Buitengebied West, 2e herziening (ontsluitingsweg)
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 21-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.2 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.3 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.4 agrarisch gebied
Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
1.5 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.7 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.8 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.9 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
1.10 beeldbepalende boom
Als zodanig aangeduide boom met een hoofdwaarde volgens de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart.
1.11 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.12 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.13 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2011026- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.15 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.18 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.26 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.27 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.28 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.29 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.30 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.31 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.32 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.33 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 geluidsscherm
Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).
1.35 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.36 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.37 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.38 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.39 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.40 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.41 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.42 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.43 kernrandzone
Een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarinin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
1.44 kwetsbaar object
Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.45 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.46 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.47 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.48 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.49 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.50 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.51 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.52 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.53 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.54 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.55 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.56 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.57 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.58 plan
Het bestemmingsplan Buitengebied West, 2e herziening (ontsluitingsweg) van de gemeente Tilburg.
1.59 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.60 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.61 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.62 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.63 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.64 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.65 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.66 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.67 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.68 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.69 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.70 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.71 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.72 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.73 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.74 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.75 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.76 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.77 zoekgebied voor ecologische verbindingszone
Gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse leiding voor het transport van gas met een diameter van ten hoogste 18 inch en een druk van ten hoogste 66,2 bar en een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van deze leiding.
4.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding-Gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Leiding - Gas wordt verwijderd indien:
- a. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- b. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergrondse bouwwerken
6.2 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
6.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 luchtvaartverkeerzone
8.2 geluidzone - luchtvaart
8.3 reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - verwevingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een verwevingsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
10.2 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m2.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Buitengebied West, 2e herziening (ontsluitingsweg)´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ontwikkelplan Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek ingediend om herziening van het bestemmingsplan voor de realisatie van een nieuwe ontsluitingsweg ten zuiden van de Bredaseweg, ten westen van de Bleukweg en ten noorden van de Keizersakker. De weg verbindt de Bredaseweg met de Keizersakker en de Bleukweg.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de aanleg van de ontsluitingsweg noodzakelijk is. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Verkeerskundige onderbouwing ontsluitingsweg Buitengebied Tilburg zuid-west
Buitengebied Tilburg Zuid-west (ook wel het Groene Kwadrant genoemd) is op dit moment ontsloten door de particuliere Bleukweg op de Bredaseweg. De Bleukweg is een zeer smalle weg welke aan beide zijden is voorzien van een bomenlaan. De belangrijkste ontsluiting van het gebied loopt via de Hultenseweg rechtstreeks op de Burgemeester Letschertweg. Aan de zijde van Gilze (zuidzijde) is de Hultenseweg door middel van een definitieve aansluiting met verkeerslichten op de Burgemeester Letschertweg aangesloten. Aan de zijde van Hulten (noordzijde) is de Hultenseweg door middel van een tijdelijke aansluiting rechtstreeks en tijdelijk geregeld op de Burgemeester Letschertweg aangesloten. De aansluiting is op deze wijze tijdelijk vormgegeven omdat er geen definitieve aansluiting op deze plek inpasbaar is. Een dergelijke aansluiting vereist verkeerslichten en aangezien deze kruising dicht bij de Bredaseweg ligt, levert dit problemen op. Het is noodzakelijk voor de doorstroming van het verkeer dat het aantal aansluitingen op de Burgemeester Letschertweg geminimaliseerd wordt.
In 2012 is de laatste fase van de Burgemeester Letschertweg opengesteld voor alle verkeer.
Op dat moment vervult de weg de uiteindelijke functie van randweg rond Tilburg. De verkeersdruk zal daardoor flink toenemen en de doorstroming op de weg wordt belangrijker. De plaatselijke capaciteitsafname ter plaatse van de Hultenseweg is vanaf dat moment onacceptabel. De tijdelijke aansluiting zal dan afgesloten moeten worden.
Om deze tijdelijke aansluiting af te kunnen sluiten dient er eerst een alternatieve ontsluiting gerealiseerd te worden om de bereikbaarheid van het achterliggend gebied aan de noordzijde te handhaven. De huidige Bleukweg sluit weliswaar aan op de Bredaseweg maar is absoluut ongeschikt om als ontsluitingsweg te dienen voor het hele gebied.
Om het gebied aan de noordzijde te kunnen ontsluiten dient een nieuwe ontsluitingsweg te worden gerealiseerd. Deze weg zal, als onderdeel van het bestaande gebied ook bestemmingen binnen het gebied, zoals een loonwerkersbedrijf, een manege en een hertenfarm gaan ontsluiten. De nieuwe ontsluitingsweg zal aangesloten moeten worden op de Bredaseweg, waarbij deze aansluiting geregeld moet gaan worden door middel van verkeerslichten. Om dat inpasbaar te maken moet deze op voldoende afstand van de bestaande geregelde kruispunten af liggen (minimaal 250 meter). Tevens dient de bestaande aansluiting van de Bleukweg op de Bredaseweg afgesloten te worden.
De nieuwe weg zal op twee plaatsen op het bestaande wegennet in het gebied aangesloten moeten worden om zo een optimale ontsluiting van het gebied te waarborgen. Dat komt er op neer dat de weg aan de westzijde op de Keizersakker wordt aangesloten en aan de oostzijde op de Bleukweg. De weg moet bij voorkeur eenzelfde vormgeving hebben als de bestaande wegen in het gebied en zal daarom uitgevoerd worden als 4,5 meter brede asfaltweg met daarnaast aan beide zijden een strook graskeien van 75 cm breed. De totale beschikbare breedte komt daarmee op 6 meter. Het wegvak nabij de Bredaseweg krijgt 2 opstelvakken voor uitrijdend verkeer en 1 rijstrook voor inrijdend verkeer.
Eventuele ontwikkelingen in het gebied, zoals de Groene Kamer, zullen via dezelfde ontsluitingsweg op de Bredaseweg ontsloten moeten worden omdat er op de Bredaseweg, vanwege de doorstroming, niet nog meer aansluitingen mogen komen. De verwachting is dat de bovengenoemde vormgeving ook voldoende is met Groene Kamer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat een ontsluitingsweg die is gelegen in het gebied ten zuiden van de Bredaseweg, ten westen van de Bleukweg en ten noorden van de Keizersakker en verbindt de Bredaseweg met de Keizersakker en de Bleukweg.
De weg loopt door agrarische gebied.
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt:
- een klein deel van bestemmingsplan Buitengebied West, vastgesteld 12 oktober 2009 en onherroepelijk met ingang van 21 januari 2011
- een klein deel van bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest, vastgesteld 26 februari 2010 en sedert 2 februari 2012 onherroepelijk.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Het gebied waar de ontsluitingsweg is geprojecteerd bestaat uit een open agrarisch gebied. Het oost-westgedeelte van de weg vormt deels een oude verbindingsroute tussen de Bleukweg en de Huiltenseweg.
2.2 Functionele Structuur
Het gebied waarop de weg is geprojecteerd heeft een momenteel een agrarische functie.De huidige functie van het gebied is agrarisch. Het oost-westgedeelte van de weg is deels gelegen op de grens van percelen.
2.3 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied, exclusief het stukje Keizersakker, bevindt zich ondergrondse infrastructuur. Deze bestaat uit een middenspanningskabel en een gasleiding. De beheerders zijn Enexis en Gasunie NV.
De datatransportleidingen langs de Bredaseweg en Keizersakker vallen buiten het plangebied.
De gasleiding wordt als enige leiding planologisch beschermd. Hiervoor wordt verwezen naar het gestelde in hoofdstuk 5 onder het kopje Buisleidingen.
Overzicht k&l-tekening
Fig. 1
Het stukje Keizersakker is apart onderzocht op ondergrondse infrastructuur. Hiervoor geldt het volgende:
In dit deel van het plangebied bevindt zich ondergrondse infrastructuur. De ondergrondse infrastructuur rondom de Keizersakker bestaat uit de volgende kabels en leidingen van de volgende beheerders:
Noordzijde:
Tilburg:Riolering (onder druk)
KPN Telecom:datakabels
Zuidzijde:
Enexis: laag- en middenspanningskabels en een gasleiding
Brabant Water: waterleiding
de Nederlandse Gasunie NV; buisleiding gevaarlijke inhoud
ALTIJD in kennis stellen van de werkzaamheden!!
Overzicht k&l-tekening
fig. 2
Beleidskader
- Telecommunicatiewet: juridisch beleid inzake telecommunicatie- netwerken. Het verleggen van glasvezel- en/of koperkabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet en de Telecomverordening Tilburg geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.
- Privaatrechtelijke overeenkomsten met nutsbedrijven waaronder Enexis (voormalige PNEM) en Brabant Water (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken. Bij verleggingen moeten wij de kosten betalen, de offerte wordt door het cluster Leidingcöordinatie getoetst.
- Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB): Op 1 januari 2011 is het BevB in werking getreden. Dit is van toepassing voor leidingen met gevaarlijke stoffen waaronder aardgas.
- Vergunningen, toestemming (nuts) of instemmingsbesluit (telecom), ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.
- Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden (KLIC).
Afwegingen
Voor het realiseren van de ontsluitingsweg dient rekening gehouden te worden met de ondergrondse kabels en leidingen. Deze leidingen kunnen wel onder een weg liggen, maar wel met kennisgeving aan deze bedrijven.
Voor het realiseren van de nieuwe watergang, thv de Hultenseweg, moet er rekening gehouden worden met de aanwezige waterleiding, gasleiding en kpnkabel. Deze liggen net binnen de grens van de nieuwe watergang. Of de watergang moet iets aangepast worden of deze kabels dienen verlegd te worden.
De financiële gevolgen op basis van mogelijke verleggingen dienen te worden onderzocht en te worden getoetst op regelingen uit de privaatrechtelijke overeenkomsten en criteria uit de telecommunicatiewet door het cluster Leidingcöordinatie van de afdeling Beheer en Onderhoud.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is op 13 maart 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Hij is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
De Structuurvisie vermeldt niets concreet met betrekking tot het gebied van de ontsluitingsweg dan wel de ontsluitingsweg zelf.
3.3.2 Verordening Ruimte
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte (vastgesteld op 17 december 2010). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen.
Stedelijke ontwikkeling en regionaal ruimtelijk overleg
Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Verder regelt de Verordening ruimte dat woningbouw en aanleg van bedrijventerreinen onderdeel worden van bindende afspraken in de vier regionale ruimtelijke overleggen.
Ingevolge de Verordening ligt het plangebied een een gebied dat is aangeduid als Gebied integratie stad-land. Dit betekent dat in afwijking van het principe dat stedelijke ontwikkelingen plaats dienen dte vinden in stedelijk gebied danwel zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling ook in een gebied integratie stad-land onder een aantal voorwaarden stedelijke ontwikkeling kan plaaatsvinden. Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een nieuw ruimtebeslag of uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Omdat de aanleg van de weg in het onderhavige plangebied niet is voor een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies is hier geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en speelt het aspect integratie stad-land geen rol.
Groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur valt in twee gedeelten uiteen, de ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel. Het kerngebied natuur en water bestaat uit de ecologische hoofdstructuur met inbegrip van de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. In de Verordening Ruimte zijn al deze gebieden begrensd. Ter bescherming van de aanwezige waarden is bepaald dat deze strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. In de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Ook recreatieve en toeristische bedrijven zijn binnen de groenblauwe mantel aanwezig. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk als deze bestaande functies respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van die functies.
Het plangebied is niet gelegen in de groen-blauwe mantel of ecologische hoofdstructuur. Aan de noordwestzijde ligt een kleiner bosgebied (EHS) en aan de oostzijde ligt een groot bosgebied in de nabijheid van het plangebied.
Water
De Verordening ruimte bevat regels voor regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging, voor beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening en voor zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen.
Al deze wateraspecten spelen niet in en rond het plangebied.
Aardkunde en cultuurhistorie
Met behulp van de Verordening ruimte wil de provincie aardkundig waardevolle gebieden en cultuurhistorische vlakken beschermen. Geen van deze gebieden of vlakken is gelegen in het plangebied.
Agrarisch gebied
Het agrarisch gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en het bestaand stedelijk gebied en biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. Tevens zijn daar gebieden aangewezen waar teeltondersteunende kassen zijn toegestaan. Er zijn regels opgenomen die bepalen dat integrale bestemmingsplannen voor het agrarisch gebied een onderscheid maken tussen een gebied waar de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd en een gebied voor een in hoofdzaak agrarische economie.
Intensieve veehouderij
In de Verordening ruimte zijn afzonderlijke regels opgenomen voor de intensieve veehouderij. Deze regels zijn gekoppeld aan de integrale zonering uit de reconstructieplannen die in de verordening is overgenomen. De integrale zonering bestaat uit zogenaamde extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. In extensiveringsgebieden is geen enkele uitbreiding van intensieve veehouderij meer mogelijk. In de verwevingsgebieden en de landbouwontwikkelingsgebieden is een uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan tot een maximale omvang van het bouwblok van 1,5 hectare. In aangewezen delen van de landbouwontwikkelingsgebieden is met ontheffing van de provincie een bouwblok toegestaan tot maximaal 2,5 hectare.
Het plangebied is gelegen in verwevingsgebied.
Niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied
De Verordening ruimte geeft algemene regels voor een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, veelal vrijkomende agrarische bebouwing. De regels hebben betrekking op het wonen in het buitengebied, waaronder ook de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels en kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties en landgoederen. Daarnaast zijn er regels voor diverse andere niet-agrarische ontwikkelingen. Afwijkende regels zijn er voor:agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven, voor horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen, voor recreatiewoningen, voor dagrecreatie, voor kleinschalige vrij-tijdsvoorzieningen, voor lawaaisporten en voor windturbines.
Artikel 11.13 Regels voor wegen buiten bestaand stedelijk gebied.
In artikel 11.13 van de Verordening is een regeling voor wegen buiten bestaand stedelijk gebied.
Hierin is aangegeven wat er in de toelichting van een bestemmingsplan tbv de aanleg van een weg opgenomen dient te worden. Onderstaand wordt hierop ingegaan.
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg of wijziging van een gemeentelijke of provinciale weg buiten bestaand stedelijk gebied, bevat:
a. een omschrijving van het gebied waarop het voorbereidend onderzoek was gericht;
In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek verricht in het gebied begrensd door Bredaseweg/Oude Rijksweg aan de noordzijde, de Hultenseweg aan de westzijde, de Keizersakker aan de zuidzijde en de Bleukweg aan de oostzijde.
b. een beschrijving van de aard van het verkeerskundig probleem waarop dat voorbereidend onderzoek was gericht en van de aard van de ruimtelijk relevante ontwikkelingen in het gebied;
Het onderzoeksgebied had vóór de aanleg van de Burgemeester Letschertweg aan de noordkant een ontsluiting naar de Oude Rijksweg via de Hultenseweg. Deze ontsluiting komt door de aanleg van de Letschertweg te vervallen. Er is ook nog een ontsluiting van het gebied via de zeer smalle Bleukweg (3,50 m) naar de Oude Rijksweg, maar die komt binnen 2 jaar te vervallen in het kader van de verbreding van de Bredaseweg. Er is dan ook dringend behoefte aan een adequate vervangende ontsluitingsweg van het gebied het Groene Kwadrant naar de Oude/Rijksweg/Bredaseweg.
Wat verder speelt is het volgende: Langs de oostzijde van de Bleukweg is het plan De Groene Kamer in voorbereiding. Dit plan omvat naast een tuincentrum ,een winkel voor verse producten, kinderopvang en een paardensportwinkel. De prognose is dat dit plan circa 1,2 miljoen bezoekers per jaar zal trekken. Over dit plan moet nog nadere besluitvorming plaatsvinden. De aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg staat in principe los van het initiatief van De Groene Kamer. Het plan voor de nieuwe ontsluiting is echter zodanig van opzet dat bij de daadwerkelijke komst van de Groene Kamer er geen infrastructuur hoeft te worden opgebroken, hooguit uitgebreid. De Groene Kamer wordt aangehaakt aan de tak naar de Bleukweg. Er hoeft voor De Groene Kamer dus geen nieuwe aansluiting op de Bredaseweg te worden gemaakt.
c. een onderbouwing van de voorkeur voor het in het plan opgenomen tracé, mede aan de hand van het voorbereidend onderzoek, bedoeld onder a en b;
Belangrijk uitgangspunt is dat de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg voor het Groene Kwadrant op de Bredaseweg gecombineerd wordt met de eventuele ontsluiting van de Groene Kamer, zodat er maar 1 met verkeerslichten geregelde aansluiting op de Bredaseweg komt. Tweede uitgangspunt is dat er een tak naar de Keizersakker en een tak naar de Bleukweg komt om (vracht-)verkeer op de smalle wegen in het gebied zoveel mogelijk te verdelen en daardoor te beperken. Derde punt was het zoveel mogelijke vermijden van hinder voor woningen in het gebied. Bij de tak naar de Keizersakker betekende dat een tracé zo strak mogelijk om het perceel van loonbedrijf van Van Broekhoven, Keizersakker 12. Het splitsingspunt van de tak naar de Keizersakker en de tak naar de Bleukweg is zo noordelijk mogelijk gelegd, waardoor laatstgenoemde tak zover mogelijk van woningen aan de Bleukweg komt te liggen. Voorts speelde mee dat er voldoende opstellengte voor auto's komt tussen de Bredaseweg en de ingang van de mogelijke Groene Kamer bij de Bleukweg. Tot slot moet de aansluiting met de Bredaseweg de nog te maken ecologische verbindingszone (EVZ) langs de zuidkant van de Bredaseweg zo kort mogelijk (haaks) doorsnijden. Deze EVZ moet een gemiddelde breedte krijgen van 100 m. Onder dat wegdeel komt een faunapassage. Langs het wegdeel komen geleiderasters om de fauna naar de tunnel te geleiden.
d. een beschrijving van het aantal te realiseren rijstroken;
De twee takken naar Keizersakker en Bleukweg krijgen ieder 2 rijstroken. Alleen bij de aansluiting met de Bredaseweg komen opstelstroken en een middenberm.
e. een beschrijving van de te treffen maatregelen, de inpassing van die maatregelen en de ligging in het terrein, zulks mede onder toepassing van artikel 2.2;
De weg komt geheel op maaiveld te liggen. Langs de weg komen incidenteel een aantal bomen. Vanwege de ecologische verbindingszone komt er een faunakoker onder de weg door op het punt waar de extra opstelstroken voor de Bredaseweg weg beginnen en de weg op zijn smalst is (circa 100m ten zuiden van Bredaseweg). Langs de west- en noordzijde van het perceel van Van Broekhoven komt tussen de weg en het perceel een afscherming met een aarden wal met beplanting. Voor de verdere landschappelijke inpassing wordt verwezen naar de kaart van Arcadis.
f. ingeval de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in de groenblauwe mantel, deze ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.3, eerste lid, onder a en b, gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
De weg ligt niet in de groen-blauwe mantel.
g. een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken, beperken of compenseren van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk.
De nieuwe ontsluitingsgsweg kan merendeels worden aangelegd zonder grote hinder voor het verkeer in het gebied. Tijdens het werk blijft de tijdelijke aansluiting van de Hultenseweg op de Letschertweg gehandhaafd, zodat het gebied vanuit het noorden goed bereikbaar blijft. Dat is ook van belang, omdat ook de Bredaseweg verbreed wordt en het betreffende deel van de Bredaseweg waarschijnlijk enige tijd afgesloten zal worden.
Wat betreft nadelige gevolgen voor de natuur wordt verwezen naar het gestelde onder punt e en o de als 4 bijgevoegde kaart van Arcadis.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van DE Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens is Structuurvisie Zuidwest 2020 opgesteld. De Structuurvisie is 19 december 2011 vastgesteld.
De Structuurvisie Zuidwest 2020 beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied tot 2020 in het zuidwesten van Tilburg. Tot op heden was Zuidwest een relatief rustig buitengebied. Door allerlei initiatieven van zowel de gemeente als van particulieren raakt het nu in steeds meer in de belangstelling. Met name gaat het om de grootschalige ontwikkelingen "bedrijventerrein Wijkevoort" en "De Groene Kamer", maar ook om kleinschaligere ontwikkelingen zoals de uitbreiding van hockeyvelden, de mogelijke realisatie van sportvelden en uitbreiding van de golfbaan. Omwille van de duidelijkheid en transparantie naar alle belanghebbenden in het gebied toe, is het wenselijk om deze initiatieven in een ruimtelijk kader te gieten om zo de ruimtelijke kwaliteit van het gehele plangebied duurzaam te vergroten.
Voor alle ontwikkelingen binnen de Structuurvisie geldt dat het groenblauw casco ter plaatse randvoorwaarden stelt en een bijdrage moeten leveren aan het behoud en de versteviging van het groenblauwe casco. Het betreft hier met name de ecologische verbindingszones langs de Oude Leij, de Hultensche Leij en de Groote Leij.
Het gebied dat ligt tussen Wijkevoort en de toekomstige Groene Kamer heeft momenteel een agrarisch-recreatief karakter. Dit akkercomplex, bestaande uit lijnen en opstallen en belangrijke cultuurhistorische waarden, wil de gemeente inzetten om transformatie naar een meer recreatieve invulling van het gebied mogelijk te maken. De ontwikkelingen of nevenactiviteiten in het gebied dienen kleinschalig, ecologisch en/of recreatief van karakter te zijn, zodat het landschap in dit gebied behouden en versterkt kan worden. Agrarische bedrijven kunnen zich blijven ontwikkelen voor zover voldaan wordt aan het bestemmingsplan en aan de regels die ten aanzien van verwevingsgebieden in de Verordening Ruimte zijn gesteld.
Ten behoeve van de recreatie voorziet de structuurvisie op termijn mogelijk in de realisatie van sportvelden in aansluiting op de toekomstige Groene Kamer en een uitbreiding van de golfbaan.
De structuurvisie leidt tot opstelling van verdere stedenbouwkundige uitwerking van Wijkevoort, de Groene Kamer, de hockeyvelden, de ecologische verbindingszones en op termijn wellicht sportvelden. De verschillende uitwerkingen worden daarna vertaald in bestemmingsplannen.
Voor wat betreft het onderhavige bestemmingsplan is met name het gestelde onder het hoofdstuk "Infrastructuur" van belang.
De Structuurvisie geeft aan dat de volgende infrastructurele ontwikkelingen in Zuidwest zijn voorzien:
1. Verbreding van de A58 om de doorstroming te vergroten;
2. Verdubbeling van de Bredaseweg voor wat betreft het wegvak tussen de Baron van Voorst tot Voorstweg en de Burgemeester Letschertweg.
3. Een nieuwe ontsluiting ten behoeve van het agrarisch-recreatief middengebied en De Groene Kamer: De noordelijke aansluiting van de Hultenseweg op de Burg. Letschertweg komt dan te vervallen. Hiervoor in de plaats wordt een nieuwe aansluiting op de Bredaseweg gerealiseerd die ook door de Groene Kamer gebruikt zal worden.
4. Ontsluiting voor bedrijventerrein Wijkevoort.
5. Realiseren van ontbrekende schakels in het fiets- en voetpadennetwerk.
6. Ontsluiting Reeshof voor langzaam verkeer richting buitengebied.
7. Meer en beter openbaar vervoer:
Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op punt 3: de nieuwe ontsluiting ten behoeve van het agrarisch-recreatief middengebied en de Groene Kamer.
De Groene Kamer (DGK) betreft de realisatie van een commercieel centrum in een parkachtige omgeving. De beoogde locatie ligt bij de Bleukweg, ten zuiden van de Bredaseweg en ten westen van de Oude Leij. DGK zal producten en diensten aanbieden en baseert zich op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Er zullen lezingen, cursussen en culturele evenementen worden gehouden. Het wordt een combinatie van economie, natuur, recreatie en educatie, onder het motto 'Gezond Leven en Natuurlijk Genieten'. DGK wil graag nauw samenwerken met de agrarische sector en een link leggen tussen de stad en de activiteiten op het platteland. Boeren kunnen hun producten verkopen in de landwinkel en mensen uit de Reeshof en andere wijken in en buiten de stad kunnen recreëren en leren over de natuur.De DGK staat dus ten dienste van de stad, goed bereikbaar vanuit de stad en met name vanuit de Reeshof. De relatie met de natuur en de agrarische sector is een wezenlijk deel van het concept. De Groene Kamer kan daarom een impuls zijn voor de ontwikkeling van het omliggende groene gebied. De verwachting is dat er 1,2 miljoen bezoekers per jaar zullen komen en dat er circa 300 arbeidsplaatsen worden geschapen. Het oppervlak is in totaal ongeveer 30 hectare groot, waarvan één derde zal worden bebouwd, inclusief infrastructuur en parkeren. Tweederde wordt als natuur behouden of ontwikkeld en is grotendeels toegankelijk voor publiek.
DGK en het agrarisch-recreatief middengebied worden derhalve aangesloten op de in de nabije toekomst te realiseren verdubbeling van de Bredaseweg. Vanwege de verkeersveiligheid mag er maximaal één nieuwe aansluiting op de Bredaseweg komen. Dit betekent dat de huidige ontsluiting van de Bleukweg op de Bredaseweg komt te vervallen.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
In Hoofdstuk 6 "Wateraspecten" zal nader ingegaan worden op de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR).
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.2.1 Nota ´Grond voor het verleden´
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
- 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
- 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
4.2.2 Landschap en ontginningsgeschiedenis
- Ligging: het plangebied ligt aan de westelijke zijde van Tilburg, ten zuiden van de Bredaseweg tussen de Bleukweg en de rivier de Donge.
- Landschap: open beekdallandschap visueel beperkt door de Bredaseweg en omgrensd door lineaire verbindingswegen met laanbeplanting.
- Geomorfologie: dekzandgebied, oostelijke rand van de dekzandrug tussen de Hultensche/Grote Leij en de Donge.
- Bodemgesteldheid: tegen de westelijke grens van het plangebied liggen op hoge zwarte enkeerdgronden. Het centrale en grootste deel van het plangebied ligt op laarpodzolgrond ontwikkeld in grof zand. Aan de oostkant is sprake van een beekdallandschap met venige gronden.
- Historisch landgebruik: de westgrens van het plangebied ligt op een hoge rug met landbouwgronden met een dik cultuurdek. Dit gebied is al lang in ontginning. Op de ´Kaarte der Heerlykheden van Tilborg en Goirle´ in 1760 vervaardigd door Diederik Zijnen, zijn hier reeds de beemden in het beekdal en het bouwland op de hogere rug weergegeven. Het grootste deel van het plangebied betreft armere, jong ontgonnen landbouwgrond en lagergelegen, jong ontgonnen natte heide. Ten oosten van het plangebied bevindt zich het overstromingsgebied van de Donge, waar voorheen kwel van grondwater voorkwam.
- Huidig landgebruik: agrarisch, weide en bouwland. Het noorden van het plangebied heeft een natuurbestemming (het betreft een ecologische verbindingszone).
- De Bredaseweg komt tot stand in de periode kort na 1826 als belangrijke oost-westelijke verbindingsweg tussen Tholen en Grave. Grote delen van Noord-Brabant werden door deze weg ontsloten en met elkaar verbonden.
4.2.3 Archeologische waarden
- Het plangebied ligt op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in een gebied met middelhoge tot lage trefkans.
- Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met middelhoge tot lage verwachting.
- Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein;
- ARCHIS en RAT: Geen bekende archeologische waarnemingen in of direct grenzend aan het plangebied;
- Ruim buiten het plangebied is aan de oostzijde van de Donge bewoning in de steentijden en metaaltijden vastgesteld. Dergelijke gebieden waren een aantrekkelijke plaats voor (tijdelijke) bewoning in de prehistorie.
- Gelet op de relatief geringe en ondiepe bodemverstoring en de beperkte archeologische verwachtingswaarde wordt voor dit project geen nader onderzoek aanbevolen of vereist.
4.2.4 Cultuurhistorische waarden
- In of in de directe nabijheid van dit plangebied liggen geen, op grond van de Monumentenwet of beschermde monumenten,
- Wel zijn er aan de Bleukweg en Keizersakker enkele panden uit de MIP-periode (1850-1940) en enkele objecten van cultuurhistorische waarde gelegen. Dit betreft Bleukweg 15 en 20 en Keizersakker 10 en 12/12A. Deze panden zullen niet worden aangetast door de aanleg van de ontsluitingsweg.
- In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen gebieden gelegen die zijn aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht.
- Lijnen (historische assen, linten,…): Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn de Bleukweg en de Bredaseweg aangeduid als lijnen met een resp. middelhoge en hoge historisch geografische waarde.
- Historisch groen: niet van toepassing in of in de directe nabijheid van het plangebied.
4.2.5 Advies en vertaling naar bestemmingsplan
Met de aanleg van de ontsluitingsweg tussen de Bredaseweg en Keizersakker worden geen cultuurhistorische waarden aangetast of historisch bodemarchief bedreigd. Er bestaan dan ook geen bezwaren tegen de geplande ontwikkeling.
4.3 Groen En Speelruimte
4.3.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
In het plangebied bevinden zich geen monumentale of beeldbepalende bomen.
4.3.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2011 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd in het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.
4.3.3 Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die oorspronkelijk is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.
De Kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.
In de Kadernota Groene Mal is ten zuiden van de Bredaseweg een ecologische verbindingszone aangegeven tussen enerzijds Het Blok en anderzijds de Landgoederenzone. De verbindingszone moet functioneren voor ondermeer kleine zoogdieren, amfibieën en dagvlinders.
Deze verbindingszone wordt op de verbeelding aangeduid met de dubbelbestemming Waarde Ecologie.
4.4 Verkeer En Parkeren
4.4.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etc. is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Verkeersdoeleinden zoals de te realiseren weg in onderhavig plan worden niet gerekend tot de bedrijven/activiteiten zoals bedoeld in de VNG-uitgave waardoor er ook geen richtafstanden van toepassing zijn. Milieuzonering speelt daarom geen rol en vormt geen belemmering met betrekking tot het realiseren van de weg.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009;
- 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen. zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
1. de kans op een ongeval;
2. het effect van het ongeval;
3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende wordt gewaarborgd. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht kunnen de volgende elementen beschouwd worden:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting worden verantwoord. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing worden gelaten. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet te worden ingevuld.
5.3.5 Inrichtingen
De te realiseren weg in onderhavig plan wordt niet aangemerkt als inrichting (met eventueel een veiligheidsrisico) of als kwetsbaar object. Externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen speelt daarom geen rol en vormt geen belemmering met betrekking tot het realiseren van de weg.
5.3.6 Buisleidingen
Binnen het plangebied is een leiding gelegen. Deze leiding is daarmee relevant voor dit bestemmingsplan en is op de plankaart vermeld. Het betreft de volgende leiding.
Leidingbeheerder | Leidingnummer | Diameter | Ontwerpdruk | 10-6 risicocontour | Invloedsgebied |
Gasunie | A-531 | 18" | 66,2 bar | 0 meter | 240 meter |
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 van de relevante leiding bedraagt 0 meter. De vereiste basisveiligheid is hiermee geborgd.
Het invloedsgebied van de buisleiding is gelegen over (een deel van) het plangebied.
Ten aanzien van zowel het invloedsgebied als het groepsrisico geldt dat het plan geen ontwikkelingen met nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt.
De belemmerende strook bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding. Ter hoogte van Keizersakker 12/12A kruist de aan te leggen weg, inclusief de belemmerende strook, de buisleiding. In dit bestemmingsplan liggen binnen de belemmerende strook geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken.
Voorafgaand aan de aanleg van de weg, worden aan de Gasunie (tracébeheerder) informatie en tekeningen verstrekt over de aanleg van de weg op basis waarvan de Gasunie voorwaarden verstrekt. Hiermee dient rekening te worden gehouden tijdens de aanleg van de weg.
5.3.7 Transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verscheidene wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.
Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De nieuwe ontsluitingsweg uit onderhavig plan maakt geen deel uit van voornoemde inventarisatie. Gezien het feit dat de weg geen deel zal uitmaken van de route voor gevaarlijke stoffen kan worden gesteld dat ook deze weg geen 10-6 risicocontour heeft.
Omdat de weg niet is opgenomen in de gemeentelijke route voor gevaarlijke stoffen, introduceert dit plan geen nieuwe risicobron voor eventueel nabijgelegen kwetsbare objecten. De weg zelf is ook geen kwetsbaar object. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg speelt daarom geen rol en vormt geen belemmering met betrekking tot het realiseren van de weg.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Gezien het feit dat een weg geen (beperkt) kwetsbaar object is, levert deze geen bijdrage aan het groepsrisico. De spoorlijn is daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden. De te realiseren weg is overigens geen (beperkt) kwetsbaar object. Vervoer van gevaarlijke stoffen over water speelt daarom geen rol en vormt geen belemmering met betrekking tot het realiseren van de weg.
5.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.5.1 Wegverkeerslawaai
In het kader van de aanleg van de ontsluitingsweg tussen de Keizersakker, de Bleukweg en de Bredaseweg alsmede de gedeeltelijke verbreding van de Keizersakker, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1 Geluidonderzoek). Doel hiervan is om de akoestische effecten ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen te berekenen. De berekeningsresultaten zijn getoetst aan de volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geldende grenswaarden. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de nieuwe ontsluitingsweg (Strijpbeemd/Bleekbosweg) niet wordt overschreden.
Bij de uitwerking van het wegontwerp is gebleken dat het oostelijke deel van de nieuw aan te leggen weg, inclusief de aansluiting op de Bleukweg, licht is gewijzigd. De weg is iets in noordelijke richting verschoven. Dit heeft invloed op de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de omliggende woningen. Echter de toename van de geluidbelasting die hierdoor optreedt zal niet meer bedragen dan 1dB (afgerond). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daardoor nog steeds niet overschreden. De conclusie van het Geluidsonderzoek van bijlage 1 blijft daarom ongewijzigd. Voor verdere informatie zie bijlage 3: Oplegnotitie akoestisch onderzoek en luchtkwaliteitsonderzoek.
Reconstructie
Indien een weg met een geluidzone conform artikel 74 van de Wet geluidhinder een fysieke wijziging ondergaat, stelt de wet dat akoestisch onderzoek vereist is naar de eventuele toename van het geluid.
Het betreft het geluid op geluidgevoelige bestemmingen binnen deze zone. Indien blijkt dat de geluidbelasting op deze geluidgevoelige bestemmingen met 1,5 dB of meer toeneemt, dient te worden overwogen of er maatregelen getroffen kunnen worden. Indien dit niet mogelijk is, dient er een hogere grenswaarde te worden vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders.
Voor bestaande woningen voor een buitenstedelijke situatie bedraagt deze maximaal 58 dB.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de woning Hultenseweg 72 met 2,5 dB toeneemt. Voor deze woning is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Voor de woning zijn bron- en overdrachtsmaatregelen (toepassen geluidarm asfalt, toepassen geluidscherm) onderzocht en niet doelmatig bevonden. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft derhalve een hogere grenswaarde vastgesteld van 54 dB. tegen de ontwerp-beschikking Hogere grenswaarde is een zienswijze ingebracht. De beschikking Hogere grenswaarde is bij dit bestemmingsplan gevoegd evenals een aanvullend memo en de notitie behandeling zienswijzen.
Cumulatie
Naast wegverkeerslawaai is voor de woning Hultenseweg 72 ook sprake van luchtvaartlawaai.
De woning is gelegen binnen de 50 en 55 Ke-zone. De geluidbelasting ten gevolge van luchtvaartlawaai is ten minste 10 dB hoger dan voor wegverkeerslawaai, waardoor luchtvaartlawaai bepalend is. De woning is in de jaren '80 gesaneerd voor luchtvaartlawaai. Hierdoor is geborgd dat het binnenniveau van 33dB etmaalwaarde in een verblijfsgebied bij gesloten ramen gerealiseerd wordt.
De geluidbelasting neemt ten gevolge van de reconstructie weliswaar toe van 52 naar 54 dB exclusief wettelijke aftrek, maar leidt niet tot een (verdere) verslechtering van de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerlawaai en luchtvaartlawaai.
5.5.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen over het plangebied en zijn weergegeven op de bijlagen bij de regels. Blijkens de bijlage valt het plangebied binnen de 40 en 50 Ke-zone. Binnen deze zones worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. Het plan voorziet niet in de bouw van geluidgevoelige bestemmingen, zodat geen rekening hoeft te worden gehouden met deze zones.
- a. Luchtvaartbelemmeringen
Invliegfunnel
Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde funnel van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit is een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten dat ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid is vastgesteld. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat in het gebied van de funnel geen objecten mogen worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Voor onderhavig geval geldt m.b.t. de funnel een maximale bebouwingshoogte van 35 m boven NAP, oplopend tot 50 m boven NAP.
Instrumental Landing system (ILS)
De vliegbasis Gilze-Rijen beschikt over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Een object dat beneden de betreffende hoogte blijft, zal geen verstoring op het ILS opleveren en zou toelaatbaar kunnen zijn. Een object dat hoger is dan de (zonder meer toelaatbare) betreffende hoogte moet worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Om dit te borgen dienen de maximum toelaatbare hoogtes te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Hieraan kan een door B&W te verstrekken ontheffing worden gekoppeld ten behoeve van een hogere bouwhoogte onder de voorwaarde dat de werking van het ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Voorafgaand aan het verlenen van de ontheffing dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij de beheerder (DVD, Directie Zuid, Postbus 412, 5000 AK Tilburg) van het betrokken ILS.
Het onderhavig plan is gelegen in het horizontale en oplopende gebied van de ILS met een zonder meer toelaatbare bouwhoogte van 20,6 m + NAP oplopend tot 30,6 m + NAP.
Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)
Inner horizontal en Conical Surface (IHCS): Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat, conform de ICAO-normen, rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 m hoog is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km. Voor onderhavig geval geldt m.b.t. de IHCS een maximale bebouwingshoogte van 56 m boven NAP.
5.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Voor het realiseren van de nieuwe verbindingsweg inclusief het gedeeltelijk verbreden van de Keizersakker is een onderzoek uitgevoerd naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen.Zie bijlage 2 Luchtkwaliteitsonderzoek).
Hiertoe zijn de concentraties berekend en beoordeeld op enkele maatgevende beoordelingspunten langs de in het onderzoek betrokken wegvakken. Op basis van het luchtkwaliteitonderzoek wordt geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Bovendien zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat er geen bezwaar tegen dit plan.
Bij de uitwerking van het wegontwerp is gebleken dat het oostelijke deel van de nieuw aan te leggen weg, inclusief de aansluiting op de Bleukweg, licht is gewijzigd. De weg is iets in noordelijke richting verschoven. Dit kan mogelijk leiden tot een lichte wijziging van de eerder in bijlage 2 berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. De ruimte tot de grenswaarden is echter dusdanig groot dat de licht gewijzigde wegligging niet zal leiden tot een overschrijding van de grenswaarden voor beide stoffen. De conclusie van het Luchtkwaliteitsonderzoek (bijlage 2) blijft gehandhaafd. Voor verdere informatie zie bijlage 3 Oplegnotitie akoestisch onderzoek en luchtkwaliteitsonderzoek).
5.7 Geur
Eventuele geurhinder kan worden ondervonden als gevolg van stagnatie zoals bij stoplichten en drukke kruispunten. Geurhinder wordt dan veelal veroorzaakt door slecht afgestelde motoren, hetgeen tegenwoordig weinig voorkomt, en door optrekkend en stagnerend verkeer. Gezien de inrichting van de weg en de lage verkeersintensiteit is aannemelijk dat dit effect niet tot nauwelijks optreedt en wordt dit in het kader van een goede ruimtelijke ordening acceptabel geacht.
Gezien het feit dat de te realiseren weg niet kan worden aangemerkt als een inrichting of bedrijf(sactiviteit) is er overigens tot op heden geen wet- en regelgeving met betrekking tot geurhinder afkomstig van wegen. Er zijn dan ook geen normen waaraan getoetst kan worden.
Daarnaast is de weg geen geurgevoelige bestemming zodat er geen sprake kan zijn van geurhinder door eventueel nabijgelegen geurveroorzakende bedrijven en veehouderijen.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Binnen het plangebied zijn een aantal slootdempingen bekend. Voor het overige zijn geen verdachtmakingen bekend. De slootdempingen kunnen aanleiding vormen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek ter plaatse van het toekomstige wegtracé. Dit onderzoek dient in dat geval binnen de werkdiepte van de wegwerkzaamheden conform het protocol slootdempingen van de gemeente Tilburg te worden uitgevoerd.
5.9 Natuur En Ecologie
5.9.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.9.2 Beleid mbt gebieds- en soortenbescherming
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
- A. tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje)
- B. tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper)
- C. tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das)
- D. vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
5.9.3 Situatie binnen het plangebied
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 6 kilometer afstand van het plangebied en bestaat uit de Regte Heide & Riels Laag. Het gebied is begrensd op basis van de aanwezigheid van de habitattypen: stuifzandheiden met struikhei, zwakgebufferde vennen, vochtige heiden, droge heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Genoemde habitattypen zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten.
Gezien de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied en de relatief geringe omvang van de geplande activiteiten binnen het plangebied, wordt verwacht dat er geen negatieve effecten zullen ontstaan op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.
Ecologische Hoofdstructuur
Binnen het plangebied komen volgens de Verordening ruimte Noord-Brabant geen onderdelen voor van de Ecologische Hoofdstructuur. Tussen het plangebied en de Bredaseweg is het Bleukbos begrensd als EHS. Op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan is het Bleukbos foutief aangeduid met het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland in plaats met het beheertype Droog bos met productie.
![]() |
Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is ten zuiden van de Bredaseweg een ecologische verbindingszone aangegeven tussen enerzijds Het Blok en anderzijds de Landgoederenzone. De verbindingszone moet functioneren voor ondermeer kleine zoogdieren, amfibieën en dagvlinders.
Flora- en faunawet
In 2002 is door het Ecologisch Adviesbureau Cools een gedetailleerd jaarrondonderzoek uitgevoerd naar beschermde en bedreigde planten- en diersoorten binnen het plangebied. Op basis van een veldbezoek in september 2011, de huidige inrichting en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat de natuurwaarden die in 2002 waren aangetroffen zeer waarschijnlijk geheel of grotendeels nog aanwezig zullen zijn binnen het plangebied.
Tabel 1: algemene soorten
Het plangebied is een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, het konijn, alsook zeer waarschijnlijk voor de rosse woelmuis, bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis, haas en egel. Door de geplande activiteiten zal het leefgebied van de genoemde soorten niet of nauwelijks verdwijnen of worden aangetast. Ook in de omgeving van het plangebied is voldoende leefgebied aanwezig voor deze soorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties kunnen ontstaan.
Tabel 2: overige soorten
Soorten die zijn opgenomen in tabel 2 komen binnen het plangebied niet voor.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
Het plangebied is een foerageergebied voor enkele exemplaren van de gewone dwergvleermuis, alsook een of twee exemplaren van de iets minder algemene laatvlieger. Daarnaast kan het plangebied een enkele keer worden bezocht door de minder algemene rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen zijn zo goed als zeker uitgesloten, evenals vaste vliegroutes.
Door de geplande activiteiten zal het foerageergebied van de genoemde vleermuissoorten niet of nauwelijks verdwijnen. Ook is in de omgeving van het plangebied voldoende foerageergebied
aanwezig voor de vleermuissoorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vleermuissoorten en/of de populaties kunnen ontstaan.
Vogels
Binnen het plangebied broeden zeer waarschijnlijk enkele vogelsoorten. Hiertoe behoren de ekster, koolmees en zwarte kraai van de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten. Andere soorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten komen in het plangebied zeer waarschijnlijk uitsluitend foeragerend en/of rustend voor, zoals de roek, gierzwaluw en boerenzwaluw. Aangezien de roek, gier- en boerenzwaluw echter niet (zullen) broeden binnen het plangebied dienen er ook geen activiteiten plaats te vinden ter eventuele bescherming of compensatie van de nesten.
Naast de genoemde vogelsoorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden, foerageren dan wel rusten er binnen het plangebied diverse andere vogelsoorten, waaronder de fitis, scholekster, kievit, gaai, tuinfluiter, staartmees, merel, roodborst en winterkoning.
Door de geplande activiteiten zal het broed-, foerageer- en/of rustgebied van deze vogelsoorten niet of nauwelijks verdwijnen. Ook in de omgeving van het plangebied is voldoende broed-, foerageer- en/of rustgebied aanwezig voor de vogelsoorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vogelsoorten en/of de populaties kunnen ontstaan.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven is er voor de streng beschermde diersoorten (vleermuizen, roek) waarvan het leefgebied zal verdwijnen of verminderen door de geplande activiteiten binnen dan wel in de omgeving van het plangebied nog voldoende geschikt leefgebied aanwezig, zodat de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt en compensatie niet noodzakelijk is.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan het beste plaatsvinden vanaf half september tot half maart. Vooraf dient echter wel een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.
Diersoorten behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
5.9.4 Onderzoek en advies
Flora- en faunawet
Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
a. voor vogels, als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het plangebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen plaatsvindt in de periode half september tot half maart;
b. voor de diersoorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten het konijn, de mol, haas, egel, bosmuis, rosse woelmuis, veldmuis, huisspitsmuis;
c. voor de gewone dwergvleermuis en mogelijk ook laatvlieger, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis, aangezien deze vleermuissoorten het plangebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er voldoende foerageergebied aanwezig is in de directe omgeving van het plangebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat activiteiten binnen het plangebied die territoria/nesten of andere delen van het leefgebied vernietigen, in de periode van half september tot half maart zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de zorgplicht van de Flora- en faunawet.
Aanvullend onderzoek naar beschermde soorten wordt niet noodzakelijk geacht.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap Brabantse Delta.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 1,1 ha. In het plangebied liggen geen afwaterende oppervlakten. De ontwikkeling betreft de aanleg van een ontsluitingsweg.
De bodem in het gebied bestaat in de oostkant uit zandgrond en gaat over richting het westen in eerdgronden (fijn zand).
De terreinhoogte in plangebied varieert tussen ongeveer 9.50 - 9.60 m + NAP in het noorden/noordoosten en 10.20 -10.30 m + NAP in het westelijk deel. De bestaande wegen en bebouwing liggen over het algemeen iets hoger dan het omliggende terrein. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt op ongeveer 8 m + NAP. De bestaande ontwatering is meer dan 1,5 m, en is dan ook voldoende.
Ten behoeve van de afvoer van vuilwater van bebouwing in het aangrenzende gebied is drukriolering aanwezig. Het vuilwater wordt verzameld en getransporteerd door middel van drukriolering, tot de lozingspunt in het bestaande vrijverval rioolstelsel in de Reeshofweg, kruising Burgemeester Letschertweg en Hultenseweg, zowel aan de noord- als aan de zuidkant. Het afvalwater stroomt verder af richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van De Dommel.
Het regenwater van de bestaande bebouwing grenzend aan het plangebied wordt verwerkt op eigen terrein. Waar de weg komt te liggen is het terrein in de huidige situatie onverhard en de afwatering vindt plaats via de landbouwkundige afvoersysteem.
In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Het betreft landbouwpercelen waar sloten zijn aangelegd voor de ont- en afwatering. Tevens ligt er in het gebied een categorie B watergang volgens de ordening van waterschap Brabantse Delta, oppervlaktewater met enige belang voor de waterhuishouding. Langs de Bredaseweg ligt ook een leggerwatergang (categorie A). Ten behoeve van de waterhuishouding van de verbrede Bredaseweg wordt de categorie A (legger)watergang omgelegd door het plangebied van de nieuwe ontsluiting en een categorie B oppervlaktewaterlichaam.
6.2 Duurzaam Waterbeheer
6.2.1 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en verordeningen, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
6.2.2 Afwegingen
Het plan betreft de aanleg van een ontsluitingsweg. De benodigde ontwatering (afstand tussen object en maatgevend hoogste grondwaterstand) is 0,70 m (secundaire weg). Aangezien de bestaande ontwatering voldoende is voor het nieuwe gebruik van de grond, blijkt er geen maatregel nodig te zijn in het plangebied, mits minimaal de bestaande terreinhoogten gehandhaafd worden.
De ontwikkeling betreft de aanleg van een weg met een afwaterend oppervlakte van ongeveer 7.000 m². De toename van de afwaterende oppervlakte heeft een significant impact op de waterhuishouding, waardoor compensatie noodzakelijk is. Conform de eisen van het waterschap Brabantse Delta dient het regenwater vastgehouden te worden in een retentievoorziening, alvorens het regenwater eventueel wordt afgevoerd richting het regionale afwateringssysteem.
Er wordt voor gekozen om de berging uit te werken als een absoluut systeem, waarbij het afstromend regenwater geborgen wordt in zaksloten aan beide zijden van de weg. Op deze manier kan het door het regenwater meegesleurde vuil opgevangen worden, zonder dat het oppervlaktewatersysteem verontreinigd raakt. Er vindt dan ook geen afvoer plaats op het regionale systeem. Om het regenwater voldoende te bergen wordt er gekozen om voldoende capaciteit aan te leggen voor een bui met een herhalingstijd van 100 jaar (T100).
De Bredaseweg wordt verbreed en daarbij wordt de watergang aan de zuidkant van deze weg verlegd. De verlegging van deze watergang kruist het plangebied, aangezien ervoor gekozen is om de watergang vlak te westen van aftakking van de nieuwe ontsluiting, te verleggen naar het zuiden tot de bestaande leggerwatergang in de verlengde van de Bleukweg. Het is van belang dat de waterberging (zaksloten) en de verlegde watergang van elkaar gescheiden stromen. De leggerwatergang gaat twee maal met een duiker onder de weg door, om aansluiting met het regionale systeem te vinden.
De bergingsopgave is vastgesteld op basis van de hydrologische uitgangspunten van het waterschap en bedraagt berging 514 m³. Daarbij is de regenduurlijn van het waterschap de Brabantse Delta gehanteerd, aangevuld met de waarden voor regenduur kleiner dan 6 uur. Voor deze berekening is rekening gehouden met een infiltratiecapaciteit van de bodem van 0,8 m/d en een factor 0,67 voor de effectieve infiltratieoppervlakte. Deze situatie is gebaseerd op een extreme neerslag en betreft maximaal de totale benutting van de berging in de zaksloten. De ontworpen bergingscapaciteit (ruim 1.700 m³ tot insteek) blijkt groter dan de opgave (514 m³). Bij de maatgevende neerslag is de maximale waterdiepte ongeveer 0,20 m.
Over de lengte van de ontsluitingsweg is niet overal mogelijk een zaksloot aan beide kanten van de weg aan te leggen. In deze gevallen wordt het wegprofiel op een oor richting de zaksloot of tonrond met afwatering door middel van aan te leggen riolering met lozing op de zaksloot. Deze riolering heeft voldoende afvoercapaciteit om een ontwerpbui 08 (T2) van de Leidraad Riolering te verwerken zonder water op straat.
6.2.3 Watersysteem
Voor rekening van de ontwikkelende partijen, dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden voor het nieuwe watersysteem:
- Bij de inrichting van het plangebied dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
- De bergingsopgave bedraagt 514 m³ en wordt gerealiseerd als een systeem van zaksloten;
- Het ontwerp van de weg houdt rekening met een beschikbare bergingscapaciteit van ruim 1.700 m³;
- Daar waar zaksloot alleen maar aan één kant wordt aangelegd, wordt de afwatering gerealiseerd door het profiel van de weg op een oor aan te leggen of door middel van riolering;
- De benodigde riolering heeft voldoende afvoercapaciteit om een bui 08 van de Leidraad Riolering te verwerken zonder water op straat;
- Er vindt geen (landbouwkundige) afvoer richting het regionale afwateringssysteem plaats;
- Het ontwerp en verdere detaillering van de waterberging en omlegging van de categorie A-watergang dient afgestemd te worden op het ontwerp dat gemaakt wordt voor de verbreding van de Bredaseweg. Randvoorwaarde is dat beide waterstromen gescheiden van elkaar gehouden worden.
6.3 Watertoets
Voor dit plan zijn de afwegingen en de beschrijving van het nieuwe watersysteem in algemene zin gedaan in het kader van de Structuurvisie Water en Riolering (SWR). Daarbij is onderscheid gemaakt tussen gescheiden en gemengd rioolgebieden, en binnen deze laatste, afkoppelgebieden en gebieden waar het regenwater niet afgekoppeld worden. Dit leidt tot differentiatie tussen de verschillende plannen, en maakt mogelijk de standaardisatie van de aanpak voor ruimtelijke ontwikkelingen. Op deze manier kan de watertoets eenvoudig afgewikkeld worden op basis van de in SWR vastgestelde beleidskeuzes. Beide waterbeheerders, De Dommel en de Brabantse Delta zijn betrokken bij het opstellen van de structuurvisie, en hebben ingestemd met de aanpak.
In overleg met beide waterschappen wordt het watertoetsproces vereenvoudigd gelopen voor plannen met een beperkte impact op het watersysteem. Dit plangebied voldoet aan deze aanpak. De afwegingen en de keuzes voor het watersysteem vloeien grotendeels voort uit de aanpak van de Structuurvisie. In deze waterparagraaf worden deze keuzes afgewikkeld en vastgelegd.
De inhoud van het plan, de aanpak en de waterparagraaf zijn voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta, via de mail d.d. 28 juni 2012. Het waterschap verstrekte tijdens de planvorming in verschillende overleggen en via de mail verschillende adviezen, welke verwerkt zijn in de waterparagraaf.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komt slechts één bestemmingen voor zijnde de bestemming Verkeer.
Naast de verkeersbestemming zijn er twee dubbelbestemmingen opgenomen:
1. Waarde archeologie
2. Waarde-Ecologie
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel Antidubbeltelregel bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel Algemene bouwregels bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing,
Algemene gebruiksregels
In artikel Algemene gebruiksregels staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel Algemene aanduidingsregels zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Het gaat hier om een luchtvaartverkeerszone, een geluidszone, een reconstructiewetzone en een veiligheidszone.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel Algemene afwijkingsregels.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel Algemene wijzigingsregels, o.a. met betrekking tot wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Voordat de Burgemeester Letschertweg (Noordwesttangent) werd aangelegd was de Hultenseweg de noordelijke ontsluiting richting (Oude) Rijksweg van het gebied omsloten door de (Oude) Rijksweg, de Oude Leij, Rijksweg 58 en de Langenbergseweg: het "Groene Kwadrant".
De nieuwe Letschertweg snijdt sinds 2008 de Hultenseweg in twee delen, die niet op de Burg. Letschertweg aangesloten kunnen worden. Die aansluiting zou een ongewenst extra verkeerslicht op de Letschertweg betekenen en zou bovendien te dicht bij de reeds met verkeerslichten geregelde aansluiting Burg. Letschertweg/(Oude) Rijksweg komen.
De aanleiding voor de realisatie van een nieuwe ontsluitingsweg naar de (Oude) Rijksweg/Bredaseweg is de doorkruising van de Hultenseweg bij de aanleg van de Burg. Letschertweg (Noordwesttangent). In het budget voor de aanleg van de Burg. Letschertweg is daarom een reservering opgenomen voor de aanleg van die ontsluitingsweg. Daaruit zullen de grondverwerving voor de weg en de aanleg van de weg worden betaald. Gestreefd wordt naar de gebruikelijke medefinanciering van 41% subsidie van de provincie. Omdat niet voldaan kan worden aan de eerder hiervoor gestelde voorwaarde omtrent de termijn van indienen van de einddeclaratie van de weg vindt momenteel over de verkrijging van de subsidie nog overleg plaats met de provincie. Mocht de subsidie niet verstrekt worden dan kan er gemeentelijk budget binnen het project aanleg van de Burg. Letschertweg worden vrijgemaakt om de aanleg van de ontsluitingsweg te financieren.
Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan. Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Schade als gevolg van het onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal eveneens worden vergoed uit de reservering voor de aanleg van de ontsluitingsweg.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Bij de tracering van de weg is rekening gehouden met de eventuele komst van de Groene Kamer.
De aansluiting met de (Oude) Rijksweg zal vanwege de te verwachten oversteek van fietsers direct met verkeerslichten worden geregeld en is voldoende voor de ontsluiting van het gebied zoals het er nu bij ligt. Indien de Groene Kamer daadwerkelijk ontwikkeld wordt dan kan de aansluiting worden uitgebouwd met extra opstelvakken. De kosten van die uitbouw komen dan ten laste van de exploitatie van Groene Kamer.
Momenteel wordt door provincie, Tilburg en Gilze en Rijen een plan ontwikkeld voor de verdubbeling van de route Bredaseweg - (Oude) Rijksweg tussen Tilburg en Gilze Rijen. De intentie is het wegvak tussen de Reeshofweg en de Letschertweg in de periode 2012-2014 te reconstrueren. Daar is budget voor beschikbaar. Het is logisch om dan tegelijk de aansluiting van het Groene Kwadrant (en mogelijk ook de Groene Kamer) uit te bouwen met extra opstelvakken en verkeerslichten. De financiering van die uitbouw van de aansluiting komt dan (grotendeels) uit het budget voor de verdubbeling.
De weg wordt na aanleg opgenomen in het beheer- en onderhoudsprogramma van Tilburg.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied West 2008, 2e herziening (ontsluitingsweg West)op 7 juli 2011 gepubliceerd in de Tilburgse Koerier.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept is besproken op 22 maart 2012 tijdens het reguliere vooroverleg ruimtelijke plannen Provincie- gemeente Tilburg. Daarbij heeft de provincie gewezen op artikel 11.13 van de Verordening, waarin staat hoe je de aanleg van wegen moet onderbouwen. Daarnaast is aangegeven dat er gelet moet worden op de zorgplicht ruimtelijke kwaliteit en dat bij integratie stad land sprake is van provinciaal belang. Met het toevoegen van een tekening over de ruimtelijke context waarin de weg is gelegen zou een formeel vooroverleg kunnen worden voorkomen.
Omdat de weg enigszins is aangepast naar aanleiding van perikelen mbt grondverwerving en de reacties in het kader van de burgerparticipatie heeft de gemeente het plan opnieuw voorgelegd aan de provincie tijdens het reguliere vooroverleg ruimtelijke plannen Provincie- gemeente Tilburg op 28 juni 2012. Hierbij is een notitie overlegd, waarbij is ingegaan op artikel 11.13. (zie het gestelde onder 3.3.2.) en er is een kaart met daarop de landschappelijke inpassing van de weg overlegd. De provincie heeft ingestemd met de notitie en de kaart. Voor de kaart wordt verwezen naar 4 bij deze toelichting.
Het ontwerp bestemmingsplan is ambtelijk besproken met het waterschap Brabantse Delta. Het waterschap verstrekte tijdens de planvorming in verschillende overleggen en via de mail verschillende adviezen, welke verwerkt zijn in de waterparagraaf.
Omdat er geen sprake is van een geluidgevoelige bestemming heeft er geen vooroverleg met Defensie plaatsgevonden. Zij kunnen uiteraard nog altijd een zienwijze tegen het ontwerp-bestemmingsplan indienen indien zij in hun belang worden geschaad.
9.3 Burgerparticipatie
Op 6 december 2011 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een bewonersbrief gestuurd naar de bewoners van het gebied. In deze bewonersbrief is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding bijgevoegd. Bewoners en belanghebbenden konden reageren naar aanleiding van deze brief. Dertien insprekers hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Hierbij ging het om 9 buurtbewoners, 2 scholen, een buurtcomité en de Groene Kamer die plannen heeft zich in het gebied te vestigen. Al deze insprekers hebben een brief gehad met daarin het standpunt van de gemeente op hun reactie.
Meerdere insprekers gaven dezelfde reactie. Onderstaand zijn de inspraakreacties weergegeven met het standpunt van de gemeente:
- A. Alleen Bleukweg aanpassen is voldoende en pas bij verbreding van de Bredaseweg en ontsluiting Groene Kamer één goede oplossing aanleggen.
De nieuwe weg wordt aangelegd voor de ontsluiting van het hele gebied en voor een belangrijk deel ten behoeve van het (vracht-)verkeer van loonwerkbedrijf Van Broekhoven. Indien alleen de Bleukweg (overigens is niet duidelijk over welke deel de Bleukweg volgens inspreker aangepast zou moeten worden) zou worden aangepast betekent dit dat het (vracht)verkeer van het loonwerkbedrijf nog steeds door het gebied moet rijden, ook over de Keizersakker Zuid die dan in feite ook verbreed moet worden. Hierdoor verandert het karakter van meerdere wegen in het gebied. Ook is er dan meer overlast voor omwonenden en het andere verkeer. Met name fietsers zullen over meer (smalle) wegen geconfronteerd worden met vrachtverkeer. Hetgeen dus op meer wegen gevaarlijke situaties met zich meebrengt. Bovendien betekent het voor loonwerkbedrijf Van Broekhoven dat zij t.o.v. de oude situatie moet omrijden.
Sluipverkeer via de nieuwe ontsluitingsweg richting A58 lijkt vrijwel uitgesloten gezien de beperkte snelheid waarmee in het gebied gereden kan worden. Dit in tegenstelling tot de vlotte verbinding "buitenom" via de Letschertweg.
Wachten met aanleg van de ontsluitingsweg tot de daadwerkelijk komst van de Groene Kamer is te ongewis (in tijd). Thans dient er zo snel mogelijk een alternatief te komen voor de noodaansluiting van de Hultenseweg op de Letschertweg. Wat betreft het wachten op de verbreding van de Bredaseweg kan worden gemeld dat volgens planning de verbreding van deze weg bijna gelijk start met de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg. Wachten op de verbreding is daarom niet nodig. De afsluiting van de Hultenseweg aan de noordzijde veroorzaakt altijd een wijziging van verkeerstromen naar de Bredaseweg. De Bleukweg is op geen enkele wijze ingericht om dit verkeer op te vangen en veilig naar de Bredaseweg door te geleiden.
- B. Verkeerslichten plaatsen bij aansluiting met Bredaseweg en voldoende lange afslag op de Bredaseweg voor verkeer richting nieuwe ontsluitingsweg. Het fietspad langs zuidzijde Bredaseweg bij de Bleukbosweg zodanig verleggen dat er opstelruimte is voor minimaal één vrachtauto met aanhangwagen.
Het plan zal worden aangepast in die zin dat bij de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg op de Bredaseweg wél direct verkeerslichten worden geplaatst. Er wordt met de verkeerslichten derhalve niet gewacht op de verdubbeling van de Bredaseweg. Op de Bredaseweg komt een voldoende lange afslag voor linksafslaand verkeer vanuit het oosten.
Het fietspad kan dus tot de verbreding van de Bredaseweg dicht tegen de kruising blijven liggen. Bij de verbreding van de Bredaseweg gaat het zuidelijk fietspad zeer waarschijnlijk weg. Mocht dat niet zo zijn dan wordt het weer opgenomen in de verkeerslichtenregeling.
- C. Auto's hebben slecht zicht op het fietspad wanneer zij van de Bredaseweg de Bleukbosweg oprijden.
Door plaatsing van een VRI en een conflictvrije regeling is het eventuele uitzichtprobleem van afslaande auto's richting nieuwe ontsluitingsweg op fietsers langs de Bredaseweg niet meer aan de orde.
- D. Fietspad langs Letschertweg verdwijnt/ daarom fietspad langs gehele nieuwe weg en verkeerslichten bij Bredaseweg
Nog niet 100% zeker is of en wanneer het fietspad langs de Letschertweg - tussen Hultenseweg en Bredaseweg verwijderd zal worden. Dit wordt pas besloten in het kader van de verbreding van de Bredaseweg. Voor de doorstroming op het kruispunt Letschertweg/ Bredaseweg is het zeer wenselijk dat de fietsoversteek aan de oostkant van die kruising vervalt.
- E. Bochten in de ontsluitingsweg en bij de Keizersakker zijn te krap en onoverzichtelijk.
De bochten zijn het gevolg van een inpassing van de nieuwe ontsluitingsweg zonder veel hinder voor de omgeving. Daarnaast speelden ook de (on-)mogelijkheden en de kosten bij de grondverwerving een belangrijke rol. De 2 bochten van de ontsluitingsweg ten noorden van het perceel van loonwerkbedrijf Van Broekhoven zijn er gekomen om overlast voor een woning aan de Hultenseweg zoveel mogelijk te voorkomen c.q. te beperken. De bochten zorgen ervoor dat er niet te hard gereden zal worden. De bochten zullen voldoende ruim gemaakt worden, ook bij de aansluiting Hultenseweg/Keizersakker. Nog bezien wordt of de route Hultensweg zuid - Keizersakker de doorgaande route moet/kan worden.
- F. Het fietspad langs gehele ontsluitingsweg aanleggen en de wijze van aansluiting van het fietspad langs de ontsluitingsweg op de Bredaseweg
De nieuwe weg krijgt vooralsnog alleen een fietspad langs het noordelijkste nieuwe wegdeel tot de Bleukweg. De aftakking naar de Keizersakker krijgt geen fietspad en krijgt net als de Hultenseweg een profiel met 4,5 m asfalt, maar met aan weerskanten een graskeienstrook van 0,75 m. In totaal wordt de weg dus 6.00 m breed voor autoverkeer. Het autoverkeer kan dus fietsers passeren door gebruik te maken van de graskeienstrook. Een rijbaan van 6-7 m asfalt leidt zeer waarschijnlijk tot hogere snelheden en past niet bij de kleinschaligheid van het gebied.
- G. De versmalling op de Letschertweg direct weghalen, niet wachten op openstelling brug óf aansluiting Hultenseweg / Letschertweg handhaven totdat Bleukbosweg is aangelegd
De bedoeling was de tijdelijke aansluiting van de Hultenseweg op de Letschertweg open te houden totdat er een nieuwe aansluiting op de Bredaseweg zou zijn. Dan zou er geen sprake zijn van omrijden door autoverkeer. Echter, door openstelling van de brug over het Wilhelminakanaal in de Letschertweg in april 2012 neemt de verkeerstroom op die weg flink toe. Door de toename ven het verkeer op de Letschertweg kan de versmalling niet worden gehandhaafd. De nieuwe aansluiting op de Bredaseweg is echter pas op zijn vroegst eind 2012 gereed Daarom wordt nu voorgesteld de versmalling op de Letschertweg ter hoogte van de Hultenseweg weg te halen, maar de aansluiting nog wel enige tijd te handhaven en te regelen met een tijdelijke verkeersregelinstallatie. Dit echter alleen voor verkeer van en naar het noorden, net zoals nu het geval is. En in principe totdat de ontsluitingsweg gereed is én de Bredaseweg verdubbeld is.
- H. Wel/ niet afstemmen met verbreding Bredaseweg en ontsluiting Groene Kamer./Capaciteit aansluiting moet voldoende zijn, ontsluiting moet representatief zijn, plannen Groene Kamer zijn voorbarig.
Het plan voor de ontsluitingsweg wordt ontwikkeld in nauw overleg met de plannenmakers van de verbreding Bredaseweg en de Groene Kamer. Medio januari j.l. heeft de Groene Kamer haar plan inclusief ontsluitingsweg ingediend bij de gemeente. De ontsluitingsweg wordt nu zodanig aangepast dat latere uitbouw eenvoudig mogelijk is zonder veel uitbreken van verhardingen. Bij de verdubbeling van de Bredaseweg worden op de Bredaseweg voldoende lange uitvoegers gemaakt vooruitlopend op de komst van de Groene Kamer. En de aansluiting wordt met verkeerslichten geregeld. Indien de Groene Kamer daadwerkelijk wordt gerealiseerd dan zal de Groene Kamer nog extra opstelvakken en afrijstroken moeten maken op de ontsluitingsweg. Zie ook de punten P en Q.
Het plan wordt zodanig ingericht dat bij verdubbeling van de Bredaseweg zo min mogelijk hoeft te worden weggebroken. Daarbij moeten de begrenzingen van de verkeers-bestemmingen in het vigerende bestemmingsplan worden gerespecteerd. De situering van de toerit vanaf de Bredaseweg is gehandhaafd op de door de gemeente aangegeven locatie. Opschuiven naar het oosten is ongewenst i.v.m. grondeigendommen aan de noordzijde.
- I. Ander tracé: ten oosten van Van Broekhoven richting Bergakker
Een belangrijke reden voor het aanleggen van de nieuwe ontsluitingsweg naar de Keizersakker is het vrachtverkeer van Van Broekhoven over een zo kort mogelijke route in het gebied het Groene Kwadrant naar de Bredaseweg te leiden. De variant met een weg richting Bergakker betekent echter meer (zwaar) verkeer en hinder op de gehele Keizersakker, die dan ook verbreed zou moeten worden. Ook neemt de geluidbelasting toe bij meer woningen in het gebied. Voor de Bleukweg betekent het een verslechtering van de bereikbaarheid vanuit het noorden. De kans op sluipverkeer naar Gilzerbaan neemt toe. Qua kosten is deze variant waarschijnlijk niet goedkoper dan de variant die de gemeente voorstelt. Redenen om niet verder te gaan met de variant van inspreker.
- J. Bij de fietsoversteek van de Bredaseweg over Letschertweg zijn de fietsverkeerslichten te kort afgesteld.
De verkeerslichten van deze fietsoversteek hebben kort groen licht om de doorstroming op de kruising niet teveel te hinderen. Bij de groei van het verkeer en verdubbeling van de Bredaseweg wordt de situatie nog problematischer. Omdat bij de nieuwe ontsluitingsweg een nieuwe fietsoversteek komt, is de oversteek bij de Letschertweg niet meer in het plan voor de verdubbeling opgenomen en wordt deze oversteek naar verwachting verwijderd. Zie ook punt B.
- K. Er dient een sloot tussen de weg en de groenafscherming bij loonwerkbedrijf Van Broekhoven te komen.
Het ontwerp is zodanig aangepast dat er een zaksloot komt tussen de weg en de groene schermzone op het perceel van Van Broekhoven.
- L. Goede verbinding met fietspad naar Koolhoven
De aansluiting van nieuwe ontsluitingsweg op de Bredaseweg komt ter plaatse van het punt waar het fietspad uit Koolhoven aansluit.
- M. Veilige fietsroute vanuit Gilze naar de school aan Ketelhavenstraat
In het plan voor de verdubbeling van de Bredaseweg komt de fietsoversteek over de Bredaseweg direct ten oosten van de Letschertweg naar verwachting te vervallen. Fietsers zullen daardoor gebruik gaan maken van de nieuwe ontsluitingsweg. Voor de vormgeving van die weg en de aansluiting op de Bredaseweg wordt verwezen naar de punt B en D en F
- N. De Groene Kamer wil een fietstunnel onder Bredaseweg door.
Een fietstunnel wordt door gemeente afgewezen om de volgende redenen:
- i. Het fietsverkeer is gelijkvloers goed af te wikkelen met verkeerslichten
- ii. Een fietstunnel is kostbaar (€ 2,5 tot 3,5 milj.) en de financiering is zeer onzeker.
- iii. Een fietstunnel is sociaal onveilig, zeker bij een grote lengte en in het stille buitengebied.
- iv. De fietstunnel kan een extra barrière vormen in de ecologische verbindingszone..
Het voorstel is dan ook direct bij het maken van de aansluiting een verkeersregelinstallatie te installeren.
- O. Ruimte voor Kinderstad reserveren op perceel AH 218.
In het door de Groene Kamer op 16 jan 2012 ingediende plan is Kinderstad niet meer op perceel AH 218 gepland, maar elders in het plan.
- P. Er dient rekening gehouden te worden met de ecologische verbindingszone. Over aanleg en kostenverdeling m.b.t. de verbindingszone moeten afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en De Groene Kamer.
In het ontwerp wordt terdege rekening gehouden met de EVZ van 100m breed tussen Het Blok en de Donge. Er komt onder de nieuwe weg een faunakoker. Over de kosten van met name de EVZ (grondkosten, inrichtingskosten en beheer- en onderhoudskosten) vindt nog nader overleg plaats met de Groene Kamer.
- Q. De Groene Kamer kan alleen instemmen met het plan na overeenstemming over de door hen gewenste eindsituatie.
In het plan wordt op de meeste onderdelen rekening gehouden met het op 16 jan. 2012 ingediende plan van de Groene Kamer :
- i. Het tracé van de weg is afgestemd op het door de Groene Kamer gewenste tracé en daarmee ook op de kosten van de latere uitbouw van de weg;
- ii. Er is voldoende ruimte voor uitbouw met extra opstelvakken bij de aansluiting met de Bredaseweg
- iii. In het plan van de Groene Kamer van 16 jan. 2012 en in het plan van de gemeente ligt het fietspad langs de noordzijde van het wegdeel naar de Bleukweg..
- iv. Een faunakoker onder de ontsluitingsweg door t.b.v. de later door de Groene Kamer in te richten ecologische verbindingszone
- v. Bij de verdubbeling van de Bredaseweg worden voldoende lange uitvoegstroken op de Bredaseweg gemaakt. Op kosten van gemeente en provincie.
- vi. Bij de aansluiting met de Bredaseweg komen verkeerslichten, zowel nu als in de situatie met Groene Kamer.
Waar geen overeenstemming over is, is de fietstunnel onder de Bredaseweg door. Zie hiervoor punt N. Een tunnel wordt echter door het voorliggende plan niet onmogelijk gemaakt.Ook is het aansluitpunt van de ontsluitingsweg op de Bredaseweg op de oorspronkelijke locatie gehouden. Zie ook punt E.
- R. De Groene Kamer wil dat er geen bestemmingsplanherziening meer nodig is voor de ontsluiting van de Groene Kamer.
Het huidige bestemmingsplan houdt slechts ten dele rekening met de komst van de Groene Kamer. Bij de berekening van de verkeersintensiteit en bij milieuaspecten is er géén rekening meegehouden.
Wel is in het bestemmingsplan voldoende verkeersruimte gereserveerd voor een latere uitbouw met extra opstelvakken voor de Groene Kamer.
- S. De bewoners van de Keizesrakker 6 en 6a vinden dat het aanpassen van de huidige aansluiting van de Hultenseweg op de Letschertweg een beter alternatief is dat veel voordelen biedt t.o.v. de geplande ontsluitingsweg.
De gemeente wil de Hultenseweg niet aangesloten houden op de Letschertweg. De doorstroming en capaciteit op de tangent krijgen absolute voorrang. Het aantal verkeerslichten moeten daarom zoveel mogelijk beperkt worden. De kruising Letschertweg/Bredaseweg wordt bovendien een zwaar belaste kruising waar in de direkte omgeving geen andere geregelde kruising gewenst is.Koppeling van de twee kruispunten is bijzonder lastig. Een vlotte doorstroming op de tangent is onder andere bedoeld om het verkeer op andere wegen zoveel mogelijk te voorkomen. Sluipverkeer door het Groene Kwadrant is één van de zaken die voorkomen moet worden. En hetzelfde geldt voor verkeer door Hulten: in het plan voor de Bredaseweg is het de bedoeling minder verkeer door Hulten te laten rijden. Doordat de Hultenseweg wordt afgesloten bij de Letschertweg kan ook het reeds geplaatste geluidsscherm in noordelijke richting worden verlengd teneinde geluidbelastingen op de achterliggende woningen binnen de normen te brengen. Zie ook punt G.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 12 november tot en met 27 december 2012. Tijdens deze periode zijn er 8 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
Landgoed De Groene Kamer, Aert Heymlaan 9, 5263 AA Vught.
De Groene Kamer verzoekt om een fiets- en voetgangerstunnel onder de Bredaseweg door tbv de scholieren, recreatieve bezoekers van het gebied en voor de minimaal 20% van de 1,2 miljoen bezoekers van de toekomstige Groene Kamer die op de fiets zullen komen. Belangrijkste argument is de veiligheid voor deze mensen. De kosten van de tunnel zullen van de gemeente Tilburg beperkt zijn, dat de tunnel sociaal onveilig zou zijn is te weerleggen. Zo ook dat de tunnel een extra barrière vormt voor de ecologische verbindingszone.
De Groene Kamer verzoekt vanuit veiligheid tbv de fietsers om vrij liggende fietspaden langs de nieuwe wegen.
De Groene Kamer verzoekt om de 3 haakse bochten in de Strijpbeemd te vervangen door ruime overzichtelijke bochten. Dit ook weer vanuit veiligheidsoogpunt.
De Groene Kamer pleit voor een duidelijke voorrangssituatie mbt de aansluiting Strijpbeemd en Keizersakker.
De Groene Kamer is van mening dat bij de herziening van het bestemmingsplan tevens bindende afspraken gemaakt moeten worden over de ontsluiting van De Groene Kamer.
Standpunt gemeente:
A. Een fietstunnel wordt door gemeente afgewezen om de volgende redenen:
Het fietsverkeer is gelijkvloers goed af te wikkelen met verkeerslichten.
Een fietstunnel is kostbaar en de financiering is zeer onzeker. De Groene Kamer heeft zelf in een overleg een bedrag van 3 miljoen genoemd en rekent kennelijk op een gemeentelijke bijdrage van 25%. Dat geld is er vooralsnog niet. Van de EU wordt blijkbaar een bijdrage van 50% verwacht en de Groene Kamer denkt samen met de provincie 25 % te kunnen bijdragen. De bijdragen van EU en provincie zijn echter zeer onzeker.
Een fietstunnel is sociaal onveilig, zeker bij een grote lengte en in het stille buitengebied. De tunnel dient extra lang te worden, omdat aan de noordzijde van de Bredaseweg een uitbuigende parallelweg komt waar de tunnel ook onderdoor moet.
20% van 1,2 miljoen bezoekers per fiets /te voet van/naar De Groene Kamer betekent circa 800-1.000 fietsers/voetgangers per dag. Dat is een beperkt aantal voor een dergelijke tunnel. Een fietstunnel zonder De Groene Kamer is nog veel minder verantwoord. Omdat er op dit moment (nog) geen zekerheid is omtrent de komst van de Groene Kamer is de aanleg van een tunnel (vooralsnog) niet aan de orde.
Het voorstel is dan ook direct bij het maken van de aansluiting met de Bredaseweg een verkeersregel-installatie te maken. De vermeende stagnatie van het autoverkeer op de Bredaseweg zal meevallen, omdat overstekende fietsers tegelijk groen krijgen met linksafslaand verkeer vanuit het Groene Kwadrant.
Het bestemmingsplan maakt een fietstunnel ruimtelijk niet onmogelijk. Er blijft fysiek ruimte voor een eventuele tunnel na de komst van De Groene Kamer. Echter de daarvoor aan de noordzijde van de Bredaseweg benodigde grond is niet opgenomen in dit bestemmingsplan en is ook geen gemeente-eigendom. Er is ook geen garantie dat die grond te verwerven is.
B. Met betrekking tot het verzoek om vrij liggende fietspaden wordt het volgende opgemerkt. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met ruimte voor een vrijliggend fietspad langs de Bleukbosweg, tot aan de Bleukweg. De bedoeling is in eerste instantie alleen dat fietspad te maken langs het deel tussen Bredaseweg en de splitsing met de tak naar de Keizersakker (het noordelijke deel van de nieuwe Bleukbosweg derhalve). Bij realisatie van de Groene Kamer kan het fietspad langs de Bleukbosweg tot aan de Bleukweg worden aangelegd.
De aftakking naar de Keizersakker, de Strijpbeemd, krijgt geen fietspad en krijgt net als de Hultenseweg een profiel met 4,5 m asfalt, maar in tegenstelling tot de Hultenseweg aan weerskanten een graskeienstrook van 0,75 m. In totaal wordt de weg dus 6.00 m breed voor autoverkeer. Het autoverkeer kan fietsers passeren/tegemoet komen door gebruik te maken van de graskeienstrook. In de bochten zal het asfalt 6 meter breed worden.
Het gaat hier om een gebied dat wordt aangemerkt als verblijfsgebied met erftoegangswegen. Voor deze gebieden geldt als uitgangspunt dat alleen op hoofdfietsroutes vrij liggende fietsvoorzieningen worden aangelegd. Omdat hier geen sprake is van een hoofdfietsroute dient het verkeer hier gemengd te worden afgewikkeld.
Het maken van vrij liggende fietspaden zal naar verwachting leiden tot hogere auto-snelheden en er zullen onveiligere situaties op kruispunten ontstaan. Verder passen de brede(re) wegen ook niet bij de kleinschaligheid van het gebied. De overige wegen in het gebied zijn allemaal aanzienlijk smaller dan 6 m.
Verder is niet zeker dat het huidige fietspad langs de oostzijde van de Burgemeester Letschertweg wordt opgeheven. Dat zal te zijner tijd worden bekeken en is mede afhankelijk van de eventuele komst van De Groene Kamer en de ontwikkeling van het fietsverkeer.
C. Verkeerstechnici binnen de gemeente zijn van oordeel dat de bochten in de weg voldoende ruim en overzichtelijk zijn. Wanneer de bochten ruimer worden gemaakt leidt dit tot hogere snelheden, hetgeen onwenselijk is. Daarnaast speelden ook de (on-)mogelijkheden en de kosten bij de
grondverwerving en het beperken van hinder voor de omgeving een belangrijke rol bij de tracering van de weg.
D. Het bestemmingsplan regelt geen voorrangssituaties bij wegen. Dit gebeurt bij de latere verkeerstechnische inrichting van de wegen. Hierover vindt te zijner tijd nog communicatie plaats.
E. De voorgestelde vormgeving anticipeert op de eventuele komst van Landgoed De Groene Kamer en voldoet dus om het verkeer van De Groene Kamer te verwerken. Alleen het fietspad richting Bleukweg moet met de komst van De Groene Kamer nog worden doorgetrokken en de kruising van de nieuwe weg met de Bleukweg zal wellicht aangepast moeten worden om sluipverkeer van/naar De Groene Kamer via de Bleukweg te voorkomen. Indien De Groene Kamer toch een fietstunnel wenst, deze financierbaar is en de benodigde grond hiervoor kan worden aangekocht dan kan te zijner tijd de tunnel in het bestemmingsplan voor De Groene Kamer worden meegenomen.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond en geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Reclamant 2
Reclamant geeft aan dat het tracé zoals aangegeven in het ontwerp-bestemmingsplan niet hun voorkeur geniet. Ze stellen twee alternatieve tracés voor: een waarbij de nieuwe weg aansluit op de Bergakkerweg en een waarbij de nieuwe weg langs de oostzijde van loonwerkbedrijf Van Broekhoven loopt en daar aansluit op de Keizersakker. Ze willen dat de ontsluitingsweg zover mogelijk van hun perceel vandaan blijft ivm overlast van autolichten, verkeerslawaai, trillingen, fijnstof en CO2-uitstoot. Het nu gekozen tracé pal tegen loonwerkbedrijf Van Broekhoven aan is wat hun betreft het uiterst haalbare. Ze maken bezwaar tegen elke afwijking in hun richting.
Standpunt gemeente: de twee alternatieve tracés zijn eerder in de procedure ook al voorgesteld en toen onderzocht. Zoals toen ook al is medegedeeld is een belangrijke reden voor het aanleggen van de nieuwe ontsluitingsweg naar de Keizersakker om het vrachtverkeer van loonwerkbedrijf Van Broekhoven over een zo kort mogelijke route in het gebied het Groene Kwadrant naar de Bredaseweg te leiden. De 2 varianten met een weg richting Bergakker c.q. Keizersakker betekent echter meer (zwaar) verkeer en hinder op de gehele Keizersakker, die dan ook verbreed zou moeten worden. Ook neemt de geluidbelasting toe bij andere woningen in het gebied. Voor de Bleukweg betekent het een verslechtering van de bereikbaarheid vanuit het noorden. Verder neemt de kans op sluipverkeer naar Gilzerbaan toe. Qua kosten is deze variant niet goedkoper dan de thans voorgestelde ontsluiting. Om deze redenen is dus niet gekozen voor een van deze twee varianten maar voor de variant waarvoor thans het bestemmingsplan wordt herzien. Deze variant, pal tegen het loonwerkbedrijf aan, is voor reclamant het uiterst haalbare waarbij ze nu al bezwaar maken tegen elke afwijking in hun richting. Wat dit laatste betreft wordt opgemerkt dat een afwijking van het tracé niet aan de orde is.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond en geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Ten overvloede wordt het volgende gemeld: Ondanks het feit dat de gemeente hiertoe op basis van het bovenstaande juridisch niet verplicht is, is zij bereid om, in de twee "buiten"-bochten van de tak richting Keizersakker (Strijpbeemd), beplanting aan te brengen ter beperking van de lichtoverlast door het wegverkeer voor de bebouwing in de nabijheid van de weg. Hiervoor is het noodzakelijk een strook grond aan te kopen bij de meest noordelijke bocht, ten noorden van perceel Keizersakker 12. De bestemming Verkeer zal over het noord-zuidgedeelte, aan de westzijde, 4 meter worden verbreed. Voor de andere bocht is aankoop van grond niet noodzakelijk.
Reclamant 3
Reclamant verzoekt om de bocht in de Strijpbeemd circa 40 meter naar het oosten op te schuiven waardoor de weg niet door de groenstrook hoeft te lopen, waardoor er minder sloten gegraven hoeven te worden en waardoor de kruising Strijpbeemd/Bleukweg veiliger wordt.
Standpunt gemeente: ten oosten van de groenstrook en ten zuiden van de Bredaseweg zal het gebied als natuurgebied worden ingericht (zie bijlage 4 Kaart landschappelijke inpassing weg). Wanneer de weg circa 40 meter in oostelijke richting wordt verschoven betekent dit een langere doorsnijding en meer versnippering van het natuurgebied. Met de huidige grondeigenaar bestaat in principe overeenstemming over het tracé van de weg. Verschuiving van de weg betekent dat met een andere grondeigenaar onderhandeld moet worden, hetgeen extra tijd kost en waarbij de uitkomst van de onderhandeling ongewis is. Verschuiving van de bocht in oostelijke richting betekent dat de weg richting woning reclamant verschuift hetgeen niet wenselijk is nu de andere poot van de weg ook al in de nabijheid van de woning van reclamant komt te liggen.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond en geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Reclamant 4.
Reclamant verzoekt of er naast de nieuw aan te leggen wegen een vrij liggend fietspad aangelegd kan worden. Dit vanwege de vele fietsende scholieren en recreanten en de zijn inziens onoverzichtelijkheid van de verbinding met de Keizersakker (Strijpbeemd).
Standpunt gemeente: zie standpunt college onder punt 2B.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond en geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Reclamant 5
Reclamant verzoekt om vrij liggende fietspaden langs de nieuwe wegen aan te leggen om de veiligheid van de fietsers te waarborgen. Verder vraagt reclamant om dezelfde redenen om een tunnel onder de Bredaseweg te realiseren.
Standpunt college: zie standpunt college onder punt 2A en 2B.
Conclusie: De zienswijze is ongegrond en geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Reclamant 6
- T. Reclamant verzoekt om ruimtere en overzichtelijkere bochten. Verder verzoekt reclamant om de voorrang op de kruising Keizersakker-Hultenseweg de Keizersakker voorrang te geven boven de Hultenseweg. Indien aan deze verzoeken niet tegemoet gekomen kan worden verzoekt reclamant om langs het hele traject een vrij liggend fietspad te maken.
Standpunt gemeente: zie standpunt gemeente onder punt 1C, punt 1D en punt 1B.
Conclusie: de zienswijze is ongegrond en geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
NV Nederlandse gasunie, Postbus 19, 9700 MA Groningen.
De Gasunie verzoekt de belemmeringenstrook leiding-Gas op de verbeelding te verbreden tot 5 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding.
De Gasunie verzoekt om het woord 'onevenredig' te schrappen uit artikel 4.3.2 lid a. Als onderbouwing wordt verwezen naar een uitspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat de Bevb geen beoordelingsvrijheid biedt in de voorwaarden bij het verlenen van binnenplanse afwijkingen voor bouwwerken binnen de leidingstrook.
Standpunt gemeente: omdat het hier gaat om een hoofd-aardgastransportleiding dient inderdaad op de verbeelding een belemmeringenstrook van 5 meter opgenomen te worden in plaats van 4 meter. In de regels is overigens wel uitgegaan van 5 meter.
Het verzoek tot het schrappen van het woord "onevenredig" in de voorwaarden bij het verlenen van binnenplanse afwijkingen voor bouwwerken zoals opgenomen in artikel 4.3.2 heeft aanleiding gegeven om de twee bestaande voorwaarden te schrappen en hiervoor in de plaats de volgende drie voorwaarden op te nemen:
de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
aan de milieusituatie m.n. externe veiligheid wordt voldaan. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
Conclusie: De zienswijze is gegrond en geeft aanleiding tot aanpassing van de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan.
Verbeelding: Belemmeringenstrook leiding gaat van 4 meter aan weerszijden van de leiding naar 5 meter.
Regels: in artikel 4.3.2 worden de twee voorwaarden geschrapt en hiervoor in de plaats worden de volgende drie voorwaarden opgenomen: 1. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad; 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder; 3. aan de milieusituatie m.n. externe veiligheid wordt voldaan. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
Waterschap Brabantse Delta, Postbus 5520, 4801 DZ Breda.
Het waterschap geeft een positief wateradvies omdat de belangrijkste uitgangspunten naar wens zijn opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. Wel verzoekt zij om in de Toelichting de volgende aanpassingen door te voeren. In hoofdstuk 6.2.1 (Beleidskader) dient ook het beleid van het waterschap kort samengevat vermeld te worden. Op blz. 43, laatste zin "..ondergewaardeerd tot B-watergang." aanpassen in "….. aangepast naar een categorie B oppervlaktewaterlichaam". Verder geeft het waterschap aan dat voor de berekening van de bergingsopgaaf is uitgegaan van verkeerde berekeningsfactor, echter gezien de overcapaciteit van de berging zijn zij akkoord gegaan met de aangegeven ledigingsfactor.
Standpunt gemeente: in hoofdstuk 6.2.1 is het beleid van het waterschap kort samengevat ingevoegd. Verder is de gevraagde aanpassing op blz. 43 doorgevoerd.
Conclusie: De zienswijze is gegrond en geeft aanleiding tot aanpassing van de toelichting het bestemmingsplan.
Toelichting: blz 43 laatste zin: ondergewaardeerd tot B-watergang wordt aangepast naar een categorie B oppervlaktewaterlichaam.
Toelichting: in hfdst 6.2.1. is samenvatting beleid waterschap toegevoegd.
Bijlage 1 Boomwaardekaart
Bijlage 2 Geluidszone-luchtvaart
Bijlage 2 Geluidszone-luchtvaart
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerszone-funnel
Bijlage 3 luchtvaartverkeerszone-funnel
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerszone-ihcs
Bijlage 4 luchtvaartverkeerszone-IHCS
Bijlage 5 Luchtvaartverkeerszone-ils
Bijlage 5 luchtvaartverkeerszone-ILS
Bijlage 1 Geluidsonderzoek
Bijlage 2 Beschikking Hogere Grenswaarde
Bijlage 2 Beschikking hogere grenswaarde
Bijlage 3 Aanvullend Memo Geluid
Bijlage 3 aanvullend memo geluid
Bijlage 4 Notitie Behandeling Zienswijze Geluid
Bijlage 4 notitie behandeling zienswijze geluid
Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 6 Oplegnotitie Akoestisch Onderzoek En Luchtkwaliteitonderzoek
Bijlage 6 Oplegnotitie akoestisch onderzoek en luchtkwaliteitonderzoek