KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plan
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke - En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader En Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Merbeoordeling
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Lucht
4.7 Geur
4.8 Bodem
4.9 Windstudie
4.10 Groenvoorzieningen En Bomen
4.11 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Duurzaam Stedelijk Water
5.3 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Plan
6.1 Bebouwing
6.2 Groen
6.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Algemeen
8.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsacticiteiten Categorie 1 En 2
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerszone - Funnel
Bijlage 1 Merbeoordelingsrapport Deelgebied Zwijsen
Bijlage 2 Merbeoordelingsrapport Deelgebied Zwijsen - Raadsvoorstel /- Besluit
Bijlage 3 Rapport Externe Veiligheid
Bijlage 4 Verantwoording Externe Veiligheid
Bijlage 5 Advies Brandweer Externe Veiligheid
Bijlage 6 Rapport Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Rapport Windstudie
Bijlage 8 Advies Waterschap De Dommel
Bijlage 9 Verslag Informatiebijeenkomst Deelgebied Zwijsen
Bijlage 10 Raadsvoorstel En - Besluit Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 11 Notitie Afdoening Zienswijze Behorende Bij Raadsvoorstel/- Besluit

Spoorzone, 2e herziening (deelgebied Zwijsen, fase 1)

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 14-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Spoorzone, 2e herziening (deelgebied Zwijsen, fase 1) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2010038-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.7 bar

  1. a. Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur.
  2. b. gedeelte van een bedrijf deel uitmakend van horecavestigingen met accent op verstrekking vanalcoholhoudende dranken.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.11 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij tranportbedrijven.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.12 beeldbepalende boom

Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.

1.13 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.14 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bewaarplaats

Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.

1.18 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.20 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.23 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.28 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.29 cafetaria/snackbar

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.

1.30 café, eetcafé

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.

Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.

1.31 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.

1.32 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.

1.33 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.34 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.

1.35 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.36 discotheek/bardancing

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.

1.37 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.38 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.39 erotisch gerichte horeca

Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.40 escortbedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.

1.41 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.42 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.44 geluidsscherm

Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).

1.45 geluidswal

Geluidwerende voorziening van aarde.

1.46 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.47 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.48 horeca

Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.

1.49 horeca van categorie 1

Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.

1.50 horeca van categorie 2

Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.

1.51 horeca van categorie 3

  1. a. Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en - voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: escortbedrijf e.d. - alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
  2. b. grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.

1.52 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken

Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.

1.53 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden

Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.

1.54 hotel

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

1.55 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.56 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij publiek al dan niet rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.57 kantoorachtige bedrijvigheid

Bedrijven met productieruimte en/of assemblageruimte, gecombineerd met kantoorruimte als onderdeel van het bedrijf waarin het ontwerpen en de voorbereiding van productie plaatsvindt, met een kantoorhoudenheid van maximaal 70%.

1.58 kantoorhoudendheid

Percentage van de bedrijfsvloeroppervlakte dat als kantoor wordt gebruikt.

1.59 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening

Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:

  1. a. seksuele en erotische dienstverlening;
  2. b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
  3. c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
  4. d. horeca.

1.60 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.61 kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.

1.62 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.63 maatschappelijke voorzieningen

Hieronder worden verstaan:

  1. a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
  2. b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
  3. c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
  4. d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
  5. e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
  6. f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.

1.64 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.65 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.66 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.67 nokrichting

Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.

1.68 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.69 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.70 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.

1.71 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.72 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.73 openlucht- en sportieve recreatie

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.

1.74 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.75 partycentrum

Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.

1.76 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.77 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.78 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.

1.79 prostitutieinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.80 randhoogte

De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.81 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
  2. b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.82 restaurant

Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.83 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.84 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.85 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.86 sport

Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.

1.87 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.88 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.89 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.90 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.91 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.92 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.93 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.

1.94 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.95 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.96 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.97 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.98 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.99 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.100 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als aan huis verbonden beroep, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. c. ten aanzien van de maximale bouwdiepte voor ondergrondse bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. een goede landschappelijke inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ruimte tussen bouwwerken

7.2 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

7.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 luchtvaartverkeerzone - funnel

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' ten behoeve van een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven op de bijgevoegde Luchtvaartver- keerzone-funnelkaart, overschrijdt.

9.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd worden c.q. in gebruik worden genomen. Zie voorts ook 3.2.1 onder f.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.

10.4 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

11.2 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van maximaal 100 m2.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de aard en omvang van de horecafunctie ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  3. c. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  4. d. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
  5. e. de situering en afmetingen van (gebouwde) entree's tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.

13.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Spoorzone, 2e herziening (deelgebied Zwijsen, fase 1)´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Op 30 juni 2008 is het bestemmingsplan Spoorzone door de raad vastgesteld met als insteek het tot stand brengen van een planologisch-juridisch kader voor een integrale herontwikkeling van het gebied en de bestendiging van het gevestigde voorkeursrecht.

De ontwikkelingen van de Spoorzone hebben een looptijd tot ca 2020. Gezien dit lange ontwikke- lingstraject en de gewenste differentiatie in functies is gekozen voor een zeer grote mate van flexibiliteit. In het bestemmingsplan Spoorzone is dan ook voor het merendeel geopteerd voor globale uit te werken bestemmingen. Een directe bestemming is opgenomen voor de onmisbare ruimtelijke elementen, zoals de Noordlaan (Burgemeester Brockxlaan) en voorts voor de bestaan- de verkeersstructuur die wordt gevormd door de Spoorlaan, het NS-plein, de Gasthuisring en de Jan Heijnsstraat/St. Ceciliastraat en de spoorlijn met uitzondering van het stationscomplex. Met de directe bestemming (voor met name het tracé van de Noordlaan) is er een titel ontstaan voor bestendiging van het gevestigde voorkeursrecht gemeenten en waar nodig een titel voor onteige- ning.

Ook liggen er in het plangebied twee reeds ingevulde locaties, zijnde het Haestrechtkwartier (voormalige Knegtelterrein) aan de Spoorlaan en de locatie van de Fraters aan de Gasthuisring. Vanwege de overzichtelijkheid zijn die twee locaties meegenomen in het bestemmingsplan Spoorzone, met een directe bestemming.

Voor de overige gebieden zijn ter uitvoering van het Structuurplan Spoorzone nader uit te werken bestemmingen in het plan opgenomen. Door functionele bestemming, bouwhoogten en bebou- wingsindexen voor deelgebieden wordt de globale ontwikkelingsrichting bepaald. Dit geldt ook voor het deelgebied Zwijsen.

Voor een deel van die locatie is gestart met een bouwplanontwikkeling. Die ontwikkeling voldoet niet geheel aan de in het bestemmingsplan Spoorzone opgenomen uitwerkingsregels voor het deelgebied Zwijsen. De afwijking betreft het ondergronds bouwen. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan Spoorzone opgesteld voor het betreffende deel van het deelgebied Zwijsen.

1.2 Het Plangebied

De Spoorzone is onderdeel van een gebied dat zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld tot een grootschalige verstedelijkingszone met bovenstedelijke functies. Dit totale gebied betreft het gebied ten zuiden van het spoor tussen de Universiteit van Tilburg in het westen tot aan de Ringbaan Oost in het oosten.

Het plangebied van het bestemmingsplan Spoorzone wordt globaal begrensd door de Spoorlaan, de St. Ceciliastraat, de Jan Heijnsstraat, de achterzijde van de percelen gelegen ten zuiden van de Philips Vingboonsstraat, de Lange Nieuwstraat, de Atelierstraat, de Besterdring en het NS-plein.

Het deelgebied Zwijsen omvat een locatie, waarop de uitgeverij/drukkerij Zwijsen was gevestigd, gelegen in het westelijk deel van de Spoorzone en wordt globaal begrensd door de Gasthuisring in het westen, de Burg. Brokxlaan in het noorden, het kerngebied van de Spoorzone in het oosten en het spoor in het zuiden. Het gebied van het onderhavige nieuwe bestemmingsplan is het westelijk gelegen deel van het deelgebied Zwijsen en aan de Gasthuisring, de Burg. Brokxlaan en het spoor.

1.3 Voorgaande Plan

Het bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Spoorzone. In dat bestemmingsplan is voor het deelgebied Zwijsen de uit te werken bestemming Centrum C - 3b(u) opgenomen. Binnen deze bestemming zijn diverse functies mogelijk, zoals detailhandel, kanto- ren, horeca, zorg - en dienstverlening, bedrijven, wonen - gestapeld, parkeer- voorzieningen etc. Als hoofdfuncties zijn kantoren en wonen genoemd. Naast de functionele bestemming wordt verder door de in de uitwerkingsregels opgenomen bouwhoogte en bebouwingsindex en een in acht te nemen percentage onbebouwde ruimte voor dat deelgebied de globale ontwikkelingsrich- ting bepaald.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ruimtelijke - En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in de Spoorzone, om preciezer te zijn in Spoorzone-Midden, dat op onderstaande kaart in groen is aangegeven. Spoorzone-Midden wordt uitgewerkt in verschillende deelgebieden, die op onderstaande kaart zijn genummerd van A tot en met H. Daarbij is het onderhavige plangebied, deelgebied Zwijsen, als D aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2010038-e001_0001.jpg"

Kijkend naar de Spoorzone krijgt De Werkplaats, die direct aan de bestaande Binnenstad grenst en die op bovenstaande kaart in bruin is aangegeven, in de toekomst de hoogste binnenstedelijke dynamiek.

Spoorzone-Midden wordt beschouwd als een entreegebied van de Binnenstad en de Spoorzone. Hier hoort een stedelijke allure bij die tot uitdrukking komt in stedelijke, relatief hoge bebouwing. In functioneel opzicht biedt Spoorzone-Midden ruimte aan onder andere kantoren, appartementen en (al dan niet) commerciële functies in met name de plinten. Eén en ander eventueel aangevuld met andere functies, bijvoorbeeld maatschappelijke functies etc.

Deelgebied Zwijsen wordt begrensd:

  • in het noorden: de Burgemeester Brokxlaan; ten noorden van de Burgemeester Brokxlaan staat sinds enkele jaren reeds het woonzorgcentrum Joannes Zwijsen;
  • in het westen: de Gasthuisring;
  • in het zuiden: de spoorlijn Breda - 's-Hertogenbosch;
  • in het oosten: de Fraterstraat.

In het deelgebied stond het gebouw van de voormalige drukkerij Zwijsen. Dit gebouw is recentelijk gesloopt.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader En Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde algemene ruimtelijke beleidskader op rijks -, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarna volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde thematische gemeentelijke beleidskaders in relatie tot het plan. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onder- werpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Rijk

3.2.1 Nota Ruimte en SVIR

De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.

De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.

3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotter- dam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maas- takken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastruc- tuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestem- mingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

In het besluit tot aanpassing van het Barro is ook wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Provincies en gemeenten zijn verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde "ladder voor duurzame verstedelijking" op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Aan artikel 3.1.6 van het Bro is een artikellid toegevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen.

- afstemming op geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Deze trede bewerkstelligt dat, wanneer wordt overwogen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen ruimtelijk mogelijk te maken, overheden beoordelen of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen voornamelijk bepaald door het woon- werkverkeer. Naast de kwantitatieve behoefte (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve behoefte (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal. Bij deze beoordeling dient de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dat aanbod zitten ook de leegstaande woningen, kan- toren, winkelpanden en bedrijventerreinen;

- indien regionale behoefte aan stedelijke ontwikkeling wordt bevestigd vervolgens beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd;

- is inpassing van de beoogde stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stedelijke gebied van de betreffende regio niet mogelijk dan volgt de beoordeling in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten die passend is bij de beoogde ontwikkeling.

Doorwerking in bestemmingsplan.

De ambities met betrekking tot de Spoorzone zijn uitgebreid beschreven in paragraaf 3.4 Ge- meentelijk (thematisch) beleid in relatie tot de Spoorzone.

De Spoorzone wordt gezien als een belangrijke kans voor de ontwikkeling van de stad. Het betreft een stedelijk gebied waarvoor een grootscheepse herontwikkeling, gericht op wonen-werken-kennis-cultuur, is beoogd. Hiervan mogen de diverse visies en beleidsdocumenten getuigen.

Ten aanzien van de regionale afstemming en de bevestiging van de regionale behoefte wordt aangevoerd dat Tilburg onderdeel uitmaakt van het stedelijk netwerk Brabantstad. Belangrijk aspect van het stedelijk netwerk is de onderlinge bereikbaarheid en daarmee gepaard gaande knooppuntontwikkeling. Knooppunten zijn plekken met infrastructuur waar kansen liggen om de stedelijkheid van de steden te vergroten door bijvoorbeeld toevoeging of modernisering van woon- en werklocaties. De stations zijn de belangrijkste knooppunten van het stedelijke netwerk Brabantstad. Elke stad heeft zijn eigen opgave bij de transformatie van stationsomgevingen. De Spoorzone van Tilburg als onderdeel van een knooppunt heeft een belangrijke transformatie- opgave. Door het knooppunt een capaciteitsimpuls te geven zal de bereikbaarheid binnen BrabantStad verbeteren en krijgt het openbaar vervoernetwerk in Brabant een kwalitatieve impuls.

Voor de Spoorzone is aangegeven dat deze zal transformeren tot een locatie met een centrum-stedelijk plus milieu: veel functiemenging en een hoge dynamiek. Samen met de binnenstad zal in dit gebied een samenballing plaatsvinden van kwalitatief hoogwaardige voorzieningen. Dit betekent bouwen in hoge dichtheden, een multi-functioneel karakter en stadsoverstijgende functies. Een deel van het woningbouwprogramma voor de bestaande stad kan hier worden gerealiseerd.

Verder wordt er op gewezen dat de ontwikkeling van de Spoorzone de herontwikkeling betreft van een bestaand stedelijk gebied op basis van reeds vastgelegde bestemmingen in het bestemmingsplan Spoorzone van 2008. De ontwikkeling is inmiddels ten aanzien van twee deelgebieden tot uitvoering gebracht . Het gaat dan om het deel-gebied tussen de Lochtstraat en het spoor waar gestapelde woningbouw met commerciële functies op de begane grond wordt gerealiseerd. In het deelgebied aan de Hart van Brabantlaan en het spoor is de realisering van wooncomplexen voor studentenhuisvesting in uitvoering. Ook wordt binnen afzienbare tijd gestart met de renovatie van het stationscomplex.

Tot slot kan nog worden opgemerkt dat de afnemers van het kantoorgebouw in het deelgebied Zwijsen bekend zijn en dat er door die afnemers ter zake contractuele verplichtingen zijn aangegaan.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. 1. De kwaliteit van het landschap;
  2. 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  3. 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschaps- kenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te verster- ken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte
(vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

      • Regionaal perspectief voor wonen en werken;
      • Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
      • Overlegzones infrastructuur;
      • Grond- en oppervlaktewatersysteem;
      • Grondwaterbeschermingsgebieden;
      • Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
      • Milieuaspecten;
      • Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
      • Windenergie;
      • Cultuurhistorische waarden;
      • Aardkundige waarden;
      • EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
      • Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
      • Ruimte-voor-ruimteregeling;
      • Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
      • Nieuwe economische dragers;
      • Toeristisch-recreatieve voorzieningen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

3.4.3 Gemeentelijk (thematisch) beleid in relatie tot de Spoorzone

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Merbeoordeling

Ten behoeve van het bestemmingsplan Spoorzone is een planMER opgesteld en in procedure gebracht. In het bestemmingsplan is gemotiveerd hoe is omgegaan met de bevindingen in het planMER. Het volgende is daarover opgenomen in het bestemmingsplan Spoorzone.

De effecten van het (milieu)beleid van de gemeente Tilburg op het plangebied zijn duidelijk in- zichtelijk gemaakt in het MER. De effecten op de luchtkwaliteit en de geluidsbelasting zijn uit- gedrukt in Gezondheidseffectscreening(GES)-scores. Hierdoor wordt niet alleen getoetst aan wettelijke normen en grenswaarden, maar wordt - ook voor effecten onder de wettelijke grens- waarde - een genuanceerd beeld gegeven van de effecten op de gezondheid. Bovendien zijn de effecten van de verschillende aspecten beter met elkaar te vergelijken. Door met GES-scores te werken bij het aspect externe veiligheid, had ook voor dit milieuaspect een genuanceerder beeld gegeven kunnen worden.

In het MER valt op dat de milieubelasting in het plangebied, met name de geluidsbelasting van het railverkeer, op dit moment hoog is. De Commissie MER heeft opgemerkt dat alleen door voldoen- de aandacht te besteden aan een effectieve invulling van het gebied (zoals hoogbouw van niet-geluidgevoelige bestemmingen langs het spoor) en het treffen van mitigerende maatregelen het mogelijk is om de geplande woningbouw te realiseren.

Externe veiligheid in een GES is vrijwel altijd problematisch. Immers externe veiligheid heeft het over dodelijke slachtoffers en een GES of de impact op de gezondheid. Een GES zou geschikt kunnen zijn voor de effecten van een toxisch gas, omdat met name voor dit type stof de effecten niet direct dodelijk hoeven te zijn. Echter door de analyse van het groepsrisico in de PlanMER en de uitgebreide verantwoording van het groepsrisico vindt de gemeente dat veel aandacht is ge- schonken aan eventueel gehinderden en reeds verder gekeken is dan alleen dodelijke slacht- offers. Een GES voor externe veiligheid zou om deze redenen geen significante bijdrage leveren of de plannen wijzigen.

Het planMER resulteert niet in een eenduidige keuze voor een verkeersvariant. De verschillende varianten leveren voor de aspecten geluid (wegverkeer) en luchtkwaliteit vergelijkbare effecten op. Variant 3 heeft vanuit akoestisch oogpunt de voorkeur omdat deelgebieden Lochtstraat en Zwijsen dan slechts vanaf één zijde met geluid belast wordt. Het wordt hierdoor gemakkelijker om in dit gebied stille plekken te creëren. Door het opschuiven van de bebouwing naar het noorden door de zuidelijke ligging van de Burgemeester Brokxlaan zal dit tevens een positief effect hebben op de hoogte van het groepsrisico (externe veiligheid). Vanuit verkeerskundig oogpunt gaat de voorkeur uit naar de Burgemeester Brokxlaan als een doorgaande weg met een verkeersfunctie tussen NS-plein en Gasthuisring/Jan Heijnsstraat, variant 1, alle andere varianten leiden tot problemen of op de Veldhovenring of op de Spoorlaan of op beiden. De betreffende aanvullende gegevens inzake de verkeerseffecten en de verkeersvarianten (alle varianten leiden tot acceptabele belastingen op de omliggende wegen - I/C-verhoudingen) zijn toegevoegd aan het planMER.

Conclusie is derhalve dat het planMER met de nog aangeleverde aanvullende gegevens als toe- reikend wordt beschouwd voor het bestemmingsplan Spoorzone. Ten behoeve van de uitwerking van de diverse deelgebieden zal steeds een projectMERbeoordeling gaan plaatsvinden.

3.3.1.2 Planmerbeoordeling deelgebied Zwijsen

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

a. de kenmerken van de activiteit;

b. de plaats waar de activiteit plaatsvindt;

c. de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);

d. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Op grond van de informatie in de hoofdstukken 2, 3 en 4 kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

De locatie Zwijsen is gelegen in een gebied met een hoge milieubelasting, met name veroorzaakt door het railverkeer (geluidsbelasting) en het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (externe veiligheid). In het bestemmingsplan Spoorzone zijn randvoorwaarden opgenomen waarbinnen de locatie verder uitgewerkt moeten worden. Op deze manier zal binnen de locatie bestaande wettelijke kaders ontwikkeld worden. De locatie is niet gelegen in of in de nabijheid van gebieden met een bijzondere betekenis op mondiaal, Europees, nationaal, provinciaal of gemeentelijk niveau. De ontwikkeling van de locatie Zwijsen of een deel daarvan veroorzaken op zichzelf geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op de omgeving die door middel van een MER moeten worden uitgewerkt.

De gegevens die gebruikt zijn bij het opstellen van het planMER bij het bestemmingsplan Spoorzone zijn nog actueel en kunnen gebruikt worden voor het bestemmingsplan voor (een deel van) het deelgebied Zwijsen.

Voor het bestemmingsplan geldt dat er voor de verschillende milieuonderzoeken nader onderzoek vereist is en op deze manier voldoende waarborgen geboden worden om tot een aanvaarbare ontwikkeling van het deelgebied te komen.

De conclusie is dat op grond van bovenstaande beoordeling het niet noodzakelijk is een MER op te stellen gekoppeld aan de besluitvorming over het bestemmingsplan voor een deel van het deel- gebied Zwijsen.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende milieuvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimte- lijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande binnen het plangebied gelegen bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren.

Binnen het bestemmingsplan is de bestemming Centrum opgenomen. Binnen deze bestemming worden maatschappelijke voorzieningen, recreatie en woningen uitgesloten. Verder zijn enkele functies beperkt. Er is sprake van een gemengd gebied. Het plangebied ligt binnen het ontwik- kelgebied Spoorzone waarvoor een menging van functies is beoogd. De binnen de bestemming Centrum mogelijke functies hebben geen invloed op het behoud van een goed woon- en leef- klimaat voor omliggende woningen.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  1. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  2. 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), juli 2012;
  3. 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

4.4.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

4.4.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. 1. de kans op een ongeval;
  2. 2. het effect van het ongeval;
  3. 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  4. 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.

4.4.4 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied.

4.4.5 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plan- gebied.

4.4.6 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat conform deze rapportage dat ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Ten aanzien van de Rijkswegen is de A58 een te beschouwen risicobronnen. Voor deze weg geldt dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Deze weg is daarom niet relevant voor de verantwoordings- plicht.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

Voor deze spoorlijn blijkt uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 maximaal een grootte heeft van 8 meter. Het plangebied ligt op een grotere afstand.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

In het wordt 7000 m² bruto vloeroppervlak aan bebouwing mogelijk gemaakt. Binnen 30 meter van de buitenste spoorstaaf (zogenaamde plasbrandaandachtsgebied) wordt een half verdiepte parkeerplaats mogelijk gemaakt. Deze parkeerplaats wordt los gezien van het gebouw en niet aangemerkt als een (beperkt) kwetsbare functie.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat indien sprake is van een initiatief binnen 300 meter van de spoorlijn hier altijd specifiek op ingegaan moeten worden, aangezien sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De invulling van de verantwoordingsplicht is als bijlage gevoegd bij dit plan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

4.4.7 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk in het plangebied.

4.4.8 Restrisico en conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende relevante risicobronnen: de spoorlijn Breda - Tilburg. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld, zie bijlage. Hierin zijn de volgende conclusies getrokken:

  • de verantwoording is gebaseerd op een overschrijding van de oriëntatiewaarde met een 5,54;
  • de personen aanwezig in de gebouwen binnen de bestemde functies zijn doorgaans zelfredzaam;
  • door het bouwinitiatief neemt het groepsrisico toe ten opzichte van de bestaande situatie;
  • in het plan moeten bouwkundige maatregelen genomen worden om de zelfredzaamheid van de toekomstig aanwezige personen te optimaliseren. De te nemen maatregelen betreffen brandwerende voorzieningen ter voorkoming van brandoverslag, aanbrengen van vloeistofkorven en een vloeistofkerende voorziening langs de parkeerplaats. De gebouwen worden voorzien van een omroepinstallatie. De hoofduitgangen zijn gericht van het spoor af. De ventilatie van het gebouw wordt uitschakelbaar;
  • de blusvoorzieningen en bereikbaarheid zijn nog niet volledig uitgewerkt. Hier zal in overleg met de brandweer bepaald worden hoe deze zal worden uitgevoerd;
  • binnen de gemeente Tilburg vindt beperkt risicocommunicatie plaats.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorko- ming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderen.

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige functies mogelijk die liggen binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen") en de zone van het spoortraject Tilburg-Breda/Tilburg-Eindhoven/Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing. Daarom vindt, ondanks dat in dit gebied de geluidniveaus vanwege weg en spoor hoog zijn, in dit kader geen toetsing plaats.

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grens- waarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel moge- lijk in stand gehouden moet worden.

Het plangebied Zwijsen maakt deel uit van de Spoorzone. Dit project plan is opgenomen in de lijst van "in betekenende mate"-projecten en maakt hierdoor deel uit van het Nationaal Samenwer- kingsprogramma Luchtkwaliteit. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar te- gen dit plan.

4.7 Geur

4.7.1 Industriële geur

In en om het plangebied wordt geen (zware) industrie toegestaan. Hierdoor is er geen sprake van industriële geurhinder.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

- Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

- Deelgebied Zwijssen

Binnen het plangebied is een aantal bodembedreigende activiteiten bekend.

Deze voormalige activiteiten omvatten een chemische wasserij, ondergrondse brandstoftank, erfverharding en slootdempingen. De chemische wasserij is gedeeltelijk onderzocht waarbij verontreinigingen zijn geconstateerd. Nader bodemonderzoek is noodzakelijk.

Binnen het plangebied zijn geen actuele bodemonderzoeken bekend.

Voor eventuele bouwplannen zal derhalve aanvullend bodemonderzoek en sanering moeten worden uitgevoerd ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank. De verdachtmaking chemische wasserij is onvoldoende onderzocht. Mogelijk dient hier ook nog gesaneerd te worden. Een bodemonderzoek is maximaal 5 jaar geldig bij een onverdachte locatie, en maximaal 2 jaar geldig bij een verdachte locatie.

4.9 Windstudie

Door Peutz is een quick-scan uitgevoerd naar het windklimaat in de omgeving van de nieuwbouw in het plangebied (rapportnummer WB 1007-1-RA d.d. 30 oktober 2012). De conclusie is dat het te verwachten windklimaat gunstig zal zijn en er derhalve geen aanvullende maatregelen ter verbetering van het windklimaat nodig zijn.

4.10 Groenvoorzieningen En Bomen

Verwezen wordt naar hoofdstuk 6 Opzet plan - onderdeel Groen.

4.11 Natuur En Ecologie

4.11.1 Algemeen

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting van het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbe- scherming.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de natuurbeschermings- wet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplich- tingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).

Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.

Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instand- houdingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door be- scherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.

Flora- en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden gevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken cf. een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvol- doende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen artikel 75 Flora- en faunawet.

4.11.2 Situatie in het plangebied

Natura 2000

Binnen een afstand van 3 km. is Natura 2000-gebied afwezig. Er treden geen (significant) nega- tieve effecten door de geplande activiteiten op Natura 2000-instandhoudingsdoelen op. Hiervoor liggen deze gebieden op een te grote afstand en hebben de geplande activiteiten hierop geen verstorende werking.

Ecologische Hoofdstructuur

Volgens de Verordening ruimte 2012 van de Provincie Noord-Brabant maakt het plangebied geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dichtstbijzijnde EHS bevindt zich op ca. 1,6 kilometer afstand. Er treden geen (significant) negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS door de geplande activiteiten op.

Groene Mal

Het plangebied is niet begrenst in de Kadernota Groene Mal van de gemeente Tilburg (vastgesteld door de Raad op 14 januari 2002). Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.

Flora- en faunawet

Tabel 1: Algemene soorten

Het plangebied is matig geschikt voor enkele tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet, waar- onder mol, egel en huisspitsmuis. Deze kunnen hier vaste rust- en verblijfplaatsen hebben, zij het in laag aantal. Door het verwachte lage aantal tabel 1-soorten zijn extra voorzorgsmaatregelen voor de geplande activiteiten onnodig. Wel blijft de zorgplicht (zorgvuldig handelen) van toepassing (Artikel 2 van de Flora- en faunawet).

Tabel 2: Overige soorten, niet zijnde algemene soorten, soorten van bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn en soorten van bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten

Tabel 2-soorten worden in het plangebied niet verwacht. Op basis van natuurlijke verspreiding en/of het aanwezige habitat is het voorkomen van deze soorten uit te sluiten.

Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn

Tabel 3-soorten (met uitzondering van algemene broedvogels) worden in het plangebied niet verwacht. Op basis van natuurlijke verspreiding en/of het aanwezige habitat is het voorkomen van deze soorten uit te sluiten. Het plangebied is matig geschikt voor algemene broedvogels om te broeden waaronder merel. De geplande activiteiten kunnen leiden tot schadelijke effecten op algemene broedvogels indien zij in het plangebied een bezet nest hebben. Schadelijke effecten zijn in deze te voorkomen door in de winterperiode (1 oktober - 1 maart) de aanwezige beplanting te rooien.

Conclusies en aanbevelingen

Natura 2000, Ecologische Hoofdstructuur en Kadernota Groene Mal

Er treden geen (significant) negatieve effecten door de geplande activiteiten op Natura 2000-instandhoudingsdoelen, de Ecologische Hoofdstructuur of de Groene Mal op. Aanvullende maatregelen en een vergunning van de Natuurbeschermingswet 1998 voor Natura 2000 is niet nodig.

Flora- en faunawet

De geplande activiteiten kunnen leiden tot schadelijke effecten op algemene broedvogels indien zij in het plangebied een bezet nest hebben. Het plangebied is matig geschikt voor algemene broed- vogels om te broeden waaronder merel. Schadelijke effecten zijn in deze te voorkomen door in de winterperiode (1 oktober - 1 maart) de aanwezige beplanting te rooien. Effecten op tabel 1-soorten door de geplande werkzaamheden worden vrijwel niet verwacht. Het nemen van aanvullende voor- zorgsmaatregelen is derhalve onnodig. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is met inachtne- ming van bovenstaande niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.1 Bestaand Watersysteem

5.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel. Het plan is onderdeel van de Spoorzone. In het kader van het globale bestemmingsplan Spoorzone is het nieuwe watersysteem vastgesteld.

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 4080 m² en is in de bestaande situatie nagenoeg geheel verhard. Het terrein in het plangebied ligt ongeveer op 14,40+. De openbare ruimte in de Burgemeester Brokxlaan is ongeveer 0,10 m lager gelegen. De spoorweg ligt ongeveer op 18,00+, ten zuiden van het plangebied.

5.1.2 Bodem en grondwater

In verband met het structuurplan Spoorzone, zijn verschillende bodemkundig / hydrologisch onderzoeken gedaan. Daaruit blijkt dat de bodemopbouw over het algemeen bestaat uit een deklaag van ongeveer 8 - 9 m onder het maaiveld. Het betreft slecht doorlatende lemig zand. Daaronder bevindt zich het eerste watervoerende pakket, met een dikte van ongeveer 45 m. Deze laag is goed doorlatend, en bestaat uit grindhoudend grove zanden. Daaronder ligt de eerste scheidende laag, bestaande uit fijn zand en klei. Uit de boringen blijkt dat de eerste meters van de toplaag bestaan uit matig fijn, matig siltig zand. Op 1 - 1,5 m diepte ligt een mogelijk aan- eengesloten, 1,5 - 2 m dik, zwak tot sterk zandig leemlaag.

In de hele Spoorzone bevinden zich diverse (potentiële) bodem- en grondwaterverontreinigingen. Uit historisch onderzoek blijkt de noodzaak voor nader onderzoek.

De regionale grondwaterstroming is overwegend noordoostelijk, in het eerste watervoerende pakket ter plaatse van het plangebied. Uit beschikbare gegevens, blijkt de gemiddelde hoogste grondwaterstand ongeveer op 12,00+. Met maatgevende grondwaterstanden ruim 2,00 m onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.

5.1.3 Oppervlaktewater en riolering

Er bevindt zich geen oppervlaktewater in of in de nabijheid van het plangebied. In de bestaande situatie ligt riolering van het gemengde stelsel in en rond het plangebied. In de Burgemeester Brokxlaan ligt een deel van het toekomstige gescheiden stelsel. Deze leidingen zijn aangelegd bij de inrichting van de nieuwe weg, en maken deel uit de secundaire afwateringsstructuur (Blauwe Ader) van de Spoorzone. Het vuilwater stroomt af naar de afvalwaterzuiveringinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel. Het regenwater wordt verzameld in een doorlatende leiding. Het regenwater infiltreert in de bodem; het overtollige regenwater stort tijdelijk over op het bestaande gemengde rioolstelsel.

5.2 Duurzaam Stedelijk Water

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschil- lende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Onderzoeken

In het plangebied zijn talloze bodemonderzoeken naar de grondwater- en de bodemkwaliteit. Door de vroegere bedrijvigheid zijn tientallen verdachte locaties, waar verontreiniging mogelijk, c.q. bekend, is. Ten aanzien van duurzaam stedelijk water, zijn de volgende rapporten van belang:

  • Afkoppeling Spoorlaanzone. Aansluiting Tilburg Noord-Oost, ARCADIS, 19 februari 1997;
  • In-situ doorlatendheidsonderzoek a/d Spoorlaan, te Tilburg, FUGRO, 10 februari 2004;
  • Geohydrologisch onderzoek voor het gebied Spoorzone, te Tilburg, GEOFOX, 1 september 2004;
  • Basis Rioleringsplan gemeente Tilburg, ARCADIS 28 september 2005.

De bovengenoemde onderzoeken en de ontwikkelingen in het plangebied zijn reeds voor het Structuurplan gehanteerd voor het verkennen van de kansen om duurzaam om te gaan met regenwater, zoals omschreven in het gemeentelijke waterplan (GWP) en zijn vertaling in het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP-3) en de vierde nota waterhuishouding (NW4). Verder is de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) gehanteerd bij de afwegingen; dit thematische structuurvisie bevat het gemeentelijk rioleringsplan voor het planperiode 2010 - 2015.

Afwegingen

Het overslagriool 'Wandelboslaan' is aangelegd met hoofdzakelijk twee doelen: de gevallen van wateroverlast in Tilburg West te voorkomen en het vuiluitworp terug te dringen. Het gebied langs de Spoorlaan is ook onder druk bij hevige neerslag: in de berekeningen van het Basisrioleringplan 2005 zou water op straat ontstaan, welke in de praktijk niet waargenomen is als wateroverlast. Het niet doorvoeren van fase drie van het overslagriool in de Wandelboslaan leidde tot een aanzienlijke kostenbesparing. Om geen afbreuk te doen aan de hydraulische capaciteit van de bestaande rioolstelsels, is het afkoppelen van verharde oppervlakten in de Spoorzone een noodzakelijk alternatief.

Per 1 januari 2010 treedt de Structuurvisie Water en Riolering in werking. Daarin zijn het Waterplan, het Waterstructuurplan en het Gemeentelijk Rioleringsplan geactualiseerd en de nieuwe wet- en regelgeving geïmplementeerd. Het regenwater dient doelmatig verzameld en verwerkt worden. Hiervoor heeft de gemeente gekozen voor het afkoppelen bij gebieden die van belang zijn om een bui met een herhalingstijd van 2 jaar te verwerken, en bij stadsvernieuwing en herstructureringen.

In de Structuurplan Spoorzone en het bestemmingsplan Spoorzone is de insteek geweest het regenwater van de daken af te koppelen en te infiltreren in de bodem. Het water uit bestrating wordt afgevoerd via / richting de bestaande gemengde rioolstelsel.

In de Structuurvisie Water en Riolering is breder gekeken naar de maakbaarheid en houdbaarheid van infiltratievoorzieningen, de impact op bodem en grondwater en de doelmatigheid van de keuzes. In overleg met de waterpartners is gekozen voor doelmatig afkoppelen. Het water wordt dan ook verzameld en getransporteerd door middel van regenwaterriolering (Blauwe Aders) naar de stadsranden, waar het verwerkt wordt in zogenaamde waterparken. In de Spoorzone zijn delen Blauwe Aders aangelegd in de Spoorlaan en in de Burgemeester Brokxlaan.

Voor het plangebied betekent dat het afval- en regenwater inpandig gescheiden verzameld worden. In openbaar gebied wordt het afvalwater verder afgevoerd via de reeds aangelegde vuilwater riolering tot de bestaande gemengde rioolstelsels. Het regenwater stroomt af via een secundaire afwateringssysteem (blauwe aders). Een deel hiervan is reeds aangelegd in de Burgemeester Brokxlaan. De bergingsopgave voor af te koppelen oppervlakten is 10 mm; voor onverharde oppervlakten in de bestaande situatie, die omgebouwd worden naar afwaterende oppervlakten: 40 mm.

Met de ontwikkelingen van de Spoorzone, worden het voormalige NS-werkcomplex en aangren- zende deelgebieden omgebouwd tot nieuw stedelijk gebied. Daarbij wordt de Burgemeester Brokxlaan (verder) aangelegd voor de ontsluiting en de aanleg van nutsvoorzieningen. Daarin wordt een gescheiden stelsel aangelegd, met voldoende capaciteit om het dakregenwater te verza- melen, te bergen en te transporteren. Ten noorden van het plangebied is een deel van de nieuwe weg thans aangelegd, inclusief riolering.

De afwaterende oppervlakten beslaat nagenoeg het hele plangebied in de nieuwe situatie. De wateropgave bedraagt dan ook ongeveer 34 m³. Het regenwater wordt verzameld in de bestaande Blauwe Ader in de Burgemeester Brokxlaan, waarin geborgen en afgevoerd richting het waterpark in Noordoost.

De bergingsopgave zoals de Structuurvisie Water en Riolering beoogt is groter dan vastgesteld in het bestemmingsplan (bui 08 van de Leidraad Riolering verwerken), maar kan pas volledig gerealiseerd worden bij de aanleg van de waterparken. Zolang de Blauwe Ader niet afvoert richting het waterpark, wordt het regenwater geborgen in de leidingen. Deze wordt geledigd op het kanaal en bij hevige neerslag stort het over op het kanaal om wateroverlast te voorkomen. Omwille van de veiligheid, en omdat deze verbinding pas te maken is als de werkzaamheden de Ringbaan West bereiken, worden nooduitlaten op het bestaande riolering voorzien. Na voltooiing van de Blauwe Ader, worden alle overstorten op de riolering afgesloten.

Watersysteem

Op grond van de bovengenoemde studies, beleidsdocumenten en afwegingen, zijn vervolgens in overleg met de waterbeheerder de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het herontwikkelen van het plangebied:

  • de bestaande terreinhoogten worden gehandhaafd;
  • het vuil- en het regenwater worden per perceel gescheiden verzameld een aan de perceels- grens aangeboden;
  • het vuilwater afkomstig van nieuwe bouwwerken en verharde bestrating wordt verzameld en afgevoerd richting de zuiveringsinstallatie via de bestaande vuilwater riolering in de Burgemeester Brokxlaan;
  • hergebruiken van regenwater is mogelijk: het verzameld regenwater van daken kan opgeslagen worden in inpandige tanks en benut worden voor, bijvoorbeeld, toiletspoeling. Regenwater uit platte daken of uit bestrating komt hier niet voor in aanmerking;
  • het regenwater afkomstig van bestaande en nieuwe daken wordt verzameld en afgevoerd via de bestaande regenwaterleiding in de Burgemeester Brokxlaan;
  • op basis van de berekende afvoerende nieuwe dakoppervlakte en een berging van minimaal 10 mm, bedraagt de bergingsopgave 28 m³;
  • het overtollige water stort over op het bestaande riolering. Deze tijdelijke overstortvoorzie- ningen worden te zijner tijd vervangen door afvoer via de toekomstige secundaire afwaterings- structuur (blauwe aders) richting een ook toekomstig waterpark

5.3 Watertoets

5.3.1 Advies

De plannen in De Spoorzone zijn voorgelegd aan de waterbeheerder, het waterschap De Dommel, in het kader van het Structuurplan en het bestemmingsplan. De uitwerking van dit deelplan is via de e-mail van 19 november 2012 voorgelegd aan het waterschap De Dommel. Het waterschap stemt in met deze waterparagraaf, zoals blijkt uit haar wateradvies (e-mail) d.d. 11 december 2012.

Hoofdstuk 6 Opzet Plan

6.1 Bebouwing

Alhoewel het feitelijk gaat om de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en dan met name de bestemming Centrum, die ruimere functies aangeeft dan het concrete beoogde bouwplan, wordt onderstaand toch ik het kort ingegaan op dat bouwplan.

De hoofdopzet is een vrijstaand kantoorgebouw bestaande uit 2 volumes. Dit betreft een plintgebouw met atrium en een kleinere bovenbouw . Het gebouw staat op de hoek van de Gasthuisring/Burgemeester Brokxlaan. Het lage gedeelte van het gebouw heeft een maximale hoogte van 13,5 meter.

Het hoge gedeelte van het gebouw bestaat uit 6 bouwlagen, is georiënteerd in de noord-zuid richting met een overstek bij de Burgemeester Brokxlaan. Hierdoor ontstaat een getrapte opbouw van het totale gebouw vanaf de Gasthuisring. Het overstek markeert de entree naar het gebouw. De hoogte van dit deel van het gebouw is maximaal 27m.

De diepte van het totale gebouw is maximaal tussen de Burgemeester Brokxlaan en de externe veiligheidszone die vanaf het spoor moet worden aangehouden.

Het gebouw staat op een half verdiepte ondergrondse parkeergarage. De inrit naar de parkeer- garage is gelegen aan de oostzijde, naast het gebouw. De toegang tot de parkeergarage wordt ontsloten vanaf de Burgemeester Brokxlaan en loopt via de oost- en zuidkant om het gebouw. Aan de zuidzijde wordt op eigen terrein voorzien in verdiept aangelegde buitenparkeerplaatsen, afgescheiden van de openbare ruimte tussen het erf en de rand van de spoorwegberm.

In het deelgebied Zwijsen wordt met deze invulling, zijnde ruim 7.000 m2 bvo slechts een deel van de totale ontwikkelingsmogelijkheden geconcretiseerd. Voor het resterende deel, zijnde 20.000 m2 bvo, zijn op dit moment nog geen concrete gebruikers gevonden en wordt het om die reden niet opportuun gevonden daarvoor concrete plannen te ontwikkelen.

Naar het zich laat aanzien zullen de komende tijd grootschalige ontwikkelingen plaats maken voor kleinschaliger ontwikkelingen meer verspreid in de tijd. De onderhavige deelinvulling getuigt hiervan.

Niettemin is de invulling van dit deel van het deelgebied Zwijsen in een mogelijk toekomstig ruimtelijk kader geplaatst en zijn ook de resterende ontwikkelingsmogelijkheden in beeld gebracht. In dat verband is er voor gekozen om de beoogde bebouwing te concentreren in een zone tussen een voor- en achtergevellijn, zodat de ruimte tussen de bebouwing en de spoorwegberm kan worden ingezet als publieke recreatieve ruimte. De bouwzone is beperkt tot een hoogte van maximaal 45 meter en heeft voldoende capaciteit om het resterende programma op te nemen en voldoende ruimte tussen de mogelijke bouwvolumes te garanderen.

De publieke ruimte die tussen de bouwzone en het spoor ontstaat heeft zowel een lokale als een stedelijke betekenis voor de Spoorzone.
Vanuit dit schaalniveau wordt het 'kerngebied' van de Spoorzone ingeklemd tussen de linten (zijnde: Besterdring, NS-plein, Heuvelring, Heuvel en de Gasthuisring, Wilheminapark) en zo passend gemaakt in de bestaande stedelijke structuur van de oude stad.
Deze benadering is inspirerend voor het gewenste volume en karakter van de invulling waarvoor gekozen is. Het gebouw sluit aan op de Gasthuisring door de hoogte tot 13,5 meter te beper- ken.
Het gebouw kenmerkt zich als entreegebouw naar het kerngebied van de Spoorzone. Het is als het ware de hedendaagse tegenpool van de bestaande koepelhal bij het NS-plein. Het zijn 'werkgebouwen' die de entree naar het kerngebied markeren.
De vorm van de koepelhal is bepaald door de functie: een grote ruimte was nodig om aan de treinstellen te kunnen werken. Vandaag zijn kantoren de werkgebouwen van vroeger.
Het nieuwe gebouw heeft in deze opzet een karakteristieke architecturale uitstraling: een transparant werkgebouw dat bestaat uit verschillende opeengestapelde lagen die reageren op oriëntatie en omgeving.

6.2 Groen

In het plangebied staan twee waardevolle bomen, beide in het westelijk deel langs de Gasthuis- ring. Het gaat om een amberboom en een esdoorn. Beide bomen staan dermate centraal op het terrein dat ze niet samengaan met de gewenste bebouwing. Om dit op te lossen bestaat er een inspanningsverplichting om de bomen op het terrein te verslepen. De nieuwe plaats wordt later bepaald: ofwel naar de hoek Gasthuisring/Burgemeester Brokxlaan, ofwel naar de tuinzijde in de zuidwestelijke hoek. Mocht de conditie van de bomen een verplaatsing niet mogelijk maken dat zal er compensatie plaatsvinden.

6.3 Verkeer En Parkeren

- ontsluiting

Voor autoverkeer is het plangebied bereikbaar via de Burgemeester Brokxlaan.
De Gasthuisring en de Burgemeester Brokxlaan zijn tevens hoofdroutes voor fietsverkeer (ster- netfietsroutes).

Het plangebied is voor voetgangers bereikbaar via de Gasthuisring en de Burgemeester Brokx- laan. Aan de tuinzijde langs het spoor is een voetgangersroute geprojecteerd die het station met de Gasthuisring verbindt. Deze route is tevens te gebruiken door de brandweer bij calamiteiten op het spoor.

- parkeren

Uitgangspunt is dat er geen parkeeroverlast in de buurt ontstaat. Om hier invulling aan te geven, wordt er een collectieve oplossing van het parkeren (ook voor bezoekers) op eigen terrein gerealiseerd, in de vorm van een half ondergrondse parkeergarage direct onder het gebouw en een parkeervoorziening direct aansluitend aan de achterzijde van het gebouw.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • De parkeernormen overeenkomstig het Tilburgs Verkeers- en VervoersPlan (TVVP).
  • Zorgdragen voor een goede bruikbaarheid van de garage voor alle doelgroepen waarvoor hij bedoeld is (ook de bezoekers).

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ontwikkeling juridisch is vertaald. De plansystematiek is uit oogpunt van uniformiteit gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Die betreffen de Begripsbepalingen en de Wijze van meten.

7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestem- mingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Daarnaast is sprake van een nadere eisenregeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden e.d.

Bestemmingen

- bestemming Centrum.

De bestemming Centrum is nagenoeg geheel overeenkomstig de uit te werken bestemming die in het bestemmingsplan Spoorzone is opgenomen. De diverse functies binnen die bestemming zijn echter nog wel nader beschouwd in relatie tot de concrete bouwplanontwikkeling en het aspect externe veiligheid op die locatie. Om die reden zijn de functies maatschappelijke voorzieningen, recreatie en wonen uitgesloten. Verder is een aantal restricties opgenomen ten aanzien van de functie sport en dienstverlening. De functie sport is beperkt tot sportscholen en fitnesscentra en bij de functie dienstverlening zijn kinderopvangcentra uitgesloten.

Verder is bepaald dat de functies detailhandel, sport, horeca en dienstverlening alleen zijn toegestaan in de eerste (geheel) bovengrondse bouwlaag.

- bouwregeling
Er is een bouwvlak aangegeven. De bouwregels bevatten een regeling ten aanzien van het oprich- ten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (alleen bebouwing in het bouwvlak, bebouwingspercentage, bouwhoogte, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouw- regels voor gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Het bouwen van ondergrondse bouwwerken - geheel onder straatpeil - is toegestaan binnen het gehele bestemmingsvlak, echter binnen de aangegeven 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mag alleen worden gebouwd ten behoeve van parkeer - en stallingsvoorzieningen. Mogelijk is ook het bouwen van ondergrondse bouwwerken boven straatpeil, dit echter alleen binnen het aangegeven bouwvlak en de aanduiding 'parkeerterrein'.

De bouwhoogte is voor een deel van het aangegeven bouwvlak vastgelegd op 13,5 meter en voor een deel op maximaal 27 meter.

Ter plaats van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' is op straatpeil alleen de functie verkeer moge- lijk, echter bebouwing binnen die aanduiding is toegestaan voor de opgenomen functies binnen de bestemming Centrum, dit eerst op 10 meter vanaf (straat)peil. Een uitzondering hierop vormt de bouw van een verhoogde in - en uitgangspartij met bijbehorende kunstwerken en afscheidingen. Dit heeft te maken met de parkeergarage die half verdiept wordt gebouwd en dus voor een deel boven straatpeil komt.

- nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Het college heeft de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

- gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden.

- bestemmingen Verkeer en Verkeer - Verblijf

De bestemming Verkeer is gelegd op gronden die deel uitmaken van het tracé van de Burge- meester Brokxlaan. Die bestemming sluit aan op de bestemming Verkeer die is opgenomen in het bestemmingsplan Spoorzone.

De gronden in de zuidzijde van het plangebied tussen het spoor en de gronden met de bestem- ming Centrum worden ingericht als een verblijfsgebied met de bestemming Verkeer - Verblijf. In dat gebied is ook voorzien in een calamiteitenroute.

7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

In dit hoofdstuk zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen betrekking hebbende op de luchtvaartverkeerzone - beperking ten aanzien van de bouwhoogte en de veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - beperking ten aanzien het oprichten van (beperkt) kwetsbare objecten.

7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. In dit geval is dit beperkt tot de slotbepaling waarin de exacte naam van het uitwerkingsplan wordt gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Algemeen

Medio jaren negentig is de Gemeente Tilburg gestart met de herontwikkeling van de Spoorzone. De afgelopen jaren heeft deze herontwikkeling meer vorm gekregen. De gemeente heeft een structuurplan laten ontwikkelen en in 2008 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Spoorzone vastgesteld.

Voor het deelgebied Zwijsen, dat onderdeel uitmaakt van de spoorzone, is een bouwplanontwik- keling gestart passend binnen de visie en het ambitieniveau van de Spoorzone. Echter het bouwplan is op een onderdeel (ondergrond bouwen) in strijd met het huidige bestemmingsplan Spoorzone en met name de daarin opgenomen uitwerkingsregels. Zodoende is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voor de gewenste ontwikkeling verkoopt de gemeente grond aan de ontwikkelaar. De verantwoordelijkheid en het risico van de grond- en vastgoedexploitatie van de verdere ontwikkeling van het deelgebied Zwijsen ligt bij de ontwikkelaar. Op basis van de programmatische invulling en de stedenbouwkundige randvoorwaarden is de financiële haalbaar- heid van het plan door de gemeente getoetst.

8.2 Financiële Uitvoerbaarheid

Tussen gemeente en ontwikkelaar is een overeenkomst over de grondexploitatie ondertekend gericht op het tot ontwikkeling brengen van het plangebied. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de door de particuliere ontwikkelaar aan de gemeente verschuldigde bedragen voor gemeentelijke plan- en apparaats- kosten, bovenplanse kosten, en voor door de gemeente te treffen voorzieningen in het openbaar gebied. De ontwikkelaar zal een perceel grond van de gemeente verwerven tegen een marktconforme waarde. Voorgaande verplichtingen zijn nader uitgewerkt in een anterieure exploitatieovereenkomst welke door de ontwikkelaar is ondertekend. Eveneens is een overeenkomst tegemoetkoming in (plan)schade afgesloten.

In het kader van de onderhandelingen over de exploitatiebijdragen en grondverkoop heeft de ont- wikkelaar aangetoond dat sprake is van een financieel uitvoerbare ontwikkeling. Met de betref- fende grondexploitatieovereenkomst (inclusief grondverwerving), een overeenkomst tegemoet- koming in (plan)schade en financiële onderbouwing is het kostenverhaal (alsmede de financiële uitvoerbaarheid) anderszins verzekerd waardoor er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is opgesteld.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmings- plan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu- effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen voor het starten van een ruimtelijk plan, toen nog het bestemmingsplan Spoorzone, 2e herziening voor het totale deelgebied Zwijsen, in juni 2010 gepubliceerd.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Los van het gestelde in hoofdstuk 3 onder 3.2.3 AMvB Ruimte zijn er met het plan zijn geen rijks - of provinciale belangen gemoeid. Het bestemmingsplan is niet voor vooroverleg ingezonden aan de instanties. Het waterschap De Dommel is geraadpleegd bij e-mail van 19 november 2012. Zie hoofdstuk 5 Wateraspecten. Ook is de Brandweer Midden - West Brabant om advies gevraagd.

9.3 Burgerparticipatie

Op 28 november 2012 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Hand- reiking Burgerparticipatie een informatiebijeekomst gehouden. Tijdens deze informatiebijeen- komst is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

Van die bijeenkomst is een verslag gemaakt, dat in de toelichting van het bestemmingsplan is opgenomen. In dat is uitgebreid ingegaan op de ingekomen reacties, die voornamelijk de par- keersituatie, de inrichting van de Burgemeester Brokxlaan en de aansluiting op de Gasthuis- ring, het volume en de uitstraling van het gebouw en mogelijke windhinder betroffen.

Dit heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Vermeld dient nog wel te worden dat het bouwplan na de informatiebijeenkomst aanpassingen heeft ondergaan met name ten aanzien van het parkeren. De geheel ondergrondse parkeergarage die aanvankelijk is voorzien zal maar voor een deel worden gerealiseerd en dan half verdiept. De ruimte voor de overige benodigde parkeerplaatsen wordt nu gevonden in een verdiept aangelegde parkeervoorziening aan de achterzijde van het gebouw.

Deze aanpassingen waren reden om voorafgaand aan de tervisielegging van het ontwerpbestem- mingsplan nog een inloopbijeenkomst te beleggen op 7 maart 2013, waar de aanpassingen, voor degenen die daar belangstelling voor hadden, zijn toegelicht.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 11 maart tot en met 22 april 2013. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. Voor wat betreft de inhoud van die zienswijze en het standpunt van het gemeentebestuur wordt kortheidshalve verwezen naar het bijgevoegde raadsvoorstel met bijlage en het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Spoorzone, 2e herziening (deelgebied Zwijsen, fase 1).

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsacticiteiten Categorie 1 En 2

Bijlage 1 Staat van bedrijfsacticiteiten categorie 1 en 2

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerszone - Funnel

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerszone - funnel

Bijlage 1 Merbeoordelingsrapport Deelgebied Zwijsen

Bijlage 1 MERbeoordelingsrapport deelgebied Zwijsen

Bijlage 2 Merbeoordelingsrapport Deelgebied Zwijsen - Raadsvoorstel /- Besluit

Bijlage 2 MERbeoordelingsrapport deelgebied Zwijsen - raadsvoorstel /- besluit

Bijlage 3 Rapport Externe Veiligheid

Bijlage 3 Rapport externe veiligheid

Bijlage 4 Verantwoording Externe Veiligheid

Bijlage 4 Verantwoording externe veiligheid

Bijlage 5 Advies Brandweer Externe Veiligheid

Bijlage 5 Advies Brandweer externe veiligheid

Bijlage 6 Rapport Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Rapport luchtkwaliteit

Bijlage 7 Rapport Windstudie

Bijlage 7 Rapport windstudie

Bijlage 8 Advies Waterschap De Dommel

Bijlage 8 Advies waterschap de Dommel

Bijlage 9 Verslag Informatiebijeenkomst Deelgebied Zwijsen

Bijlage 9 Verslag informatiebijeenkomst deelgebied Zwijsen

Bijlage 10 Raadsvoorstel En - Besluit Vaststelling Bestemmingsplan

Bijlage 10 Raadsvoorstel en - besluit vaststelling bestemmingsplan

Bijlage 11 Notitie Afdoening Zienswijze Behorende Bij Raadsvoorstel/- Besluit

Bijlage 11 Notitie afdoening zienswijze behorende bij raadsvoorstel/- besluit