Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 1e herziening (tophockeycomplex)
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 02-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 8.5 van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.2 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.6 attentiegebied EHS
Gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur, waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.9 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.11 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.12 beeldbepalende boom
Als zodanig aangeduide boom met een hoofdwaarde volgens de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart.
1.13 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.14 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2011029- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.17 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.19 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.20 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.23 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.28 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.29 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.30 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.31 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten.
1.32 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.33 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.34 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.35 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.36 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.37 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.38 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.40 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.41 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.42 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.43 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.44 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.45 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.46 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.47 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.48 naschoolse opvang
Professionele kinderopvang voor schoolgaande kinderen buiten schooltijd.
1.49 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.50 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.51 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.52 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.53 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.54 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.55 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.56 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.57 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.58 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.59 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.60 plan
Het bestemmingsplan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 1e herziening (tophockeycomplex) van de gemeente Tilburg.
1.61 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.62 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.63 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.64 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.65 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.66 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.67 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.68 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.69 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.70 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.71 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.72 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.73 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.74 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.75 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.76 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.77 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.78 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Sport
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Verkeer - Verblijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergrondse bouwwerken
8.2 Onbebouwd terrein bij gebouwen
8.3 Ruimte tussen bouwwerken
8.4 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
8.5 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 luchtvaartverkeerzone
10.2 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - extensiveringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een extensiveringsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
10.3 overig - verwijderde ecologische hoofdstructuur (EHS)
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overig - verwijderde ecologische hoofdstructuur' maken de desbetreffende gronden geen deel meer uit van de ecologische hoofdstructuur (EHS).
10.4 overig - toegevoegde ecologische hoofdstructuur (EHS)
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overig - toegevoegde ecologische hoofdstructuur' maken de desbetreffende gronden voortaan deel uit van de ecologische hoofdstructuur (EHS).
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
11.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
11.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
11.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
11.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
11.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
12.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
12.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- c. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- d. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- e. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
14.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 1e herziening (tophockeycomplex)´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg" ingediend voor de realisatie van een tophockeycomplex aan de Bredaseweg te Tilburg. Het betreft de (delen van de) percelen sectie F nrs. 03569, 04600, 04599, 04342, 03895, 04597,03574 en 03572 aan de Bredaseweg.
Aanleiding voor de ontwikkeling is de fusie van twee Tilburgse hockeyclubs, te weten TMHC Forward en TMHC Tilburg die in 2011 is verwezenlijkt.
Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad, onder een aantal voorwaarden, besloten medewerking te verlenen aan de realisatie van een tophockeycomplex aan de Bredaseweg waar de gefuseerde clubs TMHC Tilburg en TMHC Forward lunnen gaan spelen. TMHC Forward zal daarmee verhuizen van Stappegoor naar de huidige locatie van TMHC Tilburg aan de Bredaseweg.
Met dit bestemmingsplan kan een tophockeycomplex worden gerealiseerd en kan een opwaardering en (beperkte) uitbreiding van het bestaande hockeycomplex mogelijk worden gemaakt, hetgeen ten goede komt aan zowel tophockey als breedtesport en daarmee aan de ambitie die beschreven is in de kadernota Sport (zie ook paragraaf 4.2).
Momenteel bestaat het hockeycomplex aan de Bredaseweg uit vier kunstgrasvelden en twee grasvelden, een klein clubhuis en een deels onverhard parkeerterrein. Realisatie van de uitbreiding zorgt voor de volgende faciliteiten en activiteiten op en rondom het terrein:
- 7 velden, 2 miniveldjes;
- 12 jeu de boulesbanen;
- clubhuis en terras;
- tribune voor 1000 personen;
- maaiveldparkeren;
- fietspad verleggen
- hergebruik twee woningen ten behoeve van dienstverlening en/of naschoolseopvang;
- verbreding fietsoversteek;
- verplaatsen watergang;
- EHS-compensatie.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige en landschappelijke) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Juridisch-planologische Situatie
Voor de planlocatie is het bestemmingsplan "Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg" van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 31 mei 2010 en op of omstreeks 14 juli 2011 onherroepelijk geworden.
Het plan voor de realisatie van een tophockeycomplex aan de Bredaseweg past niet in het bestemmingsplan "Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg". Voor de percelen geldt welliswaar grotendeels een sportbestemming, maar deze is niet toereikend om het plan te realiseren.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied is gelegen in de landgoederenzone aan de westkant van Tilburg. De landgoederenzone is een langgerekt gebied dat zich uitstrekt in westelijke richting aan weerszijden van de Bredaseweg vanaf de westelijke zijde van de wijken De Reit, Zorgvlied en De Blaak en tot aan het stroomgebied van het riviertje De Donge.
figuur 1: ligging hockeycomplex in Tilburg
2.2 Beschrijving Plangebied
De Bredaseweg en de Zwartvenseweg begrenzen het hockeycomplex aan de zuid- en westzijde. Aan de Zwartvenseweg bevinden zich drie woonkavels, waarvan er twee in het plangebied zijn betrokken. Aan de oostkant ligt de Oude Warande. Dit bospark behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur, maar heeft daarnaast ook cultuurhistorische waarde. Het park is ontworpen in 1712 en is een van de weinige intacte sterrenbossen in Nederland.
Het hockeycomplex heeft een sfeervolle uitstraling door de bossen rondom en door de boomgroepen binnen de hekken. Het clubhuis staat op een oude stuifduin en ligt wat hoger dan de velden.
figuur 2: luchtfoto plangebied
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan bestaat uit het huidige hockeycomplex aan de Bredaseweg. Tevens omvat deze de twee woningen aan Zwartvenseweg. De bezoekers van het complex komen vooral met de auto of met de fiets. Daarnaast bevindt zich aan de Bredaseweg een bushalte. De fietsers komen grotendeels via de Warande aan de oostzijde van het complex. Door de Warande en door het bos ten westen van de Zwartvenseweg liggen openbare wandelroutes, welke veel worden gebruikt. Het hockeycomplex maakt ondereel uit van deze routes.
2.3 Technische Infrastructuur
2.3.1 Bestaande ondergrondse infrastructuur
In het plangebied bevind zich ondergrondse infrastructuur van de volgende beheerders:
figuur 3: overzicht kabels & leidingen
Beleidskader
- Telecommunicatiewet: juridisch beleid inzake telecommunicatie- netwerken. Het verleggen van glasvezel- en/of koperkabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet en de Telecomverordening Tilburg geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.
- Privaatrechtelijke overeenkomsten met nutsbedrijven waaronder Enexis (voormalige PNEM) en Brabantwater (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken. Bij verleggingen moeten wij de kosten betalen, de offerte wordt door het cluster Leidingcöordinatie getoetst.
- Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB): Op 1 januari 2011 is het BevB in werking getreden. Dit is van toepassing voor leidingen met gevaarlijke stoffen waaronder aardgas.
- Vergunningen, toestemming (nuts) of instemmingsbesluit (telecom), ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.
- Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden (KLIC).
2.3.2 Nieuwe ontwikkeling
Afwegingen
Op het complex bevinden zich een laag- en middenspanningskabel, een gasleiding en de riolering. Bij de realisatie van de nieuwe velden is hiermee rekening gehouden en voldoende afstand van gehouden. Dit in overleg met de leidingbeheerders.
De financiële gevolgen op basis van mogelijke verleggingen dienen te worden onderzocht en te worden getoetst op regelingen uit de privaatrechtelijke overeenkomsten en criteria uit de telecommunicatiewet.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte en SVIR
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
Structuurvisie en het plangebied
Het plangebied van het tophockeycomplex is gelegen binnen de op de structuurvisiekaart als 'geledingszone' en 'robuust water-en natuursysteem' aangeduide zone.
De provincie zet in op behoud en ontwikkeling van de grone geledingszones tussen de stedelijke kernen. Deze zones hebben als doel de openheid tussen de stedelijke gebieden te garanderen. Dat wil de provincie bereiken door in te zetten op de verbetering van de grone en recreatieve kwaliteiten van deze gebieden. Dit draagt bij aan een gezond, schoon en aantrekkleijk vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant.
De rivieren, de beken en kreken vormen binnen Noord-Brabant de samenbindende waterstructuur. Bij toekomstige ontwikkelingen in stad en land wil de provincie dat het patroon van beken en kreken beter beleefbaar wordt. De ecologische hoofdstructuur in Noord-Brabant wordt versterkt door het natuursysteem nog beter aan het watersysteem te koppelen. Naast vergroten en verbinden van natuur kiest de provincie voor het verbeteren van de ruimtelijke- en milieucondities van natuur. Vooral de kwaliteit van natuurgebieden zelf maar ook de biodiversiteit daarbuiten wordt hiermee versterkt. Met een meer samenhangende aanpak in water en natuur wordt de landschappelijke en recreatieve kwaliteit van Noord-Brabant versterkt. Dit draagt bij aan een gezonde, schone leefomgeving en een aantrekkelijk vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. De gebieden die van belang zijn vanwege aanwezige EHS of water, zijn als 'robuust water- en natuursysteem' aangeduid op de structuurvisiekaart. Het plangebied is gelegen in of direct nabij de EHS.
3.3.2 Verordening Ruimte
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. De provincie Noord-Brabant verankert haar ruimtelijke belangen in een Verordening Ruimte (vastgesteld op 17 december 2010). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
- 1. Regionaal perspectief voor wonen en werken;
- 2. Ruimte-voor-ruimteregeling;
- 3. EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
- 4. Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
- 5. Land- en tuinbouw (integrale zonering, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
- 6. Grond- en oppervlaktewatersysteem;
- 7. Grondwaterbeschermingsgebieden;
- 8. Milieuaspecten;
- 9. Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
- 10. Windenergie;
- 11. Cultuurhistorische waarden;
- 12. Aardkundige waarden;
- 13. Overlegzones infrastructuur;
- 14. Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
- 15. Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
- 16. Nieuwe economische dragers;
- 17. Toeristisch-recreatieve voorzieningen.
Het geplande tophockeycomplex is gelegen naast het bestaand stedelijk gebied temidden van de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied zelf is voor het grootste gedeelte voorzien van een sportbestemming en is daarom geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Met de geplande uitbreiding worden delen van de aangrenzende Ecologische Hoofdstructuur aangetast. Hoe hiermee wordt omgegaan wordt verderop in deze toelichting beschreven (hoofdstuk 5.9 Natuur en Ecologie).
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Natuur'. De opgave voor dergelijk gebied is - onder meer- het behouden en versterken van het buitengebied als uitloopgebied van de stad.
3.4.2 Structuurvisie Zuidwest 2020
De Structuurvisie Zuidwest 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld op 19 december 2011. Deze structuurvisie beschrifjt de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied in het zuidwesten van Tilburg tot 2020.
figuur 4: plangebied structuurvisie Zuidwest 2020
Ambitie voor Zuidwest
Uitgangspunt is de realisatie van een parklandsschap op stadsregionale schaal waarin groene en rode functies elkaar afwisselen. Stedelijke functies worden duurzaam ingebed in een overwegend groene setting. Het gebied heeft een belangrijke recreatieve functie voor de gehele stedelijke regio. De programmatische transformatie van het gebied komt tot uiting in drie ontwikkelingszones die elk hun eigen identiteit hebben:
- 1. Het stadsbos in het oosten van het plangebied. Naast een belangrijke natuur- en waterwinningsfunctie is dit gebied van groot belang voor de recreatie.
- 2. Het agrarisch-recreatief middengebied met daarin zowel commerciële als recreatieve functies en sportvoorzieningen.
- 3. Werklandschap Wijkevoort in het uiterste zuidwesten van het plangebied.
Voor alle ontwikkelingen geld dat het groenblauwe casco van het landschap de drager is en dat dit casco randvoorwaarden stelt aan de ontwikkelingen.
Belangrijke ontwikkelingen die in het westelijk deel van Zuidwest op stapel staan, zijn de realisatie van Wijkevoort tot bedrijventerrein en de realisatie van de Groene Kamer aan de Bredaseweg. Het bedrijventerrein, ingebied in een groene omgeving, wordt goed ontsloten door de Burgemeester Letschertweg en de A58 en sluit aan op bedrijventerrein Midden-Brabant Poort, dat aan ze zuidkant van de A58 ligt.
Het gebied dat ligt tussen Wijkevoort en de toekomstige Groene Kamer heeft momenteel een agrarisch-recreatief karakter. De agrarische functie van dit gebied marginaliseert en komt steeds meer ten dienste van de stad te staan. Het akkercomplex, bestaande uit lijnen en opstallen en belangrijke cultuurhistorische waarden, wil de gemeente inzetten om transformatie naar een meer recreatieve invulling van het gebied mogelijk te maken.
Ten behoeve van sport en recreatie voorzien de structuurvisie in de uitbreiding van het hockeycomplex aan de Bredaseweg/Zwartvenseweg. Doel is hier een tophockeycomplex te realiseren. En op termijn voorziet de structuurvisie mogelijk in de realisatie van sportvelden in aansluiting op de toekomstige Groene Kamer en een uitbreiding van de golfbaan.
Uitwerking van de deelgebieden
figuur 5: drie ontwikkelingszones in Zuidwest
Het stadsbos
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in het deelgebied Stadsbos van de Structuurvisie Zuidwest 2020.
Het stadsbos betreft het bos- en natuurgebied in het oostelijke deel van het plangebied. Hiertoe behoren de bossen van het waterwingebied, de Oude Warande, de landgoederenzone en een aantal sportvelden.
Ten westen van de Oude Warande voorziet de structuurvisie in een opwaardering en beperkte uitbreiding van het bestaande hockeycomplex voor zowel tophockey als breedtesport. Bij de uitwerking daarvan moet zorgvuldig worden omgegaan met de aanwezigheid van de Oude Warande. Bij het ontwikkelingen van de hockeyvelden zijn de toegankelijkheid van het sterrenbos en de waarborging van het zicht vanuit de Oude Warande belangrijke aandachtspunten.
Uitgangspunten ontwikkeling tophockeycomplex
Onderdeel van de Structuurvisie is een planMER. Blijkens het planMER lijkt de uitbreiding van de hockeyvelden een logische keuze. Hoewel de uitbreding van het hockeycomplex ten koste gaat van circa 1,3 hectare EHS-gebied, zijn de milieueffecten beperkt. Een beperkte herbegrenzing voor de EHS is noodzakelijk. Aandachtspunt is de toename van verkeer bij de aansluiting op de Bredaseweg. Deze aansluiting moet voldoende ruim worden vormgegeven en zodanig worden afgestemd op de Bredaseweg dat de kans op conflictsituaties zo gering mogelijk wordt gemaakt.
In de structuurvisie wordt uitgegaan van uitbreiding van de bestaande hockeyvelden. Nader onderzoek volgt nog voor onder andere de kleinschalige herbegrenzing van de EHS, de ontsluiting en situering van velden. Aandachtspunt bij de uitbreiding van de hockeyvelden is de langzaam verkeer aansluiting van de Oude Warande op het bosgebied ten zuiden van de Bredaseweg. Momenteel loopt deze ontsluiting over de oefenvelden van de hockeyclub. Eveneens is een aandachtspunt de hoge cultuurhistorische waarde van de Oude Warande, waardoor een goede lanschappelijke inpassing van de hockeyvelden van belang is.
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg' laat geen uitbreiding van de hoofdbebouwing of nieuwvestiging van de hoofdbebouwing toe op de bestaande locatie van TMHC Tilburg. Desondanks heeft de gemeenteraad op 1 februari 2010 besloten medewerking te verlenen aan het realiseren van een tophockeycomplex op deze locatie. Op 4 juli 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met het voorlopig ontwerp voor het tophockeycomplex als na te streven eindbeeld.
Het stedelijk belang van topsport weegt zwaarder dan het lokale belang van de landgoederenzone, zo wordt in de structuurvisie overwogen.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Kadernota Sport In Tilburg, Niemand Buiten Spel
De Kadernota Sport (Niemand buiten spel, Van accommodatie naar participatie, (november 2007) geeft aan dat een van de ambities is “sport- en spelmogelijkheden “dicht bij huis” te creëren. Het moet vanzelfsprekend zijn dat 'ruimte voor sport' tot de vaste onderdelen behoort van ieder programma van eisen bij planontwikkeling.
In de kadernota sport "Niemand buitenspel" wordt de brug tussen breedte- en topsport duidelijk beschreven. Topsport is waardevol voor Tilburg en haar inwoners. Het heeft een belangrijke maatschappelijke functie voor de stad. Topsport enthousiasmeert mensen om zelf te gaan sporten. Daarnaast boeit het heel veel mensen. Het heeft een functie als sociale ontmoetingsplaats, een uiting die sociale binding en integratie kan bevorderen. Topsport is tevens economisch en promotioneel van belang voor de stad. De gemeente Tilburg hanteert in samenspraak met het Platform Topsport de volgende doelen :
1. Verbeteren van het Tilburgse sportklimaat. Te denken valt aan:
- Meer maatschappelijke waardering voor topsport;
- Meer aandacht voor topsport in relatie tot het bedrijfsleven;
- Meer aandacht voor topsport in de media (niet alleen voetbal).
2. Tilburg zal zich met name op topsportgebied meer gaan profileren.
4.3 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.4 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4.1 Archeologie
4.4.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
4.5 Groen
4.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardekaart (Bw-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bw-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bw-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bw-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bw-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2011 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd in het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.
4.5.3 Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die oorspronkelijk is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.
De Kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.
Beoordeling project
De plannen voor het tophockeycomplex zijn besproken in de vergadering van de Groene Mal. De werkgroep heeft zich toen in principe akkoord verklaard met de voorstellen. De verdere uitwerking en het inrichtingsplan zullen eveneens met de Groene Mal worden besproken.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
4.6.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
In 2010 wordt nieuw openbaar vervoerbeleid vastgelegd in een regionale OV-visie Midden Brabant.
4.6.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- 3. communicatie;
- 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
4.6.4 Conclusies
Het terrein van het hockeycomplex wordt ontsloten op de Zwartvenseweg. Deze is door middel van verkeerslichten aangesloten op de Bredaseweg. een secundaire ontsluiting verloopt aan de noordzijde via de woonwijk Wandelbos. deze ontsluiting is alleen interessant voor bewoners uit de wijk Wandelbos.
Voor fietsverkeer is de ontsluiting geregeld met een secundaire fietsroute welke langs de Zwartvenseweg loopt. Deze route sluit aan de zuidzijde aan op de Bredaseweg, eveneens een secundaire fietsroute. De oversteek over de Bredaseweg is in de verkeerslichtenregeling bij de kruising Zwartvenseweg opgenomen. Aan de noordzijde sluit het fietspad aan op de Reeshofdijk, een sternetfietsroute. Het fietspad dient aangepast te worden, dusdanig dat er meer opstelruimte is voor wachtende fietsers en er een bredere oversteek voor fietsers beschikbaar is.
Langs de Bredaseweg is, ter plaatse van de aansluiting van de Zwartvenseweg, een bushalte gesitueerd waar buslijnen 128 en 131 komen. Vanaf de bushalte dient een voetpad te komen om het hockeycomplex te bereiken. De bushalte aan de zuidzijde van de Bredaseweg is bereikbaar door een voetgangersoversteekplaats welke in de verkeerslichtenregeling is openomen.
Voor voetgangers is er eveneens een relatie met het, naast het hockeycomplex gelegen, wandelgebied de Warande. Voor voetgangers zal er een wandelpad komen in de groene buffer tussen de hockeyvelden en de Bredaseweg. DHet toegangspad naar de Warande zal in oostelijke richting verlegd worden en naast de hockeyvelden komen te liggen.
Langs de Zwartvenseweg ligt een keerlus voor touringcars met bestemming aan de zuidzijde van de Bredaseweg. Omdat bussen op de Bredaseweg onvoleoden ruimte om de inrit aan de zuidzijde van de weg te kunnen bereiken is het noodzakelijk dat de keerlus langs de Zwartvenseweg gehandhaaft blijft.
Voro het benodigd aantal parkeerplaatsen dient de parkeernormering uit het TVVP gehanteerd te worden.
Het parkeerterrein wordt gerealiseerd op het bestaande parkeerterrein, door herinrichting ervan wordt het aantal mogelijke parkeerplaatsen geoptimaliseerd. In de tweede fase wordt het parkeerterrein uitgebreid aan de noordzijde, ter plaatse van de huidige woningen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Om te beoordelen of de ontwikkeling van het tophockeycomplex belangrijke nadelige effecten voor het milieu kan hebben is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (zie bijlage: vormvrijem.e.r.-beoordeling).
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. De m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan.
5.2.1 Waarom een vormvrije m.e.r.-beoordeling?
In het Besluit m.e.r., dat op 1 april 2011 is gewijzigd, zijn in de bijlage, onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. De voorgenomen activiteit, de realisatie van het tophockeycomplex, is niet opgenomen in onderdeel C, wel in onderdeel D onder categorie D 11.2.
De uitbreiding valt echter onder de drempelwaarden (zie kolom 'gevallen'):
- De oppervlakte bedraagt minder dan 100 ha;
- Het project is wel een aaneengesloten gebied, maar bevat geen 2.000 of meer woningen;
- De bedrijfsvloeroppervlakte van de uitbreiding bedraagt minder dan 200.000 m2.
Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Hieruit kan mogelijk naar voren komen dat er belangrijke nadelige milieugevolgen zijn en een m.e.r.-beoordeling of zelfs een m.e.r. nodig is. Gelet op de aard van de ontwikkeling (aantal kunstgrasvelden, een clubgebouw van forse omvang dat niet slechts bedoeld is geschikt te zijn voor verenigings-onderkomen, maar tevens andere functies beoogd te herbergen, de tribunes/het stadion en de gebouwde parkeervoorzieningen) kan niet op voorhand worden uitgesloten dat de ontwikkeling geen nadelige effecten voor het milieu heeft. De ligging van het hockeycomplex te midden van EHS-gebied de Warande en in de nabijheid van de Natura 2000 gebieden Regte Heide en Loonse- en Drunense Duinen, vormen bijzondere omstandigheden waarvoor geldt dat zorgvuldig naar de (potentiële) effecten gekeken dient te worden.
5.2.2 Conclusies uit vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzochte milieueffecten wordt verwezen naar de vormvrije m.e.r.-beoordeling welke als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.
Uit de beoordeling blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling van het tophockeycomplex in Tilburg niet leidt tot belangrijke nadelige effecten voor het milieu, die noodzaken tot het opstellen van een MER of m.e.r.-beoordeling.
De belangrijkste overwegen hierbij zijn dat:
- Uit de voortoets (zie bijlage:voortoets) is gebleken dat het project niet leidt tot significante effecten op de nabijgelegen Natura 2000-gebied Loonse en Drunense duinen, de Regte Heide & Riels Laag en Kampina & Oisterwijkse Vennen.
- Ten behoeve van de ontwikkeling in fase 2a in totaal 1,03 hectare gecompenseerd dient te worden in het kader van de EHS. In fase 2b betreft dit 1,88 hectare.
- Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in fase 2a en fase 2b de geluidsbelasting op de woningen aan de Zwartvenseweg 48 dB (A) betreft en op de woning aan de Bredaseweg 58 db(A). Hoewel er sprake is van een toename van de geluidbelasting geldt deze slechts voor enkele woningen en is deze toename als gevolg van de activiteit beperkt.
- Door de voorgenomen ontwikkeling vindt extra lichthinder plaats, wel nemen het aantal lichtgehinderden af.
- Er zijn geen effecten te verwachten ten aanzien van archeologie. Ook vindt er geen aantasting plaats van de cultuurhistorische 'Oude Warande'. Wel zijn de inpassing van de parkeerplaatsen ter hoogte van het historische 'Bels lijntje' een aandachtspunt in de planvorming.
- Ten aanzien van geur kan er mogelijk sprake zijn van geurhinder op de nieuw te realiseren BSO en clubhuis. Dit dient nader onderzocht te worden, maar leidt naar verwachting niet tot belemmeringen voor de uitvoering.
- Tot slot vormen bodem, water en externe veiligheid naar verwachting geen belemmering voor de realisatie van het tophockeycomplex.
5.3 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De ontwikkeling betreft een sportcomplex waar naast sport ook ruimte is voor naschoolse opvang en dienstverlening zoals fysiotherapie en dergelijke. De voormalige woningen aan de Zwartvenseweg 418 en 420 zijn meegenomen in de planontwikkeling en vormen een onderdeel van het sportcomplex. Deze percelen worden niet (meer) bestemd als geluidgevoelig object.
Alle bedrijven binnen het plangebied en bedrijven in de omgeving van het plangebied, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd.
In de omgeving liggen alleen agrarische bedrijven die van invloed zijn op het plangebied. De overweging hiervoor wordt gemaakt in paragraaf 5.7.2. Andere activiteiten in de omgeving liggen op voldoende afstand om geen belemmering te vormen voor de ontwikkeling.
Voor de impact van het sportcomplex op de omgeving geldt dat zowel de gevoelige functies (naschoolse opvang en dienstverlening) als het sportcomplex een milieubelasting naar gevoelige objecten in de omgeving vormen. Voor het complex geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid en de opmerking dat er sprake kan zijn van lichthinder. De geluidbelastende activiteiten komen met de ontwikkeling op kortere afstand van de woningen aan de Zwartvenseweg 418 en 420 te liggen. Deze woningen zijn daarom als niet geluidgevoelig in de planontwikkeling meegenomen.
De woning aan de Bredaseweg 453 blijft wel gehandhaafd. De afstand van de inrichting tot op deze woning verandert niet. De uitbreiding van de ontwikkeling vindt plaats aan de andere kant van het plangebied. Daarmee verandert de milieubelasting ten aanzien van de sportvelden op de woning niet. Omdat deze situatie al bestaand is, wordt ervan uitgegaan dat ten aanzien van (stem)geluid (zie ook paragraaf 5.5.1) en lichthinder wordt voldaan aan de normen. De woning ondervindt alleen de gevolgen van een toename van het aantal bezoekers over de Zwartvenseweg waardoor de geluidbelasting van het wegverkeerslawaai verandert. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 5.5.1.
De conclusie is dat de omgeving geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling en dat de ontwikkeling voor wat betreft milieuhinder inpasbaar is in de omgeving.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten, regelingen en andere documenten. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009;
- 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.4.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.4.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 4. de kans op een ongeval;
- 5. het effect van het ongeval;
- 6. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 7. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.
5.4.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht bij een ruimtelijk besluit draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's ten gevolge van een calamiteit worden geaccepteerd en welke mogelijke veiligheidsverhogende maatregelen worden genomen in het te nemen ruimtelijke besluit. De verantwoordingsplicht beoogd dat betrokken partijen samen een goede ruimtelijke afweging maken waarin de veiligheid voldoende gewaarborgd wordt. De afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht worden de volgende elementen beschouwd:
1 beschrijving van de ontwikkeling;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 nut en noodzaak ;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling.
5.4.5 Route gevaarlijke stoffen
De Bredaseweg vormt een onderdeel van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het doel van het vastleggen van de route voor gevaarlijke stoffen vormt het managen van de risico's met gevaarlijke stoffen.
Bij het bestemmingsplan voor de verdubbeling van de Bredaseweg is bij het bepalen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, gebruik gemaakt van de inventarisaties vervoer gevaarlijke stoffen aan de hand van het Wm-inrichtingenbestand. Dit is in opdracht van de provincie Noord-Brabant vastgelegd in een rapport dat door Haskoning en RMD op 25 april 2008 is opgesteld.
Om inzicht te krijgen in de veiligheidsrisico's van de verdubbeling van de Bredaseweg is een rapport opgesteld waarin de vervoersgegevens uit dit rapport als uitgangspunt zijn genomen. Om robuustheid te creëren, is de berekening uitgevoerd met een factor 10 keer de vervoersgegevens uit het rapport "Inventarisaties vervoer gevaarlijke stoffen". Uit de berekening blijkt dat de externe veiligheidsrisico's stijgen door de robuuste toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Er liggen binnen de PR 10-6 contour van 3 meter geen (beperkt) kwetsbare objecten. Het groepsrisico blijft met een factor 0,012 van de oriëntatiewaarde onder de oriëntatiewaarde.
Echter zal de ring om Tilburg midden 2012 worden afgerond en zal de route gevaarlijke stoffen verlegd worden naar de ring over de Tangenten. De Bredaseweg gaat dan geen onderdeel meer uitmaken van de routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Bredaseweg mag dan alleen nog plaatsvinden met een ontheffing.
Gezien deze voorgenomen herroutering wordt ervan uitgegaan dat het aantal transportbewegingen met gevaarlijke stoffen over deze weg eerder zal afnemen dan toenemen. Aangezien de Bredaseweg op korte termijn buiten de route gevaarlijke stoffen valt, is voor de uitbreiding van het sportcomplex geen berekening uitgevoerd.
Het aantal transportbewegingen over de Bredaseweg in de toekomst is zodanig beperkt dat er geen sprake is van een 10-6 risicocontour noch van zichtbare groepsrisico's, doordat het vervoer aan gevaarlijke stoffen beperkt is.
5.4.6 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.
5.4.7 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
5.4.8 Transport van gevaarlijke stoffen
Het overig transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over het spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat voor dit bestemmingsplan hier geen sprake is van een toename van het groepsrisico van het spoor en geen sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
5.4.9 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.5.1 Industrielawaai
Door de fusie van 2 hockeyclubs wordt de accommodatie aan de Bredaseweg uitgebreid en vernieuwd. Het hockeycomplex zal in de eerste fase bestaan uit 6 velden, een kantine met terras, een tribune en parkeergelegenheid (fase 1). Te zijner tijd wordt het complex uitgebreid met een 7e veld (fase 2). De trainingsdag op woensdag en de wedstrijddag op zondag zijn maatgevend voor de geluidbelasting. Bij de berekeningen is stemgeluid van toeschouwers meegenomen in de berekening. Het praten van de spelers/speelsters is verdisconteerd in de totale geluidemissie van een veld, evenals het fluiten van de scheidsrechter.
De geluidberekening is gebaseerd op uitgangspunten die zijn aangeleverd door de hockeyvereniging. In de berekening is nog uitgegaan van een variant waarbij een parkeerdek wordt gerealiseerd. Deze variant zal niet worden uitgevoerd
De panden aan de Zwartevenseweg 418 en 420 worden niet (meer) bestemd als geluidgevoelig object. In verband met deze planontwikkeling is een geluidberekening gemaakt ter bepaling van de geluidbelasting op de woning aan de Bredaseweg 453. De berekening is als bijlage toegevoegd.
In onderstaande tabel zijn de rekenresultaten samengevat.
Tabel: Geluidbelasting in dB(A) etmaalwaarde op de woning aan de Bredaseweg 453.
Naam | Omschrijving | Training | Fase 1 | Fase 2 |
T_01 | Voorgevel | 50 | 46 | 47 |
T_02 | Zijgevel | 59 | 56 | 56 |
T_03 | Zijgevel | 45 | 42 | 43 |
T_04 | Achtergevel | 58 | 56 | 56 |
Het verschil in de geluidbelasting tussen de training en de wedstrijddagen wordt voornamelijk veroorzaakt door het verschil in toetsingshoogte. De wedstrijden vinden alleen overdag plaats, waardoor getoetst wordt op 1,5 meter hoogte. De trainingen vinden ook 's avonds plaats, waarbij getoetst wordt op 5 meter hoogte.
5.5.2 Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting op de woning aan de Bredaseweg 453 vanwege wegverkeerslawaai bedraagt 70 dB op de voorgevel en 64 dB op de zijgevels. Dit betekent dat de bijdrage van het hockeycomplex op de voorgevel en westelijke zijgevel (T_03) verwaarloosbaar is. Wegverkeerslawaai van de Bredaseweg is hier de maatgevende geluidbron. Maatregelen ter verlaging van de geluidbelasting op deze gevels zullen dus niet leiden tot een verbeterd woon- en leefklimaat.
Voor de oostelijke zijgevel en de achtergevel ligt de situatie anders. De achtergevel is voor wegverkeerslawaai geluidluw. Door de geluidbelasting van het hockeycomplex is de achtergevel niet meer geluidluw. Op de oostelijke zijgevel wordt de gecumuleerde geluidbelasting met 1 dB(A) verhoogd door de deelbijdrage van in- en uitrijdende voertuigen naar het hockeycomplex.
Door het plaatsen van een scherm van 2 meter hoog conform onderstaande figuur wordt de geluidbelasting vanwege het hockeycomplex op de oostelijke zijgevel en de achtergevel verlaagd tot ten hoogste 51 dB(A) tijdens trainingen en 49 dB(A) tijdens wedstrijden. Hiermee is de bijdrage van het hockeycomplex verwaarloosbaar ten opzichte van het wegverkeerslawaai en wordt het woon- en leefklimaat in de achtertuin afdoende beschermd.
5.5.3 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe hockeyvelden met bijbehorende voorzieningen. Hierdoor kan het plan niet vooraf worden gekenmerkt als een "Niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het plan is niet opgenomen in de lijst van "in betekenende mate"-projecten en maakt hierdoor geen deel uit van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Derhalve is op basis van de te verwachten toekomstige verkeersproductie van onderliggende ontwikkeling een berekening uitgevoerd om aan te tonen dat de toename in verkeer onder de toegestane 1,2 ug/m3 (3%) blijft. De maximale toename in verkeer ten opzichte van de autonome situatie bedraagt 400 motorvoertuigen. Dit resulteert in een toename van maximaal 0,77 ug/m3 NO2 en maximaal 0,17 ug/m3 PM10. In onderstaande tabel staan de resultaten samengevat weergegeven.
Uit de uitgevoerde worst-case berekening blijkt dat de normen uit de Wet milieubeheer niet worden overschreden. Derhalve kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
5.7 Geur
5.7.1 Industriële geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.7.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
De naschoolse opvang wordt gezien als een geurgevoelige bestemming. Omdat het complex in het buitengebied ligt en binnen 2 km van het plangebied diverse veehouderijen aanwezig zijn, is een onderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
- 1. De geurcontouren en vaste afstanden liggen niet over het plangebied. Met andere woorden, de ontwikkeling van het plangebied vindt niet plaats binnen de geurcontouren en vaste afstanden van de bestaande veehouderijen. De conclusie hieruit is dat de belangen van de omliggende veehouderijen niet worden geschaad bij ontwikkeling van het plangebied.
- 2. De geurbelasting op het plangebied is zeer laag. Dit geldt voor zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting in de huidige situatie. Het leefklimaat wordt beoordeeld als zeer goed op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Ter plaatse zijn geen verdachtmakingen bekend. Wel zijn 3 ondergrondse tanks aanwezig (geweest). Maar deze zijn allemaal voldoende gesaneerd. Verder zijn geen actuele bodemgegevens bekend. Ter plaatse van het bestemmingsplangebied loopt het voormalige "Bels Lijntje. Deze voormalige spoorlijn is op een aantal plaatsen onderzocht. Op basis van deze gegevens is geconcludeerd dat het traject licht tot matig verontreinigd is.
Bij een aanvraag omgevingsvergunning in het kader van een bouwaanvraag kan een actueel bodemonderzoek worden geëist indien het voornemen bestaat verblijfsruimte groter van 55 m2 te realiseren.
5.9 Natuur En Ecologie
5.9.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.9.2 Beleid
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
- tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje);
- tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper);
- tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das);
- vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
5.9.3 Situatie binnen het plangebied
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 4 kilometer afstand van het plangebied en bestaat uit de Regte Heide & Riels Laag. Het gebied is begrensd op basis van de aanwezigheid van de habitattypen: stuifzandheiden met struikhei, zwakgebufferde vennen, vochtige heiden, droge heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Genoemde habitattypen zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten. Externe werking (bijvoorbeeld stikstofdepositie en invloed op grondwater) en cumulatie (mogelijke stapeling met andere projecten) moeten beoordeeld worden als er binnen het plangebied activiteiten gaan plaatsvinden die dergelijke effecten kunnen veroorzaken.
Gezien de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied en de relatief geringe omvang van de activiteiten binnen het plangebied, wordt verwacht dat er geen negatieve effecten zullen ontstaan op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn de bossen rondom het hockeycomplex begrensd als Ecologische Hoofdstructuur. In het Natuurbeheerplan Noord-Brabant zijn de bossen aangeduid met de beheertypen Droog en Vochtig bos met productie.
Figuur: Begrenzing EHS en natuurbeheertypen van de ambitiekaart volgens Verordening ruimte en Natuurbeheerplan Noord-Brabant
Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal zijn de bossen rondom het hockeycomplex begrensd als gebied met hoofdfunctie natuurbos.
Flora- en faunawet
In 2010 is door het Ecologisch Adviesbureau Cools (opgenomen als bijlage bij deze toelichting: Jaarrondonderzoek ecologie 2010) een gedetailleerd jaarrondonderzoek uitgevoerd naar beschermde en bedreigde planten- en diersoorten binnen en nabij het plangebied.
Tabel 1: algemene soorten
Op basis van het onderzoek in 2010 en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat het plangebied een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats is voor de mol, rosse woelmuis, bosmuis, huisspitsmuis, egel en het konijn. Rondtrekkende (jonge) exemplaren van de bastaardkikker en bruine kikker kunnen af en toe het plangebied passeren op zoek naar een nieuw leefgebied.
Door de herinrichting zal het leefgebied van de genoemde soorten verdwijnen dan wel drastisch in omvang afnemen. In de omgeving van het plangebied komt nog voldoende en vaak geschikter leefgebied voor. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties.
Op een plek is in 2011 1 exemplaar van de brede wespenorchis aangetroffen, de groeiplaats zal door de herinrichting niet verdwijnen.
Tabel 2: overige soorten
Van de soorten die zijn opgenomen in tabel 2 is in 2010 op een enkele plek de eekhoorn foeragerend waargenomen. Vaste verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen.
De kans dat het plangebied een foerageergebied is voor de steenmarter moet niet worden uitgesloten.
Door de herinrichting zal het leefgebied van de genoemde soorten verdwijnen. In de omgeving van het plangebied komt voor de eekhoorn en steenmarter voldoende en met name geschikter leefgebied voor. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
Op basis van het onderzoek in 2010 en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat binnen het plangebied af en toe enkele exemplaren van de gewone dwergvleermuis foerageren, alsook een of twee exemplaren van de laatvlieger. Vaste verblijfplaatsen en vliegroutes zijn in 2010 niet waargenomen.
De herinrichting zal zeer waarschijnlijk geen negatief effect hebben op de foeragerende vleermuizen. In de omgeving van het plangebied is voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger veelal geschikter foerageergebied aanwezig. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Vogels
Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten
Binnen het plangebied broedde in 2010 de boomklever, boomkruiper, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees en zwarte kraai. Door de herinrichting zullen (zeer waarschijnlijk) de territoria van de grote bonte specht, boomklever en zwarte kraai verdwijnen binnen het plangebied. Mogelijk tot waarschijnlijk dat de boomkruiper, koolmees en pimpelmees plaatselijk nog hun broedterritoria zullen behouden. Door de vernietiging van de territoria binnen het plangebied zullen er op lokaal niveau echter geen negatieve effecten ontstaan op een gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten aangezien in de omgeving van het plangebied nog ruim voldoende broedgebied aanwezig is.
Overige vogelsoorten
Andere soorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten komen in het plangebied uitsluitend foeragerend en/of rustend voor, zoals de sperwer, bosuil, groene specht en ekster. Aangezien de genoemde soorten echter niet broeden binnen het plangebied dienen er ook geen activiteiten plaats te vinden ter eventuele bescherming of compensatie van de nesten.
Naast de genoemde vogelsoorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden, foerageren dan wel rusten er binnen het plangebied enkele andere vogelsoorten, zoals de fitis, goudhaan, heggenmus, merel, roodborst, houtduif, staartmees, winterkoning en de minder algemene appelvink en goudvink.
Het broed-, foerageer- en/of rustgebied van de vogelsoorten zal binnen het plangebied geheel tot grotendeels verdwijnen. In de omgeving van het plangebied is voor deze vogelsoorten nog voldoende leefgebied, zodat er geen negatieve effecten ontstaan op een gunstige staat van instandhouding van de vogelsoorten.
5.9.4 Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven heeft de herinrichting voor de streng beschermde diersoorten (binnen het plangebied alleen de vleermuizen) geen negatief effect, zodat de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt en compensatie niet noodzakelijk is.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken) van de vogelsoorten kan het beste plaatsvinden vanaf half september tot half maart. Vooraf dient echter wel een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.
Amfibieën en grondgebonden zoogdieren behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
5.9.5 Onderzoek en advies
Natura 2000
De gemeente heeft geconstateerd dat zonder nadere gegevens en motivering niet kan worden gesteld dat de ontwikkeling van het gewenste tophockeycomplex geen significante effecten op Natura 2000-gebieden heeft, waarbij ook andere voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg Zuid-West moeten worden beschouwd.
Op basis van deze constatering is een toetsing van mogelijke effecten van de genoemde ontwikkeling op nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden uitgevoerd. Deze toetsing kan worden aangeduid als een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet.
In de Voortoets staat de volgende vraag centraal: 'is er als gevolg van het project kans op een negatief effect op een Natura 2000-gebied en zo ja kan dit negatieve effect significant zijn?'. Bij de beoordeling of sprake kan zijn van significante effecten, dienen de effecten van het project in samenhang met de effecten van eventuele andere projecten en plannen te worden bezien (cumulatie). Het betreft hierbij projecten of plannen die voorzienbaar zijn en waarvoor reeds sprake is van concrete besluitvorming. Bovendien moeten deze projecten en/of plannen negatieve effecten hebben op dezelfde habitats of soorten waarop het te toetsen project negatieve effecten kan hebben. Afhankelijk van het antwoord op bovenstaande vraag, bestaat het vervolgtraject uit een Verslechteringstoets, een Passende Beoordeling of kan een verdere beoordeling, indien negatieve effecten zijn uit te sluiten, achterwege blijven.
Voor een uitgebreide weergave van het onderzoek in het kader van de voortoets en de conclusies, wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting (bijlage 2 voortoets).
De Voortoets Natuurbeschermingswet bij de ontwikkeling van het tophockeycomplex in Tilburg leidt tot de volgende - belangrijkste - conclusies:
- 1. Ontwikkeling van het tophockeycomplex leidt bij toetsing van de mogelijke directe effecten, niet tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen in de drie meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen, Regte Heide & Riels Laag, en Kampina & Oisterwijkse Vennen. Het betreft de toetsing op effecten als ruimtebeslag, en verstoring door licht en geluid.
- 2. Bij toetsing van mogelijke indirecte effecten, zoals verdroging, verzuring en vermesting, worden evenmin effecten verwacht. Om effecten echter zeker uit te sluiten zullen bij de verdere uitwerking van de gebruiksfase mogelijk voorschriften of vergunningvoorwaarden moeten worden gesteld aan gebruik van grondwater voor sproeien van de watervelden. Aanspraak van grondwater mag niet leiden tot grondwatereffecten in een van de genoemde Natura 2000-gebieden.
- 3. Veranderingen in verkeersstromen van leden en bezoekers aan het hockeycomplex als gevolg van de samenvoeging van de beide verenigingen zijn beperkt en spelen zich, indien er al sprake van is, in hoofdzaak af binnen de lokale wegen in de gemeente Tilburg en omgeving. Effecten op verkeersintensiteiten op snelwegen langs Natura 2000-gebieden, en daarmee effecten als gevolg van stikstofdepositie in de aangrenzende gebieden, zijn daarom uit te sluiten.
Ecologische Hoofdstructuur
In 2011 (bijlage bij deze toelichting: Toetsing en begrenzing EHS hockeyvelden BredasewegTilburg) is door het Ecologisch Adviesbureau Cools een begrenzingsvoorstel uitgewerkt van de EHS in relatie met de herinrichting/uitbreiding van het hockeybolwerk.
Door de herinrichting/uitbreiding zal 1,08 hectare EHS verdwijnen dat een ontwikkelingstijd heeft van meer dan 25 jaar, waardoor het totaal aantal hectare te compenseren natuur komt op 1,80 hectare.
Buiten de EHS zal er door de herinrichting nog 0,49 hectare bos verdwijnen. Mogelijk is er sprake van een herplantplicht voor de te compenseren bosdelen die binnen het bestemmingsplan zijn bestemd zijn als sport.
De natuur die door de herinrichting/uitbreiding verdwijnt, bestaat uit bos en houtsingel op droge, (matig) voedselarme zandgrond met soorten zoals zomereik, Amerikaanse eik, grove den, ruwe berk, lijsterbes, gewone braam, wilde kamperfoelie en in de kruidlaag ondermeer valse salie, bochtige smele en smalle stekelvaren. De elementen die verdwijnen zijn een broedgebied dan wel een onderdeel hiervan, voor de boomkruiper, grote bonte specht, koolmees en pimpelmees, alsook mogelijk van de appelvink, goudvink, boomklever en diverse (zeer) algemene vogelsoorten. Daarnaast worden de elementen gebruikt als foerageergebied door de gewone dwergvleermuis en laatvlieger en waarschijnlijk tot mogelijk ook als vaste verblijfplaats dan wel foerageergebied door enkele (zeer) algemene muizensoorten, de egel, eekhoorn, steenmarter en enkele dagvlindersoorten.
Om meer biodiversiteit te kunnen ontwikkelen is het gewenst om naast bos de compensatiegronden deels te beplanten met struiken of te laten ontwikkelen als struweel/zoomvegetatie met ondermeer sporkehout, lijsterbes, bramen en tal van ruigtekruiden. Dergelijke vegetaties zijn met name voor dagvlinders en andere insecten, alsook voor kleine zoogdieren en bosrandvogels een belangrijk leefgebied.
Compensatielocaties
De binnenplanse natuurcompensatie van het tophockeycomplex vindt plaats door versteviging (en/of aanleg) van houtsingels in het zuidelijk deel en het beplanten van een bospad in het noordelijk deel. Hiermee wordt 0.32 ha gecompenseerd.
In de noordoostrand van het Landgoed Leijkant wordt 1,05 ha natuurcompensatie gerealiseerd door middel van een bosstrook die varieert van 40m tot 250m breed. Het beheertype dat wordt gerealiseerd komt overeen met het aangetaste beheertype, namelijk droog en vochtig bos met productie.
Om meer biodiversiteit te kunnen ontwikkelen worden de randen van de compensatiegronden deels beplant met struiken of te laten ontwikkelen als struweel/zoomvegetatie met ondermeer sporkehout, lijsterbes, bramen en tal van ruigtekruiden. Dergelijke vegetaties zijn met name voor dagvlinders en andere insecten, alsook voor kleine zoogdieren en bosrandvogels een belangrijk leefgebied.
In de zuidrand van het Landgoed Prinsenhoef wordt de overige 0,43 ha buitenplanse natuurcompensatie gerealiseerd. Deze compensatie wordt voornamelijk uitgevoerd ald mantel en zoomvegetatie die het bestaande bos aan de Bredaseweg zal versterken. Mogelijk kan hier nog een poel worden toegevoegd.
Deze twee locaties zijn gekozen om het bestaande bosgebied duurzaam en robuust te kunnen verbinden richting het zuiden met Riels Laag en de Regte Heide. (bron Noord-zuid studie Alterra 2005).
In het gebied Landgoed Leijkant is voldoende ruimte beschikbaar voor deze natuurcompensatie. Voor een groot deel is het Groene Bosch een onderdeel van het beekdal van de Oude Leij en bestaat van oorsprong uit een (relatief) open gebied met moerasvegetaties, natte tot vochtige gras-landen en ruigten, alsook hier en daar poelen, broekstruweel en zeer plaatselijk ook broekbos. Grenzend aan het Bels Lijntje en het volkstuincomplex in het noordoosten van het Landgoed Leijkant komen vochtige tot tamelijk droge, van oorsprong (tamelijk) voedselarme zandgronden voor. In dit deel van het Landgoed is compensatie mogelijk, waarbij aangesloten kan worden op de bestaande houtsingels en struwelen langs het Bels Lijntje.
Flora- en faunawet
Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
- voor vogels, als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het plangebied door het verwijderen van struiken en bomen plaatsvindt in de periode half september tot begin maart;
- voor de soorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten het konijn, de mol, rosse woelmuis, bosmuis, huisspitsmuis, egel, bastaardkikker, bruine kikker;
- voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, eekhoorn en steenmarter aangezien deze zoogdiersoorten het plangebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er voldoende foerageergebied aanwezig is in de omgeving van het plangebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de zoogdiersoorten en/of de populaties.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat activiteiten binnen het werkgebied die territoria/nesten of andere delen van het leefgebied vernietigen, in de periode van half september tot begin maart zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de zorgplicht van de Flora- en faunawet.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.De waterparagraaf voor dit bestemmingsplan is opgesteld door Grasveld Tuin- en Landschapsarchitecten en is opgenomen als bijlage van de toelichting (Waterparagraaf).
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
Bos
Deze bestemming is van toepassing op de gronden die zijn bestemd voor bos. Het betreft bosgebied met de hoofdfunctie natuur die onderdeel zijn van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Met deze bestemming wordt verzekerd dat de functies van het bos gehandhaafd blijven en zich verder kunnen ontwikkelen. Ook het behoud van met het bos samenhangende landschappelijke en natuurwaarden worden door deze bestemming gewaarborgd.
Binnen deze bestemming worden de volgende doeleinden toegestaan: het behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos, het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden, het behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik. Op de gronden mogen uitsluitend noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Daarnaast is ter bescherming van de gronden en hun waarden een stelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Groen
De voor groen aangewezen gronden zijn met name bestemd voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en fiets- en voetpaden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht, ten dienste van de functie.
Sport
Deze bestemming is toegekend aan het gehele tophockeycomplex. Binnen deze bestemming zijn voornamelijk sportvoorzieningen, groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen als een clubhuis en parkeer- en stallingsvoorzieningen mogelijk.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. Tevens is het maximum bebouwd oppervlak, het maximale aantal m2 bruto vloeroppervlak en de maximale bouwhoogte opgenomen. Bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden opgericht zowel binnen als buiten het bouwvlak tot maximaal 5 meter hoog.
Verkeer-Verblijf
De gronden met de bestemming Verkeer-Verblijf zijn bestemd voor verkeersvoorzieningen ten behoeve van wegverkeer en verblijf. Het aantal rijstroken mag niet meer dan 2 bedragen. Tevens zijn groenvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en bouwwerken van algemeen nut mogelijk binnen deze bestemming.
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden opgericht tot een hoogte van maximaal 15 meter.
Functieaanduidingen
De volgende aanduidingen komen in het plan voor:
Dienstverlening
Deze functieaanduiding is toegekend aan één van de twee voormalige woningen die thans tot het plangebied worden gerekend. Het gebouw met de aanduiding dienstverlening is tevens voorzien van een bouwvlak. Dit houdt in dat het gebouw kan worden gebruikt voor sportactiviteiten, zoals bijvoorbeeld (een dependance van) het clubhuis. Daarnaast kan het gebouw worden gebruikt voor aan sport gerelateerde dienstverlening. Onder dienstverlening wordt verstaan het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden. Detailhandel is expliciet uitgesloten. Als voorbeeld kan worden gedacht aan paramedische voorzieningen.
Naschoolseopvang
In alle gebouwen binnen het plangebied - aangeduid met bouwvlakken - is het mogelijk om naschoolse opvang te exploiteren. Onder naschoolse opvang wordt verstaan: professionele kinderopvang voor schoolgaande kinderen buiten schooltijd. Reguliere kinderopvang is niet toegestaan.
Parkeerterrein
Om aan te geven waar de parkeerplaats voor het tophockeycomplex gerealiseerd gaat worden is de aanduiding parkeerterrein opgenomen.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 8 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 9 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 10 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 11.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 12, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 14 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Financiële Paragraaf
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een bestemmingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld, tenzij
- het kostenverhaal anderszins is verzekerd door een anterieure overeenkomst en
- er geen noodzaak is voor het stellen van locatie-eisen.
Ten behoeve van onderhavig plan is een Realisatieovereenkomst Tophockeycomplex gesloten. Hierin is het kostenverhaal en eventuele planschade (middels een afzonderlijke planschade verhaalsovereenkomst) afdoende geregeld. Ook de noodzaak voor het stellen van locatie-eisen vervalt door deze overeenkomst.
Evenzo dient de uitvoerbaarheid te worden aangetoond.
In bovengenoemde overeenkomst worden de inspanningen van de hockeyclub, provincie en gemeente beschreven. De hockeyclub en de gemeente hebben de nodige middelen beschikbaar gesteld, waarbij dient te worden opgemerkt dat een deel van de dekkingsmiddelen bij de vaststelling van het bestemmingsplan dienen te worden geëffectueerd.
Ook de provinciale bijdrage is reeds door middel van een ontvangen beschikking aanwendbaar.
Hierdoor is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan "Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 1e herziening (tophockeycomplex)" op 16 december 2010 gepubliceerd in de Tilburgse Koerier.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Over het concept-ontwerpbestemmingsplan is vooroverleg gevoerd met provincie Noord-Brabant en waterschap Brabantse Delta.
De provincie heeft schriftelijk laten weten geen strijdigheden met provinciale belangen te constateren. De provincie hecht er wel aan te benadrukken dat het volgen van de procedureregels voor het verzoek om herbegrenzing van de EHS van zeer groot belang is.
Met het waterschap heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden over de waterbelangen in en nabij het plangebied. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven, met inachtneming van een aantal opmerkingen die de gemeente voor kennisgeving aanneemt. Verder wijst het waterschap op de noodzaak van een watervergunning, hetgeen de gemeente onder de aandacht van de initiatiefnemer heeft gebracht. Het wateradvies treft u als bijlage van deze toelichting (Wateradvies).
9.3 Burgerparticipatie
Op 28 juni 2012 heeft Hockeyclub Tilburg een informatieavond georganiseerd ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie. Volgens de club zijn omwonenden uitgenodigd. Van de avond heeft de club een verslag opgesteld dat is toegevoegd als bijlage bij deze toelichting (bijlage 6; in verband met de VNG-richtlijn inzake anonimisering van persoonlijke gegevens, zijn de namen van natuurlijke personen geanonimiseerd.)
Door een aantal omwonenden is aandacht gevraagd voor de parkeer- en verkeerssituatie, aan de hand waarvan de club een nadere toelichting heeft gegeven. De burgerparticipatie heeft niet geleid tot wijzigingen in het concept ontwerpbestemmingsplan.
9.4 Zienswijzen
Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.
Bijlage 1 Boomwaardekaart
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-funnels
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-funnels
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-ihcs
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-IHCS
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-ils
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-ILS
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 1 vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Voortoets
Bijlage 3 Jaarrondonderzoek Ecologie 2010
Bijlage 3 Jaarrondonderzoek ecologie 2010
Bijlage 4 Toetsing En Begrenzing Ehs Hockeyvelden Bredaseweg Tilburg
Bijlage 4 Toetsing en begrenzing EHS hockeyvelden Bredaseweg Tilburg
Bijlage 5 Waterparagraaf
Bijlage 6 Verslag Burgerparticipatie
Bijlage 6 Verslag burgerparticipatie