Vossenberg West II
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 09-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 15.6 van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.2 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.6 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.7 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.8 agrarisch bedrijf, volwaardig
Een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.
1.9 autoreparatiebedrijf
Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële automerkendealer.
1.10 autostalling
Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.
1.11 autowasplaats
Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.
1.12 bar
- a. Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur.
- b. gedeelte van een bedrijf deel uitmakend van horecavestigingen met accent op verstrekking vanalcoholhoudende dranken.
1.13 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.15 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.16 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.17 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.18 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.19 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van brandstofvoorzieningen behorende bij transportbedrijven.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.20 beeldbepalende boom
Als zodanig aangeduide boom met een hoofdwaarde volgens de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart.
1.21 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.22 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.23 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.24 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.25 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2011020- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.27 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.29 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.30 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.31 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.32 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.33 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.34 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.35 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.36 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.37 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.38 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.39 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.40 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.41 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.42 café, eetcafé
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.43 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.44 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.45 containeroverslag
(Bedrijfsmatige) voorziening voor het laden en lossen van containers van schepen en vrachtauto's en het beheren van containers tijdens hun verblijf op de terminal.
1.46 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.47 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.48 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.49 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.50 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.51 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.52 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.53 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.54 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.55 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.56 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.57 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.58 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.59 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen , zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.60 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.61 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.62 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.63 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.64 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.65 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.
1.66 horeca van categorie 1
Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.67 horeca van categorie 2
Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.68 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, erotisch gerichte horeca en -voorzover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting - escortbedrijf e.d. (alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.69 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.70 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.71 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.72 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.73 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.74 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horeca.
1.75 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.76 kwetsbaar object
Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.77 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder wordt verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.78 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.79 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.80 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.81 logies
Het verstrekken van verblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben en gedurende
een relatief kort tijdsbestek.
1.82 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.83 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.84 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.85 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.86 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.87 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.88 omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.89 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.90 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.91 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.92 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.93 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.94 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.95 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.96 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.97 perifere detailhandel
Detailhandel welke behoort tot specifieke hierna genoemde branches, waarvan de vestiging behalve binnen gebieden of percelen waarbinnen detailhandel direct is toegestaan (gebieden met de bestemming Centrum, Centrum-Binnenstad, Detailhandel, Detailhandel-Perifeer en percelen met de functieaanduiding detailhandel, dan wel detailhandel perifeer) ook, na afwijkingsbesluit, is toegestaan binnen aangewezen gebieden op percelen met de bestemmingen Bedrijventerrein en Gemengd-Grootschalig.
Het betreft de volgende branches:
- 1. detailhandel in brandbare en/of gevaarlijke stoffen;
- 2. detailhandel in motorvoertuigen met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2;
- 3. detailhandel in keukens met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 4. bouwmarkten / doe het zelf met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2
- 5. detailhandel in sanitair met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 6. detailhandel in bruin- en witgoed (electra) met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 7. detailhandel in woninginrichting met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 8. detailhandel in sport en speelgoed met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2.
- 9. tuincentra met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 10. automotive / fietsen met minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2
1.98 plan
Het bestemmingsplan Vossenberg West II van de gemeente Tilburg.
1.99 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.100 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.101 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.102 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.103 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.104 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.105 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.106 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.107 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.108 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.109 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water, en dergelijke).
Voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.
1.110 teeltondersteunende voorzieningen, permanente
Teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.
1.111 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke
Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
1.112 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.113 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.114 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.115 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.116 verkooppunt motorbrandstoffen
Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of een autowasplaatsmet bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.
1.117 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.118 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.119 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.120 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.121 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.122 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden/waterstaatkundige functie
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.123 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.124 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.125 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.126 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.127 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Aanduidingen
Ter plaatse van de aanduiding geluidswal moet de geluidwerende voorziening zoals bedoeld in 1.57 met een hoogte van overwegend 8 meter zijn aangelegd alvorens de gronden met de functieaanduiding specifieke vorm van bedrijventerrein - containeroverslag in gebruik worden genomen.
3.3 Bouwregels
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Bedrijventerrein
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie, in het bijzonder ten aanzien van de doelmatigheid van bebouwing ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - eerstelijns bebouwing;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Aanduidingen
Ter plaatse van de aanduiding geluidswal moet de geluidwerende voorziening zoals bedoeld in 1.57 met een hoogte van overwegend 8 meter zijn aangelegd alvorens de gronden met de functieaanduiding specifieke vorm van bedrijventerrein - containeroverslag in gebruik worden genomen.
7.3 Bouwregels
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Verkeer - Verblijf
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Water - Waterstaatkundige Doeleinden
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 11 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse leiding voor het transport van gas voor zover een hartlijn is weergegeven op de planverbeelding. Tevens geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van deze leiding en in de zone rondom een gasopvangstation.
11.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestem- ming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding-Gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetref- fende hoofdtransportleiding.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Leiding - Gas wordt verwijderd indien:
- a. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- b. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Artikel 12 Waarde - Ecologie (Dubbelbestemming)
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;
- b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos/de bosschages en de bijbehorende bosgroeiplaats;
- c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en/of natuurwaarden;
- d. bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- e. geluidwerende voorzieningen, zoals wallen en schermen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;
- h. bijbehorende en ondergeschikte speelvoorzieningen;
- i. bijbehorende en ondergeschikte objecten voor beeldende kunst;
- j. extensief recreatief medegebruik;
- k. bouwwerken van algemeen nut.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in 12.2.1 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie (Dubbelbestemming)
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de waterstaatkundige functie.
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Ondergrondse bouwwerken
15.2 Hoofdtoegang woningen
15.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
15.4 Ruimte tussen bouwwerken
15.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
15.6 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
16.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 Wijzingsbevoegdheid 'Wro-zone wijzigingsgebied 1'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de voor de gronden binnen de gebiedsaanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 1' geldende aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', 'bedrijf tot en met categorie 4.1' of 'bedrijf tot en met categorie 4.2' wordt gewijzigd in de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.1', met dien verstande dat bedrijven behorende tot categorie 5.1 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten niet eerder mogen worden gerealiseerd en in gebruik genomen dan nadat de bouwpercelen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'eerstelijns bebouwing' dusdanig zijn bebouwd dat op maximaal 20 meter gemeten vanaf de noord-westelijke perceelsgrens een eerstelijns bebouwing ontstaat over de totale breedte van het bouwperceel, gelegen evenwijdig aan de Burgemeester Letschertweg, en met een minimale bouwhoogte van 12 meter.
17.2 Wijzigingsbevoegdheid 'Wro-zone wijzigingsgebied 2'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de binnen de gebiedsaanduiding wro-zone wijzigings- gebied 2 gelegen gronden te wijzigen in de bestemming Natuur ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur. De regels in artikel 7 zijn op die gronden van overeenkomstige toepassing.
17.3 Bevi-inrichting - uitgesloten
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding bevi-inrichting - uitgesloten zijn bevi-inrichtingen of de activiteiten behorende bij een bevi-inrichting uitgesloten.
17.4 luchtvaartverkeerzone
17.5 geluidzone - industrie
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:
- a. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
- 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
- 2. in het geval ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend, aan de daarbji vastgestelde hogere waarde kan worden voldaan.
- c. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
18.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
18.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, geringe dakopbouwen en soortgelijke bouwwerken.
18.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
18.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
18.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
19.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
19.2 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.
Artikel 20 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 21 Overige Regels
21.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van de horecafunctie ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- c. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- d. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- e. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
21.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 23 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Vossenberg West II´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
De gemeente Tilburg is reeds lange tijd bezig met het ontwikkelen van het bedrijventerrein Vossenberg West II, waaraan op korte termijn grote behoefte bestaat in de regio Tilburg. In het geval van Vossenberg West II gaat het om de ontwikkeling van een grootschalig bedrijventerrein van 100 hectare (80 ha netto) met een langshaven met zwaaikom en een containerterminal. Het bedrijventerrein Vossenberg West II vormt de afronding van het totale bedrijventerrein Vossenberg aan de noord-westzijde van Tilburg. Nieuwe bedrijventerreinen zoals Vossenberg West II, vervullen een tweeledig doel. Ten eerste wordt ruimte geboden aan groeiende bedrijven en aan veranderingen in de economische structuur (onder andere schaalvergroting en nieuwe combinaties tussen industrie en dienstverlening) die ruimtelijk eisen stelt die niet meer te realiseren zijn in bedrijfsgebouwen op bestaande bedrijventerreinen. Hiermee wordt met name bedoeld: logistieke bedrijven. Vossenberg West II, kan wel voldoen aan die specifieke ruimtelijke wensen. Daarnaast vervult Vossenberg West II, ook een rol als opvangfunctie voor bedrijven vanuit de Oude Stad en vanuit de regio die niet optimaal op hun huidige locatie kunnen functioneren.
Vanwege de vernietiging door de Raad van State op 22 december 2010 van het door de gemeenteraad op 27 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan Vossenberg West II is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
De vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Vossenberg West II is m.e.r.-plichtig voor het onderdeel van de zwaaikom en de containerterminal en m.e.r.-beoordelingsplichtig voor het bedrijventerrein zelf. Daarom is voor de planologische ontwikkeling van het bedrijventerrein een milieueffectrapport opgesteld (MER). Voor het project moet de uitgebreide m.e.r.-procedure worden doorlopen.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied van Vossenberg West II wordt aan de noord- en westzijde begrensd door de Burgemeester Letschertweg, verspreid liggende woonbebouwing (gemeente Dongen) en het industrieterrein De Wildert (eveneens gemeente Dongen) en aan de oostzijde door het bedrijventerrein Vossenberg. Aan de zuidzijde van het plangebied liggen het Wilhelminakanaal en de woonwijk De Reeshof. Bij het plangebied zijn ook gronden gelegen aan de zuidzijde van het Wilhelminakanaal betrokken. Dit is gedaan vanwege de aanleg van de zwaaikom en voorts vanwege de vernietiging van het bestemmingsplan Reeshof Noordwest dat op die gronden was gelegd. Zie verder ook onder 1.3.
Ligging plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan Vossenberg West II is een gedeeltelijke herziening van het bestem- mingsplan Buitengebied, plan in hoofdzaak vastgesteld door de raad bij besluit van 24 april 1953 en goedgekeurd door GS bij besluit van 3 februari 1954.
Voor het gebied aan de zuidzijde van het kanaal is in 2001 bestemmingsplan Reeshof Noordwest opgesteld. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 25 juni 2001 en goedgekeurd op 29 januari 2002. Het deel van het bestemmingsplan juist ten zuiden van het kanaal is op 28 mei 2003 door de Raad van State vernietigd. Bestemmingsplan Vossenberg West II treedt in de plaats van het deel dat door de Raad van State is vernietigd.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
De regio Tilburg is te typeren als een verstedelijkt, zwak golvend dekzandlandschap, gesitueerd op de waterscheiding van drie beeksystemen. Ten noordoosten van het plangebied komen bossen en landgoederen voor. Samen met de beken vormen zij de dragers van de landschappelijke hoofdstructuur. In het gebied tussen Dongen en woonwijk de Reeshof is het Wilhelminakanaal door zijn lage zanddijken met struweelbeplanting een structurerend element in het landschap.
Het plangebied wordt gekenmerkt door karakteriserende laanbeplanting langs de voormalige landwegen. Ten noorden van de Rouwveldenseweg kwamen kleinschalige landbouwpercelen voor, die werden begrensd door ondermeer elzensingels. Deze karakteristiek gaf het gebied een wat dichter en kleinschaliger karakter dan het westelijk en zuidwestelijk gelegen grootschaliger landbouwgebied Groenven en De Lange Rekken. Het gebied vormde als het ware een overgangsgebied tussen Groenven en De Lange Rekken naar het bos- en heidegebied van Huis ter Heide.
De agrarische percelering was tot voor kort vormgegeven door wegen met laanbeplanting en agrarische bebouwing die op deze wegen was georiënteerd. Contrasterend, of beter geformuleerd complementair aan de grotere oost-west structuur is de oriëntatie van de oorspronkelijke landwegen in het plangebied voornamelijk noord-zuid gericht.
Langs de 2e Sluisweg treft men nog een relict aan van de oorspronkelijke begroeiing van het gebied, namelijk een moerasbosje dat grotendeels uit elzen en wilgen bestaat met in de ondergroei zeggesoorten. In dit bosje en in diverse sloten komt kwelwater aan de oppervlakte.
Aan de noordzijde van het Wilhelminakanaal bevindt zich over de gehele lengte van het plangebied een groenstrook van ruigten, struiken en bomen. Het gebied ten zuiden van het Wilhelminakanaal heet in de volksmond Reeshofweide. Het is een open agrarisch gebied met kwelsloten. Het gebied is tot aan de Burgemeester Letschertweg bestemd voor natuur.
Het gebied ten westen van het plangebied, het Groenven, heeft een agrarische functie. Voornamelijk betreft het hier grasland, met enkele agrarische woningen en een agrarisch hulpbedrijf waardoor het gebied een vrij open karakter heeft. Ten noorden en noordoosten van het plangebied bevinden zich het bedrijventerrein De Wildert en het enkele honderden hectare grote natuurgebied Huis ter Heide, dat eigendom is van Natuurmonumenten. Ten oosten van het plangebied ligt industrieterreinen Vossenberg West I.
Direct aan de zuidzijde van het Wilhelminakanaal ligt de woonwijk Reeshof. Deze wordt aan de westzijde begrensd door de ecologische zone langs het riviertje de Donge en verderop de Burgemeester Letschertweg.
Alle gronden in het plangebied zijn aangekocht door de gemeente. De genoemde, karakteristieke laanbeplanting en het moerasbosje zijn gehandhaafd maar verder is het hele gebied in ontwikkeling en zijn de elzensingels geruimd. De nieuwe industriewegen op het terrein zijn reeds aangelegd en het gebied is bouwrijp gemaakt. Hiermede is gestart direct na de inwerkingtreding van het vastgestelde bestemmingsplan Vossenberg West II.
De grondlichamen die voor visuele afscherming en als geluidwal dienst zullen doen, zijn grotendeels gerealiseerd. Voor de aanleg van die grondlichamen is destijds een vrijstellings- procedure gevolg op grond van artikel 19 van de (toenmalige) Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied was voor het grootste deel in gebruik voor agrarische doeleinden. In het noordelijke deel van het gebied waren glastuinbouwbedrijven gevestigd. Het zuidelijke deel was in gebruik als landbouwgrond, voornamelijk voor veeteelt en vollegrondsteelt. In het oostelijke gedeelte van het plangebied bevonden zich enkele woningen die zijn aangekocht en inmiddels gesloopt voor de planontwikkeling. Het gehele gebied ten noorden van het kanaal zal worden getransformeerd tot bedrijventerrein met bijbehorende groen- en verkeersvoorzieningen.
Aan de noordkant van het Wilhelminakanaal bij sluis II bevinden zich twee dienstwoningen die in bezit zijn van Rijkswaterstaat. De bewoners van deze woningen hebben geen relatie meer met de bediening van de sluis. Deze wordt namelijk 'op afstand' bediend vanuit Oosterhout. Rijkswaterstaat zal de betreffende woningen voorlopig in haar bezit houden met het oog op een de verruiming van het Wilhelminakanaal, waarbij een deel van de percelen zal worden doorsneden door het nieuwe profiel. Voor de opwaardering van het Wilhelminakanaal is in 2011 een bestemmingsplan vastgesteld "Wilhelminakanaal opwaardering fase I". Dit bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader En Regelgeving
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Crisis- en herstelwet
De gemeente Tilburg is reeds lange tijd bezig met het ontwikkelen van het logistieke bedrijventerrein Vossenberg West II, waaraan op korte termijn grote behoefte bestaat in de regio Tilburg. Als gevolg van de vernietiging van het bestemmingsplan Vossenberg West II door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 december 2010 is deze ontwikkeling ernstig vertraagd. Meerdere bedrijven willen zich hier op korte termijn vestigen.
Daarom heeft de gemeente Tilburg het ministerie van Infrastructuur en Milieu verzocht om dit project op de lijst van Bijlage II bij het Besluit Crisis- en herstelwet te plaatsen. De plaatsing van Vossenberg West II onder vigeur van de Crisis- en herstelwet is ook ondersteund door de provincie Noord-Brabant. Plaatsing van het project op Bijlage II leidt er toe dat een aantal bestuurs- en procesrechtelijke voorschriften gaat gelden indien beroep zou worden ingesteld tegen dit bestemmingsplan, zoals het relativiteitsvereiste, het verbod om pro forma beroep in te stellen, maar belangrijker in dit verband is de verplichting voor de Raad van State om binnen 6 maanden uitspraak op beroep te doen. Het bestemmingsplan is dus sneller onherroepelijk. Voorts heeft plaatsing van dit project op Bijlage II bij de Crisis- en herstelwet een aantal voordelen in verband met het opnieuw doorlopen van de m.e.r.-procedure, die voor de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan nodig is in verband met o.a. de aanleg van een langshaven voor de op het terrein te realiseren containerterminal aan het Wilhelminakanaal.
Bij brief van 7 juli 2011 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, derde tranche toegezonden aan de Tweede Kamer. In dit ontwerpbesluit is de ontwikkeling van bedrijventerrein Vossenberg West II opgenomen op bijlage II bij de Crisis- en herstelwet.
Het voorstel onderschrijft de grote behoefte aan logistieke bedrijventerreinen in de regio Tilburg. Vossenberg West II is een antwoord op regionale behoefte aan logistieke bedrijventerreinen en past in het regionale beleid rond de aanleg en herstructurering van bedrijventerreinen. Vossenberg West II draagt bij aan de werkgelegenheid in Tilburg en de ontwikkeling van de gebouwen leidt tot een impuls van de lokale en regionale economie, zo luidt de toelichting op het ontwerpbesluit. Door het plaatsen van dit project op Bijlage II van de Crisis- en herstelwet onderschrijft de rijksoverheid het belang van spoedige ontwikkeling van dit bedrijventerrein.
Het onderhavige bestemmingsplan zal eerst worden vastgesteld nadat het Besluit daadwerkelijk is gewijzigd, waardoor de procesrechtelijke voorschriften van hoofdstuk 1 Crisis- en herstelwet van toepassing zijn.
3.2.2 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
3.2.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf(‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Het plangebied van Vossenberg West II is in de structuurvisie van de provincie aangeduid als bestaand stedelijk gebied.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening Ruimte
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. De provincie Noord-Brabant verankert haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte. Deze provinciale verordening is op 17 december 2010 vastgesteld. De verordening Ruimte bevat instructieregels die van belang zijn voor gemeen- ten bij het opstellen van bestemmingsplannen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
- ruimtelijke kwaliteit;
- stedelijke ontwikkelingen;
- natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
- agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
- overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
In de Verordening Ruimte zijn - in artikel 3.6 - regels opgenomen voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties
1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop:
a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder c, zijn gemaakt, worden nagekomen;
b. het beoogde netto ruimtebeslag zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
c. door middel van regels zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd.
2. Onder harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties, als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor aan te leggen of uit te breiden bedrijven- terreinen en kantorenlocaties waarover een gemeente beschikt, die:
a. wordt uitgedrukt in het netto ruimtebeslag van bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
3. De wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bevorderd, betreft in het bijzonder:
a. de wijze waarop de inrichting van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;
b. voor zover van toepassing, regels inzake een doelmatige verdeling van het ruimtebeslag ten behoeve van bedrijven in de verschillende milieucategorieën;
c. regels inzake de minimale omvang van de uit te geven bedrijfskavels;
d. regels inzake een op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie aangepast bebouwingspercentage en bouwhoogte;
e. regels welke beogen oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegen te gaan.
4. Onder oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in het derde lid, onder e, wordt voor wat betreft een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor:
a. bedrijfswoningen;
b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
c. andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van een bedrijf gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m2.
Doorwerking verordening in bestemmingsplan
In het belang van zuinig ruimtegebruik is bij de planontwikkeling van bedrijventerrein Vossenberg West II gekeken naar reële mogelijkheden van intensief en meervoudig ruimtegebruik. Het nut en de noodzaak van bedrijventerrein Vossenberg West II worden beschreven in paragraaf 4.5.2 Vraag naar bedrijventerreinen in de provincie Noord Brabant en de regio Breda - Tilburg en paragraaf 4.5.3 Vraag naar bedrijventerreinen in Tilburg.
De bestemmingsplanprocedure voor het bedrijventerrein wordt tevens gevoerd onder vigeur van de Crisis- en herstelwet (zie paragraaf 3.2.1), zodoende wordt ook op rijksniveau onderschreven dat er een regionale behoefte bestaat aan logistieke bedrijventerreinen, waarop Vossenberg West II een antwoord is.
Het beperken van ruimtebeslag kan onder meer worden bereikt door de invoering van parkmanagement. Parkmanagement richt zich onder andere op een beter beheer en een intensievere benutting van het bedrijventerreinen (zie hoofdstuk 7.4 van deze toelichting).
Bij de verkaveling is rekening gehouden met een goede verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag. Het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein is zodanig ingedeeld dat grote kavels kunnen worden gesitueerd met forse bebouwingsmogelijkheden (inwaarts oplopend). Tevens geldt een minimum bebouwingspercentage van 30% op de bedrijfskavels. Met dit percentage wordt enerzijds zorgvuldig ruimtegebruik gewaarborgd en anderzijds recht gedaan aan de invulling van het bedrijventerrein met hoofdzakelijk logistieke bedrijven die ook open ruimte nodig hebben voor het manoeuvreren en stalling van hun vrachtwagens. De uitgifte van de kavels zal door de gemeente Tilburg geschieden. Op deze wijze kan dus selectief worden omgegaan met de vestiging van de soort bedrijven, zo kan kritisch worden gekeken naar de werkgelegenheid en zal een terughoudend beleid gelden ten aanzien van bedrijven waarvan de activiteiten hoofdzakelijk uit open opslag bestaan. Uitgegeven gronden die binnen een nader af te spreken en vast te leggen periode niet zijn bebouwd, zullen in eigendom teruggaan naar de gemeente.
Het bestemmingsplan voor Vossenberg West II bevat ook regels om oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen tegen te gaan. Zo is de minimale milieucategorie op het bedrijventerrein 3.1, waarbij een uitzondering is gemaakt voor bedrijfsverzamelgebouwen en groothandelsbedrijven. Die mogen ook in milieucategorie 2. Verder wordt oneigenlijk gebruik van het bedrijventerrein tegen gegaan door het uitsluiten van bedrijfswoningen en worden zelfstandige kantooractiviteiten, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen uitgesloten. Horeca is slechts (beperkt) mogelijk ten dienste van het bedrijventerrein (facility point).
In de Verordening Ruimte zijn - in artikel 4.1 e.v. - regels opgenomen ten aanzien van de (bescherming van de bestaande) ecologische hoofdstructuur.
Artikel 4.1. Aanwijzing en begrenzing van gebieden
1. Als ecologische hoofdstructuur zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd.
2. Voor de gebieden aangewezen op grond van het eerste lid gelden als ecologische waarden en kenmerken de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
3. Als zoekgebied voor ecologische verbindingszone zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd.
4. Als attentiegebied ehs zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd.
Artikel 4.2. Bescherming van de ecologische hoofdstructuur
1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de ecologische hoofdstructuur:
a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van deecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
b. stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken.
2. In afwijking van het eerste lid neemt een bestemmingsplan de geldende nietnatuurbestemming en de met het oog daarop gegeven regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken in acht.
3. In afwijking van het tweede lid stelt de gemeenteraad binnen negen maanden nadat op grond van een verplichting van Gedeputeerde Staten of van een waterschapsbestuur de inrichting en het beheer voor natuurdoeleinden zijn verzekerd, een bestemmingsplan vast waarbij de geldende niet-natuurbestemming is gewijzigd naar een natuurbestemming met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van het eerste lid.
4. Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de ecologische hoofdstructuur en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur, strekt ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 4.11.
Doorwerking verordening in bestemmingsplan
Het Wilhelminakanaal en delen van aangrenzende gronden binnen de bestemming Groen zijn aangemerkt als een ecologische verbindingszone. Daarvoor is de dubbelbestemming Waarde-Ecologie opgenomen.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
Binnen het thema 'Stad en Landschap' is Vossenberg West II gereserveerd voor grootschalige en zware bedrijvigheid. Vossenberg West II is in de structuurvisie opgenomen als een terrein waarvoor reeds een bestemmingsplan is vastgesteld. Het terrein moet volgens de structuurvisie een harde plancapiciteit hebben van 79,6 hectare. Voorts wordt gesteld dat er sprake is van een grootschalig bedrijventerrein in een locatiemilieu dat wordt aangeduid als 'gemengd plus'. Dit betekent dat sprake is van grootschalige bedrijvigheid, met kavelgroottes van minimaal 2 hectare.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´. De welstandsnota is in 2010 geactualiseerd.
De Welstandsnota heeft een duidelijke relatie met de bestemmingsplannen. Het bestemmings- plan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de Welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste gebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de Welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende bouwwerken.
In de Welstandsnota 2004 (geactualiseerd in 2010) is voor het plangebied Vossenberg West II in het algemeen welstandsniveau 2 van toepassing met uitzondering van de zone langs de Burgemeester Letschertweg waar niveau 1 geldt. Niveau 2 staat voor 'voldoende kwaliteit' en niveau 1 voor een 'goede, architectonische kwaliteit'.
De vereiste kwaliteit zal worden gewaarborgd door procesafspraken vast te leggen bij de gronduitgifte. Privaatrechtelijk zal worden vastgelegd dat in de zone langs de Burgemeester Letschertweg alleen ontwerpen van registerarchitecten zijn toegestaan. Deze ontwerpen moeten vooraf als schetsontwerp aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In het plangebied zijn echter geen MIP-panden of waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aangetroffen. Er bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle groenstructuur op of in de directe nabijheid van het plangebied. De parcellering van het bouwrijp gemaakte terrein, is vermoedelijk pas in de jaren zestig van de twintigste eeuw tot stand gekomen.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant wordt het wegenpatroon in het gebied Vossenberg op Brabants niveau als “redelijk hoog“ gewaardeerd. Twee wegen in het gebied Vossenberg worden apart genoemd, hiervan ligt alleen de Voldijk binnen de grenzen van dit plan.
De Voldijk, die stamt uit het begin van de 18e eeuw, is aangelegd als verhoogde weg door een van oudsher zeer moerassig gebied en diende waarschijnlijk ook als keerdijk tegen overstromingen van de rivier de Donge. De ouderdom, herkenbaarheid in het huidige landschap en oorspronkelijkheid van de Voldijk bepalen voor deze weg de waarde als cultuurhistorisch lijnelement.
De overige wegen in Vossenberg zijn later aangelegd, zij hebben namen gekregen die verwijzen naar het oudere landschap: Tweede Sluisweg is genoemd naar Sluis Twee in het Wilhelminakanaal, Rouwveldenseweg en Groenvenseweg zijn genoemd naar respectievelijk de benaming Rouwveld en 't Groenven, beide met een vermelding op de kaart van Zijnen uit 1760. Het huidige wegenpatroon is ontstaan vlak na de aanleg van het Wilhelminakanaal en is sindsdien niet tot nauwelijks meer veranderd. De onderlinge verbondenheid van de wegprofielen met de bomenrijen en de singels is groot en de landschappelijke context is duidelijk zichtbaar.
Van de oorspronkelijke verkaveling is buiten het wegenpatroon vrijwel niets meer als zodanig herkenbaar. Belangrijk is ook de brede afwateringssloot in het noorden van het plangebied. Een ander element met een gemiddeld hoge waardering is het bosperceel aan de Tweede Sluisweg.
Ook het Wilhelminakanaal kent een hoge waardering in cultuurhistorisch opzicht en is tevens van belang als ruimtelijke drager in het landschap. Aan/in het Wilhelminakanaal ligt een sluizencomplex (Sluis II) dat weliswaar niet als monument is aangewezen en net buiten het plangebied is gelegen maar in cultuurhistorisch opzicht waardevol is. Het dateert uit 1917 en is uitgevoerd als een enkele bajonetsluis. Voor wat betreft de bijgebouwen is de sluis identiek aan het van rijkswege beschermde complex van Sluis III dat ten zuidoosten van het plangebied is gelegen. Sluis II zal komen te vervallen vanwege de opwaardering van het Wilhelminakanaal.
Het plangebied werd tot in het begin van de twintigste eeuw doorkruist door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Tevens bevinden zich nog enkele jongere waardevolle structuren in het plangebied: de Dongenseweg; de Dongensekanaaldijk en enkele negentiende- en begin twintigste-eeuwse ontginningswegen (o.a. de Vossenbergseweg en de Duijnsbergseweg).
4.4 Groen
4.4.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart wordt gebruikt als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
Door middel van de regels in dit bestemmingsplan in combinatie met de boomwaardezoneringskaart als bijlage van het bestemmingsplan worden voornoemde waarborgen voor beeldbepalende en monumentale bomen getroffen.
4.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2011 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd in het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.
4.4.3 Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die oorspronkelijk is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.
De Kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.
Buiten het plangebied van Vossenberg West II wordt een groene mal-project gerealiseerd, te weten de aanleg van een ecologische verbindingszone aan de westzijde van de Burgemeester Letschertweg. Binnen het plangebied van Vossenberg West II zijn geen projecten van de groene mal aanwezig.
4.5 Bedrijvigheid
4.5.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. Gezien de lange productietijd van bedrijventerreinen wordt als planhorizon het jaar 2015 aangehouden.
In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen.
De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden sindsdien gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Na vaststelling van de kadernota Ruimte voor Bedrijven heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar, het aanbod van, de uitgifte en de beschikbaarheid van nieuwe bedrijventerreinen in de tijd hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
- a. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m hindercategorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
- b. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m hindercategorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
- c. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
Nieuwe bedrijventerreinen, zoals de afronding van het bedrijventerrein Vossenberg, in de vorm van Vossenberg West II, vervullen een tweeledig doel. Ten eerste wordt ruimte geboden aan groeiende bedrijven en aan veranderingen in de economische structuur (onder andere schaalvergroting en nieuwe combinaties tussen industrie en dienstverlening) die ruimtelijk eisen stelt die niet meer te realiseren zijn in bedrijfsgebouwen op bestaande bedrijventerreinen. Hiermee wordt met name bedoeld: logistieke bedrijven. Bedrijventerreinen, zoals Vossenberg West II, kunnen wel voldoen aan die specifieke ruimtelijke wensen. Daarnaast vervullen bedrijventerreinen, zoals Vossenberg West II en Tradepark 58 ook een rol als opvangfunctie voor bedrijven vanuit de Oude Stad en vanuit de regio die niet optimaal op hun huidige locatie kunnen functioneren. Ook hiervoor wordt op de nieuwe bedrijventerreinen ruimte geboden.
Het beleid omtrent bedrijventerreinen in Tilburg komt overeen met de werkwijze conform de zogenaamde SER-ladder. Deze SER-ladder stelt dat voor de ruimtebehoefte van bedrijven eerst de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied moet worden benut, vervolgens ruimte moet worden gezocht in de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en pas daarna mogen eventueel nieuwe terreinen worden ingericht. In de Nota Ruimte wordt de koppeling met de SER-ladder gelegd en is opgenomen dat nieuwe bedrijventerreinen pas aan de orde zijn wanneer de SER-ladder is doorlopen en bij een aantoonbaar urgent tekort aan bedrijventerreinen.
4.5.2 Hoeveel hectares bedrijventerrein worden gevraagd in Tilburg en regio?
4.5.3 Wat voor bedrijventerreinen worden gevraagd in Tilburg en regio?
In 2008 heeft Stec groep in opdracht van de regio Breda-Tilburg (gemeenten en provincie) de kwalitatieve ruimtevraag van bedrijven / sectoren in de regio Breda-Tilburg onderzocht, welk onderzoek nadien is verbreed naar Midden- en West-Brabant. De vraag naar bedrijventerreinen komt uit verschillende sectoren. Vanuit de traditionele bedrijventerreinsectoren zijn met name de sectoren logistiek en groothandel in de periode tot en met 2020 belangrijke en (nog steeds) groeiende ruimtevragers. Voor circa 75% van het aantal ruimtevragende bedrijven geldt dat ze een kavel zoeken met een omvang van 5.000 m2 of kleiner. Dit wil dus zeggen dat circa 25% van het aantal ruimtevragende bedrijven vraagt om kavels groter dan 5.000m2 vraagt. Deze bedrijven zorgen voor het grootste deel van de ruimtevraag in hectares. Een belangrijk deel van deze bedrijven is actief in de logistieke sector.
Blijkens de onderzoeken van Stec is de sector logistiek in de afgelopen 10 jaar zowel landelijk als in de regio's Midden- en West-Brabant in aantallen hectares veruit de grootste ruimtevrager geweest. Ook voor de komende 10 jaar wordt nog een forse ruimtevraag vanuit de logistieke sector voorzien. De Stec-onderzoeken bevestigen de kwantitatieve noodzaak én de kwalitatieve toegevoegde waarde van het nieuwe aanbod op Vossenberg West II voor de totale voorraad bedrijventerreinen in de regio.
Stec geeft aan dat de logistieke sector als belangrijke ruimtevrager specifieke eisen stelt aan de ruimtelijke en stedenbouwkundige opzet en inrichting van bedrijventerrein. Bij die specifieke eisen moet worden gedacht aan mogelijkheden voor bouwhoogtes tot 30 meter, kavels van 3 tot 4 hectare voor 'kleinere' specialisten en zeer grote kavels tot 10 hectare voor Europese distributiecentra (EDC's), kavels met mogelijkheden voor bedrijfsgebouwen van minimaal 35 meter diep en voldoende brede wegen. Daarnaast heeft de logistieke sector een groeiende behoefte aan multimodaal ontsloten bedrijventerreinen. Vooral vervoer van goederen over water wint aan populariteit. Bedrijventerreinen die aan deze eisen beantwoorden en multimodaal zijn ontsloten, hebben een sterke concurrentiepositie onder logistieke eindgebruikers, ontwikkelaars en beleggers. Vossenberg West II voorziet in een grootschalige verkaveling met multimodale ontsluiting, wat dus zeer goed aansluit bij de specifieke locatie-eisen van de sector logistiek.
4.5.4 Relatie met bestaand Vossenberg
Voor Tilburg is het belangrijk om de ambities voor nieuwe en af te ronden bedrijventerreinen te richten op kansrijke bedrijventerreinensectoren, zoals logistiek, industrie/productie/assemblage en maintenance. De vernieuwende verbindingen tussen sectoren zorgen ook dat in Tilburg veel activiteiten te vinden zijn die veel toegevoegde waarde kunnen creëren in de keten van productontwikkeling tot levering van het eindproduct. Door op nieuwe bedrijventerreinen te voorzien in ruimte voor deze ontwikkelingen en deze bedrijvigheid wordt de economische structuur van Tilburg verbreed en versterkt. Deze nieuwe bedrijventerreinen dragen zo bij aan de economische ontwikkeling van de stad en behoud van duurzame groei van nieuwe werkgelegenheid voor met name lager- en middelbaar opgeleide werknemers, maar ook voor hoger opgeleiden.
De vraag om bedrijventerreinen zoals hier eerder geschetst is, met name in de logistieke sector, is de reden voor de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Vossenberg in de vorm van de uitbreiding met het logistiek georiënteerde Vossenberg West II. Ook het bestaande bedrijventerrein Vossenberg heeft profijt van het multimodale karakter van Vossenberg West II, met name voor wat betreft de langshaven en containerterminal.
4.6 Horeca
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
- 1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- 2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- 3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- 4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- 5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- 6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamdehorecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een onder- steunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien.
De in het plangebied Vossenberg West II opgenomen zelfstandige horecavesting wordt gezien als faciliterend voor het bedrijventerrein. Op verschillende bedrijventerreinen in Tilburg zijn eveneens zelfstandige horecavestigingen gerealiseerd via een rechtstreekse horecabestemming. Deze horeca staat dan wel degelijk ten dienste van de werknemers van de gevestigde bedrijven. Onderkend wordt echter dat de horecafunctie ook klanten trekt die specifiek voor deze horecagelegenheid komen.
4.7 Verkeer En Parkeren
4.7.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
De (bijna aangelegde) Burgemeester Letschertweg speelt een belangrijke rol bij de ontsluiting van het gehele bedrijventerrein Vossenberg en vormt de aansluiting op het landelijk hoofdwegennet. Met de Burgemeester Letschertweg wordt de rondweg om Tilburg voltooid.
Vanaf de Burgemeester Letschertweg is, ten oosten van en parallel aan de Groenvenseweg, een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd, de Athenastraat. Deze dient als hoofdontsluiting van het plangebied. Haaks op de Athenastraat zal een tweetal wegen, de Asteriastraat en de (verlengde) Theseusstraat Vossenberg West II verder ontsluiten. Laatstgenoemde loopt parallel aan de Rouwveldenseweg in het verlengde van de bestaande Theseusstraat. De Asteriastraat ligt enkele honderden meters ten noorden hiervan, min of meer parallel aan de Burgemeester Letschertweg.
Deze wegen hebben voor het plangebied een structuurbepalende functie. Het aantal directe aansluitingen van bedrijven op deze wegen wordt beperkt gehouden. Dit wordt mede bereikt door de situering van (zeer) grote bedrijven in dit deel van het plangebied. De overige wegen in het plangebied zijn de Letostraat die parallel aan het kanaal loopt, de Erebusstraat die parallel aan de Voldijk loopt, de (verlengde) Polluxxstraat en enkele verbindingswegen.
Parkeren
- 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003.
Goederenvervoer - 6. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt. De aanleg van de langshaven en de vestiging van de containerterminal op Vossenberg West II draagt bij aan het beleid ter bevordering van multimodaliteit in Tilburg.
Mobiliteitsmanagement - 7. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
4.7.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
De huidige openbaarvervoerlijnen zijn getraceerd over de Dongenseweg. Zolang de lijnvoering over de Dongenseweg zal blijven gaan, kan niet worden gesproken van een goede bereikbaarheid van het plangebied met het openbaar vervoer. Wel is het zo dat het stelsel va verbindingen voor langzaam verkeer in het plan zorgen voor een veilig en zo direct mogelijk natransport.
Het onderhavige bestemmingsplan staat een gunstige lijnvoering via de Athenastraat, Asteriastraat, Letostraat en Theseusstraat niet in de weg. De gemeente zal los van dit bestemmingsplan een actief stimuleringsbeleid voeren.
4.7.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- 3. communicatie;
- 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen.
Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
De huidige landbouwwegen Groenvenseweg, Rouwveldenseweg en Voldijk in hetplangebied Vossenberg West II zullen gaan functioneren als exclusieve langzaam verkeersroutes. Ten zuiden van de Burgemeester Letschertweg zal een nieuw voetpad worden aangelegd (vanaf de Voldijk in oostelijke richting). In het profiel van de industriewegen zal zo weinig mogelijk langzaam verkeer worden ondergebracht. Daar waar nodig zal het langzaam verkeer via suggestiestroken over de industriewegen worden geleid. Er is ruimte gereserveerd voor een directe verbinding met de woonwijk Reeshof door middel van een brug over het kanaal ter hoogte van de Voldijk.
In noordelijke richting zal de Voldijk door middel van een tunnel onder de Burgemeester Letschertweg door worden gevoerd voor langzaam verkeer van en naar de gemeente Dongen. Op termijn zal zo een directe verbinding van de Reeshof via het bedrijventerein Vossenberg West II met de gemeente Dongen voor langzaam verkeer tot stand komen.
4.8 Overige Onderwerpen
4.8.1 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieueffectrapport
5.2.1 Algemeen
De vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Vossenberg West II is m.e.r.-plichtig voor het onderdeel van de zwaaikom en de containerterminal en m.e.r.-beoordelingsplichtig voor het bedrijventerrein zelf. Hierdoor moet voor de planologische ontwikkeling van het bedrijventerrein een Milieueffectrapport worden opgesteld (MER). Voor het project moet de uitgebreide m.e.r.-procedure worden doorlopen. Daar het ontwikkelen van bedrijventerrein Vossenberg West II een gemeentelijk initiatief is, volgt uit de m.e.r.-wetgeving dat gemeente zowel initiatiefnemer als bevoegd gezag is. De gemeenteraad is bevoegd tot het vaststellen van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in de m.e.r.-procedure.
De concept notitie reikwijdte en detailniveau voor het op te stellen MER is ter inzage gelegd van 25 maart tot en met 5 mei 2011. De terinzagelegging is gepubliceerd in de Tilburgse Koerier en Staatscourant van donderdag 24 maart 2011. Op 23 maart 2011 is een bewonersbrief verspreid in de omgeving van het bedrijventerrein en op 7 april 2011 is een inloopavond georganiseerd.
Iedereen is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op de conceptnotitie. De wettelijke adviseurs en andere mogelijk belanghebbende organisaties zijn in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. De commissie m.e.r is op vrijwillige basis verzocht om een advies uit te brengen. De zienswijzen konden in deze fase van de procedure alleen betrekking hebben op wat moet worden onderzocht in het MER.
Na raadpleging van de gemeenteraad heeft het college van burgemeester en wethouders op 18 juli 2011, mede op basis van de ingekomen zienswijzen en adviezen, de notitie Reikwijdte en detailniveau definitief vastgesteld. Deze notitie heeft als basis gediend voor het op te stellen MER.
5.2.2 Inhoud milieueffectrapport
Het Milieueffectrapport (Milieueffectrapport) is opgesteld om de milieueffecten in beeld te brengen van het realiseren van bedrijventerrein Vossenberg West II, dat is gelegen in de gemeente Tilburg en een oppervlakte heeft van circa 100 ha. Op Vossenberg West II wordt (onder andere) een langshaven met containerterminal en zwaaikom aangelegd. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is het doorlopen van een m.e.r.-procedure verplicht. Een m.e.r.-procedure heeft tot doel het milieubelang op een juiste wijze in ruimtelijke plannen en projecten mee te nemen en de (potentiële) milieueffecten in een zo vroeg mogelijk stadium in beeld te brengen. Hierbij worden vaak verschillende varianten en alternatieven in beschouwing genomen. Terzijde wordt opgemerkt dat indien Vossenberg West II definitief is opgenomen in bijlage II van de Crisis- en herstelwet, een alternatievenonderzoek niet noodzakelijk zou zijn geweest.
Plangebied, studiegebied en referentiesituatie
In een MER wordt onderscheid gemaakt tussen het plangebied en het studiegebied. het plangebied is het gebied waar de voorgenomen activiteiten betrekking op hebben (aanleg bedrijventerrein inclusief langshaven en zwaaikom). Dit is het gebied dat is vastgelegd in het bestemmingsplan. Het studiegebied betreft het gebied tot waar de voorgenomen activiteiten nog belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben. De effecten van het aanleggen van het bedrijventerrein en de rest van het plan heeft niet alleen binnen het plangebied gevolgen, maar ook daarbuiten. Denk daarbij aan bijvoorbeeld geluid of verkeersaantrekkende werking. De effecten op zowel het plangebied als het studiegebied worden in het MER beschouwd.
De milieugevolgen van de voorgenomen activiteit worden in het MER vergeleken met de referentiesituatie. Dit is de situatie die in 2020 zal zijn ontstaan op basis van de huidige situatie en het realiseren van vastgestelde ruimtelijke plannen, de zogenaamde 'autonome ontwikkelingen'.
Vossenberg West II is in zekere zin bijzonder omdat hier sprake is van een dubbele referentie. Gebruikelijk is om de feitelijke juridische situatie als referentiesituatie te nemen, echter dit zou betekenen dat het bestemmingsplan Buitengebied 1954 als juridische basis zou moeten dienen. De oorspronkelijke agrarische bestemmingen en het agrarische karakter, zoals kassenbouw zijn thans verdwenen, doordat het bedrijventerrein inmiddels bouwrijp is gemaakt. Op basis van de onderzoeken van het vernietigde bestemmingsplan en MER is de situatie voor het bouwrijp maken reeds beschreven. Maar om volledig te zijn wordt in het MER ook ingegaan op de situatie met het bouwrijp opgeleverde plangebied voor Vossenberg West II. In zekere zin is er dus sprake van een dubbele referentie die gehanteerd wordt in het MER. Met name voor de onderzoeken in de ondergrond (bodem, archeologie) en op het maaiveld (water, ecologie) is het gebruik van een dubbele referentie relevant.
Autonome ontwikkelingen waarmee in het MER rekening wordt gehouden zijn de opwaardering van het Wilhelminakanaal en de aanleg van de Burgemeester Letschertweg, Het kanaal zal verbreed en verdiept worden om ook grotere schepen door het kanaal te kunnen laten varen. De Burgemeester Letschertweg is een circa 15 kilometer lange dubbelbaans (2x2 strooks) weg aan de noord- en westrand van Tilburg. Samen met de A58 en de Burgemeester Bechtweg maakt de noordwestelijke tangent de ring rond Tilburg compleet.
De beschrijving en de beoordeling van de effecten van de voorgenomen ontwikkelingen in het MER vindt plaats aan de hand van een aantal criteria voor uiteenlopende milieuaspecten. De gehanteerde beoordelingsschaal gaat uit van gradaties variërend van zeer positief tot zeer negatief.
Beoordelingskader MER Vossenberg West II
Thema | Aspect |
Verkeer | Mobiliteit, bereikbaarheid, verkeersveiligheid |
Geluid | Geluidbelast oppervlak / geluidgehinderden / effecten op EHS |
Luchtkwaliteit | Luchtkwaliteit: stikstofdioxide en fijn stof |
Externe veiligheid | Externe veiligheid: plaatsgebonden risico en groepsrisico |
Ruimtelijke kwaliteit | Gebruikswaarde, belevingswaarde, toekomstwaarde en barrièrewerking |
Bodem en water | Bodemopbouw, bodemkwaliteit, waterstructuur, grondwater en waterkwaliteit |
Ecologie | Beschermde gebieden, beschermde soorten, ecologische relaties, Natura2000 |
Landschap, cultuurhistorie en archeologie | Archeologische waarden, verwachtingswaarden, cultuurhistorische waarden, stedelijk landschap en barrièrewerking |
Overige hinderaspecten | Lichthinder en kabels en leidingen |
Hinder tijdens aanleg | Trillingen |
Duurzaamheid | Grondstoffen, energie en toekomstwaarde |
Gezondheid | Gecumuleerde impact (kwalitatief) van diverse milieuaspecten |
Twee varianten
In het MER is uitgegaan van één alternatief. In de vorige m.e.r.-en zijn reeds uitgebreide studies verricht, waaruit het voorliggende alternatief is gekozen, zodat de keuze voor één alternatief deugdelijk is onderbouwd. Tevens geldt dat de ontwikkeling van Vossenberg West II in 1993 ingezet is en dat in vergelijking met de eerdere plannen er gesproken kan worden van het verkleinen van de milieueffecten van de voorgenomen activiteiten: Vossenberg West II wordt zo optimaal mogelijk ingepast naast de voormalige VINEX-woonwijk de Reeshof, de woningen aan de noordzijde en de Ecologische Verbindingszone en verderop de Burgemeester Letschertweg aan de westzijde.
Binnen het ene alternatief voor Vossenberg West II zijn in het MER twee varianten onderzocht. De twee varianten hebben betrekking op de toe te laten milieucategorieen op het bedrijventerrein. Variant A maakt categorie 3.1, 3.2, 4.1, 4.2 en 5.1-bedrijven mogelijk en Variant B 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2-bedrijven. Hierna volgt een illustratie van de beide varianten. Voor een uitgebreide beschrijving en beschouwing van de varianten wordt verwezen naar het MER.
Variant A: maximale invulling bedrijventerrein inclusief milieucategorie 5.1
Variant B: maximale invulling van het bedrijventerrein, zonder milieucategorie 5.1
Beoordeling van de milieueffecten
Hieronder volgt een overzicht van de beoordeelde milieueffecten van beide varianten. Op diverse aspecten scoort Variant B beter dan Variant A. Voor wat betreft de keuze tussen de beide varianten wordt verwezen naar paragraaf 5.4.3.1 van dit hoofdstuk.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009;
- 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011;
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- de kans op een ongeval;
- het effect van het ongeval;
- het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht (zie bijlage 5).
5.3.4 Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende bedrijven die van invloed zijn op de ontwikkeling van het plangebied.
LPG-tankstation 'De Fakkel' te Dongen
Aan de Eindsestraat 124, aan de Dongense zijde van de gemeentegrens, is een tankstation gelegen met LPG verkoop. Rekening moet worden gehouden met een jaarlijkse doorzet van LPG tot 200 m3 per jaar conform de risicokaart. Hierbij behoort op basis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) een PR 10-6/jr.- contour van 45 meter. Er is geen sprake daarmee van een overlap met het plangebied. De PR 10-6/jr.- contour levert geen beperkingen op voor het plangebied. Tot 150 meter van het vulpunt dient het groepsrisico beoordeeld te worden. Een gedeelte van het plangebied met de bestemming Groen en Bedrijvigheid valt binnen dit gebied. Vanwege de relatief grote afstand tot de bedrijvigheid en de beperkte personendichtheid in de omgeving van het tankstation zal er geen sprake zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Ardagh Glass Dongen B.V.
Het bedrijf Ardagh Glass Dongen B.V. maakt glazen flesjes en ander verpakkingsmateriaal, onder andere ten behoeve van buurbedrijf Coca Cola. Hierbij zijn gevaarlijke stoffen benodigd. Bij het bedrijf gaat het onder meer om een LPG opslag conform PGS-16, een bovengrondse tank van 20 m3. Aangezien echter bekend is dat LPG-tankstations (ongeacht het gebruik ervan) een aanzienlijk groter risico kennen dan genoemd in de PGS-16 is aangesloten op de systematiek uit het Bevi. Het Bevi kent aan LPG-tankstations een invloedsgebied toe van 150 meter (de afstanden zoals genoemd in PGS-16 zijn alle aanzienlijk kleiner) en een PR 10-6/jr.- contour die kleiner is dan 150 meter. De LPG-tank ligt op meer dan 150 meter van het plangebied zodat de risicobron niet relevant is voor het plangebied.
Coca Cola
Op het grondgebied van de gemeente Dongen ligt de productiefabriek van Coca Cola. Deze inrichting werkt met gevaarlijke stoffen. Conform de risicokaart zijn er een opslag voor fosforzuur, een LPG tank en een opslag voor chloorbleekloog aanwezig. De opslag van fosforzuur (40.000 liter) heeft een PR 10-6/jr.- contour van 135 meter., de LPG-tank kent een PR 10-6/jr.- contour van 30 meter voor de opslag van chloorbleekloog is een PR 10-6/jr.- contour van 0 meter vermeld. Alledrie de contouren reiken niet tot over het plangebied. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen knelpunt voor de ontwikkelingen.
Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt voor de LPG tank 150 meter en reikt niet over het plangebied. Voor de opslag van fosforzuur en chloorbleekloog is geen exact invloedsgebied bekend, maar vanwege de toxische aard van de stoffen is de verwachting dat het invloedsgebied voor een (beperkt) deel over het plangebied ligt. Conform het Bevi wordt aandacht besteed aan de inrichting in de verantwoordingsplicht (zie bijlage 5).
5.3.5 Buisleidingen
In het rapport Externe veiligheid Vossenberg-West II van Oranjewoud met projectnummer 239054 en datum 9 juni 2011, is de berekening gemaakt voor de twee ondergrondse hogedrukaardgastransportleidingen die van invloed zijn op het bestemmingsplan.
Deze hogedrukaardgastransportleidingen zijn relevant voor dit bestemmingsplan en zijn op de planverbeelding vermeld. Het betreft de volgende leidingen.
Eigenaar | Leidingnummer | Diameter | Druk (bar) |
N.V. Nederlandse gasunie | Z-522-01 | 219.10 | 40.00 |
N.V. Nederlandse gasunie | Z-522-06 | 168.30 | 40.00 |
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 van de relevante hogedrukaardgastransportleidingen bedraagt 0 meter. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat het plan binnen het invloedsgebied van de hogedrukaardgastransportleidingen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Hierdoor neemt het groepsrisico toe. In de verantwoording (bijlage) wordt hier nader op ingegaan.
De belemmerende strook bedraagt 4 meter aan weerszijden van de hogedrukaardgastransportleidingen. In dit bestemmingsplan liggen binnen deze strook geen objecten en worden geen objecten mogelijk gemaakt behoudens met een afwijkingsmogelijkheid, waarbij externe veiligheid een beoordelingscriterium is.
5.3.6 Transport van gevaarlijke stoffen
In het rapport Externe veiligheid Vossenberg-West II van Oranjewoud met projectnummer 239054 en datum 9 juni 2011, is het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg in beeld gebracht dat plaatsvindt over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Langs het plangebied ligt de Burgemeester Letschertweg. Deze weg verbindt de N261 aan de noordzijde van Tilburg met de A58 ten zuiden van de stad. Deze verbinding ontsluit de stad aan de westzijde. De verbindingsweg, Burgemeester Letschertweg, is opgenomen in de routering van gevaarlijke stoffen in Tilburg.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat hier sprake is van een toename van het groepsrisico. In de verantwoording wordt hier nader op ingegaan (zie bijlage).
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Het spoor ligt op zodanig grote afstand van het plangebied dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico door deze ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
In het Basisnet Water wordt de vaarweg vermeld als een vaarweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, maar de intensiteiten zijn dusdanig beperkt dat geen toetsafstand geldt. In de cRvgs is de vaarweg niet in bijlage 6 opgenomen wat betekent dat geen rekening hoeft te worden gehouden met een risicocontour. Daarnaast is in de cRvgs omschreven dat voor de vaarwegen die niet in bijlage 6 worden genoemd, het groepsrisico niet berekend en verantwoord hoeft te worden, aangezien de transportintensiteiten te beperkt zijn. Het Wilhelminakanaal wordt daarom niet als relevante risicobron beschouwd.
5.3.7 Restrisico en conclusies
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie bijlage Verantwoording externe veiligheid). Hierin zijn de volgende conclusies getrokken:
- Er is sprake van een significante toename van het groepsrisico bij zowel de Burgemeester Letschertweg als de hogedruktransportaardgasleidingen. Ook zal het groepsrisico iets toenemen bij de bedrijven waarvan het invloedsgebied over Vossenberg West II ligt. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde.
- De plaatsgebonden risicocontouren op het bedrijventerrein zelf mogen niet verder dan buiten het perceel of over een groen- of verkeersbestemming vallen. Hierdoor kunnen er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour liggen en is de beoordeling neutraal, voor beide varianten.
- De zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn door de aanleg van bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen goed geregeld.
- Er zijn geen verminderd zelfredzame functies voorzien in het plangebied;
- Er wordt een WAS-paal voorzien voor de alarmering bij een calamiteit.
- Vanuit wet-en regelgeving worden de hoofdtoegang afzijdig van de Burgmeester Letschertweg en de buisleiding gelegd. Wordt aanvullende brandwerendheid gevraagd van gevels en daken van de gebouwen in het plasbrandaandachtsgebied, en afsluitbare mechanische ventilatie toegepast
- Binnen 200m van woonbebouwing worden geen Bevi-inrichtingen mogelijk gemaakt.
- Buiten deze 200m geldt dat Bevi-inrichtingen middels een ontheffing of wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt. Voorwaarde is dat de PR contour binnen het eigen perceel danwel over groen-verkeer-water ligt. Hiermee worden beperkingen van bouwmogelijkheden bij naburige bedrijven voorkomen.
Het gemeentebestuur kent de risico's en acht deze aanvaardbaar. De brandweer heeft op 5 augustus 2011 advies uitgebracht. Dit advies is toegevoegd aan de toelichting op dit bestemmingsplan (Advies Brandweer).
5.3.8 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden omgevingsvergunning verlenen met afwijking van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt op het bedrijventerrein Vossenberg West II daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.4 Geluid
5.4.1 Inleiding
De verandering van het plangebied van agrarisch gebied tot industriegebied betekent ook een verandering van de geluidkarakteristiek. Al in de jaren '70-'80 is besloten om de stedelijke groei van Tilburg in het agrarisch gebied in noordwestelijke richting aan weerszijden van het Wilhelminakanaal te realiseren. Industriële bedrijvigheid ten noorden van het kanaal en woonfuncties ten zuiden van het kanaal. Deze transformatie is vastgelegd in het toenmalige provinciale Streekplan en het Stadsbeheerplan.
Figuur 1.1 Stadsbeheerplan 1989, gemeente Tilburg, het plan Vossenberg West II is rood omcirkeld.
Ten zuiden van het kanaal is de transformatie tot woongebied nagenoeg voltooid. Ook het laatste deel van de Burgemeester Letschertweg wordt in 2012 opgeleverd. Het laatste deel van het industrieterrein Vossenberg, Vossenberg West II, moet nog worden gerealiseerd.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Vossenberg West II is onderzocht of de transformatie ten aanzien van de milieuaspecten, waaronder het geluidaspect, tot een te verantwoorden leefkwaliteit bij de woonfuncties in de omgeving (zie figuren 2.1 en 2.2) leidt.
De beschouwing van het geluidaspect is in deze paragraaf beperkt tot de gevolgen voor de ruimtelijke keuzes in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.4.2 Het plangebied en de omgeving
5.4.3 Milieuzonering via VNG-brochure
De VNG-Brochure geeft twee soorten richtafstanden voor het situeren van bedrijven en woningen ten opzichte van elkaar. Het betreft richtafstanden voor een rustige woonomgeving en richtafstanden voor gemend gebied. De richtafstand neemt toe met de zwaarte van de bedrijfscategorie. Deze zwaarte is weer gebaseerd op de milieubelasting (geur, stof, geluid, gevaar) met de grootste afstand. In onderstaande tabel worden de richtafstanden per milieucategorie gegeven:
Milieucategorie | 'Gemengd gebied' | 'rustige woonwijk' |
1 | 0 meter | 10 meter |
2 | 10 meter | 30 meter |
3.1 | 30 meter | 50 meter |
3.2 | 50 meter | 100 meter |
4.1 | 100 meter | 200 meter |
4.2 | 200 meter | 300 meter |
5.1 | 300 meter | 500 meter |
5.2 | 500 meter | 700 meter |
5.3 | 700 meter | 1000 meter |
6 | 1000 meter | 1500 meter |
Tabel 3.1 Richtafstanden per bedrijfscategorie.
5.4.4 Akoestisch onderzoek
Voor het MER is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting bij exploitatie van het plangebied7. Op basis van dat onderzoek wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de te verwachten geluidbelasting als gevolg van de ontwikkeling van Vossenberg West II. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de planologische beoordeling mede is gebaseerd op de systematiek van de VNG-Brochure 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009.
- 7. De afscherming van de grondwal is niet betrokken bij de beoordeling vanuit de VNG-Brochure omdat hiervoor geen valide methode bestaat. De grondwal is wel opgenomen in de geluidberekeningen, omdat hiermee de geluidafscherming objectief kan worden bepaald.
5.4.5 Beoordeling en borging geluidkwaliteit
De geluidkwaliteit van een plangebied wordt bepaald door een veelheid aan factoren en gelimiteerd vanuit een verscheidenheid aan wet- en regelgeving11. Ten aanzien van het bestemmingsplan speelt de vraag of dit plan niet tot een onaanvaardbaar geluidniveau zou kunnen leiden.
De beoordeling van de geluidkwaliteit vindt plaats op basis van het principe van 'een goede ruimtelijke ordening'. De geluidsniveaus worden hierbij beoordeeld in relatie tot de omgeving. Een ruimtelijk besluit mag er dus niet toe leiden dat een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zou ontstaan12.
5.4.6 Luchtverkeer
Het plangebied is gelegen in de Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van de vliegbasis Gilze Rijen. De IHCS is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid en bestaat uit een obstakelvrij vlak met een hoogte van 65 meter boven NAP, gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 meter boven NAP over een afstand van 2 km. Het plangebied is gelegen in het conisch vlak met wisselende hoogten van 65 meter tot 135 meter. Hoewel het bestemmingsplan dergelijke bouwhoogten niet toestaat, is voor de volledigheid de IHCS wel in de planregels opgenomen.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
Het bedrijventerrein Vossenberg West II is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) als "in betekende mate project", projectnummer 529.
Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid1 sub d van de Wet milieubeheer. Er hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden.
Hoewel juridisch gezien de luchtkwaliteit niet verder onderzocht hoeft te worden is, mede naar aanleiding van vragen van omwonenden, onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit bij de omliggende woningen (bijlage II MER Vossenberg West II). Uit dit onderzoek (zie bijlage: Onderzoek luchtkwaliteit) blijkt dat in alle onderzochte prognosejaren, inclusief de bijdrage van het bedrijventerrein Vossenberg West II en omliggende bronnen, er voldaan wordt aan de luchtkwaliteitsnormen zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
De voor het plangebied aangehouden inwaartse zonering is gebaseerd op de richtafstanden van de VNG-Brochure Bedrijven en Milieuzonering. Het milieuaspect 'geur' is in deze richtafstanden geïntegreerd. Op grond van de combinatie van de toegelaten milieucategorieën en de hierbij behorende richtafstanden wordt geen geuroverlast in de omgeving van het plangebied verwacht.
5.6.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In het kader van de m.e.r.-procedure is een onderzoek gedaan naar de geurbelasting afkomstig van omliggende veehouderijen. Op basis van dit onderzoek (bijlage VII MER Vossenberg West II) kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- er zijn geen agrarische bedrijven die invloed op het plangebied hebben op basis van de vaste afstanden;
- er zijn geen agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied gelegen die een beperkende invloed hebben op basis van de individuele geurbelasting;
- de leefkwaliteit in het plangebied is aan de hand van de achtergrondbelasting te omschrijven als "zeer goed".
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Voor het onderdeel Bodem is zoveel mogelijk aangesloten bij de informatie die reeds beschikbaar is op basis van het eerdere MER en bestemmingsplan. De onderzoekslocatie betreft een locatie waar voornamelijk agrarisch activiteiten hebben plaatsgevonden. De aanwezige agrarische gebouwen zijn gesloopt. De locatie zal worden ontwikkeld tot bedrijventerrein Vossenberg West II. Momenteel is het bouwrijp maken van het terrein afgerond en heeft ophoging plaatsgevonden (verhoging van het maaiveld). In de tussentijd zijn geen activiteiten in het gebied ontplooid die invloed kunnen hebben op de bodemkwaliteit, zodat de informatie uit het voorgaande MER nog immer actueel is. Dit betekent ook dat uitgegaan is van de referentiesituatie conform het vigerende bestemmingsplan
5.7.1 Bodemopbouw en hoogteligging
De bodem van Tilburg is over grote delen zandig van opbouw. Uit het bodemkundig/hydrologisch onderzoek van 2003 en 2005, blijkt de bodemopbouw ter plaatse van Vossenberg West II, te bestaan uit een bovengrond van hoofdzakelijk matig tot zeer fijn zand, dat matig humeus en matig siltig is. De teeltlaag is gemiddeld 0,3 à 0,5 m dik. Onder de toplaag bevindt zich veelal zwak siltig matig fijn zand.
De zandgrofheid neemt in hoofdzaak toe met de diepte, het siltgehalte neemt veelal af met de diepte. Bijmengingen met grind komen veelvuldig voor in het gebied. Ook zijn storende bodemlagen aangetroffen in de vorm van klei- en leemlagen en sporadisch is in de ondergrond een veenlaag gevonden. Storende bodemlagen zijn “storend” op de neerwaartse grondwaterstromingen door de geringe doorlatendheden. Deze lagen vormen een belemmering voor wegzijgend hemelwater. De dikte van de klei/leemlagen varieert van 0,05 m tot 1,7 m. De lagen zijn aangetroffen vanaf een diepte van circa 0,6 tot 3,0 m-mv. De klei/leemlagen zijn ruimtelijk op een aantal plaatsen gecentreerd. Namelijk in het noorden van fase 1, in het oosten nabij de Groenvenseweg, direct ten noorden van de Rouwveldenseweg, nabij de Voldijk en in het zuidwesten van fase 2. De sporadisch aangetroffen veenlagen hebben een dikte van 0,1 à 0,4 m en zijn aangetroffen vanaf een diepte van 1,3 m-mv. Ook zijn plaatselijk leembandjes aangetroffen, doorgaans tussen 0,5 en 1,5 m-mv. De grondwatertrap is overwegend IV (GHG >40 cm-mv, GLG 80-120 cm-mv). Het gedeelte waar de bodem bestaat uit moerige gronden is de grondwatertrap II / III (GHG <40 cm-mv, GLG 50-80 cm-mv (II), GLG 80-120 cm-mv (III)). Het gedeelte met lemig zand langs het Wilhelminakanaal heeft een GWT van III* (GHG 25-40 cm-mv, GLG 80-120 cm-mv.)
De hoogteligging van het plangebied is 5-6 m + NAP. In het centrum van het plangebied is de hoogte 6-7 m + NAP. Ook de zuidoost hoek van het plangebied heeft een hoogte van 6-7 m + NAP. Het peil van het Wilhelminakanaal is ten westen van Sluis II (stroomafwaarts) 5,15 m + NAP, ten oosten van Sluis II is het peil 7,70 m +NAP.
5.7.2 Bodemkwaliteit
De gemeente Tilburg heeft in 2004 een inventarisatie uitgevoerd voor alle potentieel verdachte locaties. Uit deze inventarisatie blijken voor het plangebied geen bijzonderheden. De informatie van deze locaties tezamen met de in de loop der tijd opgebouwde bodeminformatie is beschikbaar in een actueel digitaal bodembestand.
Voor het gehele plangebied moet bodemonderzoek uitgevoerd worden voor met de bouw gestart kan worden. De gemeente Tilburg heeft in 2004 een inventarisatie uitgevoerd voor alle potentieel verdachte locaties. Uit deze inventarisatie blijken voor het plangebied geen bijzonderheden. De informatie van deze locaties tezamen met de in de loop der tijd opgebouwde bodeminformatie is beschikbaar in een actueel digitaal bodembestand. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen dient dit bodembestand geraadpleegd te worden om te bekijken of de beschikbare informatie onvoldoende is of dat aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd moet worden.
5.8 Natuur En Ecologie
Een beschrijving van de autonome situatie voor Vossenberg West II was reeds gegeven in het MER uit 2007.In de natuurtoets is ten behoeve van het MER in februari 2007 een beschrijving van de autonome situatie opgenomen. Bij deze ecologische beschouwing in dit MER 2007 is ook gebruik gemaakt van diverse uitgevoerde onderzoeken naar de ecologische situatie in en rond Vossenberg West II. Dit betreft de onderzoeken van het Ecologisch Adviesbureau Cools (2002, 2004 en 2007). Uit deze onderzoeken bleek dat er in het plangebied geen belangrijke en ontheffingsplichtige natuurwaarden hebben gezeten, waarvoor mitigatie en compensatie verplicht is gesteld. Aanvullend op deze onderzoeken heeft in maart 2011 een actualisatie plaatsgevonden opvan deze uitgevoerde natuurtoetsen. Het betreft hier met name een actualisatie om te kunnen bepalen welke ecologische waarden er na en tijdens het bouwrijp maken van het plangebied nog aanwezig zijn.
5.8.1 Beleidskader
De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en omvat de Natura 2000-gebieden. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen.
De soortbescherming is opgenomen in de Flora- en faunawet. Deze wet omvat ook de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000-gebieden welke zijn vermeld in het MER. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het projectgebied.
Conform deze wet is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied.
Vanuit de kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet.
5.8.2 Effectenomschrijving
In deze paragraaf zijn de effecten als gevolg van de ontwikkeling van Vossenberg West II op de aanwezige flora en fauna weergegeven. Hierbij wordt als referentiesituatie het reeds bouwrijp opgeleverde plangebied gehanteerd. De effecten op de flora en fauna, zoals deze aanwezig was voor het bouwrijp maken, zijn reeds beschreven in de vorige paragraaf.
Bij de effectbeschrijving in het MER zijn de volgende toetsingscriteria in beschouwing genomen:
- effecten op flora en fauna in het plangebied
- verstoring van de omgeving door de inzet van materieel
- verstoring van fauna in de omgeving
- ontwikkeling van eco(hydro)logische potenties
5.8.3 Conclusies
Door de ingrijpende grondwerkzaamheden en (tijdelijke) veranderingen in het waterregime tijdens het bouwrijp maken van Vossenberg West II raken bestaande biotopen ontregeld. Tevens zal het werkverkeer van en naar de locatie een verstorende invloed in de directe omgeving ervan geven.
Aangezien de aanwezige flora en fauna in de huidige situatie niet van uitzonderlijke waarde is, zal er weinig aantasting hiervan optreden.
In de omgeving van het plangebied liggen enkele bos- en natuurgebieden. De aanleg van Vossenberg West II zal enige verstorende effecten op fauna in de omgeving van het plangebied ten gevolg hebben.
Het verlies van ecologische waarden door aanleg van het terrein kan deels gecompenseerd worden doordat door een gepaste inrichting en beheer de ontwikkeling van ecologisch interessante biotopen mogelijk blijft.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
6.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied Vossenberg West II ligt in het noordwesten van Tilburg en heeft een oppervlakte van ruim 100 ha. Ten zuiden van het plangebied ligt het Wilhelminakanaal. In het noorden en westen wordt het plangebied begrensd door de Burgemeester Letschertweg (Noordwesttangent). Noordoostelijk van deze weg ligt het natuurgebied Lobelia. Ten noordwesten dan deze weg ligt de gemeente Dongen. Ten oosten van de Groenvenseweg ligt de in Vossenberg West I en verder naar het oosten Vossenberg.
6.1.2 Terreinhoogten
Het maaiveld loopt globaal af van circa 6,50 m + NAP in het zuidoosten (nabij sluis II) tot circa 5,20 m + NAP in het noordwesten van het plangebied (ter hoogte van de toekomstige Noordwesttangent). Ter plaatse van de bebouwing aan de Voldijk is het maaiveld plaatselijk 7,00 m + NAP.
6.1.3 Bodemopbouw
Uit het bodemkundig/hydrologisch onderzoek van 2003 en 2005, blijkt de bodemopbouw ter plaatse van Vossenberg West II, te bestaan uit een bovengrond van hoofdzakelijk matig tot zeer fijn zand, dat matig humeus en matig siltig is. De teellaag is gemiddeld 0,3 à 0,5 m dik. Onder de toplaag bevindt zich veelal zwak siltig matig fijn zand. De zandgrofheid neemt in hoofdzaak toe met de diepte, het siltgehalte neemt veelal af met de diepte. Bijmengingen met grind komen veelvuldig voor in het gebied.
Ook zijn storende bodemlagen aangetroffen in de vorm van klei- en leemlagen en sporadisch is in de ondergrond een veenlaag van gevonden. Storende bodemlagen zijn “storend” op de neerwaartse grondwaterstromingen door de geringe doorlatendheden. Deze lagen vormen een belemmering voor wegzijgend hemelwater. De dikte van de klei/leemlagen varieert van 0,05 m tot 1,7 m. De lagen zijn aangetroffen zijn aangetroffen vanaf een diepte van circa 0,6 tot 3,0 m - mv. De klei/leemlagen zijn ruimtelijk op een aantal plaatsen gecentreerd. Namelijk in het noorden van fase 1, in het oosten nabij de Groenvenseweg, direct ten noorden van de Rouwveldenseweg, nabij de Voldijk en in het zuidwesten van fase 2. De sporadisch aangetroffen veenlagen hebben een dikte van 0,1 à 0,4 m en zijn aangetroffen vanaf een diepte van 1,3 m - mv. Ook zijn plaatselijk leembandjes aangetroffen, doorgaans tussen 0,5 en 1,5 m - mv.
6.1.4 Oppervlaktewater
Het Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het beheer van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied. Met uitzondering van de Oost - West lopende watergang in het noorden van het onderzoeksgebied, de Heibloemsloot, zijn er geen waterhuishoudkundige elementen in het gebied aanwezig. Wel bestaat nog de naam Groenven, maar het ven is verdwenen.
De stuw in de Heibloemsloot nabij de Groenvenseweg, heeft een vast peil van 5,00 m + NAP. Deze stuw is ingericht om de afvoer uit achterliggend gebied te “knijpen” naar de landelijke afvoer. Dit achterliggend gebied beslaat het bedrijventerrein Vossenberg en het natuurgebied Lobelia. De afvoer van deze achterliggende gebieden vindt plaats via de verlengde van de Heibloemsloot, richting oosten. Dit deel van deze watergang is / wordt bij de ontwikkelingen van West I geïntegreerd in het waterhuishoudkundige systeem van Vossenberg.
In het plangebied ligt verder een watergangenstelsel ten behoeve van de detailafwatering van het landelijk gebied. Deze watergangen wateren af richting de bovengenoemde hoofdafvoer. Aan de Tweede Sluisweg staat een gemaaltje met een capaciteit van 6 m³/min. Zijn functie is niet duidelijk: het werkt zelden of nooit en heeft daardoor geen effect op de waterhuishouding.
Het Wilhelminakanaal heeft ten westen van sluis II een streefpeil van 5,15 m + NAP, ten oosten van sluis II is het streefpeil 7,70 m + NAP, aldus de kwantiteitsbeheerder Rijkswaterstaat. Het Wilhelminakanaal zal verder worden verbreed en verdiept richting Tilburg. Voor deze verruiming worden de huidige sluis II en III vervangen door één nieuwe sluis ten noorden van de huidige sluis III. De huidige sluis II wordt afgebroken. Het kanaalgedeelte tussen sluis II en III wordt verruimd naar een klasse IV profiel en krijgt hetzelfde streefpeil als het huidige kanaalgedeelte ten westen van sluis II. Het kanaal ten westen van sluis II heeft al het gewenste klasse IV profiel.
Het kanaal heeft behalve de functie voor scheepvaart, ook een wateraanvoer en afvoerfunctie, en heeft als zodanig een wisselwerking met het regionale watersysteem. Echter geen relevante waterhuishoudkundige betekenis voor Vossenberg West II.
De oeverzones langs het kanaal zijn bestemd als ecologische verbindingszone. Langs het kanaal liggen kwelsloten, als onderdeel van het werk dat het kanaal en bijbehorende kaden omvat. Door middel van enkele stuwtjes wordt het waterpeil in de kwelsloot gereguleerd.
6.1.5 Grondwater
Uit het bodemkundig/hydrologisch onderzoek van 2003 en 2005, blijkt dat de grondwaterstroming noordwestelijk is gericht.
Op basis van de rapportage van het bodemkundig/hydrologisch onderzoek, varieert de maatgevende hoogste grondwaterstand van circa 5,60 m + NAP (0,5 m - mv) in de zuidoostelijke punt tot circa 4,90 m + NAP (0,4 m - mv) in het westen/noordwesten van het plangebied. In het zuidelijke deel nabij Voldijk geeft de maatgevende hoogste grondwaterstand een afwijkend beeld van 5,55 m + NAP (0,45 m - mv). Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat ter plaatse een dikke kleilaag van circa 1,7 m is aangetroffen op een aanvangsdiepte van 1,6 m - mv. Deze kleilaag werkt stagnerend op de neerwaartse grondwaterstroming.
Op een paar plaatsen in het gebied is de ontwatering minder dan 0,30 m. Met name in het oostelijke deel van het plangebied zijn enkele gebieden, in het noorden, oosten en zuiden waar de ontwatering minder is dan 0,30 m. In het centraal deel en de westelijke helft van het plangebied, en ter plaatse van bestaande bebouwing, is de ontwatering groter dan 1,0 meter. Dit is deels te verklaren, omdat het maaiveld in het centraal/westelijk deel hoger ligt ten opzichte van het overig deel van het plangebied.
Met in het grootste deel van het plangebied ontwateringdiepten van minder dan 0,7 m in de bestaande situatie, is de ontwatering voor de nieuwe bestemming onvoldoende.
6.1.6 Riolering
Tijdens het bouwrijp maken van Vossenberg West II is in het plangebied een gescheiden rioolstelstel met uitsluitend ondergronds droogweer afvoer (DWA) aangelegd. Dit systeem sluit aan op het verbeterd gescheiden stelsels van Vossenberg West I. Daarbij liggen singels met de dubbele functie van peilbeheersing van grondwater en berging van hemelwater. Nog oostelijker heeft het bedrijventerrein Vossenberg een conventioneel gescheiden rioolstelsel. Ten zuiden van het kanaal liggen de verbeterd gescheiden stelsels van de Reeshof. Het afvalwater van de verbeterd gescheiden stelsels in zowel Reeshof als in Vossenberg West I, wordt verzameld in het hoofdgemaal Schepersdijk. Hieruit wordt het afvalwater verder afgevoerd via een persleiding richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel. Dit hoofdgemaal is gedimensioneerd met voldoende capaciteit voor de bestaande afvoer, plus de behoefte van 'droge' industrie in Vossenberg West II.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
6.2.1 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009), beide ook van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
6.2.2 Uitgangspunten
Het beleid binnen de gemeente Tilburg is zodanig dat voor nieuwe stedelijke gebieden een invulling wordt gegeven aan “duurzaam stedelijk waterbeheer”. Dit houdt in dat het waterbeheer zo zal worden vormgegeven dat problemen voor andere tijden, plaatsen en/of milieucompartimenten zoveel mogelijk zullen worden voorkomen of ten minste zullen worden beperkt. Hierbij is vooral een brongerichte aanpak van belang. Duurzaam stedelijk waterbeheer richt zich op zowel de waterkwantiteits- alsook de waterkwaliteitsaspecten. Duurzaam stedelijk waterbeheer is binnen de gemeente Tilburg geïntegreerd in het beleid, verwoord in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) van de gemeente.
In het kader van de het proces van de Watertoets heeft op 26 oktober 2004 en 24 februari 2005 overleg plaatsgevonden tussen waterschap Brabantse Delta en gemeente Tilburg. Tijdens deze overleggen zijn de volgende waterhuishoudkundige uitgangspunten voor Vossenberg West II vastgesteld:
- De bestaande watergang de Heibloem wordt verlegd langs de ecologische verbindingszone tot de duiker onder de Brug. Letscherweg.
- Het bestaande moerasbos aan de Tweede Sluisweg / Heibloemsloot blijft behouden en wordt verder ontwikkeld. Hiervoor wordt een bufferstrook en een ringsloot aangelegd.
- Verlaging van de grondwaterstand wordt voorkomen. Waar de ontwateringsdiepte onvoldoende is, wordt deze gerealiseerd door het maaiveld te verhogen. De benodigde ophoging varieert tussen 0 en 70 cm. Hiermee wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 1,0 m in het gehele plan gerealiseerd, met uitzondering van infiltratievoorzieningen. Hier is de ontwateringsdiepte minimaal 0,3 m.
- Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, worden milieuvriendelijke, niet-uitloogbare materiaalsoorten gebruikt, zoals kunststof dakgoten, vervangende houtsoorten voor tropisch hardhout e.d.
- Aanleg van een volledig gescheiden stelsel voor afvalwater en hemelwater.
- Gebiedseigen (hemel)water wordt zoveel mogelijk vastgehouden en geïnfiltreerd.
- Water van daken kan direct naar retentie- en infiltratievoorzieningen worden geleid.
- Water van verhardingen in het open riool en de terreinen wordt verzameld door middel van een vuil regenwaterafvoer tot een zuiverende voorziening.
- Uitsluitend vervuilde verharde oppervlakten zoals autowasplaatsen, bushaltes en dergelijke wateren af naar het vuilwaterriool. Hiervoor wordt de handreiking 'Afkoppelen en niet aankoppelen' gevolgd.
- Binnen het plangebied wordt hemelwaterberging aangelegd die geschikt is voor buien met een herhalingskans van 1 maal per 10 jaar (T=10).
- Het lozingspatroon van de bedrijven in Vossenberg West II komt overeen met de zogenaamde 'droge industrie'. Lozingen van proceswater zijn dan ook in principe uitgesloten.
- De afvoercapaciteit van het vuilwaterriool is afgestemd op een bui met herhalingskans van 1 maal per 2 jaar (T=2).
- De droogweerafvoer wordt verzameld en getransporteerd tot de bestaande droogwaterafvoer-riolering van Vossenberg West I.
6.2.3 Onderzoeken
Ten aanzien van de plannen voor het gebied Vossenberg West zijn voornamelijk twee onderzoeken gedaan naar de bodemkundige/ hydrologische situatie en de mogelijkheden om duurzaam om te gaan met het nieuwe watersysteem. De volgende onderzoeken zijn gedaan en dienen als onderbouwing voor het stedenbouwkundige ontwerp en deze waterparagraaf:
Bodemkundig/hydrologisch onderzoek, met advies duurzaam stedelijk waterbeheer Vossenberg West II, ARCADIS, 10501/NA3/001/200147/003, 12 februari 2003;
Bodemkundig/hydrologisch onderzoek, met advies duurzaam stedelijk waterbeheer Vossenberg West II, ARCADIS, augustus 2005.
6.2.4 Afwegingen
In het plangebied wordt een minimale ontwatering van 1,0 m aangehouden, behalve onder de infiltratievoorzieningen, waar minimaal 0,30 m wordt gehanteerd. Aan de hand van de eerder genoemde maatgevende onderzoeken en deze minimale ontwateringdiepte, wordt in het plangebied partieel opgehoogd met 0 tot 70 cm. In het plangebied wordt de bomenlaanstructuur gehandhaafd. Ophogen in de nabijheid van deze bestaande bomen wordt zorgvuldig toegepast, zodat hun vitaliteit zo min mogelijk aangetast wordt.
Het bestaande moerasbos aan de Heibloemsloot, ter hoogte van de Tweede-Sluisweg, is ongeveer anderhalf hectare groot. Door de geconstateerde natuurwaarden, dient het bos gehandhaafd te worden. Hiervoor speelt de lokale hydrologische omstandigheden een belangrijke rol, gezien het natte karakter van de aanwezige biotoop. Bij de aanleg van Vossenberg West II wordt dit evenwicht mogelijk gestoord. Om dit te voorkomen wordt rond het bosje een 'waterring' aangelegd, door de bestaande afvoerende Heibloemsloot af te taken om het bos.
Het oostelijke Vossenberg is gerioleerd met conventionele gescheiden rioolstelsels eerst. De latere westelijke Vossenberg met verbeterd gescheiden stelsels. Een watergangenstelsel zorgt voor beheersing van het grondwater en voor berging. Dit watersysteem is begrensd bij de Groenvenseweg. Het watersysteem in Vossenberg West II is ontwikkeld met modernere inzichten, met toepassing van duurzaam waterbeheer, in plaats van een verbeterd gescheiden stelsel, met afvoer naar de zuivering. In overleg met het waterschap Brabantse Delta is gekozen voor een gescheiden systeem met uitsluitend ondergronds droogweer afvoer (DWA). De afvoer van hemelwater vindt plaats via infiltratiestroken en loost uiteindelijk in het retentiegebied gelegen ten zuiden van de Burgemeester Letschertweg.
De afvoer van vuilwater wordt gerealiseerd via een vuilwater rioolstelsel. Het water voert af naar het bestaande opvoergemaal Thesseusstraat en het hoofdgemaal Schepersdijk. Bij de dimensionering van beide gemalen is rekening gehouden met de lozing op ieder gemaal van maximaal 60% van het totale debiet van West II. Ook is in de dimensionering uitsluitend rekening gehouden met 'droge' industrie. Met andere worden, geen grote lozingen afkomstig van proceswater.
Dit hemelwatersysteem is alleen praktisch uitvoerbaar indien deze percelen direct grenzen aan de retentievoorziening. Het stedenbouwkundig ontwerp van Vossenberg West II voorziet in een droog watergangenstelsel, waarbij ernaar gestreefd wordt het ondergrondse hemelwaterstelsel te minimaliseren. Het hemelwater afkomstig van verharding in zowel openbaar als privé terreinen wordt gezuiverd in de zogenaamde infiltratiestroken met bodempassage. Het meegevoerde vuil bezinkt op de bodem van de infiltratiestrook. Het vuil bindt zich op de bodempassage, waar hetn deels door bacteriën verwerkt wordt, en deels zich ophoopt op de bodem. Deze infiltratiestroken worden regelmatig schoongemaakt. Het water zakt verder in de bodem en bij hevige neerslag stort het over op de retentie- / infiltratievoorziening. Het hemelwater afkomstig van daken kan direct worden afgevoerd naar de retentie/ - infiltratievoorziening. Bij zeer hevige neerslag wordt het overtollig hemelwater via de perceelsgrenzen en de infiltratiezones evenwijdig aan de wegen afgevoerd naar het noordelijke waterbergingsgebied, langs de Burgemeester Letschertweg.
De bestaande hemelwaterstelsels in Vossenberg zijn door de gemeente in samenwerking met het waterschap Brabantse Delta in het verleden hydraulisch gecontroleerd. Naast een paar afvoer knelpunten, is toen tevens een bergingstekort geconstateerd. Aanvullende maatregelen in het bestaande Vossenberg en wijzigingen in de realisatie van de singels van West I, hebben dit tekort opgelost, waardoor compensatiemaatregelen in West II overbodig zijn
Het stedenbouwkundig ontwerp voorziet met ongeveer 7,5 ha voor water in voldoende ruimte voor waterberging.
Het gekozen systeem heeft de volgende voordelen:
- het systeem is robuust, technisch eenvoudig en eenduidig: afvalwater ondergronds, hemelwater (waar mogelijk) bovengronds, geen of weinig technische voorzieningen;
- het zuiveringsrendement van een bodempassage is naar verwachting aanzienlijk groter dan van een voorbezinkvoorziening en/of een verbeterd gescheiden rioolstelsel (als geheel);
- de vervuiling wordt nabij de bron aangepakt en verzameld, hetgeen niet geldt voor een verbeterd gescheiden systeem;
- het (gezuiverde) hemelwater wordt, evenals in de huidige situatie, “geheel” geïnfiltreerd en komt daarmee ten goede aan de grondwatervoorraad.
Nadere verkenningen van het benodigde ruimtebeslag tonen aan dat één en ander realiseerbaar is binnen de nu gereserveerde oppervlakken voor waterberging.
De retentievoorziening bergt voldoende hemelwater om een bui met een herhalingstij van 10 jaar te verwerken, bij de landelijke afvoer 1,67 l/s/ha. Bij hevige neerslag stort het water over op oppervlaktewater, via de Heibloemsloot. De locatie van de overstort is nabij de Voldijk, net ten zuiden van de Burgemeester Letschertweg. Deze weg wordt de door de Heibloemsloot overkruist. In de ontwerpfase is het checken van de afvoercapaciteit van deze sloot vereist.
De gemeente, het waterschap De Dommel en de (voormalige) Tilburgsche Waterleiding Maatschappij (TWM) hebben het bedrijf 'Samen Stromen' gesticht. Deze onderneming is gericht op de exploitatie van gezuiverd water bij de zuivering Tilburg. Het primaire doel is een bepaalde hoeveelheid water retourbemalen in het waterwingebied Gilzerbaan. Hiervoor zou een persleiding aangelegd worden, langs de bedrijventerreinen Kraaiven, Vossenberg en verder naar het zuiden. Onderweg naar het eindpunt zou deze 'B-kwaliteit'-water andere doelen kunnen bedienen, zoals proces- koel- of bluswater. Bij de aanleg van de eerste fase is dit in het bedrijventerrein Kraaiven succesvol gerealiseerd. Bij de planvorming van Vossenberg West I en West II is de haalbaarheid van het doortrekken van de persleiding bestudeerd. Door de fusie van TWM met Brabant Water is het beleid van de nieuwe waterleidingmaatschappij geharmoniseerd en de doelen bijgesteld, met als consequentie dat dit project voor onbepaalde tijd gestopt wordt.
Het bedrijventerrein wordt voorzien van een containerterminal aan het Wilhelminakanaal. Hiertoe wordt aan het kanaal een langshaven aangelegd en komt aansluitend hierop aan de zuidzijde een zwaaikom. Deze ingrepen zullen weinig invloed op de waterhuishouding van de omgeving hebben. De wijzigingen in de kwelsloten mogen geen nadelige gevolgen hebben voor de instandhouding van de kanaaloevers en de opvang van eventueel kwelwater. Hierbij is het handhaven van de bestaande stuwpeilen vereist door de waterbeheerder. De sloten worden deels verlegd, deels overkluist. Randvoorwaarde hierbij is dat de afvoer in de noordwestelijke richting gehandhaafd wordt.
De aanleg van een containerterminal, langshaven en zwaaikom betekenen een blokkering van de ecologische verbinding langs het kanaal, waarvoor een alternatief bedacht is. Zie verder het hoofdstuk Effecten op natuurlijk milieu.
6.2.5 Watersysteem
Op grond van de bovengenoemde onderzoeken, beleidsdocumenten en de vastgestelde uitgangspunten zijn, in overleg met de waterbeheerder, de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem:
- het plangebied wordt waar nodig partieel opgehoogd tot minimaal perceelhoogten op ongeveer 6.00 m + NAP in de noordelijke kant en langs de Burgemeester Letschertweg, en op ongeveer 6,70 m + NAP langs het kanaal;
- bij de te handhaven bomen wordt de ophoging ondergeschikt aan de bomen. Hiervoor is speciale aandacht voor het wegprofiel vereist;
- in verband met duurzaam waterbeheer is diepe drainage van het plangebied onder welke omstandigheden dan ook niet toegestaan;
- wel is het mogelijk het aanleggen van ondiepe drainage om mogelijke schijngrondwaterspiegels te voorkomen. Deze drainageleidingen voeren het onttrokken water richting het hemelwaterstelsel;
- rondom het broekbos wordt een aftakking van de Heibloemsloot aangelegd, zodat het grondwaterpeil in de omgeving niet verlaagd wordt, ook tijdens de bouwrijp werkzaamheden;
- het vuil- en het hemelwater worden inpandig gescheiden verzameld en aangeboden bij de perceelsgrens;
- het vuilwater wordt vanaf de perceelsgrens afgevoerd via aan te leggen vuilwaterriolen richting de gemalen Theseussstraat en Schepersdijk;
- in het plan wordt ongeveer 7,5 ha voor waterberging gereserveerd;
- de waterberging bestaat uit infiltratiestroken met bodempassage en retentie- / infiltratievoorzieningen;
- het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakten in openbaar gebied en binnen de percelen wordt zoveel mogelijk bovengronds verzameld en afgevoerd richting de infiltratiestroken;
- het hemelwater afkomstig van daken loost direct op de aan te leggen retentie- / infiltratievoorzieningen;
- het hemelwaterstelsel is gedimensioneerd om een neerslagintensiteit van 90 l/s/ha te verwerken;
- hergebruiken van hemelwater wordt door de ontwerpers van de bebouwing als geen optie beschouwd;
- eventuele autowasplaatsen, bushaltes en andere potentiële vervuilde oppervlakten wateren af via het vuilwater stelsel;
- bij hevigere neerslag dan een bui met een herhalingstijd van 10 jaar, stort het overtollige hemelwater over op oppervlaktewater, via de Heibloemsloot;
- bij extreem neerslag T100 ontstaat er geen onacceptabele schade door inundatie;
- de Heibloemsloot wordt overkluist onder de Burgemeester Letschertweg;
- de afvoercapaciteit van de Heibloemsloot, alsmede van de duiker onder de Burgemeester Letschertweg zijn voldoende voor het hele bedrijventerrein Vossenberg.
6.3 Watertoets
De waterbeheerder het Waterschap De Brabantse Delta is betrokken bij de planvorming en bij de bovengenoemde onderzoeken en studies. Ook het Waterschap De Dommel is betrokken in verband met de afvoer van het afvalwater. In het kader van de het proces van de Watertoets heeft op 26 oktober 2004 en 24 februari 2005 overleg plaatsgevonden tussen waterschap Brabantse Delta en gemeente Tilburg. Tijdens deze overleggen zijn de waterhuishoudkundige uitgangspunten vastgesteld. In het oorspronkelijke traject van de planvorming is het plan in het kader van de eerste fase van het bodemkundig-hydrologisch onderzoek uitgebreid besproken met de toenmalige waterbeheerders, de waterschappen De Dommel, De Dongestroom en het Hoogheemraadschap West-Brabant.
De eisen en wensen van de waterbeheerder zijn in de verschillende overwegingen meegenomen, geïntegreerd in de resultaten en vervolgens omschreven in het bestemmingsplan Vossenberg West II uit 2008. Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan de waterbeheerder en aan Rijkswaterstaat, als kwantiteitsbeheerder van het Wilhelminakanaal. Waterschap Brabantse Delta heeft per brief van 25 oktober 2007 (ingekomen 29 oktober 2007) (Advies Waterschap BrabantseDelta 2007) op dit bestemmingsplan een positief wateradvies gegeven. Waterschap De Dommel heeft bij brief van 25 oktober 2007 ingestemd met het bestemmingsplan. Rijkswaterstaat heeft geen opmerkingen ingediend op het bestemmingsplan Vossenberg West II uit 2008. De waterparagraaf uit het bestemmingsplan 2008 is gelijk gebleven met de huidige waterparagraaf.
De Brabantse Delta stemt in met de waterparagraaf en levert op- en aanmerkingen welke zijn verder verwerkt in de definitieve waterparagraaf (Advies Waterschap Brabantse Delta 2011). Waterschap de Dommel stemt met de waterparagraaf in via de brief van 2 augustus 2011 (AdviesWaterschap De Dommel 2011).
Hoofdstuk 7 Opzet Bedrijventerrein
7.1 Ruimtelijke Kwaliteit
Goede ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van meerdere aspecten zoals de structuur van het gebied, de inrichting van de openbare ruimte, de indeling van de kavels en de vormgeving van de bebouwing.
In het plan is de heldere structuur een belangrijke basis voor een goede beeldkwaliteit. De openbare ruimte wordt zorgvuldig ingericht met handhaving en versterking van de bestaande bomenlanen, de noodzakelijke waterbergingen en aanvullende groenelementen.
Bij de inrichting van het bedrijventerrein wordt gestreefd naar een representatief front aan de zijde van de Burgemeester Letschertweg. De Burgemeester Letschertweg is niet alleen beeldbepalend voor het bedrijventerrein maar als invalsweg ook voor de stad Tilburg. Een representatieve uitstraling kan worden bereikt door de bij de bedrijven behorende gebouwen met kantoorfuncties, showroomachtige onderdelen, ontvangstruimten, recepties etc. van de bedrijven aan deze zijde te situeren.
Binnen het bestemmingsplan wordt met name langs de ontsluitingswegen aandacht voor de uitstraling gevraagd. Hier hoeft niet de allerhoogste ruimtelijke kwaliteit te worden gerealiseerd maar is wel een bepaalde mate van zorgvuldigheid vereist. Een bijzondere plek in het plan is de meest zuidoostelijke hoek. De bedrijfsbebouwing presenteert zich hier aan het Wilhelminakanaal. De bebouwing is zichtbaar vanuit woonwijk de Reeshof en vanaf het fietspad aan de zuidzijde van het kanaal.
7.2 Karakteristiek Bedrijventerrein
Vossenberg is een bedrijventerrein dat uitdrukkelijk bestemd is voor de vestiging van grootschalige bedrijven. Vossenberg West II is de afronding van dit bedrijventerrein en gericht op gemengde industriële bedrijven, transportbedrijven en logistieke dienstverleners uitsluitend in de milieucategorieën 3 en 4 (en 5.1 na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid). De vestiging van bedrijven die kunnen worden gekarakteriseerd als grote lawaaimakers waarop de Wet geluidhinder van toepassing is, wordt op Vossenberg West II uitgesloten.
Onderdeel van Vossenberg West II is de aanleg van een langshaven met bijbehorende containerterminal. De langshaven moet geschikt zijn voor schepen tot 1.500 ton. Het maatgevende schip dat de langshaven aan moet kunnen doen is van CEMT-klasse IV. Deze klassen bevat momenteel vooral schepen tot 85 m, maar dit zal in de toekomst 105 m worden. De dimensies van langshaven en zwaaikom gaan dan ook uit van schepen met een maximale lengte van 105 m. Vossenberg West II is een uitbreiding van het reeds in ontwikkeling zijnde terrein Vossenberg West I dat vrijwel volgebouwd is. In totaal omvat Vossenberg West II circa 80 ha netto bedrijventerrein.
De ruimtebehoefte van beoogde nieuwe bedrijfsvestiging gaat verder dan traditionele productie en opslagruimte. Er is bij deze bedrijven in toenemende mate behoefte aan ruimte voor kantoor- en researchactiviteiten. Bij het verkavelen van het terrein zal het accent liggen op kavels vanaf 1 hectare. Aangezien flexibiliteit gewenst is en er behalve voor de primaire doelgroep ook ruimte benodigd is voor toeleveringsbedrijven, zal er naast grootschalige bedrijvigheid ook gericht worden op kleinschalige bedrijvigheid en kleinere kavels van minimaal 2.500 m².
Bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen in Tilburg staat het begrip duurzaamheid centraal. Duurzaamheid wordt daarbij opgevat als een zo 'zuiver' mogelijke afweging tussen economie, ruimte en milieu. Het centrale doel voor Vossenberg West II is een efficiënt ingericht bedrijventerrein met een goede bereikbaarheid over de weg en via het water. Bij de ontwikkeling van het terrein worden accenten gelegd bij die punten, die het draagvlak voor realisatie bij omwonenden en de markt kunnen vergroten:
1. aandacht voor groen en water;
2. aandacht voor milieukwaliteit (geluid, lucht en energie);
3. efficiënt ruimtegebruik;
7.3 Bebouwingsvorm
Op stedenbouwkundig niveau worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de te realiseren bouwvolumes. Omdat de Burgemeester Letschertweg ter hoogte van het plangebied het Wilhelminakanaal zal kruisen over een nog te realiseren brug, worden eisen gesteld aan de minimale bouwhoogte in het deel dat wordt beschouwd als de representatieve zone (parallel aan de Burgemeester Letscherweg). Dit om te voorkomen dat men vanaf de Burgemeester Letschertweg op de daken van de industriële bebouwing uitkijkt. Aangezien het wegdek van de brug op circa 8.5 meter boven maaiveld zal liggen, bedraagt de minimale bouwhoogte hier 12 meter. Als maximale bouwhoogte in de representatieve zone geldt voor de bedrijfsbebouwing 15 meter en voor kantoorbebouwing 20 meter.
In het gebied net ten noorden van het Wilhelminakanaal geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter. Deze beperking is in het plan opgenomen om te voorkomen dat het uitzicht vanuit woonwijk de Reeshof in de toekomst zal worden bepaald door bedrijfsbebouwing. In de zone ten noorden van het kanaal is een grondwal aangelegd voor akoestische en visuele afscherming. Dit is vooral van belang ter hoogte van de cirkelwoningen in de Munnekenburenstraat die erg dicht bij het kanaal staan. De betreffende grondlichamen, die met bosplantsoen zijn aangeplant, zijn grotendeels aangelegd.
Op grotere afstand van de Reeshof (meer dan circa 250 meter) wordt bedrijfsbebouwing tot 15 meter toegestaan en op nog grotere afstand, meer dan circa 400 meter, 22 meter. (Dit laatste geldt overigens niet voor de strook langs de Burgemeester Letschertweg in verband met de overgang naar het buitengebied). Voor een goed overzicht van de toegestane bouwhoogten wordt verwezen naar de planverbeelding.
7.4 Verkaveling En Inrichting
In het plangebied wordt gestreefd naar een geleidelijke overgang van kleine kavels aan de kanaalzijde naar grotere kavels in het middengebied en de zone langs de Burgemeester Letschertweg. In de nabijheid van het kanaal komen kavels vanaf ca. 2500 m² en langs de Burgemeester Letschertweg kavels van ca. 2 hectare en groter. Het verloop in kavelgrootte is identiek aan het aangrenzende Vossenberg West I. Om deze reden zal de bebouwing van het uit te geven gebied goed aansluiten op het reeds in ontwikkeling zijnde gebied. Er wordt differentiatie in het aanbod en een bepaalde mate van flexibiliteit nagestreefd.
Ook wat de milieucategorie betreft, is er een verloop van lichte bedrijvigheid in de kanaalzone naar zwaardere bedrijvigheid op het centrale deel van het bedrijventerrein (inwaartse zonering). De afstand tot de aaneengesloten woonbebouwing van de Reeshof en aan de noordzijde van het plangebied speelt hierin een belangrijke rol.
Met uitzondering van de kavels in de representatieve zones langs de Burgemeester Letschertweg en het kanaal gelden voor de inrichting van de kavels en de situering van de bebouwing enkele eenvoudige principes:
- In een zone van 5 meter uit de perceelsgrens mag geen bebouwing worden opgericht zodat de bedrijfsbebouwing aan alle zijden vrij ligt. Hierdoor wordt een goede veiligheid gegarandeerd. Alleen voor percelen tot 4000 m² kan hiervan (onder voorwaarden) worden afgeweken door volgens het principe 'twee onder een kap' te bouwen.
- De afstand van de primaire bedrijfsbebouwing tot de perceelsgrens waar de ontsluiting plaatsvindt, mag niet minder dan 20 meter bedragen. Bedoeld is hiermede dat in die zone tussen het primaire bedrijfsgebouw en het openbaar gebied wel de representatieve onderdelen zoals kantoren, kantoorruimten, showrooms, ontvangstruimten, recepties etc. zijn toegelaten. Ook kan in deze zone het parkeren van personenwagens worden ondergebracht.
- Bij hoeksituaties is op de plankaart een aanduiding opgenomen aan welke zijde de ontsluiting dient plaats te vinden. Bij enkele van deze kavels dient de minimale afstand van de bebouwing tot de perceelsgrens meer dan 5 meter te bedragen. Het betreft kavels waarbij in het aansluitende openbare gebied geen waterberging is voorzien. In verband met de beoogde ruimtelijke kwaliteit en voldoende vrij zicht ligt de bebouwingsgrens bij deze kavels op 10 meter uit de perceelsgrens.
- Voor de kavels aan het kanaal geldt dat de afstand van de bebouwing tot de zuidelijke perceelsgrens meer dan de gebruikelijke 5 meter moet zijn in verband met een goede aansluiting op de bebouwing van het bestaand Vossenberg en continuïteit in het ruimtelijk beeld.
In onderstaande figuur is het voorgaande in beeld gebracht:
Voor bedrijven die zich vestigen in de representatieve zone langs de Burgemeester Letschertweg geldt bijzondere aandacht voor de visuele kwaliteit en de inrichting en aankleding van het bedrijventerrein. Een belangrijke eis is dat de representatieve bedrijfsonderdelen (kantoorgedeelte, showroom e.d.) aan de zijde van de Burgemeester Letschertweg worden gesitueerd. Bij deze kavels mag de bedrijfsbebouwing ter hoogte van de overige kavelgrenzen op 5 meter uit de perceelsgrens worden gebouwd.
Ook voor de kavels die naar het Wilhelminakanaal zijn gericht, geldt dat aan de kanaalzijde een hoogwaardige verschijningsvorm dient te worden gerealiseerd. In de paragraaf 'Welstand' wordt hier nader op ingegaan.
De kavels in het plangebied mogen voor 70% bebouwd worden en moeten voor tenminste 40% worden bebouwd. Daarbij dient rekening te worden gehouden met technische eisen zoals vluchtwegen, bereikbaarheid voor hulpdiensten en parkeervoorzieningen. Bij de nieuwe bedrijven zijn geen dienstwoningen toegestaan.
7.5 Welstand
In de Welstandsnota 2004, die op 7 juni 2004 door de Raad is vastgesteld en op 1 oktober 2010 is geactualiseerd, is voor het ontwikkelgebied Vossenberg west II in het algemeen welstandsniveau 2 van toepassing met uitzondering van de zone langs de Burgemeester Letschertweg waar niveau 1 geldt. Niveau 2 staat voor 'voldoende kwaliteit' en niveau 1 voor een 'goede, architectonische kwaliteit'.
De vereiste kwaliteit zal worden gewaarborgd door procesafspraken vast te leggen bij de gronduitgifte. Privaatrechtelijk zal worden vastgelegd dat in de zone langs de Burgemeester Letschertweg alleen ontwerpen van registerarchitecten zijn toegestaan. Deze ontwerpen moeten vooraf als schetsontwerp aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
7.6 Parkmanagement
Het College heeft besloten om parkmanagement toe te passen op Vossenberg West II. Dit betekent dat bedrijven zichzelf bij de aankoop van grond verplichten tot een lidmaatschap van de Vereniging van Eigenaren. De VVE wijst vertegenwoordigers aan die zitting nemen in het bestuur van de Stichting Parkmanagement Tilburg.
Parkmanagement is het gezamenlijk beheer door gemeente en bedrijfsleven van een bedrijventerrein, waarbij het beheer gecoördineerd wordt door een ter zake kundige partij, de parkmanager. In de vorm die in Tilburg wordt voorgestaan blijven gemeente en de individuele bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun respectievelijke eigendommen. Deze parkmanager handelt in opdracht van een “Stichting Parkmanagement”, waarin naast de gemeente ook de Vereniging van Eigenaren van het betreffende bedrijventerrein, in dit geval dus Vossenberg West II, participeert.
Parkmanagement is het gezamenlijk beheer door gemeente en bedrijfsleven van een bedrijventerrein, waarbij het beheer gecoördineerd wordt door een ter zake kundige partij, de parkmanager. In de vorm die in Tilburg wordt voorgestaan blijven gemeente en de individuele bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun respectievelijke eigendommen. De parkmanager handelt in opdracht van een “Stichting Parkmanagement”, waarin naast de gemeente ook de Vereniging van Eigenaren van het betreffende bedrijventerrein, in dit geval dus Vossenberg West II, participeert.
Aspecten die in het geval van Vossenberg West II onder parkmanagement worden gebracht, zijn:
- beheer en onderhoud van de openbare ruimte (groen en grijs)
- beveiliging
- bewegwijzering
- helpdesk
Optioneel zijn:
- afvalbeheer
- vervoersmanagement (van werknemers)
- logistiek management (van producten en toevoer)
- energie-infrastructuur
Voor Vossenberg West II geldt dat bedrijven zich bij de aankoop van grond verplichten om lid te worden van de Vereniging van Eigenaren Vossenberg-West II. In dit contract wordt bovendien een kettingbeding opgenomen, zodat bij verkoop de verplichting overgaat naar de nieuwe eigenaar. De gevestigde bedrijven kunnen via hun inbreng in de VVE (mede) richting geven aan het parkmanagement. Het toepassen van parkmanagement op Vossenberg West II heeft géén consequenties voor de grondexploitatie. De benodigde financiële middelen komen uit het reguliere onderhoudsbudget.
De Kamer van Koophandel, het BORT en de gemeente Tilburg hebben een professionele parkmanager aangesteld voor alle nieuwe bedrijventerreinen, deze parkmanager zal inhoudelijk verder richting geven aan de implementatie van het parkmanagement op Vossenberg West II. Bij de vestiging van de eerste bedrijven wordt een Vereniging van Eigenaren opgericht die een afvaardiging verzorgen in de Stichting Parkmanagement Tilburg. Om vestigende bedrijven goed te informeren over parkmanagement en de bijbehorende rechten en plichten is een brochure gemaakt.
Wanneer parkmanagement actueel wordt voor Vossenberg West II kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen met parkmanagement op T58 en functioneert de Stichting Parkmanagement Tilburg.
7.7 Groen
De volgende elementen binnen het plangebied vormen de basis van de groenstructuur:
- de laanbeplanting langs de bestaande landwegen;
- het moerasbosje langs de 2e Sluisweg;
- de landschappelijke inpassing van de Burgemeester Letschertweg;
- de groenzone langs het Wilhelminakanaal;
- het systeem van waterbergingen.
De bestaande landwegen Groenvenseweg, Rouwveldenseweg en Voldijk zullen in het nieuwe plan als route voor langzaam verkeer fungeren. De aanwezige laanbeplanting zal op deze wijze voor de toekomst behouden blijven. De boomstructuur langs de Voldijk dient te worden versterkt door aanplanting van nieuwe bomen. De 2e Sluisweg verliest weliswaar zijn verkeersfunctie maar de aanwezige, eenzijdige laanbeplanting blijft behouden. Langs deze bomenrij zullen waterbergingen worden gerealiseerd en deze grond zal dus niet worden uitgegeven.
Het moerasbosje dat zich in het noordelijke deel van het plangebied langs de 2e Sluisweg bevindt, maakt onderdeel uit van de Ecologische en Groene Hoofdstructuur. Het betreft een gebied van circa 70 bij 210 meter waar de oorspronkelijke bosvegetatie weer grotendeels hersteld zal worden. Het moerasbosje zal worden bestemd als Natuur. Het zal door middel van brede waterbergingen van het uitgeefbaar gebied worden afgescheiden.
De landschappelijke invulling van de zone langs de Burgemeester Letschertweg is gebaseerd op een landschapsvisie van Bureau Zandvoort van maart 2000. Dit landschapsplan noemt een aantal metaforen voor zones langs de Burgemeester Letschertweg. Voor wat betreft het plangebied gaat het om een zone 'venster' en een zone 'passage'.
De zone 'venster' heeft betrekking op het deel van het deel van de Burgemeester Letschertweg ter hoogte van het kanaal tot aan de Voldijk. De Burgemeester Letschertweg ligt in deze zone ver boven het maaiveld op een talud. Het venster wordt uitgewerkt als een zone waar het vrije uitzicht van belang is en waarbij er afstand dient te zijn tussen de weg en het bedrijventerrein om de overgang van het kanaal niet te 'verstikken'. Structuurbepalende onderdelen dienen hier te worden versterkt. In het plan is een circa 50 meter brede groenstrook onder aan het talud van de Burgemeester Letschertweg aanwezig. In deze ruimte kan ook een groot deel van de voor het plan benodigde waterberging worden aangelegd.
'Passage' heeft in het plangebied betrekking op de zone tussen de Voldijk en de Groenvenseweg. Van belang is hier een natuurlijke inrichting van de zone rond de Heibloemsloot. Hier is een meer natuurlijke moerasachtige inrichting op zijn plaats waar doorheen de Heibloomsloot zijn weg vindt. Verder is van belang continuïteit te brengen in de 'langwerpige vorm van de ruimte' in oost-west richting.
Aan de zuidzijde van het plan ligt een strook grond met een breedte van circa 40 meter waarop een geluidwal is aangelegd. Deze strook sluit aan op de eigendommen van Rijkswaterstaat en Brabantse Delta (die samen een breedte van ca. 26 meter uit de kanaalkant hebben) en moet bijdragen aan het groene karakter van het kanaal gezien vanuit de woonwijk Reeshof. De inrichting van deze groenstrook en de aanwezige (waar mogelijk te versterken) beplanting op de oevers van het Wilhelminakanaal garanderen een groen uitzicht voor de Reeshofbewoners. De strook kan fungeren als uitloopgebied voor de toekomstige werknemers op het bedrijventerrein.
Langs de wegen in het plangebied zullen waterbergingen worden aangelegd die in eerste instantie betekenis hebben voor de waterhuishouding maar secundair een strakke groenstructuur vormen. Langs deze waterbergingen kan een passende, natuurlijke begroeiing worden aangelegd. De bermen langs de industriewegen zullen in het algemeen een open karakter hebben in verband met de sociale veiligheid.
7.7.1 Ecologische verbindingen
In de regels en op de verbeelding is het Broekbos ten westen van de 2e Sluisweg onderscheiden van de overige groenvoorzieningen, -structuren en -elementen door middel van een extra bescherming als natuurwaarde. In de groenstrook ten zuiden van de toekomstige Burgemeester Letschertweg, tussen het broekbos en de Voldijk, kan de noodzakelijke natuurcompensatie plaatsvinden en een ecologische verbinding van het Broekbos met het buitengebied worden gerealiseerd. Deze ecologische verbinding is op de verbeelding aangegeven. Ter completering van de verbinding zal een faunatunnel onder de Burgemeester Letschertweg worden aangebracht.
Ook het Wilhelminakanaal en de oevers van het kanaal hebben betekenis als ecologische verbinding. Bij realisatie van de containerterminal zal de noordelijke kanaaloever zijn verbindingsfunctie deels verliezen. Het kanaal zelf en de zuidelijke kanaaloever (inclusief de zone langs de nieuwe zwaaikom die aan de zuidkant van het kanaal zal worden gerealiseerd) zullen als ecologische verbindingszone dienen. De zwaaikom zal ecologisch "plas, dras" worden ingericht.
7.8 Verkeer En Vervoer
7.8.1 Goederenvervoer
Uit het oogpunt van milieuwinst wil de gemeente Tilburg vervoer van containers over water stimuleren. Momenteel is Rijkswaterstaat, samen met provincie en gemeente ook doende met de opwaardering van het Wilhelminakanaal vanaf de inloop van de Donge tot aan de Dongenseweg.
De containers die in de huidige situatie op het bedrijventerrein Loven worden geladen en gelost zijn voor een groot deel bestemd voor bedrijven op Vossenberg. Deze containers moeten dan op vrachtwagens worden vervoerd naar Vossenberg. Mede uit milieuoverwegingen verdient het dan ook aanbeveling dat de containers die voor bedrijven op Vossenberg "gehandeld" moeten worden ook ter plaatse aan wal kunnen worden gebracht.
Op Vossenberg maakt reeds een groot aandeel gevestigde logistieke bedrijven in toenemende mate gebruik van het containervervoer over water. Dit heeft naast een onlangs weer uitgebreide containerterminal op Loven als gevolg een toenemende groei van het transport van containers per vrachtwagen van Loven naar Vossenberg. Vanuit milieutechnische redenen een onwenselijke situatie die juist de voordelen van transport over water deels teniet doet door het toenemend vrachtverkeer binnen Tilburg met als gevolg luchtverontreiniging, geluidsoverlast en belemmering van de verkeersafwikkeling rondom de industrieterreinen. Bovendien wordt naast het goederenvervoer per as (vrachtwagen) zowel landelijk als provinciaal gepromoot het goederenvervoer over het water meer en meer te gaan benutten om juist het te grote aantal vrachtwagenkilometers te reduceren.
Vossenberg is een grootschalig bedrijventerrein dat voornamelijk is georiënteerd op logistieke bedrijven. De gemeente Tilburg stimuleert naast het revitaliseren van de bestaande bedrijventerreinen ook de uitgifte van nieuwe bedrijfslocaties omdat daar vraag naar is en ook om zodoende nieuwe werkgelegenheid voor de stad te kunnen creëren. Tilburg is sterk op gebied van logistiek en wil de vervoerders daarbij ook de noodzakelijke faciliteiten leveren, zoals een multimodaal bedrijventerrein (water en weg) Vossenberg.
7.8.2 Autoverkeer
Op de bijna aangelegde Burgemeester Letschertweg speelt een belangrijke rol bij de ontsluiting van het gehele bedrijventerrein Vossenberg en vormt de aansluiting op het landelijk hoofdwegennet.
De gemeente Tilburg werkt samen met de Provincie en het Rijk aan de aanleg van de nieuwe rondweg om de stad. Aan de zuidkant van Tilburg ligt de A58 en in het noordoosten de Burgemeester Bechtweg die momenteel wordt verdubbeld. Met de Burgemeester Letschertweg wordt de rondweg om Tilburg voltooid. De aanleg is opgesplitst in een aantal afzonderlijke fasen. Inmiddels zijn de weggedeelten vanaf de Midden Brabantweg tot Vossenberg West en vanuit het zuiden het deel vanaf de A58 tot de wijk de Reeshof al in gebruik genomen. Het ontbrekende gedeelte met de brug over het Wilhelminakanaal is momenteel in aanleg. Volgens planning is deze verbinding in mei 2012 gereed.
De bestaande Groenvenseweg, Rouwveldenseweg en Voldijk kunnen worden gekarakteriseerd als landbouwwegen met een bescheiden profiel. Deze landbouwwegen gaan op Vossenberg West II functioneren als langzaam verkeersroute. De 2e Sluisweg, ook een landbouwweg binnen het gebied, zal zijn verkeersfunctie verliezen.
Vanaf de Burgemeester Letschertweg is, ten oosten van en parallel aan de Groenvenseweg, een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd, de Athenastraat. Deze dient als hoofdontsluiting van het plangebied. Haaks op de Athenastraat zal een tweetal wegen, de Asteriastraat en de (verlengde) Theseusstraat Vossenberg West II verder ontsluiten. Laatstgenoemde loopt parallel aan de Rouwveldenseweg in het verlengde van de bestaande Theseusstraat. De Asteriastraat ligt enkele honderden meters ten noorden hiervan, min of meer parallel aan de Burgemeester Letschertweg.
Deze wegen hebben voor het plangebied een structuurbepalende functie. Het aantal directe aansluitingen van bedrijven op deze wegen wordt beperkt gehouden. Dit wordt mede bereikt door de situering van (zeer) grote bedrijven in dit deel van het plangebied. De overige wegen in het plangebied zijn de Letostraat die parallel aan het kanaal loopt, de Erebusstraat die parallel aan de Voldijk loopt, de (verlengde) Polluxxstraat en enkele verbindingswegen.
De wegen in het plangebied hebben alle een ruim profiel van zeven meter waarin, indien nodig, ruimte voor het langzaam verkeer kan worden opgenomen. Links en rechts van de wegen zijn 3,5 tot 5 meter brede stroken voor kabels en leidingen vrijgehouden. De Asteriastraat en de Letostraat komen op een rotonde bij elkaar nabij de toekomstige containerterminal.
7.8.3 Langzaam verkeer
De huidige landbouwwegen Groenvenseweg, Rouwveldenseweg en Voldijk zullen gaan functioneren als exclusieve langzaam verkeersroutes. Ten zuiden van de Burgemeester Letschertweg zal een nieuw voetpad worden aangelegd (vanaf de Voldijk in oostelijke richting). In het profiel van de industriewegen zal zo weinig mogelijk langzaam verkeer worden ondergebracht. Daar waar nodig zal het langzaam verkeer via suggestiestroken over de industriewegen worden geleid. In het ontwerp is ruimte gereserveerd voor een directe verbinding met de woonwijk Reeshof door middel van een brug over het kanaal ter hoogte van de Voldijk.
In noordelijke richting zal de Voldijk door middel van een tunnel onder de Burgemeester Letschertweg door worden gevoerd voor langzaam verkeer van en naar de gemeente Dongen. Op termijn zal zo een directe verbinding van de Reeshof via het bedrijventerein Vossenberg West II met de gemeente Dongen voor langzaam verkeer tot stand komen.
De stedenbouwkundige opzet is zodanig dat conflicten tussen langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer zoveel mogelijk worden voorkomen. Het gaat dan in het bijzonder om het zicht vanuit vrachtauto's op het overige verkeer. Daar waar het langzaam verkeer over vrijliggende paden wordt geleid is deze route minimaal 6 meter naast de hoofdrijbaan gesitueerd.
Vrachtwagencombinaties staan op het moment van kruisen dan haaks op deze route en hebben goed zicht op het verkeer dat zich op de vrij liggende paden bevindt.
Voetgangers kunnen gebruik maken van de vrijliggende fietspaden en genoemd voetpad. Waar deze ontbreken kan aan één zijde van de weg een tegelpad in de groenberm worden aangelegd.
Om de sociale veiligheid in het gebied te waarborgen, zijn zoveel mogelijk routes voor het langzaam verkeer op zichtafstand langs de hoofdroutes voor het gemotoriseerde verkeer geleid, waardoor er toezicht vanaf de weg is op datgene dat zich afspeelt op de langzaam verkeersroutes. Een strategische plaatsing van de kantoordelen van bedrijven op hoeken en op andere uitzichtsituaties kan bijdragen aan gevoelens van veiligheid.
7.8.4 Openbaar vervoer
De huidige openbaarvervoerlijnen zijn getraceerd over de Dongenseweg. Zolang de lijnvoering over de Dongenseweg zal blijven gaan, kan niet worden gesproken van een goede bereikbaarheid van het plangebied met het openbaar vervoer. Wel is het zo dat het stelsel va verbindingen voor langzaam verkeer in het plan zorgen voor een veilig en zo direct mogelijk natransport.
Het onderhavige bestemmingsplan staat een gunstige lijnvoering via de Athenastraat, Asteriastraat, Letostraat en Theseusstraat niet in de weg. De gemeente zal los van dit bestemmingsplan een actief stimuleringsbeleid voeren.
7.8.5 Parkeren
Bij het parkeren worden de gemeentelijke parkeernormen zoals vermeld in de "Notitie Parkeernormen Tilburg 2003" (bijlage van het TVVP) gehanteerd. Uitgangspunt is dat het parkeren, het laden en lossen en het manoeuvreren ten behoeve van het laden en lossen op eigen terrein plaatsvindt.
7.9 Sociale Veiligheid
Het bestemmingsplan bevat rechte en overzichtelijke verkeerswegen. De routes voor langzaam verkeer zijn zoveel mogelijk langs de industriewegen gesitueerd. Bij het voetpad dat ten oosten van de Voldijk langs de Burgemeester Letschertweg ligt, zijn de kantoorpanden van de toekomstige bedrijven op het fietspad gericht.
In het algemeen bestaat de beplanting op het bedrijventerrein uit open bermen en bomen waardoor een zo groot mogelijke sociale controle wordt bereikt. Mede vanwege sociale veiligheidsaspecten is besloten de verkeersfunctie van de 2e Sluisweg te laten vervallen. Bij deze route was het koppelen van een eventuele langzaam verkeerroute aan een industrieweg niet mogelijk.
Op grond van het open en overzichtelijke karakter van het bedrijventerrein kan de openbare ruimte als redelijk sociaal veilig worden aangemerkt. Door de grootschaligheid van het gebied en het feit dat op sommige tijden weinig mensen aanwezig zullen zijn, is de sociale controle vaak gering. Dit is echter een algemeen kenmerk van bedrijventerreinen.
Het bedrijventerrein wordt goed verlicht en op het bedrijventerrein wordt parkmanagement ingevoerd wat bijdraagt aan de sociale veiligheid.
Hoofdstuk 8 Opzet Planregels
8.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansyste- matiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmings- plannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
8.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
8.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Agrarisch.
- 2. Bedrijf-Nutsvoorziening.
- 3. Bedrijventerrein.
- 4. Groen.
- 5. Natuur.
- 6. Verkeer-Verblijf.
- 7. Water.
- 8. Wonen.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
- 9. Leiding-Brandstof.
- 10. Leiding-Gas.
- 11. Leiding-Riool.
- 12. Waarde-Ecologie.
- 13. Waterstaat-Waterstaatkundige functie.
Bestemmingen.
Agrarisch (A)
Deze bestemming heeft betrekking op een klein deel van het gebied ten zuiden van het Wilhelminakanaal ter reparatie van het deel van bestemmingsplan Reeshof Noord West dat door de Raad van State is vernietigd. De gronden met de bestemming Agrarisch zijn gelegen aansluitend op gronden die de bestemming Natuur hebben gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid.
Bedrijf-Nutsvoorziening (B-NV)
In zijn algemeenheid passen nutsvoorzieningen binnen de bestemming Bedrijventerrein. De grotere nutsvoorziening gelegen in het plangebied - zijnde een gasontvangststaion - is evenwel met een aparte bestemming aangegeven.
Bedrijventerrein (BT)
Voor het grootste deel van het plangebied is de bestemming Bedrijventerrein (BT) opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegelaten van 3.1 tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Bedrijven in milieucategorie 2 zijn mogelijk voor zover het gaat om bedrijfsverzamelgebouwen en groothandelsbedrijven.
Binnen deze bestemming zijn geen inrichtingen toegestaandie in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder. Bevi-inrichtingen zijn slechts toegestaan met een omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking, en niet binnen een zone van 200 meter gemeten vanaf de noordelijk en zuidelijk gelegen woningen.
Kantoorfuncties zijn wel toegestaan op het bedrijventerrein voor zover deze onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering en niet meer bedragen dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte.
Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is opgenomen voor de uitoefening van een bedrijf of activiteit die/dat in de 1 Staat van bedrijfsactiviteiten is vermeld in de categorie 2 en die/dat niet is toegestaan op het betreffende perceel. Gemotiveerd onderbouwd dient in dat geval te worden dat het bedrijf/de activiteit naar aard en omvang niet passend is in een woonomgeving.
Ook voor de uitoefening van een bedrijf of activiteit in een hogere categorie dan die is toegestaan op het betreffende perceel, is voorzien in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, dit echter tot maximaal categorie 4.2. In dat geval dient gemotiveerd te worden onderbouwd dat:
- 1. het bedrijf/de activiteit naar aard en omvang passend is in de omgeving;
- 2. het bedrijf/de activiteit uit milieutechnisch oogpunt inpasbaar is;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
Zoals beschreven in hoofdstuk 5 Milieuaspecten kan via een wijzigingsbevoegdheid een bedrijf van milieucategorie 5.1 mogelijk worden gemaakt. De gronden binnen het plangebied waarvoor deze wijzigingsbevoegdheid geldt zijn gearceerd aangeduid met Wro-wijzigingsgebied 1. De Staat van Bedrijfsactiviteiten geeft een limitatieve opsomming van die bedrijven waarvoor de wijzigingsbevoegdheid kan gelden.
Functieaanduidingen
Specifieke functieaanduiding-containeroverslag
Deze bouwaanduiding is gelegen op de gronden direct aansluitend aan het Wilhelminakaal, aan de geplande langshaven. Vanwege de unieke ligging aan het kanaal, kan op deze locatie enkel een containerterminal worden gevestigd. De komst van een containerterminal - en de langshaven - is van belang vanwege de multimodale ontsluiting van het bedrijventerrein.
Bedrijf tot en met categorie 3.1 - 4.1 -4.2
De verschillende toegestane maximale milieucategorieen zijn aangeduid met een functieaanduiding.
Geluidwal
De geluidwal ten zuiden van het plangebied moet eerst worden opgericht tot een hoogte van 10 meter.
Horeca van categorie I
Op de gronden met deze aanduiding is het mogelijk om horeca te vestigen ten dienste van het bedrijventerrein. De maximaal toegestane categorie voor horeca is I. Dit betekent een maximale netto-vloeroppervlakte van 150 m2 per vestiging.
Bouwaanduiding:
Specifieke bouwaanduiding- eerstelijns bebouwing
Ter plaatse van de drie kavels waarvoor deze aanduiding geldt, moet een aaneengesloten bebouwingsfront worden opgericht over de volledige breedte van het bouwperceel met een minimale hoogte van 12 meter, voordat het mogelijk is dat bedrijven in milieucategorie 4.2 zich op het bedrijventerrein vestigen. Dit geldt niet voor de containerterminal (milieucategorie 4.2). In het bebouwingsfront mogen geen openingen of onderbrekingen anderszins zijn opgenomen.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein (BT) zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Gebouwen dienen binnen de op de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden opgericht. Op de gronden buiten de bouwvlakken zijn geen gebouwen toegestaan vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk oogpunt.
Het bebouwingspercentage (minimaal 30% en maximaal 70% in het overgrote deel van het plangebied, met uitzondering van de locatie van de containerterminal en de representatieve zone langs de Burgemeester Letschertweg) en de maximaal toelaatbare bouwhoogte (per bouwperceel) is per bestemmingsvlak aangegeven op de verbeelding. Verder mag ondergronds worden gebouwd.
In de lijn van hetgeen is beschreven in hoofdstuk 3 Opzet is er een tweetal regels opgenomen om de representatieve delen van de op te richten bedrijfsbebouwing, zoals kantoren/ kantoorruimten, showrooms, recepties, ontvangstruimten etc. gericht te krijgen op de openbare wegen in het plangebied en voor wat betreft de bedrijfspercelen direct gesitueerd langs de Burg. Letschertweg op die weg.
Natuur (N)
Deze bestemming dient op de eerste plaats ter reparatie van het deel van bestemmingsplan Reeshof Noord West dat door de Raad van State is vernietigd. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en versterking van de aanwezige of te ontwikkelen landschappelijke - en natuurwaarden. Binnen deze bestemming wordt de mogelijkheid opgenomen een buffer in de vorm van een groenvoorziening te realiseren die de toekomstige containerterminal en zwaaikom aan het zicht van bewoners van de Reeshof onttrekt. Tevens zijn de gronden bestemd voor extensief recreatief medegebruik.
Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een moerasboscomplex aan de 2e Sluisweg. De planologische bescherming van de natuurwaarden in dit broekbos komt tot stand door de bestemming Natuur.
Binnen de bestemming Natuur is voorzien in de aanleg van een geluidwal.
Groen (G)
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden bestemd voor groenvoorzieningen en fietspaden en calamiteitenroutes. Gebouwen zijn in principe niet toegestaan.
Binnen de bestemming Groen is voorzien in de aanleg van een geluidwal.
Verkeer en Verblijf ( V-V)
Binnen het plangebied wordt slechts één soort verkeer onderscheiden. Het betreft de bestemming Verkeer en Verblijf (V-V).
Water-Waterstaatkundige doeleinden (WA-WD)
Deze bestemming is opgenomen voor het Wilhelminakanaal en de zwaaikom.
Wonen (W)
Een woonbestemming is gelegd op de 2 voormalige sluiswachterswoningen van Rijkswaterstaat gelegen aan de Dongense Kanaaldijk. Een van deze woningen wordt nog bewoond.
Voor de woningen is een bebouwingsregeling opgenomen waarbij één bouwvlak is opgenomen voor het hoofdgebouw en de aan - en bijgebouwen.
Dubbelbestemming
Leiding-Gas
Voor de gasleiding inclusief de bijbehorende rechtstroken, is een dubbelbestemming opgenomen. Voor die leiding geldt een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de leiding.
Waarde-Ecologie
Het Wilhelminakanaal en delen van gronden binnen de bestemming Groen zijn aangemerkt als een ecologische verbindingszone. Zodoende is de dubbelbestemming Waarde-Ecologie opgenomen. Door middel van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde wordt de verbindingszone gewaarborgd.
Waterstaat-Waterstaatkundige functie
Deze dubbelbestemming is gegeven aan de gronden van Rijkswaterstaat tot 25 meter uit de oever van het Wilhelminakanaal aan weerszijden. Binnen deze bestemming is behoud, herstel en ontwikkeling van de waterstaatkundige functie mogelijk. Deze bestemming bevat een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
8.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 15 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de boomwaardezoneringskaart aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 16 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 17 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 18.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 19 voor de wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2 tot maximaal 100 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders door artikel 21bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
8.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
Het bedrijventerrein Vossenberg wordt uitgebreid. Het bestemmingsplan Vossenberg West II is een afronding van het bedrijventerrein Vossenberg. Vossenberg West I is nagenoeg volledig in gebruik. Het bedrijventerrein Vossenberg West II moet voorzien in de behoefte aan bedrijfslocaties op middellange termijn. In totaal omvat het geplande bedrijventerrein ongeveer 100 hectare bruto (80 hectare netto) bedrijventerrein. Vossenberg West II is bereikbaar via de weg (Burgemeester Letschertweg) en via het water (Wilhelminakanaal). Het bedrijventerrein krijgt ook een langshaven met zwaaikom voor schepen van klasse IV en een bijbehorende containerterminal.
Dit bestemmingsplan wordt vastgesteld ten behoeve van een door of in opdracht van de gemeente Tilburg te realiseren bedrijventerrein op gemeentelijke grond. Doordat de ontwikkeling op gemeentegrond plaats vindt zijn de kosten van het bouwrijp maken van het openbaar gebied, de door de gemeente te maken Plan- en Apparaatskosten alsmede een vergoeding voor de Bovenwijkse Voorzieningen verzekerd door de gemeentelijke gronduitgifte. Voor dit project is er een exploitatie vastgesteld waarbij de tekorten door de gemeente, in de vorm van de Vastgoedmonitor 2012, worden afgedekt. Om deze reden is het plan economisch uitvoerbaar.
Daarmee is het kostenverhaal alsmede de financiële uitvoerbaarheid verzekerd. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg
10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Vossenberg West II op 24 maart 2011 gepubliceerd in Staatscourant en Tilburgse Koerier.
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? J/N |
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord Brabant | 03-08-2011 | 10 augustus 2011 | J |
Inspectie VROM | 03-08-2011 | 25 augustus 2011 | N |
Rijkswaterstaat Directie Noord Brabant | 03-08-2011 | geen reactie | |
Sociaal Economisch Overlegorgaan Brabant | 03-08-2011 | geen reactie | |
BORT BZW | 03-08-2011 | geen reactie | |
Ministerie van Defensie | 03-08-2011 | geen reactie | |
Waterschap Brabantse Delta | 03-08-2011 | 1 september 2011 | J |
Nederlandse Gasunie | 03-08-2011 | 12 augustus 2011 | J |
Waterschap De Dommel | 03-08-2011 | 11 augustus 2011 | N |
Kamer van Koophandel Brabant | 03-08-2011 | ||
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen | 03-08-2011 | 30 augustus 2011 | J |
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand | 03-08-2011 | 24 augustus 2011 | N |
Brandweer Midden-West Brabant | 03-08-2011 | geen reactie | |
Brabantse Milieufederatie | 03-08-2011 | geen reactie | |
Vereniging Natuurmonumenten | 03-08-2011 | geen reactie |
Als bijlage bij deze toelichting is de notitie behandeling vooroverlegreacties waarin het college van burgemeester en wethouders hun standpunt ten aanzien van de ingekomen reacties kenbaar heeft gemaakt. (Notitie behandeling vooroverlegreacties)
10.3 Burgerparticipatie
Op 5 juli 2011 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in wijkcentrum De Heyhoef. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan en MER. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.Van de avond is een verslag gemaakt (Verslag burgerparticipatie).
10.4 Zienswijzen
Voor de behandeling van de ingekomen zienswijzen wordt verwezen naar bijgaande Notitiebehandeling zienswijzen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Opslagen En Installaties
Bijlage 2 Lijst opslagen en installaties
Bijlage 3 Ihcs Luchtvaartverkeerszone
Bijlage 3 IHCS luchtvaartverkeerszone
Bijlage 4 Boomwaardezoneringskaart
Bijlage 4 Boomwaardezoneringskaart
Bijlage 1 Milieueffectrapport
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek Fontys-bilan 2005
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek Fontys-Bilan 2005
Bijlage 3 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 3 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 4 Advies Brandweer
Bijlage 5 Verantwoording Externe Veiligheid
Bijlage 5 Verantwoording externe veiligheid
Bijlage 6 Advies Waterschap Brabantse Delta 2007
Bijlage 6 Advies Waterschap Brabantse Delta 2007
Bijlage 7 Advies Waterschap Brabantse Delta 2011
Bijlage 7 Advies Waterschap Brabantse Delta 2011
Bijlage 8 Advies Waterschap De Dommel 2011
Bijlage 8 Advies Waterschap De Dommel 2011
Bijlage 9 Notitie Behandeling Vooroverlegreacties
Bijlage 9 Notitie behandeling vooroverlegreacties
Bijlage 10 Verslag Burgerparticipatie
Bijlage 10 Verslag burgerparticipatie