KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Juridisch-planologische Situatie
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Provincie
3.3 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4 Groen
4.5 Bedrijvigheid
4.6 Detailhandel
4.7 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuhinder Bedrijven
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Geluid
5.5 Lucht
5.6 Geur
5.7 Bodem
5.8 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Duurzaam Waterbeheer
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-ils-kaart
Bijlage 3 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Rapportage Verkeerseffecten
Bijlage 2 Actualisatie Cijfers Verkeersonderzoek
Bijlage 3 Aanvullende Rapportage Verkeerseffecten
Bijlage 4 Rapportage Effect Op De Luchtkwaliteit
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 04-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.2 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.5 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.7 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.8 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.10 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

De inrichtingen, bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder worden alleen tot ´bedrijven´ gerekend voorzover deze zijn gelegen op gezoneerde bedrijventerreinen c.q. bedrijvenlocaties of gedeelten daarvan, te weten Vossenberg.

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.11 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.12 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2011019- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.18 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.26 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.27 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.

1.28 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.29 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.

1.30 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.31 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.33 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.34 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.36 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.37 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.38 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.39 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.40 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.41 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.42 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.43 kwetsbaar object

Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.

1.44 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.45 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.46 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.47 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.48 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.

1.49 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.50 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.51 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.52 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.53 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.54 perifere detailhandel

Detailhandel welke behoort tot specifieke hierna genoemde branches, waarvan de vestiging behalve binnen gebieden of percelen waarbinnen detailhandel direct is toegestaan (gebieden met de bestemming Centrum, Centrum-1, Detailhandel, Detailhandel-Perifeer en percelen met de functieaanduiding detailhandel, dan wel detailhandel perifeer) ook is toegestaan binnen aangewezen gebieden op percelen met de bestemming Bedrijventerrein en Bedrijf. De in het kader van het gemeentelijk detailhandelsbeleid specifiek aangewezen perifere detailhandelslocaties zijn:

  1. 1. Vossenberg Oost (doe het zelf, plant en dieren en voor w.b de hoofdbranche wonen: keukens, sanitair, wand- en vloertegels);
  2. 2. Leypark, incl. AaBé (woninginriching (hoofdbranche), keukens, sanitair, bruin- en witgoed (electra), sport en speelgoed (ondersteunend aanbod));
  3. 3. Kraaiven (auto´s);
  4. 4. Leijendaal (bouwmarkten, keukens, sanitair);
  5. 5. Rugdijk (bouwmarkten, tuincentra);
  6. 6. Kanaalzone, zuidelijk deel (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
  7. 7. Ringbanen (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
  8. 8. De Groene Kamer (tuincentra (hoofdbranche), sport, woninginrichting (ondersteunend op basis van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen));
  9. 9. Stappegoor (sport en speelgoed);
  10. 10. Pieter Vreedeplein (sport en speelgoed, bruin- en witgoed (electra), mode).

1.55 plan

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2) van de gemeente Tilburg.

1.56 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.

1.57 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.58 randhoogte

De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.59 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.60 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.61 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.62 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.63 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.64 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.65 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.

1.66 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.67 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.68 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.69 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.70 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.71 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergrondse bouwwerken

5.2 Ruimte tussen bouwwerken

5.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

5.4 Bouwen in nabijheid van beeldbepalende bomen

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 luchtvaartverkeerzone

7.2 geluidzone - industrie

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:

  1. a. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
  2. b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
    1. 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
    2. 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
  3. c. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.

8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
  2. b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.

8.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
  2. b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
  2. b. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  4. d. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  5. e. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
  6. f. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.

11.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" ingediend voor de realisatie van een drive-in/afhaalcentrum aan de Boterberg 2 te Tilburg. Het betreft het perceel sectie F, nr. 4515.

Het betreffende perceel is gelegen in het gebied tussen de Duijnsbergseweg en de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. In dit gebied bevindt zich Hornbach - een bouwmarkt en tuincentrum - alsmede verschillende bouwmarkten. Het afhaalcentrum is geprojecteerd aan de overzijde van de Duijnsbergseweg en heeft een directe relatie met de vestiging van Hornbach.

In de toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Juridisch-planologische Situatie

Voor de planlocatie is het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2009 en op 21 april 2011 onherroepelijk geworden.

Onderhavige ontwikkeling was reeds opgenomen in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008". Bij uitspraak van 20 april 2011 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de aanduidingen 'opslag' en 'detailhandel perifeer' ter plaatse van het perceel Boterberg 2 onvoldoende juridisch zijn vastgelegd, zodat het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 14 december 2009, waarbij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" is vastgesteld, voor zover het de genoemde aanduidingen betreft, is vernietigd.

Als gevolg hiervan heeft de locatie Boterberg 2 in het vigerende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" de bestemming "Bedrijventerrein". Het realiseren van een drive-in/ afhaalcentrum past hier niet binnen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ligging Plangebied

Het bedrijventerrein Vossenberg ligt in het noordwesten van Tilburg. Het gebied wordt begrensd door het Wilhelminakanaal in het zuiden, de Gesworenhoekseweg in het westen en de Noordwest tangent in het noorden. In het oosten loopt de grens door het bosgebied dat grenst aan bedrijventerrein Kraaiven en het bedrijvenpark Charlotte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011019-e001_0001.jpg"

figuur 1: ligging bedrijventerrein Vossenberg in Tilburg

Onderhavige planlocatie is gelegen binnen het bedrijventerrein Vossenberg. Dit bedrijventerrein is ruwweg in te delen in vier kwadranten waarvan er drie gevuld zijn met bedrijven. Alleen het noordoostelijke kwadrant (ten noordoosten van de Dongenseweg) heeft een relatief landelijk karakter. Deze grond is hoofdzakelijk in gebruik als landbouwgrond of bosgebied. Bedrijventerrein Vossenberg herbergt met name middelgrote en grootschalige bedrijven. In het gebied tussen de Duijnsbergseweg en de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg bevinden zich diverse bouwmarkten waarvan Hornbach er één is. De Duijnsbergseweg is een voormalige landbouwweg die nu dienst doet als fietsroute. Langs deze weg bevindt zich aan de westzijde een laanbeplanting van waardevolle bomen. Langs de Dongenseweg bevinden zich aan beide zijden van de weg groenstroken van circa 10 meter breed met daarin zeer waardevolle eiken. Ter hoogte van het bouwplan is in deze groenstrook een dubbele bomenrij aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011019-e001_0002.jpg"

figuur 2: plangebied

2.2 Ruimtelijke Structuur

Vossenberg is een gemengd bedrijventerrein met een relatief groot aandeel bedrijven uit de sector transport en logistiek. Het beeld wordt met name bepaald door bedrijfshallen, bedrijfshallen met laaddocks, parkeerruimte voor vrachtwagens, brede straten van beton, ruime grasbermen en water. De hallen hebben vaak een relatief klein kantoorgedeelte dat naar de openbare weg is gekeerd. In het westen van het plangebied, maar centraal op Vossenberg, bevindt zich de bedrijfsbebouwing van Fuji met zijn markante industriële signatuur en bebouwing die incidenteel meer dan 15 meter hoog is. Aan de westzijde van het plangebied is een grote waterplas die als waterberging fungeert.

2.3 Technische Infrastructuur

Tijdens de bouw dienen maatregelen te worden genomen om de aanwezige kabels, leidingen en riolering te beschermen. Ten behoeve van de nieuwe (huis)aansluitingen op de hoofdleidingen dienen de initiatiefnemers contact op te nemen met de betreffende nutsbedrijven/aanbieders.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Provincie

3.2.1 Verordening Ruimte

Ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte. Evenals de AMvB Ruimte is de provinciale verordening in twee fases tot stand gekomen.

In de eerste fase zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

  1. 1. Regionaal perspectief voor wonen en werken;
  2. 2. Ruimte-voor-ruimteregeling;
  3. 3. GHS-natuur/EHS;
  4. 4. Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
  5. 5. Grond- en oppervlaktewatersysteem;
  6. 6. Land- en tuinbouw (integrale zonering, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen).

De tweede fase was gekoppeld aan het totstandkomingstraject van de provinciale Structuurvisie en heeft betrekking op:

  1. 1. GHS-landbouw/AHS-landschap/AHS-landbouw;
  2. 2. Grondwaterbeschermingsgebieden;
  3. 3. Milieuaspecten;
  4. 4. Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
  5. 5. Windenergie;
  6. 6. Cultuurhistorische waarden;
  7. 7. Aardkundige waarden;
  8. 8. Overlegzones infrastructuur;
  9. 9. Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
  10. 10. Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
  11. 11. Nieuwe economische dragers;
  12. 12. Toeristisch-recreatieve voorzieningen.

In de Verordening Ruimte is het plangebied opgenomen als bestaand stedelijk gebied. Gelet op de ruimtelijke impact van het plan in relatie tot provinciaal niveau, zijn er geen provinciale belangen aan de orde.

3.3 Gemeente

3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005. Het beleid is gericht op het zoveel mogelijk intensiveren van bedrijvigheid binnen de bestaande stad. Het aanbieden van goede locaties voor groei en verplaatsing van bestaande bedrijven speelt een belangrijke rol.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.2.1 Beschrijving plan

Het plan betreft het bouwen van een drive-in/afhaalcentrum aan de Boterberg 2 ten behoeve van de bouwmarkt (Hornbach) aan de Hestiastraat. Het betreft de realisatie van een overkapte drive-in voor de uitgifte en inname ten behoeve van de verhuur van machines en het laden en lossen van grove bouwmaterialen.

De functie is logistiek van aard (verkeer, parkeren, laden en lossen, uitgifte en restitutie). Er is in de drive-in dan ook niet in een kassamogelijkheid voorzien. De drive-in is uitsluitend bedoeld om goederen af te halen en heeft in die zin een bedrijfsmatige functie, welke direct verband houdt met de grootschalige detailhandelsvestiging van Hornbach aan de Hestiastraat. De af te halen producten kunnen door de klanten niet ter plaatse worden gekocht, maar dienen in de Hornbachvestiging aan de Hestiastraat te worden besteld en betaald.

4.2.2 Beoordeling plan

Het gebruik van de drive-in aan de Boterberg 2 te Tilburg ligt in het verlengde van de bestaande vestiging van Hornbach aan de Hestiastraat en is dan ook perifere detailhandel. De bestemming van het desbetreffende perceel is 'bedrijventerrein'. Detailhandel past hier niet in. Gezien de bijzondere gebruiksvorm van de drive-in, namelijk een aan bedrijvigheid verwante functie, vergelijkbaar met een groothandel in bouwstoffen of een magazijn, is het gebruik voor dit doel aanvaardbaar. Opslag van grove bouwmaterialen en stalling van materieel is passend bij de overige bedrijvigheid op het industrieterrein. Het plan voldoet in zijn verschijningsvorm aan de oorspronkelijke uitgangspunten van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Vossenberg 2008'.

Het perceel van Hornbach is in de bestaande situatie te klein om de Hornbach-formule succesvol toe te kunnen passen. Hierdoor is een situatie ontstaan die ruimtelijk verre van optimaal is. De bouw van de drive-in zal de druk op het gebruik van de ruimte op en om de Hornbach vestiging aan de Hestiastraat verlichten. Dit zal de kwaliteit van het bedrijventerrein ten goede komen (minder logistieke problemen, minder verkeersoverlast van de bestaande laad- en loslocatie voor klanten en minder zichtbare eigen opslag). Om deze reden is de ontwikkeling stedenbouwkundig aanvaardbaar.

4.2.3 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

De Welstandsnota heeft een duidelijke relatie met de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de Welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste gebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de Welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende bouwwerken.

Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9 m hoogte en 12 m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.

4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.3.1 Archeologie

4.3.2 Conclusie

Aan het plangebied kan door relatief recente verstoringen een lage archeologische verwachtingswaarde en een relatief lage cultuurhistorische waarde worden toegekend.

Vanuit cultuurhistorie bestaat er dan ook geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Archeologisch vervolgonderzoek wordt op deze locatie niet noodzakelijk geacht.

4.4 Groen

Waardevolle bomen met een aanduiding A genieten een beschermzone van 8 meter gemeten uit het hart van de boom. Voor waardevolle bomen uit de categorie B bedraagt de beschermzone 5 meter. Zeer waardevolle en monumentale bomen kunnen de toevoeging “+” krijgen, waarmee de beschermzone vanuit het hart van de boom maximaal 15 meter kan bedragen. Indien het onmogelijk is bepaalde bomen uit de categorie A of B te handhaven dan zal als voorwaarde gelden dat elders compensatie plaatsvindt. Categorie C bomen mogen conform de reguliere kapvergunningsprocedure gekapt worden.

Op het betreffende perceel bevinden zich geen bomen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse beeldbepalende bomen. Ten aanzien van deze bomen is in de regels bepaald dat een bebouwingsafstand van 8 m aangehouden dient te worden. Aan de Dongenseweg is ter hoogte van het bouwplan een dubbele bomenrij aanwezig met daarin zeer waardevolle eiken. Deze bomen zijn echter op dusdanige afstand van het plangebied gesitueerd dat deze geen belemmering vormen voor de realisering van het plan.

4.5 Bedrijvigheid

4.5.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  1. 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
  2. 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
  3. 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

4.6 Detailhandel

Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.

In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:

  1. 1. De centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemenging plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure.
  2. 2. De gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten.
  3. 3. De centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.

Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelsactiviteiten binnen een sportinstelling. De in het kader van het gemeentelijk detailhandelsbeleid specifiek aangewezen perifere detailhandelslocaties zijn:

  1. 1. Vossenberg Oost (doe het zelf, plant en dieren en voor w.b de hoofdbranche wonen: keukens, sanitair, wand- en vloertegels);
  2. 2. Leypark, incl. AaBé (woninginriching (hoofdbranche), keukens, sanitair, bruin- en witgoed (electra), sport en speelgoed (ondersteunend aanbod));
  3. 3. Kraaiven (auto´s);
  4. 4. Leijendaal (bouwmarkten, keukens, sanitair);
  5. 5. Rugdijk (bouwmarkten, tuincentra);
  6. 6. Kanaalzone, zuidelijk deel (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
  7. 7. Ringbanen (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
  8. 8. De Groene Kamer (tuincentra (hoofdbranche), sport, woninginrichting (ondersteunend op basis van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen));
  9. 9. Stappegoor (sport en speelgoed);
  10. 10. Pieter Vreedeplein (sport en speelgoed, bruin- en witgoed (electra), mode).

4.7 Verkeer En Parkeren

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015.

Het bouwwerk is bedoeld om de artikelen die in het vaste assortiment van de Hornbach vestiging aan de Hestiastraat aanwezig zijn, op een doelgericht en efficiënte manier aan de Hornbach klanten uit te kunnen leveren. Het concentreren van de uitgifte van (omvangrijke of zware) goederen in een speciaal daarvoor ingericht bouwwerk (waar men met de auto in kan rijden) bevordert de snelheid van uitgifte. De verwachting van Hornbach is dat de realisatie van de drive-in zal resulteren in een beperkte toename van het aantal bezoekers van de hoofdvestiging. In wezen is de drive in een uitgifteservice voor de klanten die de hoofdvestiging bezoeken. Er behoeft door de logistieke opzet van het bouwwerk (dat in belangrijke mate bestaat uit verkeersruimte) niet te worden voorzien in extra parkeerplaatsen. De verkeersruimte in het bouwwerk volstaat voor de verkeersafwikkeling. Parkeren is behoudens om in en uit te laden ook niet toegestaan. In de drive zelf zijn wel 4 parkeerplaatsen geprojecteerd die zijn bestemd voor heftrucks en de voertuigen van Hornbach voor het laad en loswerk en de bevoorrading. In plaats van parkeerplaatsen voor de bezoekers worden opstelplaatsen gerealiseerd. De verblijfsduur is beperkt tot het laden en lossen van gekochte of gehuurde goederen.

Om de verkeerssituatie in en rondom de locatie van de vestiging van Hornbach en de invloed van de drive-in hierop in beeld te brengen is een onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in de rapportage verkeerseffecten drive-in Hornbach Tilburg van 21 mei 2008 (zie Bijlage 1). De conclusie van het rapport is dat de verwachting is dat het realiseren van de drive-in geen noemenswaardige invloed heeft op de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen. Hiervoor zijn de volgende redenen:

  • de verwachting is dat de drive-in slechts een beperkte bezoekersaantrekkende werking heeft. De activiteiten van Hornbach en het artikelenaanbod blijft namelijk onveranderd en er is geen verkooppunt in de drive-in.
  • wanneer wordt uitgegaan van het autonome groeiscenario van Hornbach, dan is de stijging van de verkeersintensiteiten een marginaal deel van de verkeersintensiteiten van de omliggende wegen.
  • de capaciteit van de omliggende wegen is dermate dat deze deze marginale groei van verkeer zeer goed kunnen verwerken.
  • door de aanleg van de NoordWestTangent zijn de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen gedaald, waarmee "lucht" is ontstaan voor onder andere verkeer naar en van de Hornbach drive-in.

Naar aanleiding van een geactualiseerd verkeersmodel van de gemeente Tilburg en de daarmee samenhangende nieuwe prognosejaren zijn de berekende verkeersintensiteiten geactualiseerd (zie Bijlage 2). Met de actualisatie van de berekende verkeersintensiteiten blijft bovengenoemde conclusie onverdeeld gelden:

  • de verwachting blijft dat de drive-in slechts een beperkte bezoekersaantrekkende werking heeft.
  • in de actualisatie is de stijging van de verkeersintensiteiten als gevolg van het autonome groeiscenario van Hornbach en de toevoeging van de drive-in, nog steeds een marginaal deel van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen.
  • ook het nieuwe verkeersmodel toont een daling van de verkeersintensiteiten als gevolg van de aanleg van de NoordWestTangent, waarmee ‘lucht’ ontstaat voor onder andere verkeer naar en van de Hornbach drive-in.

Parkeren

De drive-in heeft geen verkoopfunctie. Er is in de drive-in dan ook niet in een kassamogelijkheid voorzien. De af te halen producten kunnen door de klanten niet ter plaatse worden gekocht, maar dienen in de Hornbach vestiging aan de Hestiastraat te worden besteld en betaald. Uit het aanvullend rapport van BRO van 24 maart 2009 (zie Bijlage 3) blijkt dat, uitgaande van het "worst case" scenario, te weten de piekuren van de drukste dag, er 8 extra personenauto's aan de Hestiastraat zullen parkeren. Om te kunnen beoordelen of de bestaande parkeerruimte aan de Hestiastraat voldoende is om deze extra parkeerdruk op te kunnen vangen, is er op dinsdag 14 april 2009, donderdag 16 april 2009 en zaterdag 25 april 2009 op een drietal momenten (10.00 uur, 14.00 uur en 19.00 uur) parkeertellingen gehouden. Uit deze tellingen blijkt dat in de huidige situatie reeds voldoende ruimte is om de extra parkeervraag op te vangen. Op zaterdagmiddag is de parkeerdruk het hoogste. Op dat moment staat het parkeerterrein zo goed als vol. In de huidige situatie wordt een gedeelte van het parkeerterrein gebruikt voor opslag van grote artikelen. Met de realisatie van de drive-in komt deze ruimte weer vrij voor parkeren, waardoor de parkeerruimte ruim voldoende zal zijn om de extra parkeervraag op te vangen.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt van de desbetreffende milieuvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een, in principe, ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.

Bij deze beoordeling is gekeken naar de invloed van het te realiseren bedrijf op de omgeving. De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van circa 90 meter.

Binnen het plangebied is het mogelijk een bedrijf op te richten met milieucategorie 3.2. De grootste aan te houden richtafstand voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van een gemengd gebied is voor deze categorie 50 meter.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Nabij woningen komen ook andere functies voor zoals winkels en bedrijven. Daarnaast liggen de woningen als het ware ingesloten tussen drie bedrijventerreinen in een gebied waar wonen en werken elkaar afwisselen. Tevens zijn de woningen direct gelegen langs de hoofdinfrastructuur. Dergelijke locaties kunnen eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied worden gerekend.

Uit de inventarisatie blijkt daarom dat de omliggende woningen geen belemmering vormen voor het bouwplan daar deze allen ruim buiten de richtafstand van 50 meter zijn gelegen.

De milieucategorie voor bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  1. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  2. 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" december 2009;
  3. 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient te worden aangetoond dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. 1. de kans op een ongeval;
  2. 2. het effect van het ongeval;
  3. 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  4. 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de calamiteit.

Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het ijkpunt, waarbinnen gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen, voor het groepsrisico is vastgelegd in een oriëntatiewaarde. Langs transportverbindingen zijn de oriëntatiewaarden 10-4 per jaar voor 10 slachtoffers, 10-6 per jaar voor 100 slachtoffers, 10-8 per jaar voor 1.000 slachtoffers etcetera.

Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is het vereist invulling te geven aan de verantwoordingsplicht bij het opstellen van een ruimtelijk plan als het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Voor het groepsrisico ten gevolge van transportbronnen is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gepubliceerd. Ook deze circulaire kent het principe van de verantwoordingsplicht.

De drive-in vormt een onderdeel van de hoofdvestiging Hornbach aan de Hestiastraat en wordt dan ook gezien als een kwetsbare bestemming. Aangezien er op het industrieterrein risicovolle inrichtingen zijn toegestaan, is bekeken of er bedrijven gevestigd zijn waarvan het plaatsgebonden risico en/of het invloedsgebied is gelegen over deze inrichting. Dit blijkt niet het geval te zijn.

De drive-in is een kwetsbare bestemming. Er is geen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht omdat er geen sprake is van risicocontouren die over het perceel liggen.

5.3.4 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Dit besluit regelt de externe veiligheid van buisleidingen en het borgen van die veiligheid in plannen voor de ruimtelijke ordening. Ook worden regels gesteld om de integriteit van de buisleiding te waarborgen.

Binnen het plangebied zijn geen hogedruk aardgasleidingen aanwezig.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Het betreft een bouwplan voor een drive-in/afhaalcentrum voor Hornbach, een doe-het-zelf-keten. In de zin van de Wet geluidhinder is dit geen geluidgevoelige bestemming.

Vanuit de Wet geluidhinder zijn er daarom geen bezwaren tegen het voorgenomen bouwplan.

5.4.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

5.4.3 Industrielawaai

Het drive-in/afhaalcentrum wordt gerealiseerd op het gezoneerde industrieterrein Vossenberg. Het bedrijf Hornbach is gelegen buiten de grens van het gezoneerde industrieterrein Vossenberg maar binnen de geluidzone. Voor de Wet milieubeheer is er wel sprake van één inrichting. Onderzocht dient te worden of voor de uitbreiding van Hornbach op het gezoneerde industrieterrein tevens de zone van het industrieterrein moet worden aangepast. In bestaande jurisprudentie op dit punt is sprake van een zogenaamde grote lawaaimaker (voorheen categorie A-inrichting). Hornbach is echter geen grote lawaaimaker. De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven. De zone zal en hoeft niet te worden aangepast door de uitbreiding van Hornbach.

De geluiduitstraling van het deel van de inrichting dat op het gezoneerde deel van de inrichting ligt, past binnen de vastgestelde 50 dB(A) contour. Er zal voor de uitbreiding van de inrichting wel een maatwerkvoorschrift moeten worden opgelegd. Voor de ruimtelijke procedure is deze situatie geen belemmering.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen over het plangebied en zijn weergegeven op de verbeelding. Binnen de contouren worden geen nieuw geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een drive-in/afhaalcentrum. Uit het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek (KEMA, kenmerk 74100792-PGR/R&E 11-1682, d.d. 10 augustus 2011) blijkt dat de normen uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer niet worden overschreden (zie Bijlage 4). Er wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1 sub a van de Wet milieubeheer.

Ten aanzien van luchtkwaliteit bestaan er geen bezwaren met betrekking tot de realisatie van onderhavig plan.

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

In het voorliggende plan is voor de geuremissie aansluiting gezocht bij de afstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De milieucategorie van de activiteit is daarmee zodanig gekozen dat er naar verwachting geen sprake zal zijn van onacceptabele geurhinder bij omliggende woningen aan de Dongenseweg (zie ook paragraaf 5.2).

Daarnaast wordt de te realiseren bebouwing niet aangemerkt als geurgevoelig object voor industriële geur. Daarom zijn er geen belemmeringen met betrekking tot de realisatie van onderhavig plan.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

In het voorliggende plan komen geen activiteiten voort die (agrarische) geurhinder veroorzaken. Andersom bekeken is de ontwikkeling, aangezien er mensen (o.a. werknemers) langdurig verblijven, een geurgevoelig object voor omliggende veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij ligt op een grotere afstand (2.500 meter). De bijdrage van deze veehouderij aan het verblijfsklimaat in het plangebied is nihil. Daarom zijn er geen belemmeringen met betrekking tot de realisatie van onderhavig plan.

5.7 Bodem

Op 25 juni 1997 is door adviesbureau Oranjewoud B.V een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Geconcludeerd werd dat de locatie licht verontreinigd was en geen aanvullend onderzoek noodzakelijk was. In januari 2011 is door TAUW opnieuw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5). Hierbij zijn maximaal licht verhoogde gehalten in grond aangetroffen. In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen.

Omgeving:

De locatie valt binnen een groter gebied waar vermoedelijk in het verleden een erfverharding heeft gelegen. Volgens het bodeminformatiesysteem (BIS) van de gemeente Tilburg is deze erfverharding voldoende onderzocht of niet (meer) aanwezig.

Selenakker 10:

Ter plaatse van dit aangrenzend perceel is een metaalconstructiebedrijf actief. Ter plaatse zijn geen bodemonderzoeken bekend en deze locatie is als verdacht aangemerkt in het BIS.

Boterberg 1:

Ter plaatse is een vlakdrukkerij actief (geweest). Deze locatie is in de periode 2003- 2006 multifunctioneel gesaneerd.

Dongenseweg 144:

In het BIS van de gemeente Tilburg staat deze locatie bekend als een verfstoffenfabriek. Tevens zou de locatie multifunctioneel gesaneerd zijn.

Dongenseweg 79:

Ter plaatse van deze locatie zijn een aantal verdachtmakingen in het systeem bekend geworden. Op de locatie is een handelsbedrijf van auto´s en motorfietsen bekend. In MpM wordt tevens melding gemaakt van opslag van brandstoffen. In BOOT zijn geen ondergrondse tanks op deze locatie bekend.

Voor zover bekend zijn op deze locatie geen bodemonderzoeken uitgevoerd.

Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning in het kader van een bouwvergunning kan het onderzoek van TAUW gebruikt worden. Dit onderzoek is maximaal 5 jaar bruikbaar na de uitvoeringsdatum van het onderzoek.

5.8 Natuur En Ecologie

Als er een vermoeden bestaat dat op de planlocatie beschermde dier- of plantensoorten aanwezig zijn, dan moet op grond van de Flora- en Faunawet onderzocht worden of deze soorten negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de planontwikkeling en moet aannemelijk gemaakt worden dat een ontheffing in het kader van deze wet verleend kan worden. Op deze planlocatie worden geen beschermde dier- of plantensoorten verwacht. Een onderzoek zoals hiervoor genoemd is derhalve niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand Watersysteem

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het betreft hier een herontwikkeling van een perceel aan de Boterberg in het industrieterrein Vossenberg. Het perceel heeft een bruto oppervlak van 6700 m² en was (oude bebouwing is inmiddels gesloopt) in de oude situatie volledig verhard. In de nieuwe situatie zal dit ook zo zijn.

Het plangebied is omsloten door de Dongenseweg, Boterberg, Selenakker, Duijnsbergseweg en bebouwing. De hoogte van het huidige maaiveld ligt ongeveer op 9,50 m + NAP.

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Brabantse Delta.

6.1.2 Bodem en grondwater

Uit onderzoek blijkt de bodemopbouw te bestaan uit zwak lemig tot matig fijn zand.

De maatgevende hoogste grondwaterstand ligt tussen de 8,20 m + NAP en 8,45 m + NAP. De lokale grondwaterstroming van het eerste afvoerende pakket is globaal westelijk gericht. Met maatgevende grondwaterstanden variërend tussen 1,05 en 1,3 meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.

6.1.3 Riolering en oppervlaktewater

In dit gedeelte van het industrieterrein ligt een gescheiden stelsel. Het hemelwater riool staat rechtstreeks in verbinding met singelstructuur van het industrieterrein. Het hemelwaterriool gelegen aan het plangebied staat rechtstreeks in verbinding met singel 5A welke een stuwpeil heeft van 7,50 + NAP.

Het vuilwater stroomt verder richting de zuivering Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel.

6.2 Duurzaam Waterbeheer

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Afwegingen

De mogelijkheden om doeltreffend en duurzaam met het hemelwater om te gaan, zoals omschreven in het gemeentelijk Structuurvisie Water en Riolering (SWR) en het regionale beleid, zijn nagegaan. Het plan betreft een herontwikkeling in van een bestaand perceel. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de effecten op de waterhuishouding verwaarloosbaar zijn.

Watersysteem

Voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij de herontwikkeling van het plangebied:

  • Bij de inrichting van het plangebied dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
  • De water- en vochtdichtheid van ondergrondse bouwdelen moeten voeldoen aan het gebruik van het bouwdeel;
  • Het toepassen van uitloggende materialen is uitgesloten;
  • Het vuilwater en hemelwater worden geschieden ingezameld, ook inpandig;
  • Het vuilwater en het hemelwater dienen aangesloten te worden op de daarvoor aangelegde uitleggers, vanwaar verder getransporteerd wordt richting de RWZI en de singels.

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied hebben waterschap Brabantse Delta en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.

7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Bestemming
In dit bestemmingsplan is de bestemming Bedrijventerrein opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegelaten tot de maximaal toegestane categorie van de Staat vanBedrijfsactiviteiten zoals op de verbeelding is weergegeven. De bedrijfscategorieën zijn ten opzichte van de relevante gevoelige objecten, zoals woningen, gezoneerd aan de bedrijfspercelen toegekend. In algemene zin is een grotere afstand tot gevoelige objecten een hogere milieucategorie op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Kantoorfuncties zijn wel toegestaan op het bedrijventerrein voorzover deze onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering en niet meer bedragen dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte.

Aanduidingen

Het betreffende perceel is voorzien van de nadere aanduidingen "dhp" (detailhandel perifeer) en "op" (opslag). Binnen deze bestemming is perifere detailhandel - voor zover dit betreft doe het zelf, plant en dieren en voor wat betreft de hoofdbranche wonen: keukens, sanitair, wand- en vloertegels - mogelijk, echter beperkt tot een opslagruimte/afhaalcentrum, dat wil zeggen zonder zelfstandige detailhandelsfunctie. Deze beperking van de bestemming tot een opslag- en afhaalcentrum is bedoeld om te voorkomen dat vanuit deze locatie een directe verkoop van goederen aan particulieren plaatsvindt.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

In het plangebied zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Gebouwen dienen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak te worden opgericht. Op de gronden buiten het bouwvlak zijn geen gebouwen toegestaan vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk oogpunt. Voor het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 15 meter. Daarbij mag het bouwvlak voor 75% worden bebouwd.

Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels
Bij de bestemming Bedrijventerrein worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 4 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 5 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 6 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 7 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 8.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 11 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen.

7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Op 3 augustus 2011 is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. Deze bedragen in dit geval € 15.518,--. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan. Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)' op 7 juli 2011 gepubliceerd in de Tilburgse Koerier.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Onderhavige ontwikkeling is op 2 juli 2009, in verband met de toentertijd lopende projectbesluitprocedure, besproken met de provincie Noord-Brabant en de VROM-Inspectie. Beide instanties hebben destijds aangegeven akkoord te zijn met deze ontwikkeling. Aangezien zich in onderhavige ontwikkeling geen wijzigingen hebben voorgedaan, is het bestemmingsplan niet nogmaals aan genoemde instanties voor vooroverleg voorgelegd.

9.3 Burgerparticipatie

Onderhavige ontwikkeling heeft in het kader van de artikel 19 Wet Ruimtelijke Ordening procedure en later ook in het kader van de projectbesluitprocedure voor inspraak respectievelijk zienswijzen ter inzage gelegen.

Tevens heeft op 11 juni 2009 in het kader van de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatiebijeenkomst plaatsgevonden over het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008, waarvan onderhavige ontwikkeling deel uitmaakte. Tijdens deze informatiebijeenkomst is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan.

Gelet op het voorgaande wordt gesteld dat burgerparticipatie ten aanzien van onderhavige ontwikkeling in voldoende mate heeft plaatsgevonden.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2) heeft van vrijdag 2 september tot en met donderdag 13 oktober 2011 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Gedurende deze periode zijn er twee schriftelijke zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn tijdig ingediend en ontvangen en zodoende ontvankelijk.

Hierna volgt een zakelijke puntsgewijze samenvatting van de ingekomen zienswijzen en het standpunt van de gemeente hierover.

Zienswijze 1: Praxis Vastgoed B.V. en Praxis doe-het-zelf center b.v.

Korte inhoud

  1. 1. Inleiding

Op de eerste plaats wordt verwezen naar het eerder ingediende beroepschrift tegen het bestem-mingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 en gericht tegen de in de plan opgenomen mogelijkheid tot vestiging van een drive-in aan de Boterberg 2. Over dat beroepschrift heeft de Raad van State op 20 april 2011 een uitspraak gedaan. Men wenst dat beroepschrift als herhaald en ingelast te zien als onderdeel van de zienswijze.

De indruk wordt gewekt dat de drive-in slechts een opslag- en afhaalfaciliteit betreft, terwijl de drive-in niets meer of minder is dan uitbreiding van de detailhandelsfunctie van de bestaande Hornbach- vestiging. Het bestemmingsplan voorziet niet in een wijziging van de bestemming van de gronden waarop de bestaande Hornbachvestiging is gerealiseerd. De ruimtelijke effecten van de vergroting van de detailhandelsfunctie zijn door de labeling van de drive-in als opslag- en afhaalfaciliteit mede gelet op de handhaving van de detailhandelsfunctie van de bestaande Hornbachvestiging niet correct betrokken bij de opstelling van het onderhavige bestemmingsplan.

  1. 2. Detailhandelsbeleid

Met het gemeentelijk detailhandelsbeleid en het onderhavige bestemmingsplan wordt miskend dat de ruimtelijke effecten van een opslag- en afhaalcentrum en een reguliere bouwmarkt hetzelfde zijn. Het feit dat in de drive-in niet wordt afgerekend maakt dat niet anders. In dit verband wordt verwezen naar een uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 5 november 2009. Kern van deze uitspraak is de voorzieningenrechter geen grond ziet voor het oordeel dat het op een vaste plaats uitleveren van goederen ter nakoming van elders gesloten koopovereenkomsten niet als gebruik voor detailhandel kan worden aangemerkt.

Nu er sprake is van perifere detailhandel met dezelfde ruimtelijke uitstraling als perifere detailhandel waarbij langs een kassa moet worden gelopen, wordt de drive-in dan ook in strijd met doel en strekking van het gemeentelijke detailhandelsbeleid geacht. Nu de gebruiksmogelijkheden van de bestaande Hornbach niet planologisch worden beperkt, leidt de positieve bestemming van de drive-in tot een vergroting van de detailhandelsfunctie op het bedrijventerrein Vossenberg met de oppervlakte van de gronden waaraan de aanduiding 'detailhandel perifeer (dhp)' is toegekend.

Een distributieplanologisch onderzoek waaruit blijkt dat deze uitbreiding niet leidt tot een duurzame ontwrichting van de distributieplanologische voorzieningenstructuur ontbreekt, terwijl de effecten voor verkeer, parkeren en de luchtkwaliteit eveneens op het onjuiste uitgangspunt zijn gebaseerd dat de drive-in nauwelijks ruimtelijke effecten sorteert.

  1. 3. Planregels

Het bepaalde in artikel 1.54 van de planregels (perifere detailhandel) is verwarrend, nu zij niet slechts het begrip "perifere detailhandel" omschrijft, maar ook bepaalt waar "perifere detailhandel" is toegestaan. De bestemmingsregeling suggereert dat perifere detailhandel overal op de gronden aangewezen voor de bestemming "Bedrijventerrein en Bedrijf" is toegestaan, hetgeen strijdig is met artikel 3.1.2. van de planregels.

Gelet op het voorgaande dient het planologische kader voor het gebruik en bebouwing ten behoeve van iedere vorm van perifere detailhandel uit het onderhavige bestemmingsplan verwijderd te worden. Het verzoek is dan ook artikel 3.1.2. van de planregels en de aanduidingen (dhp) en (op) van de verbeelding te schrappen.

  1. 4. Bestemmingsplan niet vaststellen

Praxis verzoekt de raad om af te zien van vaststelling van het bestemmingsplan.

Aanvullende zienswijzen uit beroepschrift van 21 mei 2010.

Korte inhoud.

  1. 5. Uitbreiding verkoopvloeroppervlak.

Praxis stelt zich op het standpunt dat het ontwerp voorziet in een uitbreiding van 4600 m² wvo detailhandel. Naar het oordeel van Praxis is het vloeroppervlak van de drive-in ten onrechte niet als wvo aangemerkt. Dat er geen kassafunctie is in de drive-in doet er niet toe. Praxis verwijst in dit verband naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Praxis stelt dat niet vaststaat dat er geen verkoopactiviteiten in de drive-in zullen plaatsvinden. Door de realisatie van de drive-in zal feitelijk sprake zijn van een uitbreiding van de winkelvloeroppervlakte van de Hornbach vestiging aan de Hestiastraat.

  1. 6. Ontbreken distributie planologisch onderzoek.

Ten onrechte is geen onderzoek gedaan naar de aanwezige marktruimte in deze branche. Het uitvoeren van een distributieplanologisch onderzoek (hierna: “DPO”) is verplicht op basis van artikel 5.1.3 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Ten onrechte is geen onderzoek gedaan naar de aanwezige marktruimte voor de uitbreiding van het assortiment “tuincentrum”.

  1. 7. Geen representatieve bedrijfsbebouwing.

Er is geen sprake van representatieve bedrijfsbebouwing langs de Dongenseweg.

  1. 8. Onvoldoende onderzoek verkeerseffecten.

Er is onvoldoende onderzoek verricht naar de verkeersaantrekkende werking van de drive-in. De conclusies uit de rapporten van BRO zijn onjuist nu ten onrechte niet is uitgegaan van een uitbreiding van 4600 m2 wvo detailhandel.

  1. 9. Luchtkwaliteit.

Het rapport van KEMA is gebrekkig, nu hierin wordt uitgegaan van de gegevens van het rapport van BRO. Het rapport van KEMA geeft een te positief beeld van het effect op de luchtkwaliteit. Er moet vanuit worden gegaan dat sprake is van een ontwikkeling die “in betekenende mate” bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

  1. 10. Parkeren.

Er is onvoldoende rekening gehouden met de toename van de parkeervraag. De toename van de parkeer-vraag is onvoldoende in kaart gebracht.

  1. 11. Ontwerpbestemmingsplan is innerlijk tegenstrijdig.

Volgens Praxis komt het toegestane gebruik conform het bestemmingsplanvoorschrift “detailhandel perifeer”, niet overeen met hetgeen in de toelichting staat omschreven. Het ontwerpbestemmingsplan is innerlijk tegenstrijdig.

  1. 12. Ontbreken rapporten.

Er is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de aanwezige marktruimte, de luchtkwaliteit, verkeer en parkeren.

Standpunt gemeente.

Ad 1 en 2.

Op de eerste plaats willen wij er op wijzen dat het door Praxis Vastgoed B.V. en Praxis doe-het-zelf center b.v.ingediende beroepschrift tegen het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 en gericht tegen de in dat plan opgenomen mogelijkheid tot vestiging van een drive-in aan de Boterberg 2, heeft geleid tot een uitspraak van de Raad van State, waarna dat bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Met betrekking tot dat beroepschrift is door de gemeente Tilburg destijds via een verweerschrift een standpunt ingenomen. Wij zien dan ook geen reden om over een beroepschrift uit een afgeronde procedure - en dat overigens een ander bestemmingsplan betrof dan het nu in het geding zijnde bestemmingsplan - (opnieuw) een standpunt in te nemen.

Wij richten ons dan ook primair op de overige inhoud van de nu voorliggende zienswijze. Echter, omwille van de volledigheid, zullen ook de gronden die geacht kunnen worden betrekking te hebben op het nu in het geding zijnde planologisch kader, hierna worden behandeld.

Met betrekking tot het eerste inhoudelijke punt bestrijden wij dat de drive-in meer zal zijn dan een opslag- en afhaalfaciliteit. De beoogde functie is nauwgezet omschreven in het bestemmingsplan en ook vastgelegd in de regels. Ingevolge het bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming “Bedrijventerrein” met de nadere aanduiding “detailhandel perifeer” en “opslag” met dien verstande dat de detailhandel is beperkt tot een afhaalcentrum en opslag. Er is sprake van een adequate regeling die een zelfstandige detailhandelsfunctie uitsluit.

De gebruiksmogelijkheden voor Hornbach zijn naar ons oordeel wel degelijk beperkt tot het afhalen van goederen en het is dan ook logisch dat de diverse ruimtelijke onderzoeken opgenomen in het bestem-mingsplan op die functie zijn afgestemd.

De drive-in heeft een relatie met de hoofdvestiging van Hornbach. De drive-in zal de druk op het ge- bruik van de ruimte op en om de Hornbachvestiging verlichten. Dit zal de kwaliteit van het bedrijventerrein ten goede komen (minder logistieke problemen, minder verkeersoverlast van de bestaande laad – en loslocatie voor klanten en minder zichtbare open opslag).

De drive–in is bedoeld om de artikelen die in het vaste assortiment van de Hornbachvestiging aan de Hestiastraat aanwezig zijn, op een doelgerichte en efficiënte manier aan de Hornbach klanten te kunnen leveren. In wezen is de drive–in een uitgifteservice voor de klanten die de hoofdvestiging bezoeken.

De beweerde strijdigheid met het gemeentelijke detailhandelsbeleid kunnen wij niet onderschrijven.

Er bestaat geen verplichting tot het uitvoeren van een distributieplanologisch onderzoek. Bovendien wordt een dergelijke onderzoek voor een niet zelfstandige detailhandelsfunctie in het geheel niet onderschreven.

De effecten voor verkeer, parkeren en de luchtkwaliteit zijn gebaseerd op hetgeen planologisch mogelijk wordt gemaakt. Er is geen reden om dit breder te beschouwen nu er geen sprake is van een zelfstandige winkelvestiging.

Ad 3.

In de begripsbepaling van Perifere detailhandel is om een volledig beeld te geven ook in algemene zin omschreven binnen welke bestemmingen Perifere detailhandel in beginsel wordt toegestaan. De situatie is als volgt. Perifere detailhandel is mogelijk op daartoe aangewezen "thematische" locaties, maar ook solitaire vestigingen zijn mogelijk. Het kan dus zijn dat binnen de bestemming Bedrijventerrein of Bedrijf perifere detailhandel zondermeer is toegestaan echter alleen op een aangewezen "thematische" locatie of op een afzonderlijk daartoe aangewezen bedrijfsperceel. Voor wat betreft die solitaire vestigingen gaat het dan om bestaande vestigingen. Nieuwe vestigingen zijn alleen mogelijk via een afwijkingsregeling.

Van deze afwijkingsregeling opgenomen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 is in casu geen gebruik gemaakt, omdat het in het geval van het bedrijfsperceel Boterberg 2 een perceel betreft dat is gelegen buiten het aangewezen gebied Vossenberg Oost (het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 eist een ligging in dat gebied) en het bovendien niet gaat om een perifere detailhandelsvestiging met een zelfstandige detailhandelsfunctie, maar louter om een drive-in/afhaalcentrum.

Er is dan ook geen aanleiding tot inwilliging van het verzoek om artikel 3.1.2. van de planregels en de aanduidingen (dhp) en (op) van de verbeelding te schrappen.

Ad 4.

Gelet op hetgeen hierboven (en hierna) is aangegeven wijst de gemeente het verzoek om af te zien is van vaststelling van het bestemmingsplan af.

Ad 5.

Op de eerste plaats wordt verwezen naar hetgeen hierboven is gesteld onder ad 1 en 2.

In aanvulling daarop wordt nog het volgende aangevoerd. Van een uitbreiding van winkelvloeroppervlakte - wvo - met 4600 m² detailhandel is geen sprake. De uitspraak waar Praxis naar verwijst leidt niet tot andere inzichten.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft geen betrekking op de reeds gevestigde bouwmarkt aan de Hestiastraat. Op die gronden is het onherroepelijke bestemmingsplan “Bedrijventerrein Vossenberg 2008” van toepassing. Praxis kan in het kader van deze bestemmingsplanprocedure niet ageren tegen het reeds onherroepelijk geworden bestemmingsplan. Daarnaast is het zo dat de wvo in de Hornbach vestiging niet wordt vergroot. De ruimte die dat bestemmingsplan biedt voor perifere detailhandel mag worden gebruikt. De vaststelling van het thans voorliggende plan doet daar niets aan af.

Ad 6.

Zoals eerder is gesteld onder ad 1 en 2 blijkt nergens uit dat de gemeente verplicht is om onderzoek te doen naar de aanwezige marktruimte. Het artikel waar Praxis naar verwijst, artikel 5.1.3. Bro is vervallen. Wellicht ten overvloede wordt nog verwezen naar artikel 1.1.2. Bro. Uit de toelichting bij het Bro volgt dat argumenten van concurrentiebeperkingen in het geheel geen rol mogen spelen bij het stellen van eisen aan de vestiging van bepaalde detailhandelsbranches.

Ad 7.

De uiteindelijke vorm van het gebouw zal worden getoetst in het kader van de aanvraag om omge-vingsvergunning. Dit wordt beoordeeld door de Welstandscommissie. Het bouwplan van de drive-in is overigens qua schaal en omvang niet anders dan wat reeds op basis van het vigerende bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 is toegestaan.

Ad 8.

De verkeersaantrekkende werking als gevolg van de realisatie van de drive-in is door BRO in kaart gebracht. Verwezen wordt naar de rapporten van 24 maart 2009 en 25 juli 2011. Volgens BRO, deskundig op dit gebied, geldt slechts een beperkt aantal bezoekers van de drive-in, als nieuwe bezoekers. BRO heeft de verkeersintensiteiten zowel in de huidige als de toekomstige plansituatie berekend aan de hand van het geactualiseerde verkeersmodel van de gemeente Tilburg. Wij zien geen aanleiding om te twijfelen aan de uitkomst en de motivering van het rapport. Voor zover Praxis in haar zienswijze doelt op de bewegingen tussen de Hornbach vestiging en de drive-in klopt het dat deze niet dubbel zijn. Immers, men rijdt van de Hornbachvestiging naar de drive–in en rijdt vervolgens via de Boterberg de Selenakker op. De bezoekers rijden niet via dezelfde weg weer terug.

Alle (toenames van de) verkeersstromen - dus ook de verkeersintensiteiten tussen de Hornbachvestiging aan de Hestiastraat en het perceel Boterberg 2 - zijn in het BRO-rapport verwerkt.

Ad 9.

Naar ons oordeel is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies uit het rapport van KEMA van 10 augustus 2011 met betrekking tot de luchtkwaliteit. Uit het rapport van KEMA volgt dat de grenswaarden voor de concentraties van PM10 en NO2 nergens worden overschreden.

Ad 10.

In hoofdstuk 4 Thematisch beleidskader - onderdeel 4.7 Verkeer en parkeren is uitgebreid ingegaan op de verkeerssituatie. Daartoe is ook een verkeersonderzoeksrapport aangeleverd op 24 maart 2009 en (een actualisatie van dat rapport) op 25 juli 2011. Uit die rapporten - en de gehouden parkeertelllingen - blijkt dat er voldoende parkeerruimte aanwezig is.

Zie verder onder ad 2 van zienswijze 2.

Ad 11.

Van enige innerlijke tegenstrijdig waarop wordt gedoeld is geen sprake. Dit betrof de in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 opgenomen regeling. Uit artikel 3.1.1 jo. 3.1.2. van het nu voorliggende bestemmingsplan volgt ondubbelzinnig welke bestemming de gronden hebben. De gronden hebben de bestemming “Bedrijventerrein” met de nadere aanduiding “detailhandel perifeer” en “opslag” met dien verstande dat de detailhandel is beperkt tot een afhaalcentrum en opslag. Zelfstandige detailhandel is op die gronden uitgesloten.

Ad 12.

In het kader van de voorbereiding van het ontwerp is adequaat onderzoek gedaan naar de effecten van het plan op de luchtkwaliteit, verkeer en parkeren. Een onderzoek naar marktruimte ontbreekt, omdat dit onnodig is. In dit verband wordt verwezen naar het gestelde onder ad 1 en 2 en ad 6.

Conclusie

De zienswijzen zijn ongegrond.

Zienswijze 2: VAn Neerbos Bouwmarkten B.v. (Gamma) te Vlaardingen

Korte inhoud.

1. Algemeen.

Men kan zich niet vinden in de plandelen, de aanduidingen en de planregels aangezien hetzelfde wordt beoogd als met het door de Raad van State deels vernietigde bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008. In dit kader wordt door Lexence Advocaten, namens Van Neerbos Bouwmarkten B.V., verwezen naar de ingediende zienswijze tegen het ontwerpprojectbesluit en het eerder ingediende beroepschrift tegen het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 en gericht tegen de in de plan opgenomen mogelijkheid tot vestiging van een drive-in aan de Boterberg 2. Over dat beroepschrift heeft de Raad van State een uitspraak gedaan. Men wenst deze stukken volledig herhaald en ingelast te zien als onderdeel van de zienswijze.

2. Detailhandel niet passend.

Uitbreiding van detailhandel op deze bedrijfslocatie is niet passend. Er lijkt sprake van gelegenheidsplanologie, waarbij de goede ruimtelijke ordening ondergeschikt wordt gemaakt aan de particuliere belangen van een ondernemer.

Voorliggend ontwerpplan lijkt onvoldoende rekening te houden met de effecten van de beoogde uitbreiding van detailhandel buiten de locatie Boterberg 2. De ruimtelijke effecten reiken (veel) verder, aangezien het ontwerpplan een uitbreiding mogelijk maakt van een al bestaande Hornbach vestigingbuiten het plangebied.

Indiener van de zienswijze is van oordeel dat in elk geval de effecten met betrekking tot verkeer en parkeren onvoldoende in kaart zijn gebracht. Gelet op de stelling dat alle bezoekers van de beoogde uitbreiding altijd eerst naar de bestaande vestiging moeten komen (om te bestellen en af te rekenen), is voorzienbaar dat er tussen beide percelen extra verkeer zal ontstaan, met alle gevolgen van dien

3. Milieuaspecten en beleid.

Betwijfelt wordt of ten aanzien van de relevante milieuaspecten - zoals onder meer geluid, waterhuishouding en ecologie, in het kader van deze herziening voldoende onderzoek is gedaan.

Uit de ontwerptoelichting of anderszins blijkt niet in hoeverre daadwerkelijk is getoetst aan het toepasselijke beleid, niet alleen van de gemeente Tilburg maar ook van bijvoorbeeld de provincie.

4. Bestemmingsplan niet vaststellen.

Er is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. De indiener van de zienswijze verzoekt de raad dan ook om af te zien van vaststelling van het bestemmingsplan.

Aanvullende zienswijzen uit zienswijze van 14 oktober 2009 en uit beroepschrift van 11 mei 2010.

Korte inhoud.

5. Onduidelijkheid functieaanduiding.

Het is onduidelijk wat met onzelfstandige detailhandel, opslag en afhaal wordt bedoeld. Ten onrechte wordt een ruimtelijk niet relevant onderscheid beoogd tussen zelfstandige en onzelfstandige detailhandel. De functie is niet handhaafbaar. Realisatie van zelfstandige detailhandel is ook toegestaan. Onduidelijk is wat er met “opslag” wordt bedoeld.

6. Uitbreiding winkelvloeroppervlakte.

Als gevolg van de toevoeging van de drive-in zal het wvo detailhandel worden vergoot. Daarnaast leidt dit tot een vergroting van het wvo in de Hornbach vestiging aan de Hestiastraat. De gemeenteraad heeft dit miskend.

7. Distributieplanologisch onderzoek

Ten onrechte is geen onderzoek gedaan naar de aanwezige marktruimte.

8. Verkeer

Er is onvoldoende onderzoek verricht naar de te verwachten verkeerstoename als gevolg van een realisering van een drive-in. De conclusies in het rapport van BRO ten aanzien van de extra bezoekers is onjuist en te laag ingeschat. BRO heeft onjuiste uitgangspunten gehanteerd.

9. Parkeren

Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de drive-in. Aangesloten had moeten worden bij de parkeerkerncijfers zoals neergelegd in de CROW.

10. Bodem

Er is geen onderzoek verricht naar de gesteldheid van de bodem.

11. Ontbreken onderzoeken

Er is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de aanwezige marktruimte, de luchtkwaliteit, verkeer en parkeren.

Standpunt gemeente

Ad 1.

Op de eerste plaats willen wij er ook in dit geval op wijzen dat het door Lexence Advocaten, namens Van Neerbos Bouwmarkten B.V., ingediende beroepschrift tegen het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 en gericht tegen de in dat plan opgenomen mogelijkheid tot vestiging van een drive-in aan de Boterberg 2, heeft geleid tot een uitspraak van de Raad van State, waarna het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Met betrekking tot dat beroepschrift is door de gemeente Tilburg destijds via een verweerschrift een standpunt ingenomen.

De projectbesluitprocedure is destijds stopgezet, dit omdat realisering van een drive-in op het perceel Boterberg 2 inmiddels was opgenomen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008.

Wij zien dan ook geen reden om over een zienswijze uit een stop gezette procedure en een beroepschrift uit een afgeronde procedure (opnieuw) een standpunt in te nemen. Wij richten ons dan ook primair op de overige inhoud van de nu voorliggende zienswijze. Echter, omwille van de volledigheid, zullen ook de gronden die geacht kunnen worden betrekking te hebben op het nu in het geding zijnde planologisch kader, hierna worden behandeld.

Gesteld wordt dan men zich niet kan vinden in de plandelen, de aanduidingen en de planregels aangezien hetzelfde wordt beoogd als met het door de Raad van State deels vernietigde bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008.

In de uitspraak van de Raad van State van 20 april 2011 is kort samengevat het volgende gesteld.

De juridische betekenis van een aanduiding in de verbeelding is afhankelijk van hetgeen over deze aanduiding in de planregels is bepaald. Om aan de aanduiding juridische betekenis te geven, moet deze in de planregels worden verklaard. In het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 is dit echter niet doorgevoerd.

Uit de plantoelichting kan een en ander worden afgeleid, maar die toelichting heeft geen juridisch bindende betekenis.

Nu er geen juridische betekenis toekomt aan de aanduiding 'opslag', is door de aanduiding 'detail-handel perifeer' ingevolge het plan echter zelfstandige detailhandel ter plaatse toegestaan.

In de lijn van de uitspraak is in de regels van het nieuwe bestemmingsplan thans een duidelijke koppe-ling gelegd tussen opslag en perifere detailhandel en is perifere detailhandel als een zelfstandige functie uitgesloten. Wij hebben uit die uitspraak niet kunnen herleiden dat een onzelfstandige detail-handelsfunctie niet mogelijk zijn kunnen zijn.

Ad 2.

Uiteraard heeft er een afweging plaatsgevonden tussen het bedrijfsbelang van Hornbach en gemeen-telijk detailhandelsbeleid. Het initiatief van Hornbach maakt naar ons oordeel geen inbreuk op dat beleid, gezien de in het bestemmingsplan doorgevoerde restricties. Als we dan verder beschouwen dat het afhaalcentrum, zoals reeds eerder aangegeven, de druk op het gebruik van de ruimte op en om de Hornbachvestiging zal verlichten, wat de kwaliteit van het bedrijventerrein ten goede komen (minder logistieke problemen, minder verkeersoverlast van de bestaande laad– en loslocatie voor klanten en minder zichtbare open opslag) en gelet op de uitkomst van de diverse deelonderzoeken (die de ruimtelijke effecten in beeld hebben gebracht), menen wij dat er evenmin sprake is van een inbreuk op het criterium "een goede ruimtelijke ordening".

In de zienswijze wordt gesteld dat de effecten van verkeer en parkeren onvoldoende in kaart zijn gebracht. In hoofdstuk 4 Thematisch beleidskader - onderdeel 4.7 Verkeer en parkeren wordt echter uitgebreid ingegaan op de verkeerssituatie. Daartoe is ook een verkeersonderzoeksrapport aangeleverd op 24 maart 2009 en (een actualisatie van dat rapport) op 25 juli 2011. Uit die rapporten - en de gehouden parkeertelllingen - blijkt dat er voldoende parkeerruimte aanwezig is.

In dit verband willen wij echter ook nog wijzen op de uitspraak van de Rechtbank te Breda, sector bestuursrecht op het beroep van Van Neerbos Bouwmarkten B.V. te Vlaardingen tegen de op 19 november 2010 aan Hornbach Holding B.V. verleende bouwvergunning, 1e fase voor een drive-in aan de Boterberg 2 en dan met name op het onderdeel voldoende parkeerplaatsen.

De rechtbank heeft toen kort samengevat het volgende overwogen: "Ten aanzien van het drive-in is de verblijfsduur beperkt tot het laden en lossen van gekochte of gehuurde goederen. De hiervoor beschik-bare ruimte is groot genoeg om de voorzien in de benodigde parkeerplaatsen".

Verder wordt in de uitspraak gesteld: "Hornbach kiest echter voor een logistieke opzet die aansluit bij de aard en het doel van een afhaalcentrum. De omvang en de bestemming, als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.5.30 (parkeerartikel) van de Bouwverordening, geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat in parkeerplaatsen dient te worden voorzien".

Ad 3.

Er wordt in de zienswijze niet gemotiveerd waarom er ten aanzien van de relevante milieuaspecten, zoals onder meer geluid, waterhuishouding en ecologie, in het kader van het nieuwe bestemmingsplan onvoldoende onderzoek is gedaan.

In hoofdstuk 3 Ruimtelijke beleidskader en hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders heeft wel degelijk een doorvertaling plaatsgevonden van het provinciale - en gemeentelijk beleid naar het plangebied.

Ad 4.

Wij zijn van oordeel dat het bestemmingsplan blijkt geeft van een goede afweging op tal van aspecten en zeker ook in relatie tot het gemeentelijke detailhandelsbeleid met als conclusie dat er sprake is een wel overwogen besluit uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en zien dan ook geen reden om af te zien van vaststelling van het bestemmingsplan.

Ad 5.

Uit artikel 3.1.1 jo. 3.1.2. volgt ondubbelzinnig welke bestemming de gronden hebben. De gronden hebben de bestemming “Bedrijventerrein” met de nadere aanduiding “detailhandel perifeer” en “opslag” met dien verstande dat de detailhandel is beperkt tot een afhaalcentrum en opslag. Zelfstandige detailhandel is op die gronden uitgesloten. Slechts het opslaan van goederen en het afhalen daarvan is ter plaatse geoorloofd. Naar ons oordeel is er een ruimtelijk relevant verschil tussen de zelfstandige detailhandel, zoals de bouwmarkt van Hornbach en onzelfstandige detailhandel zoals de drive–in. Zo is er een verschil in verkeersaantrekkende werking. Dit wordt ondersteund door het rapport van BRO. De drive-in heeft een andere stedenbouwkundige uitstraling dan de bestaande Hornbachvestiging.

Ad 6.

Van een uitbreiding van de bestaande Hornbachvestiging aan de Hestiastraat is geen sprake. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de vestiging van een drive-in op het perceel achter de Hornbachvestiging. Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op de reeds gevestigde bouwmarkt aan de Hestiastraat. Op die gronden is het onherroepelijke bestemmingspan “Bedrijventerrein Vossenberg 2008” van toepassing. De wvo van de Hornbach vestiging niet wordt vergroot. Het bestemmingsplan geeft via een bouwvlak, bebouwingspercentage etc. aan wat er maximaal voor perifere detailhandel mag worden gebouwd c.q. gebruikt. De vaststelling van het thans voorliggende plan doet daar niets aan af.

Ad 7.

De gemeenteraad is niet gehouden om een onderzoek te verrichten naar de aanwezige marktruimte. In dit verband verwijzen wij naar het gestelde onder ad 1 en 2 en ad 6 van zienswijze 1.

Ad 8.

Verwezen wordt naar het gestelde onder ad 8 van zienswijze 1. BRO heeft adequaat onderzoek verricht naar de verkeerseffecten.

Ad 9.

Voor de ontwikkeling van de drive-in is voldoende parkeerruimte. In dit verband wordt ook verwezen naar het gestelde onder ad 10 van zienswijze 1 en onder ad 2.

Ad 10.

Tauw heeft onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid van het plangebied. Uit het rapport van Tauw van 6 januari 2011 blijkt dat de gesteldheid van de bodem geen belemmering vormt voor de functiewijziging en de bestemming derhalve uitvoerbaar is.

Ad 11.

In het kader van de voorbereiding van het ontwerp is adequaat onderzoek gedaan naar de effecten van het plan op de luchtkwaliteit, verkeer en parkeren. Een onderzoek naar marktruimte ontbreekt, omdat dit onnodig is. In dit verband wordt verwezen naar het gestelde onder ad 1 en 2 en ad 6 van zienswijze 1.

Conclusie

De zienswijzen zijn ongegrond.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-ils-kaart

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-ILS-kaart

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 1 Rapportage Verkeerseffecten

Bijlage 1 Rapportage verkeerseffecten

Bijlage 2 Actualisatie Cijfers Verkeersonderzoek

Bijlage 2 Actualisatie cijfers verkeersonderzoek

Bijlage 3 Aanvullende Rapportage Verkeerseffecten

Bijlage 3 Aanvullende rapportage verkeerseffecten

Bijlage 4 Rapportage Effect Op De Luchtkwaliteit

Bijlage 4 Rapportage effect op de luchtkwaliteit

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek