reit. Het zuiden en westen eindigen bij de gemeentegrens.
De Structuurvisie Zuidwest 2020 beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied tot 2020 in het zuidwest van Tilburg. Tot op heden was Zuidwest een relatief rustig buitengebied. Door allerlei initiatieven van zowel de gemeente als van particulieren raakt het nu in steeds meer in de belangstelling. Met name gaat het om de grootschalige ontwikkelingen "bedrijventerrein Wijkevoort" en "De Groene Kamer", maar ook om kleinschaligere ontwikkelingen zoals de uitbreiding van hockeyvelden en de mogelijke realisatie van sportvelden en uitbreiding van de golfbaan. Omwille van de duidelijkheid en transparantie naar alle belanghebbenden in het gebied toe, is het wenselijk om deze initiatieven in een ruimtelijk kader te gieten om zo de ruimtelijke kwaliteit van het gehele plangebied duurzaam te vergroten.
Belangrijke ontwikkelingen die in het westelijk deel van Zuidwest op stapel staan zijn de realisatie van Wijkevoort tot bedrijventerrein en de realisatie van De Groene Kamer aan de Bredaseweg. Een van de doelstellingen van de Groene Kamer is het slaan van de brug tussen stad en land. Daarmee versterkt de Groene Kamer de functie van Zuidwest om beter te functioneren als uitloopgebied van de stad.
Voor alle ontwikkelingen geldt dat het groenblauw casco ter plaatse randvoorwaarden stelt en een bijdrage moeten leveren aan het behoud en de versteviging van het groenblauw casco. Het betreft hier met name de ecologische verbindingszones langs de Oude Leij, de Hultensche Leij en de Groote Leij.
Het gebied dat ligt tussen Wijkevoort en de toekomstige Groene Kamer heeft momenteel een agrarisch-recreatief karakter. Dit akkercomplex, bestaande uit lijnen en opstallen en belangrijke cultuurhistorische waarden, wil de gemeente inzetten om transformatie naar een meer recreatieve invulling van het gebied mogelijk te maken. De ontwikkelingen of nevenactiviteiten in het gebied dienen kleinschalig, ecologisch en/of recreatief van karakter te zijn, zodat het landschap in dit gebied behouden en versterkt kan worden.
Ten behoeve van de recreatie voorziet de structuurvisie op termijn mogelijk in de realisatie van sportvelden in aansluiting op de toekomstige Groene Kamer en een uitbreiding van de golfbaan.
De structuurvisie leidt tot opstelling van verdere stedenbouwkundige uitwerking van Wijkevoort, de Groene Kamer, de hockeyvelden, de ecologische verbindingszones en op termijn wellicht sportvelden. De verschillende uitwerkingen worden daarna vertaald in bestemmingsplannen.
De ontwerp-Structuurvisie heeft medio 2011 ter visie gelegen zodat een ieder een reactie hierop kon geven. Naar verwachting zal de Structuurvisie eind 2011 door de raad worden vastgesteld.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
Omdat het bestemmingsplan geen nieuwbouw toestaat spelen deze aspecten geen rol.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Historische geografie en ontwikkeling
Het plangebied ligt in het westen van de gemeente Tilburg. De omgeving rond het plangebied bestond vroeger uit enkele kleine akkercomplexen en nederzettingen, doorsneden door het beekdal van de Hultensche Leij. Langs de westgrens ligt het beekdal van de Groote Leij. De akkers bevonden zich op hogergelegen gronden die als 'eilanden' in een gebied met woeste gronden lagen. In het oosten ging het gebied over in de woeste gronden van De Rielsche en Hultensche Heide.
Ten noorden van het plangebied loopt de nagenoeg kaarsrechte Bredaseweg of Rijksweg die via een overgang (vroeger aangeduid als Maasbrug en de Maasdyk) het beekdal van de Donge oversteekt. Andere belangrijke routes door het plangebied zijn onder andere de Gilzerbaan in het uiterste zuiden en de Diepstraat, een oude verbinding tussen Tilburg, Gilze en Breda, in het noorden. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van de routes al in de Middeleeuwen werden vermeld.
De Bredaseweg, die ten noorden van het plangebied loopt, werd aangelegd in 1826, deels op oudere tracés. Belangrijk waren ook de oversteekplaatsen over de Hultensche Leij. Dit zijn vaak (zeer) oude schakels in doorgaande routes.
De exacte ouderdom van de nederzettingen rondom het plangebied is niet bekend, maar een ontstaan in de (vroege) Middeleeuwen wordt verondersteld. Hulten werd al in de dertiende eeuw vermeld, Klein Tilburg aan het einde van de vijftiende eeuw. Overigens zijn er aanwijzingen dat het gebied al eerder werd bewoond, gezien de vondst van Merovingisch aardewerk bij Hulten.
Tot ver in de twintigste eeuw bleef de indeling rond het plangebied nagenoeg ongewijzigd. De belangrijkste naoorlogse ingreep was de aanleg van de A58.
4.3.2 Archeologie (bodemarchief
De omgeving rond het plangebied heeft op de IKAW, afhankelijk van de bodemkundige en geomorfologische gesteldheid, een lage tot middelhoge verwachting. De hoge verwachting geldt vooral voor de 'eilanden' waarop de nederzettingen en akkergronden liggen, respectievelijk ten noorden van de Hultensche Leij (Hulten, Heikant, Klein-Tilburg) en ten zuiden ervan (Lage en Hoge Vossenberg). Ook in het uiterste westen van het plangebied, pal ten zuiden van de Prinsenhoef, geldt een hoge verwachting.
De middelhoge verwachting geldt voor deels voor het beekdal van de Hultensche Leij, onder andere ten oosten van Berkeind en ten noorden van Hoge Vossenberg.
Naast deze bron wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI)2 en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Nagenoeg het hele plangebied heeft hierop een middelhoge verwachting.
De beekdalen van de Hultensche en Groote Leij hebben een basis verwachting. Het tracé van de A58 en het Wijkermeer zijn aangeduid als 'onbekend'.
Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis.
Belangrijk onderdeel hierbij is het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek, om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet de omgeving van het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de IKAW en ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart.
Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen waarmee de urbanisatie van het plangebied in de twintigste eeuw gepaard is gegaan. Overigens bleef deze hoofdzakelijk beperkt tot de aanleg van de A58 en het graven van het Wijkermeer (ook wel Put van Reef). Het grootste deel van de omgeving van het plangebied bestaat nog steeds uit weilanden en akkers en zal dan ook weinig tot geen verstoring kennen.
Archeologische verwachtingswaarde
In de bijgevoegde afbeelding zijn de verwachtings- en de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).
Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde.
4.3.3 Richtlijnen en voorwaarden
Archeologie
De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name ontheffings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde.
- a. Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor ontheffingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.
- b. Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de verbeelding als terrein met bestemming archeologie.
- c. Gebied met lage verwachting: op locaties die op de verwachtingskaart een aanduiding hebben van lage verwachting, geldt bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) voor projecten met een oppervlakte van 5000 m² of meer geldt advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (niet voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)).
4.3.4 Objecten en structuren
Objecten
In het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.
Structuren
Uit het BILAN-rapport blijkt dat de omgeving van het plangebied tot ver in de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts een zeer klein deel van dit netwerk is verloren gegaan en het tracé van de meeste van deze oude wegen en paden is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon:
- Hultenseweg - Prinsenhoef - Wijkevoort - Vosheining - Nieuwelijn - Bleukweg - Diepestraat - Bergakker - Keizersakker (deels) - Oudelijn (deels)
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant is de Keizersakker (waaraan het plangebied is gelegen) een historisch geografisch waardevolle lijn met de waardering 'redelijk hoog'.
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant bevinden zich in het plangebied danwel in de directe omgeving geen waardevolle historische groenstructuren.
4.4 Overige Onderwerpen
4.4.1 Toerisme en recreatie
Toerisme en recreatie komen aan bod in de Kadernota ´Toerisme en Recreatie 2003 - 2010: de Tilburgse Ervaring´. Bij toerisme denken we nadrukkelijk aan bezoekers van buiten de stad, bij recreatie ligt het accent op vrijetijdsbesteding van de eigen bewoners.
In de huidige belevingseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een relatief nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid.
Ontwikkelingen op o.a. het Pieter Vreedeplein, in het Veemarktkwartier, in Moerenburg en in de Piushaven hebben de afgelopen jaren geleid en leiden de komende jaren tot een vergroting van het toeristisch-recreatieve aanbod. Met de start van de StadsVVV en de nieuwe stadspromotiecampagne is een belangrijke stap gezet op weg toeristische stadspromotie.
Samengevat wordt in deze nota gepleit voor een strategie met 4 sporen:
- 1. randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
- 2. toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs)accommodatie en bewegwijzering;
- 3. productontwikkeling: gericht op de speerpunten cultuurtoerisme, evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio;
- 4. promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.
De Kadernota doet geen uitspraken over het plangebied.
4.4.2 Mantelzorg
In het kader van de toenemende mate waarin de overheid stimuleert dat burgers zelf zorg dienen te organiseren voor hun zorgbehoeftige familieleden blijkt dat er een toenemende behoefte is aan huisvesting ten behoeve van mantelzorg. De reeds bestaande vorm van mantelzorg in de vorm van inwoning waarbij sprake van huisvesting door een zorgbehoeftige in de woning zelf wordt in het bestemmingsplan rechtstreeks toegestaan omdat er sprake blijft van één huishouding in een gebouw dat op basis van het bestemmingsplan bestemd is voor woondoeleinden. Er is immers sprake van gemeenschappelijke voorzieningen (keuken, toilet, badgelegenheid) en een gezamenlijke toegang.
In de praktijk blijkt dit soms onvoldoende te werken omdat de woning onvoldoende groot is, er een gebrek aan privacy ontstaat etc. Er bleek behoefte te bestaan aan een meer zelfstandige woonvorm met eigen voorzieningen en een eigen toegang in een vrijstaand bijgebouw op het terrein of in een aan- of uitbouw aan de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend. Vanwege het gevaar van het ontstaan van nieuwe zelfstandige woonruimten zijn burgemeester en wethouders slechts bereid onder strikte voorwaarden aan deze vorm van huisvesting mee te werken.
Een van de voorwaarden is dat er aantoonbaar sprake dient te zijn van een zorgbehoeftige welke naar zijn aard tijdelijk is. Deze tijdelijkheid betreft een minimum-priode van 3 maanden. De regeling houdt in dat een (vrijstaand) bijgebouw van maximaal 80 m² ten behoeve van mantelzorg kan worden benut.
Het uitgangspunt van de regeling is dat er sprake blijft van één huishouden op het perceel, waarbij een gedeelte van dat huishouden in een aan- of uitbouw dan wel in een bijgebouw is gehuisvest.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende omgevingsvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Voornoemde richtlijn wordt gehanteerd om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etcetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.
Het betreft hier de legalisering van een loonwerkersbedrijf. Het bedrijf heeft hiervoor sinds enkele jaren een provinciale milieuvergunning omdat er afvalstoffen worden opgeslagen die bij de loonwerkzaamheden vrij komen. De inrichting is conform de milieuvergunning in werking. De afvalverwerkende activiteiten vragen op basis van de VNG-brochure veel ruimte in verband met de geluiduitstraling en geurbelasting. Er liggen in de omgeving diverse woningen die binnen het invloedsgebied van de inrichting vallen. In de aanvraag van de milieuvergunning is voor het geluidaspect aangetoond dat de aard van de inrichting niet vergelijkbaar is met een gemiddeld bedrijf. Uit de overlegde akoestische onderzoeken blijkt immers dat de inrichting voldoet op de nabijgelegen woningen. Alle activiteiten waarvoor de inrichting een milieuvergunning heeft, worden positief bestemd en vastgelegd in het onderliggende bestemmingsplan zodat alleen de activiteiten die binnen de werking van de milieuvergunning vallen volgens het bestemmingsplan mogen worden uitgevoerd. Uit de geurparagraaf (5.8.1) blijkt eveneens dat de inrichting op basis van de milieuvergunning kan voldoen op omliggende woningen. Met de bescherming van de milieuvergunning kan hiermee een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden op de nabijgelegen woningen.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- 2. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009;
- 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient te worden aangetoond dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
1. de kans op een ongeval;
2. het effect van het ongeval;
3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
Verantwoordingsplicht.
Bij de invulling van de verantwoordingsplicht kunnen de volgende elementen beschouwd moeten worden:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
4 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
5 mogelijke bronmaatregelen;
6 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen;
7 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
Het besluit (Bevb) en de regeling (Revb) voor hogedruk aardgasleiding geven aan dat de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht blijkt uit de resultaten van de risicoberekening, want deze is afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt kunnen de punten 5 t/m 7 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
In deze situatie is sprake van een groepsrisico dat onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Voor dit bestemmingsplan kan dan ook volstaan worden met een beperkte invulling van de verantwoordingsplicht.
5.3.2 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.
5.3.3 Buisleidingen
Binnen het plangebied is een leiding gelegen. Deze leiding is daarmee relevant voor dit bestemmingsplan en is op de plankaart vermeld. Vanwege de ligging van de ontwikkeling binnen het invloedsgebied, moet tevens de verantwoordingsplicht ingevuld worden. Het betreft de volgende leiding.
Leidingbeheerder | Leidingnummer | Diameter | Ontwerpdruk | 10-6 risicocontour | Invloedsgebied |
Gasunie | A-531 | 18" | 66,2 bar | 0 meter | 240 meter |
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 van de relevante leiding is 0 meter. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico blijkt uit de uitgevoerde risicoberekening dat het groepsrisico in de huidige situatie onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Voor de toekomstige situatie is geen sprake van toename van het groepsrisico. Voor dit bestemmingsplan kan, vanwege het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde, volstaan worden met een beperkte verantwoordingsplicht.
De belemmerende strook bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding. In dit bestemmingsplan liggen binnen deze strook geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken.
Tevens is tussen de Gasunie en de grondeigenaar een overeenkomst gesloten betreffende de aanleg en instandhouding van de leiding. Uit de Algemene Voorwaarden bij deze overeenkomst volgen beperkingen voor het gebruik van de grond. Het is aan de Gasunie en de grondeigenaar zorg te dragen voor naleving van deze voorwaarden.
5.3.4 Transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico zijn de A58 (1.500 meter) en de Bredaseweg (500 meter) te beschouwen risicobronnen. Voor deze wegen geldt dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Deze wegen zijn daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch op een afstand van 1.500 meter van het plangebied. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, zal worden uitgegaan van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. De spoorlijn is daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
Conclusie relevantie risicobronnen: Voor dit ruimtelijke besluit hoeft alleen voor de hogedruk aardgasleiding de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. Vanuit externe veiligheid worden verder geen beperkingen aan deze ontwikkelingen gesteld.
5.3.5 Verantwoording groepsrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding. Voor dit bestemmingsplan hoeft de verantwoordingsplicht alléén voor de hogedruk aardgasleiding ingevuld te worden. Deze verantwoording wordt hier beschreven. De overwegingen voor de verantwoording zijn in onderstaande tekst verwoord, overeenkomstig artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de regionale brandweer. Zij geven aan in dit geval geen advies uit te brengen op dit plan, reden hiervoor is dat het bestaande bouwvlak niet wordt vergroot maar alleen het bedrijfsterrein.
Beschrijving en ligging plan
Het bestemmingsplan maakt een bedrijfsperceel mogelijk met daarop een beperkt bouwvlak. Eerder is aan dit deel van het bestemmingsplan 'Buitengebied West' goedkeuring onthouden. Daarom is voor dit perceel een nieuw bestemmingsplan gemaakt. In het nieuwe bestemmingsplan wordt het bouwvlak niet vergroot, wel wordt het terrein vergroot waar bedrijfsactiviteiten worden toegelaten.
Risicobron
Uit de uitgevoerde risicoberekening blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Voor de toekomstige situatie is geen sprake van een zichtbare toename van het groepsrisico. Voor dit bestemmingsplan kan, vanwege het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde, volstaan worden met een beperkte verantwoordingsplicht.
Bestrijdbaarheid van een fakkelbrand
In geval van een calamiteit spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. De Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten, waarna het gas moet opbranden en de fakkelbrand dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van de slachtoffers, het koelen van de omgeving en het bestrijden van secundaire branden
Mogelijkheden voor ontvluchting bij een fakkelbrand
Voor een fakkelbrand bij een gasleiding geldt dat de warmtestraling dusdanig intens en continue is dat vluchten het gewenste handelingsperspectief is voor personen binnen het invloedsgebied van de leiding. Voor deze gasleiding betreft dat een afstand van 240 meter. Voor personen buiten het invloedsgebied is, naast vluchten, binnen blijven en/of dekking zoeken aan de luwzijde van een gebouw een mogelijkheid. In een optimale situatie staan alle vluchtroutes haaks op de gasleiding.
Het perceel is geheel gelegen binnen het invloedsgebied van de gasleiding. In geval van een calamiteit is de achterzijde het perceel niet over een weg te ontvluchten, wel kan ontvluchting te voet over agrarisch land plaatsvinden. Dit betreft geen optimale situatie voor ontvluchting, maar van daadwerkelijke belemmeringen is geen sprake.
Mobiliteit van de aanwezigen
De mobiliteit van de personen binnen het invloedsgebied is als normaal mobiel te beschouwen.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
Restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een fakkelbrand. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
- Het bestemmingsplan ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding, het bestemmingsplan maakt geen toename van het bouwvlak mogelijk, het bestemmingsplan vergroot wel het terrein waar bedrijfsactiviteiten worden toegelaten
- De mogelijkheden voor ontvluchting in geval van een calamiteit zijn niet optimaal, maar van daadwerkelijke belemmeringen is geen sprake omdat wel te voet gevlucht kan worden.
- Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt geen actieve risicocommunicatie plaats.
De gemeenteraad accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.4.1 Weg- en railverkeerslawaai
Het plangebied valt niet binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"), danwel binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch.
De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing.
5.4.2 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.4.3 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen over het plangebied en zijn weergegeven op de bijlagen bij de regels. Blijkens de bijlage valt het plangebied binnen de 45 en 50 Ke-contour. Binnen deze contouren worden geen nieuw geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan. Het onderhavige plan voorziet niet in de bouw van geluidgevoelige objecten, zodat in zoverre geen rekening behoeft te worden gehouden met deze contouren.
5.5 Luchtvaartbelemmeringen
Invliegfunnel
Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde funnel van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit is een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten dat ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid is vastgesteld. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat in het gebied van de funnel geen objecten mogen worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Voor onderhavig geval geldt m.b.t. de funnel een maximale bebouwingshoogte van 35 m boven NAP, oplopend tot 40 m boven NAP.
Instrumental Landing system (ILS)
De vliegbasis Gilze-Rijen beschikt over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Een object dat beneden de betreffende hoogte blijft zal geen verstoring op het ILS opleveren en zou toelaatbaar kunnen zijn. Een object dat hoger is dan de (zonder meer toelaatbare) betreffende hoogte moet worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Om dit te borgen dienen de maximum toelaatbare hoogtes te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Hieraan kan een door B&W te verstrekken ontheffing worden gekoppeld ten behoeve van een hogere bouwhoogte onder de voorwaarde dat de werking van het ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Voorafgaand aan het verlenen van de ontheffing dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij de beheerder (DVD, Directie Zuid, Postbus 412, 5000 AK Tilburg) van het betrokken ILS.
Het onderhavig plan is gelegen in het horizontale en oplopende gebied van de ILS met een zonder meer toelaatbare bouwhoogte van 20,6 m + NAP oplopend tot 30,6 m + NAP.
Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)
Inner horizontal en Conical Surface (IHCS): Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat, conform de ICAO-normen, rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 m hoog is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km. Voor onderhavig geval geldt m.b.t. de IHCS een maximale bebouwingshoogte van 56 m boven NAP.
5.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die naar verwachting "in betekenende mate" bijdragen aan de luchtkwaliteit. Nader luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk.
5.7 Geur
5.7.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Voor de milieuvergunning is de inrichting getoetst aan de Ner. Uit de considerans van de milieuvergunning blijkt dat er op basis van de huidige activiteiten alleen sprake zal zijn van kans op zichtbare stofverspreiding en niet op geuremissie. Door de voorzieningen van bevochtiging en gesloten opslag in de vergunningsvoorschriften wordt voldaan aan de Best Beschikbare Technieken conform de Ner. Doordat de activiteiten uit de milieuvergunning worden vastgelegd in het onderliggende bestemmingsplan kan daarmee een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
5.7.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Bij het bedrijf worden geen dieren gehouden. Hierdoor is er dus geen sprake van geuremissie naar omliggende woningen.
In de omgeving zijn enkele veehouderijen actief die van invloed zijn op geurgevoelige activiteiten. Op basis van de begripsomschrijving in de Wet Geurhinder en veehouderij zijn de gebouwen (loods en bedrijfswoning) binnen de inrichting aan te merken als geurgevoelig. Omdat het bestemmingsplan deze bouwvlakken strak heeft omkaderd en verder geen uitbreiding toestaat levert dit geen belemmering op voor omliggende veehouderijen. Noch is er sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat van de werknemers die daar kunnen verblijven.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Ter plaatse zijn een aantal verdachtmakingen aanwezig, waaronder de bedrijfsactiviteiten (afvalverwerking) en een slootdemping. Voor zover bekend, zijn binnen het bestemmingsplangebied nog geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Indien men een omgevingsvergunning in het kader van bouwplannen aanvraagt, dient men een actueel bodemonderzoek in te dienen.
5.9 Natuur En Ecologie
Ecologische Hoofdstructuur en ecologische verbindingszones
Vanuit het Rijk zijn belangrijke (natuur)gebieden met een ecologische hoofdstructuurfunctie (EHS) vastgelegd. Voor wat betreft de omgeving van het plangebied zijn de bossen van het waterwingebied en het bosgebied het Blok als EHS vastgelegd. De bossen bestaan uit een max van naald- en loofbomen. De provincie Noord-Brabant heeft voor haar grondgebied de EHS gedetailleerd uitgewerkt in de natuurgebiedsplannen.
Om de bosgebieden met elkaar te verbinden zijn belangrijke aders, de zgn. ecologische verbindingszones vastgelegd die zorgen dat er uitwisseling tussen deze grote gebieden kan plaatsvinden. De provincie Noord-Brabant is bevoegd gezag dat deze ecologische verbindingszones (EVZ's) gestalte krijgen en worden uitgevoerd. Rond het plangebied loopt er ten westen van het plangebied een zone van zuid naar noord (beek Groote Leij), ten zuiden loopt een zone van oost naar west 9beek Hultense Ley), ten oosten loopt de EVZ de Oude Ley en tot slot loopt ten noorden van het plangebied de EVZ ten zuiden van de Bredaseweg. Deze laatste EVZ verbindt de bossen van het waterwingebied met het nieuwe compensatiebos en bosgebied Het Blok en ligt ten noorden van het plangebied. De karakteristieken van deze EVZ zijn bosjes, poelen en graslanden. Deze EVZ is zowel van belang voor soorten van droge omstandigheden als voor soorten van vochtige en natte omstandigheden. De gemiddelde breedte is 100 meter. De minimale breedte is 50 meter. Dit is exclusief het compensatiebos aan de Bredaseweg. Er moeten faunapassages aangelegd worden om delen ten noorden en ten zuiden van de Bredaseweg met elkaar te verbinden ten behoeve van kleine zoogdieren.
Het gebied tussen deze EVZ's is een open landbouwgebied met beplanting langs wegen, (agrarische) gebouwen en erfbeplanting. Het loonwerkbedrijf aan de Keizersakker 12 ligt midden in dit open agrarische gebied.
Om het terrein bevindt zich bijna geen erfbeplanting en het terrein van het bedrijf wordt reeds een groot aantal jaren volledig voor bedrijfsdoeleinden benut. Daardoor heeft het perceel geen of nauwelijks nog ecologische of natuurwaarden.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Brabantse Delta.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 19.000 m². De bestaande afwaterende oppervlakten zijn:
Oppervlakten | m² |
Dak | 2.615 |
Terrein verharding | 9.385 |
Verharding openbaar | 0 |
Water | 0 |
Totaal | 12.000 |
De terreinhoogte in het plangebied varieert tussen 10,30+ in de noordelijke delen en 10,90+ langs de Keizerakker. De bodem bestaat over het algemeen uit zwak lemig, matig fijn zand. Uit beschikbare gegevens, blijkt de gemiddeld hoogste grondwaterstand ongeveer 9,50+ te zijn. Daarmee beschikt het plangebied over voldoende ontwateringdiepte. De aanwezigheid van sloten nabij de bebouwing zorgt voor lokaal voldoende ont- en afwatering.
In de bestaande situatie ligt drukriolering in het plangebied, langs de Keizerakker, richting de lozingspunt bij gemeente Gilze-Rijen. Het regenwater van terreinen stroomt af naar een zaksloot aan de noordelijke kant van het perceel. Deze waterberging is ongeveer 150 m² en de waterdiepte wordt geschat op ruim 1 m. De maximale bergingscapaciteit van dit absoluut systeem wordt geschat op ongeveer 100 m³, oftewel rond 10 mm. Deze zaksloot beschikt niet over een escape naar het regionale afwateringssysteem. Er is geen bekend geval van bergingscapaciteitstekort. Mogelijk doordat de binnenriolering maar een deel van de oppervlakten afwatert.
Ten westen van het plangebied stroomt de Hultense Leij en ten oosten van het plangebied stroomt de Donge; beide watergangen in noordelijke richting. Ten noorden van het plan ligt een sloot van de detailafwatering richting de Donge.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Duurzaam stedelijk water
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
De afwaterende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn ongeveer:
Oppervlakten | m² |
Dak | 2.615 |
Terrein verharding | 12.260 |
Verharding openbaar | 0 |
Water | 660 |
Totaal | 13.535 |
Het vuil- en regenwater worden in de bestaande situatie gescheiden ingezameld. Het vuilwater dat vrijkomt wordt afgevoerd via de bestaande drukriolering. Een klein deel van de verharde oppervlakten is voorzien van een vloeistofdichte betonvloer. Het ingezamelde regenwater een passeert slib- of olie-water afscheider alvorens het afstroomt op de riolering. Deze oppervlakten en voorzieningen worden gehandhaafd bij de nieuwe situatie. Aangezien de afvoercapaciteit van de drukriolering zeer beperkt is als het gaat om regenafvoer, dient er overlegd te worden met de rioolbeheerder indien er sprake is van afvoertoename.
In het plangebied is sprake van een toename van verharde oppervlakte van ongeveer 1.500 m². In het plan is het verleggen en vergroten van de zaksloot voorzien. Het regenwater van de verharde oppervlakten wordt verzameld richting een aan te leggen vijver met een oppervlakte van 660 m².
De voorziene vijver van 660 m² heeft een capaciteit van ongeveer 250 m³ bij een waterschijf van 0,50 m. en ongeveer 500 m³ als de waterdiepte 1 m wordt. Dat is respectievelijk ongeveer 20 en 40 mm. Om te voldoen aan de hydraulische regel van berging van een ontwerpbui met een herhalingstijd van 10 jaar (55,5 mm) moet de vijver een capaciteit hebben van ongeveer 630 m³. Op basis van een waterschijf van 0,5 m betekent dat de vijver een oppervlakte van ongeveer 1.800 m² moet hebben, of 900 m² op basis van 1 m waterdiepte. Bij extreem neerslag (T=100 jaar) moet de berging 880 m³ kunnen verwerken zonder dat er onacceptabele schade ontstaat door overbelasting van het watersysteem.
Conform de hydraulische beleidregels van het waterschap de Brabantse Delta is het aanleggen van een waterbergingsvoorziening plichtig vanaf een verharding toename van 2.000 m². De toename van de verharde oppervlakte is ongeveer 10%, ervan uitgaande dat alle geïnventariseerde oppervlakten aangesloten zijn. In dat geval blijft de toename van oppervlakte onder deze norm. De aan te leggen bergingscapaciteit wordt naar schatting 2,5 keer groter, waardoor sprake is van voldoende ruimte voor waterbergingscapaciteit. De ontwikkelende partij kiest bewust expliciet voor een watersysteem in het plangebied waarbij geen escape en/of landbouwkundige afvoer plaatsvindt. Dat blijkt uit zijn brief d.d. 19 december 2011.
Het waterschap eist bij bedrijven die onder categorie 3.2 vallen het hemelwater afgevoerd wordt via een verbeterd gescheiden stelsel. Omdat het vuilwater via een drukriolering afgevoerd wordt, is de beschikbare capaciteit onvoldoende om de first-flush af te voeren. Bij het plangebied wordt er echter geen regenwater afgevoerd buiten het plan en er is geen sprake van lozing van regenwater op het regionale watersysteem. De bergingsvoorziening vangt het regenwater op in een zogenaamd absoluut systeem.
Watersysteem
Op grond van het bovengenoemde globale gegevens, ontwikkelingen en beleidsdocumenten, zijn in overleg met de waterbeheerder de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het herontwikkelen van het plangebied:
- De minimale terreinhoogten worden gehandhaafd in verband met ontwateringdiepte;
- Eventuele ondergrondse bouwdelen dienen waterdicht te worden gebouwd, afgestemd op de functie van het bouwdeel;
- Om verontreiniging van oppervlaktewater wordt er geen uitloggende materialen toegestaan op het regenwatersysteem;
- Het vuil- en hemelwater worden gescheiden verzameld;
- Het vuilwater wordt afgevoerd richting de bestaande drukriolering in de Keizerakker, via de bestaande aansluiting;
- De vloeistofdichte betonvloeren voeren af via slib- en olie-water afscheider richting de drukriolering;
- Eventuele toename van afvoer richting de drukriolering dient plaats te vinden in overleg met de rioolbeheerder;
- Het regenwater wordt verzameld en verwerkt in de voorziene te verleggen en te vergroten vijver;
- De voorziene vijver (ongeveer 250 m³ op basis van een waterschijf van 0,5 m; 500 m³ op basis van een waterschijf van 1 m) is voldoende;
- De ontwerpdiepte van de bergingsvijver wordt afgestemd op de bergingscapaciteit bij het verder ontwerpen van het watersysteem;
- Het vuilregenwater wordt geloosd op een bodempassage met 4 mm berging. Als het volledig benut is, stroomt het water over naar de waterberging;
- De vijver heeft een escape richting het regionale watersysteem op de watergang gelegen ten noorden van het perceel. De landelijk afvoer richting het regionale systeem is toegestaan via een begrensde afvoervoorziening: 0,67 l/s.ha;
- Bij extreem neerslag (T=100 jaar) moet minimaal 880 m³ regenwater geborgen kunnen worden zonder dat onacceptabele schade zich voordoet.
6.3 Watertoets
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap de Brabantse Delta, via de e-mail van 28 april 2011. De Brabantse Delta leverde op- en aanmerkingen welke zijn verder verwerkt in de definitieve waterparagraaf. De Brabantse Delta stemt met deze waterparagraaf in, via de mail d.d. 9 juni 2011.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Met betrekking tot de begripsbepaling Agrarisch technisch hulpbedrijf (artikel 1.14) wordt het volgende opgemerkt ten aanzien van het bepaalde: In overwegende mate betekent: dat buiten de bestaande bebouwing het gebruik van de gronden voor niet loonwerk-activiteiten beperkt dient te worden tot maximaal 30% van het grondoppervlak. In de bestaande bebouwing mogen de niet-loonwerk-activiteiten niet meer dan 40% van het vloeroppervlak bedragen. Onder niet loonwerk-activiteiten wordt verstaan:
1. de op- en overslag van bouw- en afvalstoffen (grond, grind, zand, bouw- en sloopafval, groenafval, puin en uitgesorteerde fracties) al dan niet in containers;
2. het sorteren van bouw- en sloopafval, het zeven van grond verontreinigd met puin en het hakselen van groenafval,
3. de op- en overslag van (civieltechnische) bouwmaterialen;
4. de verkoop van civieltechnische producten
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Inleidende regels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
Artikel 3 bevat de bestemming Bedrijf. Dit artikel regelt het loonwerkbedrijf aan de Keizersakker 12(a).
Ter verduidelijking van het bepaalde in artikel 3.5.1 sub e en f wordt het volgende opgemerkt:
Duidelijk is dat de gronden en bouwwerken binnen de bestemming 'Bedrijf' (loonwerkbedrijf) niet gebruikt mogen worden voor detailhandel of voor enige tak van handel. Ook reclame-uitingen hiervan zijn niet toegestaan. Dit laat echter onverlet dat incidentele verkoop van ter plaatse geteelde gewassen (peen, hooi, stro etc.) aan particulieren mogelijk is.
Ter verduidelijking van het bepaalde in artikel 3.5.1 sub g en h wordt het volgende opgemerkt:
Duidelijk is dat er ten behoeve van een loonwerkbedrijf opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, plaatsvindt. Zolang dit, zoals de regel aangeeft, plaats vindt ter realisatie of handhaving van de bestemming loonwerkbedrijf is dit niet strijdig met de bestemming. Strijdig wordt het eerst indien er opslag plaats vindt die niet is ter realisatie of handhaving van het loonwerkbedrijf maar voor of ten behoeve van derden.
Artikel 4 regelt de bestemming Groen, zijnde de landschappellijke inpassing van het loonwerkbedrijf.Een deel van de bestemming Groen heeft de aanduiding "tuin" gekregen en kan daardoor als zodanig worden gebruikt.
Daarnaast is in artikel 5 de dubbelbestemming Leiding-Gas opgenomen. Dit artikel regelt de gasleiding die aan de westzijde van het plangebied van noord naar zuid loopt.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 7 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling omtrent uitsluiting van de aanvullende werking van de Bouwverordening.
Algemene gebruiksregels
In artikel 8 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 9 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Deze hebben betrekking op de luchtvaartverkeerszones IHCS, funnel en ILS. Daarnaast is de Reconstructiezone-verwevingsgebied opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden van burgemeester en wethouders met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 10.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders staat in artikel 11, o.a. met betrekking tot het wijzigen van de bestemmingsvlakgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Algemene regels inzake nadere eisen
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 12 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Omstreeks 28 maart 2011 is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. In het kader van de mediation is afgesproken dat dit bedrag verdeeld zou worden tussen initaitiefnemer en de gemeente. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan. Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
8.2 Handhaafbaarheid
In het kader van de mediation zijn afspraken gemaakt omtrent de planologische handhaving van de illegaal gebruikte delen van percelen die gelegaliseerd zullen worden en omtrent de illegaal gebruikte delen van percelen die niet gelegaliseerd zullen worden. Voor dit laatste geval is een concrete datum genoemd.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied West,1e herziening (Keizersakker 12) op 7 juli 2011gepubliceerd in Tilburgse Koerier.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord Brabant | 9 nov. 2010 | 22 november 2010, via brief | nee |
Inspectie VROM | 9 nov. 2010 | 18 november 2010, via mail | nee |
Ministerie van Defensie | 7-9-2011 | geen reactie | nee |
Waterschap Brabantse Delta | 7-9-2011 | geen reactie | nee |
Nederlandse Gasunie | 7-9-2011 | 2x een ractie,nl 9 en 16 sept. 2011 | ja, situering leiding aangepast |
Hieronder worden de overlegreacties (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
9.3 Burgerparticipatie
Eind week 25 2011 heeft initatiefnemer, ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie, de omwonenden schriftelijk geínformeerd omtrent het onderhavige bestemmingsplan en aangegeven dat zij tot 8 juli 2011 een reactie konden sturen naar initiatiefnemer. Slechts twee van de omwonenden hebben gereageerd en aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 25 november 2011 tot en met 5 januari 2012. Tijdens deze periode zijn er 2 zienswijzen ingediend.
Eén zienswijze is ingediend door het Ministerie van Defensie en één zienswijze is ingediend door een omwonende. De laatste zienswijze is ingediend via mail op 5 januari 2012 en ingetrokken via mail op 22 januari 2012. Deze laatste zienswijze is daarom buiten behandeling gelaten.
Het Ministerie van Defensie merkt op dat het bestemmingsplan het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid biedt om omgevingsvergunning te verlenen voor een zgn. mantelzorgwoning. Het plangebied, perceel Keizersakker 12, is conform het Besluit Geluidbelasting Grote Luchtvaart gelegen binnen de 45- en 50 Ke geluidszone-contour. Dit besluit staat geen nieuwe woonbestemmingen toe binnen de 45- en 50 Ke-contour. Verzocht wordt dan ook om artikel 3.5.3 uit deze herziening te verwijderen. Verder verzoekt Defensie om aan artikel 3.4.2 de voorwaarde toe te voegen dat omgevingsvergunning voor wat betreft de artikel 3.4.1 slechts kan worden verleend nadat het Ministerie van Defensie schriftelijk heeft aangegeven dat zij hiertegen geen bezwaar hebben.
Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders luidt als volgt:
Omdat (nog) niet duidelijk of er inderdaad een zorgbehoefte is die een mantelzorgwoning rechtvaardigt, is in overleg met de initiatiefnemer besloten deze regeling te verwijderen uit de regels.
Het belang van Defensie beperkt zich tot bebouwing vanaf een hoogte van ongeveer 20 meter. Daarom wordt aan artikel 3.4.2 de gevraagde voorwaarde toegevoegd, echter enkel voor zover deze betrekking heeft op artikel 3.4.1 sub d.
Artikel 3.5.3 (mantelzorgregeling) wordt verwijderd uit de regels.
Aan artikel 3.4.2 wordt het volgende sub i toegevoegd: "De in artikel 3.4.1 sub d genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend mits het Ministerie van Defensie schriftelijk heeft aangegeven dat zij hiertegen geen bezwaar hebben."
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-ihcs-kaart
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-IHCS-kaart
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-funnel-kaart
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-funnel-kaart
Bijlage 4 Luchtvaartverkleerzone-ils-kaart
Bijlage 4 Luchtvaartverkleerzone-ILS-kaart