Zand 2008, 2e herziening (Thomas van Aquinostraat 27)
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 05-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 6.6van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.2 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.6 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.9 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.11 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.12 beeldbepalende boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.
1.13 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.14 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2011016- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.17 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.19 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.20 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.23 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.28 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.29 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.30 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.31 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.32 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.33 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.34 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.35 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.37 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.38 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.39 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.40 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.41 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.42 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.43 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.44 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.45 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.46 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.47 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.48 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.49 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.50 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.51 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.52 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.53 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.54 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.55 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.56 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.57 plan
Het bestemmingsplan Zand 2008, 2e herziening (Thomas van Aquinostraat 27) van de gemeente Tilburg.
1.58 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.59 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.60 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.61 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.62 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.63 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.64 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruimte, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.65 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.66 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.67 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.68 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.69 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.70 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.71 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.72 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Gestapeld
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Wonen-uit Te Werken
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken het plan, voor zover het betreft de gronden als bedoeld in lid 4.1.1, volgens de volgende regels uit:
- a. op en in de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- 1. woningen, in de vorm van grondgebonden of gestapelde hoofdgebouwen;
- 2. bij woningen behorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- 3. parkeervoorzieningen, als hoofdgebouwen of opgenomen in hoofdgebouwen;
- 4. gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen, ten dienste van de doeleinden als bedoeld in 4.1.2;
- 5. bouwwerken van algemeen nut;
- 6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, informatieborden, verkeerstekens en -regelinstallaties, straatmeubilair en beeldende kunstwerken;
- b. voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
- 1. woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. de maximale bouwhoogte bedraagt 10 m;
- 3. de gronden mogen voor maximaal 60% worden bebouwd;
- 4. waardevolle bomen in de directe omgeving dienen in zoverre als mogelijk behouden te blijven;
- 5. de artikelen 8.1 en 8.2 zijn van overeenkomstige toepassing.
- c. voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:
- 1. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
- 2. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
- 3. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
- d. op geen van de gevels van woningen mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege wegverkeer de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden; daarbij geldt bovendien dat woningen niet mogen worden gebouwd met bouwkundige constructies als bedoeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder, in plaats van gevels als bedoeld in artikel 1 van die wet;
- e. voor het treffen van parkeervoorzieningen worden de normen en andere regels uit het Tilburgs Verkeers- en VervoersPlan (TVVP) gehanteerd.
4.3 Bouwregels
Zolang en voor zover een uitwerking nog geen rechtskracht heeft gekregen, kan in het desbetreffende deel van het plan slechts omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk worden verleend, indien het betreffende bouwwerk in overeenstemming is met het ontwerp van de uitwerking.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergrondse bouwwerken
6.2 Hoofdtoegang woningen
6.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
6.4 Ruimte tussen bouwwerken
6.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
6.6 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
8.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig 3.1 binnen de bestemming ´Wonen - Gestapeld´ een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
8.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
- b. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- d. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- e. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- f. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
10.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Zand 2008, 2e herziening (Thomas van Aquinostraat 27)´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van een appartementengebouw met circa 40 sociale huureenheden op het perceel Thomas van Aquinostraat 27 te Tilburg. Het betreft het perceel sectie AC, nrs. 1778 (geheel), 2856 (gedeeltelijk) en 2074 (gedeeltelijk).
De planherziening wordt opgesteld voor de realisatie van een appartementengebouw op het perceel Thomas van Aquinostraat 27. Hiertoe wordt de bestaande school gesloopt. In het gebouw zullen circa 40 sociale huureenheden worden gecreëerd.
Om de realisatie van het appartementengebouw vanuit milieutechnisch oogpunt mogelijk te maken, is het perceel Thomas van Aquinostraat 29 bij het plangebied betrokken. Dit perceel werd gebruikt ten behoeve van een gymzaal, welke door het verdwijnen van de school op het perceel Thomas van Aquinostraat 27, geen functie meer had. Aangezien voor dit perceel nog geen concreet bouwplan bestaat, is het perceel voorzien van de bestemming 'Wonen-Uit te werken'. In de uitwerkingsregels bij deze bestemming is bepaald dat dit gedeelte van het plangebied kan worden uitgewerkt ten behoeve van grondgebonden en gestapelde woningen.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Juridisch-planologische Situatie
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Zand 2008'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 maart 2009 en onherroepelijk geworden op 27 mei 2009.
Het plan voor de bouw van sociale huurappartementen op het perceel Thomas van Aquinostraat 27 past niet in het bestemmingsplan 'Zand 2008'. Voor het perceel geldt een maatschappelijke bestemming. De realisatie van een appartementengebouw ten behoeve van wonen is in strijd met deze bestemming.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ligging Plangebied
De wijk ´t Zand ligt ten westen van het centrum van Tilburg. De omliggende woonwijken zijn: Hasselt, Bouwmeesterbuurt, De Reit en Wandelbos. Ten noorden van ´t Zand ligt industrieterrein Kraaiven. In 2006 telde de wijk ongeveer 11.000 inwoners. De wijk wordt ten noorden begrensd door het Wilhelminakanaal en ten zuiden door de spoorlijn. Ten oosten van de wijk vormt de Ringbaan-West de grens en ten westen vormt de Taxandriebaan de grens. ´t Zand heeft een oppervlakte van 161 ha en de bebouwingsdichtheid is ruim 32 woningen per ha.
figuur 1: ligging wijk 't Zand in Tilburg
Het project is gelegen aan de Thomas van Aquinostraat 27 te Tilburg. Momenteel is op het perceel een schoolgebouw aanwezig, welke ten behoeve van het plan zal worden gesloopt. Ook de sporthal die op de hoek van de Thomas van Aquinostraat en de Anselmusstraat is gesitueerd, is bij het plangebied betrokken.
figuur 2: plangebied
2.2 Ruimtelijke Structuur
Op basis van de samenhang tussen de bebouwingstypologieën, bouwperioden, de kavelgrootte, de functies en de omvang van de bebouwing kan de wijk ´t Zand worden ingedeeld in verschillende delen. De wijk ´t Zand kan worden ingedeeld in vier gebieden. De vier gebieden zijn: het Kerngebied, het Kernrandgebied, het noordelijke verzorgingsgebied en het oostelijke verzorgingsgebied. De randen van de wijk zijn duidelijk geaccentueerd door een bredere opzet, van zowel de kavels als de functies van de bebouwing. In de kern van het gebied is een dichtere structuur en een gestructureerde opzet. Dit met uitzondering van de randen van het kerngebied, waar een bredere opzet van de verkaveling is.
Het onderhavige plangebied valt in het Kernrandgebied. Het kernrandgebied is morfologisch gezien geen samenhangend geheel. Het ligt rondom het Kerngebied en het verzorgingsgebied noord en oost die daar geen deel van uit maken. Het heeft een vierkante vorm rondom het kerngebied. Het kernrandgebied maakt deel uit van het doorlopende rasterstructuur binnen de assen. Ondanks de geringe geografische samenhang heeft het gebied wel overeenkomstige kenmerken. Het gebied wordt gekenmerkt als het randgebied van de woonkern, langs de ontsluitingswegen van de wijk. Kenmerkend is dat langs de wegen veelal middelhoogbouw en hoogbouw is ontwikkeld met de ontwerp gedachten uit de jaren ´50/´60 van de vorige eeuw. Langs de Taxandriebaan, de Rueckertbaan en de Ringbaan-West is hoog en middelhoogbouw gesitueerd. De middelhoogbouw bestaat uit portieketageflats en de hoogbouw uit appartementen.
2.3 Functionele Structuur
De functionele structuur brengt het aanbod van verschillende gebruiksfuncties in beeld aangaande het cultuur-, maatschappelijk-, recreatief-, werk-, en voorzieningenaanbod binnen de wijk. Tevens geeft het de woongebieden aan.
figuur 3: functionele structuur van de wijk 't Zand
In het Kernrandgebied is de woonfunctie de meest dominante functie. De wijk ´t Zand heeft ruim 5.000 woningen. Bij de afbeelding van de functionele structuur is te zien waar de woongebieden liggen. De verdeling van de woningvoorraad in ´t Zand is als volgt:
- Koopwoningen: ong. 42%;
- Sociale huurwoningen: ong. 47%;
- Particuliere huurwoningen: ong. 11%;
- Gestapeld ong. 50%;
- Grondgebonden ong. 50%.
Gegevens 2004 stadsmonitor Tilburg
In vergelijking met de hele stad Tilburg is het aandeel sociale huurwoningen erg hoog. In de wijk ´t Zand ligt dit rond de 47 procent ten opzichte van een 34 procent in Tilburg. De grondgebonden woningen en de gestapelde woningen zijn ongeveer gelijk in aantal.
2.4 Technische Infrastructuur
In het plangebied bevind zich wel ondergrondse infrastructuur.
De ondergrondse infrastructuur rondom het plangebied bestaat uit een telecomkabel en aansluitingen van de volgende beheerders (zie onderstaand figuur 4):
figuur 4: overzicht kabels & leidingen
Beleidskader
- Telecommunicatiewet: juridisch beleid inzake telecommunicatie- netwerken. Het verleggen van glasvezel- en/of koperkabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet en de Telecomverordening Tilburg geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.
- Privaatrechtelijke overeenkomsten met nutsbedrijven waaronder Enexis (voormalige PNEM) en Brabantwater (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken. Bij verleggingen moeten wij de kosten betalen, de offerte wordt door het cluster Leidingcöordinatie getoetst.
- Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB): Op 1 januari 2011 is het BevB in werking getreden. Dit is van toepassing voor leidingen met gevaarlijke stoffen waaronder aardgas.
- Vergunningen, toestemming (nuts) of instemmingsbesluit (telecom), ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.
- Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden (KLIC).
Afwegingen
In het gebied ligt een KPN kabel en aansluitingen van het sportcomlex. De aansluitingen kunnen via www.huisaansluitingen.nl opgezegd worden en hierdoor zal het gebied al kabel- en leidingvrij worden. Indien de start van de bouw gaat beginnen moet er wel rekening gehouden worden met de omliggende kabels en leidingen, met name de stadsverwarmingsleiding die aan de noordzijde van het bouwplan ligt.
De financiële gevolgen op basis van mogelijke verleggingen dienen te worden onderzocht en te worden getoetst op regelingen uit de privaatrechtelijke overeenkomsten en criteria uit de telecommunicatiewet.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Provincie
3.2.1 Verordening Ruimte
De provincie Noord-Brabant heeft haar ruimtelijke belangen verankerd in de Verordening Ruimte. Het plangebied is door de provincie aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om - binnen de grenzen van wetgeving - te voorzien in stedelijke ontwikkeling. De Verordening bevat wel regels (artikel 3.5) voor de nieuwbouw van woningen.
Ingevolge artikel 2.1.6 Verordening Ruimte fase 1 moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in de nieuwbouw van woningen een verantwoording bevatten over de wijze waarop de regionale afspraken die zijn gemaakt in het regionaal planningsoverleg worden nagekomen en hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantitatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met onderhavige ontwikkeling van de bouw van een appartementengebouw met circa 40 sociale huureenheden wordt hieraan mede invulling gegeven.
3.3 Gemeente
3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005. Op grond van de Ruimtelijke Structuurvisie is het plangebied gelegen in bestaand stedelijk gebied.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
In het geldende bestemmingsplan is op de plaats waar de school Thomas van Aquinostraat 27 was gevestigd bijzondere bebouwing toegestaan met een hoogte van maximaal 25 meter.
Het gehele gebied tussen de Postelse Hoeflaan, Norbertusstraat, Thomas van Aquinostraat en de Albertus Magnusstraat wordt gekenmerkt door een gedifferentieerde morfologische opbouw. Er is een patroon van openbare ruimte en subblokken met voorzieningen en woningen in diverse bouwhoogten. Het gebied heeft een bijzondere plaats in de wijk die over het algemeen een strakke stedenbouwkundige opzet heeft met veel herhalingen, zogenaamde 'stempels'. Binnen deze 'stempels' wisselen grondgebonden woningen en appartementenblokken elkaar af.
De Anselmusstraat heeft het karakter van een bescheiden woonstraat met woningen in twee bouwlagen. In het zuidelijke deel van het plangebied ligt het daarom voor de hand het normale beleid voor woningen in woonstraten als uitgangspunt te nemen. In woonbuurten geldt voor woonbebouwing als principe dat maximaal 3 bouwlagen en een maximale hoogte van 10 meter zijn toegestaan.
In het noordoostelijke gedeelte van het plangebied wordt hogere bebouwing toelaatbaar geacht maar in verband met de kleinschaligheid van de aanwezige woningen in de Anselmusstraat en de Thomas van Aquinostraat is bebouwing met een hoogte van 25 meter stedenbouwkundig niet wenselijk. Een maat die vergelijkbaar is met de maximale bouwhoogte van het complex Postelstaete aan de Postelse Hoeflaan is meer op zijn plaats. Een deel van dit complex bestaat uit 5 bouwlagen. De nieuwbouw zou in ruimtelijk opzicht een eenheid kunnen vormen met Postelstaete. Om deze reden wordt een bouwhoogte van 5 bouwlagen oftewel 15 meter toelaatbaar geacht. Een groot van het gebied dient bebouwingsvrij te blijven om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
Bij het herrontwikkelen van de locatie dienen bestaande bomen zoveel mogelijk behouden te blijven. Dit is van belang om de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied in stand te houden.
4.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
De Welstandsnota heeft een duidelijke relatie met de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de Welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste gebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de Welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende bouwwerken.
Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9 m hoogte en 12 m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
4.3.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van monumentenzorg en archeologie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling.
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Woonvisie
In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd.
De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk ingezakt, de huizenkoper heeft geen vertrouwen in de woningmarkt en er zijn strengere regels ten aanzien van de financiering, zowel voor particulieren als voor ontwikkelaars. Daarnaast groeit het aantal huishoudens in Nederland minder snel, waardoor de groei in de woningbehoefte af zal nemen. De energieprijzen en overige woonlasten zullen de komende jaren sterk stijgen. Er is sprake van een structureel veranderde situatie op de woningmarkt, oude tijden komen niet meer terug.
De lokale effecten van de veranderde marktomstandigheden zijn in Tilburg merkbaar: er is een overmaat aan bouwplannen, die vaak onvoldoende aansluiting vinden bij de feitelijke wensen van de woonconsument. Er is sprake van een teveel aan appartementen en rijwoningen met onvoldoende kwaliteit.
De komende jaren zal in de nieuwbouw een verdere verschuiving optreden naar kwalitatieve eisen en de wens van de woonconsument centraal staan. Maar ook de bestaande voorraad zal een kwaliteitsslag maken, met name in verduurzaming (beperking energielasten).
Wonen blijft een onderwerp van gemeentelijke aandacht, maar in het besef dat de invloed op het (ver)bouwproces gering is. Samenwerking met procespartijen, ook over de gemeentegrenzen heen, moet centraal komen te staan.
De woondoelen:
- 1. Focus op de woningvoorraad, verbetering en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad;
- 2. Nieuwbouw nog beter en meer klantgericht (particulier opdrachtgeverschap);
- 3. Versterking samenhang wonen, welzijn, zorg.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.
Woonvisie West
De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. De Reit/Het Zand/Wandelbos worden in hun huidige situatie getypeerd als een overwegend buiten-centrum milieu. Met uitzondering van De Reit neigen deze wijken echter nadrukkelijk naar een groen-stedelijk woonmilieu. Het kwalitatief woningbehoefte onderzoek bevestigt het beeld dat versterking c.q. transformatie naar het groen-stedelijke in deze wijken centraal moet staan. Enige verdunning kan hierbij aan de orde zijn.
In de WoonVisie wordt geconstateerd dat er in De Reit/Het Zand/Wandelbos een overschot dreigt aan woningen in een 'anoniem stedelijk woonmilieu' en dat De Reit/Het Zand/Wandelbos een te eenzijdige woningvoorraad kent. Om doorstroming binnen de wijk mogelijk te maken is het van belang om woningen voor ouderen in de buurt van voorzieningen en woningen voor hogere inkomensgroepen in De Reit/Het Zand/Wandelbos toe te voegen (dure koop). Als belangrijke strategieën om de gewenste differentiatie te bereiken, geeft de WoonVisie sloop en vervangende nieuwbouw en verkopen van huurwoningen aan.
Ten aanzien van de Westermarkt, de omgeving van station West, alsmede het Paletplein geeft de WoonVisie aan dat de centrumfunctie van deze gebieden op het gebied van wonen via verdichting versterkt kan worden. Hierbij wordt met name gedacht aan appartementen voor senioren.
4.4.2 Toetsingskader nieuwbouw appartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader bestaande uit de volgende vier criteria:
- Woonmilieutypering: ligt het planinitiatief in een gebied met een woonmilieu waar veel/voldoende vraag naar is (vraag-aanbod naar woonomgeving);
- Ruimtelijk-Stedenbouwkundig: past het planinitiatief in een gebied, onder andere in de Handreiking Hoogbouw;
- Consumentgerichtheid: richt het initiatief zich op een uniek product dat niet concurrerend is met andere appartementen(plannen), bijvoorbeeld bijzonder woonconcept en/of bedoeld voor een specifieke doelgroep. (woon-zorg, (kwaliteit voor de) doelgroepen, woonconcepten e.d.);
- Maatschappelijke prioriteiten in het kader van integrale gebiedsontwikkeling: is het planinitiatief onderdeel van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (herstructurering bestaande woongebieden of woonzorgomgevingen).
Toepassing van deze criteria betekent derhalve dat plannen, naarmate ze op meer criteria scoren, een hogere prioriteit hebben, en derhalve op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Plannen die niet op de criteria scoren en niet hard zijn, zullen niet vanzelfsprekend op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Hierover zal de discussie moeten plaatsvinden over aanpassing naar grondgebonden types, wijziging in doelgroep/concept, fasering in tijd of anderszins.
4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Tilburg voert iedere vier jaar een woningbehoefte-onderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2008. Als de uitkomsten van dit onderzoek worden vergeleken met de uitkomsten van 2004 dan blijkt dat de vraag naar goedkope huurwoningen duidelijk is afgenomen ten gunste van het segment van € 343 tot € 527, wat duidt op een toenemende kwaliteitsvraag. Die kwaliteitsvraag lijkt zich ook te manifesteren bij starters.
De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, dan blijken de tekorten zich vooral voor te doen in de koopsector. Het gaat dan om een tekort aan (dure) vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen, (goedkope) rijwoningen en (middeldure) flats/appartementen met lift. In de huursector bestaat een tekort aan flats/appartementen met lift (met name van € 343 tot € 527). Het grootste overschot doet zich voor bij goedkope rijwoningen in de huursector (tot € 343 per maand).
Bedacht moet worden dat het aantal koopstarters weer zal oplopen zodra een economisch herstel optreedt, het consumentenvertrouwen opveert en de prijzen in de koopsector stabiel blijven. Deze verwachting is gebaseerd op de landelijke trend dat veel woonconsumenten blijvend gericht zijn op een kwalitatief hoogwaardige en ruime (koop)woning.
Woningbehoefte voor Het Zand
Uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek (Gemeente Tilburg, 2008) is gebleken dat in woningmarktgebied Het Zand relatief veel eenpersoonshuishoudens en 75-plussers wonen. Het gemiddeld besteedbare huishoudinkomen is laag. De wijk kenmerkt zich door veel huurwoningen, flats met en zonder lift en relatief veel goedkope koopwoningen. In de wijk is 23% van de woningvoorraad geschikt voor ouderen. Gemiddeld in Tilburg is dat 19%.
Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek dat de tevredenheid met de woning in Het Zand iets beneden het Tilburgse gemiddelde ligt. Ook de tevredenheid met de woonomgeving ligt net iets onder het Tilburgse gemiddelde.
4.4.4 Nota Wonen-Zorg
De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Doelstelling hierbij is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van servicewijken ontwikkeld, waarbij het geheel van woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren dan wel versterken van servicewijken.
4.4.5 Toetsing plan
Algemeen
Voor de beleidsmatige beoordeling is gebruik gemaakt van de doelen die in de woonvisie, de jaarlijkse notities wonen, de jaarlijkse programmabegrotingen en notities over specifieke aspecten van het wonen zijn vastgelegd. De hoofddoelen uit de programmabegroting wonen zijn:
- 1. bouwen van voldoende, gedifferentieerde woningen, conform behoefte en vastgesteld beleid;
- 2. op peil brengen en houden van de kwaliteit en diversiteit van de woningvoorraad en woonmilieus in de buurten en wijken.
Ook is het plan bezien in het kader van het servicewijkenbeleid met de benodigde transformaties van de verouderde zorgcomplexen gecombineerd met voorzieningen in de omgeving. En het voldoen aan specifieke gewenste kwaliteiten zoals particulier opdrachtgeverschap, studentenhuisvesting of andere bijzondere woonproducten.
Programmadoelen wonen
Eén van de programmadoelen wonen is het realiseren van voldoende levensloopbestendige woningen. Het voorliggende plan aan de Thomas van Aquinostraat gaat uit van de bouw van circa 40 goedkope huurappartementen, circa 35 van 70 m2 en circa 5 appartementen van 85 m2. Alle appartementen zijn geschikt voor ouderen. Het plan is niet concurrerend voor andere woningbouwplannen in de omgeving.
Gewenste woonmilieus
De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de Woonvisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. De Reit/Het Zand/Wandelbos worden in hun huidige situatie getypeerd als een overwegend buitencentrum milieu. Met uitzondering van De Reit neigen deze wijken echter nadrukkelijk naar een groen-stedelijk woonmilieu. Het kwalitatief woningbehoefte onderzoek bevestigt het beeld dat versterking c.q. transformatie naar het groenstedelijke in deze wijken centraal moet staan. Enige verdunning kan hierbij aan de orde zijn. In het voorliggende plan is geen sprake van verdunning of transformatie naar een groen-stedelijk woonmilieu. Het plan lijkt goed aan te sluiten op het karakter van de wijk en de nabije omgeving aangezien er nu ook al een beperkte stapeling aanwezig is.
Servicewijkenbeleid
Het initiatief past in de wijkscan servicewijk Het Zand, Wandelbos en De Reit waarin is aangegeven dat er sterke behoefte is, zeker in dit deel van Het Zand, aan goedkopere huurwoningen geschikt voor ouderen (levensloopbestendige woningen). Dit bij voorkeur inclusief mogelijkheden voor ontmoeting/dagbesteding samen met zorg/welzijnsinstellingen.
Specifiek gewenste woonkwaliteiten
Bij dit onderdeel gaat het om kwaliteiten als particulier opdrachtgeverschap, studentenhuisvesting of andere bijzondere woonproducten. Hiervan is in het voorliggende plan geen sprake behalve uiteraard het levensloopbestendige karakter aangezien het seniorenappartementen betreft.
Eindbeoordeling
Het voorliggende plan scoort op de punten "bestuurlijk vastgestelde gebiedsprioriteiten", "specifiek gewenste woonkwaliteiten" en "herstructureringsbeleid" niet hoog. Het plan scoort positief op het gebied van "servicewijkenbeleid" en voor wat betreft de "programmadoelen wonen". Dit zijn zwaarwegende aspecten, aangezien het plan voorziet in de grote behoefte aan goedkope huurwoningen geschikt voor ouderen in de wijk, waarbij het plan niet concurrerend is voor andere plannen in de omgeving.
4.5 Groen
Om de gevolgen voor de bomen binnen het plangebied in kaart te brengen, is in september 2011 een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd (zie Bijlage 1). In het onderhavige plangebied zijn geen beeldbepalende of monumentale bomen aanwezig. Het plan blijft voldoende verwijderd van de bomen aan de Anselmusstraat, Thomas van Aquinostraat en Petrus Canisiusstraat. Deze bomen kunnen dan ook behouden blijven. Voor een aantal bomen op de binnenplaats van het huidige schoolgebouw geldt dat deze, om het project te kunnen realiseren, niet behouden kunnen blijven. Voor deze specifieke bomen zal een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen aangevraagd en verleend moeten worden.
Bij het herontwikkelen van de locatie van de gymzaal aan de Thomas van Aquinostraat 29 dient uitgangspunt te zijn dat bestaande bomen in zoverre als mogelijk behouden dienen te blijven. Dit geldt ook voor de laanbeplanting in de Anselmusstraat. Bij het ontwikkelen van woningen dient er rekening mee te worden gehouden dat de lichttoetreding van de nieuwe woningen in de eindsituatie, als deze bomen volledig volgroeid zijn, gewaarborgd blijft.
4.6 Verkeer En Parkeren
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015.
Ten behoeve van de planontwikkeling worden 66 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 54 op eigen terrein en 12 parkeerplaatsen in het openbaar gebied (10 aan de Petrus Canisiusstraat en 2 bij de bestaande gymzaal aan de Thomas van Aquinostraat). Het parkeren voldoet daarmee aan de parkeernorm uit het TVVP. De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden op de Petrus Canisiusstraat.
Bij de herontwikkeling van de locatie van de gymzaal aan de Thomas van Aquinostraat 29 geldt dat aan de parkeernormen uit het TVVP moet worden voldaan.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende milieuvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn (indien relevant) als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.
Alle bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in onder andere eventuele knelpunten met betrekking tot de bestemmingen binnen het plangebied. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer, en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving.
Indien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de geldende richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van een goed woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Nabij woningen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijven. Tevens is een gebied langs hoofdinfrastructuur aan te merken als gemengd gebied. Onderhavig plan kan worden gerekend tot een dergelijk gemengd gebied. Nabijgelegen zijn namelijk onder andere diverse schoolgebouwen, een buurthuis, maatschappelijke voorzieningen en drukke infrastructuur.
Onderstaande activiteiten met bijbehorende, grootste richtafstanden zijn relevant voor onderhavig plangebied.
Adres | Activiteit | Grootste richtafstand rustige woonwijk | Grootste richtafstand gemengd gebied | Daadwerkelijke afstand tot aan gevel |
Isidorusstraat 6 (Stichting De Goede herder) | Buurt- en clubhuizen | 30 meter | 10 meter | Circa 32 meter |
Thomas van Aquinostraat 27A (PNEM-huisje) | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: blokverwarming | 30 meter | 10 meter | minimaal 10 meter |
Uit bovenstaande blijkt dat er vanuit milieuzonering geen belemmeringen bestaan met betrekking tot de bestemmingen binnen het plangebied.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- 2. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009;
- 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- de kans op een ongeval;
- het effect van het ongeval;
- het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht bij een ruimtelijk besluit draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's ten gevolge van een calamiteit worden geaccepteerd en welke mogelijke veiligheidsverhogende maatregelen worden genomen in het te nemen ruimtelijke besluit. De verantwoordingsplicht beoogt dat betrokken partijen samen een goede ruimtelijke afweging maken waarin de veiligheid voldoende gewaarborgd wordt. De afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht worden de volgende elementen beschouwd:
- 1. beschrijving van de ontwikkeling;
- 2. de hoogte en toename van het groepsrisico;
- 3. bronmaatregelen;
- 4. ruimtelijke maatregelen;
- 5. mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
- 6. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
- 7. nut en noodzaak;
- 8. mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.
5.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
5.3.7 Transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden. Tevens blijkt uit deze inventarisatie dat ter hoogte van het plangebied geen sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde voor de gemeentelijke wegen.
De ontwikkeling ligt op een afstand van circa 2200 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de vervoerde gevaarlijke stoffen ligt. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet weg blijkt dat voor dit weggedeelte de hoogte van het groepsrisico ligt tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde. Risicoberekeningen voor nieuwe ontwikkelingen moeten conform de circulaire uitgevoerd worden met de in Bijlage 5 van de circulaire weergegeven aantallen. Uit deze bijlage blijkt dat risicoberekeningen alléén met de stofcategorie GF3 (LPG) uitgevoerd moeten worden. Het invloedsgebied van de stofcategorie GF3 is 325 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De ontwikkeling geeft dus geen toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is voor dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt op ca. 550 meter de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 m van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Wel is sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Voor dit bestemmingsplan is dan ook de standaardverantwoording voor luw gebied uit de Beleidsvisie externe veiligheid van toepassing. De afwegingen die ten grondslag liggen aan deze standaard verantwoording staan verwoord in de Beleidsvisie externe veiligheid.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
5.3.8 Verantwoording groepsrisico
In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording is advies gevraagd aan de regionale brandweer. Het advies van de regionale brandweer wordt (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Voor dit ruimtelijke besluit hoeft alleen voor de spoorlijn de verantwoordingsplicht ingevuld te worden.
Beleidsvisie
In de Beleidsvisie externe veiligheid is ingegaan op een aantal gebiedstypes. Het bestemmingsplan ligt in de zone die in de Beleidsvisie is gedefinieerd als "Risicoluw woongebied in Tilburg".
Het bestemmingsplan ligt niet binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation en kent geen bijzondere functies voor gebouwen met meer dan 2000 personen. De generieke verantwoording voor luwe gebied uit de Beleidsvisie externe veiligheid is daarmee van toepassing. Onderstaand is deze verantwoording uit de beleidsvisie opgenomen. De afwegingen die ten grondslag liggen aan deze standaard verantwoording staan verwoord in de Beleidsvisie externe veiligheid.
Groepsrisico
Dit ruimtelijk plan ligt in een luw gebied, waarvoor in de Beleidsvisie Externe Veiligheid geen planologisch kader is opgesteld. Ook bij een hogere personendichtheid zal er geen significante toename van het groepsrisico optreden, omdat:
- de afstand tot de plaats van het mogelijke incident groot genoeg is;
- de aard van incident is blootstelling aan toxisch gas.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Beleidsvisie Externe Veiligheid. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:
- toename van de personendichtheid geen significant effect op het groepsrisico heeft;
- kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden bijzonder klein is.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de Beleidsvisie Externe Veiligheid.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
5.3.9 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk
5.3.10 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld, welke stoelt op de beleidsvisie externe veiligheid.
Het gemeentebestuur accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.4.1 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied, gelegen in een rustige woonwijk met beperkt wegverkeer, zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing.
5.4.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.4.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Met betrekking tot het geluid, geproduceerd door bedrijven, gelden naast de normen uit de Wet geluidhinder ook normen uit de Wet milieubeheer.
5.4.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van appartementengebouw met circa 40 huureenheden. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hierdoor is er geen sprake van industriële geurhinder. Daarnaast wordt voldaan aan de aan te houden richtafstanden voor geur voor omliggende bedrijven/activiteiten. Dit is nader toegelicht in paragraaf 5.2 Milieuhinder bedrijven.
5.6.2 Agrarische geur
De planlocatie is gelegen op zeer ruime afstand van een veehouderijbedrijf. Een dergelijk bedrijf kan een geurrelevante invloed hebben. Echter in onderhavige situatie is hiervan geen sprake.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
In september 2009 is, in het kader van de eigendomstransactie, door de gemeente Tilburg een bodemonderzoek uitgevoerd. Geconcludeerd werd dat de locatie maximaal licht verontreinigd was.
De bodemgesteldheid vormt daarom geen belemmering voor eventuele bouwaanvragen. Wel is het onderzoek uit 2009 maximaal 5 jaar geldig.
Daarnaast dient men in het geval van een eventuele grondwaterbemaling rekening te houden met de bekende grondwaterverontreinigingen in de omgeving (bijvoorbeeld Thomas van Aquinostraat 39-43). Het is niet toegestaan om deze gevallen van ernstige bodemverontreiniging te beïnvloeden met een grondwaterbemaling. Mogelijk worden er aanvullende onderzoeken en maatregelen noodzakelijk geacht indien een onttrekking voor de bouwwerkzaamheden nodig is.
5.8 Natuur En Ecologie
5.8.1 Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied of de Ecologische Hoofdstructuur, waardoor geen sprake is van negatieve effecten op een Natura 2000-gebied dan wel de EHS. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Het plangebied is niet gelegen in de Groene Mal van de gemeente Tilburg. Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
5.8.2 Soortenbescherming
Het plangebied bevat de percelen Thomas van Aquinostraat 27 en 29. Bij het onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten is onderscheid gemaakt tussen deze twee percelen.
Thomas van Aquinostraat 27
Het plangebied is momenteel grotendeels bebouwd en verhard. Plaatselijk komen enkele bomen voor en op de grens van het plangebied een ligusterhaag. Het gehele plangebied zal worden heringericht, waardoor de bestaande gebouwen en groene elementen zullen verdwijnen.
Door het Ecologisch Adviesbureau Cools is op 19 juli 2011 het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten. Zie Bijlage 2 voor het onderzoeksrapport.
Binnen het plangebied komen van de soorten die behoren tot de tabel 1 van de Flora- en faunawet alleen de brede wespenorchis en zeer waarschijnlijk ook de huisspitsmuis voor. Door de geplande activiteiten zal de groeiplaats van de brede wespenorchis verdwijnen, evenals de vaste verblijfplaats en/of het foerageergebied van de huisspitsmuis. In de omgeving van het plangebied is voor de huisspitsmuis echter nog voldoende geschikt leefgebied aanwezig. De brede wespenorchis is de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Alternatieven voor deze plantensoort zijn in de omgeving van het plangebied niet of nauwelijks beschikbaar. Het verdwijnen van de groeiplaats binnen het plangebied heeft echter op lokaal niveau geen negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van de plantensoort, omdat binnen de gemeente Tilburg nog voldoende actuele en potentiële groeiplaatsen beschikbaar zijn.
Tijdens het veldbezoek zijn geen vleermuizen dan wel sporen van deze diersoorten waargenomen. Op basis van een deskundigenoordeel mag echter worden aangenomen dat binnen het plangebied af en toe maximaal enkele exemplaren van de algemene gewone dwergvleermuis foerageren. De kans dat andere, (iets) meer zeldzamere, vleermuissoorten het plangebied gebruiken als foerageergebied is zo goed als zeker uitgesloten. In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. De kans dat deze aanwezig zijn in de spouwmuren van de gebouwen is zeer bijzonder klein, terwijl de bomen in het plangebied zowel actueel of potentieel ongeschikt zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Door de afwezigheid van geschikte lijnvormige elementen is er binnen het plangebied zijn ook geen vaste vliegroute van vleermuizen aanwezig. De geplande herinrichting zal voor de maximaal enkele foeragerende vleermuizen geen of nauwelijks nadelige effecten hebben. Door de aanplant van meer bomen in het plangebied zal er op termijn ook een geschikter foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied ontstaan. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoort mede omdat in de directe omgeving van het plangebied nog voldoende geschikt foerageergebied aanwezig is.
Het plangebied is mogelijk een broedplaats, foerageergebied en/of rustplaats voor enkele algemene vogelsoorten, waaronder de ekster uit de categorie 5 en de huismus uit categorie 2. Laatstgenoemde soort broedt echter niet binnen het plangebied. De mogelijkheid dat de ekster broedt binnen het plangebied kan niet worden uitgesloten. Door de herinrichting zal de huidige functie voor de vogelsoorten binnen het plangebied (tijdelijk) verdwijnen. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende en veelal ook geschikter leefgebied voor de vogels aanwezig. Door de aanplant van meer bomen in het plangebied zal er op termijn een betere broedplaats, foerageergebied en rustplaats voor vogels binnen het plangebied ontstaan.
De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen 8 tot en met 12 in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
- voor soorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, zoals de brede wespenorchis en huisspitsmuis;
- voor de gewone dwergvleermuis, omdat het plangebied door deze diersoort alleen wordt gebruikt als foerageergebied en mede omdat er in de omgeving van het plangebied voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig zijn, waardoor de functionaliteit van de verblijfplaatsen gelegen buiten het plangebied niet wordt aangetast.
Thomas van Aquinostraat 29
Op 22 september 2011 is door een deskundige van de Vleermuisstichting Noord-Brabant een onderzoek uitgevoerd naar eventuele vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de gymzaal aan de Thomas van Aquinostraat 29.
Tijdens de inspectie van het pand zijn door de deskundige geen sporen van vleermuizen dan wel uitvliegende exemplaren van vleermuizen waargenomen.
Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat het desbetreffende pand niet geschikt is om te kunnen dienen als verblijfplaats voor kraamkolonies alsook niet als winter- of zomerverblijfplaats voor vleermuizen. De reden hiervoor is dat er geen ruimtes in het gebouw aanwezig zijn die kunnen dienen als tijdelijke of vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Zo ontbreken er kelders en zolders, is de spouwmuur niet toegankelijk door het ontbreken van geschikte in- en uitvliegmogelijkheden en ontbreken er boegboorden.
Op basis hiervan is een aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen 8 tot en met 12 in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk.
5.8.3 Onderzoek en advies
Op basis van de huidige inrichting en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat een gedetailleerder (jaarrond)onderzoek naar vleermuizen, broedvogels of andere beschermde soorten niet noodzakelijk is.
Aanbevolen wordt om de bomen te verwijderen in de periode half september – half maart. Indien de ligusterhaag door de herinrichting moet verdwijnen dat wordt aanbevolen om ook deze haag te verwijderen in de genoemde periode.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en Oude Leij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 6.750 m² en is in de bestaande situatie nagenoeg volledig verhard. De terreinhoogte is ongeveer 14,20+. De bodem is sterk zandig met afwisseling van leemlenzen dikker dan 1m, behorend bij de deklaag. Uit beschikbare gegevens blijkt dat de maatgevende hoogste grondwaterstand ongeveer 11,95+ is. De ontwatering is voldoende voor het huidig gebruik.
In de bestaande situatie is het perceel aangesloten op het gemengd stelsel. Het afvalwater en het hemelwater stromen af richting het eindgemaal Moerenburg. Daar wordt het afvalwater verpompt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg in beheer van waterschap De Dommel.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
De ontwikkeling betreft de bouw van circa 40 appartementen voor senioren; de oppervlakte van het bouwvlak is ca. 900 m2. De rest van de oppervlakte wordt ingericht als parkeerterrein en tuin. Op het zuidoostelijke deel van het terrein, gelegen aan de Anselmusstraat (ca. 1350 m2), wordt de bestemming wonen-uit te werken gelegd. Dit houdt in dat de bouw van grondgebonden woningen mogelijk is ná het doorlopen van een planprocedure voor het uitwerkingsplan. Het bouwvlak hiervan is nog niet bekend. Ten opzichte van de bestaande situatie is er echter geen sprake van toename van de afvoerende oppervlakte, omdat in de bestaande situatie ook sprake is van verhard terrein.
Het plangebied valt conform de SWR binnen de af te koppelen gebieden. In de nabije toekomst wordt hier een regenwatersysteem aangelegd waarop de afvoer van regenwater richting de Blauwe Aders kan afstromen. Voor het plangebied is het aldus van belang hemelwater en vuilwater inpandig te scheiden, zodat het na aanleg van de Blauwe Aders het hemelwater hierop kan worden aangesloten.
Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:
- Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
- De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
- Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
- Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld en per perceel aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op de gemeentelijke riolering;
- Het regenwater van inritten en tuinen in particulier terrein kan op het regenwaterafvoer aansluiten;
- De vuil- en regenwateraansluitingen worden tot aanleg van de Blauwe Aders aangesloten op de bestaande gemengde riolering in de Petrus Canisiusstraat en / of de Thomas van Aquinostraat.
6.3 Watertoets
Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap verstrekt dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets wordt (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
De gronden in het plangebied ter plaatse van het perceel Thomas van Aquinostraat 27 zijn bestemd voor Wonen-Gestapeld. Hiermee kunnen ter plaatse van dit gedeelte van het plangebied uitsluitend appartementen worden opgericht. Grondgebonden woningen zijn uitgesloten.
De gronden in het plangebied ter plaatse van het perceel Thomas van Aquinostraat 29 zijn bestemd voor 'Wonen-Uit te werken'. Hiermee is het mogelijk dit gedeelte van het plangebied uit te werken ten behoeve van grondgebonden en gestapelde woningen.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Voor het bouwvlak ter plaatse van de bestemming Wonen-Gestapeld geldt een maximale bouwhoogte van 15 meter. Daarbij mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd.
In de uitwerkingsregels bij de bestemming 'Wonen-Uit te werken' is bepaald dat de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen. Daarbij mogen de gronden voor maximaal 60% worden bebouwd.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 6 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen en een regeling over de ruimte tussen gebouwen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 7 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 8.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 10 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Financiële Paragraaf
Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op een gemeentelijk schoolgebouw dat wordt gesloopt ten gunste van een woningbouwontwikkeling. Voor deze locatie is reeds een anterieure overeenkomst met een ontwikkelaar gesloten waarbij de toekomstig te maken kosten worden gedekt. In deze anterieure overeenkomst heeft de ontwikkelaar zich ook garant verklaard voor de eventuele planschades als gevolg van de bestemmingsplanwijziging voor de voormalige schoollocatie. De eventuele planschadeclaims voor de voormalige gymzaallocatie komen voor rekening van de reserve grondexploitatie. Op de verwervingskosten en de tot op heden gemaakte kosten zit echter nog wel een deficit dat grotendeels zal worden afgedekt door middel van een bijdrage uit het herstructureringsreserve. Het resterende deel van het tekort komt voor rekening van de reserve grondexploitatie. Dit is tekort is reeds voorzien in de Vastgoedmonitor 2012.
Het plan is om deze redenen economisch uitvoerbaar. Gelet op het feit dat de toekomstige kosten door de anterieure overeenkomst zijn gedekt en dat er voor het grondexploitatietekort middelen zijn voorzien is het niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Zand 2008 2e herziening (Thomas van Aquinostraat 27) op 7 juli 2011 gepubliceerd in de Tilburgse Koerier.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan is in stedelijk gebied gelegen. Het project ten behoeve waarvan het bestemmingsplan wordt opgesteld, heeft een zeer beperkte ruimtelijke impact. Er zijn dan ook geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid.
9.3 Burgerparticipatie
Op 4 juli 2011 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een inloopavond gehouden in de ontmoetingsruimte Postelstaete te Tilburg. Tijdens deze inloopavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.
Tijdens de gehouden inloopavond is door omwonenden positief gereageerd op het plan. De burgerparticipatie heeft dan ook niet geleidt tot aanpassing van het plan. Een verslag van de inloopavond is opgenomen in Bijlage 3.
Over de sloop van de gymzaal aan de Thomas van Aquinostraat 29 en de wijziging van de bestemming hiervan heeft initiatiefnemer de omwonenden via een brief geïnformeerd. Deze brief is opgenomen in Bijlage 4.
9.4 Zienswijzen
Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Bomen Effect Analyse
Bijlage 1 Bomen Effect Analyse
Bijlage 2 Quick Scan Beschermde Natuurwaarden
Bijlage 2 Quick scan beschermde natuurwaarden
Bijlage 3 Verslag Burgerparticipatie
Bijlage 3 Verslag burgerparticipatie