Bedrijventerrein Tradepark 58 2012
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 22-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Tradepark 58 2012 van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2011025- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingsfront
Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.
1.8 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.9 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.11 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.12 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.13 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.14 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.17 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.20 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.25 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.26 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.27 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.28 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.
1.29 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.30 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
1.31 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.32 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.33 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.34 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.36 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.37 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.38 Kantoorachtige bedrijvigheid
bedrijven met productieruimte en/of assemblageruimte, gecombineerd met kantoorruimte als onderdeel van het bedrijf waarin het ontwerpen en de voorbereiding van prodcutie plaatsvindt, met een kantoorhoudendheid van maximaal 70%.
1.39 Kantoorhoudendheid
percentage van de bedrijfsvloeroppervlakte dat als kantoor wordt gebruikt.
1.40 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horeca.
1.41 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder worden verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.42 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.43 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.44 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.45 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.46 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.47 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.48 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.49 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een surfclub, een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.50 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.51 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.52 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.53 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.54 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.55 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.56 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.57 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.58 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.59 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.60 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.61 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.62 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.63 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.64 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.65 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Recreatie
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Verkeer - Verblijf
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 12 Waarde - Ecologie (Dubbelbestemming)
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;
- b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos/de bosschages en de bijbehorende bosgroeiplaats;
- c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en/of natuurwaarden;
- d. bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden en wegen;
- e. geluidwerende voorzieningen, zoals wallen en schermen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;
- h. bijbehorende en ondergeschikte speelvoorzieningen;
- i. bijbehorende en ondergeschikte objecten voor beeldende kunst;
- j. extensief recreatief medegebruik;
- k. bouwwerken van algemeen nut.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in 12.2.1 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Ondergrondse bouwwerken
14.2 Onbebouwd terrein bij gebouwen
14.3 Ruimte tussen bouwwerken
14.4 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
15.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 vrijwaringszone - weg
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding ´vrijwaringszone - weg´ een bouwverbod voor nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een verbod tot uitbreiding van de bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
17.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
17.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
17.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
17.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
17.5 Binnenplans afwijken t.b.v. vuurwerk
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:
- a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
- b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding ´verkoop en opslag vuurwerk toegestaan´ voorkomt.
Het bevoegd gezag stelt voorwaarden aan de omgevingsvergunning ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
17.6 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
17.7 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
18.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 19 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 20 Overige Regels
20.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- c. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- d. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- e. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Tradepark 58 2012´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Beheerplan Aanleiding Tot Planontwikkeling
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.
Het ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplan Surfplas is vastgesteld op 9 oktober 2000 en derhalve aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan BedrijventerreinTradepark 58 2012. De sinds genoemde datum tot stand gekomen uitwerkingen/wijzigingen zijn meegenomen in de actualisering.
Het zuidelijk deel van dit bedrijventerrein is grotendeels uitgegeven en in gebruik. Het noordelijk deel is bouwrijp en dient nog uitgegeven te worden.
1.2 Het Plangebied
Het gebied Tradepark 58 wordt begrensd door de A58 in het noorden, de Blaakweg/Turnhoutsebaan in het westen, de Rillaersebaan in het zuiden en de gemeentegrens met Goirle aan de oostkant.
In het bestemmingsplan Surfplas waren een aantal uit te werken bestemmingen ten behoeve van Bedrijfsdoeleinden opgenomen. Het Uitwerkingsplan Surfplas is op 21 juni 2005 vastgesteld. Het Uitwerkingsplan Surfplas heeft betrekking op het bestemmingsplan Surfplas voorzover gelegen binnen de gemeentegrens van de gemeente Tilburg met uitzondering van het terrein van Essent aan de noord zijde en de waterplas.
Verder zijn in dit bestemmingsplan Tradepark 58 een drietal wijzigingsplannen overgenomen.
overzicht globale begrenzing plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt:
- Surfplas, vastgesteld op 9 oktober 2000, goedgekeurd op 8 mei 2001 en onherroepelijk geworden op 17 juli 2002;
- Uitwerkingsplan Surfplas, vastgesteld op 21 juni 2005;
- Surfplas, 1e wijziging (bestemmingsgrenzen), vastgesteld op 26 april 2005;
- Surfplas, 2e wijziging (schakelstation Essent), vastgesteld op 26 april 2005;
- Surfplas, 3e wijziging (clubhuis bij het water),vastgesteld op 4 april 2006;
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Tilburg is ontstaan op de waterscheiding tussen de beekdalen van de Donge en de Leije. Dwars erdoorheen loopt rijksweg 58.
De A58 heeft een belangrijke ontsluitings- en economische functie voor Tilburg, maar ook een ruimtelijk-landschappelijke functie. De rijksweg loopt vrijwel parallel aan het beekdal van de Katsbogte en kruist deze ook meerdere malen. Door de stedelijke ontwikkelingen aan de snelweg ontstaat er een mozaïek van herkenbare stedenbouwkundige eenheden aan weerszijden van de weg: woonwijk De Blaak achter een geluidswal, bedrijvenlocatie Het Laar, sportgebied Stappegoor aan de noordzijde en industrieterrein Katsbogte, bedrijvenpark Tradepark 58 en woongebied Bosschkens aan de zuidzijde. Elke eenheid heeft zijn eigen karakteristieke verschijningsvorm. Juist daardoor is de A58 gelegen in een interessant landschap.
Tradepark 58 speelt een belangrijke rol in het samenspel tussen twee lagen: een herkenbaar landschap van beekdalen en herkenbare stedenbouwkundige eenheden. Inzet is dat Tradepark 58 een nieuwe herkenbare mozaïekscherf van voldoende omvang wordt, waarbij de Katsbogte nader vorm krijgt ten einde zich ecologisch te kunnen ontwikkelen.
Die opgave is vertaald in het Stedenbouwkundig Masterplan Surfplas Bosschkens Bakertand (SBB). Het SBB is de uitwerking van het convenant tussen de gemeenten Tilburg en Goirle en de provincie Noord Brabant, waarin de gemeentegrenzen zijn heringedeeld. In het convenant is afgesproken dat de gemeentegrens zodanig wordt verlegd dat de bedrijvenlocaties Surfplas en Bakertand Tilburgs grondgebied worden en de bos-/woonlocatie Bosschkens Goirles grondgebied.
Dwars door SBB loopt de beek de Katsbogte. Verder zijn de Surfplas en de bosrand van Bosschkens waardevolle ruimtelijk-landschappelijke structuren. Deze structuren worden beschermd en tevens recreatief benut in de stedenbouwkundige plannen van Tilburg en Goirle.
2.2 Functionele Structuur
2.2.1 Verkavelingsplan
Er is een verkavelingsplan voor het gebied gemaakt (onderstaand figuur SurfplasBeeldkwaliteitsplan juli 2004 Verkavelings- en beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein Surfplas d.d. juli 2004) .
Hieronder volgt een samenvatting van de hoofdlijnen van het plan. Bij het ontwerp van het nieuwe bedrijventerrein T58 zijn de aanwezige waardevolle landschappelijke elementen versterkt en manifest gemaakt. Het uitgewerkte noordelijk plandeel verschilt van het uitgewerkte zuidelijk plandeel. Het verschil in uitwerking zal per deel worden toegelicht.
2.2.2 Beeldkwaliteit
Gelijktijdig met het uitwerkingsplan is het beeldkwaliteitplan Bedrijventerrein Surfplas (bijlage Surfplas Beeldkwaliteitsplan juli 2004) vastgesteld. In dit plan zijn eisen en voorwaarden geformuleerd ten aanzien van de vormgeving van de bedrijfsbebouwing en de inrichting en materialisatie van de openbare ruimten. Dit beeldkwaliteitplan wordt als toetsingsinstrument gebruikt bij de uitgifte van gronden, de inrichting van de openbare ruimte en de welstandsbeoordeling van de ingediende bouwaanvragen.
2.2.3 Infrastructurele aspecten
Ontsluiting
Tradepark 58 is ontsloten via knoopunt Het Laar (afrit 11 van de A58) en vervolgens via uitvoegstroken op de Turnhoutsebaan. Een rotonde op het terrein verdeelt het gebied in Tradepark 58 Noord en Zuid.
Voor fietsers is het terrein goed ontsloten. Zowel bij knooppunt Het Laar als bij de Goirleseweg kunnen fietsers de A 58 ongelijkvloers kruisen. Vervolgens is er een geregelde oversteekplaats op de Turhoutsebaan resp. een directe afslag naar T58 en het aparte fietspad parallel aan de Katsbogte. Tevens is er een doorverbinding in de noordoosthoek naar de Tilburgseweg. Dit fietspad kan ook als calamiteitenroute gebruikt worden. Deze ontsluiting mag niet als permanente auto-ontsluiting gebruikt worden.
Parkeren
Parkeren geschiedt geheel op eigen terrein. In de delen Noord en Zuid is een verschillende oplossing gekozen, die samenhangt met de landschappelijke kenmerken waarop met de verkaveling is ingespeeld. Zoals eerder omschreven is op T58 Zuid gekozen voor een groene plint rondom de gebouwen, waarin o.a. parkeerplaatsen zijn opgenomen. Formeel liggen deze door de gemeente aangelegde plaatsen op eigen (privé) terrein. Daarnaast leggen de bedrijven zelf, naar behoefte, parkeerplaatsen aan op hun perceel.
Op T58 Noord worden alle parkeerplaatsen gerealiseerd op het perceel.
Er worden de volgende parkeernormen gehanteerd:
- showroom, arbeidsextensief, etc: 1,1 pp/ 100 m² bvo
- bedrijfsverzamelgebouw: 1,25 pp/ 100 m²
- opslag, magazijn: 0,65 pp/ 100 m²
- kantoordeel, arbeidsintensief: 2 pp/ 100 m²
Daarbij wordt echter uitdrukkelijk gemeld dat parkeren op bedrijventerreinen maatwerk is. Deze normen zijn derhalve richtlijnen, die per bedrijf worden gespecificeerd.
Openbaar vervoer
De locatie van Tradepark 58 is gericht op autogebruik. Bereikbaarheid per openbaar vervoer c.q. bus is derhalve zeer beperkt. Het Laar en Rillaersebaan worden bediend, maar er zijn geen haltes nabij T58.
2.3 Uitgifte En Beheer
Om een duidelijke aanduiding en positionering van het bedrijventerrein te geven heeft het bedrijventerrein de naam 'Tradepark 58' gekregen.
Op twee kavels ten noorden en zuiden van de ontsluitingsweg van het terrein en een kavel in de noordoosthoek van het terrein zijn mogelijkheden voor afwijkende functies en verschijningsvorm voorzien. Deze passen niet in het bestemmingsplan. Zodra deze plannen concreet worden, zal hier een afzonderlijk planologische procedure voor gevolgd worden.
De ambitie is een terrein met kwaliteit te ontwikkelen. Hieraan is uitwerking gegeven door het opstellen van een verkavelings- & beeldkwaliteitsplan met veel aandacht voor de kwaliteit van de inrichting van de openbare ruimte, de individuele kavels, de architectuur van de bedrijfsgebouwen en een efficiënt ruimtegebruik. Ook draagt het instellen van parkmanagement hieraan bij.
Tradepark 58 onderscheidt zich door het groene, ruime parkachtige karakter gecombineerd met optimale functionaliteit voor bedrijfsvoering. De bereikbaarheid, ontsluiting en parkeervoorziening zijn goed geregeld.
De kwaliteit van het terrein is een optelsom van meerdere aspecten in onderlinge samenhang:
- de inrichting van het terrein als geheel en de (ruimtelijke) ligging en invulling van de individuele kavels
- de groene parkachtige uitstraling met representatieve groene zones langs de ontsluitingswegen en bosschages (Essent) en het eikenbos
- de uitstraling van de te huisvesten/ accommoderen bedrijvigheid in zin van aard van de bedrijfsactiviteiten en toonaangevende karakter van de bedrijven (bedrijfsprofielen)
- de te bereiken meerwaarde door mogelijke clustering van bedrijven en innovatieve samenwerking tussen bedrijven
- de waarborg van de gestelde stedenbouwkundige eisen (uitstraling, representativiteit, materiaalgebruik, landschappelijke inpassing)
- het huidig en toekomstig gebruik èn beheer van zowel openbaar gebied, de kavel als het vastgoed
- de toepassing van parkmanagement
- de geplande voorzieningen en het voorzieningenniveau (wens tot realisering faciliteitencentrum)
- de goede bereikbaarheid, ligging, ontsluiting en interne infrastructuur
- de aandacht voor landmarks/herkenningselementen ter onderstreping karakter en accentuering ligging locatie
Bedrijven die in algemene zin aan de volgende kenmerken voldoen worden als doelgroep aangemerkt:
- hoger in hun bedrijfskolom actief zijn;
- veel toegevoegde waarde hebben;
- naar verhouding veel spin off hebben naar andere Tilburgse bedrijven;
- kennisintensief zijn, een grotere kenniscomponent kennen;
- klantspecifiek produceren ipv seriematig;
- relatie hebben met onderzoek en ontwikkeling;
- de potentie hebben tot economische verbindingen met andere te vestigen bedrijven (door gezamenlijke gebruik ICT- infrastructuur, innovatieve potentie, kansen tot samenwerking).
Vestiging staat daarmee vooral open voor:
- Combinaties van productie-, onderzoeks of opslag-bedrijven mét kantoorfunctie en/of showroom (verhouding 3 : 1, bijv groothandelsbedrijven);
- Kantoorachtigen, bedrijven met hoger aandeel kantoorhoudendheid (plaatsbaar vanaf 25-30 % kantoorhoudendheid, kantoorfunctie t.o.v. overige bedrijfsactiviteiten).
Vestiging is uitgesloten voor:
- Louter productie- of louter opslagbedrijven;
- Detailhandel (w.o. ook autobedrijven, caravanhandel, botenverkoop);
- Horecabedrijven (behoudens icm faciliteitencentrum);
- Transport/vervoer/expeditiebedrijven;
- Bedrijven met buitenopslag en/of buitenactiviteiten;
- Bouwbedrijven en installatietechnische bedrijven en machinefabrieken.
Noordelijk Deelgebied
Het noordelijke gedeelte is bedoeld voor grotere kavels (tot ca 1 ha), de minimale kavelgrootte is ca 2500 m². Flexibiliteit is belangrijk: door het samenvoegen van kavels kan op de marktvraag ingespeeld worden. Voor locaties in de strook aan de A58 bestaat een goede balans tussen het bieden van zicht en de aanwezigheid van de representatieve groene zone. Dit is geschiedt door versmalling van de groenzone.
Zuidelijk Deelgebied
Het zuidelijk deel is bedoeld voor kleiner kavels, minimale kavelgrootte ca. 1000 m² (maximaal 5000 m²). flexibiliteit is ingebouwd: twee ´kavels´ van 1000 kunnen zogewenst ook één kavel van 2000 m² worden. De westelijk en zuid-westelijk gelegen kavels (in de hoek van de Turnhoutstebaan/Rillaerse Baan) zijn wat grootschaliger ontwikkeld, de overige kavels kleinschaliger. Hierbij zijn zowel de noordzijde (kant van de plas) als Goirlese kant beeldbepalend. Er wordt gestreefd naar hoge bebouwingsdichtheden in dit deelgebied.
Alle bedrijven dienen te voldoen aan de volgende vestigings-voorwaarden:
- voldoen aan beeldkwaliteitsplan (qua voorwaarden voor materiaalkeuze, uitstraling bedrijfspand, wijze van laden en lossen, wijze van opslag, parkeren en logistiek gebruik van de kavel)
- verplichting tot deelname aan parkmanagement (via grondverkoopovereenkomst)
- aandeel kantoorhoudendheid minimaal 30 % (kantoorfunctie tov totale bedrijfsactiviteiten)
- milieucategorie 2 en 3 bedrijven
- parkeervoorziening oplossen op eigen terrein
Parkmanagement
Op alle nieuwe bedrijventerreinen en enkele bestaande terreinen in Tilburg is implementatie van parkmanagement voorzien. Doel van parkmanagement is de initiële kwaliteit van het bedrijventerrein te waarborgen. Dit wordt bij de grondverkoop geregeld. Bedrijven zijn verplicht deel te nemen aan de stichting parkmanagement. Het basispakket bestaat uit de voorzieningen beveiliging, bewegwijzering naar en op het terrein en het beheer/onderhoud van het openbaar gebied. De gemeente brengt derhalve het beheer onder in het parkmanagement.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte wordt in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; vastgesteld op 22 november 2011). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op 22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte (vastgesteld op 17 december 2010). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
- Regionaal perspectief voor wonen en werken;
- Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
- Overlegzones infrastructuur;
- Grond- en oppervlaktewatersysteem;
- Grondwaterbeschermingsgebieden;
- Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
- Milieuaspecten;
- Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
- Windenergie;
- Cultuurhistorische waarden;
- Aardkundige waarden;
- EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
- Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
- Ruimte-voor-ruimteregeling;
- Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
- Nieuwe economische dragers;
- Toeristisch-recreatieve voorzieningen.
In de Verordening Ruimte zijn - in artikel 3.7 - regels opgenomen voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties De toelichting bij de herziening van een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestemming voor een bedrijventerrein of een kantorenlocatie is aangewezen, bevat een verantwoording over:
- a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden voor herstructurering alsmede voor zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 3.6, derde lid;
- b. de vraag in hoeverre het al dan niet in stand houden van de geldende bestemming, met inbegrip van de regels inzake het tegengaan van oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 3.6, derde en vierde lid, zich verhoudt tot de afspraken die in het regionaal ruimtelijke overleg zijn gemaakt over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen en kantorenlocaties of de uitbreiding van zodanige terreinen en locaties, bedoeld in artikel 12.4, onder c.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.1.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
De Welstandsnota heeft een duidelijke relatie met de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de Welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste gebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de Welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende bouwwerken.
Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9 m hoogte en 12 m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.
Op 12 december 2005 heeft de raad besloten om het Verkavelings- en Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Surfplas vast te stellen en aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid te delegeren om, na de ontwikkelingsfase en een nazorgfase van 3 jaar, de werking van het Verkavelings- en Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Surfplas op te heffen en voor de beheerfase het Welstandsniveau 2 van toepassing te verklaren.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.2.1 Archeologie
4.3 Groen En Speelruimte
4.3.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn.
Door middel van de regels in dit bestemmingsplan in combinatie met de boomwaardezoneringskaart als bijlage bij het bestemmingsplan worden voornoemde waarborgen voor beeldbepalende en monumentale bomen getroffen.
In het plangebied bevinden zich alleen beeldbepalende bomen op de zuidover van de Surfplas en bij de entree van het terrein.
4.3.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.4 Bedrijvigheid
4.4.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
- 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
- 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
- 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
4.5 Verkeer En Parkeren
4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van de bedrijven (binnen het plangebied of elders gelegen) welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt van de desbetreffende milieuvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.
Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Bij de inventarisatie zijn geen knelpunten geconstateerd.
De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels. Daarbij is net als in het voorgaande bestemmingsplan zonering aangebracht (conform "bedrijven en milieuzonering") om voor nabijgelegen woningen ten zuiden van de Rillaersebaan en de geplande woningen in het bestemmingsplan Boschkens Surfplas, een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- 2. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009;
- 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- de kans op een ongeval;
- het effect van het ongeval;
- het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een
ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht kunnen de volgende elementen beschouwd moeten worden:
- 1. het projectkader;
- 2. de hoogte en toename van het groepsrisico;
- 3. bronmaatregelen;
- 4. ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
- 5. mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
- 6. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
- 7. mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
- 8. mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht. Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen(Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn Bevi-inrichtingen en Bevi-opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Wel ligt binnen het plangebied een bovengrondse propaantank 4.000 liter bij het Essent Schakelstation Katsbogte. Deze propaantank valt onder het Activiteitenbesluit. Op basis van het Activiteitenbesluit gelden veiligheidsafstanden. Voor deze propaantank geldt een Veiligheidsafstand van 20 meter. Binnen deze veiligheidsafstanden liggen binnen dit bestemmingsplan geen bestemmingen die (beperkt) kwetsbare objecten toelaten.
Buiten het plangebied is één bedrijf met relevante opslagvoorzieningen aanwezig met een invloedsgebied dat strekt tot over het plangebied. Dit betreft Van Doorne's Transmissie B.V. (Dr. Hub van Doorneweg 120). Uit de milieuvergunning van 2 oktober 2009 blijkt dat aan de inrichting de opslag van ammoniak in bovengrondse reservoirs (2 bovengrondse reservoirs met elk 13.500 liter) is vergund.
Uit de meest recente QRA van 29 januari 2007 blijkt dat:
- de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico ten gevolge van de opslag en verlading van ammoniak zich voor een klein gedeelte buiten de terreingrenzen van Van Doorne's Transmissie B.V. bevindt, maar dat binnen deze contour zich geen (beperkt) kwetsbare (geprojecteerde) objecten bevinden;
- de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, zijn deze conclusies nog steeds van toepassing.
Uit de risicokaart blijkt wel dat het bestemmingsplan Tradepark 58 binnen het invloedsgebied van Van Doorne's Transmissie B.V. ligt. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze Bevi-inrichting dient de verantwoordingsplicht ingevuld te worden, deze is uitgewerkt in § 5.3.8.
5.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Rond het plangebied vindt het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A58 en de Turnhoutsebaan.
Het bestemmingsplan ligt direct tegen de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De bestemmingen in het bestemmingsplan die (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maken, liggen buiten deze afstandsmaat. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de vervoerde gevaarlijke stoffen ligt. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet Weg blijkt dat voor dit weggedeelte de hoogte van het groepsrisico ligt tussen 0,1 maal de oriëntatiewaarde en de oriëntatiewaarde. Tevens maakt dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk en blijft het groepsrisico dus gelijk. De verantwoordingsplicht moet, conform de circulaire, alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, voor beide is in dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
Door de gemeente Tilburg worden over diverse gemeentelijke wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. De Turnhoutsebaan maakt onderdeel uit van de routering van het vervoer van gevaarlijke stoffen door de gemeente Tilburg. Voor deze weg en andere gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van de gemeentelijke wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van de Turnhoutsebaan geldt conform deze rapportage dat er ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Omdat het bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan betreft, is ook geen sprake van overschrijding van de oriëntatiewaarde en hoeft de Turnhoutsebaan dus niet verder bij de risicoafweging betrokken te worden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. De ontwikkeling ligt op een afstand van 2.800 meter van de spoorlijn.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3.000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Voor de spoorlijn dient daarom de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. In paragraaf 5.3.8 is deze verantwoording opgenomen. Vanwege de afstand tot de spoorlijn leidt dit bestemmingsplan niet tot een toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
5.3.8 Verantwoording groepsrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende relevante risicobronnen waarvoor de verantwoordingsplicht ingevuld moet worden: Van Doorne's Transmissie B.V. en Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch.
In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de regionale brandweer advies uitgebracht. De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in deze verantwoording.
Verantwoording groepsrisico
Het bestemmingsplan Tradepark 58 ligt binnen het invloedsgebied van Van Doorne's Transmissie B.V. en de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Het bestemmingsplan maakt binnen deze invloedsgebieden de vestiging van personen mogelijk. Het bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan en maakt dus planologisch gezien geen toename van de personen mogelijk. Het groepsrisico neemt niet toe door dit bestemmingsplan. Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico blijkt uit de QRA behorende bij de vergunning bij Van Doorne's Transmissie B.V. dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Deze hoogte van het groepsrisico geeft voor dit ruimtelijke besluit geen aanleiding tot maatregelen aan de risicobron zijnde Van Doorne's Transmissie B.V. Uit risicoberekeningen voor de spoorlijn ten behoeve van het Basisnet Spoor blijkt dat sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De gemeente heeft geen directe invloed op deze risicobron en kan dus geen maatregelen nemen. In het kader van het Basisnet wordt wel met de rijksoverheid overlegd over de mogelijkheden voor maatregelen.
In het plan worden geen ruimtelijke maatregelen genomen omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft.
De bestrijdbaarheid van de calamiteit bij Van Doorne's Transmissie B.V. en op de spoorlijn is (vanwege de ligging en afstand) niet afhankelijk van de inrichting van het plangebied. In het brandweeradvies is de opmerking opgenomen dat het plangebied nog niet goed ontsloten is. De brandweer adviseert ook via Noord en Zuid (Goirle) een bypass te realiseren. De bereikbaarheid van het gehele bedrijfsterrein (inclusief het Goirlese deel) verloopt nu via de Turnhoutsebaan. Inmiddels is wel een noordelijke noodontsluiting via de Katsbogte-parallelbaan aangelegd. Voor de zuidelijke noodontsluiting (voor hulpdiensten) is in het verleden afgesproken dat bij de ontwikkeling van het Tradepark deze noodontsluiting via de rotonde Rillaersebaan aangelegd zou worden. Dit is in het bijzonder van belang daar de Brandweer Goirle als eerste ter plaatse zal zijn. Daar deze afspraak reeds gemaakt is, is dit punt voor de planvorming niet meer van belang. Daarnaast ligt de noodaansluiting op de rotonde Rillaersebaan op het grondgebied van de gemeente Goirle. De gemeente Goirle moet deze uitrit dus realiseren. Dit onderwerp staat op de agenda in het afstemoverleg met Goirle.
Ten aanzien van de beschikbaarheid van bluswater geeft de brandweer aan dat de secundaire bluswatervoorziening een zorgpunt is. Bij de planontwikkeling is in het verleden afgesproken dat inlaadpunten voor bluswater (Nortonputten) bij de surfplas gerealiseerd zouden worden. T.a.v. een brandweerinlaadpunt voor bluswater bij de Surfplas heeft in het verleden afstemming met de brandweer plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken dat gebruik gemaakt kan worden van een rioleringsput, waarvan de riolering in vrije verbinding met de surfplas staat, die is gesitueerd in de inrit van de aldaar gevestigde surfvereniging. De voorziening is dus gerealiseerd.
Het relevante scenario dat door een calamiteit bij Van Doorne's Transmissie B.V. en op de spoorlijn kan worden veroorzaakt, is het toxisch scenario. Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken waarbij ramen en deuren gesloten moeten worden en mogelijk aanwezige mechanische ventilatie uitgeschakeld wordt. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat bouwwerken worden blootgesteld, zijn hierbij parameters.
Bij bestaande bouwwerken neemt de gemeente geen aanvullende maatregelen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen, dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Bij een toxisch scenario is het van belang dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. De aanwezige personen zijn te kenmerken als normaal zelfredzaam en worden daarmee in staat geacht zelfstandig te kunnen handelen in geval van een incident.
Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
Het risico bij een calamiteit met een toxische wolk is bekend en de risico's worden geaccepteerd door het bevoegd gezag.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.3.9 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Ten aanzien van akoestiek wordt opgemerkt dat onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft welke voorziet in een actualisatie van alle voorgaande bestemmingsplannen en vrijstellingen/afwijkingen. Onderhavig plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen waardoor er ook geen nieuwe geluidhinder ontstaat en het plan leidt niet tot de mogelijkheid om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren.
In het kader van dit beheerbestemmingsplan vormt geluid daarom geen belemmering.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Ten aanzien van luchtkwaliteit wordt opgemerkt dat onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft welke voorziet in een actualisatie van alle voorgaande bestemmingsplannen en vrijstellingen/afwijkingen. Onderhavig plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen waardoor er ook geen effect op de luchtkwaliteit ontstaat en het plan leidt niet tot de mogelijkheid om nieuwe luchtkwaliteitsgevoelige bestemmingen te realiseren.
In het kader van dit beheerbestemmingsplan vormt de luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In het voorliggende plan is voor de geuremissie aansluiting gezocht bij de afstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De milieucategorie van de activiteit is daarmee zodanig gekozen dat er naar verwachting geen sprake is van onacceptabele geurhinder bij omliggende woningen.
5.6.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij worden alle gebouwen aangemerkt als geurgevoelig object voor omliggende veehouderijen. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geurgevoelige gebouwen mogelijk gemaakt. Omliggende veehouderijen zijn daarmee dus geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
De invloed van de milieuhygiënische bodemkwaliteit op de haalbaarheid van het bestemmingsplan is beoordeeld op grond van de meest recente bodemonderzoekrapporten:
- Tradepark A58 Zuid (Oranjewoud, kenmerk 5623-148239-132, 6 juli 2007);
- Tradepark A58 Noord, deel A (Oranjewoud, kenmerk 5623-180552-13A, 15 december 2008);
- Tradepark A58 Noord, deel B (Oranjewoud, kenmerk 5623-180552-13B, 16 januari 2009).
Deze rapporten beslaan samen het gehele plangebied.
Op basis van deze rapporten kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in het plangebied geen belemmering zal vormen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan. Ten behoeve van onder andere bouwaanvragen zal de bodemkwaliteit ter plaatse van het bouwvlak te zijner tijd middels bodemonderzoek specifiek worden onderzocht.
5.8 Natuur En Ecologie
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.8.1 Beleid en wetgeving gebieds- en soortbescherming
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en Faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
- tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje)
- tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper)
- tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das)
- vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
5.8.2 Ecologie plangebied
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 1 kilometer afstand van het plangebied en bestaat uit de Regte Heide & Riels Laag. Het gebied is begrensd op basis van de aanwezigheid van de habitattypen: stuifzandheiden met struikhei, zwakgebufferde vennen, vochtige heiden, droge heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Genoemde habitattypen zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten.
Ecologische hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn de Surfplas en de natuurzone langs de Katsbogte begrensd als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan Noord-Brabant is de Surfplas aangeduid met het beheertype Zoete plas en de natuurzone met het beheertype moeras.
Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is binnen het plangebied een verbindingszone aangegeven tussen enerzijds de Regte Heide en anderzijds Boschkens-Bakertand-Leijdal. Voor de verbindingszone binnen het plangebied is 4,5 hectare gereserveerd in de prioriteitenlijst natuurprojecten Groene Mal. Daadwerkelijk zal het overgrote deel van de ecologische verbindingszone op het grondgebied van de gemeente Goirle liggen.
Flora- en Faunawet
In 2002 is door het Ecologisch Adviesbureau Cools een gedetailleerd jaarrondonderzoek uitgevoerd naar beschermde en bedreigde planten- en diersoorten binnen het plangebied. In oktober 2011 is een oriënterend bezoek aan het plangebied gebracht om te kunnen bepalen welke gevolgen de reeds uitgevoerde activiteiten kunnen hebben op de destijds waargenomen natuurwaarden en de toekomstige natuurwaarden.
Tabel 1: algemene soorten
Uitgaande van de veldsituatie in oktober 2011 kan mede op basis van het onderzoek in 2002 en een deskundigenoordeel worden gesteld dat het plangebied een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats is voor enkele soorten uit tabel 1, te weten: de bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, mol, rosse woelmuis, bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis, woelrat en het konijn. Mogelijk dat ook de eerder waargenomen hermelijn en dwergmuis nog in het plangebied voorkomen, alsook de aanwezigheid van de wezel en egel wordt niet uitgesloten.
In de toekomst zal het overgrote deel van het plangebied ongeschikt zijn als leefgebied voor de genoemde soorten. In de natuurzone langs de Katsbogte zal een geschikt leefgebied worden ontwikkeld voor vele genoemde soorten. Daarnaast zullen de oevers van de Surfplas (plaatselijk) blijven fungeren als verblijfplaats voor ondermeer de dwergmuis en de bastaardkikker en kan het loofbosje ten noorden van de Surfplas een verblijfplaats zijn voor ondermeer de bosmuis, rosse woelmuis en hermelijn.
Voor de soorten waarvan het leefgebied of een deel hiervan uit het plangebied zal verdwijnen is in de omgeving van het plangebied nog (tamelijk) voldoende leefgebied aanwezig. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties.
Tabel 2: overige soorten
Van de soorten die zijn opgenomen in tabel 2 zijn in 2002 of 2011 geen soorten waargenomen.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
Uitgaande van de veldsituatie in oktober 2011, op basis van het onderzoek in 2002 en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat binnen het plangebied nog altijd de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis zullen foerageren. Vaste verblijfplaatsen en vliegroutes zijn in 2002 niet waargenomen en zijn nog altijd zo goed als zeker niet aanwezig.
Na een volledige uitvoering van de geplande herinrichting zullen de vleermuizen voornamelijk de natuurzone langs de Katsbogte, de Surfplas en randzones van het loofbosje gebruiken als foerageergebied. Ook de eventuele toekomstige bomenrijen elders in het plangebied zullen waarschijnlijk af en toe worden gebruikt als foerageergebied door met name de gewone dwergvleermuis.
Ook in de directe omgeving van het plangebied is voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger foerageergebied aanwezig. Voor de overige soorten is op enkele honderden meters afstand van het plangebied foerageergebied aanwezig. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Vogels
Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten
Uitgaande van de veldsituatie in oktober 2011, op basis van het onderzoek in 2002 en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat diverse vogelsoorten (nog) in het plangebied broeden. Hiertoe behoren de ijsvogel, boomkruiper, gekraagde roodstaart, ekster, koolmees, pimpelmees, spreeuw en zwarte kraai van de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten.
De boomkruiper, gekraagde roodstaart, ekster, koolmees en pimpelmees zullen zeer waarschijnlijk nog altijd broeden in het loofbosje ten noorden van de Surfplas en de ijsvogel in de oever van de Surfplas. Verwacht wordt dat deze soorten ook in de toekomst in het plangebied zullen broeden.
De broedplaats van de groene specht die in 2002 werd aangetroffen in een bosje ten zuiden van de Surfplas is verdwenen. De mogelijkheid dat de groene specht in de toekomst in het loofbosje ten noorden van de Surfplas zal broeden is niet uitgesloten en is sterk afhankelijk van de mate van verstoring in de directe omgeving van het loofbosje.
Overige vogelsoorten
Andere soorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten komen in het plangebied zeer waarschijnlijk uitsluitend foeragerend en/of rustend voor, zoals de roek, gierzwaluw, buizerd, boerenzwaluw, huismus, blauwe reiger en torenvalk. Aangezien de genoemde soorten echter niet (zullen) broeden binnen het plangebied dienen er ook geen activiteiten plaats te vinden ter eventuele bescherming of compensatie van de nesten.
Naast de genoemde vogelsoorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden, foerageren dan wel rusten er binnen het plangebied diverse andere vogelsoorten, waaronder de minder algemene en/of bedreigde grasmus, kleine plevier, kneu, patrijs, spotvogel en bosrietzanger.
Na de geplande herinrichting zullen de vogelsoorten voornamelijk de natuurzone langs de Katsbogte, de Surfplas en het loofbosje ten noorden van de Surfplas gebruiken als broed-, foerageer- en/of rustgebied.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven is er voor de streng beschermde diersoorten waarvan het leefgebied zal verdwijnen of verminderen door de geplande activiteiten binnen dan wel in de omgeving van het plangebied nog voldoende geschikt leefgebied aanwezig, zodat de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt en compensatie niet noodzakelijk is.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan het beste plaatsvinden vanaf half september tot half maart. Vooraf dient echter wel een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.
Amfibieën en grondgebonden zoogdieren behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
5.8.3 Conclusie
Natura 2000
Er is geen vergunning vereist op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
Flora- en faunawet
Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
- voor vogels, als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het plangebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen plaatsvindt in de periode half september tot half maart;
- voor de zoogdier- en amfibiesoorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten het konijn, de bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, mol, rosse woelmuis, bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis, dwergmuis, woelrat, hermelijn, wezel en egel;
- voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, ruige dwergvleermuis en/of rosse vleermuis, aangezien deze vleermuissoorten het plangebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er voldoende foerageergebied aanwezig is in de omgeving van het werkgebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat activiteiten binnen het werkgebied die territoria/nesten of andere delen van het leefgebied vernietigen, in de periode van half september tot half maart zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de zorgplicht van de Flora- en faunawet.
Aanvullend onderzoek naar beschermde soorten wordt niet noodzakelijk geacht.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
6.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Nieuwe Leij (Beerze en Reusel) en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 50 Ha en bestaat grotendeels uit bedrijventerrein, gelegen rond de surfplas. De oostoever van de surfplas is gelegen in de gemeente Goirle.
6.1.2 Terreinhoogten
Het plangebied wordt gekenmerkt door de beekdalstructuur van de Katsbogte, dat van Zuidwest naar Noordoost daalt. Het terrein is hoger aan beide kanten van het dal dan de Katsbogte. De Surfplas is ontstaan door zandwinning en heeft zeer steile oevers, tot de tussen 2 en 4 meter hoger dan het omliggend gebied.
De terreinhoogte daalt vanaf de noordwestelijke hoek, bij het trafostation, van 15,50 m + NAP richting de Katsbogte (naar het zuidoosten) en vanaf de Rillaersebaan, van 16,25 m + NAP richting de Katsbogte (naar het noordoosten). De Katsbogte zelf heeft een flauw verhang (minder dan 1°). Het bed van de beek daalt van ongeveer 14,50 m + NAP, bij de Blaakweg, tot ongeveer 13,00 m + NAP, bij de rijksweg.
6.1.3 Bodem en grondwater
Uit het geohydrologisch onderzoek van 2001, kenmerkt de bodemopbouw in het plangebied zich door aanzienlijke variaties op korte afstanden, waarbij de zandlagen afwisselen met storende lagen.
De bodem hoofdzakelijk uit zwak tot zeer siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. Uit diepere boringen, is het bekend dat de siltgehalte op grotere diepte afneemt. Binnen het plangebied komen storende lagen voor in de vorm van leem en klei, vooral bij het dal van de Katsbogte. De horizontale doorlatendheid is in het geheel goed te noemen, dankzij de zandige 'stroombanen' onder, boven en tussen de storende lagen. De verticale doorlatendheid is bij de aanwezigheid van storende lagen (leem-, klei- of veenlagen) slecht.
Uit het geohydrologisch onderzoek van 2000 en 2001 is het bekend dat de waterscheiding tussen het systeem Leij / Donge en de Oude Leij / Nieuwe Leij, in het uiterste noordwesten van het plangebied ligt. De grondwaterstroming heeft een oostelijke / noordoostelijke richting. De Katsbogte zou daarbij geen invloed op hebben.
Uit het onderzoek blijken de maatgevende hoogste grondwaterstanden te variëren van ongeveer 13,80 m + NAP, langs de Rillaersebaan, tot ongeveer 12,80 m + NAP, bij het trafostation. Langs de Katsbogte is de maatgevende grondwaterstand relatief hoog in het gebied ten oosten van de Surfplas, met een maximum van ongeveer 13,40 m + NAP.
6.1.4 Oppervlaktewater
Het gebied loost onder vrije stroming naar de Katsbogte en vervolgens naar de Nieuwe Leij, de Voorste Stroom, de Essche Stroom en de Dommel. De beek is ooit ter hoogte van de A58 verlegd. Naast de Katsbogte ligt de Surfplas (circa 11,5 Ha) grotendeels in het plangebied. Deze plas is grondwaterafhankelijk. De peilen in de Surfplas schommelen rond de 11,00 m + NAP, met minima van 10,95 m + NAP en maxima van ruim 12,30 m + NAP. De bodem van de plas is op ongeveer 10 m diepte. De Katsbogte is bij het bouwrijpmaken van het gebied verlegd naar het zuiden en verruimd voor zoveel mogelijk retentie ten behoeve van de bebouwing ten noorden van de Surfplas. Bij te kort aan berging, stort het hemelwater op de Surfplas. Het hemelwater van het zuidelijk deel van het plangebied wordt direct geborgen op de Surfplas.
6.1.5 Riolering
Het plangebied is ingericht met een duurzaam watersysteem. Hierbij:
- Wordt het vuilwater afgevoerd vanaf de perceelsgrens via gres vuilwaterriolen naar het rioolgemaal.
- Vanuit het gemaal wordt het vuilwater afgevoerd via een persleiding naar het vuilwaterstelsel van de nabijgelegen wijk De Blaak.
- Het hemelwater afkomstig van daken en verharde oppervlakken wordt vanaf de perceelsgrens getransporteerd, via een hemelwaterriool of via de oppervlakte naar de retentie-/infiltratievoorziening.
- Het hemelwatersysteem heeft een afvoercapaciteit voor een bui met een overschrijdingsfrequentie van eens in de twee jaar.
De retentie- / infiltratievoorziening bestaat uit twee compartimenten: de voorbezinkzone en de retentiezone. De bergingscapaciteit is voldoende voor een bui met een overschrijdingsfrequentie van eens in de tien jaar.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit zijn diverse wettelijke regelingen van toepassing, waarin voorwaarden zijn gesteld aan activiteiten op of in de bodem, teneinde een algemeen beschermingsniveau voor bodem en grondwater te realiseren. Ook is hier van toepassing de Verordening grondwaterbeschermingsgebieden provincie Noord-Brabant en / of de Provinciale Milieuverordening, van kracht vanaf 1 maart 2010.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan II 2010 - 2015 vastgesteld, voor dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. Het waterbeheerplan 'Krachtig Water' is een strategisch document. Daarin geeft De Dommel de doelen aan voor de periode 2010-2015 en hoe zij het wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur Waterschap De Dommel 2009 (datum intrede 22 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Bij eventuele ontwikkelingen in het plangebied dienen de richtlijnen van hydrologisch neutraal ontwikkelen van het waterschap De Dommel gehanteerd te worden.
6.3 Watertoets
De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg van 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en waterschap De Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken.
De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend.
Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is. Op 14 maart 2007 zijn aanvullende procesafspraken gemaakt tussen beide waterschappen en gemeente, in het kader van de beheerbestemmingsplannen.
Het plan Tradepark 58 is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel, via e-mail. Daarbij is de opzet van dit beheer-bestemmingsplan toegelicht, en de opgestelde waterparagraaf voorgelegd. De Dommel leverde op 11 oktober 2011 op- en aanmerkingen / een voorlopig wateradvies aan als reactie op het concept. Deze opmerkingen zijn verder zo veel mogelijk verwerkt in de definitieve waterparagraaf en de verbeelding. Bij brief van 17 september 2012 heeft waterschap de Dommel ingestemd met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Bedrijventerrein.
- 2. Bedrijf-Nutsvoorziening.
- 3. Groen.
- 4. Natuur.
- 5. Recreatie.
- 6. Verkeer.
- 7. Verkeer en verblijf
- 8. Water.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
- 9. Waarde-Archeologie.
- 10. Waarde ecologie
Bedrijventerrein
Het grootste deel van de gronden krijgt de bestemming Bedrijventerrein. Hierbinnen zijn conform het geldende bestemmingsplan Surfplas, lichte en middelzwarte bedrijvigheid toegelaten (milieu categorien 2 en 3) Op de verbeelding is aangegeven waar welke categorien zijn toegelaten. Dit bepaald door middel van uitwaartse zonering van de bedrijven ten opzichte van de omliggende bestaande woningbouw in de wijk De Hellen en de woonwijk in ontwikkeling Boschkens van de gemeente Goirle. In een zone van 100 meter uit deze woningbouw zijn bedrijven tot en met de milieucategorie 3.1. toegelaten. De grens van deze zone is aangepast aan de verkaveling. Daarbuiten tot en met milieucategorie 3.2.
Voor de bebouwing geldt een bebouwingspercentage van 70%. De toegelaten hoogte is afgestemd op de omliggende woningbouw. De toegelaten hoogte is voor het gehele gebied 12 meter met via een afwijkingsmogelijkhed een stedenbouwkundig accent van 16 meter. Hierop gelden de volgende uitzonderingen. In een strook van circa 100 meter ten opzichte van de bestaande woningbouw ten zuiden van het plangebied is de maximaal toegestane hoogte 8 meter. Ook hier is deze grens aangepast aan de verkaveling zodat er niet op een bouwperceel 2 verschillende toegelaten hoogtes gelden.
Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is toegekend aan het bestaande trafo station in de noordwest hoek van het plangebied.
Groen
Deze bestemming is toegekend aan de oevers van de Surfplas voorzover die geen ecologische functie hebben.
Natuur
Deze bestemming geldt voor de zone van van zuidwest naar noordoost door het plangebied loopt. Deze gronden zijn bedoeld als ecologisce verbindingszone en dienen tevens als afschermingsgebied tussen de bedrijven en de woningbouw in Boschkens. Het bestaande eikenhakhoutbosje aan de noordwestkant van het plangebied wordt planologisch beschermd door het opnemen van de bestemming 'Natuur'.
Recreatie
Aan de zuidoever van de Surfplas is een accommodatie van de Windsurfvereniging Goirle geplaatst. Deze gronden hebben de bestemming "Recreatie" gekregen.
Verkeer
Alle ontsluitingswegen hebben de bestemming verkeer gekregen.
Verkeer en Verblijf
In de noordoosthoek heeft een bestaand fietspad de bestemming Verkeer en Verblijf gekregen. Dit fietspad kan ook als calamiteitenontsluiting richting de Tilburgseweg worden gebruikt.
Water
De Surfplas heeft de bestemming "Water" gekregen.
Waarde Archeologie
Deze dubbelbestemming is toegekend aan 2 delen. Voor de motivering zie paragraaf 4.2.1.3.
Waarde Ecologie
De Surfplas is volgens de provinciale verordening aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur. Vandaar dat hier deze dubbelbestemming aan toegekend is.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Het plangebied maakt deel uit van de gemeentelijke grondexploitaties Tradepark 58 Noord en Zuid. Door de opbrengsten uit grondverkopen is de grondexploitatie op basis van de huidige berekeningen sluitend. Alle door de gemeente te maken kosten voor de inrichting van het plan, de plan- en apparaatskosten en de bijdragen aan de bovenwijkse voorzieningen kunnen uit de grondopbrengsten gedekt worden. Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft de gemeente geen voorzieningen van openbaar nut te treffen. Voor het overige voorziet het bestemmingsplan in handhaving van bestaande bebouwing (zuidelijke deel). Alle te ontwikkelen gronden zijn reeds eigendom van de gemeente en hierdoor behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 7 juli 2011 gepubliceerd in de Tilburgse Koerier.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Waterschap de Dommel | 28 maart 2012 | 24 april 2012 | ja |
Rijkswaterstaat Directie Noord Brabant | 28 maart 2012 | 26 april 2012 | ja |
Provincie Noord Brabant | 28 maart 2012 | 14 mei 2012 | ja |
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle | 28 maart 2012 | 17 april 2012 | ja |
Bort | 28 maart 2012 | 1 april 2012 | ja |
Brandweer Midden-West Brabant | 28 maart 2012 | - | nee |
Enexis | 28 maart 2012 | - | nee |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Waterschap De Dommel:
- De bestemming Water ontbreekt in de regels.
- Verzoekt om in artikel 3.1.2., Bijbehorende voorzieningen bij de bestemming Bedrijventerrein, Water en waterhuishoudkundige voorzieningen op te nemen.
- Leggerwatergang Katsbogte valt binnen de bestemmingsbegrenzing Natuur op de Verbeelding. Deze leggerwatergang dient van insteek tot insteek met de bestemming Water te krijgen.
Standpunt college
De regels en verbeelding zijn hierop aangepast.
Rijkswaterstaat:
- In de regels en de verbeelding behorend bij het voorontwerp bestemmingsplan wordt geen melding gemaakt van de afgesproken vrijwaringszone en overlegzone.
- Rijkswaterstaat verzoekt de regels en de verbeelding aan te passen door deze vrijwaringszone van 35 meter hierin aan te geven en binnen deze zone geen bouwwerken toe te staan die een toekomstige uitbreiding van de Rijksweg kunnen belemmeren;
- Voor de vrijwaringszone zou moeten gelden dat nieuwe ontwikkelingen slechts kunnen plaatsvinden na een verklaring van geen bezwaar van de wegbeheerder.
- Rijkswaterstaat verzoekt om een overlegzone van 75 meter vanuit de kant verharding op te nemen. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen deze zone dient overleg te worden gevoerd met Rijkswaterstaat als wegbeheerder.
- Rijkswaterstaat merkt op dat de bouwgrens van de geplande bebouwing aan de Katsbogte vrijwel gelijk loopt met de grens van de vrijwaringszone, terwijl de ontsluitingsweg Katsbogte geheel binnen deze vrijwaringszone is gelegen.
- Bij een uitbreiding van rijksweg A58 zal de gehele ontsluiting van de gerealiseerde bebouwing naar alle waarschijnlijkheid moeten komen te vervallen, met alle gevolgen van dien.
- Een ontsluiting van een bedrijventerrein via een parallelweg die direct grenst aan een rijksweg is niet wenselijk, aangezien het verkeer op de rijksweg kan worden verblind of afgeleid door tegemoet komend verkeer. In dat geval zijn door de gemeente ook aanvullende maatregelen benodigd als zichtschermen, die ook de nodige ruimte innemen.
- Rijkswaterstaat dringt er op aan om de ontsluiting van het noordelijke deel van het Tradepark op andere wijze in te richten, zodat de ontsluiting van de gevestigde bedrijven in de toekomst bij een eventuele uitbreiding van rijksweg A58 niet in het gedrang komt en toch een kwalitatief hoogwaardig bedrijventerrein kan worden opgeleverd.
- Blijft het plan gehandhaafd om het Tradepark aan de noordkant via de weg Katsbogte te ontsluiten, dan dient de gemeente in overleg te treden met Rijkswaterstaat wegendistrict Eindhoven, of en waar zichtschermen benodigd zijn.
Standpunt college
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Tradepark 58 2012 is een conserverend bestemmingsplan. In het kader van de actualisatie verplichting is dit bestemmingsplan opgesteld. In het plan worden de bestaande toestand opgenomen alsmede de planologische situatie zoals die opgenomen is in het Uitwerkingsplan Tradepark A58 dat op 21 juni 2005 is vastgesteld en onherroepelijk is.
In 2008 zijn de volgende afspraken tussen de gemeente en Rijkswaterstaat gemaakt (zie brief d.d. 10 juli 2008)
- a. "De gemeente Tilburg en Rijkswaterstaat betrekken elkaar in een vroegtijdig stadium bij relevante nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, die verband houden met de A58 of liggen in de nabijheid van de A58. Hierbij blijft als “overlegzone” gelden een zone van 75 meter langs de A58.
- b. Bestaande ruimtelijke ontwikkelingen, functies en bestemmingen mogen binnen de betreffende rode lijnen gehandhaafd blijven of gerealiseerd worden. Onder bestaande ruimtelijke ontwikkelingen verstaan wij:
- 1. ontwikkelingen die zijn toegestaan ingevolge vigerende bestemmingsplannen inclusief de daarin opgenomen vrijstellingsmogelijkheden, wijzigings-, en uitwerkingsbevoegdheden en het overgangsrecht;"
De ontwikkeling van Tradepark 58 is mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan Surfplas, vastgesteld op 9 oktober 2000, goedgekeurd op 8 mei 2001 en onherroepelijk geworden op 17 juli 2002 en het vigerende Uitwerkingsplan Surfplas, vastgesteld op 21 juni 2005 en is dus in de zin van de afspraken uit 2008 een bestaande ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk is binnen de mogelijke toekomstige uitbreiding. Gelet hierop zijn de opmerkingen over de aanwezigheid van de ontsluitingsweg binnen de vrijwaringszone niet terecht. Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe die niet al eerder in geldende bestemmingsplannen mogelijk waren.
De ontsluitingswegen van het bedrijventerrein zijn reeds aangelegd en de uitgifte van de kavels is gestart.
Op de verbeelding is een vrijwaringszone van 35 meter opgenomen, zoals ook bij het naastgelegen bestemmingsplan Bedrijventerrein Katsbogten 2008. Dit houdt in dat hier geen gebouwen mogen worden gerealiseerd.
Het opnemen van een overleg zone is niet nodig omdat er geen nieuwe planologische ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan worden toegestaan.
Provincie Noord Brabant
- Men acht een minimum bebouwingspercentage van 30% erg laag en niet in overeenstemming met het streven naar zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik zoals beoogd wordt in artikel 3.6, derde lid van de Verordening ruimte.
- In artikel 6.'Natuur' onder 6.3.1 van de planvoorschriften is een binnenplanse afwijkingsregeling opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het oprichten van onderhoudsgebouwen met een oppervlakte van niet meer dan 30 m2. Wij achten deze regeling in strijd met artikel 2.1 lid 2 sub a van de Verordening ruimte.
- De Surfplas en de noordelijke gelegen oevers maken deel uit van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan en zijn gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur. Er dienen regels in het plan opgenomen te worden tot behoud, herstel en bescherming van de waterkwaliteit voor de aanwezige natuurwaarden.
Standpunt college
- De regeling m.b.t. de minimum bebouwingspercentage is aangepast en het minimale bebouwingspercentage is verhoogd naar 50%. In artikel 3.4 is hiervoor een afwijkingsmogelijkheid opgenomen b.v. voor bedrijven die thans een gedeelte van het perceel bebouwen en in de toekomst op het betreffende perceel willen uitbreiden. Dit achten wij ook een duurzame invulling van het bedrijventerrein.
- Deze afwijkingsmogelijkheid is uit het plan verwijderd.
- De Surfplas heeft de dubbelbestemming Waarde Ecologie gekregen. Hierin zijn regels opgenomen voor behoud, herstel en bescherming van de aanwezige natuurwaarden.
Gemeente Goirle
- Op de verbeelding en het verkavelingsplan staat dat er een verkeersverbinding wordt gerealiseerd tussen T58 en de Tilburgseweg. Dit moet een langzaamverkeerroute en een calamiteitenontsluiting zijn. Dit staat echter niet met zoveel woorden in de toelichting. Om misverstanden te voorkomen zou het beter zijn wanneer dat wel nadrukkelijk in het bestemmingsplan wordt gemeld. Deze calamiteitenroute, die op grond van Tilburg ligt, is niet in het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Tradepark 58 2012 opgenomen. Het is uiteraard niet de bedoeling om er een permanente auto-ontsluiting van te maken.
- In de regels is de bestemming "Water" vergeten, terwijl deze wel op de verbeelding staat.
- De bestemming "Natuur" op de EVZ in Tilburg is anders dan de bestemming "Natuur" in Goirle. Op zich hoeft dit geen probleem te zijn. Het is wel erg onhandig dat voor de geplande voetgangersbrug over de EVZ een aanlegvergunning nodig is. Gaarne de aanleg van de voetgangersbrug uit dit regime halen.
Standpunt college
De verbeelding, de regels en de verbeelding zijn hierop aangepast met uitzondering van de opmerking over de voetgangersbrug omdat die gelet op de oppervlakte niet aanlegvergunningplichtig is. Het betreffende fietspad heeft de bestemming Verkeer en Verblijf gekregen.
Bort
Stelt de volgende vragen:
- Wat zijn de wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan?
- Kunnen de bestaande slagbomen meteen meegenomen worden in het bestemmingsplan en daarnaast ook de mogelijkheid om in de toekomst eventueel meteen camera's te kunnen plaatsen, dat lijkt handig om in de toekomst eventueel lastige procedures te voorkomen?
Standpunt college
Het plan bevat feitelijk geen wijzigingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Het betreft een actualisatie. Die moet de gemeente opstellen omdat de gemeente voor 1 juli 2013 dient te beschikken over actuele bestemmingsplannen d.w.z. plannen jonger dan 10 jaar. Het huidige bestemmingsplan is van 2000.
Er is alleen in de begripsomschrijving en binnen de bestemming Bedrijventerrein een categorie kantoorachtige bedrijvigheid opgenomen om eventuele onduidelijkheden die er in het verleden waren bij de vestiging van bedrijven met hoge mate van kantoorhoudendheid te voorkomen. De bebouwingsmogelijkheden enz. zijn gelijk aan het geldende bestemmingsplan.
Het plaatsen van slagbomen past binnen de bestemming Verkeer en behoeft niet apart in het bestemmingsplan geregeld te worden. Hetzelfde geldt voor het ophangen van camera's. Wel geldt daar mogelijk andere regelgeving voor maar het bestemmingsplan is hiervoor niet belemmerend.
9.3 Burgerparticipatie
Op 20 december 2011 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een presentatie gehouden voor het BORT Tilburg. Tijdens deze presentatie is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Naar aanleiding van het overleg met het BORT is een overzicht gemaakt van de verschillen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De enige aanpassing is dat er rond het Essent terrein de waarde Archeologie is toegevoegd. Ook is een planning van de procedure overhandigd.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 13 augustus tot en met 24 september 2012. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Boomwaardekaart
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Opslagen En Installaties
Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten - opslagen en installaties