KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Waarde - Ecologie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Verkeersaspecten
1.3 Het Plangebied
1.4 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Historie Bredaseweg
2.3 Landschap
2.4 Functionele Structuur
2.5 Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Ontwerpaspecten
3.1 Relatie N282 En Mer
3.2 Fietspad
3.3 Parallelweg
Hoofdstuk 4 Ruimtelijk Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijk
4.3 Provincie
4.4 Gemeente
Hoofdstuk 5 Thematische Beleidskaders
5.1 Inleiding
5.2 Verkeer En Parkeren
5.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
5.4 Groen En Speelruimte
Hoofdstuk 6 Milieuaspecten
6.1 Inleiding
6.2 Milieueffectrapport
6.3 Milieuhinder Bedrijven
6.4 Externe Veiligheid
6.5 Geluid
6.6 Lucht
6.7 Geur
6.8 Bodem
6.9 Natuur
Hoofdstuk 7 Wateraspecten
7.1 Structuurvisie Water En Riolering
7.2 Bestaand Watersysteem
7.3 Duurzaam Stedelijk Water
7.4 Watertoets
Hoofdstuk 8 Opzet Planregels
8.1 Inleiding
8.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
8.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
8.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
8.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg
10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
10.3 Burgerparticipatie
10.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Boomwaardekaart
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-ils
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-funnels
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-ihcs
Bijlage 5 Geluidzone-luchtvaart
Bijlage 1 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 2 Besluit Hogere Grenswaarde Wgh
Bijlage 3 Milieueffectrapport
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 6 Bodemonderzoek
Bijlage 7 Onderzoek Compensatie
Bijlage 8 Natuurtoets 2013
Bijlage 9 Verslag Informatieavond Burgerparticipatie
Bijlage 10 Notitie Behandeling Zienswijzen

Verbreding Bredaseweg 2012, Fase I

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 04-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 attentiegebied EHS

Gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur, waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.4 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.5 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.6 beeldbepalende boom

Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.

1.7 belemmeringenstrook

Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.

1.8 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.9 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.10 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2011012- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 boringvrije zone

Een gebied rondom een waterwingebied, waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket, waaraan het grondwater wordt onttrokken, een aaneengesloten, slecht doorlaatbare kleilaag bevindt.

1.15 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.16 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.19 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.24 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.25 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.

1.26 ecologische hoofdstructuur (EHS)

Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.27 ecologische verbindingszone

Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).

1.28 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.29 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.31 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.32 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.34 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.35 kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.

1.36 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.37 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.38 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.39 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.40 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.41 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.42 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.

1.43 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.44 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.45 openlucht- en sportieve recreatie

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.

1.46 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.47 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.48 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.49 plan

Het bestemmingsplan Verbreding Bredaseweg, fase I 2012 van de gemeente Tilburg.

1.50 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.

1.51 randhoogte

De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.52 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
  2. b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.53 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.54 risicovolle inrichting

  1. a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  3. c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.55 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.56 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.57 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.58 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.59 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.60 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.61 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.62 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.63 water

Water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging, bescherming, beheer en onderhoud van watergangen en recreatief medegebruik.

1.64 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.65 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.66 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.67 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.68 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Ecologie (Dubbelbestemming)

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;
  2. b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos/de bosschages en de bijbehorende bosgroeiplaats;
  3. c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en/of natuurwaarden;
  4. d. bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  5. e. geluidwerende voorzieningen, zoals wallen en schermen;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;
  8. h. bijbehorende en ondergeschikte speelvoorzieningen;
  9. i. bijbehorende en ondergeschikte objecten voor beeldende kunst;
  10. j. extensief recreatief medegebruik;
  11. k. bouwwerken van algemeen nut.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in 7.2.1 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.

7.5 Specifieke gebruiksregels

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Ondergrondse bouwwerken

9.2 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

9.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 luchtvaartverkeerzone

11.2 geluidzone - luchtvaart

11.3 overig - verwijderde ecologische hoofdstructuur (EHS)

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overig - verwijderde ecologische hoofdstructuur' maken de desbetreffende gronden geen deel meer uit van de ecologische hoofdstructuur (EHS).

11.4 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

12.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

12.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.

12.4 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

12.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
  2. b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
    1. 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
    2. 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
    3. 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
    4. 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
    5. 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('G', ´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
  2. b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
  3. c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

13.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

13.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

13.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 150 m2.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  3. c. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  4. d. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
  5. e. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.

15.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Verbreding Bredaseweg, fase I 2012´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

De provincie Noord-Brabant en de gemeente Tilburg hebben het voornemen om de N282 en de Bredaseweg op het traject Rijen-Hulten-Reeshof aan te passen. Voor de aanpassing van dit wegvak is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

In 2008 is gestart met een planstudie waarin wordt onderzocht of en hoe de N282/Bredaseweg moet worden aangepast. Het gaat om het gedeelte bij Rijen en Hulten (N282, provinciale weg in de gemeente Gilze en Rijen) en de Reeshof (Bredaseweg, gemeentelijke weg Tilburg). Niet alleen moet een oplossing worden gevonden voor de stagnerende verkeersafwikkeling, ook de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in Hulten moeten worden verbeterd.

Door de verwachte groei van het verkeer zullen de problemen in de toekomst verder toenemen. Ten behove van de N282/Bredaseweg zijn verschillende oplossingen ontwikkeld en onderzocht. In het kader van de - op grond van de Wet milieubeheer verplichte - procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) is niet alleen onderzocht of een oplossingsrichting de geconstateerde problemen daadwerkelijk oplost, fmaar is ook in kaart gebracht wat de verschillende milieueffecten zijn.

Voor het Tilburgse gedeelte van de wegverbreding is uit alle onderzochte oplossingen maar één oplossing realistisch, te weten 2 x 2 rijstroken op de Bredaseweg. Dit is ook de variant die is opgenomen en verwerkt in dit bestemmingsplan. Voor het provinciale deel van de weg wordt separaat een bestemmingsplan vastgesteld door de gemeente Gilze en Rijen. De wegverbreding is echter feitelijk op te vatten als één project. Het is ook om die reden dat één MER is vervaardigd voor het totale project. In de toelichting op dit bestemmingsplan en het MER zal dan ook sprake zijn van een doorkijk naar het provinciale deel van de weg, ter hoogte van Hulten.

1.2 Verkeersaspecten

De Bredaseweg, ten oosten van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg is verbreed en bestaat inmiddels uit een profiel van 2 keer 2 rijstroken en een fietspad voor tweerichtingsverkeer aan de zuidzijde van de weg. Juist ten westen van de kruising met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg gaat de weg weer over van 2 keer 2 rijstroken naar 1 keer 2 rijstroken.

Met name in de ochtendspits is het moeilijk om de Reeshof in zuidelijke richting te verlaten. Op de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en op de Reeshofweg ontstaan lange wachtrijen.

De capaciteit op beide wegen is in principe voldoende. De Bredaseweg heeft ten westen van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg echter onvoldoende capaciteit en kan het aanbod niet verwerken, wat terugslaat op de toevoerende wegen. Het gebrek aan capaciteit levert naast wachtrijen ook verkeersonveilige situaties op waardoor ongevallen gebeuren.

Uit berekeningen is gebleken dat deze problemen, als de Burgemeester Letschertweg in 2012 in zijn geheel is voltooid, blijven bestaan.

De doorstromingsproblemen kunnen worden opgelost door de capaciteit van de Bredaseweg ten westen van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg te vergroten. Daarmee worden ook de verkeersonveilige situaties opgelost.

De capaciteitsuitbreiding van de Bredaseweg dient analoog aan het reeds aangepaste deel van de weg gerealiseerd te worden door de weg uit te voeren met een profiel van 2 keer 2 rijstroken.

Ter plaatse van de bestaande kruispunten dienen ten behoeve van de verkeersafwikkeling de verkeerslichten gehandhaafd te blijven. Daarnaast dient op de kruising met de Daniel de Brouwerstraat een nieuwe volledige T-kruising gerealiseerd te worden. Deze dient met verkeerslichten geregeld te worden om het verkeer voldoende te kunnen afwikkelen en de verkeersveiligheid te waarborgen. Ten westen van de huidige aan sluiting van de Bleukweg op de Bredaseweg komt een nieuwe kruising waar de, eveneens nieuw aan te leggen, ontsluitingsweg van het buitengebied zuidwest aansluit op de Bredaseweg. Deze kruising dient eveneens vanwege de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid met verkeerslichten geregeld te worden.

Er kan worden volstaan met één fietspad, voor tweerichtingsverkeer aan de noordzijde van de weg. Veruit de meeste bestemmingen liggen aan de noordzijde van de weg. Aan de zuidzijde van de weg liggen de meeste bestemmingen dusdanig dat deze via de kruispunten goed benaderd kunnen worden. Slechts een enkele bestemming aan de zuidzijde van de weg is niet via een kruispunt bereikbaar en dient via een oversteek over de Bredaseweg bereikt te worden.

Ten behoeve van de afwatering van de rijbaan dienen afwateringssloten te worden aangelegd. Deze dienen op voldoende afstand van de rijbaan te komen liggen, zodanig dat deze geen gevaar opleveren aan de weggebruiker.

1.3 Het Plangebied

De N282/Bredaseweg is een gebiedsontsluitingsweg gelegen tussen Breda en Tilburg. Ter hoogte van Tilburg (Bredaseweg) ligt woonwijk Reeshof. De Bredaseweg zorgt voor de ontsluiting van woonwijk Reeshof op de A27 en A58. De N282/Bredaseweg zorgt samen met de N631 en N260 voor de ontsluiting van de kern Hulten, de kern Rijen en woonwijk Reeshof op de A27 en A58. Daarnaast heeft de N282/Bredaseweg ook een belangrijke ontsluitingsfunctie voor de vliegbasis Gilze-Rijen en het bedrijventerrein Haansberg in Rijen.

Ten behoeve van de verbreding van de Bredaseweg zijn twee bestemmingsplannen opgesteld, namelijk Verbreding Bredaseweg, fase I 2012 en Verbreding Bredaseweg, fase II 2012. De plangebieden van beide bestemmingsplannen vormen samen het gebied waar de ingreep in Tilburg plaatsvindt en omvat het weggedeelte Bredaseweg ter hoogte van de Reeshof.

Het plangebied van het bestemmingsplan Verbreding Bredaseweg, fase I 2012 is het tracé van de weg van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg in westelijke richting tot voorbij de kruising met de Reeshofweg. Vanuit de richting van het centrum van Tilburg is de Bredaseweg al verbreed tot en met de kruising met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg.

Het plangebied van het bestemmingsplan Verbreding Bredaseweg, fase II 2012 is het tracé van de weg vanaf de kruising met de Reeshofweg tot aan de Burgemeester Letschertweg.

De keuze voor het maken van twee bestemmingsplannen is gemaakt, omdat de gemeente snel wil starten met de wegverbreding. Omdat de gemeente voor de uitvoering van de verbreding particuliere gronden moet verwerven dan wel onteigenen, en verwacht dat in het plangebied van fase I sneller gestart kan worden, is ervoor gekozen om de procedure voor dit deel niet afhankelijk te maken van de procedure voor fase II.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011012-e001_0001.jpg"

Figuur: ligging plangebied verbreding Bredaseweg fase I

1.4 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt deels de volgende bestemmingsplannen:

  • Amarant Mariahof (2007-007), vastgesteld op 1 februari 2010;
  • Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg (2008-026), vastgesteld op 31 mei 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011012-e001_0002.jpg"Figuur: overzicht vigerende bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ruimtelijke Structuur

In het zuidwesten van Tilburg begint de Bredaseweg vanaf de kruising met de Burgemeester Letschertweg. Het zuidwesten van Tilburg was voorheen een relatief rustig buitengebied. Inmiddels ligt het gebied ingeklemd tussen stedelijke (woon)bebouwing, vliegveld Gilze-Rijen en infrastructuur. Met de voltooiing van de Burgemeester Letschertweg is het gebied sinds kort volledig afgesloten van de rest van het buitengebied. De druk op het gebied vanuit de stad wordt steeds groter en de wegen, waaronder de Bredaseweg, maar ook de A58, en het spoor krijgen steeds meer verkeer te verwerken. De traditionele agrarische functies in het gebied aan de zuidzijde van de Bredaseweg staan onder stedelijke druk,waardoor die functies steeds meer stedelijk verzorgend en dienstverlenend van aard worden. Het gebied transformeert van buitengebied naar een stedelijke groene zone met diverse stedelijke claims tussen Tilburg en Gilze en Rijen. Aan de noordzijde van de Bredaseweg liggen tussen de wijk Reeshof en de Burgemeester Letschertweg transportbedrijven, een manege en landbouwgronden. De zijwegen De Blommers en Bleukweg zorgen voor de ontsluiting van het (landelijk) gebied. De Reeshofweg ontsluit de bijna voltooide nieuwbouwwijk Reeshof.

De kruising van de Bredaseweg met de Reeshofweg en de Oude Rielsebaan ligt in bosrijk gebied (EHS) dat doorloopt tot voorbij de kruising met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. In deze ruim opgezette landgoederenzone liggen woningen en kantoorvilla's. Aan de zuidzijde ligt een groot zorgcomplex; Amarant. Bebouwing is hier niet dicht aan de weg gelegen. De rugbyvelden van Rugby Club Tilburg liggen wel direct aan de Bredaseweg. Amarant is op de Bredaseweg ontsloten via de Daniel de Brouwerstraat en de rugbyvelden via de Pompstationweg. Ook de kruising van de Bredaseweg en de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg ligt in bosrijk gebied, dat onderdeel uitmaakt van de EHS.

2.2 Historie Bredaseweg

De Bredaseweg/N282 is onderdeel van de voormalige Rijksweg Breda-Tilburg-Den Bosch van de ondonderbroken route van Tholen naar Grave. Deze kwam in 1827 als geplaveide weg gereed en had een zware laanboombeplanting met een dubbele rij eikenbomen. De nieuw aangelegde weg volgde deels enkele zandpaden die tenminste tot de late Middeleeuwen teruggaan en benutte de bestaande oversteekplaatsen van beekjes en de Donge. Tot circa 1870 werd langs de weg op diverse plaatsen tol geheven. Bijzonder is dat al in 1902 langs de weg het eerste verharde fietspad van Nederland werd aangelegd.

2.3 Landschap

De Bredaseweg doorkruist de landgoederenzone. Het karakter van deze zone is een variëteit tussen open en gesloten landschap. Daar waar bebouwing staat, grenst de voortuin aan de Bredaseweg. De meeste voortuinen hebben een open karakter. Her en der gaat de voortuin op in de bosomgeving.

Het gesloten karakter bestaat voornamelijk uit gemengd bos.

De kwaliteit van het landschap wordt bepaald door solitaire ( rij ) bomen van een zeer hoge kwaliteit en door volgroeide bosgebieden. Deze kwaliteit bevind zich aan beide zijden van de Bredaseweg.

Door de weg aan twee zijden te verbreden wordt het landschap/bomen ook aan twee zijde aangetast. Dit gaat dan ten koste van veel bosranden en solitaire bomen in particuliere tuinen en begin van waardevolle laantjes. Door een keuze te maken om te verbreden aan een zijde van het huidige wegprofiel kan zoveel mogelijk groen/landschappelijke kwaliteiten in het plan behouden worden.

2.4 Functionele Structuur

De beoogde functie van de Bredaseweg/N282 binnen het regionale netwerk is een gebiedsontsluitingsweg type A. Dit houdt in dat de weg bestemd is voor regionaal verkeer tussen Tilburg-West en Breda-Oost en de langs het tracé gelegen kernen en woonwijk Reeshof. Daarnaast worden deze kernen en woonwijk Reeshof via de Bredaseweg/N282 ontsloten op het hoofdwegennet.

In het kader van de functie van de weg zijn drie typen verkeer te onderscheiden:

  1. 1. Intern (doorgaand regionaal en lokaal) verkeer (verkeer met een herkomst en bestemming in het plangebied); dit is verkeer dat thuishoort op de Bredaseweg/N282 gezien de functie van de weg.
  2. 2. Extern verkeer (verkeer met een herkomst of bestemming in het plangebied). Dit is verkeer dat thuishoort op de Bredaseweg/N282 gezien de functie van de weg.
  3. 3. Doorgaand verkeer (verkeer met een herkomst en bestemming buiten het plangebied): dit betreft verkeer dat niet thuishoort op de Bredaseweg/N282 gezien de functie van de weg.

2.5 Technische Infrastructuur

2.5.1 Bestaande ondergrondse infrastructuur

De voormalige rijksweg N282 vormt van oudsher een belangrijke verbindingsroute voor de ondergrondse infrastructuur. De ligging van de bestaande kabels en leidingen is in de loop van de tijd ontstaan aan de hand van de vigerende normen. Deze normen wijken af van de huidige normen van de gemeente Tilburg.

Nabij de N282 bevinden zich diverse tracés van kabels en leidingen. Deze liggen voornamelijk langs en direct aan de noordzijde van de bestaande rijstroken. Behalve het belangrijke aandeel van het ondergrondse telecommunicatie netwerk, is de kruisende hoogdruk aardgastransportleiding (Gasunie) bijzonder belangrijk, ter hoogte van het verkeersknooppunt met de Burgemeester Letschertweg.

Bestaande ondergrondse infrastructuur

De huidige ondergrondse infrastructuur is onder te verdelen in de volgende beheerders:

  • Enexis: doorgaand 10 Kv middenspanning netwerk;
  • Enexis: per locatie een apart lokaal laagspanning netwerk;
  • Enexis: 100 mbar lagedruk gasnetwerk thv kruispunt Hultenseweg;
  • Gasunie: 70bar aardgastransport buisleiding diameter 18" thv kruispunt
  • B.Letschertweg;
  • Brabantwater: per locatie een apart drinkwater leidingnetwerk;
  • Provincie: verkeersregelinstallatie netwerk kruispunt Hultenseweg;
  • KPN: doorgaand telecomnetwerk en per locatie een apart lokaal netwerk;
  • Ziggo: doorgaand telecomnetwerk;
  • Gemeente: verkeerregelinstallaties (VRI) en drukriolering (zie de waterparagraaf).

2.5.2 Nieuwe ontwikkelingen

Beleidskader

  • Telecommunicatiewet : juridisch beleid inzake telecomnetwerken. Het verleggen van kabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecombeheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.
  • Circulaire '84 : juridisch kader inzake hoogdruk aardgastransportleidingen. In deze circulaire is gekozen voor een gedifferentieerde benadering voor zonering waarbij onderscheid is gemaakt tussen toetsingsafstand en bebouwingsafstand. Het AMvB Buisleidingen is in voorbereiding. Het Ministerie van I&M heeft gemeenten gevraagd om zoveel mogelijk te anticiperen op het conceptbeleid.
  • Privaatrechtelijke overeenkomsten met Enexis (voorheen PNEM) en Brabantwater (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel- Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken.
  • Aanlegvergunning ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.
  • Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden.

Afwegingen

Bij de uitvoering van het plan, komt een groot deel van de ondergrondse infrastructuur te liggen onder de toekomstige rijbaan. Afhankelijk van de precieze locatie van deze kabels en leidingen, moeten ze worden verlegd. Hiervoor dient in de ontwerpfase de diepteligging van de te kruisen ondergrondse infrastructuur te worden vastgesteld. Met name het kruisen van de aardgastransportleiding moet in overleg met Gasunie plaatsvinden. De financiële gevolgen moeten worden onderzocht en getoetst op regelingen uit de privaatrechtelijke overeenkomsten en criteria uit de telecommunicatiewet.

Hoofdstuk 3 Ontwerpaspecten

3.1 Relatie N282 En Mer

De Bredaseweg is een onderdeel van de provinciale N282 tussen Tilburg en Breda.

Omdat op het hele wegvak doorstromingsproblemen voorkomen heeft de Provincie een MER opgesteld waarin de diverse alternatieven voor de N282 tegen elkaar worden afgewogen.

In het VKA, het voorkeursalternatief, wat uit de MER naar voren komt, wordt het onderhavige wegvak van de Bredaseweg verdubbeld tot een profiel van 2 keer 2 rijstroken. Dat strookt met de visie van de gemeente Tilburg.

In de MER is de basis voor alle varianten de uitgangspunten zoals die zijn geformuleerd in Duurzaam Veilig. Dit resulteert in een dwarsprofiel wat voorziet in 2 x 2 rijstroken met aan beide zijden een parallelweg over de gehele lengte. In het VKA van de MER is dit profiel alleen toegepast waar sprake is van perceelsontsluitingen langs de weg. Op de rest van het lengteprofiel is de parallelweg niet ingepast.

Voor het wegvak van de Bredaseweg / N282 in Tilburg is een aparte afweging gemaakt. Deze afweging is als volgt in de MER opgenomen.

3.1.1 Uitgangspunten en overwegingen

De verbreding van de Bredaseweg, tussen de Burg. Baron Van Voorst tot Voorstweg en de Burg. Letschertweg, is een voortzetting van het reeds verbrede deel tussen de Baroniebaan en de Burg. Baron Van Voorst tot Voorstweg. Het onderhavige wegvak sluit er direct op aan in het lengteprofiel en heeft dezelfde ruimtelijke kenmerken. Het is daarmee logisch dat de reeds gekozen inrichting van de weg en het daarbij behorende snelheidsregime wordt doorgezet.

Het bestaande profiel tussen de Baroniebaan en de Burg. Baron Van Voorst tot Voorstweg en bijbehorend snelheidsregime is op basis van een uitgebreide afweging tot stand gekomen. Voor het onderhavige wegvak van de Bredaseweg gelden grotendeels dezelfde uitgangspunten als voor het reeds verbrede deel. Er liggen iets minder particuliere inritten maar er is wel sprake van veel particuliere grond direct langs het tracé en veel waardevol groen. Omdat gebleken is dat het bestaande wegvak ruim voldoende doorstroming heeft en geen verkeersonveilige situatie oplevert is ervoor gekozen om dit profiel door te zetten tot aan de Burg. Letschertweg.

Bij het bepalen van het dwarsprofiel voor de Bredaseweg is het handboek wegontwerp van het CROW als uitgangspunt gehanteerd. Vanwege de ligging van de weg in de Landgoederenzone met een zeer waardevolle groenstructuur is ook het maximale behoud van groen als uitgangspunt meegenomen. Natuurlijk is ook de eigendomssituatie in de overwegingen meegenomen, al heeft die geen doorslaggevende rol gespeeld. De belangrijkste concessies die zijn gedaan in relatie tot het gewenste dwarsprofiel, betreft het fietspad en de parallelweg.

3.2 Fietspad

Het fietspad is slechts aan één zijde van de rijbaan ingepast, ligt binnen de obstakelvrije zone van de rijbaan en is smaller als de gewenste breedte voor een tweerichtingsfietspad.

In afwijkingen van het profiel van het reeds verbrede deel tussen de Baroniebaan en de Burg. Baron Van Voorst tot Voorstweg is het fietspad niet aan de zuidzijde van de weg geprojecteerd maar aan de noordzijde, omdat aan die zijde de meeste bestemmingen liggen. tegelijkertijd zal de breedte van het fietspad minimaal 3 meter worden.

Met betrekking tot de obstakelvrije zone, wordt een haag met palen en draad tussen de rijbaan en het fietspad in geplaatst om toch enige afdekking van het doorgaande verkeer te geven. Voor de ruimte naast de rijbaan waar geen fietspad ligt wordt de obstakelvrije ruimte, met betrekking tot de bomen en een eventueel aan te leggen sloot, geheel gerespecteerd. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn zal een bermbeveiliging worden toegepast.

3.3 Parallelweg

Omdat er meerdere particuliere inritten direct op de Bredaseweg zijn aangesloten zou tevens een parallelweg noodzakelijk zijn. Vanwege het grote ruimtebeslag zou, om deze te kunnen inpassen, veel waardevol groen en bomen verloren gaan en zou veel particuliere grond aangekocht moeten worden. Met name de eerste factor (het groenaspect) heeft ertoe geleid dat er gezocht is naar een acceptabele oplossing waarvoor zo min mogelijk waardevol groen hoeft te verdwijnen en wat toch verkeerskundig acceptabel is. Om een dergelijk profiel in te kunnen passen is een zo krap mogelijk dwarsprofiel noodzakelijk. Door de particuliere inritten dusdanig aan te sluiten op de hoofdrijbaan dat alleen rechtsafslaande bewegingen mogelijk zijn en ten behoeve van de bereikbaarheid uit tegengestelde richting op strategische punten in de middenberm een keerlus aan te brengen is een oplossing gevonden welke een redelijk alternatief voor een parallelweg vormt. Ter plaatse van de inrit zal de middenberm doorgetrokken worden om linksafbewegingen onmogelijk te maken. Om dit op een voldoende veilige wijze te laten functioneren, is wel een lagere snelheid op de rijbaan noodzakelijk. Om deze reden is ervoor gekozen om de maximumsnelheid op 70 km/h te zetten.

Op een deel van de route (tussen de Blommers en het insteekweggetje naar de manege) wordt wel gewerkt met een parallelweg. Dit laatste omdat er op dit wegvak bedrijven liggen met een dermate groot maatgevend voertuig dat de gekozen inritvorm en keerlusoplossing onvoldoende groot zijn om de voertuigen te kunnen verwerken. De parallelweg wordt in het midden aangesloten op de Bredaseweg, door middel van een met verkeerslichten geregelde volledige kruising. Op dezelfde plek zal ook de definitieve ontsluiting van het buitengebied Zuidwest worden ingepast. Uitgangspunt daarbij is dat de Bleukweg fysiek van de Bredaseweg/N282 wordt afgesloten. Het handhaven ervan kan immers gevaarlijke kopkeerbewegingen op de nieuwe kruising teweeg brengen. De Bleukweg wordt in dit ontwerp vormgegeven als particuliere inrit naar het achterliggend gebied.

3.3.1 Bomen

Voor zover mogelijk is rekening gehouden met de aanwezige waardevolle bomen. In het bestaande, reeds verbrede deel van de Bredaseweg is geconstateerd dat de bomen in de middenberm onvoldoende kwaliteit hebben en te weinig groeipotentie. In dit ontwerp is daarom niet uitgegaan van bomen in de middenberm.

De weg doorkruist de landgoederen zone. Het karakter van deze zone is een variëteit tussen open en gesloten landschap. Daar waar gebouwen staan grenst de voortuin aan de Bredaseweg. De meeste voortuinen hebben een open karakter. Her en der gaat de voortuin op in de bosomgeving.

Het gesloten karakter bestaat voornamelijk uit gemengd bos.

De kwaliteit van het landschap wordt bepaald door solitaire ( rij ) bomen van een zeer hoge kwaliteit en door volgroeide bosgebieden. Deze kwaliteit bevind zich aan beide zijden van de Bredaseweg.

Als we de weg aan twee zijden de weg verbreden wordt het landschap/bomen ook aan twee zijde aangetast. Dit gaat dan ten koste van veel bosranden en solitaire bomen in particuliere tuinen en begin van waardevolle laantjes. Door een keuze te maken om te verbreden aan een zijde van het huidige wegprofiel kunnen we zoveel mogelijk groen/landschap kwaliteiten in het plan behouden.

Aan de zuidzijde van de weg staan over de gehele weglengte van het tracé in het algemeen minder waardevolle bomen en bomengroepen dan aan de noordzijde. Aan de noord- en zuidzijde staan veel zeer waardevolle bomen in particuliere tuinen.

Ten westen van de Donge, buiten de landgoederenzone, is er nu een open landschap en staan langs de weg weinig waardevolle bomen.

We kunnen op basis hiervan concluderen dat verbreding naar de zuidzijde het meest interessant is voor bestaande bomen en het landschap. In het ontwerp is dit daarom als uitgangspunt meegenomen.

Ter hoogte van Amarant bestaat nog de mogelijkheid om de bestaande bomenrij te verplanten en te hergebruiken in het nieuwe ontwerp van de voortuin.

Bij de vaststelling van het definitief ontwerp van de wegverbreding wordt bezien hoe de te behouden bomen duurzaam in te passen zijn.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

4.2 Rijk

4.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.

De Nota Ruimte wordt in 2011 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Naar verwachting stelt het kabinet het definitieve beleid vast in het najaar van 2011. In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

4.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.

4.2.3 AMvB Ruimte

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Hij is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen.

4.3 Provincie

4.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. 1. De kwaliteit van het landschap;
  2. 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  3. 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.


Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

Bredaseweg

Het plangebied behoort hoofdzakelijk tot de stedelijke structuur en het gemengd landelijk gebied. De zuidzijde van de Bredaseweg is aangeduid als zoekgebied voor verstedelijking. Daarnaast grenst en kruist de Bredaseweg de groenblauwe structuur.

4.3.2 Verordening Ruimte

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte (vastgesteld op 17 december 2010). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

  1. 1. Regionaal perspectief voor wonen en werken;
  2. 2. Ruimte-voor-ruimteregeling;
  3. 3. EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
  4. 4. Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
  5. 5. Land- en tuinbouw (integrale zonering, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
  6. 6. Grond- en oppervlaktewatersysteem;
  7. 7. Grondwaterbeschermingsgebieden;
  8. 8. Milieuaspecten;
  9. 9. Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
  10. 10. Windenergie;
  11. 11. Cultuurhistorische waarden;
  12. 12. Aardkundige waarden;
  13. 13. Overlegzones infrastructuur;
  14. 14. Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
  15. 15. Ontwikkeling intensieve veehouderij;
  16. 16. Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
  17. 17. Nieuwe economische dragers;
  18. 18. Toeristisch-recreatieve voorzieningen.

EHS

Een beperkt gedeelte van het plangebied behoort tot de EHS. De provincie heeft in de Verordening Ruimte regels beschreven ten aanzien van aanwijzing, begrenzing, bescherming en compensatie van EHS.

Groenblauwe mantel

De Bredaseweg is krachtens de provinciale Verordening Ruimte aangeduid als groenblauwe mantel. Aan weerszijden van de Bredaseweg is Ecologische hoofdstructuur gelegen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen enerzijds het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied.

De verbreding van de Bredaseweg heeft positieve effecten op het watersysteem en de natuurwaarden in het gebied. Gelet op artikel 6.3 van de Verordening Ruimte is hierna een opsomming van deze effecten gegeven, voorzien van een toelichting.

Beschrijving huidige situatie

In de huidige situatie is de afwatering van de Bredaseweg niet optimaal. De verbreding van de weg biedt een kans om deze infrastructuur te verbeteren. In de huidige situatie wateren er grote delen van de weg naar de bermen aan beide kanten van de weg. Bij sommige delen kan het afvloeiend water afstromen in een watergang. Deze watergangen in de noordelijke kant zijn zaksloten met een geringe bergingscapaciteit. Aan de zuidkant vangt een A-watergang het afstromenede water waardoor het verder afstroomt tot de Donge.

Beschrijving nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt het regenwater van de noordelijke helft van de weg ingezameld door middel van riolering en verder getransporteerd naar een systeem van watergangen ten zuiden van en langs de verbrede weg; in de zuidelijke helft stroomt het regenwater af via de berm tot de watergangen. Deze watergangen zijn ontworpen met aanzienlijk meer bergingscapaciteit dan de bestaande zaksloten. Pas als deze capaciteit volledig benut is, stroomt het overtollige regenwater af op het regionale oppervlaktesysteem.

Deze nieuwe opzet heeft de volgende positieve effecten tot gevolg:

  • Het regenwater dat vrijkomt in de gehele weg wordt ingezameld en opgevangen, zonder dat het ongecontroleerd vanaf de wegberm richting de particuliere percelen afstroomt bij hevige neerslag. Behalve de eventuele overstroming is deze vuilstroom ongewenst. De concentraties in het regenwater zijn afhankelijk van het verkeer en het filterende vermogen van de berm. Het afstromende regenwater wordt in de nieuwe situatie opgevangen en getransporteerd naar de watergangen ten zuiden van de weg, waar het meegesleurde vuil (gecontroleerd) wordt afgezet op de bodem. Deze bodems worden periodiek schoongemaakt.
  • Doordat het afwateringssysteem losgekoppeld wordt van het regionale watersysteen, stroomt het regenwater vanuit de weg niet meer direct op de Donge, maar pas als de bergingscapaciteit volledig benut is. De meeste neerslag past binnen de geprojecteerde berging. Hierdoor vindt geen lozing op het regionale watersysteem plaats bij de meeste regenbuien. De ongewenste golfafvoer naar De Donge bij hevige neerslag wordt vertraagd en afgevlakt door het dempende effect van de bergin. Het overstortvolume is dan ook aanzienlijk minder.
  • Door deze loskoppeling van het regionale watersysteem, wordt het merendeel van het vuil in het regenwater opgevangen. Dat vuil komt in de huidige situatie in het regionale watersysteem terecht. Dat betekent een directe verbetering van de waterkwaliteit in De Donge, vooral bij piekbelasting, zoals bijvoorbeeld bij gladheidbestrijding.

4.4 Gemeente

4.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

In de structuurvisie staat een drietal thema's centraal, waarondeer het thema 'Tilburg meer dan de som van dorpen'. Dit thema gaat uit van het behoud en karakter van de bestaande en nieuwe dorpen. De dorpen dienen niet aan elkaar te groeien en er worden buffers tussen de dorpen gerealiseerd. Dit betekent dat deze gebieden niet bebouwd mogen worden. De wijk Reeshof wordt als een zelfstandig dorp beschouwd. Dit betekent dat de voorzieningenstrook tussen het station Heyhoef en het gebied ten zuiden van het spoor verder geintensiveerd zouden moeten worden. Het betekent bijvoobeeld ook meer ruimte voor sportvoorzieningen in de wijk.

De omgeving in zuidwest Tilburg zou in aanmerking komen voor verdere verstedelijking, maar dde aanwezigheid van vliegveld Gilze-Rijen vormt door de aanwezige geluidzonering een belemmering voor (woon)bebouwing in dat gebied. Niettemin is deze locatie voor de lange termijn, na een eventuele opheffing van de vliegbasis, een interessante optie.

In relatie tot het buitengebied in algemene zin geldt het volgende ruimtelijke thema: Tilburg stad in het landschap. Hierin staat de keuze voor het behoud van het buitengebied voor natuur, recreatie en landbouw en het intensief bouwen in de bestaande stad centraal.

4.4.2 Structuurvisie Zuidwest 2020

Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van DE Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens geldt de Structuurvisie Zuidwest 2020.

Belangrijke componenten van de structuurvisie zijn bedrijventerrein Wijkevoort (in de zuidwesthoek van het plangebied), Landgoed de Groene Kamer, het agrarisch gebied tussen de Groene Kamer en Wijkevoort, thema recreatie sport en de ontwikkeling van het bosgebied/waterwingebied.

De capaciteitsuitbreiding van de Bredaseweg is in de structuurvisie voorzien en opgenomen bij infrastructurele ontwikkelingen.

Hoofdstuk 5 Thematische Beleidskaders

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

5.2 Verkeer En Parkeren

5.2.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP) dat in 2003 door de gemeenteraad is vastgesteld. Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De gemeente biedt ruimte aan groei van de bevolking en werkgelegenheid. Dit betekent een forse toename van de mobiliteit. Het TVVP beschrijft op wleke manier de gemeente deze mobiliteitsgroei wil opvangen en tegelijkertijd de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad wil garanderen. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  2. 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

    Autoverkeer
  3. 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  4. 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.


    Mobiliteitsmanagement

Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011012-e001_0003.png"

Verkeersveiligheid

Vanuit het TVVP wordt een randvoorwarde in het kader van verkeersveiligheid gestelt aan het streven naar een betere benutting. Bij een toenemende drukte komt de verkeersveiligheid onder druk te staan. Op het hoofdnet als geheel is een absolute daling van het aantal verkeersongevallen als doel gesteld.

Bredaseweg

Het hoofdnet voor het autoverkeer bestaat uit de gebiedsontsluitingswegen, zoals de cityring, de ringbanen en de rondwegen en de auto(snel)wegen A58 en N68. Hier wordt de groei van autoverkeer zoveel mogelijk opgevangen. De verbetering van de doorstroming op de hoofdwegen en het autoverkeer in Tilburg-West (o.a. aanleg tangent) vloeit voort uit het TVVP.

De Bredaseweg is in het TVVP opgenomen als verbindende hoofdweg. In het uitvoeringsprogramma zijn de volgende plannen voorzien:

  • start uitbreiding capaciteit Bredaseweg tot aan Reeshofweg naar 2 x 2;
  • start uitbreiding capaciteit Bredaseweg-Reeshofweg/Noordwesttangent naar 2 x 2.

5.2.2 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.

Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
  2. 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
  3. 3. communicatie;
  4. 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

5.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

5.3.1 Archeologie

5.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

5.4 Groen En Speelruimte

5.4.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardekaart (Bw-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bw-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bw-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011012-e001_0004.png"

Boomwaardezoneringskaart

5.4.2 Bomen in plangebied

De Bw-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn.

In het plangebied voor de verbreding van de Bredaseweg staan veel bomen die zijn opgenomen op de Bz-kaart. De Bredaseweg kenmerkt zich ook als een laan waarbij de laanbeplanting bestaat uit rijen bomen, bosranden en solitaire bomen in particuliere tuinen.

Aan de zuidzijde van de weg staan over de gehele weglengte van het tracé in het algemeen minder waardevolle bomen en bomengroepen dan aan de noordzijde. Aan de noordzijde staan veel zeer waardevolle bomen in particuliere tuinen.

Ten westen van de Donge, buiten de landgoederenzone, is er nu een open landschap en staan langs de weg weinig waardevolle bomen.

We kunnen op basis hiervan concluderen dat verbreding naar de zuidzijde het meest interessant is voor bestaande bomen en het landschap. In het ontwerp is dit daarom als uitgangspunt meegenomen.

Ter hoogte van Amarant bestaat nog de mogelijkheid om de bestaande bomenrij te verplanten en te hergebruiken in het nieuwe ontwerp van de voortuin.

In het bestaande, reeds verbrede deel van de Bredaseweg is geconstateerd dat de bomen in de middenberm onvoldoende kwaliteit en ruimte hebben en te weinig groeipotentie. In dit ontwerp is daarom niet uitgegaan van bomen in de middenberm. Hierdoor kan het totaal profiel zo smal mogelijk worden uitgevoerd.

Voor de bomen in het plangebied die gerooid moeten worden door de verbreding van de Bredaseweg kan een omgevingsvergunning voor het kappen worden aangevraagd en verleend.

5.4.3 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
  2. 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
  3. 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2011 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd in het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.

5.4.4 Kadernota Groene Mal

Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.

Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die oorspronkelijk is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.

De Kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.

Hoofdstuk 6 Milieuaspecten

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Milieueffectrapport

Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure is - op basis van de Wet milieubeheer - een Milieueffectrapport (MER) opgesteld voor de verbreding van de Bredaseweg/N282. Het doel van de m.e.r.-procedure is het milieu een volwaardige plek te geven in de besluitvorming. In juli 2010 zijn er wijzigingen doorgevoerd in de Wet milieubeheer die het proces m.e.r. gemoderniseerd hebben. In april 2011 is het Besluit m.e.r. aangepast, waarbij onder meer drempelwaarden indicatief zijn gemaakt op grond van Europese jurisprudentie. Deze wijzigingen in wet- en regelgeving hebben geen gevolgen voor de m.e.r.-procedure voor de verbreding N282/Bredaseweg. Op deze m.e.r.- procedure is het oude recht van toepassing.

Het MER is op 19 december 2012 door de bevoegde gezagen (gemeenteraden Tilburg en Gilze en Rijen) aanvaard en is opgenomen in de toelichting op dit bestemmingsplan (zie bijlage:Milieueffectrapport)

6.2.1 Inhoud Milieueffectrapport

Het MER is opgedeeld in een deel A en een deel B. In deel A beschrijft het MER, na de inleiding (hoofdstuk 1), de probleemstelling en het doel van de verbreding van de N282 (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 worden de alternatieven en varianten beschreven die in het MER onderzocht zijn. Hoofdstuk 4 geeft een effectvergelijking en beschrijft het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). In hoofdstuk 5 wordt onderbouwd dat alternatief 5 de basis is voor het voorkeursalternatief.

Deel B van het MER vormt een nadere onderbouwing en uitwerking van de effectbeoordeling van de alternatieven zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van deel A. In hoofdstuk 7 is per aspect een uitgebreide beschrijving en onderbouwing van de effecten gegeven. Hoofdstuk 8 geeft een uitgebreide beschrijving van de effecten van het VKA en hoofdstuk 9 beschrijft het beleidskader.

Varianten

Om de problemen op de N282 en de Bredaseweg op te lossen zijn vijf oplossingen in beeld. De alternatieven omvatten verschillende maatregelen om de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid te verbeteren op het hele tracé en specifiek voor Hulten de leefbaarheid te verbeteren.

Voor wat betreft het Tilburgse deel van de wegverbreding zijn de alternatieven 2 tot en met 5 hetzelfde; 2 x 2 rijstroken op de Bredaseweg. Alternatief 1 houdt in dat 1 x 2 rijstroken wordt gerealiseerd en dat op de Bredaseweg langs het gehele tracé parallelwegen zijn opgenomen voor langzaam verkeer.

De varianten 2 tot en met 5 bieden per variant een andere oplossing ter plaatse van Hulten.

Meest milieuvriendelijk alternatief (MMA)

Een verplicht onderdeel van de m.e.r.-procedure is de ontwikkeling van een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). Het MMA is het alternatief dat de meest milieuvriendelijke oplossing biedt en waarbij de beoogde doelstellingen toch worden gerealiseerd. Alternatief 1, 2 en 3 voldoen niet aan de doelstellingen en vallen daarom af voor het MMA.

De alternatieven 4 en 5 verschillen van elkaar ter hoogte van Hulten in de wijze waarop de alternatieve route voor doorgaand verkeer wordt gerealiseerd. Bij alternatief 5 wordt voornamelijk gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur. Bij alternatief 4 wordt er een nieuwe omlegging gecreëerd. Daarnaast wordt er bij alternatief 4 een nieuw verkeerskundig knelpunt gecreëerd op de Burgemeester Letschertweg, wat ongewenst is. Om deze redenen is alternatief 5 gekozen als basis voor het MMA. Om tot een volwaardig MMA te komen zijn mitigerende en compenserende maatregelen aan dit alternatief toegevoegd. Deze maatregelen hebben tot doel de effecten op mens en milieu zoveel mogelijk te minimaliseren.

Voorkeursalternatief

Nadat het MMA is bepaald, kan het Voorkeursalternatief (VKA) worden samengesteld. Het VKA is het alternatief dat voldoet aan de doelstellingen van de initiatiefnemers en dat financieel haalbaar is. Het VKA vormt vervolgens de basis voor de verdere planuitwerking.

Alternatief 5 voldoet aan alle doelstellingen voor Rijen, Hulten en de Reeshof, zonder een nieuw verkeersknelpunt op de Burgemeester Letschertweg te veroorzaken. Dit alternatief heeft ook voldoende restcapaciteit en kan naar verwachting op draagvlak rekenen. Alternatief 5 aangevuld met mitigerende en compenserende maatregelen is tevens het MMA.

Alternatief 5 is daarom de basis voor het voorkeursalternatief. Alle maatregelen uit het MMA worden opgenomen in het VKA. De stuurgroep N282 heeft in haar vergadering op 29 september 2011besloten om unaniem in te stemmen met de keuze voor alternatief 5 als MMA en VKA.

Fasering VKA

Vanwege onzekerheid over de beschikbare gelden voor de verbreding van het provinciale deel van de N282, wordt de verbreding gefaseerd uitgevoerd. In het MER is de fasering opgenomen, waarbij fase 1 verwijst naar de tijdelijke situatie waarin alleen het Tilburgse deel is verbreed naar 2 x 2 rijstroken. Fase 2 verwijst naar de uiteindelijke situatie waarin ook de N282 en de Burgemeester Ballingsweg zijn verbreed naar 2 x 2 rijstroken en het VKA in zijn geheel is gerealiseerd.

Om een eventuele toename van verkeer door Hulten en de daarmee samenhangende overlast in de tijdelijke fase te voorkomen, worden er op de kruising N282/Burgemeester Letschertweg tijdelijke maatregelen genomen om oost-west verkeer te ontmoedigen om richting Hulten te rijden.

6.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben op het plangebied is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

De te realiseren verbreding van de Bredaseweg plan wordt niet gerekend tot de bedrijven/activiteiten zoals bedoeld in de VNG-uitgave waardoor er ook geen richtafstanden van toepassing zijn. Milieuzonering speelt daarom geen rol en vormt geen belemmering met betrekking tot het realiseren van de verbreding van de weg.

6.4 Externe Veiligheid

6.4.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  1. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  2. 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  3. 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
  4. 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

6.4.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

6.4.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. 1. de kans op een ongeval;
  2. 2. het effect van het ongeval;
  3. 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  4. 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.

6.4.4 Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht kunnen de volgende elementen beschouwd worden:

1 het projectkader;

2 de hoogte en toename van het groepsrisico;

3 bronmaatregelen;

4 ruimtelijke maatregelen te treffen in het ruimtelijke besluit;

5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;

6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;

7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;

8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico:

1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of

2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt.

We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.

6.4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Daarnaast voorziet het plan in het vastleggen van de bestemmingen verkeer en groen waarbij eveneens niet de mogelijk bestaat verkooppunten en opslagen van vuurwerk te realiseren.

Daarnaast is het zo dat op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) het niet mogelijk is om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg.

6.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

6.5.1 Wegverkeerslawaai

Voor alle wegen waarvoor een maximumsnelheid hoger dan 30 kilometer per uur geldt, moet de geluidbelasting op de omgeving in beschouwing worden genomen conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer bedraagt 48 dB(A). Ontheffing is mogelijk, geluidsreducerende maatregelen zijn in dat geval vereist tenzij deze maatregelen bezwaren ontmoeten van financiële of stedenbouwkundige aard. Gemotiveerd moet worden waarom bepaalde maatregelen wel of niet worden genomen.

6.5.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

6.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

6.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen over het plangebied en zijn weergegeven op de verbeelding. Binnen de contouren worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan.

6.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Door adviesbureau Arcadis is onderzoek (zie bijlage: Luchtkwaliteitsonderzoek) verricht met als doel het toetsen van de berekende concentraties aan de grenswaarden van de Wet milieubeheer ter plaatse van het onderzoeksgebied ten gevolge van de Bredaseweg en omliggende wegen in de situatie na aanpassing van de Bredaseweg.

Uit de berekeningen van de luchtkwaliteit in de situatie na de voorgenomen wijzigingen, blijkt dat voor de drie onderzochte peiljaren de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) onder de grenswaarden blijven. Daarnaast blijkt ook dat het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 en de van de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 onder de wettelijke eisen liggen. Onderhavig plan leidt dus niet tot overschrijdingen van de grenswaarden. Daarmee is voldoende onderbouwd dat het plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 sub a Wm).

6.7 Geur

Gezien het feit dat de (verbreding van de) Bredaseweg geen bedrijf of inrichting betreft, vormt industriële geur geen belemmering voor onderhavig plan.

De (verbreding van de) Bredaseweg voorziet niet in de realisatie van veehouderijen. Daarnaast is het geen geurgevoelige bestemming zodat er geen sprake kan zijn van geurhinder door eventueel nabijgelegen veehouderijen. Derhalve vormt agrarische geur geen belemmering voor onderhavig plan.

6.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties.

Het bestemmingsplangebied is voor een deel in 2009 door UDM (zie bijlage:Bodemonderzoek ) onderzocht. Het gaat om het deel tussen de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en de Reeshofweg. Een aantal boringen is tijdens het onderzoek gestaakt vanwege verhardingslagen ter plaatse. Hierdoor zijn een aantal verdachtmakingen niet verder onderzocht, zoals de trambaan en een slootdemping. Het overige deel van het tracé, tussen de Reeshofweg en de Burgemeester Letschertweg, is nog niet onderzocht. Ter plaatse is een aantal verdachtmakingen bekend die eventueel nog moeten worden onderzocht voorafgaand aan de werkzaamheden. Het gaat hierbij om slootdempingen die in de omgeving van het wegtracé liggen.

De slootdempingen en een aantal verdachtmakingen binnen het plangebied moeten nog worden onderzocht. Indien er sprake mocht blijken van verontreiniging zal deze gesaneerd moeten worden en moet een saneringsplan worden opgesteld.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

6.9 Natuur

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

6.9.1 Beleid gebieds- en soortenbescherming

6.9.2 Situatie binnen het plangebied

6.9.3 Onderzoek en conclusies

Hoofdstuk 7 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

7.1 Structuurvisie Water En Riolering

Tilburg kent de thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

7.2 Bestaand Watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Brabantse Delta.

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 122.000 m². Het bestaande afwaterende oppervlak bestaat uit openbare verharding (provinciale weg): ongeveer 52.000 m².

De terreinhoogte in het plangebied varieert tussen 11,75+ in het oostelijke deel en 9,75+ in het westelijke deel. De weg is hoger aangelegd en loopt van ongeveer 12.40 meter + NAP in het oostelijke deel tot 9,80 meter + NAP in het westen. De bodem bestaat over het algemeen uit zwak lemig, matig fijn zand. Uit beschikbare gegevens, blijkt de gemiddeld hoogste grondwaterstand afloop van ongeveer 11 meter + NAP in het oosten tot ongeveer 7 meter + NAP in het westen. Daarmee beschikt het plangebied over voldoende ontwateringdiepte.

In de bestaande situatie ligt drukriolering voor de afvoer van het vuilwater van de in de nabijheid van het plangebied aanwezige bebouwing. Het vuilwater stroomt richting de lozingsputten aan de Reeshofweg en nabij de Economenlaan. Het afvalwater stroomt verder af via het vrijvervalstelsel richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van De Dommel.

In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied wordt doorsneden door de Donge, die stroomt van zuid naar noord door het plangebied. Verder zijn er sloten aangelegd voor de ontwatering, categorie A (leggerwatergang), B en C watergangen volgens de ordening van waterschap Brabantse Delta.

De weg doorkruist het keurbeschermingsbebied van Waterschap Brabantse Delta.

7.3 Duurzaam Stedelijk Water

7.3.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

7.3.2 Afwegingen

Het afwaterende oppervlak in de nieuwe situatie is ongeveer 75.000 m².

In het plangebied is sprake van een toename van verharde oppervlakte van ongeveer 23.000 m². Conform de hydraulische beleidregels van het waterschap de Brabantse Delta is het aanleggen van een waterbergingsvoorziening verplicht vanaf een verharding toename van 2.000 m².

Om te voldoen aan de hydraulische regel van berging van een ontwerpbui met een herhalingstijd van 10 jaar (55,5 mm) moet er een berging worden aangelegd met een capaciteit van ongeveer 1045 m³. Daarnaast moet de bestaande berging van 254 m³ worden teruggebracht. Daarmee komt de totale te realiseren bergingscapaciteit op 1299 m³. Uitgangspunt is dat het water volledig zal infiltreren, in de berekening is de landbouwkundige afvoer nihil. Bij extreem neerslag (T=100 jaar) moet de berging 1302 m³ kunnen verwerken, zonder dat er onacceptabele schade ontstaat door overbelasting van het watersysteem.

De nieuwe weg wordt ontworpen met een bol profiel, met een fietspad aan de noordzijde en waar mogelijk zaksloten aan de zuidkant van de weg. Het afstromend water van het fietspad wordt geborgen in de bermen en is verder niet meegenomen in de berekeningen.

De keuze voor de aanleg van zaksloten aan één zijde van de weg betekent dat er voorzieningen getroffen moeten worden om het water aan de andere kant van de weg af te kunnen voeren. Voorgesteld wordt de weg aan te leggen met een goot en kolken die vervolgens het water brengen naar riolering die onder een rijbaan wordt aangelegd. De riolering steekt op verschillende plekken onder de weg door om vervolgens het water naar de sloten (aan de andere kant van de weg) te brengen. De insteek is om het water zoveel mogelijk te bergen en te laten infiltreren, maar mogelijk dat ook aan de zuidkant van de weg met leidingen gewerkt moet worden op plekken waar geen ruimte is voor berging en om sloten met elkaar te verbinden. Eventueel kan een deel van de berging gerealiseerd worden in de riolering.

Omwille van de waterkwaliteit is een overstort naar het regionale watersysteem niet gewenst. De Donge zal dan ook de fysieke scheiding zijn tussen het oostelijke en westelijke deel van het watersysteem. Beide systemen, oostelijk en westelijk van de Donge, zullen zo worden aangelegd dat er alleen bij zeer extreme buien (> T=100) afwatering op het regionale watersysteem mogelijk is.

Ten westen van de Donge ligt aan de zuidkant van de Bredaseweg een A-watergang. Deze wordt verplaatst om de verbreding van de Bredaseweg en het bijbehorende watersysteem (zaksloten) mogelijk te maken. Technisch is dat haalbaar, maar er zullen wel gronden voor moeten worden aangekocht.

De leggerwatergang wordt deels naast de zaksloot aangelegd, waarbij er tussen zaksloot en leggerwatergang een onderhoudsstrook van 5 meter wordt aangehouden. Het laatste deel van de te verleggen watergang wordt omgeleid om vervolgens weer op de bestaande leggerwatergang langs de Bleukweg aan te sluiten en af te wateren in de Donge. De keuze voor dit tracé heeft te maken met (on)mogelijkheden van de grondverwerving. In overleg met het waterschap is besloten dat er een 'afwaardering' plaatsvindt van een A- naar een B-watergang. Hierdoor gelden minder verbod- en gebodsbepalingen vanuit de Keur.

De verlegging en het profiel van de nieuwe watergang zijn zodanig ontworpen dat de bestaande afwatering van het gebied wordt gegarandeerd. Het verleggen van de A-watergang wordt in het bestemmingsplan Bredaseweg geregeld. De ruimte die nodig is voor de nieuwe watergang wordt in het bestemmingsplan vastgelegd met de bestemming groen. Waar nodig wordt door de gemeente gronden aangekocht.

7.3.3 Watersysteem

Op grond van het bovengenoemde globale gegevens, ontwikkelingen en beleidsdocumenten, zijn in overleg met de waterbeheerder de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het herontwikkelen van het plangebied:

  • Bij de inrichting van het plangebied dient rekening gehouden te worden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
  • De bergingsopgave bij T=10 bedraagt 1045 m³ en wordt gerealiseerd als zaksloot;
  • Bestaande berging in zaksloten dient te worden gehandhaafd of teruggebracht met een inhoud van 254 m3;
  • Bij extreem neerslag (T=100 jaar) moet de berging 1302 m³ kunnen verwerken, zonder dat er onacceptabele schade ontstaat door overbelasting van het watersysteem.
  • De retentievoorziening kan vanwege het kwaliteitsaspect niet lozen op de regionale afwateringssysteem;
  • De A-watergang langs de Bredaseweg wordt omgelegd, waarbij de huidige afwatering van het gebiedwordt gegarandeerd.

Deze randvoorwaarden zijn als uitgangspunt meegenomen bij het voorlopig ontwerp dat is gemaakt voor het hemelwatersysteem:

  • Het hemelwater dat op het fietspad valt stroomt af op de aanliggende berm;
  • Het hemelwater dat op de rijbaan het water via kolken af naar de hoofdriolering;
  • De hoofdriolering transporteert het verzamelde hemelwater naar de zaksloten aan de zuidzijde van de Bredaseweg; De hoofdriolering is verdeeld in compartimenten door gebruik te maken van overstortdrempels. Hierdoor stroomt het hemelwater van een bepaald verhard oppervlak af naar een bepaalde zaksloot. De overstortdrempels treden enkel in werking bij overschrijding van T=100 situaties;
  • Op een tweetal locaties ligt een overstort naar “extern” oppervlaktewater. Deze overstortdrempels treden enkel in werking bij overschrijding van T=100 situaties;
  • De zaksloten hebben de functie van water bergen en infiltreren;
  • Daar waar zaksloten liggen kan hemelwater, dat van het verharde oppervlak in de berm afstroomt, uiteindelijk ook in de zaksloot stromen.
  • Het ontwerp en verdere detaillering van de waterberging dient afgestemd te worden op het ontwerp dat gemaakt wordt voor de nieuwe ontsluitingsweg, aangezien beiden ontwikkelingen ingrijpen op hetzelfde watersysteem.

Er is tevens een voorontwerp gemaakt voor het omleggen van de A-watergang.

7.4 Watertoets

Het waterschap de Brabantse Delta is betrokken bij de planvorming. Aan de hand van de uitgangspunten, de randvoorwaarden en het stedenbouwkundig opzet is de waterparagraaf opgesteld. De concept waterparagraaf is via e-mail voor advies aan de Brabantse Delta toegezonden op. Daarop heeft het waterschap aandachtspunten en advies verstrekt, welke zijn afgewogen en eventueel verwerkt in de definitieve waterparagraaf. Dit voorlopige wateradvies is schriftelijk verwoord in de brief met kenmerk 12UT008814 d.d. 16 juli 2012.

Hoofdstuk 8 Opzet Planregels

8.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

8.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

8.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

Bos

Deze bestemming is van toepassing op de gronden die zijn bestemd voor bos. Het betreft bosgebied met de hoofdfunctie natuur die onderdeel zijn van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Met deze bestemming wordt verzekerd dat de functies van het bos gehandhaafd blijven en zich verder kunnen ontwikkelen. Ook het behoud van met het bos samenhangende landschappelijke en natuurwaarden worden door deze bestemming gewaarborgd.

Binnen deze bestemming worden de volgende doeleinden toegestaan: het behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos, het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden, het behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik. Op de gronden mogen uitsluitend noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Daarnaast is ter bescherming van de gronden en hun waarden een stelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Op de gronden in dit bestemmingsplan die zijn bestemd voor bos is de functieaanduiding waterberging gelegd. Daarmee zijn deze gronden tevens bestemd voor waterberging ten behoeve van de capaciteitsuitbreiding Bredaseweg.

Groen

De voor groen aangewezen gronden zijn met name bestemd voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en fiets- en voetpaden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht, ten dienste van de functie.

Verkeer

Binnen deze bestemming vindt de feitelijke capaciteitsuitbreiding plaats. Binnen deze bestemming zijn verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer plaats. Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende kunstwerken.

Waarde-Ecologie

Deze dbubelbestemming is toegekend aan de gronden die de functie ecologische verbindingszone hebben. Op deze gronden mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd ten dienste van en ondergeschikt aan de bestemming.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

8.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 8 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 9 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 10 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 11 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

Hier zijn de geluidszones en luchtvaartverkeerszones verklaard vanwege vliegveld Gilze-Rijen. Ook wordt hier aangegeven welke EHS-gronden worden aangetast die elders worden gecompenseerd (locatie Leijkant).

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 12.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 13, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 15 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

8.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de verbreding van de Bredaseweg is op 11 juni 2009 een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de provincie Noord-Brabant, gemeente Gilze en Rijen en gemeente Tilburg. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de gemeenschappelijke kosten voor de reconstructie van de Bredaseweg/N282 (MER, procesbegeleiding en communicatie). Alle kosten voor de realisatie van de verbreding (voorbereiding, ontwerp en de uitvoering van werken) op het grondgebied van de gemeente Tilburg zijn voor rekening van deze gemeente. De dekking voor de kosten van de verdubbeling van de Bredaseweg tussen de Baron van Voorst tot Voorstweg en de Reeshofweg is voorzien middels de inzet van eenmalige bijdragen uit reserves / voorzieningen en een provinciale bijdrage.

Het project is voor 2013 bij de provincie voorgedragen voor subsidie in het kader van het Bestedingsplan BDU.

Nu het een project betreft dat door de gemeente wordt uitgevoerd en gefinancierd, is kostenverhaal niet aan de orde. Ook het stellen van locatie-eisen is niet aan de orde. Hierdoor is er geen sprake van een plannen in de zin van de Grondexploitatiewet. Derhalve is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg

10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op in december 2009 gepubliceerd in de Tilburgse Koerier.

10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Over het concept-ontwerpbestemmingsplan heeft vooroverleg plaatsgevonden met de in artikel 3.1.1 Bro bepaalde vooroverleginstanties. Met alle partijen is het plan voor de capaciteitsuitbreiding meermaals besproken, ook in het kader van het Milieueffectrapport.

Ministerie van Defensie

Het plan is toegezonden aan het Ministerie van Defensie in verband met hun belangen gelet op de aanvliegroutes van vliegveld Gilze-Rijen. Defensie heeft op 22 juni 2012 ingestemd met de plannen.

Provincie Noord_Brabant

Laatstelijk is het plan op 28 juni 2012 besproken met de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft hierna per brief (kenmerk C2078920) een reactie gegeven op de bestemmingsplannen betreffende natuurcompensatie en de groenblauwe mantel.

Ecologische hoofdstructuur

De planologische borging van de natuurcompensatie vanwege de verbreding van de Bredaseweg vindt plaats in een separaat wijzigingsplan voor de realisatie van landgoed Leijkant. De provincie wijst in dit verband op de bepalingen in de Verordening Ruimte (artikel 4.11 en 4.12) met betrekking tot de zekerstelling en borging van de compensatie welke bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient te zijn geregeld.

Reactie gemeente:

Het wijzigingsplan voor landgoed Leijkant zal eerder zijn vastgesteld dan de bestemmingsplannen voor de verbreding van de Bredaseweg. De planologische borging van de natuurcompensatie is dus gegarandeerd.

Groenblauwe mantel

Omdat het traject (deels) door de groenblauwe mantel heen loopt,. moet conform artikel 6.3 van de Verordening ruimte worden toegelicht welk positief effect de verbreding van de weg zal hebben op de bestaande en de te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of het bodem en watersysteem in het gebied en hoe deze waarden worden beschermd.

Reactie gemeente:

De verbreding van de Bredaseweg heeft zowel kwantitatief als kwalitatief positieve effecten op het watersysteem. Deze effecten zijn ook vervat in de waterparagraaf. Gelet op de reactie van de provincie zijn de verbeteringen voor de groenblauwe mantel nu ook opgenomen in Hoofdstuk 4 van de toelichting op de bestemmingsplannen.

Waterschap Brabantse Delta

Waterschap Brabantse Delta heeft op 16 juli 2012 een positief wateradvies onder voorbehoud verstrekt. Het waterschap heeft opmerkingen gemaakt over de toelichting op het bestemmingsplan. Over de regels en de verbeelding had het waterschap geen opmerkingen. De gemaakte opmerkingen zijn zoveel als nu mogelijk in het bestemmingsplan verwerkt. Grotendeels hebben deze opmerkingen namelijk betrekking op de fase van uitvoering, beheer en onderhoud. De opmerkingen worden daarom als aandachtspunten meegenomen en nader afgestemd met het waterschap in de uitvoeringsfase.

10.3 Burgerparticipatie

Op 14 juni 2012 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in wijkcentrum Heijhoef. Tijdens deze inloopavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. De gestelde vragen en antwoorden daarop van de gemeente zijn weergegeven in een verslag, dat is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. (Verslag informatieavond burgerparticipatie)

10.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan (incl. MER) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan voor de fase II, gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 6 augustus tot en met maandag 17 september. Tijdens deze periode zijn er in totaal acht zienswijzen ingediend. Voor een zakelijke weergave van de zienswijzen en het standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen, wordt verwezen naar bijgaande notitie behandeling zienswijzen Bijlage: (10 Notitie behandeling zienswijzen).

Bijlage 1 Boomwaardekaart

Bijlage 1 Boomwaardekaart

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-ils

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-ILS

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-funnels

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-funnels

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-ihcs

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-IHCS

Bijlage 5 Geluidzone-luchtvaart

Bijlage 5 Geluidzone-luchtvaart

Bijlage 1 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 1 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 2 Besluit Hogere Grenswaarde Wgh

Bijlage 2 Besluit hogere grenswaarde Wgh

Bijlage 3 Milieueffectrapport

Bijlage 3 Milieueffectrapport

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 7 Onderzoek Compensatie

Bijlage 7 Onderzoek compensatie

Bijlage 8 Natuurtoets 2013

Bijlage 8 Natuurtoets 2013

Bijlage 9 Verslag Informatieavond Burgerparticipatie

Bijlage 9 Verslag informatieavond burgerparticipatie

Bijlage 10 Notitie Behandeling Zienswijzen

Bijlage 10 Notitie behandeling zienswijzen