KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Geldend Bestemmingsplan "Spoorzone"
Artikel 2 Aanvullende Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plan
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Functionele Structuur
2.3 Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Gemeentelijke (Thematisch) Beleid In Relatie Tot De Spoorzone
4.3 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.4 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.5 Groen En Speelruimte
4.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Plan-mer
5.3 Milieuhinder Bedrijven
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Lucht
5.7 Geur
5.8 Bodem
5.9 Natuur En Ecologie
5.10 Wind
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Opzet Plan
7.1 Algemeen
7.2 Bebouwing
7.3 Groen
7.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 8 Opzet Planregels
8.1 Inleiding
8.2 Bestemmingsplansystematiek
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Uitvoerbaarheid
9.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg
10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
10.3 Burgerparticipatie
10.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Beschikking Hogere Waarde Wgh
Bijlage 2 Onderzoek Vogels En Vleermuizen Zwijssen
Bijlage 3 Brief Brandweer
Bijlage 4 Mail Prorail
Bijlage 5 Windtunnelonderzoek
Bijlage 6 Vogelonderzoek Ecologie Spoorzone
Bijlage 7 Verslag Burgerparticipatie
Bijlage 8 Verantwoording Ext Veiligheid
Bijlage 9 Uitgangspunten Verkeer
Bijlage 10 Stralingsintensiteit
Bijlage 11 Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 12 Mer Beoordeling
Bijlage 13 Luchtkwaliteit
Bijlage 14 Geluidsbelasting Gevels
Bijlage 15 Externe Veiligheidsonderzoek
Bijlage 16 Brief Waterschap Dommel
Bijlage 17 Bomen Effect Analyse
Bijlage 18 Luchtvaartverkeerzone
Bijlage 19 Boomwaarde Kaart
Bijlage 20 Bodemonderzoek
Bijlage 21 Asbestrapportage
Bijlage 22 Asbestkansenkaart
Bijlage 23 Archeologie

Spoorzone, uitwerkingsplan deelgebied Hart van Brabantlaan (Tilburg Talent Square)

Uitwerkingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 31-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Geldend Bestemmingsplan "Spoorzone"

Op het onderhavige uitwerkingsplan zijn, naast deze regels, de relevante voorschriften van het bestemmingsplan "Spoorzone" van overeenkomstige toepassing, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage.

Artikel 2 Aanvullende Begrippen

2.1 plan

Het bestemmingsplan Spoorzone, uitwerkingsplan deelgebied Hart van Brabantlaan (TTS) van de gemeente Tilburg.

2.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand IDN NL.IMRO.0855.BSP2011022 en bijbehorende bijlagen.

2.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.5 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

2.6 dove gevel

  1. a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

2.7 kwetsbaar object

Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
  4. d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
  5. e. maximale bouwdiepte voor ondergrondse bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels

5.1 luchtvaartverkeerzone

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "luchtvaartverkeerzone" geldt een bouwverbod voor nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een verbod tot uitbreiding van de bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, boven een hoogte van 160 m boven NAP.

5.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.

5.3 vrijwaringszone - weg

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding ´vrijwaringszone - weg´ een bouwverbod voor nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een verbod tot uitbreiding van de bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezagkan eenmalig omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Spoorzone, uitwerkingsplan deelgebied Hart van Brabantlaan (TTS)´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Op 30 juni 2008 is het bestemmingsplan Spoorzone door de raad vastgesteld met als insteek het tot stand brengen van een planologisch-juridisch kader voor een integrale herontwikkeling van het gebied en de bestendiging van het gevestigde voorkeursrecht.

De ontwikkelingen van de Spoorzone hebben een looptijd tot circa 2020. Gezien dit lange ontwikkelingstraject en de gewenste differentiatie in functies is gekozen voor een zeer grote mate van flexibiliteit. In het bestemmingsplan Spoorzone is dan ook voor het merendeel geopteerd voor globale uit te werken bestemmingen. Een directe bestemming is opgenomen voor de onmisbare ruimtelijke elementen, zoals de Noordlaan (Burgemeester Brockxlaan) en voorts voor de bestaande verkeersstructuur die wordt gevormd door de Spoorlaan, het NS-plein, de Gasthuisring en de Jan Heijnsstraat/St. Ceciliastraat en de spoorlijn met uitzondering van het stationscomplex. Met de directe bestemming (voor met name het tracé van de Noordlaan) is er een titel ontstaan voor bestendiging van het gevestigde voorkeursrecht gemeenten en waar nodig een titel voor onteigening.

Ook liggen er in het plangebied twee reeds ingevulde locaties, zijnde het Haestrechtkwartier (voormalige Knegtelterrein) aan de Spoorlaan en de locatie van de Fraters aan de Gasthuisring. Vanwege de overzichtelijkheid zijn die twee locaties meegenomen in het bestemmingsplan Spoorzone, met een directe bestemming.

Voor de overige gebieden zijn ter uitvoering van het Structuurplan Spoorzone nader uit te werken bestemmingen in het plan opgenomen. Door functionele bestemming, bouwhoogten en bebouwingsindexen voor deelgebieden wordt de globale ontwikkelingsrichting bepaald. Dit geldt ook voor het deelgebied Hart van Brabantlaan (verder te noemen Tilburg Talent Square).

Mede op basis van een in december 2008 door het college vastgestelde stedenbouwkundig plan is het deelgebied Tilburg Talent Square (TTS) in ontwikkeling genomen. Voor de ontwikkeling van de locatie wordt een uitwerkingsplan opgesteld en vastgesteld door het college.

1.2 Het Plangebied

De Spoorzone is onderdeel van een gebied dat zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld tot een grootschalige verstedelijkingszone met bovenstedelijke functies. Dit totale gebied betreft het gebied ten zuiden van het spoor tussen de Universiteit van Tilburg in het westen tot aan de Ringbaan Oost in het oosten.

Het plangebied van het bestemmingsplan Spoorzone wordt globaal begrensd door de Spoorlaan, de St. Ceciliastraat, de Jan Heijnsstraat, de achterzijde van de percelen gelegen ten zuiden van de Philips Vingboonsstraat, de Lange Nieuwstraat, de Atelierstraat, de Besterdring en het NS-plein.

Het plangebied TTS omvat een locatie, gelegen in het westelijk deel van de Spoorzone en wordt globaal begrensd door de Sint Ceciliastraat in het westen, het spoor in het noorden, de Gasthuisring in het oosten en de Hart van Brabantlaan in het zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011022-e001_0001.jpg"
Figuur 1 Plangebied

1.3 Voorgaande Plan

Het uitwerkingsplan is een gedeeltelijke uitwerking van het bestemmingsplan Spoorzone. In het bestemmingsplan Spoorzone is voor het deelgebied TTS (Hart van Brabantlaan) de uit te werken bestemming Centrum C - 3d(u) opgenomen. Binnen deze bestemming zijn diverse functies mogelijk: detailhandel, kantoren, horeca, zorg - en dienstverlening, bedrijven, wonen - gestapeld, parkeer- en verkeersvoorzieningen etc. Als hoofdfuncties zijn kantoren en wonen-gestapeld genoemd. Naast de functionele bestemming is verder door de in de uitwerkingsregels opgenomen maximale bouwhoogte van 20 meter (via afwijking 45 meter), bebouwingsindex van 2,9 en een in acht te nemen percentage onbebouwde ruimte van minimaal 25% voor dat deelgebied de globale ontwikkelingsrichting bepaald. Tevens zijn voorwaarden opgenomen met betrekking tot milieu.

Onderhavig uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ruimtelijke Structuur

Ruimtelijke structuur op basis van het moederplan: Spoorzone West (C-3b, c en d).

In dit gebied zullen de ontwikkelingen die Tilburg heeft ingezet in de Spoorzone ten zuiden en ten noorden van het spoor worden afgemaakt met een vergelijkbare stedelijkheid, volume en programmatisch profiel. De continuïteit van de Tilburgse linten, i.c. de Gasthuisring, is een essentieel thema bij de planvorming in Spoorzone-West. Hierbij gaat het met name om het vraagstuk hoe om te gaan met het gedeelte van de Gasthuisring ten zuiden van de toekomstige Noordlaan, waarbij ook de relatie met de Tilburgse Binnenstad aan de orde is.

Belangrijke aandachtspunten bij uitwerking zullen verder zijn:

  • relatie bebouwing - openbare ruimte, waarin de overgang tussen de schaal van de stad en de bebouwing op een waardevolle manier wordt gerealiseerd.
  • relatie met de sporen, waarin nieuwe ontwikkelingen een waardevol beeld vanuit en naar de sporen moeten opleveren.

2.2 Functionele Structuur

In het plangebied bevinden zich diverse bedrijven, waaronder twee meubelhandels en een belwinkel. Daarnaast zijn er een aantal leegstaande panden op de locatie aanwezig. Hierin was overwegend detailhandel gevestigd. Het merendeel van de panden vindt zijn ontsluiting rechtstreeks op de Hart van Brabantlaan, met parkeergelegenheid op eigen terrein. Op basis van de uitwerkingsregels van het moederplan zijn diverse functies mogelijk: detailhandel, kantoren, horeca, zorg - en dienstverlening, bedrijven, wonen - gestapeld, parkeer- en verkeersvoorzieningen etc. Als hoofdfuncties zijn kantoren en wonen-gestapeld genoemd.

2.3 Technische Infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Het gaat hierbij om:

  • Tilburg riool vrij verval, het riool wordt verplaatst en wordt als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen.
  • Verdeelstation Enexis. Er heeft inmiddels overleg plaatsgevonden met Enexis over dit verdeelstation. Het verdeelstation wordt ontmanteld en verwijderd, in het nieuwbouwplan wordt een nieuw verdeelstation opgenomen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit uitwerkingsplan van kracht zijnde algemene ruimtelijke beleidskader op rijks -, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarna volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit uitwerkingsplan van kracht zijnde thematische gemeentelijke beleidskaders in relatie tot het plan. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Rijk

3.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.

3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB'en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtsreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf ('Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid'), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.

3.2.3 AMvB Ruimte

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Hij is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. 1. De kwaliteit van het landschap;
  2. 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  3. 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: 'Samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening Ruimte

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte. Evenals de AMvB Ruimte is de provinciale verordening in twee fases tot stand gekomen.

  1. 1. In de eerste fase zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
  2. 2. Regionaal perspectief voor wonen en werken;
  3. 3. Ruimte-voor-ruimteregeling;
  4. 4. GHS-natuur/EHS;
  5. 5. Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
  6. 6. Grond- en oppervlaktewatersysteem;
  7. 7. Land- en tuinbouw (integrale zonering, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen).

De tweede fase was gekoppeld aan het totstandkomingstraject van de provinciale Structuurvisie (zie hierboven) en heeft betrekking op:

  1. 1. GHS-landbouw/AHS-landschap/AHS-landbouw;
  2. 2. Grondwaterbeschermingsgebieden;
  3. 3. Milieuaspecten;
  4. 4. Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
  5. 5. Windenergie;
  6. 6. Cultuurhistorische waarden;
  7. 7. Aardkundige waarden;
  8. 8. Overlegzones infrastructuur;
  9. 9. Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
  10. 10. Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
  11. 11. Nieuwe economische dragers;
  12. 12. Toeristisch-recreatieve voorzieningen.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

4.2 Gemeentelijke (Thematisch) Beleid In Relatie Tot De Spoorzone

4.2.1 Algemeen

In april 2000 is het "Ontwikkelingsperspectief Spoorzone" (van bureau BVR/Riek Bakker) in het College behandeld. Dit perspectief heeft als strategisch raamwerk voor latere planstudies en planontwikkelingen gediend, zoals voor de "Visie Spoorzone Tilburg" (september 2002) van het Atelier van de Rijksbouwmeester.

Aanleidingen om tot een herontwikkelingsvisie op de Spoorzone te komen liggen ondermeer in de volgende gesignaleerde knelpunten:

  • het openbaar vervoerknooppunt beschikt over onvoldoende ruimte om het groeiend aantal passagiers en materieel per spoor en weg te kunnen verwerken;
  • er bestaat een spanning tussen het transformeren van de Spoorlaan tot een stadsboulevard met een aantrekkelijk verblijfsmilieu enerzijds en het behoud van de verkeersfunctie (auto, bus en vrijliggende fietspaden) anderzijds;
  • de rommelige en verouderde ruimtelijk functionele structuur van de Spoorzone;
  • het spoor en aanverwante functies zijn een barrière tussen de noordelijke en de zuidelijke stadsdelen;

Daarnaast biedt de Spoorzone een aantal kansen en potenties om een wezenlijke bijdrage te leveren aan de identiteit van Tilburg, de sociaal-economische structuur. Ook kan met de Spoorzone invulling gegeven worden aan beleidsdoelstellingen van hogere overheden op gebied van mobiliteit en het versterken van stedelijke knooppunten.

Tegelijk met de opstelling van de Visie Spoorzone Tilburg liep een aantal andere planvormingsprojecten die met de bepaling van de stedenbouwkundige invulling van het plangebied in sterke wisselwerking hebben gestaan. Twee belangrijke beleidsnota's in dit kader zijn:


Het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De ontwikkelingen in de spoorzone spelen een belangrijke rol bij het verwezenlijken hiervan, met name met betrekking tot de inrichting van de openbaar vervoersknoop en de verbetering van de bereikbaarheid van de binnenstad (zie ook 4.6).

Masterplan Binnenstad
Op 15 december 2003 is eveneens het Masterplan Binnenstad door de Raad vastgesteld. Het Masterplan Binnenstad geeft richting aan dit structuurplan. In het Masterplan wordt de toekomst van de binnenstad geformuleerd vanuit een samenhangende visie. De vertaling van die visie in plannen en maatregelen vormt vervolgens een geïntegreerd geheel, resulterend in een totaalconcept voor de toekomstige binnenstad. Aan het Masterplan Binnenstad liggen diverse studies ten grondslag.

4.3 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.3.1 Handreiking hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober

2007 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte. Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is. Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar. De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop. Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.

4.3.2 Welstandsnota

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´. Voor de gedetailleerde regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004.

4.3.3 Toetsingskader appartementen

De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.

4.4 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.4.1 Archeologie

4.4.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Ruim ten noordoosten van het plangebied bevindt zich het in 1986 gemeentelijk beschermde stadsgezicht Wilhelminapark. In of in de directe nabijheid van beide plangebieden bevinden zich geen van rijks en gemeentewege beschermde monumenten.

Aan de Gasthuisring zijn te noordoosten van het plangebied de nummers 59 (Lochtstraat 2), 61, 63, 69 en 71 opgenomen in het MIP (Monumenten Inventarisatie Project). Het betreft hier winkel/woonhuizen uit de periode 1880-1900.

Het Eliascomplex is een bedrijfscomplex dat samen met de tegenoverliggende 'Vormenfabriek' het laatste restant is van een conglomeraat van bedrijfsbebouwing dat zich vroeger langs dit deel van de Spoorlaan-Hart van Brabantlaan bevond. De fabriek van Elias, gelegen aan het restant van de vroegere Industriestraat, en de Vormenfabriek behoorden tot de vele textielbedrijven in en rond de binnenstad.

Het Eliascomplex wordt gekenmerkt door een sterk contrast tussen enerzijds traditionele en anderzijds meer vooruitstrevende bedrijfsbebouwing. Het complex bestaat uit een aantal meerlaagse fabrieksgebouwen onder traditionele dakvormen (op de kaart aangeduid als deel A, circa 1850-1900) met aangrenzend een betonnen hal met monoliet skelet uit 1931 (B). De traditionele fabrieksgebouwen behoren tot het type dat in de negentiende eeuw in Tilburg zeer talrijk was. Het voormalige complex van de firma Mommers, waarin nu het Nederlands Textielmuseum is gehuisvest, is ook van dit type. De twee hallen die direct grenzen aan de betonnen bedrijfshal, zijn de meest authentieke. Met name na de Tweede Wereldoorlog verdween deze bouwvorm bijna geheel uit Tilburg. De betonnen hal, gebouwd in 1931, was de eerste fase van een nooit voltooid nieuwbouwproject van Elias. De hal, gebouwd als betonnen monoliet, is één van de weinige voorbeelden in Tilburg. De beide traditionele fabrieksgebouwen en de betonnen zijn de meest waardevolle onderdelen van het geheel.

Het restant van de historische lijn van de Industriestraat is van belang als laatste relict van deze straat die een belangrijke rol speelde in de processen van industrialisatie en vervoersmechanisatie in Tilburg.

In het voorliggende plan zijn geen panden aanwezig met een cultuurhistorische waardevolle status.

4.5 Groen En Speelruimte

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT (separate bijlage). Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

Maatregelen in uitwerkingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit uitwerkingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Bomen in het uitwerkingsplan

Oostelijk aangrenzend aan het plangebied ligt een stuk openbaar groen met skateterrein waar in totaal 9 waardevolle bomen staan. Daarvan is een boom als zeer waardevol geduid (285). Het is daarnaast belangrijk dat de bomen 287, 288 en 289 gehandhaafd blijven. Door BTL is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd voor de locatie (16 februari 2009). Deze BEA is gebaseerd op de stedenbouwkundige visie van BDP Khandekar.

BO2 heeft de wijzigingen van het huidige plan ten opzichte van de genoemde stedenbouwkundige visie separaat in beeld gebracht (4-4-2011).

Hierin is te zien dat er een aantal waardevolle bomen zullen moeten verdwijnen door het huidige plan.

Deze bomen zullen door speciale maatregelen gecompenseerd dienen te worden, zoals het in een extra grote maat aanplanten van nieuwe bomen en het verbeteren van de groeiomstandigheden

Van deze bomen is boom 315 echter in zeer slechte conditie en belemmerd tevens de bouw. Voor boom 489 en 313 gelden dat deze niet te verplaatsen zijn en daarnaast de toekomstige calamiteitenroute langs het spoor blokkeren. Daarnaast is de boom 286 niet te handhaven in het huidige plan. Voor deze 4 bomen zal een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen aangevraagd worden. Voor de overige bomen geldt dat er tijdens de bouw voldoende maatregelen genomen moeten worden om te bomen te beschermen. Zie hiervoor het hoofdstuk beschermende maatregelen in de separate BEA.

4.5.3 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  • Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
  • Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
  • Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2010 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd met het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit. In het plangebied zelf is op dit moment geen noemenswaardig groen aanwezig. Door de ontwikkeling van TTS zal er nieuw groen worden toegevoegd in de zuidoost hoek (bij de hoofdingang) van het plangebied. De Spoorzijde wordt ook groen ingericht met nieuwe grote bomen tussen de parkeervoorzieningen en de calamiteitenstrook. Deze bomen zullen in een extra grote maat worden aangeplant ter compensatie van het verdwijnen van enkele waardevolle bomen door het huidige plan. Ook zal ter compensatie van de te kappen bomen de groeistandigheden van de te handhaven bomen verbeterd moeten worden, zoals voorgesteld in de BEA.

4.6 Verkeer En Parkeren

4.6.1 Tilburg Verkeers- en Vervoerplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.

Parkeren

Bij toekomstige ontwikkelingen moet voorzien worden in voldoende parkeercapaciteit. Binnen het TVVP zijn daarvoor vastgestelde parkeernormen opgenomen. Deze zijn van toepassing voor het gebied van de Spoorzone. Het is van belang dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de behoefte vanuit het centrum.

Goederenvervoer

Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement

Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

4.6.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan

De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.

In 2010 is nieuw openbaar vervoerbeleid vastgelegd in een regionale OV-visie Midden Brabant.

4.6.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.

Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
  2. 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
  3. 3. communicatie;
  4. 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:

Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende uitwerkingsplan.

5.2 Plan-mer

Ten behoeve van het bestemmingsplan Spoorzone is een plan-MER (verder te noemen MER) opgesteld en in procedure gebracht. In het bestemmingsplan is gemotiveerd hoe is omgegaan met de bevindingen in het MER. Het volgende is daarover opgenomen in het bestemmingsplan Spoorzone.

De effecten van het (milieu)beleid van de gemeente Tilburg op het plangebied zijn duidelijk inzichtelijk gemaakt in het MER. De effecten op de luchtkwaliteit en de geluidsbelasting zijn uitgedrukt in Gezondheidseffectscreening(GES)-scores. Hierdoor wordt niet alleen getoetst aan wettelijke normen en grenswaarden, maar wordt - ook voor effecten onder de wettelijke grenswaarde - een genuanceerd beeld gegeven van de effecten op de gezondheid. Bovendien zijn de effecten van de verschillende aspecten beter met elkaar te vergelijken. Door met GES-scores te werken bij het aspect externe veiligheid, had ook voor dit milieuaspect een genuanceerder beeld gegeven kunnen worden.

In het MER valt op dat de milieubelasting in het plangebied, met name de geluidsbelasting van het railverkeer, op dit moment hoog is. De Commissie MER heeft opgemerkt dat alleen door voldoende aandacht te besteden aan een effectieve invulling van het gebied (zoals hoogbouw van niet-geluidgevoelige bestemmingen langs het spoor) en het treffen van mitigerende maatregelen het mogelijk is om de geplande woningbouw te realiseren.

Externe veiligheid in een GES is vrijwel altijd problematisch. Immers externe veiligheid heeft het over dodelijke slachtoffers en een GES of de impact op de gezondheid. Een GES zou geschikt kunnen zijn voor de effecten van een toxisch gas, omdat met nae voor dit type stof de effecten niet direct dodelijk hoeven te zijn. Echter door de analyse van het groepsrisico in de MER en de uitgebreide verantwoording van het groepsrisico vindt de gemeente dat veel aandacht is geschonken aan eventueel gehinderden en reeds verder gekeken is dan alleen dodelijke slachtoffers. Een GES voor externe veiligheid zou om deze redenen geen significante bijdrage leveren of de plannen wijzigen.

Het MER resulteert niet in een eenduidige keuze voor een verkeersvariant. De verschillende varianten leveren voor de aspecten geluid (wegverkeer) en luchtkwaliteit vergelijkbare effecten op.

Conclusie is derhalve dat het MER met de nog aangeleverde aanvullende gegevens als toereikend wordt beschouwd voor het bestemmingsplan Spoorzone. Ten behoeve van de uitwerking van de diverse deelgebieden zal steeds een m.e.r.-beoordeling gaan plaatsvinden.

5.2.1 M.e.r.-beoordeling deelgebied TTS

Het bevoegd gezag neemt de beslissing of voor de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Deze stap is geregeld in de artikelen 7.17, 7.18 en 7.19 van de Wet milieubeheer. Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing rekening met de in bijlage II bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalden openbare en particulier projecten' aangegeven criteria (zie ook bijlage 2):

  • Kenmerken van de activiteit;
  • Plaats van de projecten;
  • Kenmerken van het potentiële effect.

Op grond van de informatie in de hoofdstukken 2, 3 en 4 kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

De locatie TTS is gelegen in een gebied met een hoge milieubelasting, met name veroorzaakt door het railverkeer (geluidsbelasting) en het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (externe veiligheid). In het bestemmingsplan Spoorzone zijn randvoorwaarden opgenomen waarbinnen de locatie verder uitgewerkt moet worden. Op deze manier zal de locatie binnen de bestaande wettelijke kaders ontwikkeld worden. De locatie is niet gelegen in of in de nabijheid van gebieden met een bijzondere betekenis op mondiaal, Europees, nationaal, provinciaal of gemeentelijk niveau. De ontwikkeling van de locatie TTS veroorzaakt op zichzelf geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op de omgeving die door middel van een MER moeten worden uitgewerkt.

De gegevens die gebruikt zijn bij het opstellen van het plan-MER bij het bestemmingsplan Spoorzone zijn nog actueel en kunnen gebruikt worden voor het uitwerkingsplan voor het deelgebied TTS.

Voor het uitwerkingsplan voor het deelgebied TTS is in de uitwerkingsregels voor de verschillende milieuaspecten nader onderzoek vereist. Op deze manier worden er voldoende waarborgen geboden om tot een aanvaarbare ontwikkeling van het deelgebied te komen.

De conclusie is dat op grond van bovenstaande beoordeling het niet noodzakelijk is een MER op te stellen gekoppeld aan de besluitvorming over het uitwerkingsplan TTS.

5.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende omgevingsvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een "gemiddeld" modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etc. is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.

De richtafstanden (Bijlage 1, bedrijven en milieuzonering, VNG 2009) gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Het boekje bedrijven en milieuzonering geeft aan dat wanneer het plangebied een gemengd gebied betreft de richtafstand met 1 stap verlaagd mag worden. Volgens Bedrijven en milieuzonering is een omgevingstype gemengd gebied een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. En ook: Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is genoemd in de bestemmingsregels.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

2. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), dec 2009;

3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011;

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.4.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden. De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.4.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

1. de kans op een ongeval;

2. het effect van het ongeval;

3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;

4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico. Bij het opstellen van een uitwerkingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.

Als separate bijlage is de verantwoording opgenomen.

5.4.4 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied niet mogelijk. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied.

5.4.5 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) inwerking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Binnen en buiten het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die vallen onder het Bevb waarvan het invloedsgebied over het plangebied ligt.

5.4.6 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat er op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.


Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch, de Brabantroute. Hierover worden gevaarlijke stoffen getranspoorteerd Door Peutz bv is een aanzet opgesteld voor de verantwoording van het groepsrisico. Deze is als separate bijlage toegevoegd, samen met de berekening van de stralingswarmte bij een plasbrand en de volledige verantwoording voor de toename van het groepsrisico.

Op basis van de huidige inzichten is bekend dat er ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een overschrijding van het groepsrisico..


Plasbrandaandachtsgebied
In het Basisnet spoor is voor een aantal trajecten een plasbrandaandachtsgebied (PAG) vastgesteld op 30 meter afstand vanaf de as van het spoort. Het traject Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch valt hieronder.

Beleidsvisie externe veiligheid Tilburg
De Beleidsvisie Externe Veiligheid d.d. 5 januari 2010 van de gemeente Tilburg gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening en beheersing en verantwoording van risico's. In deze beleidsvisie wordt Tilbug in vier veiligheidsgebieden ingedeeld: intensieve gebieden, gemengde gebieden, transportasgebieden en luwe gebieden. Het plangebied TTS valt binnen het gebied transportasgebied. Dit is het gebied binnen 200 meter vanaf het hart van de transportas voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (en de weg). In de transportasgebieden is het spanningsveld tussen risico's en ruimtelijk ontwikkeling groot. Door de hoge transportintensiteiten van gevaarlijke stoffen en de reeds bestaande bebouwing is het groepsrisico hoog. Om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wel mogelijk te maken is er beleid opgesteld voor het 'afgewogen ontwikkelen in transportasgebieden'. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn met meer veiligheidsmaatregelen dan elders in Tilburg.

Voor de verantwoording van het groepsrisico zijn twee zones gedefinieerd:

Zone I: 0-30 meter, zone waarbinnen diverse beperkingen gelden vanuit het Basisnet1 ;

Zone II: 30 -200 meter, zone waarbinnen geen bijzondere kwetsbare objecten, zoals ziekenhuizen, basisscholen en peuterspeelzalen gerealiseerd mogen worden.

De ontwikkeling van TTS betreft geen bijzonder kwetsbaar object. Wel gelden voor TTS de beperkingen vanuit het Basisnet. Ter verantwoording van deze risico's is een maatregelenpakket opgesteld om het niveau van veiligheid te vergroten.

De te treffen maatregelen worden onderverdeeld in maatregelen ter beperking van de gevolgen van thermische belasting (door brand), mechanische belasting (door explosie) en toxische belasting (door vrijkomen giftige stoffen). De maatregelen thermische belasting zijn ruimtelijke relevant er worden hier beschreven. De overige maatregelen zijn niet ruimtelijk relevant en zullen bij de verantwoording van het groepsrisico beschreven worden (separate bijlage).

In de verantwoording zijn de volgende maatregelen genomen om de veiligheid te verbeteren:

  • De verantwoording is gebaseerd op een overschrijding van de oriëntatiewaarde met een 5,3.
  • Door de bouwinitiatieven neemt het groepsrisico toe.
  • Er zijn voor dit plan bouwkundige maatregelen genomen om de zelfredzaamheid van de toekomstig aanwezige personen te optimaliseren, hierbij is gekeken naar vluchtmogelijkheden, tijdige waarschuwing en brandwerende voorzieningen.
  • In het bouwplan moeten de voorzieningen van de brandwerendheid aan de gevel gelegen aan het spoor voldoen aan de uitgangspunten die hierin zijn beschreven.
  • De blusvoorzieningen en bereikbaarheid zijn nog niet volledig uitgewerkt. Hier zal in overleg met de brandweer bepaald worden hoe deze zal worden uitgevoerd.

Het college erkent de risico's en staat achter de genomen randvoorwaarden.

Maatregelen thermische belasting (door brand)
Er wordt een opvanggoot gerealiseerd op circa 13 meter afstand vanaf het midden van het spoor, welke voorkomt dat de plasbrand groter wordt. Tevens wordt een vloeistofkerend en brandwerend muurtje gerealiseerd op circa 2 meter afstand van de goot welke bij het overstromen van de goot bij het instantaan vrijkomen van de gehele inhoud van de tank verder uitbreiding van de plasbrand dient te voorkomen. Het te realiseren vloeistofkerend en brandwerend muurtje zal een hoogte hebben van circa 1 meter. Tezamen met de te realiseren half open bestrating, de vloeistof opvanggoot en het ruwe terrein (talud) dat de vloeistof moet afleggen zal worden voorkomen dat de vloeistof over het muurtje stroomt.

Door Peutz is onderzoek uitgevoerd (separate bijlage) naar de stralingsintensiteit ten gevolge van een plasbrand met n-hexaan ter hoogte van gevels (aan spoorzijde). De n-hexaan kan qua eigenschappen worden beschouwd als voorbeeldstof voor zeer brandbare vloeistoffen bij transport over spoor. De te realiseren brandwerende gevels met een brandwerendheid van ten minste 30 minuten dienen bestand te zijn tegen een stralingswarmte van meer dan 15 kW/m2. De gevelscontructies zullen brandwerend worden uitgevoerd conform NEN 6069. De constructies zijn dan bestand tegen een stralingswarmte van ten minste 31,6 kW/m2, de hoogst berekende stralingswarmte.

Er wordt een toegangsweg aangelegd (voor hulpverleningsdiensten) tussen het spoor en de geprojecteerde bebouwing. Tussen de as van de spoorbundel en de bebouwing wordt een ruimte van 29 meter vrijgehouden.

Maatregelen ten aanzien van toxische belasting
Een bouwkundige maatregel ter beperking van de effecten van een toxische gaswolk die wordt toegepast is het realiseren van een afsluitbaar ventilatiesysteem.

  1. 1. Basisnet: toekomstig beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water dat is gericht op de vermindering van de spanning tussen vervoersbelangen en belangen op het terrein van ruimtelijke ordening.

5.4.7 Evenementen

Met betrekking tot externe veiligheid kan worden aangegeven dat de personendichtheid tijdens een evenement ter plaatse sterk wordt verhoogd. Echter, daar deze evenementen niet op structurele basis plaatsvinden, zal dit geen invloed hebben op het groepsrisico. Immers, de kans op een ongeval blijft gelijk en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van een gevaarlijke stof zal op jaarbasis niet significant verhogen door incidentele evenementen.

5.4.8 Vuurwerk

Binnen een uitwerkingsplan moet rekening worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en de opslag van professioneel vuurwerk. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33, 2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk, is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk in het plangebied.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.5.1 Spoorweglawaai

Het plangebied ligt binnen de zone van de volgende wegen: St. Ceciliastraat, Hart van Brabantlaan, Gasthuisring, Acaciastraat en Noordhoekring. Daarnaast ligt het plangebied binnen de zone van de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch.

Voor het betreffende gebied is een geluidonderzoek uitgevoerd door Peutz (separate bijlage). Er is alleen onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de studentenwoningen. Woningen zijn in het kader van de Wgh gevoelige bestemmingen. Kantoren en commerciële ruimten zijn geen gevoelige bestemmingen en hoeven niet getoetst te worden aan de Wgh.

Hieronder zijn de conclusies uit dit onderzoek weergegeven.

De geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer is op diverse gevels in het plan hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Voor deze gevels zullen hogere waarden worden gevraagd. De geluidsbelasting vanwege de Gasthuisring en de Hart van Brabantlaan is eveneens op diverse gevels in het plan hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Voor deze gevels zullen hogere waarden worden gevraagd. Aan het verlenen van hogere waarden worden eisen gesteld conform het geluidbeleid van de gemeente Tilburg. Aan deze eisen wordt voldaan.

Plaatselijk wordt vanwege railverkeer de maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB overschreden. Deels worden op deze plaatsen dove gevels toegepast waarmee deze gevels buiten het regime van de Wet geluidhinder komen te vervallen. Deels ook worden loggia's toegepast of een gelijkwaardige oplossing. Vanwege de geluidwerende eigenschappen van de loggia of een gelijkwaardige oplossing daalt de geluidbelasting op de gevel van de betreffende woningen tot onder de maximale ontheffingswaarde. Derhalve kunnen hogere waarden gevraagd worden. Aan de eisen hiertoe op grond ven het geluidbeleid van de gemeente Tilburg wordt voldaan.

De kwaliteit van de groepswoningen zal worden verhoogd door de kamerscheidende wanden een hogere geluidisolatie te geven dan op basis van het Bouwbesluit benodigd is. De kamerscheidende wanden zullen worden gerealiseerd met een geluidisolatie welke voldoet aan de woningscheidende eisen tussen zelfstandige wooneenheden conform Bouwbesluit. Dit ten behoeve van de akoestische privacy en kwaliteit van de eenheden. Teneinde de bewoners van Tilburg Talent Square de gelegenheid te geven rustig buiten te kunnen zitten zullen voorts op diverse plaatsen waaronder de atriums bouwdeel A/B en delen van het grote atrium in het plan geluidluwe gezamenlijke buitenruimtes worden ingericht.

Vanuit akoestisch oogpunt voldoet het plan derhalve aan de eisen die daaraan op grond van de Wet geluidhinder en in het kader van goede ruimtelijke ordening worden gesteld.

5.5.2 Verkeerslawaai

De voorgenomen woningbouw is gelegen binnen de geluidzones van de Hart van Brabantlaan, St.Ceciliastraat, Gasthuisring en de Noordhoekring. Voor het gebouw geldt volgens artikel 3.1 van het Besluit geluidhinder een voorkeursgrenswaarde van 48dB. Artikel 3.2 van het Besluit geluidhinder biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen tot een waarde van maximaal 63 dB.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde, wordt overschreden. Het toepassen van stiller wegdek op de Hart van Brabantlaan is niet mogelijk ter hoogte van het plan vanwege het vele wringende verkeer. Gezien het groot aantal kruisingen nabij het plangebied Tilburg Talent Square is het toepassen van stil asfalt geen optie. Geluidsschermen zijn stedenbouwkundig niet gewenst.

In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met het bouwen op een geluidbelaste locatie. Zo zullen de galerijen tussen bouwdeel D enerzijds en Bouwdeel A en B ingericht worden als geluidscherm tussen de verdieping 1 en 5. Hierdoor wordt het grote atrium, gelegen tussen bouwdeel C en D grotendeels geluidluw op dekniveau. Door het creëren van een drietal atriums in het ontwerp zijn alle appartementen voorzien van een stille zijde.

Verdere maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer bedraagt ten hoogste 63 dB (zijde XX, bouwdeel D). De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde wordt derhalve niet overschreden.

De geluidsbelastingen afkomstig van het wegverkeer waarvoor hogere waarde moet worden verleend zijn weergegeven in bijlage I van het akoestisch onderzoek.

Geluidsluwe gevel

Conform het gemeentelijk geluidsbeleid moeten de wooneenheden, zowel zelfstandig als onzelfstandig, met een geluidsbelasting van 53 dB of meer een geluidsluwe gevel hebben, met daaraan gelegen tenminste 1 verblijfsruimte, en een geluidluwe buitenruimte. Bij de hoekappartementen in de hoogbouw dit gerealiseerd door de realisatie van een gedeeltelijk te openen loggia's conform paragraaf 5.3. Voor de overige wooneenheden wordt voorzien in gezamenlijke buitenruimten (binnenzijde bouwdeel A en B evenals delen van het grote Atrium gelegen tussen bouwdeel C en D.

5.5.3 Cumulatie

Op de diverse zijden van de bouwblokken (A t/m D) is sprake van cumulatie van weg- en railverkeer. Door het grote aandeel goederenverkeer op het spoor wordt bij geluidisolatieberekeningen, conform de aanbevelingen in het Handboek Spoorweggeluid van NSTO, uitgegaan van het wegverkeerspectrum. Bij de bepaling van de gevelvoorzieningen wordt uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting.

5.5.4 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo) niet mogelijk. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.5.5 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

5.5.6 Beschikking hogere grenswaarde Wgh

Het college heeft een hogere grenswaarde vastgesteld voor het onderhavige gebied.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.

Voor het betreffende gebied is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd door Peutz (separate bijlage).

Met betrekking tot luchtkwaliteit geldt dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van TTS. Voor de beschouwde wegvakken (St. Ceciliastraat, Hart van Brabantlaan, Gasthuisring, Acaciastraat en Noordhoekring) en de beschouwde jaren (2011, 2015 en 2021) blijkt uit het onderzoek dat:

  • voor stikstofdioxide (NO2) de in de Wet milieubeheer gestelde jaargemiddelde grenswaarden niet wordt overschreden;
  • voor stikstofdioxide (NO2) de in de Wet milieubeheer gestelde uurgemiddelde grenswaarden niet wordt overschreden;
  • voor zwevende deeltjes (PM10) de in de Wet milieubeheer gestelde jaargemiddelde grenswaarden niet wordt overschreden;
  • voor zwevende deeltjes (PM10) het aantal dagen overschrijding van de Wet milieubeheer gestelde daggemiddelde grenswaarden niet meer dan de toegestane 35 dagen per jaar zal bedragen.

Uit het onderzoek blijkt dat voor alle prognose-jaren wordt voldaan aan artikel 5.16 lid1 sub a van de Wet milieubeheer. E wordt in alle jaren voldaan aan de gestelde grenswaarden uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

5.7 Geur

5.7.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

5.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen (en uitwerkingsplannen) die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8.1 Algemeen

Het deelgebied Hart van Brabantlaan (Tilburg Talent Square) maakt deel uit van de Spoorzone. In verband met de jarenlange bedrijvigheid zijn ter plaatse van een groot deel van de spoorzone bodemverontreinigingen ontstaan. Daarop is een grootschalig onderzoek naar bodemverontreinigingen uitgevoerd (Spoorzone Tilburg, Bepaling saneringkosten ten behoeve van herontwikkeling, 201970, Grontmij, 24 april 2006). Uit dit onderzoek is op te maken waar op en nabij de locatie grond en grondwaterverontreinigingen (zouden kunnen) zijn.

De mate waarin een bodemverontreiniging verwijderd moet worden, hangt af van de aard van aanwezige bodemverontreiniging en van de toekomstige inrichting van het terrein.

De bodemfunctie voor de Spoorzone is aangeduid als "Wonen". Dit betekent alleen grond met de kwaliteit "Wonen" aangebracht mag worden. De bestaande bodemkwaliteit wordt aangeduid als "Industrie".

5.8.2 Hart van Brabantlaan

In 2004 is een bodemonderzoek op de locatie uitgevoerd (Herontwikkelingslocatie Hart van Brabantlaan 13-38 en St. Ceciliastraat 2 in Tilburg, Oranjewoud, projectnummer 9047-144464,4 november 2004). Er zijn sterk verhoogde gehalten in grond en grondwater gemeten. Gevallen van ernstige bodemverontreiniging vereisen sanerende maatregelen.

In 2007 is een bodemonderzoek op de locatie uitgevoerd (Bodemonderzoek Hart van Brabantlaan 13-38 en St. Ceciliastraat 2 in Tilburg, Oranjewoud, projectnummer 162204, 10 oktober 2007). Er zijn sterk verhoogde gehalten in grond en grondwater gemeten. Gevallen van ernstige bodemverontreiniging vereisen sanerende maatregelen.

Op dit moment (juli 2011) is er een nader bodemonderzoek in uitvoering. De resultaten van dit onderzoek zijn eind augustus 2011 bekend.

Langs en op de ontwikkelingslocatie zijn lijnbronnen (voornamelijk slootdempingen) aanwezig die nog niet volledig zijn onderzocht op bodemverontreiniging.

Uit onderzoek komt naar voren dat het deelgebied Hart van Brabantlaan verdacht is voor asbest (Pilot Asbestkansenkaart gemeente Tilburg, Spoorzone en Kouwenberg/Rugdijk, Geofox Lexmond, 27 februari 2007, 20060231/SROI).

5.8.3 Relevante verontreinigingen omgeving

Mobiele verontreinigingen uit de omgeving kunnen aangetrokken worden wanneer grondwater onttrokken gaat worden. De volgende relevante grondwaterverontreinigingen liggen binnen een straal van 100 meter van de Hart van Brabantlaan.

  • St. Ceciliastraat 21-23 (Vormenfabriek) : vluchtige chloorkoolwaterstoffen, metalen, PAK, minerale olie en aromaten.
  • St. Ceciliastraat 1: minerale olie en aromaten
  • Gasthuisring 58: minerale olie en aromaten

5.8.4 Overig

Voor het verkrijgen van een bouwvergunning is het van belang dat ter plaatse alle aanwezige bodemverontreinigingen in beeld moeten zijn. Als de bouw invloed heeft op een nabij gelegen bodemverontreiniging moet aangegeven worden hoe in het kader van de Wet bodembescherming hiermee om moet worden gegaan. Bodemonderzoeksrapporten mogen hierbij niet ouder zijn dan 5 jaar voor onverdachte locaties en 2 jaar voor verdachte locaties.

5.9 Natuur En Ecologie

De bescherming van natuurwaarden vindt plaats door middel van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Om een beeld te verkrijgen van de natuurwaarden op de locatie is op 22 maart 2011 een veldbezoek gebracht aan de planlocatie. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. In het plangebied is specifiek gelet op het voorkomen van vleermuizen en gebouwbewonende vogelsoorten. Naast een veldbezoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevensbronnen. In het kader van de Flora- en faunawet is in 2005 in het gebied aan de overzijde van het spoor (aan de Lochtstraat) een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van zwaluwen, uilen, vleermuizen en muurplanten. Omdat de gegevens van dat onderzoek gedateerd waren, is op 18 oktober 2009 een aanvullende onderzoek uitgevoerd (separate bijlage). Er zijn geen gegevens aangekocht bij Natuurloket omdat door het veldbezoek en de vrij beschikbare gegevens reeds een duidelijk beeld is verkregen van de aanwezige natuurwaarden.

5.9.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied TTS in de Spoorzone ligt niet in een Habitatrichtlijngebied of in de nabijheid of de invloedssfeer ervan. Bovendien gaat het om de herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied van Tilburg, waardoor geen sprake is van significant negatieve effecten op het Habitatrichtlijngebied. Bescherming in het kader van de Habitatrichtlijn is dan ook niet aan de orde.

Daarnaast ligt het plangebied niet in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur of Groene Hoofdstructuur. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.

Tot slot ligt dit gebied niet in de Groene Mal. Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

5.9.2 Natuurbescherming

Flora: Binnen het plangebied zijn net name door de aanwezige verhardingen en bebouwingen geen noemenswaardige soorten aanwezig. Tijdens het veldbezoek zijn dan ook geen beschermde of bedreigde plantensoorten waargenomen. Op de muren zijn geen muurvegetaties aangetroffen. Op basis van deze gegevens en de resultaten uit het veldbezoek is het voorkomen van beschermde of bedreigde soorten in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten.

Grondgebonden zoogdieren: Er zijn geen sporen van (streng) beschermde diersoorten waargenomen. In het plangebied kunnen enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1, zoals Huisspitsmuis en Konijn, op enige wijze in het plangebied voorkomen. Voor de genoemde soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van algemene verspreidingsgegevens en habitatvoorkeur is het voorkomen van grondgebonden strenger beschermde soorten op deze locatie redelijkerwijs uit te sluiten.

Vleermuizen: Tevens is gelet op de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen (holle bomen en gebouwen). In het plangebied zijn in het geheel geen holle bomen waargenomen. De aanwezige bebouwing is van de buitenzijde geïnspecteerd en een groot deel daarnaast ook aan de binnenzijde (de woningen aan de zuidzijde van het plangebied zijn niet aan de binnenzijde geïnspecteerd in verband met het nog bewoond zijn van de panden, dit betreft 5 gebouwen). Tijdens een flora- en faunaonderzoek aan de locatie ten noorden van het plangebied (nl. aan de projectlocatie aan de Lochtstraat) is in 2008 één foeragerend exemplaar van de Gewone dwergvleermuis waargenomen nabij de groenzone langs de spoorlijn. Ten tijde van het veldbezoek zijn talloze geschikte invliegopeningen (open stootvoegen, ventilatieopeningen, daklijsten, losliggende dakpannen) waargenomen. Uit aanvullende inspectie aan de binnenzijde van de gebouwen is gebleken dat ook de binnenzijde van de bebouwing erg geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Er bevinden zich donkere, niet in gebruik zijnde ruimten in het gebouw.

Vaste rust- en verblijfplaatsen (kolonieplaatsen) van vleermuizen zijn wettelijk beschermd. Het is daarom nodig om meer duidelijkheid te krijgen of er daadwerkelijk vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de bebouwing aanwezig zijn. Om de effecten op vleermuizen te kunnen beoordelen is het nodig om het plangebied nader te onderzoeken met een bat-detector. Indien er vaste ruist- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan dient de functionele leefomgeving van de dieren te worden gewaarborgd. Hiervoor dient een mitigatieplan te worden opgesteld waarin maatregelen worden uitgewerkt en vastgelegd. Voor vleermuizen kan dit onder andere inhouden dat bijvoorbeeld nieuwe verblijfplaatsen gecreëerd worden in het plangebied. Vaak zijn dit redelijk eenvoudige maatregelen. Door het nemen van mitigerende maatregelen kan worden voorkomen dat het plan in strijd is met de Flora- en faunawet.

Het plangebied is verder gezien de beperkte omvang en de aanwezige verhardingen verwaarloosbaar als onderdeel van een foerageergebied van vleermuizen. Ook vormt het gebied geen lijnstructuur waar als vliegroute van gebuikt gemaakt kan worden door vleermuizen

Vogels: Tijdens het verkennende veldbezoek zijn rondom het plangebied soorten als Merel en Houtduif waargenomen. Nesten van deze vogelsoorten zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Dit is het geval in de periode van maart tot september. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Het is daarom aan te bevelen om de bestaande bebouwing waarin vogels kunnen broeden te slopen of ontoegankelijk te maken voor vogels in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Hetzelfde geldt voor het verwijderen van beplantingen waarin vogels kunnen broeden (bijvoorbeeld de beplantingen op het talud van de spoorweg aan de noordzijde van het plangebied). Dit is het geval in de periode september tot en met maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden het gebouw te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op of direct rondom het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep.

Vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen volgens de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' van het Ministerie van LNV (2009) zijn niet aangetroffen. Tijdens het veldbezoek zijn ten tijde van het verkennende veldbezoek geen sporen of geschikte nestplaatsen van gebouwbewonende vogelsoorten, zoals Huidmus en Gierzwaluw, waargenomen. Door de ligging van het plangebied is het voorkomen van roofvogels of uilen zoals de Steenuil redelijkerwijs uit te sluiten.

De gemeente Tilburg heeft in 2010 deelgenomen aan het adoptieproject van de Duurzame Driehoek. Deelnemende gemeenten hebben voor dit project een dier- of plantsoort als ambassadeur geadopteerd waar men zich extra voor inzet. Tilburg heeft toen voor de Gierzwaluw gekozen omdat de Gierzwaluw een voorbeeld is van natuur in de stad. Het streven is om in 2011 ook nieuwe Gierzwaluwnestplaatsen in Tilburg te realiseren. In het kader van dit project zijn er verschillende waarnemingen van Gierzwaluwen in de stad doorgegeven. In het plangebied en direct eromheen zijn echter geen waarnemingen van Gierzwaluwen gedaan.

Overige diersoorten: Het voorkomen van vissen in het plangebied is uitgesloten vanwege het ontbreken van water. Als landbiotoop voor amfibieën en reptielen is het plangebied door de aanwezige verhardingen niet geschikt. Het is wel mogelijk dat amfibieën / reptielen rondom het talud van het spoor aan de noordzijde van het plangebied voorkomen (natuurlijke verbindingszone, schuilplekjes). Het plangebied maakt door de verhardingen geen deel uit van het eventuele leefgebied van deze soorten. Derhalve zijn negatieve effecten op deze soortgroepen redelijkerwijs niet te verwachten. Voor overige diersoorten, zoals beschermde ongewervelde soorten, heeft het plangebied weinig waarde door het ontbreken van geschikte biotopen. Negatieve effecten op deze soortengroep zijn derhalve redelijkerwijs uit te sluiten.

5.9.3 Conclusie

De bebouwing is als erg geschikt beoordeeld voor vaste rust- en verblijfplaatsen (kolonieplaatsen) van vleermuizen zoals Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn wettelijk beschermd. Om vast te stellen of er daadwerkelijk vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de bebouwing aanwezig wordt het plangebied nader onderzochte met een bat-detector. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform het 'vleermuisprotocol'. Indien er vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan wordt de functionele leefomgeving van de dieren gewaarborgd, door middel van een mitigatieplan. In het mitigatieplan worden maatregelen uitgewerkt en vastgelegd. Voor vleermuizen kan dit onder andere inhouden dat bijvoorbeeld nieuwe verblijfplaatsen gecreëerd worden in het plangebied. Door het nemen van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat het plan in strijd is met de Flora- en faunawet.

Het is daarom aan te bevelen om de bestaande bebouwing waarin vogels kunnen broeden te slopen of ontoegankelijk te maken voor vogels in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Hetzelfde geldt voor het verwijderen van beplantingen waarin vogels kunnen broeden (bijvoorbeeld de beplantingen op het talud van de spoorweg aan de noordzijde van het plangebied). Dit is het geval in de periode september tot en met maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden het gebouw te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op of direct rondom het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep.

Tot slot is te allen tijde de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel en tevens nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege dienen te blijven.

5.10 Wind

Er is door Peutz onderzoek gedaan naar het te verwachten windklimaat rondom TTS. Het onderzoek is uitgevoerd conform NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de bebouwde omgeving.

Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Op de meetpunten in de omgeving van het bouwplan wordt het te verwachten windklimaat overwegend als goed beoordeeld. Op één van de meetpunten op het trottoir ten noordwesten van de kantoren is sprake van een matige beoordeling. Op geen van de meetpunten is sprake van een beoordeling slecht of overschrijding van het gevaarcriterium.
  • Rondom de verschillende bouwdelen van TTS is een overwegend als goed te beoordelen windklimaat te verwachten. Ter plaatse van de twee doorgangen vanaf de Hart van Brabantlaan naar het binnenterrein zijn in vergelijking met het windklimaat voor de gevels en op de pleinen relatief hoge windsnelheden te verwachten. De windklimaatsituatie op de loopbrug in de doorgangen wordt ondanks de te verwachten wat hogere windsnelheden beoordeeld als matig tot goed. Het is niet nodig windafschermende maatregelen te treffen.

De onderdoorgang in dit uitwerkingsplan is gericht op het beoogde bouwplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende uitwerkingsplan.

6.1 Bestaand Watersysteem

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel. Het plan omvat een oppervlakte van ongeveer 1,2 hectare. In de bestaande situatie is een oppervlakte van ongeveer 2.000 m² groen ingericht; de resterende oppervlakte circa 10.000 m² is dak / verharde terreinen.

Het plan is onderdeel van de Spoorzone. In het ka der van het globaal bestemmingsplan Spoorzone is het nieuwe watersysteem vastgesteld.

Terreinhoogten

Het bestaande terrein in het plangebied ligt ongeveer op 14,55+ NAP. De spoorweg, ten noorden van het plangebied, ligt ongeveer op 18,00+ NAP.

6.1.2 Bodem en grondwater

In verband met het structuurplan Spoorzone, zijn verschillende bodemkundig / hydrologisch onderzoeken gedaan. Hieruit blijkt dat de bodemopbouw over het algemeen bestaat uit een deklaag van ongeveer 8 - 9 meter dik. Deze deklaag betreft slecht doorlatend lemig zand. Onder de deklaag bevindt zich het eerste watervoerende pakket, met een dikte van ongeveer 45 meter. Deze laag is goed doorlatend, en bestaat uit grindhoudend grove zanden. Daaronder ligt de eerste scheidende laag, bestaande uit fijn zand en klei. Uit de boringen blijkt dat de eerste meters van de toplaag bestaan uit matig fijn, matig siltig zand. Op 1 - 1,5 m diepte ligt een mogelijk aaneengesloten, 1,5 - 2m dik, zwak tot sterk zandige leemlaag. Aangezien het bovenste deel van de deklaag relevant is voor de plaatselijke waterhuishouding, kan gesteld worden dat de ondergrond zich matig leent voor infiltratie van hemelwater.

In de hele Spoorzone bevinden zich diverse (potentiële) bodem- en grondwaterverontreinigingen. Uit historisch onderzoek blijkt de noodzaak voor nader onderzoek. De regionale grondwaterstroming is overwegend noordoostelijk, in het eerste watervoerende pakket ter plaatse van het plangebied. Uit beschikbare gegevens, blijkt de gemiddelde hoogste grondwaterstand ongeveer 2,50 meter onder het maaiveld te liggen. Hiermee is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.

6.1.3 Oppervlaktewater en riolering

Er bevindt zich geen oppervlaktewater in of in de nabijheid van het plangebied. In de bestaande situatie ligt riolering van het gemengde stelsel in en rond het plangebied. Het vuilwater stroomt af naar de afvalwaterzuiveringinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel. Het regenwater stroomt in de huidige situatie af samen met het afvalwater richting de bestaande gemengde riolering. Het regenwater afkomstig van daken in het oostelijk deel van de Spoorlaan wordt verzameld in een doorlatende leiding. Het regenwater infiltreert in de bodem; het overtollige regenwater stort tijdelijk over op het bestaande gemengde rioolstelsel. Deze leiding ligt tussen de Heuvelring en het bestaande busstation.

6.2 Duurzaam Stedelijk Water

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Onderzoeken

In het plangebied zijn enkele bodemonderzoeken naar de grondwater- en de bodemkwaliteit. Door de vroegere bedrijvigheid zijn tientallen verdachte locaties, waar verontreiniging mogelijk, c.q. bekend, is. Ten aanzien van duurzaam stedelijk water, zijn de volgende rapporten van belang:

  • Afkoppeling Spoorlaanzone. Aansluiting Tilburg Noord-Oost, ARCADIS, 19 februari 1997.
  • In-situ doorlatendheidsonderzoek a/d Spoorlaan, te Tilburg, FUGRO, 10 februari 2004.
  • Geohydrologisch onderzoek voor het gebied Spoorzone, te Tilburg, GEOFOX, 1 september 2004.

Afwegingen

De bovengenoemde onderzoeken en de ontwikkelingen in het plangebied zijn reeds voor het Structuurplan gehanteerd voor het verkennen van de kansen om duurzaam om te gaan met regenwater, zoals omschreven in het gemeentelijke waterplan (GWP) en zijn vertaling in het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP-3) en de vierde nota waterhuishouding (NW4). Uit deze afwegingen vloeide de opzet voort dat leidde tot de aanleg van infiltratie. De Structuurvisie Water en Riolering (SWR) is gehanteerd bij de afwegingen voor dit plan; dit thematische structuurvisie bevat het gemeentelijk rioleringsplan voor het planperiode 2010 - 2015.

De plannen voor infiltratie zijn niet gunstig voor de aanpak van de grondwaterverontreiniging in de Spoorzone. Verder blijkt technisch-economisch aantrekkelijker het afval- en het regenwater gescheiden te verzamelen en het regenwater te transporteren naar de stadsranden door middel van zogenaamde Blauwe Aders (regenwaterleidingen) tot de zogenaamde Waterparken, waar het verwerkt wordt. Het afvalwater kan het beste aansluiten op de bestaande gemengde riolering.

De afwaterende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn ongeveer:

Oppervlakten m2
dak 10.132
terreinverharding 1.203
verharding openbaar 0
water 0
groen 1.363
Totaal 12.698

Het plangebied valt onder de afkoppelgebieden. De bergingsopgave is vastgesteld voor stedelijk gebied op 10 mm voor bestaande afvoerende oppervlakten en 40 mm voor onverharde oppervlakten die worden omgezet tot afvoerend bij de ontwikkeling.

Watersysteem

In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het herontwikkelen van (delen van) het gebied:

  • De bestaande terreinhoogten worden gehandhaafd;
  • Bouwdelen onder het maaiveld dienen waterdicht te zijn, in verband met grondwater, maar ook met percolerend hemelwater in de onverzadigde zone;
  • Het vuil- en het hemelwater worden per perceel gescheiden verzameld;
  • Het vuilwater van bestaande en nieuwe bouwwerken wordt verder afgevoerd richting de zuiveringsinstallatie via het bestaande gemengde stelsel of via aan te leggen vuilwaterriolering;
  • Het hemelwater afkomstig van bestaande daken wordt afgekoppeld van het gemengde stelsel,verzameld, en apart aangeboden voor een andere bestemming dan directe afvoer richting het gemengde stelsel;
  • Het hemelwater afkomstig van daken van nieuwe bebouwing en relatief schone verharde oppervlakten in privé terrein wordt verzameld en bij de perceelgrens aangeboden voor een andere bestemming dan directe afvoer richting het gemengde stelsel;
  • Hergebruiken van hemelwater is mogelijk: het verzameld hemelwater van daken kan opgeslagen worden in inpandige tanks en benut worden voor, bijvoorbeeld, toiletspoeling. Hemelwater uit platte daken komt hier niet voor in aanmerking;
  • In het openbaar gebied wordt een hemelwaterriool (Blauwe Aders) aangelegd dat het hemelwater overneemt vanaf de perceelgrens. Deze leidingen combineren de functie van verzamelen, transport en berging;
  • Het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakten in openbaar gebied, wordt afgevoerd via het bestaande gemengde stelsel of via aan te leggen vuilwaterriolering.

De infiltratie in de bodem vindt plaats in de stadsranden bij de zogenaamde Waterparken. De dimensionering van het watersysteem streeft naar een maximale overstortfrequentie van eens in de twee jaar, waarbij een minimale berging wordt gehanteerd van 10 mm. Op basis van de berekende 11.335 m² afvoerende nieuwe dakoppervlakte en verharding en een berging van minimaal 10 mm, is de bergingsopgave van het plangebied ongeveer 114 m³.

Het overtollige water wordt getransporteerd door de Blauwe Aders naar de waterpark Noordoost. Omdat de realisatie van het plan Blauwe Aders gepland is voor de komende decennia, worden nooduitlaten voorzien op de bestaande riolering. Deze tijdelijke overstortvoorzieningen worden te zijner tijd vervangen door afvoer via de toekomstige secundaire afwateringsstructuur (blauwe aders).

Bij de planuitwerking op deze locatie zal worden gehandeld volgens deze randvoorwaarden. Het hemelwater afkomstig van nieuwe dakoppervlakken en relatief schone verharde oppervlakten in privé terrein wordt verzameld en bij de perceelgrens aangeboden.

6.3 Watertoets

De plannen in De Spoorzone zijn voorgelegd aan de waterbeheerder, het waterschap De Dommel, in het kader van het Structuurplan en het bestemmingsplan. De uitwerking van dit deelplan is via de email van 5 juli 2011 voorgelegd aan De Dommel. Het waterschap stemt voorlopig in met deze waterparagraaf, zoals blijkt uit haar wateradvies in de mail met kenmerk Z9489 / U7144, d.d. 28 juli 2011.

Hoofdstuk 7 Opzet Plan

7.1 Algemeen

Het plan TTS bestaat uit circa 700 wooneenheden ten behoeve van (internationale) studenten en circa 9.000 m2 commerciële ruimte. Het plan is op te delen in twee gebouwdelen, 1 en 2. Onder een gedeelte van deze gebouwdelen is een half verdiepte parkeervoorziening voorzien (maaiveld -1m1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2011022-e001_0002.jpg"

Hier volgt een korte omschrijving van de gebouwdelen.

7.2 Bebouwing

Het plan TTS bestaat in essentie uit twee gebouwdelen:

  • Gebouwdeel 1 bevat het een kantoorprogramma;
  • Gebouwdeel 2 bevat het woningbouwprogramma met ondersteunende commerciële ruimte.

Gebouwdeel 1 omvat een kantoorgebouw van circa 7.700 m2 brutovloeroppervlak (BVO). Het gebouw bevindt zich op het westelijke gedeelte van de locatie. Het kantoorgebouw is verdeeld in 2 vleugels, vleugel 1 telt 9 bouwlagen vanaf maaiveld met circa 421 m2 BVO per verdieping. Vleugel 2 telt 7 bouwlagen vanaf maaiveld met circa 546 m2 BVO per verdieping. Er is een onderlinge koppeling vanaf de 1e verdieping voorzien tussen de 2 gebouwdelen. Elke vleugel krijgt een aparte toegang vanaf maaiveld en een ingang vanuit de parkeerlaag.

Gebouwdeel 2 omvat het woonprogramma dat bestaat uit:

  • circa 450 eenheden van 24 m2 gebruiksoppervlakte (GBO);
  • circa 250 eenheden van 18 m2 GBO, met 50 gezamenlijke keukens van circa 18 m2 GBO;
  • Commerciële plint van circa 1.200 m2 BVO.

Het woonprogramma is gesitueerd rondom een verhoogd plein dat zich 2 meter boven maaiveldniveau bevindt. Alle wooneenheden worden vanaf het plein ontsloten. Het plein is vanaf het omringende openbare gebied bereikbaar middels 3 opgangen:

  • via de Hart van Brabantlaan tussen blok B en blok D;
  • via de Gasthuisring tussen blok A en blok D;
  • via de spoorzijde vanaf een hellingbaan welke uitkomt in de fietsenstalling, die zich onder deel C bevindt.

Het gebouwdeel 2 bestaat uit 4 elementen. Blok A is een atriumtoren met 14 bouwlagen. Het gebouw heeft een commerciële ruimte op maaiveld niveau. Het woonprogramma start op pleinniveau. De commerciële plint is zowel bereikbaar vanaf maaiveld als vanaf het plein. Vanaf de eerste verdieping (maaiveld +5m1) bestaat dit blok uit wooneenheden van 24m2 GBO.

Blok B is een atriumtoren met 11 bouwlagen, startend vanaf pleinniveau. In deze toren bevinden zich eenheden van 18m2 GBO met gezamenlijke keuken en eenheden van 24m2 GBO. Aan de Hart van Brabantlaan bevindt zich een commerciële plint die aan de voorzijde aansluit op het omringende openbare maaiveld.

Blok C is een galerijblok van 5 bouwlagen, startend vanaf pleinniveau dat Blok A en Blok C met elkaar verbindt. In dit blok bevinden zich eenheden van 24 m2 GBO. Op pleinniveau (maaiveld +2m) bevindt zich onder dit blok de fietsenstalling. Deze steekt gedeeltelijk uit boven de parkeervoorziening die op het achterterrein wordt gerealiseerd.

Blok D is een galerijblok met een commerciële plint op maaiveld. De commerciële plint heeft een vrije hoogte van 5 m1 aan de straatzijde. Aan de pleinzijde een vrije hoogte 3 m1 omdat daar een gedeelte van de halfverdiepte parkeervoorziening onder is gesitueerd. De commerciële plint is zowel bereikbaar vanaf maaiveld (Hart van Brabantlaan) als vanaf het plein. Boven de commerciële plint bevinden zich 5 bouwlagen met wooneenheden.

Er is een relatie gelegd met de bouwregels in het moederplan Spoorzone. Daarin is een bouwhoogte voor de gebouwen opgenomen van in principe 20 m en een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om voor gebouwen en ter plaatse van de aanduiding onderdoorgang een hogere bouwhoogte toe te staan.

7.3 Groen

Bomen
In het oostelijk deel van het plangebied ligt openbaar groen met een skatebaan waar in totaal 9 waardevolle bomen staan. Door BTL is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd (16 februari 2009), zie resultaten separate bijlage. Deze is gebaseerd op de stedebouwkundige visie van Khandekar.

Boom nummer 285 is als zeer waardevol gewaardeerd en het is belangrijk deze boom te behouden. Daarnaast moeten de bomen 287, 288 en 289 gehandhaafd blijven.

Bo2 heeft de wijzigingen van het huidige plan ten opzichte van de stedebouwkundige visie separaat in beeld gebracht (4-4-2011).

Voor de ontwikkeling van TTS zullen waardevolle bomen moeten verdwijnen. Deze bomen worden door speciale maatregelen gecompenseerd, zoals het in extra grote maat aanplanten van nieuwe bomen en het verbeteren van de groeiomstandigheden.

Van deze bomen is nummer 315 echter in zeer slechte conditie en belemmerd tevens de bouw. Voor bomen 489 en 313 geldt dat deze ook niet te verplaatsen zijn en daarnaast de toekomstige calamiteitenroute langs het spoor blokkeren. Daarnaast zijn is boom nummers 286 niet te handhaven in het huidige plan. Voor deze vier bomen zal een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen aangevraagd worden. Voor de overige bomen geldt dat er tijdens de bouw voldoende maatregelen genomen dienen te worden om de bomen te beschermen. Zie voor de beschermende maatregelen de separate Bomen Effect Analyse.

Overig groen
In overig deel van het plangebied is op dit moment geen noemenswaardig groen aanwezig. Door de ontwikkeling van TTS zal er nieuw groen worden toegevoegd in de zuidoost hoek (bij hoofdingang) van het plangebied. De spoorzijde wordt ook groen ingericht met nieuwe bomen tussen de parkeervoorzieningen en de calamiteitenstrook. Deze bomen zullen in een extra grote maat worden aangeplant ter compensatie van het verdwijnen van enkele waardevolle bomen door de ontwikkeling van TTS. Ook ter compensatie van de te kappen bomen worden de groeiomstandigheden van de te handhaven bomen verbeterd conform de voorstellen uit de Bomen Effect Analyse.

7.4 Verkeer En Parkeren

Er is een parkeervoorziening voor auto's voorzien onder een gedeelte van het plan. Deze biedt plaats aan ongeveer 210 auto's. Er is een ingang voorzien vanaf de St. Ceciliastraat. De gehele parkeervoorziening bevindt zich 1m1 onder het huidige maaiveld. Daarnaast is er op het pleinniveau maaiveld +2m1 een fietsenstalling voor 700 fietsen. Deze is bereikbaar vanaf de Gasthuisring via een hellingbaan.

De realisatie van studentenwoningen en commerciële ruimte binnen het plangebied heeft verkeersbewegingen tot gevolg. De vraag is of de verkeersbewegingen effecten hebben op het geheel van verkeersbewegingen in de omgeving van de locatie.

7.4.1 Verkeersgeneratie

De bebouwing binnen het plangebied wordt gesaneerd en op de locatie worden nieuwe panden gebouwd. Het beoogde complex bestaat uit een woongebouw en een kantoorgebouw. Het woongebouw wordt gevormd door 700 studentenwoningen en 1.200 m² bvo aan ruimte in een commerciële plint. Het kantoorgebouw heeft een omvang van circa 7.700 m² bvo. De uitgangspunten en de berekeningen zijn opgenomen in een separate bijlage.

Tabel 6.1 Verkeersgeneratie toekomstige situatie plangebied

Weekdag
(mvtgbew/etm)
Werkdag
(mvtgbew/etm)
Woongebouw
- Studentenkamers 210 210
- Commerciële ruimte 265 278
Kantoorgebouw
- Kantoren (zakelijk, zonder baliefunctie) 208 277
Totaal 210+265+208 = 683 210+278+277 = 975

7.4.2 Verkeersafwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling genereert op een gemiddelde werkdag een toename van ongeveer 975 motorvoertuigen ten opzichte van de huidige situatie. De planlocatie wordt ontsloten op de St. Ceciliastraat, welke aan de zuidzijde ontsluit op de Hart van Brabantlaan en aan de noordzijde vloeit deze straat over in de Jan Heijnsstraat. Verkeersbewegingen van en naar de locatie zullen zich verdelen over omliggende wegen in verschillende richtingen. In een worst-case scenario concentreert verkeer van en naar de planlocatie zich op één route, het meest aannemelijk is de route via de Hart van Brabantlaan. De St. Ceciliastraat en de Hart van Brabantlaan hebben de functionele kenmerken van een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom: de weg is voorzien van twee rijstroken per rijrichting, opstelstroken voor afslaande richtingen en de maximum snelheid is 50 km/h. Het gemeentelijk verkeersmodel toont een intensiteit van circa 25.000 motorvoertuigen per etmaal in het jaar 2021 op de Hart van Brabantlaan (wegvak ten oosten van de kruising Hart van Brabantlaan – St. Ceciliastraat) en een intensiteit van ongeveer 16.000 motorvoertuigen per etmaal in het jaar 2021 op de St. Ceciliastraat.

Het is complex om een duidelijke richtlijn of criterium te hanteren voor de maximale verkeersintensiteit op wegen, omdat juist de inrichting van de weg bepalend moet zijn voor het verkeersgedrag. In de CROW-publicatie ASVV 2004 wordt het volgende geschreven over intensiteiten in verblijfsgebieden: "Er is geen norm waaraan de intensiteit op wegen binnen een verblijfsgebied getoetst kan worden. De wetgeving gaat uit van een zodanige inrichting en beeld van de weg en omgeving dat de maximum snelheid redelijkerwijze voorvloeit uit die inrichting. Strikt genomen is er geen sprake meer van een intensiteitscriterium. Van belang zijn meer de stedenbouwkundige opzet, de uitstraling en vormgeving van het gebied en de wegen." Dit geldt eveneens voor gebiedsontsluitingswegen.

De invloed van de berekende extra 975 motorvoertuigbewegingen op een werkdag is beperkt. De voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een toename van circa 4% van de etmaalintensiteit op de Hart van Brabantlaan en een toename van ongeveer 6% op de St. Ceciliastraat. Deze invloed is beperkt merkbaar. Problemen met de verkeersafwikkeling als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden niet verwacht.

7.4.3 Parkeren auto's

Bij toekomstige ontwikkelingen moet voorzien worden in voldoende parkeercapaciteit. Binnen het TVVP zijn daarvoor vastgestelde parkeernormen opgenomen. Deze zijn van toepassing voor het gebied van de Spoorzone. Het is van belang dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de behoefte vanuit het centrum.

7.4.4 Parkeren fietsen

Naast parkeren voor personenauto's bestaat ook behoefte aan fietsparkeerplaatsen. In het plan wordt een voorziening opgenomen voor fietsparkeren met circa 1.050 plaatsen. De gemeente Tilburg heeft haar beleid omtrent fietsparkeren opgenomen in het Fietsparkeerplan2. Een van de kwaliteitsambities die in het Fietsparkeerplan is neergelegd is: voor het parkeren van fietsen op eigen terrein, zowel bij belangrijke herkomstlocaties (woningen) als bestemmingslocaties (zoals scholen, bedrijven) geldt eveneens dat voldoende en kwalitatief goede fietsparkeervoorzieningen aanwezig moeten zijn. Dat betekent dat onderhavig plan aan deze ambitie getoetst is.

  1. 2. Gemeente Tilburg, Fietsparkeerplan Tilburg 2008 - 2015, Tilburg parkeert de fiets

7.4.5 Ontsluiting

De parkeervoorziening voor motorvoertuigen is opgesplitst in twee delen. De ontsluiting van beide parkeervoorzieningen is ontworpen aan de St. Ceaciliastraat. Via deze ontsluitingen kan het terrein zowel worden opgereden, als ook verlaten.

Voor fietsers is het terrein bereikbaar via een hellingbaan die aansluit op de Gasthuisring. Hiermee takt het plangebied direct aan op het hoofdfietsroutenetwerk van Tilburg, namelijk op de hoofdfietsroute Noordhoekroute. Deze route loopt van noord naar zuid via de, via de Gasthuisring.

Hoofdstuk 8 Opzet Planregels

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ontwikkeling juridisch is vertaald. De plansystematiek is uit oogpunt van uniformiteit gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). Dit heeft tot gevolg dat dit uitwerkingsplan anders oogt dan het moederplan. Inhoudelijk is wel aangesloten bij de voorschriften van bestemmingsplan "Spoorzone".

In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming "Centrum-3d(u) - Uit te werken". Het uitwerkingsplan vormt een onderdeel van het bestemmingsplan "Spoorzone", waarbij de globale bestemmingsregeling uit het vigerende bestemmingsplan wordt uitgewerkt door middel van een specifieke bestemmingsregeling welke de basis vormt voor een directe bouwtitel. Ingevolge de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt het uitwerkingsplan deel uit van het bestemmingsplan. De bepalingen uit het bestemmingsplan "Spoorzone" zijn dan ook van overeenkomstige toepassing op onderhavig uitwerkingsplan.

8.2 Bestemmingsplansystematiek

Het uitwerkingsplan bestaat eveneens uit vier hoofdstukken: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en het overgangsrecht en de slotbepaling.

8.2.1 Hoofdstuk 1 van de regels - Inleidende regels

In de inleidende regels is bepaald dat de voorschriften van het bestemmingsplan "Spoorzone" van overeenkomstige toepassing zijn op het onderhavige uitwerkingsplan. Daarnaast zijn aanvullende begrippen opgenomen, dit uitsluitend voor onderhavig uitwerkingsplan gelden.

8.2.2 Hoofdstuk 2 van de regels - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk komt de op het plangebied van toepassing zijnde bestemming met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Daarnaast is sprake van een nadere eisen-regeling en een bevoegdheid om binnenplans van het uitwerkingsplan af te wijken. Het plangebied heeft de bestemming "Centrum".

Bestemming Centrum
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, bebouwingspercentage, bouwhoogte, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is bebouwing tot ten hoogste 2 meter toegestaan.

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college van burgemeester en wethouders dan wel het bevoegd gezag de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan. Zo is in het uitwerkingsplan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (in relatie met het bouwplan) om voor gebouwen en ter plaatse van de aanduiding onderdoorgang een hogere bouwhoogte toe te staan, daar waar op de verbeelding is aangegeven, tot maximaal 45 m.

Gebruiksregels
Bij de bestemming Centrum worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, aangevuld met een afwijkingsmogelijkheid.

8.2.3 Hoofdstuk 3 van de regels - Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels voor het gehele uitwerkingsplan opgenomen.

Antidubbeltelregel
Deze regeling is opgenomen ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot de ondergrondse bebouwing en een regeling voor het bouwen nabij 'beeldbepalende' bomen.

8.2.4 Hoofdstuk 4 van de regels - Overgangsrecht en slotregel

Het vierde en laatste hoofdstuk bevat het geldende overgangsrecht met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling is tot slot de exacte naam van het uitwerkingsplan weergegeven.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Uitvoerbaarheid

Medio jaren negentig is de Gemeente Tilburg gestart met de herontwikkeling van de Spoorzone. De afgelopen jaren heeft deze herontwikkeling meer vorm gekregen. De gemeente heeft een structuurplan laten ontwikkelen en in 2008 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Spoorzone vastgesteld. Op het deelgebied Hart van Brabant, dat onderdeel uitmaakt van de spoorzone, is een bouwplanontwikkeling gestart passend binnen de visie en het ambitieniveau van de Spoorzone. Echter het huidige bestemmingsplan biedt onvoldoende houvast voor de gewenste ontwikkeling zodoende is een uitwerking van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Voor de gewenste ontwikkeling verkoopt de gemeente grond aan de ontwikkelaar. De verantwoordelijkheid en het risico van de grond- en vastgoedexploitatie van de verdere ontwikkeling van het deelgebied Hart van Brabant ligt bij de ontwikkelaar. Op basis van een ruimtelijke masterplan en beeldkwaliteitplan, de programmatische invulling en de stedenbouwkundige randvoorwaarden is de financiële haalbaarheid van het plan door de gemeente getoetst.

9.2 Financiële Uitvoerbaarheid

Tussen gemeente en ontwikkelaar is op 21 februari 2011 een overeenkomst ondertekend gericht op het tot ontwikkeling brengen van het plangebied. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de door de particuliere ontwikkelaar aan de gemeente verschuldigde bedragen voor gemeentelijke plan- en apparaatskosten, bovenplanse kosten, en voor door de gemeente te treffen voorzieningen in het openbaar gebied. De ontwikkelaar zal een perceel grond van de gemeente verwerven tegen een markt conforme waarde. Voorgaande verplichtingen zijn nader uitgewerkt in een exploitatieovereenkomst welke door de ontwikkelaar is getekend.

Voornoemde exploitatiebijdragen en grondopbrengst maken deel uit van de vastgestelde gemeentelijke grondexploitatie voor deze locatie, onderdeel van de gebiedsbrede grondexploitatie Spoorzone, waardoor uitvoering aan het tot ontwikkeling brengen van deze locatie kan worden gegeven.

In het kader van de onderhandelingen over de exploitatiebijdragen heeft de ontwikkelaar aangetoond dat sprake is van financieel uitvoerbare ontwikkeling. Met betreffende overeenkomsten, reeds gerealiseerde verwervingen en financiële onderbouwing is het kostenverhaal alsmede de financiële uitvoerbaarheid resp. verzekerd en aangetoond.

Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg

10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmings- plan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu- effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het uitwerkingsplan Spoorzone, uitwerking Hart van Brabantlaan (Tilburg Talent Square) op 7 juli 2011 gepubliceerd in Tilburgse Koerier media.

10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-uitwerkingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar Prorail, Waterschap de Dommel en de Brandweer. De overleginstanties Provincie Noord Brabant en Inspectie VROM hebben in een ambtelijk gemeentelijk-provinciaal vooroverleg mondeling aangegeven dat het uitwerkingsplan niet in het kader van vooroverleg hoeft te worden toegezonden.

Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie Datum verzending Datum ontvangst reactie Opmerking?
ProRail Railinfrabeheer Beheer en instandhouding regio Zuid 13-7-2011 22-8-2011 akkoord
per email
Waterschap de Dommel 5-7-2011 3-8-2011 akkoord
per brief 28 juli 2011
Brandweer Midden-West Brabant 13-7-2011 12-8-2011 akkoord per brief 12 augustus 2011

10.3 Burgerparticipatie

Op 29 juni 2011 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het uitwerkingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. In de bijlage is het verslag van de informatieavond bijgevoegd.

10.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 2 september 2011 tot en met 13 oktober 2011. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Beschikking Hogere Waarde Wgh

Bijlage 1 Beschikking hogere waarde Wgh

Bijlage 2 Onderzoek Vogels En Vleermuizen Zwijssen

Bijlage 2 Onderzoek vogels en vleermuizen Zwijssen

Bijlage 3 Brief Brandweer

Bijlage 3 Brief brandweer

Bijlage 4 Mail Prorail

Bijlage 4 Mail Prorail

Bijlage 5 Windtunnelonderzoek

Bijlage 5 Windtunnelonderzoek

Bijlage 6 Vogelonderzoek Ecologie Spoorzone

Bijlage 6 Vogelonderzoek ecologie Spoorzone

Bijlage 7 Verslag Burgerparticipatie

Bijlage 7 Verslag burgerparticipatie

Bijlage 8 Verantwoording Ext Veiligheid

Bijlage 8 Verantwoording ext veiligheid

Bijlage 9 Uitgangspunten Verkeer

Bijlage 9 Uitgangspunten verkeer

Bijlage 10 Stralingsintensiteit

Bijlage 10 Stralingsintensiteit

Bijlage 11 Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 11 Onderzoek vleermuizen

Bijlage 12 Mer Beoordeling

Bijlage 12 Mer beoordeling

Bijlage 13 Luchtkwaliteit

Bijlage 13 Luchtkwaliteit

Bijlage 14 Geluidsbelasting Gevels

Bijlage 14 Geluidsbelasting gevels

Bijlage 15 Externe Veiligheidsonderzoek

Bijlage 15 Externe veiligheidsonderzoek

Bijlage 16 Brief Waterschap Dommel

Bijlage 16 Brief Waterschap Dommel

Bijlage 17 Bomen Effect Analyse

Bijlage 17 Bomen effect analyse

Bijlage 18 Luchtvaartverkeerzone

Bijlage 18 Luchtvaartverkeerzone

Bijlage 19 Boomwaarde Kaart

Bijlage 19 Boomwaarde kaart

Bijlage 20 Bodemonderzoek

Bijlage 20 Bodemonderzoek

Bijlage 21 Asbestrapportage

Bijlage 21 Asbestrapportage

Bijlage 22 Asbestkansenkaart

Bijlage 22 Asbestkansenkaart

Bijlage 23 Archeologie

Bijlage 23 Archeologie