KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Cultuur En Ontspanning
Artikel 5 Gemengd - 1
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Verblijf
Artikel 11 Wonen
Artikel 12 Wonen - Gestapeld
Artikel 13 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Artikel 14 Waarde - Cultuurhistorie (Dubbelbestemming)
Artikel 15 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Antidubbeltelregel
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 21 Algemene Procedureregels
Artikel 22 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 23 Overgangsrecht
Artikel 24 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4 Volkshuisvesting
4.5 Groen En Speelruimte
4.6 Bedrijvigheid
4.7 Detailhandel
4.8 Horeca
4.9 Bedrijvigheid Goirkestraat (Inclusief Detailhandel En Horeca)
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Overige Onderwerpen
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuhinder Bedrijven En Andere Activiteiten/voorzieningen In Het Plangebied
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Geluid
5.5 Lucht
5.6 Geur
5.7 Bodem
5.8 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 2 Kamerverhuurpanden Goirkestraat Dec 2011
Bijlage 3 Overzicht Bestaande Horeca Goirkestraat
Bijlage 4 Overzicht Bestaande Bedrijven Jan 2011
Bijlage 5 Bedrijvenlijst Afwijkende Bedrijven Goirkestraat
Bijlage 6 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Lijst Opslagen En Installaties
Bijlage 7 Beschikking Hogere Waarde Wet Geluidhinder
Bijlage 1 Archeologie Goirkestraat 2011
Bijlage 2 Cultuurhistorisch Waardevolle Panden Goirkestraat
Bijlage 3 Boomwaardekaart
Bijlage 4 Verslag Burgerparticipatie
Bijlage 5 Raadsvoorstel En - Besluit Gewijzigde Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 6 Eindvoorstel Gewijzigde Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 7 Notitie Behandeling Zienswijzen
Bijlage 8 Staat Van Wijzigingen

Goirkestraat beschermd stadsgezicht 2012

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 22-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Goirkestraat beschermd stadsgezicht 2012 van de gemeente Tilburg.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2010033- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:

  1. a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening van de regels van dit plan;

  1. b. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  2. c. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
  3. d. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  4. e. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  5. f. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.10 autoreparatiebedrijf

Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële automerkendealer.

1.11 autostalling

Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.

1.12 bar

  1. a. Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur.
  2. b. gedeelte van een bedrijf deel uitmakend van horecavestigingen met accent op verstrekking vanalcoholhoudende dranken.

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.15 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.16 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.17 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.18 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.19 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.20 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.21 beeldbepalende boom

Als zodanig aangeduide boom met een hoofdwaarde volgens de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart.

1.22 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.23 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.24 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.25 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bewaarplaats

Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.

1.28 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.29 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.30 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.31 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.33 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.35 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.36 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.37 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.38 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.39 bufferbewaarplaats

Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.

1.40 cafetaria/snackbar

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.

1.41 café, eetcafé

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.

Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.

1.42 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.

1.43 carport

Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.

1.44 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.

1.45 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.46 dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) gebouwen, onderkomens, aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.

1.47 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.48 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.

1.49 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzonde- ring van detailhandel en seksinrichtingen.

1.50 discotheek/bardancing

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.

1.51 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.52 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.53 erotisch gerichte horeca

Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.54 escortbedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.

1.55 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.56 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.

1.57 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.58 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.59 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.60 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.61 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.62 horeca

Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.

1.63 horeca van categorie 1

Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.

1.64 horeca van categorie 2

Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.

1.65 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken

Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.

1.66 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden

Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.

1.67 hotel

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

1.68 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
  3. c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.69 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.70 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening

Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:

  1. a. seksuele en erotische dienstverlening;
  2. b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
  3. c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
  4. d. horeca.

1.71 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.72 kwetsbaar object

Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.

1.73 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
  2. b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
  3. c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
  4. d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
  5. e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
  6. f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
  7. g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
  8. h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
  9. i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
  10. j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
  11. k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
  12. l. rijkswegen en spoorwegen.

1.74 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.75 logies

Het verstrekken van verblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben en gedurende
een relatief kort tijdsbestek.

1.76 maatschappelijke voorzieningen

Hieronder worden verstaan:

  1. a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
  2. b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
  3. c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
  4. d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
  5. e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
  6. f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.

1.77 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.78 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.79 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.80 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.81 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.82 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.83 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.

1.84 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.85 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.86 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.87 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.88 partycentrum

Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.

1.89 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.90 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.91 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.

1.92 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.93 professioneel vuurwerk

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.94 prostitutieinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.95 randhoogte

De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.96 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
  2. b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.97 religie - religieuze instellingen

Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d. met inbegrip van bij klooster behorende begraafplaats.

1.98 restaurant

Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.99 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.100 risicovolle inrichting

  1. a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  3. c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.101 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.102 sport

Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.

1.103 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.104 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.105 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.106 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.107 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.108 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)

Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.

1.109 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.

1.110 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.111 Vuurwerkbesluit

Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.

1.112 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.113 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.114 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.115 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.116 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.117 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.118 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.

1.119 zorgwoningen

Woningen bedoeld voor mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking, die langdurig extramurale zorgverlening nodig hebben. Vanuit de woningen is zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar vanuit een verpleeg- of verzorgingstehuis of woon-zorgcentrum.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Cultuur En Ontspanning

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegheid naar bestemming Gemengd - 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding ' WRO-zone-wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemming Gemengd - 1. De regels van artikel 5 Gemengd -1 zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Gemengd - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
  4. d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Maatschappelijk - Begraafplaats

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Verkeer - Verblijf

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. een goede landschappelijke inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

10.4 Afwijken van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

10.6 Wijzigingsbevoegdheid naar Gemengd - 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'WRO-zone-wijzigingsgebied 2' met de bestemming Verkeer - Verblijf te wijzigen in de bestemming Gemengd - 1 met een gelijktijdige vergroting van het bouwvlak, dit echter uitsluitend in het geval van de realisering van grondgebonden woningen met een bouwhoogte van maximaal 10 m. Aanvullend zijn de regels van artikel 5 Gemengd - 1 van toepassing.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    7. 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

11.4 Afwijken van de bouwregels

11.5 Specifieke gebruiksregels

11.6 Afwijken van de gebruiksregels

11.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 12 Wonen - Gestapeld

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;

12.4 Specifieke gebruiksregels

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 13 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 14 Waarde - Cultuurhistorie (Dubbelbestemming)

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik en kleurstelling voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nadat de Omgevingscommissie is gehoord. Tevens kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde nadere eisen stellen aan de situering van deze gebouwen en bouwwerken binnen het beschermd stadsgezicht, nadat de Omgevingscommissie is gehoord.

14.4 Afwijken van de bouwregels

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdafvalwaterriool en een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van deze leiding.

15.2 Bouwregels

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbe- stemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding-Riool´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 16 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene Bouwregels

17.1 Ondergrondse bouwwerken

17.2 Hoofdtoegang woningen

17.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

17.4 Ruimte tussen bouwwerken

17.5 Monumenten

  1. a. Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding gemeentelijk monument (sba-gm) is de Monumentenverordening gemeente Tilburg (vastgesteld d.d. 1 oktober 2010) van toepassing;
  2. b. Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding rijksmonument (sba-rm) is de Monumentenwet 1988 van toepassing.

17.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

17.7 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 18 Algemene Gebruiksregels

18.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels

19.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

19.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

19.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.

19.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
  2. b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.

19.5 Binnenplans afwijken t.b.v. vuurwerk

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:

  1. a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
  2. b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding ´verkoop en opslag vuurwerk toegestaan´ voorkomt.

Het bevoegd gezag stelt voorwaarden aan de omgevingsvergunning ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.

19.6 Binnenplans afwijken t.b.v. dienstverlening i.p.v. detailhandel

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van de vestiging van dienstverlening op gronden met de aanduiding ´detailhandel´, indien de detailhandelsfunctie ter plaatse als gevolg autonome processen in de distributiestructuur is beëindigd.

19.7 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

19.8 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

19.9 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut.

Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels

20.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
    1. 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
    2. 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
    3. 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
    4. 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
    5. 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
  2. b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
  3. c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

20.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

20.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat:

  1. a. de ingevolge de aanduiding ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging niet mag worden overschreden;
  2. b. een wijziging van de aanduiding (k) niet is toegestaan indien de omvang voor de functie kantoor meer dan 700 m2 bruto vloeroppervlak bedraagt.

20.4 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening binnen het bestemmingsvlak ´Wonen´, met dien verstande dat:

  1. a. uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de bijgevoegde bijlage Staatvan Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  2. b. de omvang van de functie ten hoogste 200 m2 bruto vloeroppervlak mag bedragen;
  3. c. geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;
  4. d. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  5. e. geen sprake mag zijn van buitenopslag;
  6. f. geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.

20.5 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

20.6 Wijzigingsbevoegdheid kantoorvestiging in grote woonpanden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een kantoor(functie) tot maximaal 700 m² bruto vloeroppervlak in panden gelegen binnen het bestemmingsvlak Wonen, waarbinnen de vestiging van de functie kantoren niet is toegestaan, mits aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. het pand heeft een bruto vloeroppervlak van tenminste 300 m²;
  2. b. de parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden opgelost.

Artikel 21 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 22 Overige Regels

22.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  2. b. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;
  3. c. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  4. d. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  5. e. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  6. f. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
  7. g. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.

22.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

23.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Goirkestraat beschermd stadsgezicht 2012´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Op 8 december 1986 heeft de gemeenteraad van Tilburg het besluit genomen tot aanwijzing van het gebied Goirkestraat en aanliggende bebouwing tot gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Het rechtsgevolg hiervan was dat een beschermend bestemmingsplan moest worden opgesteld. Dit is vastgelegd in artikel 21 van de gemeentelijke monumentenverordening. Een bestemmingsplan is een belangrijk instrument om het cultuurhistorische karakter te beschermen via een specifieke regeling. Daarom werd in 2001 het bestemmingsplan "Goirkestraat" opgesteld, waarbij overigens tevens bij raadsbesluit van 19 februari 2001 het gebied van beschermd stadsgezicht werd gewij- zigd ten opzichte van het raadsbesluit uit 1986.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.

Het ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplan Goirkestraat is vastgesteld op 19 februari 2001 en derhalve aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan Goirkestraat beschermd stadsgezicht 2011. De sinds genoemde datum tot stand gekomen (postzegel)herzieningen, vrijstellingen/projectbesluiten zijn meegenomen in de actualisering.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat de Goirkestraat met aanliggende bebouwing, vanaf het Wilhelminapark tot aan het Julianapark wat grotendeels overeenkomt met de omvang van het huidige aangewezen beschermde stadsgezicht. De gekozen begrenzing voor het aangewezen gebied houdt rekening met de langs de straat gelegen omvangrijke complexen, zoals het Textielmuseum (voormalig bedrijvencomplex) en de St. Dionysiuskerk met aangrenzend kerkhof.

De planbegrenzing van dit nieuwe bestemmingsplan wijkt op onderdelen af van het in 201 aangewezen beschermde stadsgezicht en het vigerende bestemmingsplan Goirkestraat b.s.

Echter zal voor dit toegevoegde deel het beschermd stadsgezicht niet aangepast/verruimd worden. Gevolg is dat de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" op die betreffende uitbreiding niet van toepassing is. Wel is een separate "specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorische waardevolle bebouwing" van toepassing op het plandeel.

De nieuwe ontwikkelingen aan de westzijde van het Rijghpark/Goirkestraat zullen in een afzonderlijk bestemmingsplanherziening worden opgenomen.

Ten westen van het plangebied Goirkestraat ligt aangrenzend het bestemmingsplan Hasselt 2007. Aan de oostkant is het gebied begrensd met bestemmingsplan Groeseind 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0001.jpg"

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt bestemmingsplan Goirkestraat (Beschermd Stadsgezicht) vastgesteld op 19 febuari 2001. In het plangebied Goirkestraat is in het noordwesten de plangrens van Groeseind 2007 ten opzichte van het bestemmingsplan Goirkestraat B.S. uit 2001 enigszins verschoven. Voor dit gebied is thans voorontwerp bestemmingsplan Hasselt 2007, 8e herziening (Rijghpark fase II) in voorbereiding.

Delen van bestemmingsplan Hasselt 2007 en bestemmingsplan Groeseind zijn bij onderhavig bestemmingsplan toegevoegd als gevolg van de verschuivingen.

Verder is er in de noordwesthoek het Wittebolleplein bij het plan gevoegd omdat dit gebied wordt gezien als cultureel waardevol.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ruimtelijke Structuur

2.1.1 Stedenbouwkundige structuur

De naam Goirkestraat verwijst naar de parochie 't Goirke, tegenwoordig de wijk Goirke. De straat vormt het midden van deze wijk. De wijkbegrenzingen zijn echter niet eenduidig vast te stellen. Zo vormt de Goirkestraat de westelijke begrenzing van de wijk Groeseind-Hoefstraat-Pastorieklamp en de oostelijke begrenzing van de wijk Hasselt.

De Goirkestraat is niet alleen het middelpunt van de wijk Goirke, maar heeft ook een belangrijke ontsluitingsfunctie voor de genoemde wijken, voor bestemmingsverkeer, en voor noord-zuid verkeersbewegingen tussen de aangrenzende wijken Gasthuisring e.o., Theresia en Spoorzone in het zuiden en Kanaalzone in het noorden.

De Goirkestraat behoort tot de 'lintbebouwde hoofdstructuur' van Tilburg. Die naamgeving duidt op een historische achtergrond, zoals hiervoor is omschreven, maar kan ook betekenen dat de straat inmiddels een dynamisch karakter heeft in de zin van detailhandelsvestigingen en voorzieningen. Voor de Goirkestraat zijn beide betekenissen van toepassing.

De straat heeft een grote stedenbouwkundige samenhang, die duidelijker is dan bij de andere linten in de stad. Toch is ook in deze straat een onderverdeling te herkennen in een Noordelijk, Midden- en Zuidelijk deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0002.jpg"

Noord:

Het Noordelijk deel wordt begrensd door het Julianapark en de Goirkese kerk. Dit gedeelte wordt gekenmerkt door aaneengesloten bebouwing van wisselende stedenbouwkundige waarde. In het meest noordelijk gedeelte staat m.n. aan de westzijde een aantal fraaie herenhuizen en middenstandswoningen, al dan niet met voortuin in 2 hoge lagen met langskap (Goirkestraat 1 t/m 9) of 1 laag met langskap (11 en 13) . Aan de oostzijde staan nog slechts enkele oudere herenhuizen (Goirkestraat 2 en 8). Deze zijde wordt verder gedomineerd door complexgewijze bebouwing in 2 lagen met langskap van rond de tweede wereldoorlog en latere minder geslaagde vervangingsbouw van uiteenlopende bouwwijze.

In meer zuidelijke richting is aan de oostzijde een concentratie met kleine winkels.

Daar tegenover is aan het begin van de 21e eeuw het Rijghpark (vml Erasterrein) ontwikkeld. In het midden is een waardevol oud bedrijfspand behouden gebleven. Deze heeft een woonfunctie gekregen. Daaromheen zijn in hoge dichtheid pakhuisachtige appartementengebouwen ontwikkeld. In de plint van de gebouwen aan de Goirkestraat zitten winkels en voorzieningen (o.a. tandartsenpraktijk). Onder het gebied ligt een parkeergarage voor bewoners. In 2011 wordt gewerkt aan de twee laatste fases: een appartementengebouw van Tiwos op de hoek met de Wittebollestraat en Gorkestraat en een gebouw met levensloopbestendige en woonzorgeenheden aan de westzijde. Het Rijghpark sluit met bouwhoogtes en kaprichtingen subtiel aan bij zowel de bestaande fabriekbebouwing als bij de bestaande en herontwikkelde woonomgeving (Goirke-West). De herstructurering Goirke-West (ten westen van het Julianapark en ten noorden van het Rijghpark) is eveneens zo goed als afgerond. Deze herstructureringen hebben in een sociale en stedenbouwkundige verbetering van de gehele wijk Goirke geresulteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0003.png"

Rijghpark

Zuidelijker in de Goirkestraat resteren nog enkele waardevolle woongebouwen. Bijv. westzijde nrs. 43 en 47, oostzijde hoekpand Goirkestraat 50 en nrs. 64 en 66. De Goirkestraat heeft in dit gedeelte grotere bomen, waardoor de aanblik toch aangenaam is.

Midden:

Het middelste gedeelte van de Goirkestraat omvat het gebied tussen en inclusief de Goirkese kerk en het textielmuseum. Dit deel wordt gekenmerkt door een meer open bebouwingsstructuur, een ruimer straatprofiel en veel historisch waardevolle bebouwing. Fabrikantenvilla's, industriële gebouwen en parochiebebouwing zijn hier door hergebruik behouden gebleven. Daarin zijn tegenwoordig maatschappelijke en culturele instellingen (waaronder het Textielmuseum), kantoorvestigingen, winkels en (gestapelde) woonfuncties gevestigd.

Zoals in het noordelijke gedeelte het vml Erasterrein een grote perceelsdiepte heeft, is dat in het middengedeelte het geval bij de kerk (begraafplaats) en het Textielmuseum (Mommerscomplex).

Hier komen grote verschillen voor in goothoogtes en bebouwingsvormen, alsmede in de situering (met of zonder voor- of zijtuin en hekwerken). Overeenkomsten zijn vooral aan de oostzijde de grote cultuurhistorische en monumentale waarde van de bebouwing.

Twee ontwikkelingen zijn van belang om te vermelden: Huize Goike en het textielmuseum.

Huize Goirke aan de Goirkestraat 72-74 (zo genoemd sinds 1961) is het voormalig St. Ignatiusgesticht, een gebouw met een rijke geschiedenis. Het werd in 1842/1843 gebouwd in opdracht van het bisdom 's-Hertogenbosch. Het gebouw veranderde veelvuldig van functie. Zo fungeerde het als klooster, armenschool, pension voor bejaarden, bejaardenhuis en studentenhuisvesting. Huize Goirke is op 10 november 2000 zwaar aangetast door brand. In 2002 tekende Tiwos (Tilburgse Woonstichting) een samenwerkingsovereenkomst met de eigenaar om het gebouw in oude luister te herstellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0004.jpg"

Huize Goirke

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0005.jpg"

Entreegebouw Textielmuseum

In 2008 is het Textielmuseum verbouwd. Het nieuwe entreegebouw is transparant, waardoor het zicht laat op de historische fabriekspanden. Het is via een glazen 'tunnel' verbonden met het hoofdgebouw. Tevens is de buitenruimte heringericht met nieuwe bestratingsmaterialen, kunst en groen. Het museum is nu meer een geheel met de buitenruimte en er is een duidelijker scheiding gekomen tussen de openbare ruimte die altijd toegankelijk is en de openbare ruimte die alleen tijdens openingstijden toegankelijk is.

Zuid:

De bebouwing in het zuidelijke gedeelte van de Goirkestraat is een mix van middenstandswoningen, enkele oude losse herenhuizen en enkele complexmatige nieuwe gebouwen met voornamelijk woonfuncties. De bouwhoogte kent weinig variatie; bestaat voornamelijk uit 2 lagen met kap. Doordat er voornamelijk aaneengesloten bebouwing is, vormt de straat een duidelijke eenheid. Door het geringe aantal zijstraten en onderbrekingen en door het ontbreken van groen is de Goirkestraat hier nogal stenig en sober.

Bijzondere vermelding verdient het Edmond Meeliserf. Hiervoor is een stedenbouwkundige visie gemaakt. Er is een systeem ontwikkeld voor de realisatie van de fabriekstypologie. De fabriekstypologie is een intensivering in de diepte van het perceel, tussen een lint van de eerste orde en een parallelle woonstraat erachter. In ruil voor die intensivering wordt het privé-terrein (in ieder geval overdag) openbaar toegankelijk voor voetgangers. De voetgangersroute dient mede als toegang voor de woningen. De nieuwe langwerpige gebouwen komen haaks op de hoofdstructuur, zoals bij de oude textielfabrieken. Parkeren geschiedt ondergronds en wordt ontsloten via de achterzijde. De gemeente investeert in de ontwikkeling van een woonstraat met openbaar parkeren en groen. Randvoorwaarden:

  • De breedte van een perceel is 12 a 20 meter aan de straat en 12 a 40 meter in de diepte;
  • Er dient per 2 percelen tegelijk te worden ontwikkeld, waarbij beide ontwikkelingen zijn gericht op een informele route;
  • Duidelijk onderscheid tussen bebouwing aan het lint (typologie fabrikantenvilla) en bebouwing erachter (typologie wonen in fabriek);
  • Ondergronds parkeren voor alle bewoners/gebruikers, excl. bezoekers;
  • De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 15 meter aan het lint en 10 meter erachter (mits passend in de stedenbouwkundige situatie en de plansystematiek);
  • De hoogte van bebouwing in de perceelsgrens bedraagt ten hoogste 1 bouwlaag. Bij meerdere bouwlagen wordt getoetst op bezonning en privacy van de belendende percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0007.jpg"

referentiebeelden Edmond Meeliserf

2.1.2 Stedenbouwkundige doelstellingen

De Goirkestraat behoort tot de ruimtelijke lint bebouwings-hoofdstructuur. Onder de bestemming Gemengd 1 wordt beleidsmatig verschillende functies toegelaten en zijn de bouwmogelijkheden in hoogte en diepte ruim. De Goirkestraat is echter een Beschermd Stadsgezicht. Daarom wordt in principe uitgegaan van de bestaande situatie, waarbinnen wel flexibiliteit in functie bestaat maar minder in bouwmogelijkheden.

Daarnaast is er een aantal gebieden waar de mogelijkheden ruimer zijn.

  • Het concentratiegebied detailhandel. Hier bevindt zich het winkellint van Goirke. Handhaving en versterking vandeze functie zorgt voor bundelingsvoordelen en het beperken van de overlast (parkeren en ontsluiting);
  • Het Rijghpark: appartementen met commerciële ruimten. De herstructurering van het voormalige Erasterrein heeft geresulteerd in een afwijkende stedenbouwkundige opzet: een hoge dichtheid en relatief veel appartementen, ook op grotere afstand van de Goikestraat;
  • Het gebied grenzend aan het Edmond Meeliserf. Dit achterterrein is momenteel in een transitiefase van verloederd, sociaal minder veilig, naar een open binnengebied waar achterkanten en schuttingen worden omgezet in kleinschalige woon- en werkfuncties met uitzicht c.q. sociale controle op het binnenterrein. Bebouwing van de achterste perceelsgrenzen van de Goirkestraat en de Hasseltstraat maakt deze transitie mogelijk. De bebouwingsmogelijkheden zijn hier dus groter.

Er is ook een gebied waar de bouwmogelijkheden beperkter zijn.

Het middengebied aan de oostzijde van de Goirkestraat, tussen en inclusief de Goirkese kerk en het Textielmuseum. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote hoeveelheid cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.

3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.

3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op 22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. 1. De kwaliteit van het landschap;
  2. 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  3. 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte (vastgesteld op 17 december 2010). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

      • Regionaal perspectief voor wonen en werken;
      • Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
      • Overlegzones infrastructuur;
      • Grond- en oppervlaktewatersysteem;
      • Grondwaterbeschermingsgebieden;
      • Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
      • Milieuaspecten;
      • Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
      • Windenergie;
      • Cultuurhistorische waarden;
      • Aardkundige waarden;
      • EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
      • Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
      • Ruimte-voor-ruimteregeling;
      • Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
      • Nieuwe economische dragers;
      • Toeristisch-recreatieve voorzieningen.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.3.1 Archeologie

Voor het gebied is een nader archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd: FONTYS Hogescholen Rapport 2011, Goirkestraat - Tilburg (NB) Bureauonderzoek. Van belang is dat de verstoringen goed in kaart zijn gebracht en er een verwachtingskaart is opgesteld.

Het plangebied is, vanwege de ligging in de bebouwde kom, op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) niet gekarteerd. Extrapolatie van de bekende gegevens geeft echter voor het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting. Uit het plangebied zijn geen vondsten en/of waarnemingen bekend.

Naast deze landelijke bronnen wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). De ARWATI kent het gebied rond de Goirkestraat een hoge verwachting toe. Meldingen in en rond het plangebied in het bestand van het Regionaal Archief Tilburg betreffen hoofdzakelijk oppervlaktevondsten van aardewerk uit de Nieuwe Tijd.

Om de verwachting op de IKAW en ARWATI nader te kunnen specificeren, is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel hierbij is het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek, om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.

Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen. De huidige kennis van het plangebied geeft aan dat er waarschijnlijk sprake is geweest van een zeer lange en misschien zelfs ononderbroken bewoningsgeschiedenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0008.jpg"

Archeologische verwachtingskaart voor het plangebied Goirkestraat

Voor nadere onderbouwing en onderzoek naar de bodemverstoring zie het onderzoek. Hieruit blijkt dat de verstoring in de Goirkestraat als gevolg van bebouwing over het algemeen gering is. De funderingsdiepte gaat slechts in enkele gevallen dieper dan de geschatte diepte van het esdek (tot ca. 140 cm). Recente, naoorlogse bebouwing heeft de meeste bodemverstoring veroorzaakt.

Op basis van het onderzoek is een verstoringskaart opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0009.jpg"

Archeologische verstoringskaart voor het plangebied Goirkestraat.

Uitgaande van de bekende en middels aanvullend onderzoek beschikbare gegevens, kunnen voor het plangebied Goirkestraat 2 categorieën worden geformuleerd met betrekking tot de mate van verstoring in het plangebied als gevolg van bebouwing.

De eerste categorie betreft bebouwing die, uitgaande van een esdek met een dikte van minimaal ca. 70 cm., weinig of geen verstoring heeft veroorzaakt van het onderliggende bodemarchief. Hieronder valt nagenoeg alle vooroorlogse bebouwing.

De tweede categorie betreft verbouwing die, vanwege andere gehanteerde bouwmethoden, wel een diepe verstoring heeft veroorzaakt. Het betreft in bijna alle gevallen naoorlogse, vaak recente bebouwing. De straat is, door de herhaalde aanleg en vernieuwing van o.a. riolering ene kabels, als geheel verstoord aangeduid. Hetzelfde geldt voor het kerkhof rond de Sint-Dionysiuskerk.

Het resultaat van de archeologische verwachting is weergegeven in een archeologische verstorings - en verwachtingskaart voor het plangebied Goirkestraat.

.afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0010.jpg"

Archeologische verstorings- en verwachtingskaart voor het plangebied Goirkestraat

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

4.4 Volkshuisvesting

4.4.1 Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een 'stad in balans' , een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de gemeente in de WoonVisie ingedeeld in vijf woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.

Woonvisie Oud-Noord

De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Oud Noord is te typeren als een buiten-centrum woonmilieu. De WoonVisie geeft aan dat een aantal gebieden in Oud Noord sterke vergelijkingen vertonen met een centrum-stedelijk woonmilieu. Het gaat hierbij dan om de omgeving van de Goirkestraat, het Pontplein en het Wilhelminapark en het NS-plein/de Besterd. De WoonVisie geeft aan deze gebieden te willen versterken en uit te breiden door meer in te zetten op het centrum-stedelijke woonmilieu. Verdichting van deze gebieden is daarom op zijn plaats. De ontwikkeling van de Spoorzone biedt kansen om het centrum-stedelijke woonmilieu uit te breiden.

Voor de overige delen van Oud Noord geeft de WoonVisie aan dat er vooral ingestoken moet worden op versterking van het bestaande woonmilieu; buiten-centrum. Dit betekent zowel een verbetering van het uitrustingsniveau van de woningen als een kwaliteitsverbetering van het openbaar gebied.

Ten aanzien van de bestaande woningvoorraad geeft de WoonVisie aan dat Oud-Noord een te eenzijdige woningvoorraad kent. Het is wenselijk meer differentiatie in het woningaanbod te brengen, door meer koopwoningen aan de voorraad toe te voegen. Als belangrijke strategieën om deze differentiatie te bereiken, geeft de WoonVisie sloop en vervangende nieuwbouw en verkopen van huurwoningen aan.

4.4.2 Woonvisie Linten Oude Stad

De Oude Stad van Tilburg kent een uitgebreid netwerk van historische verbindingen die organisch zijn gegroeid en de basis vormen van waaruit dit stadsdeel zich verder heeft ontwikkeld. Deze straten, die bekend staan als de linten, vormen een netwerk dat uitwaaiert over de (oude) stad.

Al hoewel deze straten vanuit hun historie een aantal duidelijke gelijkenissen kennen, zoals de diversiteit van bebouwing, moet bovenal gesteld worden dat ieder lint en soms zelfs delen van het lint, verschillend is. De Goirkestraat behoort tot de categorie linten en kenmerkt zich door een sterke menging van functies (wonen, werken), een hoog voorzieningenniveau en een dynamisch karakter.

De specifieke woonwaarde van de linten bevindt zich vooral in de aanwezigheid van voorzieningen, de dynamiek en de levendigheid. Als algehele woonkwaliteit van de linten kunnen het historische karakter en de diversiteit in bebouwing en bewoning genoemd worden.

Tegenover deze duidelijke voordelen staan ook een aantal minder aantrekkelijke woonaspecten van de linten zoals het stenige karakter, de parkeer- en verkeersoverlast (lucht en geluid) en situaties van overlast/sociale onveiligheid. Al hoewel dit verschilt per lint kan gesteld worden dat de woonpotentie van de linten zich meer in de binnengebieden bevindt dan aan de straatzijde.

Ontwikkelingscondities

De bedrijvige linten of delen daarvan hebben met hun ligging, voorzieningenniveau en levendige karakter de potentie om zich te ontwikkelen tot volwaardige centrum stedelijke woonmilieus. Een dergelijke ontwikkeling hangt vooral samen met een verdere menging van functies en verdichting. Bij dit laatste past ook stapeling. Om een toegevoegde waarde te kunnen vormen op de bestaande woonomgeving van de binnenstad en het grootschalig centrum stedelijk wonen in de Spoorzone en Piushaven, moet vooral gedacht worden aan kleinschalige woningbouw die naadloos aansluit op de typische lintbebouwing. De levendigheid en het hoge voorzieningenniveau maakt deze bedrijvige linten een interessant woongebied voor doelgroepen gericht op stedelijkheid zoals jonge huishoudens. Zij hebben ook een hogere acceptatie van de negatieve woonaspecten. Woningbouw kan deels op deze doelgroep gericht zijn, maar aandacht voor voldoende kwaliteit ten aanzien van de woning is essentieel voor de toekomstwaarde van de linten. In hoofdzaak moet gedacht worden aan woningen in de standaard en comfort klasse. De prijzen verhouden zich tot de kwaliteit en bevinden zich dan ook in het betaalbare tot middeldure segment.

Voor de verder minder stedelijke bedrijvige linten en met name de rustige linten geldt de beoogde strategie van versterking van het bestaande woonmilieu. Zij voegen zich verder naar hun directe omgeving. Dit vertaalt zich in het realiseren van grondgebonden woningen. Alleen in bedrijvige linten is bij wijze van uitzondering nog ruimte van enige appartementenbouw. De grondgebonden koopwoningen kennen een basis kwaliteit en zijn daarmee betaalbaar voor tweepersoons huishoudens die starten of doorstromen uit de huursector (bijvoorbeeld uit de bedrijvige linten). Ook (jonge) gezinnen zijn een potentiële doelgroep.

Voor alle linten geldt boven alles dat het historische karakter en de diversiteit van bebouwing moet worden behouden en indien mogelijk versterkt. Immers zijn dit de woonkwaliteiten die deze straten uniek en waardevol maken.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

De gemeente Tilburg voert iedere vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2008, waaruit blijkt dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht is. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, dan blijken de tekorten zich vooral voor te doen in de koopsector. Het gaat dan om een tekort aan (dure) vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap-woningen, (goedkope) rijtjeshuizen en (middeldure) flats/appartementen met lift. In de huursector is behoefte aan meer flats/appartementen met lift en bestaat vooral een tekort aan goedkope rijtjeswoningen.

Woningbehoefte voor Oud-Noord

Uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (Gemeente Tilburg, 2008) is gebleken dat de bevolkingssamenstelling van Oud-Noord geringe verschillen kent met Tilburg als geheel. Het gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen is vrij laag. In de wijk staan veel rijtjeshuizen, goedkope huurwoningen en goedkope en middeldure koopwoningen. Oud-Noord kent een evenwichtige verdeling tussen huur en koop. In de wijk is 12% van de woningvoorraad geschikt voor ouderen tegen een gemiddelde van 19% voor heel Tilburg.

Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek dat de tevredenheid met de woning wat achter blijft bij diverse andere wijken. Ook de tevredenheid met de woonomgeving is niet zo groot.

4.4.4 Nota Wonen-Zorg

De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van servicewijken ontwikkeld, waarbij woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren dan wel versterken van servicewijken.

4.5 Groen En Speelruimte

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0011.png"

Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
  2. 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
  3. 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2011 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd in het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.

4.6 Bedrijvigheid

4.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  1. 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
  2. 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
  3. 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

4.6.2 Nota Verspreide Bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

  1. 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
  2. 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
  3. 3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.

In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

  1. 1. woongebieden met lage functiemenging;
  2. 2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
  3. 3. woongebieden met hoge functiemenging;
  4. 4. concentratiegebieden.

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.

4.7 Detailhandel

Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.

In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:

  1. 1. De centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemenging plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure.
  2. 2. De gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten.
  3. 3. De centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.

Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.

Verspreide winkels
Tilburg telt momenteel een groot aantal verspreide winkels. Deze structuur wordt gekoesterd, maar er wordt wel erkend dat de autonome ontwikkelingen in de toekomst zullen leiden tot een grofmazigere structuur. Er zal een aantal verspreide winkels verdwijnen.

De functie die de verspreide bedrijvigheid vervult, verschilt van buurt tot buurt. In de oude stad maken verspreide winkels deel uit van de historische gegroeide structuur. Daarbuiten dragen zij duidelijk bij aan de levendigheid en leefbaarheid van buurten. In het detailhandelsbeleid verleent de gemeente planologisch medewerking aan de uitbreiding en/of realisatie van verspreide winkels in woongebieden wanneer deze bijdragen aan het voorzieningenniveau van de betreffende buurt en aansluiten bij de stedenbouwkundige structuur van het gebied.

Voor de bedrijven- en kantorenlocaties geldt dat vestiging van detailhandel uitsluitend toegestaan wordt binnen een in het bestemmingsplan als zodanig aangewezen facility point. De facility points zijn een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op de kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. In een facility point kunnen ook andere functies worden ondergebracht (horeca, kapper, vergaderruimten, sportzaal etc.). De omvang van de detailhandelsfunctie in een dergelijk facility point zal afhankelijk zijn van het aantal werknemers op het betreffende terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0012.png"

Bestaande detailhandel wordt apart aangeduid. Nieuwe vestigingen worden niet via het bestemmingsplan toegelaten, maar moeten via een herziening van het bestemmingsplan worden aangevraagd.

4.8 Horeca

Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:

  1. 1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
  2. 2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
  3. 3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
  4. 4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
  5. 5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
  6. 6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.

In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamdehorecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.

Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.

Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangwezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.

Het plangebied Goirkestraat is niet aangwezen als horecaconcentratiegbied, maar wel als Lijnstructuur voor horecavestiging onder bepaalde voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0013.jpg"

lijnstructuur horeca Tilburg

Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.

4.9 Bedrijvigheid Goirkestraat (Inclusief Detailhandel En Horeca)

De Goirkestraat is een van Tilburgs historische linten. In de leidraad Linten is de Goirkestraat opgenomen als een bedrijvig lint. Bedrijvige linten worden gekenmerkt door de aanwezigheid van de verkeersfunctie en een aanzienlijk deel van de panden (>20%) is in gebruik voor andere functies dan wonen. Kern van het beleid is dat het gemengde karakter van de bedrijvige linten behouden moet blijven. Winkels en andere bedrijvigheid moeten zich dus ook op de Goirkestraat kunnen blijven vestigen.

Aan de noordkant grenst de Goirkestraat aan het Bart van Peltplein, waar een buurtwinkelcentrum met supermarkt is gelegen. In het noordelijk deel van de Goirkestraat zijn dan ook de meeste winkels gelegen. Verder zijn de kerk en het Textielmuseum zeer beeldbepalende gebouwen aan de Goirkestraat waar zich ook detailhandel en horeca in de nabijheid bevindt. In het zuiden zijn op de hoek met het Wilhelminapark ook nog enkele winkels gevestigd. De bestaande functies zijn in het bestemmingsplan specifiek bestemd. Alleen via een wijzigingsbevoegdheid wordt nieuwvestiging van detailhandel en horeca mogelijk gemaakt.

Nieuwe bedrijvigheid in de vorm van winkels, ateliers of dienstverlenende bedrijvigheid past het best bij het karakter van de Goirkestraat. Te verwachten valt dat deze commerciële functies zich vestigen in de nabijheid van andere winkels dus met name in het noordelijk en zuidelijk deel van de straat. De omgeving van het Textielmuseum leent zich ook voor functies die zich richten op de bezoekers van het museum.

Bestaande horecavestigingen (categorie 1 en 2) worden apart aangeduid/bestemd. Nieuwe vestigingen worden niet via het bestemmingsplan toegelaten, maar moeten via een wijziging van het bestemmingsplan worden aangevraagd en opgenomen in het plan.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  2. 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

    Autoverkeer
  3. 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  4. 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.

    Parkeren
  5. 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
  6. 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.

    Goederenvervoer
  7. 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

    Mobiliteitsmanagement
  8. 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

4.10.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan

De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.

In 2010 wordt nieuw openbaar vervoerbeleid vastgelegd in een regionale OV-visie Midden Brabant.

4.10.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.

Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
  2. 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
  3. 3. communicatie;
  4. 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

4.10.4 Goirkestraat specifiek

In de geactualiseerde wegencategorisering (Beleidsontwikkeling, 2011) is de Goirkestraat opgenomen is Gebiedsontsluitingsweg. In het Tilburgs verkeers- en Vervoersplan (Beleidsontwikkeling, 2003) is de Goirkestraat opgenomen als Sternetfietsroute. Over de Goirkestraat loopt een busroute tussen station Tilburg CS en het noordelijker gedeelte van de stad. Er zijn op de Goirkestraat 4 bushaltes in beide richtingen.

De Goirkestraat is ook reeds als zodanig ingericht. Dat houdt in:

  • voorrangsweg;
  • inrichting voor max snelheid 50 km/u;
  • rijbanen waarop 2 bussen elkaar kunnen passeren;
  • van de rijbaan gescheiden fietspaden.

De gescheiden fietspaden liggen ten noorden van Smidspad. Op het zuidelijke gedeelte is te weinig ruimte voor gescheiden fietspaden. Daar loopt de sternet fietsroute over het parallel gelegen Smidspad.

4.11 Overige Onderwerpen

4.11.1 Toerisme en recreatie

Toerisme en recreatie komen aan bod in de Kadernota ´Toerisme en Recreatie 2003 - 2010: de Tilburgse Ervaring´. Bij toerisme denken we nadrukkelijk aan bezoekers van buiten de stad, bij recreatie ligt het accent op vrijetijdsbesteding van de eigen bewoners.

In de huidige belevingseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een relatief nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid.

Ontwikkelingen op o.a. het Pieter Vreedeplein, in het Veemarktkwartier, in Moerenburg en in de Piushaven hebben de afgelopen jaren geleid en leiden de komende jaren tot een vergroting van het toeristisch-recreatieve aanbod. Met de start van de StadsVVV en de nieuwe stadspromotiecampagne is een belangrijke stap gezet op weg toeristische stadspromotie.

Samengevat wordt in deze nota gepleit voor een strategie met 4 sporen:

  1. 1. randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
  2. 2. toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs)accommodatie en bewegwijzering;
  3. 3. productontwikkeling: gericht op de speerpunten cultuurtoerisme, evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio;
  4. 4. promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.

4.11.2 Koffieshops en verkoop van softdrugs

In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.

In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:

  1. 1. tenminste 250 m van een basisschool;
  2. 2. tenminste 250 m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
  3. 3. tenminste 250 m van een ander softdrugsverkooppunt.

Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:

  1. 1. een woonstraat;
  2. 2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.

De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.

4.11.3 Prostitutie

In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).

Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.

4.11.4 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder Bedrijven En Andere Activiteiten/voorzieningen In Het Plangebied

Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende milieuvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande binnen het plangebied gelegen bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheermatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer, en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Voorts is gekeken naar de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure, tenzij in de desbetreffende milieuvergunning of AMvB andere normen zijn opgenomen.

Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende hogere milieucategorie minder gewenst op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie dezelfde activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude. Deze bedrijven zijn opgenomen in de bijlage Bedrijvenlijst afwijkende bedrijven.

De milieucategorie van afwijkende bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en genoemd in de bestemmingsregels. Deze bevatten tevens een afwijkingsmogelijkheid, die het onder voorwaarden mogelijk maakt om één categorie hoger toe te staan met uitzondering van de inrichting die nu al een hogere milieucategorie hebben dan op die plek wenselijk is.

In het voormalige bestemmingsplan was binnen de bestemming "gemengde doeleinden 1 en 2" alle milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Nu wordt gebruik gemaakt van de bedrijvenlijst - functiemenging. Deze lijst is toegepast omdat er binnen de bestemming sprake is van een grote afwisseling tussen werken en wonen. Het gebied is aan te merken als een van de linten in de gemeente Tilburg met de daarbij behorende diversiteit aan activiteiten. De nieuwe lijst levert enerzijds een beperking op ten opzichte van het oude plan en anderzijds een verruiming. Dit komt omdat de gemengde lijst beter is afgestemd op de diverse (gezondheids)effecten van de milieu- belasting op de gevoelige objecten binnen de bestemming. Zo worden uitsluitend activiteiten toegestaan waarbij de milieucategorie voor het gevaarsaspect niet groter is dan 1. Hierdoor zullen bij een calamiteit minder slachtoffers vallen. En anderzijds wordt voor het aspect geluid juist een milieucategorie 3.1. toegestaan. Omdat er al sprake is van een levendige omgeving, met de daarbij behorende ontsluitingswegen is het achtergrond niveau al relatief hoog. De hogere milieucategorie voor geluid wordt dan ook als minder storend ervaren dan wanneer dergelijke activiteit in een rustige omgeving zou plaatsvinden. Omdat de bedrijvenlijst functiemenging dus beter is afgestemd op omliggende woningen is besloten om voor de bestemming "Gemengd 1" gebruik te maken van de bedrijvenlijst functiemenging.

Naast bedrijven is de bedrijvenlijst functiemenging ook van toepassing op de functies dienst- verlening en maatschappelijke voorzieningen binnen de bestemming "Gemengd 1" en voor de voorzieningen binnen de bestemming "Cultuur en Ontspanning".

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  1. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  2. 2. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), dec 2009;
  3. 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011;

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • de kans op een ongeval;
  • het effect van het ongeval;
  • het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht bij een ruimtelijk besluit draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's ten gevolge van een calamiteit worden geaccepteerd en welke mogelijke veiligheidsverhogende maatregelen worden genomen in het te nemen ruimtelijke besluit. De verantwoordingsplicht beoogd dat betrokken partijen samen een goede ruimtelijke afweging maken waarin de veiligheid voldoende gewaarborgd wordt. De afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht worden de volgende elementen beschouwd:

1 beschrijving van de ontwikkeling;

2 de hoogte en toename van het groepsrisico;

3 bronmaatregelen;

4 ruimtelijke maatregelen;

5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;

6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;

7 nut en noodzaak ;

8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.

5.3.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied.

5.3.6 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.

5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat er op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg op een afstand van tenminste 680 meter van het plangebied. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat tot, het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 m van het hart van de buitenste spoorlijn. Het plangebied ligt buiten deze afstandsmaat.

Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Voor de spoorlijn dient daarom de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. In paragraaf 5.3.8 is deze verantwoording opgenomen. Vanwege de afstand tot de spoorlijn, en het gegeven dat de bouwmogelijkheden niet toenemen ten opzichte van de vorige bestemmings- plannen betekent dat dit bestemmingsplan niet leidt tot een toename van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (dec 2009) blijkt dat voor Wilhelminakanaal geen (veiligheids)afstanden gelden.

Conclusie relevantie risicobronnen: Voor dit bestemmingsplan hoeft alleen voor de spoorlijn de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. Vanuit externe veiligheid worden verder geen beperkingen aan de ontwikkelingen gesteld.

5.3.8 Verantwoording groepsrisico

In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de regionale brandweer geen advies uitgebracht.

Beleidsvisie

In de Beleidsvisie externe veiligheid is ingegaan op een aantal gebiedstypes. Het plangebied ligt in de zone die in de Beleidsvisie is gedefinieerd als "Risicoluw woongebied in Tilburg".

Het bestemmingsplan ligt niet binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation en kent geen bijzondere functies voor gebouwen met meer dan 2000 personen. De generieke verantwoording voor luwe gebied uit de Beleidsvisie externe veiligheid is daarmee van toepassing. Onderstaand is deze generieke verantwoording uit de beleidsvisie overgenomen. De afwegingen die ten grondslag liggen aan deze verantwoording staan verwoord in de beleidsvisie.

Groepsrisico

Dit ruimtelijk plan ligt in een luw gebied, waarvoor in de Beleidsvisie Externe Veiligheid geen planologisch kader is opgesteld. Ook bij een hogere personendichtheid zal er geen significante toename van het groepsrisico optreden, omdat:

  • de afstand tot de plaats van het mogelijke incident groot genoeg is;
  • de aard van incident is blootstelling aan toxisch gas.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Beleidsvisie Externe Veiligheid. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:

  • er geen sprake is van een toename van de personendichtheid die leidt tot een significant effect op het groepsrisico vanwege de afstand tot het spoor;
  • kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen in dit gebied bijzonder klein is.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheids vraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de Beleidsvisie Externe Veiligheid.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indrin- ging van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen worden verzocht om dit systeem zodanig aan te leggen dat met één druk op de knop de ventilatie is uit te schakelen.

Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampen- bestrijding. Het gebied ligt wel binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie.

Risicocommunicatie

Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskun- digen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.

5.3.9 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/ 's-Hertogenbosch. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico bloot- gesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld, welke stoelt op de Beleidsvisie externe veiligheid.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.3.10 Vuurwerk

Binnen een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en de opslag van professioneel vuurwerk. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33, 2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk, is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk in het plangebied.

Het bevoegde gezag kan voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.

Binnen de veiligheidsafstanden van bestaande en nieuw te vestigen (buffer)bewaarplaatsen van consumentenvuurwerk mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd of aangelegd.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

In dit bestemmingsplan worden nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het betreft binnen de bestemming "Gemengd 1" en de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

In dit bestemmingsplan worden nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het betreft binnen de bestemmingen "Gemengd 1", "Wonen", "Wonen-Gestapeld" en de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

Binnen de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen van de bouwregels ten aanzien van goothoogte, bouwhoogte, bouwdiepte, aantal bouwlagen etc. De afwijkingsmogelijkheid voor het aantal bouwlagen houdt in dat extra geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd kunnen worden.

Voor het bestemmingsplan zijn door de gemeente Tilburg akoestische berekeningen uitgevoerd voor het wegverkeer. Uit deze onderzoeken blijkt dat ten aanzien van de bouwvlakken binnen de betreffende bestemmingen de voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai ingevolge de Wet geluidhinder wordt overschreden. Om functie wonen te binnen de afwijkingsmogelijkheid te kunnen realiseren is het noodzakelijk een hogere grenswaarde vast te stellen.

De voorgenomen woningbouwis gelegen binnen de geluidzones van de Goirkestraat, Wilhelminapark en Hasseltstraat. Voor de bouwvlakken waar woningen gerealiseerd kunnen worden geldt volgens artikel 3.1 van het Besluit geluidhinder een voorkeursgrenswaarde van 48dB. Artikel 3.2 van het Besluit geluidhinder biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen tot een waarde van maximaal 63dB.

Uit de akoestische berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Geluidsarm asfalt is niet doelmatig vanuit financieel oogpunt gezien. Geluidsschermen zijn stedenbouwkundig niet gewenst. Verdere maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer bedraagt ten hoogste 63 dB. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde wordt niet overschreden.

Conform het gemeentelijk geluidsbeleid moeten woningen met een geluidsbelasting van 53 dB wegverkeerslawaai of hoger een geluidsluwe gevel hebben, met daaraan gelegen tenminste 1 verblijfsruimte, en een geluidluwe buitenruimte.

Voor de bestemming "Gemengd 1" met bijbehorende bestemming Waarde - Cultuurhistorie geldt dat als binnen deze bestemming extra bouwlagen worden gerealiseerd deze een geluidsluwe gevel moeten hebben met daaraan gelegen tenminste 1 verblijfsruimte en een (eventuele) geluidluwe buitenruimte.

Er is geen sprake van cumulatie.

Voor dit is een ontheffing hogere grenswaarden verleend.

5.4.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De afstand van het spoortraject tot het bouwplan is echter zo groot dat dit geen invloed heeft op het bouwplan.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.

De gemeente Tilburg neemt deel aan het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Dit programma heeft als doel de grenswaarden zoals opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer tijdig te bereiken. De luchtkwaliteit is bij de totstandkoming van het NSL in beeld gebracht met de zogenaamde saneringstool. Uit deze tool blijkt dat er voor de jaren 2011 (van kracht worden grenswaarde PM10) en 2015 (van kracht worden grenswaarde NO2) geen overschrijdingen van de normen meer voor te komen. Ook voor 2020 wordt dit verwacht. In de berekeningen zijn grootschalige ontwikkelingen in Tilburg (o.a. Spoorzone, Stappegoor, Overhoeken) meegenomen evenals de verwachte groei van het verkeer. Voor de overige stoffen genoemd in titel 5.2 van de Wet milieubeheer geldt eveneens (o.a. benzeen, zwaveldioxide) dat verwachting is dat ruimschoots aan de wettelijke normen kan worden voldaan

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.6.2 Agrarische geur

Binnen het plangebied is er geen sprake van het houden van vee en de daarmee gepaard gaande geurbelasting.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Binnen het plangebied zijn meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend. Tevens zijn een aantal restverontreinigingen bekend. Daarnaast zijn er nog een aantal mogelijk verdachte locaties binnen het plangebied aanwezig waar nog geen onderzoeksgegevens van bekend zijn.

In een aantal gevallen kan bij een aanvraag omgevingsvergunning in het kader van nieuwbouw een actueel bodemonderzoek worden geëist. Indien sprake is van een (ernstig geval van) bodemverontreiniging kan tevens een sanering worden geëist alvorens gebouwd mag worden.

5.8 Natuur En Ecologie

Gebiedsbescherming

De Natura2000-gebieden in (de omgeving van) Tilburg zijn de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen in het noorden, Kampina & Oisterwijkse vennen in het zuidoosten en Regte heide & Riels laag in het zuidwesten. Het plangebied van de Goirkestraat ligt niet in een van deze Natura2000-gebieden of in de nabijheid of de invloedssfeer ervan. De Goirkestraat is bovendien al zeer lang bebouwd gebied waardoor significant negatieve effecten op deze Natura2000-gebieden niet snel of zeer waarschijnlijk zelfs helemaal niet zullen optreden. Bescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is voor dit bestemmingsplan dan ook niet aan de orde.

In of in de nabije omgeving van de Goirkestraat zijn ook geen gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur aanwezig. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op het plangebied van de binnenstad.

Tot slot ligt de Goirkestraat ook niet in de Groene Mal.

Soortenbescherming

Naast gebiedsbescherming vindt bescherming van soorten plaats via de Flora- en faunawet. Volgens deze wet zijn alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten beschermd (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). Doordat alle soorten als beschermd worden gezien, geeft de huidige wet echter niet geheel de intenties van de wetgever weer. De wetgever beoogt namelijk niet om voor zeer algemene, niet bedreigde soorten tot een intensieve toetsing van de bepalingen in de Flora- en faunawet te komen. Om deze situatie aan te passen geldt vanaf 14 december 2004 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die betrekking heeft op artikel 75 van de Flora- en Faunawet. Deze AMvB verdeelt onder de wet beschermde soorten in drie categorieën (Min LNV, 2004), te weten algemene soorten, beschermde soorten en streng beschermde soorten. Op basis van een goedgekeurde gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector en jurisprudentie is vanaf 26 augustus 2009 een aangepaste (indicatieve) lijst met jaarrond beschermde vogelnesten van toepassing. Voorheen vielen alle vogelsoorten onder tabel 3. Hiervoor is nu een aparte werkwijze van toepassing. Tevens is naar aanleiding van deze jurisprudentie de beoordeling van ontheffingsaanvragen bij ruimtelijke ingrepen gewijzigd.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied die negatieve effecten opleveren voor soorten uit de derde categorie (streng beschermde soorten) die in dit plangebied voorkomen is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, waarbij een uitgebreide toets geldt. Een ontheffing wordt niet verleend voor Bijlage IV-soorten in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, echter wel voor de Bijlage 1-soorten. De Dienst Regelingen beoordeelt uiteindelijk of het wettelijk belang zwaarder weegt dan het overtreden van de verbodsbepaling(en).

Voor de tweede categorie soorten (beschermde soorten) is een afwijking van toepassing, indien er gewerkt wordt volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Ontheffing voor deze soorten is alleen nodig voor werkzaamheden die anders dan voorheen worden uitgevoerd en voor grootschalige veranderingen.

Voor de eerste categorie soorten (algemene soorten) geldt een afwijking voor diverse verbodsbepaling, zoals verstoring. Verbodsbepalingen over het doden van deze soorten en de zorgplicht blijven echter van kracht. Deze zorgplicht houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel en tevens nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven.

Voor vogels geldt dat tijdens activiteiten rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Vogelnesten die door vogelsoorten eenmalig worden gebruikt zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze vogelsoorten is geen ontheffing nodig voor activiteiten buiten het broedseizoen. Vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken vormen op bovenstaande een uitzondering en zijn jaarrond beschermd.

Aangezien het gaat om een bestemmingsplan waarin geen grootschalige ontwikkelingen zijn opgenomen, is hiervoor geen onderzoek nodig naar het voorkomen van soorten die beschermd zijn krachtens de Flora- en faunawet.

Er zijn echter wel degelijk beschermde soorten aanwezig. Hierbij gaat het met name om soorten die zich hebben aangepast aan de mens en de bebouwde omgeving. De belangrijkste soorten zijn vogels die voor hun nesten zijn gebonden aan gebouwen, zoals de gierzwaluw en de huismus. Ook vleermuissoorten als de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis hebben hun verblijfplaatsen in gebouwen. Verder zijn plantensoorten als de brede wespenorchis en muurplanten, zoals varens, niet ongewoon in oud stedelijk gebied. Met deze soortgroepen dient bij het slopen of verbouwen van gebouwen en de eventuele kap- of grote snoeiwerkzaamheden van bomen rekening te worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand Watersysteem

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij. Het plangebied is ongeveer 14 ha groot en is overwegend woongebied. De terreinhoogte varieert van ca. 13,65 m + NAP in het zuiden tot ca. 13,20 m + NAP in het noorden.

6.1.2 Bodem en grondwater

Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw in de zuidelijke helft te bestaan uit sterk zandige bodemlagen, met leemlenzen van een dikte dat meer dan 1,0 m kan bedragen. De bodem in de noordelijke helft is zwakzandig, waarbij ook dikke leemlenzen voorkomen.

De maatgevende grondwaterstand bedraagt ongeveer 12,10 m + NAP in het zuidelijke deel, en loopt geleidelijk af in noordelijke richting tot 11,80 m + NAP in de noordelijke kwadrant. De ontwatering in de bestaande situatie, met maatgevende grondwaterstanden van ruim 1,5 meter onder het maaiveld, is voldoende. Lokaal kan er sprake zijn van schijngrondwaterspiegels, welke ontstaan door stagnerend water in slecht waterdoorlatend bodemlagen in de onverzadigde zone.

6.1.3 Oppervlaktewater

Er zijn geen oppervlaktewateren van betekenis binnen het plangebied aanwezig.

Het Wilhelminakanaal ligt op 350 m afstand van de noordzijde van het plangebied, met een streefpeil van 12,55 m + NAP. Tweede alarmfase hoog water treedt in bij 12,85 m + NAP; tweede alarmfase laag water treedt in bij 12,35 m + NAP. Dit kanaal heeft een belangrijke transportfunctie en een beperkte waterhuishoudkundige functie. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater. Het waterschap De Dommel beheert de waterkwaliteit; Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkwantiteit.

6.1.4 Riolering

In de bestaande situatie is een gemengd rioolstelsel aanwezig binnen het plangebied. Al het afvalwater stroomt af onder vrij verval naar de zuiveringinstallatie Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel.

6.2 Duurzaam Stedelijk Water

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheerbestemmingsplan, waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd. Dat betekent geen toename van de bestaande verharde oppervlakte, en dan ook geen extra belasting van het watersysteem.

Het plangebied valt binnen de af te koppelen gebieden volgens de Structuurvisie Water en Riolering. Op termijn zal er in het kader van duurzaam waterbeheer een regenwatersysteem in de vorm van een Blauwe Ader worden aangelegd waarop de afvoer van regenwater richting de Blauwe Aders kan afstromen. Vooruitlopend hierop is het dan ook van belang om het regen- en vuilwater gescheiden in te zamelen en aanbieden bij de perceelgrens, op het moment dat panden worden verbouwd of herbouwd, en (voorlopig) aansluiten op de bestaande riolering. Op het moment dat de Blauwe Ader wordt gerealiseerd wordt het regenwater afgekoppeld en via de Blauwe Ader afgevoerd.

Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten, bij verbouwing / herbouw van bestaande panden:

  • Er dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
  • De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
  • Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
  • Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld en per woning aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op de gemeentelijke riolering;
  • De vuil- en regenwateraansluitingen worden op de bestaande gemengde riolering in de Goirkestraat. Wanneer hier een Blauwe Ader wordt aangelegd, wordt het regenwater aangesloten op het regenwatersysteem

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, heeft waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijk- heden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront

De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In dat geval wordt op de verbeelding een ´bebouwingsfront' weergegeven. In de regels wordt dan geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in deze lijn moet worden gebouwd. Het bebouwingsfront geldt dan als voorgevelrooilijn.

7.2.3 Achtergevelrooilijn

De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:

  • gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
  • bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding vanaf een bebouwingsdiepte van 12m tot max.15 m binnen de bestemming Gemengd -1.

Bij het verlenen van omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:

  1. 1. de beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
  2. 2. bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Omgevingscommissie.

7.2.4 Bouwdiepte

Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevel- rooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie bijvoorbeeld bij beschermd stads- en dorpsgezichten of vanuit steden- bouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken. Bij beschermd stads- en dorpsgezichten kan een op maat aangegeven bouwdiepte worden opgenomen die overeenkomt met het cultuurhistorisch karakter van het gebied.

7.2.5 Bouwhoogte

Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
    1. a. Linten van de 1e orde;
    2. b. Linten van de 2e orde.
  2. 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;
  3. 3. Overige gebieden.

Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0014.jpg"

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.

Afwijking is niet toegestaan binnen een zone van 50 m van bepaalde grenzen van bedrijventerreinen, weergegeven op onderstaand kaartbeeld. In geval van ligging direct naast beschermde dorps- of stadsgezichten en/of gemeentelijke dan wel rijksmonumenten, waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming met genoemde objecten plaats te vinden. Advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke Omgevingscommissie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010033-e001_0015.png"

7.2.6 Goothoogte

De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 m met een maximum van:

  • 15 m bij linten van de eerste orde;
  • 15 m bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
  • 11 m bij linten van de tweede orde;
  • 10 m bij de overige gebieden.

In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.

Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

  • de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
  • deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10 m bedragen;
  • bebouwing op een grotere afstand dan 5 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.

- bouwhoogte Goirkestraat.

Zoals ook ten aanzien van de bouwdiepte is gesteld kan gelet op de specifieke situatie bijvoor- beeld bij beschermd stads- en dorpsgezichten of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de bouw/goothoogte van de aangegeven richtlijn worden afgeweken. Aangezien de Goirkestraat een beschermd stadsgezicht is en derhalve baat heeft bij bescherming van het bestaande stedenbouwkundige karakter c.q. een stringenter bouwregime is de maximale bouwhoogte op 11 meter gesteld. De hierboven beschreven regeling met betrekking tot de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn is daarbij niet overgenomen.

7.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. 1. oppervlakte:
    1. a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
    2. b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
    3. c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
    4. d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
  2. 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.

Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

Op 2 percelen is de aanduiding 'Tuin' gelegd en daarvoor geldt een afwijkend bebouwingsregeling ten aanzien van aan - en uitbouwen en bijgebouwen.

7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

  1. 1. Bedrijf-Nutsvoorziening.
  2. 2. Cultuur en Ontspanning.
  3. 3. Gemengd 1.
  4. 4. Groen.
  5. 5. Maatschappelijk.
  6. 6. Maatschappelijk-Begraafplaats.
  7. 7. Verkeer.
  8. 8. Verkeer-Verblijf.
  9. 9. Wonen
  10. 10. Wonen-Gestapeld.

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen

  1. 11. Waarde-Archeologie.
  2. 12. Waarde-Cultuurhistorie.
  3. 13. Leiding - Riool.

Het plangebied betreft voor het merendeel de bestemming Gemengd 1. Binnen deze bestemming zijn onder andere wonen, bedrijvigheid, (kleine) kantoren, diverse maatschappelijke voorzieningen zonder meer mogelijk. Door specifieke aanduidingen 'atelier', 'garage', 'bedrijf', 'cultuur en ontspanning', 'detailhandel', 'dienstverlening', 'gezondheidszorg', 'horeca tot en met categorie 2', 'horeca van categorie 1', sportcentrum', 'zorgwoning' zijn ook de bestaande horeca- en detailhandelsvestigingen toegestaan in de bestemming Gemengd 1. De aanduiding "kamerverhuur" geldt voor panden die meer dan 5 wooneenheden herbergen.

Binnen de bestemming Cultuur en Ontspanning is het Textielmuseum opgenomen. Bestaande afwijkende functies, zoals een aan het museum verbonden textielveredelingsbedrijf en een dependance van het regionaal archief, zijn met een aanduiding opgenomen.

Binnen de bestemming Maatschappelijk en Maatschappelijk-Begraafplaats zijn opgenomen de Goirkesekerk en begraafplaats.

De bestemming Wonen en Wonen-Gestapeld betreffen slechts enkele locaties die verspreid liggen in het plangebied.

De bestemmingen Bedrijf-Nutsvoorziening en Groen zijn beperkt tot een aantal specifieke locaties waar deze als een verbijzondering van de functionele en ruimtelijke strctuur van het gebied voorkomen.

Uitgezonderd de Goirkestraat zijn alle wegen binnnen het plangebied bedoeld voor plaatselijk verkeer. De straten hebben hebben één rijbaan voor verkeer in twee richtingen. Aan weerszijden liggen er parkeerplaatsen en inritten langs. Deze straten krijgen dan ook de bestemming Verkeer-Verblijf. De Goirkestraat is echter bestemd als Verkeer.

Op alle gronden met een middel en hoge archeologisch verwachting ligt een dubbelbestemming Waarde-Archeologie (dubbelbestemming). Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergun- ningplicht voor het uitvoeren van werken met zich mee.

Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.

De dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie heeft op de eerste plaats betrekking op de aange- wezen rijks- en gemeentelijk monumenten, die overigens tevens een bescherming genieten op grond van monumentenregelgeving. Verder zijn binnen die dubbelbestemming de waardevolle ensembles, die zeker in een beschermd stadsgezicht, een duidelijke meerwaarde hebben voor de ruimtelijke kwaliteit, opgenomen met als nadere aanduiding "cultuurhistorisch waardevolle bebouwing". In het plangebied ligt daarnaast nog een aantal objecten die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatieproject van eind jaren '80. Als zodanig zijn de meeste ook opgenomen in de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie (versie 2006, de onderlegger van waardenkaart van 2010). Conform de aanpak in het beschermde stadsgezicht Stadskern Tilburg zijn deze objecten ook opgenomen in de dubbelbestemming met eveneens de aanduiding "cultuurhistorisch waardevolle bebouwing".

Bouwregels

  1. 1. Algemeen

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

  1. 2. Beschermd stadsgezicht

De bouwregels bij een beschermd stadsgezicht bevatten een bijzondere op de specifieke situatie toegesneden bebouwingsregeling die overeenkomt met het cultuurhistorisch karakter van het gebied. Afhankelijk van het feit of sprake is van gemeentelijke- of rijksmonumenten, 'cultuurhistorische bebouwing' zijn diverse kenmerken van de gebouwen zoals de goot- en bouwhoogte, dakvorm, gevelbreedte in het bestemmingsplan vastgelegd. Hierbij wordt de relatie gelegd met de laatst verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van het bouwwerk. Bij het ontbreken van deze vergunning geldt de bestaande situatie van het bouwwerk ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Door middel van een afwijkingsregeling ten aanzien van die bouwregels en een regeling voor het stellen van nadere eisen, waarbij steeds de gemeentelijke Omgevingscommissie om advies gevraagd wordt, kunnen nieuwe bouwinitiatieven steeds op perceelsniveau worden afgestemd. Voor de categorie 'overige bebouwing' gelden de nagenoeg alle bouwregels van de basisbestemmingen.

Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 13 Antidubbeltelregel bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 14 Algemene bouwregels bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 15 Algemene gebruiksregels staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 16 Algemene afwijkingsregels.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 17 Algemene wijzigingsregels o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 19 Overige regels bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Goirkestraat beschermd stadsgezicht 2012 behoort tot de categorie 'Actualisering'. Dit is een wettelijke en reguliere taak van de gemeente. Het plan is geheel conserverend van aard. Er zijn geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden opgenomen in het bestemmingsplan. Er zullen geen voorzieningen van openbaar nut getroffen worden. De enige gemeentelijke kosten, die gemaakt worden, zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Deze kosten zijn onderdeel van de reeds begrote middelen.

Aangezien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 opgesteld.

Indien er onverhoopt naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan een uitkering moet worden verricht naar aanleiding van een verzoek om tegemoetkoming in schade (artikel 6.1 Wro), dan zal deze conform de huidige gedragslijn ten laste van de algemene middelen worden gebracht.

Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Goirkestraat b.s. op 10 december 2009 gepubliceerd in Tilburgse Koerier.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is medio december 2011 onder vermelding van een reactie- termijn van vier weken verzonden naar aan de Monumentencommissie, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het Waterschap De Dommel, Brandweer Midden-West Brabant , de Gasunie, de Kamer van Koophandel Brabant en Tiwos.

Het waterschap en de Gasunie hebben schriftelijk laten weten te kunnen instemmen met het plan. De Monumentencommissie (thans Omgevingscommissie) heeft op 21 december 2011 het be- stemmingsplan behandeld. Het advies was positief.

Eind januari 2012 is nog een reactie ingekomen van de TIWOS betreffende haar woningbouwproject (appartementen) op de hoek Goirkestraat/Wittebollestraat. Dit project wordt gestaakt. Optie is nu om - op termijn - grondgebonden woningen in een aaneengesloten rij te bouwen. Die corporatie wil daarom een aanpassing van het bestemmingsplan qua bouwvlak (grondgebonden woningen zijn al mogelijk binnen de bestemming Gemengd 1). Die gevraagde optie is opgenomen via een wijzigingsbevoegdheid.

9.3 Burgerparticipatie

Op 19 oktober 2011 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in het Textielmuseum. Tijdens deze informa- tiebijeekomst is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Het verslag is bijgevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 28 mei tot en met 9 juli 2012. Tijdens deze periode zijn er 4 zienswijzen ingebracht. Twee zienswijzen zijn als gegrond beschouwd en twee als ongegrond. Het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan, de notitie behandeling zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Goirkestraat beschermd stadsgezicht 2012 en de Staat van wijzigingen zijn als bijlagen bijgevoegd.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de ziens- wijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging

Bijlage 2 Kamerverhuurpanden Goirkestraat Dec 2011

Bijlage 2 Kamerverhuurpanden Goirkestraat dec 2011

Bijlage 3 Overzicht Bestaande Horeca Goirkestraat

Bijlage 3 Overzicht bestaande horeca Goirkestraat

Bijlage 4 Overzicht Bestaande Bedrijven Jan 2011

Bijlage 4 Overzicht bestaande bedrijven jan 2011

Bijlage 5 Bedrijvenlijst Afwijkende Bedrijven Goirkestraat

Bijlage 5 Bedrijvenlijst afwijkende bedrijven Goirkestraat

Bijlage 6 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Lijst Opslagen En Installaties

Bijlage 6 Staat van Bedrijfsactiviteiten - lijst opslagen en installaties

Bijlage 7 Beschikking Hogere Waarde Wet Geluidhinder

Bijlage 7 Beschikking hogere waarde Wet geluidhinder

Bijlage 1 Archeologie Goirkestraat 2011

Bijlage 1 Archeologie Goirkestraat 2011

Bijlage 2 Cultuurhistorisch Waardevolle Panden Goirkestraat

Bijlage 2 Cultuurhistorisch waardevolle panden Goirkestraat

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 4 Verslag Burgerparticipatie

Bijlage 4 Verslag Burgerparticipatie

Bijlage 5 Raadsvoorstel En - Besluit Gewijzigde Vaststelling Bestemmingsplan

Bijlage 5 Raadsvoorstel en - besluit gewijzigde vaststelling bestemmingsplan

Bijlage 6 Eindvoorstel Gewijzigde Vaststelling Bestemmingsplan

Bijlage 6 Eindvoorstel gewijzigde vaststelling bestemmingsplan

Bijlage 7 Notitie Behandeling Zienswijzen

Bijlage 7 Notitie behandeling zienswijzen

Bijlage 8 Staat Van Wijzigingen

Bijlage 8 Staat van wijzigingen