Lobelia-Spinder-Rugdijk
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 10-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2011033- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 28.7 van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 100 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.10 agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf
Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate plaatsvindt in één of meerdere kassen.
1.11 agrarisch bedrijf, grondgebonden
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
1.12 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals een rundveemesterij, een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van een grondgebonden melkrundveehouderij.
1.13 agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen en overige gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen. Voorbeelden zijn champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, varkenshouderijen, sommige viskwekerijen en nertsenhouderijen. Melkveebedrijven zijn doorgaans wel grondgebonden.
1.14 agrarisch bedrijf, overig niet-grondgebonden
Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf.
1.15 agrarisch bedrijf, volwaardig
Een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.
1.16 agrarisch gebied
Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
1.17 agrarisch loonbedrijf
Zie agrarisch-technisch hulpbedrijf.
1.18 agrarisch-technisch hulpbedrijf
Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten, waarbij gemachiniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.19 agrarisch verwant bedrijf
Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.20 autoreparatiebedrijf
Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële automerkendealer.
1.21 autostalling
Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.
1.22 autowasplaats
Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.
1.23 bar
- a. Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur.
- b. gedeelte van een bedrijf deel uitmakend van horecavestigingen met accent op verstrekking vanalcoholhoudende dranken.
1.24 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.25 bebouwingscluster
Een vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied.
1.26 bebouwingsconcentratie
Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.27 bebouwingsfront
Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.
1.28 bebouwingslint
Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebied-gerelateerde functies.
1.29 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.30 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.31 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.32 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.33 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.34 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.35 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
De inrichtingen, bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder worden alleen tot ´bedrijven´ gerekend voorzover deze zijn gelegen op gezoneerde bedrijventerreinen c.q. bedrijvenlocaties of gedeelten daarvan, te weten:
- a. AWRI-noord
- b. PNEM Kalverstraat
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij tranportbedrijven.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.36 beeldbepalende boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.
1.37 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.38 beperkt kwetsbaar object
Object zoals als zodanig omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.39 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.40 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.41 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.42 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.43 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.44 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.45 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.46 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.47 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.48 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.49 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.50 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.51 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.52 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.53 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.54 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.55 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.56 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.57 café, eetcafé
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.58 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.59 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.60 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.
1.61 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.62 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.
1.63 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.64 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.65 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.66 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.67 dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.68 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.69 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 25 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.70 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.71 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.72 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.73 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.74 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.75 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.76 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.77 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, niet zijnde een manege, waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.
1.78 geluidsscherm
Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).
1.79 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.80 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.81 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.82 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.83 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.84 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.85 groenblauwe mantel
Als zodanig in de provinciale Verordening ruimte aangewezen gebieden, die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.
1.86 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.87 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.88 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.89 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.90 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.91 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.92 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.
1.93 horeca van categorie 1
Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.94 horeca van categorie 2
Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.95 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en - voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: escortbedrijf e.d. - alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.96 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.97 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.98 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.99 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.100 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.101 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.102 kas
Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden beschouwd als een kas.
1.103 kernrandzone
Een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarinin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
1.104 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horeca.
1.105 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.106 kwetsbaar object
Object zoals als zodanig omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.107 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder worden verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.108 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.109 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.110 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.111 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
1.112 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.113 manege
Een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden.
1.114 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.115 mestbewerking
Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.
1.116 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.117 netto glas
Aantal m² kasoppervlakte.
1.118 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.119 nokrichting
Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.
1.120 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.121 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.122 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.123 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.124 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.125 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.126 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.127 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.128 paardenhouderij
Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.
1.129 partycentrum
Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.130 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.131 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.132 perifere detailhandel
Detailhandel welke behoort tot specifieke hierna genoemde branches, waarvan de vestiging behalve binnen gebieden of percelen waarbinnen detailhandel direct is toegestaan (gebieden met de bestemming Centrum, Centrum-Binnenstad, Detailhandel, Detailhandel-Perifeer en percelen met de functieaanduiding detailhandel, dan wel detailhandel perifeer) ook, na afwijkingsbesluit, is toegestaan binnen aangewezen gebieden op percelen met de bestemmingen Bedrijventerrein en Gemengd-Grootschalig.
Het betreft de volgende branches:
- 1. detailhandel in brandbare en/of gevaarlijke stoffen;
- 2. detailhandel in motorvoertuigen met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2;
- 3. detialhandel in keukens met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 4. bouwmarkten / doe het zelf met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2
- 5. detailhandel in sanitair met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 6. detailhandel in bruin- en witgoed (electra) met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 7. detailhandel in woninginrichting met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 8. detailhandel in sport en speelgoed met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2.
- 9. tuincentra met een minimale bruto verkoopvloeroppervlakte van 1.000 m2 ;
- 10. automotive / fietsen met een minimale bruto verkoopvloeroppervlakte van 1.000 m2
Hierbij geld dat perifere detailhandel bij voorkeur gesitueerd wordt op gethematiseerde locaties. Bij grote locaties kan voor het compleet maken van het assortiment worden afgeweken van de minimale vloeroppervlakte per eenheid.. De in het kader van het gemeentelijk detailhandelsbeleid specifiek aangewezen perifere locaties zijn:
- 1. Vossenberg Oost (bouwmarkten, keukens, sanitair);
- 2. Leypark, incl. AaBé (woninginriching (hoofdbranche), keukens, sanitair, bruin- en witgoed (electra), sport en speelgoed (ondersteunend aanbod));
- 3. Kraaiven (auto´s);
- 4. Leijendaal (bouwmarkten, keukens, sanitair);
- 5. Rugdijk (bouwmarkten, tuincentra);
- 6. Kanaalzone, zuidelijk deel (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
- 7. Ringbanen (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
- 8. De Groene Kamer (tuincentra (hoofdbranche), sport, woninginrichting (ondersteunend op basis van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen));
- 9. Stappegoor (sport en speelgoed).
1.133 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.
1.134 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.135 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.136 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.137 prostitutieinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.138 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.139 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.
1.140 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d. met inbegrip van (een) bij een klooster behorende begraafplaats(en).
1.141 restaurant
Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.142 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.143 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.144 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.145 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.146 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.147 studentenhuisvesting
Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.
1.148 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water, en dergelijke).
Voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.
1.149 teeltondersteunende voorzieningen, permanente
Teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.
1.150 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke
Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
1.151 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.152 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.153 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.154 verbrede landbouw
Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.
1.155 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.156 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:
- a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
- b. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
- c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.
1.157 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.158 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.159 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.160 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.161 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.162 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.163 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.164 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.165 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.166 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.167 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.168 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
1.169 woonwagen
Een woonwagen als bedoeld in artikel 1 van de Woonwagenwet, zoals die geldt op het tijdstip van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan.
1.170 woonwagenstandplaats
Een locatie waarbinnen de functie ´wonen´ wordt uitgeoefend binnen een woonwagen met bijbehorende voorzieningen.
1.171 zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen
Gebied naast een waterloop, waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.
1.172 zoekgebied voor ecologische verbindingszone
Gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 5.2.2 en 5.2.3 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de in de provinciale Verordening ruimte als zodanig aangeduide EHS, mits die noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf, zulks tot een bouwhoogte van maximaal 5 m en met dien verstande dat:
- a. de totale oppervlakte aan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 1,5 ha per bedrijf en
- b. voor zover het de in de provinciale Verordening ruimte als zodanig aangeduide groenblauwe mantel betreft een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:
- a. het bepaalde in 7.2.1 met betrekking tot het bebouwingspercentage, zulks tot een maximum van 100.
- b. het bepaalde in 7.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand tot de as
van de weg waaraan wordt gebouwd, kleiner dan 15 m. - c. het bepaalde in 7.2.2 voor het bouwen van gebouwen op een afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrenzen, kleiner dan 5 m.
- d. het bepaalde in 7.2.2 en 7.2.5 ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen en 'overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde', met een hogere goothoogte tot maximaal 10 m en een hogere bouwhoogte tot maximaal 20 m.
- e. het bepaalde in 7.2.3 ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning met een hogere goothoogte, zulks tot maximaal 8 m.
- f. het bepaalde in 7.2.4 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 30 m van de bedrijfswoning, mits dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Bos
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Detailhandel - Perifeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Groen
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Horeca
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:
- a. het bepaalde in 12.2.1 met betrekking tot het bebouwingspercentage, zulks tot een maximum van 100.
- b. het bepaalde in 12.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand tot de as
van de weg waaraan wordt gebouwd, kleiner dan 15 m. - c. het bepaalde in 12.2.2 voor het bouwen van gebouwen op een afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrenzen, kleiner dan 5 m.
- d. het bepaalde in 12.2.2 en 12.2.6 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en 'overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde', met een hogere goothoogte tot maximaal 10 m en een hogere bouwhoogte tot maximaal 14 m.
- e. het bepaalde in 12.2.4 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 30 m van de bedrijfswoning, mits dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
- f. het bepaalde in 12.2.6 voor de hoogte van erfafscheidingen, zulks tot een hoogte van maximaal 3 m.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 13 Natuur
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke gebruiksregels
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 14 Recreatie
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 15 Sport
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
16.4 Afwijken van de bouwregels
16.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 17 Verkeer - Verblijf
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.2 Bouwregels
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
17.4 Afwijken van de bouwregels
17.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 18 Water
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.2 Bouwregels
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
18.4 Afwijken van de bouwregels
18.5 Specifieke gebruiksregels
18.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 19 Wonen
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.2 Bouwregels
19.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
19.4 Afwijken van de bouwregels
19.5 Specifieke gebruiksregels
19.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 20 Wonen - Buitengebied
20.1 Bestemmingsomschrijving
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Specifieke gebruiksregels
20.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 21 Leiding - Brandstof (Dubbelbestemming)
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding-Brandstof (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van:
- a. een ondergrondse koolwaterstofleiding (PRB-leiding) met een diameter van 8 inch, een druk van 80 bar en een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding;
- b. een ondergrondse brandstofleiding (RRP-leiding I) met een diameter van 24 inch, een druk van 62 bar en een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding;
- c. een ondergrondse brandstofleiding (RRP-leiding II) met een diameter van 36 inch, een druk van 43 bar en een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding.
21.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming 'Leiding-Brandstof' begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende leiding.
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Leiding-Brandstof wordt verwijderd indien:
- a. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- b. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Artikel 22 Leiding - Hoogspanning (Dubbelbestemming)
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse 150 KV hoogspanningsleiding, ten behoeve van het transport van elektriciteit en een belemmeringenstrook van 26 m aan weerszijden van de as van deze leiding.
22.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding - Hoogspanning(dubbelbestemming)´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
22.3 Afwijken van de bouwregels
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Leiding -Hoogspanning (dubbelbestemming) wordt verwijderd indien:
- a. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- b. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Artikel 23 Leiding - Hoogspanningsverbinding (Dubbelbestemming)
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse 380 KV- of 150 KV- hoogspanningsverbinding, met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het transport van elektriciteit en een belemmeringenstrook van:
- a. 39 m ter weerszijden van de as van de 380 KV - hoogspanningsverbinding;
- b. 26 m ter weerszijden van de as van de 150 KV - hoogspanningsverbinding.
23.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat:
- a. in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding;
- b. de maximale bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer mag bedragen dan 60 m.
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Leiding -Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) wordt verwijderd indien:
- a. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- b. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Artikel 24 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool en een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van deze leiding.
24.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding-Riool´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Leiding - Riool(dubbelbestemming) wordt verwijderd indien:
- a. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- b. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Artikel 25 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
25.2 Bouwregels
25.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 26 Waterstaat - Zoekgebied Behoud En Herstel Watersystemen (Dubbelbestemming)
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat-Zoekgebied behoud en herstel watersystemen aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen, waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.
26.2 Bouwregels
26.3 Afwijken van de bouwregels
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 27 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 28 Algemene Bouwregels
28.1 Ondergrondse bouwwerken
28.2 Hoofdtoegang woningen
28.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
28.4 Ruimte tussen bouwwerken
28.5 Monumenten
- a. Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding gemeentelijk monument (sba-gm) is de Monumentenverordening gemeente Tilburg (vastgesteld op 1 oktober 2010) van toepassing;
- b. Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding rijksmonument (sba-rm) is de Monumentenwet 1988 van toepassing.
28.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
28.7 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 29 Algemene Gebruiksregels
29.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 30 Algemene Aanduidingsregels
30.1 geluidzone - industrie
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:
- a. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
- 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
- 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
- c. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidzone is opgehouden te bestaan.
30.2 luchtvaartverkeerzone
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' mag niet hoger worden gebouwd dan 30 meter of zoveel minder als de onderliggende enkelbestemming toelaat.
30.3 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een extensiveringsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
30.4 veiligheidszone - leiding
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' de volgende regels in acht dienen te worden genomen:
- a. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.
- b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
- 1. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' opgeheven wordt, indien de desbetreffende leiding gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- 2. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' verkleind of vergroot wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar-contour als gevolg van een wijziging met betrekking tot de desbetreffende leiding kleiner of groter is geworden;
- 3. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' verkleind of vergroot wordt, indien zulks logischerwijs volgt uit een wijziging van het Besluit externe veiligheid buisleidingen of de Regeling externe veiligheid buisleidingen.
30.5 veiligheidszone - vuurwerk
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-vuurwerk' de volgende regels:
- a. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-vuurwerk' en buiten de perceelsgrenzen van de risicovolle inrichting, mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht;
- b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
- 1. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-vuurwerk' opgeheven wordt, indien de aanwezige risicovolle inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige risicovolle inrichting buiten werking is gesteld, of
- 2. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vuurwerk' aangepast wordt indien de situering van de inrichting wordt gewijzigd.
30.6 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen, tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
30.7 wro-zone - wijzigingsgebied 1
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' (zoekgebied ecologische verbinding De Mast - Noorderbos) zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met Waarden, Natuur en Bos, met dien verstande dat de wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone, het landschappelijk raamwerk en natuur- en/of landschapscompensatie.
30.8 Wro-zone - wijzigingsgebied 2
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bestemming Verkeer-Verblijf met aanduiding 'parkeerterrein', mits mede op basis van een plan inzake de landschappelijke inpassing van het parkeerterrein.
Artikel 31 Algemene Afwijkingsregels
31.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
31.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
- d. de afwijking geen betrekking heeft op gronden die tot de ecologische hoofdstructuur behoren.
31.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;
zulks in verband met een radarverstoringsgebied tot een hoogte van maximaal 100 meter boven NAP.
31.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
31.5 Binnenplans afwijken t.b.v. vuurwerk
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:
- a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
- b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding ´verkoop en opslag vuurwerk toegestaan´ voorkomt.
Het bevoegd gezag stelt voorwaarden aan de omgevingsvergunning ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
31.6 Binnenplans afwijken t.b.v. dienstverlening i.p.v. detailhandel
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van de vestiging van dienstverlening op gronden met de aanduiding ´detailhandel´, indien de detailhandelsfunctie ter plaatse als gevolg autonome processen in de distributiestructuur is beëindigd.
31.7 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
31.8 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
31.9 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 32 Algemene Wijzigingsregels
32.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
32.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie, met dien verstande dat burgemeester en wethouders in geval van de verwijdering van de aanduiding ´bedrijfswoning´ waarna de functie bedrijf wordt gerealiseerd, bevoegd zijn een ander bouwvlak met bijbehorend bebouwingspercentage, bouwhoogte e.d. vaststellen.
32.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat de ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten niet mag worden overschreden.
32.4 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening binnen het bestemmingsvlak ´Wonen´, met dien verstande dat:
- a. uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de categorieën 1 of 2 van de bijgevoegde bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. de omvang van de functie ten hoogste 200 m2 bruto vloeroppervlak mag bedragen;
- c. geen sprake mag zijn van activiteiten die worden verricht in de nachtperiode (van 22:00 uur tot 07:00 uur);
- d. geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;
- e. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- f. geen sprake mag zijn van buitenopslag;
- g. geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.
32.5 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
32.6 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m².
Artikel 33 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 34 Overige Regels
34.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;
- c. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- d. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- e. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- f. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- g. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
34.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.3 Algemene regels inzake bevordering ruimtelijke kwaliteit
Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 35 Overgangsrecht
35.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
35.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 36 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.1.1 Conserverend plan
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.
De ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplannen zijn in meerderheid vastgesteld vóór 1 juli 2003 en derhalve aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk. Het plan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.12 Wro jo. artikel 6.2.1 Bro.
1.1.2 Ontwikkelingen
Het plan Lobelia-Spinder-Rugdijk bevat een ontwikkeling aan de Vossenbergseweg 105-109. Het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf wordt opgeheven. De agrarische bedrijfswoning wordt burgerwoning, en één agrarisch bedrijfsgebouw wordt steunpunt voor Natuurmonumenten/Traverse. De overige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (reeds gerealiseerd).
Deze ontwikkeling wordt geacht gekoppeld te zijn aan de nieuwvestiging (binnen de groenblauwe mantel) van een vooruitstrevend agrarisch bedrijf op een perceel nabij de Plantloonseweg te Kaatsheuvel, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie O, nummer 243.
Het gaat hierbij om een melkveebedrijf, dat een hoge graad van dierenwelzijn, economische rentabiliteit, technische vernieuwing, zeer lage emissies van ammoniak en broeikasgassen en energieneutraliteit met elkaar verbindt.
De provinciale Verordening ruimte maakt nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf in de groenblauwe mantel mogelijk onder een aantal voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat verzekerd dient te zijn dat elders daadwerkelijk een volwaardige grondgebonden veehouderij planologisch, juridisch en feitelijk wordt opgeheven. Nu dit het geval is ten aanzien van het agrarische bedrijf aan Vossenbergseweg 105-109, kunnen deze beide concrete ontwikkelingen ten behoeve van de provinciale administratie aan elkaar worden gekoppeld.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat de gebieden 'Lobelia', 'Spinder' en 'Rugdijk'. Zie onderstaande afbeelding.
Ligging plangebied binnen Tilburg
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt - geheel dan wel gedeeltelijk - de volgende plannen:
- bestemmingsplan Lobelia, vastgesteld op 25 april 2005;
- wijzigingsplan Lobelia, 1e wijziging (24 oktober 2006);
- bestemmingsplan Noordwesttangent, gedeelte Vossenberg West-Spinder (24 maart 2003);
- bestemmingsplan Noordwesttangent, natuurcompensatie Vossenberg West-Spinder
(24 maart 2003); - bestemmingsplan Noordwesttangent, verlengde Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg
(11 december 2006); - bestemmingsplan Vuilverwerking (14 juni 1969);
- bestemmingsplan Spinder (5 september 1994);
- bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 (14 december 2009);
- bestemmingsplan Reeshof-Vossenberg (2 mei 1977);
- bestemmingsplan Swaardvenstraat (7 december 1981);
- bestemmingsplan Gorinchemsebaan (14 mei 1984);
- bestemmingsplan Vossenberg en Dongenseweg (27 juni 1994);
- bestemmingsplan Industrieterrein Noord (29 augustus 1969);
- bestemmingsplan Noordoosttangent, 2e fase, Loonsche HW/Hazenest (19 februari 2001);
- bestemmingsplan Tilburg Noord Heikant (25 oktober 1968);
- bestemmingsplan Tilburg Noord Stokhasselt (26 augustus 1966);
- bestemmingsplan Tilburg Noord Quirijnstok (29 september 1969);
- bestemmingsplan Buitengebied Noordoost (19 oktober 1981);
- bestemmingsplan Volkstuinen Vlashoflaan (6 juni 1988);
- bestemmingsplan Kalverstraat e.o. (26 juni 2006).
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Binnen het plangebied zijn verschillende landschappelijke eenheden te onderscheiden. Zo is er in het westelijke deel van het plangebied sprake van een dekzandrug, gelegen op een hoge dekzandvlakte en stuifzand. De vegetatie bestaat hier voornamelijk uit naaldhoutbossen en heidevelden. In gehele gebied, ruwweg ten westen van de Kalverstraat, hebben relatief jonge ontginningen plaatsgevonden. Deze zijn deels weer ongedaan gemaakt ten faveure van natuurontwikkeling.
Het gebied Rugdijk - Kouwenberg kan worden getypeerd als een zogenaamde kampontginning, die ontstaan op een aanwezige dekzandrug. Kenmerken zijn de onregelmatige blokvormige percelen zonder duidelijke perceelsgrenzen en de reliëfafhankelijke wegen.
De hoofdverkeerstructuur bestaat uit de van noord naar zuid lopende Midden-Brabantweg en de van west naar oost lopende Burgemeester Letschertweg en Burgemeester Bechtweg. De laatste twee maken onderdeel uit van de ring om Tilburg (tangenten). De hoofdwegen hebben een zekere barrièrewerking die de toegankelijkheid van (delen van) het plangebied negatief beïnvloedt. Van de overige wegen in het gebied zijn de Vloeiveldweg, Stokhasseltlaan, Kalverstraat, Rugdijk en Hazennest radiaal georiënteerd. Zij ontsloten de stad van oudsher in noord/ noordoostelijke richting naar de omliggende kernen. In het oostelijke deel van het plangebied zijn deze radialen met elkaar verbonden door de Moerstraat en de Bundersestraat.
In het westen van het plangebied bevindt zich een natuurgebied met de naam Vosberg maar dit staat in de volksmond beter bekend als Lobelia. Dit is de naam van het natuurherstelproject dat hier gedurende een periode van 18 jaar is uitgevoerd en dat inmiddels succesvol is afgerond. Het natuurgebied is eigendom van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten en sluit aan op de Loonse heide die onderdeel uitmaakt van het Landgoed Huis ter Heide van dezelfde vereniging. Lobelia is een aantrekkelijk natuurgebied waarin het oorspronkelijke karakter van ongerepte natte heide is teruggebracht. Het landschap van eenzijdige bossen en jonge landbouwgronden is daarbij omgevormd tot een gevarieerd en natuurlijk landschap met heide en vennen.
In het oosten sluit Lobelia aan op het bosgebied de Mast dat van west naar oost wordt doorsneden door de Burgemeester Letschertweg. Het zuidelijke deel van het boscomplex heeft vanwege zijn geïsoleerde ligging minder natuurwaarde dan het noordelijke deel. In het zuidoostelijke deel van de Mast was vanaf midden jaren 50 tot omstreeks het jaar 2000 een zogenaamd mobilisatiecomplex gesitueerd, een complex van militaire gebouwen met bijbehorende infrastructuur. De meeste gebouwen zijn inmiddels afgebroken op twee bedrijfswoningen aan de IJpelareweg na.
In het gebied ten noorden van de Mast, genaamd de Spinder, vindt gespecialiseerde afvalverwerking plaats. Hier bevinden zich onder andere een vuilstortlocatie, een bio-energiefabriek, een waterzuiveringsbedrijf en waterbergingen. De voltooide gedeelten van de stortlocatie bestaan uit glooiende hellingen die deels met bomen en struiken en deels met gras zijn begroeid.
2.2 Functionele Structuur
Binnen het gebied komen de volgende in het oog springende functies voor:
- 1. Zoals vermeld de afvalverwerkingsbedrijven de Spinder
- 2. Agrarisch grondgebruik, hoofdzakelijk in het oostelijke gedeelte van het plangebied waarbij het accent ligt op akkerbouw
- 3. Horeca in de vorm van 2 cafés aan de Peerke Donderstraat (inclusief Peerke Donders museum, geboortehuis en bijbehorende beeldentuin) en een restaurant in de Kalverstraat
- 4. Een trafostation voor reductie van de 150 kV hoogspanning aan de Kalverstaat
- 5. Twee tuincentra aan de Stokhasseltlaan en de Rugdijk
- 6. Een manege aan de Stokhasseltlaan
- 7. Een woonwagenkampje aan de Rugdijk
- 8. Een volkstuincomplex ter hoogte van het Hazennest
2.3 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Het gaat hierbij om:
1. Pijpleiding Rotterdam - Beek (PRB)
Diameter: 8 inch
Ontwerpdruk: 80 bar
Getransporteerde stof: naftaleen (K1-vloeistof)
Leidingbeheerder: Petrochemical Pipeline Services B.V. (voorheen Sabic Pipelines B.V.)
Belemmeringenstrook: 5 meter aan weerszijden (dubbelbestemming Leiding-Brandstof)
10-6 -risicocontour: 13 meter
2. Pijpleiding Rotterdam - Rijn I (RRP I)
Diameter: 24 inch
Ontwerpdruk: 62 bar
Getransporteerde stof: aardolieproducten (K1-vloeistof)
Leidingbeheerder: N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij
Belemmeringenstrook: 5 meter aan weerszijden (dubbelbestemming Leiding-Brandstof)
10-6 -risicocontour: 25,4 meter
3. Pijpleiding Rotterdam - Rijn II (RRP II)
Diameter: 36 inch
Ontwerpdruk: 43 bar
Getransporteerde stof: ruwe aardolie (K1-vloeistof)
Leidingbeheerder: N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij
Belemmeringenstrook: 5 meter aan weerszijden (dubbelbestemming Leiding-Brandstof)
10-6 -risicocontour: 32,6 meter
De bovengenoemde drie leidingen volgen binnen het plangebied ruwweg hetzelfde tracé.
4. 380-Kv Hoogspanningsverbinding (bovengronds)
5. 150-Kv Hoogspanningsverbinding (bovengronds)
6. Riool
Ligging voorzieningen technische infrastructuur (zie voor een gedetailleerder beeld de verbeelding van het plan)
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte en SVIR
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte
(vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
- Regionaal perspectief voor wonen en werken;
- Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
- Overlegzones infrastructuur;
- Grond- en oppervlaktewatersysteem;
- Grondwaterbeschermingsgebieden;
- Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
- Milieuaspecten;
- Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
- Windenergie;
- Cultuurhistorische waarden;
- Aardkundige waarden;
- EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
- Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
- Ruimte-voor-ruimteregeling;
- Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
- Nieuwe economische dragers;
- Toeristisch-recreatieve voorzieningen.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld in december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk - Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen.
Voor het onderhavige plangebied is vooral relevant wat de Structuurvisie Noordoost 2020 zegt over het gebied Rugdijk - Kouwenberg. De visie meldt daarover: Het ruimtelijk beleid is erop gericht om binnen de tangenten intensief te bouwen. Het gebied Kouwenberg/Rugdijk ligt binnen de Burgemeester Bechtweg (Noordoosttangent). De ambitie voor dit gebied is om de woningbouw en bedrijvigheid zo goed mogelijk te integreren met de huidige kwaliteiten van het gebied. Onderzocht wordt of het haalbaar is om de twee hoogspanningslijnen in het gebied (deels) te verleggen naar de noordzijde van de tangent. Deze belemmeren nu nog een deel van de beoogde woningbouw. Als verlegging mogelijk is, kan het gebied in samenhang met Tilburg Noord ontwikkeld worden tot een aantrekkelijk woongebied met ongeveer 600 tot 800 woningen. De bestaande wegen (linten) worden verdicht en de intensieve bebouwing vindt plaats in een tweetal woongebieden. Bij deze intensieve woningbouw overheersen uiteraard de stedelijke invloeden, maar in overig Rugdijk/Kouwenberg zijn de landelijkheid en de cultuurhistorie, zoals Peerke Donders en de oude linten in het gebied, zeker nog te proeven. Bij de inrichting van de woongebieden wordt aandacht besteed aan een goede overgang tussen bestaande en nieuwe bebouwing.
De ontsluiting van de twee woongebieden vindt plaats via de zuidkant. Bekeken moet worden of hiervoor nieuwe infrastructuur nodig is.
De hierboven beschreven gewenste ontwikkelingen zullen te zijner tijd hun weerslag krijgen in eigen planologische procedures (plannen). In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze ontwikkelingen niet meegenomen.
N.B: de gemeenteraad heeft op 7 november 2011 besloten om de Structuurvisie Noordoost 2020 op een aantal onderdelen anders of niet uit te voeren.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
In deze paragraaf genoemde bronnen/afkortingen:
- RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
- AMK: Archeologische Monumentenkaart (RCE)
- Archis: Archeologisch informatiesysteem (RCE)
- ArWaTi: Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg
- CHW: Cultuurhistorische Waardenstelling
- IKAW: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (RCE)
- MIP: Monumenten Inventarisatie Project
- RAT: Regionaal Archief Tilburg
- RUI: Afdeling Ruimte
- Team SB: Team Stedelijke Basis
4.2.1 Archeologie
4.2.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Rugdijk
- In het plangebied bevindt zich een aantal op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
- Rijksmonumenten: Moerstraat 7-9 (boerderij XIX), Pater Dondersstraat 16-18 (bedevaartcomplex Peerke Donders, met woning, beeld, kapel en processiepark met kruiswegstaties, aangelegd omstreeks 1930), Rugdijk 5 (boerderij XIX).
- Gemeentelijke monument: Rugdijk 12 (boerderij XVIII).
- De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. In het plangebied bevinden zich echter geen MIP-panden.
- Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog in Tilburg dient onderzoek uit 2005 als basis. In het plangebied zijn geen bijzondere representanten uit deze periode aanwezig.
- Tot ver in de twintigste eeuw werd het plangebied doorkruist door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts een klein deel van dit netwerk is verloren gegaan en het tracé van de meeste van deze oude wegen en paden is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon: Kalverstraat – Moerstraat – Pater Dondersstraat - De Kouwenberg – Moerzijstraat – Rugdijk –Quirijnstokstraat – Zwaluwsestraat – Bundersestraat – Hazennest - Riddershofpad – deel padenstructuur De Mast.
- Uit de periode 1940-1970 is de Midden-Brabantweg aangegeven als bijzondere stedelijke hoofdroute. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant zijn in het gebied de volgende historisch geografische lijnen aangeduid met de waardering 'redelijk hoog': IJpelareweg – Stokhasseltlaan – Kalverstraat – Moerstraat – pater Dondersstraat – Moerzijstraat –Bundersestraat - Hazennest. Historisch geografisch waardevolle lijnen met de waardering 'hoog' en 'zeer hoog' zijn: een deel padenstructuur De Mast – Vossenbergseweg – Quirijnstokstraat – zijstraat Moerstraat - driehoek Hazennest - Riddershofpad.
- De Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant, versie 2006, geeft aan dat zich in het plangebied de volgende waardevolle historische groenstructuren bevinden: Bos Hemeltjens - Hazennest - Berkel-Enschot: loofbossen in een uitgestrekt agrarisch gebied beplant met eik, beuk, grove den, wilde lijsterbes, berk en sporkehout, merendeels uit 1904-1920.
Lobelia/Spinder
- In of in de zeer directe nabijheid van het plangebied liggen geen beschermde monumenten. Wel zijn enkele panden geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied bevinden zich gen panden uit de wederopbouwperiode of objecten met een nader aan te duiden cultuurhistorische waarde.
- Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant (versie 2006) worden enkele onbenoemde paden in het plangebied aangeduid als lijnen met een historisch -geografische hoge tot redelijk hoge waarde.
- Historisch groen: niet van toepassing op deze locatie. Wel is iets ten noorden van de planlocatie op het grondgebied van de gemeente Loon op Zand de locatie Van Huis ter Heide gelegen met een deels historische groenaanleg daaromheen.
4.3 Groen En Speelruimte
4.3.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.3.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 wordt het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.3.3 Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
4.4 Horeca
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
- 1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- 2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- 3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- 4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- 5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- 6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamdehorecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
4.5 Verkeer En Parkeren
4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
4.5.2 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- 3. communicatie;
- 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende omgevingsvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
- 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het plangebied ligt één risicovol bedrijf zoals bedoeld in het besluit externe veiligheid inrichtingen (Afvalverwerking Attero). Met de komst van een bio-energieinstallatie valt de inrichting onder het besluit risico's zware ongevallen en is er sprake van een risicovolle inrichting. Dit is vergund middels een (provinciale) omgevingsvergunning. Hierin heeft de beoordeling plaatsgevonden van de inrichting in haar omgeving. De omgevingsvergunning van de bio-energieinstallatie vormt het uitgangpunt bij dit bestemmingsplan.
Voor de omgevingsvergunning is een quickscan en een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Dat laatste is gedaan omdat de opslag van vloeibaar biogas (LBM) onder het besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt.
Uit de quickscan volgt dat er vanwege externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling bestaan. Hetzelfde geldt voor de voorgenomen opslag van vloeibaar biogas. Geconcludeerd is dat aan de normstelling van het Bevi wordt voldaan, omdat binnen de PR contouren van 10-5 en 10-6 per jaar er geen beperkt kwetsbare en/of kwetsbare objecten bevinden. Verder is het groepsrisico berekend als verwaarloosbaar klein. Ook wordt voldaan aan de gemeentelijke beleidsvisie, doordat de PR contour niet over terrein van derden ligt.
Buiten het plangebied liggen verschillende bedrijven waarvan het invloedsgebied over het plangebied ligt. De invloedsgebieden van Coca Cola enterprises Nederland BV (Eindsestraat Dongen), Versteijnen's internationaal transport BV (Zeusstraat 3 Tilburg), Nederlandse Technische Gasmaatschappij BV (Swaardvenstraat 11 Tilburg), BP tankstation met LPG (Burgemeester Bechtweg 50 Tilburg) liggen over het plangebied. Van deze inrichtingen ligt slechts één invloedsgebied over kwetsbare bestemmingen in het plangebied. Het gaat echter over een bestaande situatie met bestaande kwetsbare bestemmingen. Er is daarmee geen sprake van een toename van het groepsrisico. De verantwoording hoeft dan ook niet ingevuld te worden.
5.3.6 Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Binnen het plangebied zijn 3 leidingen gelegen, die vanwege hun diameter, door te geleiden stof en/of druk op de verbeelding vermeld worden. Zie het onderstaande overzicht.
Leiding/te vervoeren stof | Diameter | Ontwerpdruk | 10-6 risicocontour | Invloedsgebied | |
RRP I aardolieproducten (K1-vloeistof) | 24 " | 62 bar | 25,4 m | 36 m | |
RRP II ruwe aardolie (K1-vloeistof) | 36" | 43 bar | 32,6 m | 43 m | |
PRP naftaleen (K1-vloeistof) | 8" | 80 bar | 13,0 m | 31 |
De belemmeringenstrook bedraagt 5 meter aan weerszijden van elk van de leidingen.
De PR 10-6-contour is een grenswaarde voor bestemmingen die kwetsbare objecten mogelijk maken. De 10-6-contour is een richtwaarde voor bestemmingen die beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken. Binnen de PR 10-6-contour geldt een motiveringsplicht voor beperkt kwetsbare objecten.Binnen het bestemmingsplan liggen geen kwetsbare objecten in de PR 10-6 contour.
Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico voor de drie leidingen geldt voor leidingen met lichtere brandstoffen (K1) dat de rand van de plas bepalend is (ook al is de maximale warmtestraling minder dan 35 kW/m²). De omvang van het effectgebied strekt zich maximaal enkele meters buiten de PR 10-6-contour uit als gevolg van het risicoscenario plasbrand. Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico voor brandstofleidingen is berekend dat voor leidingen met lichte brandstoffen buiten de PR 10-6 het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald wordt voor dichtheden tot 255 personen per hectare (36 inch, 100 bar). Voor dit type leiding is dus geen sprake van een significant groepsrisico.
5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Langs het plangebied ligt de Burgemeester Bechtweg. Deze weg verbindt de N261 aan de noordzijde van Tilburg met de A58 ten zuiden van de stad. Deze verbinding ontsluit de stad aan de oostzijde. De Burgemeester Bechtweg is opgenomen in de routering van gevaarlijke stoffen in Tilburg.
Voor de gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 -risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt, conform deze rapportage, dat ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan betreft, is tevens geen sprake van toename van het groepsrisico. Geen van de gemeentelijke wegen, waaronder de Burgemeester Bechtweg, hoeft daarom betrokken te worden bij de verantwoording van het groepsrisico.
Daarnaast is de provinciale weg A261 een relevante risicobron. Kwetsbare objecten binnen dit bestemmingsplan liggen op tenminste 200 meter van de A261. Ligging van kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 is op deze afstand niet aan de orde. Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat ter hoogte van het plangebied de drempel van het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald wordt en dat dus geen sprake is van een groepsrisico. De weg hoeft daarom niet betrokken te worden bij de verantwoording van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. De ontwikkeling ligt op een afstand van meer dan 1250 m meter van de spoorlijn Tilburg-Den Bosch en ongeveer 2500m van de spoorlijn Tilburg-Eindhoven.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt vrijwel geheel over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Voor de spoorlijn dient daarom de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. In paragraaf 5.3.8 is deze verantwoording opgenomen. Vanwege de afstand tot de spoorlijn, en het gegeven dat het hier gaat om een conserverend plan betekent dat dit bestemmingsplan niet leidt tot een toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
Conclusie relevantie risicobronnen: Voor dit ruimtelijke besluit hoeft alleen voor de spoorlijn de verantwoordingsplicht ingevuld te worden.
Verantwoording groepsrisico
In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico (m.b.t. het spoor) verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de regionale brandweer advies uitgebracht. De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in deze verantwoording.
Groepsrisico
Dit ruimtelijk plan ligt aan de noordzijde van Tilburg, het omvat de gebieden Lobelia, een natuurgebied, Spinder, een bedrijventerrein waar waterzuivering, een vuilstort, stortgasinstallatie GFT-vergisters en biogasinstallatie aanwezig zijn, en de gebieden Rugdijk en Kouwenberg wat een overgangsgebied is tussen stedelijk woongebied en de Burgemeester Bechtweg. Het bestemmingsplan is een conserverend plan. Dit betekent dat er geen toename plaatsvindt van het groepsrisico vanwege het spoor. Dit vanwege het feit dat er geen ontwikkelingen in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Wel is er een omgevingsvergunning verleend voor een biogasinstallatie bij de Spinder, wat nu is opgenomen in het bestemmingsplan.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
Er zijn geen mogelijkheden onderzocht voor beperking van het groepsrisico. Dit omdat er sprake is van een bestaande situatie en er geen sprake is van ontwikkelingen die een toename van het groepsrisico teweeg brengen.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Op deze afstand van het spoor (risicobron) speelt het bestrijdbaarheids vraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de Beleidsvisie Externe Veiligheid.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie.
In de brief van de veiligheidsregio is aangegeven dat er niet overal voldoende blusvoorzieningen aanwezig zijn. Met name bij de risicovolle inrichting Deponie Zuid is te weinig capaciteit aanwezig. Bij de omgevingvergunning is geadviseerd over geboorde putten. In een bestemmingsplan kunnen dergelijk niet ruimtelijk relevante onderwerpen worden opgenomen. Er wordt vanuit gegaan dat het advies van de veiligheidsregio zal worden overgenomen.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
5.3.8 Vuurwerk
Binnen een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en de opslag van professioneel vuurwerk. Binnen het bestemmingsplan is één bestaand verkooppunt/opslagpunt van consumentenvuurwerk aanwezig (Stokhasseltlaan 39). Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om op nieuwe locaties professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.3.9 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg -'s-Hertogenbosch. Personen in het plangebied worden aan een extern veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld, welke stoelt op de Beleidsvisie externe veiligheid. Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
In dit nieuwe beheerplan zullen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd worden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Formeel hoeft er geen toets aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Het aspect geluid hoeft verder niet onderzocht te worden.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
Het betreft een beheerplan waarbinnen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden waarbij negatieve effecten uit de luchtkwaliteit te verwachten zijn. Hierdoor kan het bestemmingsplan worden gekarakteriseerd als een "niet in betekenende mate" project. Er wordt voldaan aan art 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer.
Vanuit titel 5.2 "luchtkwaliteitseisen" zijn er geen bezwaren tegen vaststelling van dit beheerplan.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Tegen een deel van het plangebied ligt het industrieterrein Kraaiven. Voor nieuwe bedrijven is het terrein gezoneerd conform de richtafstanden uit de VNG-brochure. Binnen deze bestemming zijn diverse bedrijven mogelijk die geurhinder kunnen veroorzaken in de omgeving. In onderliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkeling van geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Voor bestaande woningen op korte afstand van het industrieterrein geldt dat deze bij de vestiging van nieuwe bedrijven worden beschermd door de vergunningprocedure (Wet Milieubeheer). Hiermee wordt nieuwe geurhinder voorkomen.
5.6.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In het bestemmingsplan worden geen relevante nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Noch voor vestiging van nieuwe (intensieve) veehouderijen nog voor nieuwe geurgevoelige objecten.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Binnen het bestemmingsplangebied hebben in het verleden een aantal bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Ten noorden van de Burgemeester Bechtweg zijn de voormalige vloeivelden aanwezig. Ter hoogte van "de Kouwenberg" en de moerstraat loopt een deel van de verdachtmaking ook ten zuiden van de Burg. Bechtweg. Ter plaatse van de vloeivelden is nog een waterzuivering en afvalstort gelegen. Ter plaatse van de Ypelaereweg 25, Hazennest 25 en de Rugdijk 6 zijn gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend. Mogelijk is een sanering noodzakelijk voordat hier ontwikkelingen mogelijk zijn. Voor het overige zijn nog beperkte verontreinigingen bekend, die geen belemmering voor ontwikkelingen zijn. Voor het hele gebied geldt dat bij een eventuele aanvraag omgevingsvergunning voor een bouwaanvraag een actueel onderzoek noodzakelijk kan zijn. Een onderzoek is maximaal 5 jaar geldig. Voor het grootste deel van het plangebied zijn geen actuele bodemonderzoeken bekend.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.8 Natuur En Ecologie
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.8.1 Beleid inzake gebieds- en soortenbescherming
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgesteld, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
- tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje)
- tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper)
- tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das)
- vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
5.8.2 Situatie binnen het plangebied
Natura 2000
Op circa 2 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen, Landgoed Plantloon, De Brand & De Leemkuilen. Het Natura 2000-gebied is aangewezen voor habitattypen en –soorten die met name (zeer) gevoelig zijn voor externe activiteiten die vermesting, verontreiniging, verdroging of verzuring kunnen veroorzaken.
Activiteiten binnen het plangebied die van negatieve invloed kunnen zijn op de actuele en/of toekomstige natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied dienen getoetst te worden op hun effecten op de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater en de atmosfeer.
Ecologische Hoofdstructuur
Ten westen van de Midden-Brabantweg is het plangebied, met uitzondering van de RWZI en de afvalverwerking op de Spinder, binnen de Verordening Ruimte nagenoeg geheel begrensd als EHS. Naast het natuurgebied Lobelia met de beheertypen Zand- en kalklandschap, Vochtige heide en Zwakgebufferd ven, bestaat de EHS in De Mast uit de beheertypen Dennen-, eiken- en beukenbos en Droog bos met productie. Ten oosten van de Midden-Brabantweg zijn alleen de twee bestaande bosgebieden nabij de Midden-Brabantweg/Burgemeester Bechtweg begrensd als EHS met als beheertype Droog bos met productie.
Begrenzing EHS en natuurbeheertypen van de ambitiekaart volgens Verordening ruimte en Natuurbeheerplan Noord-Brabant |
Kadernota Groene Mal
In de kadernota Groene Mal zijn, naast de gebieden die behoren tot de EHS aanvullende maatregelen opgenomen ten behoeve van de natuur, te weten een ecologische verbindingszone langs de Burgemeester Bechtweg en tussen het Noorderbos en Lobelia.
Flora- en faunawet
Op basis van veldonderzoek door het Ecologisch Adviesbureau Cools in de periode 2002-2011 en een deskundigenoordeel zijn de volgende actuele en/of potentiële natuurwaarden bepaald.
Tabel 1: algemene soorten
Het plangebied is een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, huisspitsmuis, bosmuis, aardmuis, rosse woelmuis, veldmuis, woelrat, egel, wezel, hermelijn, vos, ree, haas, het konijn, de bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad.
De meeste soorten komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg algemeen voor. Soorten zoals de haas, egel, bunzing, hermelijn, wezel, zijn echter beduidend minder algemeen dan wel de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als de verblijfplaatsen van deze soorten door activiteiten verdwijnen, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten, maar zal nog niet lijden tot een verdwijning van de soorten op lokaal niveau.
Tabel 2: overige soorten
Van de soorten die zijn opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet zijn in het plangebied twee soorten waargenomen. Het leefgebied van de levendbarende hagedis is beperkt tot de natuurgebieden Lobelia en De Mast. De eekhoorn is ook buiten deze natuurgebieden, veelal foeragerend, aangetroffen.
Nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komt de levendbarende hagedis zeer tot tamelijk zelden voor. Aangezien deze soort alleen voorkomt in de natuurgebieden Lobelia en De Mast zal er geen sprake zijn van een vernietiging van de leefgebieden en ontstaan er op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soort.
De eekhoorn is nog van diverse bosgebieden binnen en nabij de gemeente Tilburg bekend, al is het aantal leefgebieden de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als verblijfplaatsen van de eekhoorn door activiteiten verdwijnen, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de eekhoorn, maar het zal nog niet lijden tot een verdwijning van de eekhoorn op lokaal niveau.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
In het plangebied zijn zes vleermuissoorten waargenomen, te weten de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Het aantal waarnemingen en exemplaren varieert zeer sterk. Zo komt de gewone dwergvleermuis op diverse plaatsen foeragerend voor met in het enkele tientallen exemplaren en is de watervleermuis beperkt tot de grotere en veelal kale wateren in het natuurgebied Lobelia. Naast foerageergebieden komen in het plangebied mogelijk ook vaste verblijfplaatsen in gebouwen en bomen voor, alsook vaste vliegroutes van ondermeer de gewone dwergvleermuis en laatvlieger.
Nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komen nog voldoende foerageergebieden van vleermuizen voor, in bijzonder geldt dit voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Ook vaste verblijfplaatsen van deze soorten zijn nog van diverse locaties bekend.
Als foerageergebieden van de vleermuissoorten binnen het plangebied door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau geen of nauwelijks negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten. Verlies van vaste verblijfplaatsen of vaste vliegroutes, hetgeen vooral kan plaatsvinden buiten de beschermde gebieden, heeft daarentegen wel zeer tot tamelijk grote negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties.
Amfibieën
Het natuurgebied Lobelia is een van de belangrijkste leefgebieden van de rugstreeppad in Noord-Brabant. Andere streng beschermde amfibiesoorten die zich voortplanten in het natuurgebied Lobelia zijn de kamsalamander, heikikker en vinpootsalamander.
De rugstreeppad komt mogelijk ook nog voor in natte laagten binnen de Spinder en de RWZI.
In de omgeving van het plangebied en elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komen de genoemde soorten zeer zelden voor. Aangezien de leefgebieden van de genoemde soorten binnen het plangebied veelal voorkomen in het natuurgebied Lobelia zullen er op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten ontstaat. Bij activiteiten die de eventueel aanwezige leefgebieden van de rugstreeppad binnen de Spinder en de RWZI kunnen aantasten is naast nader onderzoek ook compensatie noodzakelijk.
Vogels
Soorten van Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten
Vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermt. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Op de vogels behorende tot de categorieën 1 tot en met 4 gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehelejaar. Van de soorten behorende tot de categorie 2 komen in het plangebied mogelijk vaste verblijfplaatsen in gebouwen en boerenschuren van de huismus voor.
Van de kerkuil, die behoort tot de categorie 3, is waarschijnlijk nog een broedplaats binnen het plangebied bekend.
Van de soorten die behoren tot de categorie 4 broeden binnen het plangebied drie tot vier soorten, namelijk de buizerd, havik, sperwer en mogelijk ook nog de wespendief. Alle genoemde soorten broeden in de natuurgebieden Lobelia en De Mast.
In de omgeving van het plangebied alsook elders binnen of nabij de gemeente Tilburg komen de kerkuil en wespendief als broedvogel zeer zelden voor. Tamelijk zeldzaam tot tamelijk algemeen zijn de havik, sperwer, buizerd en huismus.
Vernietiging van de broedplaatsen van kerkuil heeft op lokaal niveau zeer negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Het aantal broedplaatsen van de huismus en van de buizerd en sperwer buiten beschermde gebieden is de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Door de vernietiging van de broedplaatsen zullen er op lokaal niveau negatieve effecten ontstaan op een gunstige staat van instandhouding van de huismus, buizerd en sperwer, echter het zal op lokaal niveau nog niet lijden tot een verdwijning van deze soorten als broedvogel.
Tot de categorie 5 van de lijst behoren vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Van de vogels behorende tot de categorie 5 broeden in het plangebied diverse soorten. De broedplaatsen van de groene specht, zwarte specht, grote bonte specht, bosuil, boomklever, zwarte mees, gekraagde roodstaart en boomkruiper zijn geheel of grotendeels beperkt tot de natuurgebieden Lobelia en De Mast.
In boerenschuren, woningen en andere gebouwen komen op mogelijk nog altijd broedterritoria voor van de boerenzwaluw en zwarte roodstaart, alsook plaatselijk van de huiszwaluw.
De ekster, zwarte kraai, koolmees, pimpelmees en spreeuw broeden op diverse tot vele plaatsen binnen en buiten de bos- en natuurgebieden.
Relatief zeldzaam zijn de zwarte specht, bosuil, gekraagde roodstaart en huiszwaluw. De andere soorten zijn tamelijk algemene tot zeer algemene broedvogels.
Overige broedvogelsoorten
Naast de vogelsoorten van de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden er in het plangebied nog tal van zeer algemene tot zeldzame vogelsoorten, waaronder de kleine karekiet, bosrietzanger, gele kwikstaart, graspieper, veldleeuwerik, patrijs, roodborsttapuit, boomleeuwerik, boompieper, grasmus, kneu, koekoek, spotvogel, matkop en tal van (zeer) algemene soorten.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen.
Bij maatregelen die de vaste verblijfplaats vernietigen van ondermeer vleermuizen, de kerkuil, rugstreeppad, vinpootsalamander, kamsalamander of heikikker is compensatie noodzakelijk.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan, afhankelijk van de locatie, het beste plaatsvinden vanaf half augustus-half oktober tot half februari-half maart. Vooraf dient een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien van opslag van struiken en bomen.
Amfibieën en grondgebonden zoogdieren die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
5.8.3 Onderzoek en advies
Natura 2000
Bij toekomstige wijzigingen van bestemmingen moet de externe werking (bijvoorbeeld stikstofdepositie en invloed op grondwater) en cumulatie (mogelijke stapeling met andere projecten) beoordeeld worden. Bij activiteiten die een negatief effect kunnen hebben op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied is de uitwerking van minimaal een voortoets noodzakelijk en afhankelijk van resultaten eventueel ook een verstorings- en verslechteringstoets, passende beoordeling en een vergunningaanvraag.
Ecologische Hoofdstructuur
Uitwerking van een voorstel van een concrete (aanpassing van) begrenzing van de EHS is noodzakelijk bij activiteiten die de EHS direct of indirect aantasten. Er is dan een beoordeling van de effecten op de natuurwaarden in de bestaande en toekomstige EHS noodzakelijk. Als er EHS verloren gaat door geplande activiteiten dan is het opstellen van een compensatieplan noodzakelijk. Dergelijke activiteiten zijn in het voorliggende plan niet aan de orde.
Flora- en faunawet
De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor activiteiten niet noodzakelijk:
- voor vogels (excl. jaarrond beschermde soorten), als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het werkgebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen, afhankelijk van de locatie, plaatsvindt in de periode half augustus-half oktober tot half februari-half maart;
- voor de soorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten de amfibiesoorten: bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander, de grondgebonden zoogdiersoorten: het konijn, de haas, ree, vos, egel, huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis, rosse woelmuis, woelrat, bunzing, hermelijn, wezel, mol;
- voor vleermuizen, als ze het desbetreffende (deel)gebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er tevens voldoende foerageergebied aanwezig is in de directe omgeving van het (deel)gebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Als de activiteiten de vaste verblijfplaats (in sommige gevallen ook het foerageergebied en/of de rustplaats) vernietigen of op andere wijze negatief beïnvloeden dan is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wel noodzakelijk, alsook het opstellen van een compensatieplan:
- voor vogels die zijn opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten (categorie 2 tot en met 4), waarvan binnen het plangebied broedterritoria zijn vastgesteld van de huismus, kerkuil, buizerd, havik, sperwer en wespendief;
- voor vogels die zijn opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten (categorie 5), als blijkt uit een omgevingscheck dat er op lokaal niveau (bijzonder) negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de desbetreffende soorten en/of de populaties;
- planten- en diersoorten die opgenomen zijn in tabel 2 en 3 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten de amfibie- en reptielsoorten: kamsalamander, vinpootsalamander, heikikker, rugstreeppad, levendbarende hagedis en de eekhoorn;
- voor vleermuizen, als binnen het desbetreffende (deel)gebied vaste verblijfplaatsen in gebouwen of bomen dan wel vaste vliegroutes voorkomen of als het foerageergebied essentieel van belang is voor de gunstige staat van instandhouding van de vleermuispopulaties.
Onderzoek naar beschermde soorten wordt noodzakelijk geacht als er in een (deel)gebied maatregelen worden gepland die een negatief effect kunnen hebben op de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten en/of de populaties.
Rugstreeppad
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
6.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is 777 ha groot en is deels gesitueerd in het stroomgebied van de Oude Leij -
De Donge (469 ha) en deels in het stroomgebied van de Zandleij (308 ha). Hierdoor behoort het plangebied kwalitatief en kwantitatief tot het beheergebied van respectievelijk het waterschap Brabantse Delta en het waterschap De Dommel. Het beheergebied heeft een gevarieerd aantal bestemmingen, waarvan het belangrijkste zijn Natuur, Bos, Agrarisch en Bedrijven.
De hoogteligging van het plangebied kenmerkt zich door een algemene daling vanuit de stad richting het noorden en door een wat abrupter terreindaling ter hoogte van de Burgemeester Baron Van Voorst tot Voortsweg. Bij de Spinder is het terrein kunstmatig tientallen meter hoger gemaakt voor de verwerking van afval.
6.1.2 Bodem en grondwater
Uit De Bodemkaart van Nederland (Alterra) blijkt de bodem in het plangebied voornamelijk te bestaan uit Veldpodzolgronden, leemarm en zwak lemig fijn zand ten westen van de Kalverstraat en zwarte enkeerdgronden, lemig fijn zand ten oosten van deze weg. Ten noorden van het bedrijventerrein Kraaiven zijn duinvaaggronden, leemarm en zwak lemig fijn zand.
De gemiddeld hoogst grondwaterstanden variëren tussen 11,50+ langs de Loven en 6,00+ nabij Vossenberg. De grondwaterscheiding ligt van zuid naar noord ongeveer in het midden van het plangebied, waardoor het grondwater in twee richtingen stroomt: noordoost en noordwest. De ontwateringdiepten variëren globaal tussen een grondwatertrap VII* en III*. Deze geringe drooglegging wordt bevestigd door de hoger aanleghoogte van de wegen.
6.1.3 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied zijn diverse waterpartijen, voornamelijk:
- Watergangen van de waterschappen De Dommel voor de afwatering van het buitengebied: Zandleij (ZL1), Diepe Leij (ZL5), Kasteelloop (ZL7)
- Watergangen van de waterschappen Brabantse Delta voor de afwatering van het buitengebied, voornamelijk de Heibloemsloot, dat zorg voor de afwatering van het natuurgebied Loonsche Heide, en stroomafwaarts van Vossenberg
- Vennen van het natuurgebied Loonsche Heide (Natuurmonumenten)
- Effluentvijver van de afvalwaterzuivering Tilburg (waterschap De Dommel)
Ten zuidwesten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Vossenberg. Daar ligt een watergangenstelsel dat zorgt voor voldoende ont- en afwatering, met verschillende peilvakken en lozing op de Heibloemsloot.
6.1.4 Riolering
In de bestaande situatie is het plangebied is riolering aanwezig:
- De transportriolen van Tilburg op de afvalwaterzuivering Tilburg, langs de IJpelareweg.
- Persleiding van gemaal Schepersdijk, langs de Burgemeester Letschertweg tot de riolering in de IJpelareweg.
- Drukriolering voor de inzameling en het transport van afvalwater vanuit de verspreide bebouwing ten oosten van de Midden Brabantweg. Deze riolen lozen op de gemengde riolering van Tilburg Noord.
- Aansluiting van de Spinder op de zuivering.
Het rioleringsbassin Rugdijk ligt langs de Rugdijk. Deze groene berging buffert afvalwater van de gemengde riolering van Tilburg Noord en heeft een bergingscapaciteit van 3.800 m³.
6.1.5 Functies
Waterschappen Brabantse Delta voert een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.
In het Provinciaal Waterplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend.
De zogenaamde Europese kaderrichtlijn (2000/60/EG) heeft voorrang boven alle nationale wetten en beleid. De uitvoering daarvan leidt tot aangewezen wateren ecologisch in orde. Het waterschap en de gemeente hebben een voorkeursvariant voor de gemeentelijke maatregelen. Deze maatregelen zijn input voor het stroomgebiedsbeheerplan. Het beleid van het waterschap is in grote lijnen weergegeven in de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009).
Uit de Keurkaarten blijkt een groot deel van het plangebied is aangeduid als Keurkaart beschermde gebied. Het betreft voornamelijk het natuurgebied de Loonsche Heide.
Delen van het plangebied zijn aangewezen als reserveringsgebied waterberging (Verordening Ruimte artikel 5.3). Dit betekent dat bij toekomstige ontwikkelingen de geschiktheid van het gebied voor regionale waterberging niet verloren mag gaan en bij eventuele inrichting voldoende rekening dient te worden gehouden met hogere inundatiekansen.
Bij nieuw te ontwikkelen functies binnen het plangebied is het zaak in te zetten op het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw- , natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele Rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings- , ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheerbestemmingsplan, waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd. Dat betekent geen toename van de bestaande verharde oppervlakte, en dan ook geen extra belasting van het watersysteem. Bij nieuwe ontwikkelingen, zoals die van de Rugdijk en de Kouwenberg, is de opgave hydrologisch neutraal ontwikkelen.
In de Structuurvisie Water en Riolering zijn geen specifieke opgaven vastgesteld voor het plangebied, behalve voor de ontwikkelingen van het uitbreidingsgebied Noordoost: ten noorden van de Burgemeester Bechtweg wordt het waterpark Noordoost voor de verwerking van regenwater uit afkoppelgebieden in de stad, bij de inrichting van het landschapspark.
6.3 Watertoets
Aangezien er geen sprake is van (strijdigheid met) grote waterbelangen in het plangebied, hebben de waterschappen De Dommel en Brabantse Delta en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, in overeenstemming met eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets wordt (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld (thans afdeling Ruimte). De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In dat geval wordt op de verbeelding een ´bebouwingsfront´ weergegeven. In de regels wordt dan geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in deze lijn moet worden gebouwd. Het bebouwingsfront geldt dan als voorgevelrooilijn.
7.2.3 Achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:
- gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
- bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.
Bij het verlenen van omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:
- 1. De beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
- 2. Bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Omgevingscommissie.
7.2.4 Bouwdiepte
Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.
7.2.5 Bouwhoogte
Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
- 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
- a. Linten van de 1e orde;
- b. Linten van de 2e orde.
- 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 3. Overige gebieden.
Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.
7.2.6 Goothoogte
De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 m met een maximum van:
- 15 m bij linten van de eerste orde;
- 15 m bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 11 m bij linten van de tweede orde;
- 10 m bij de overige gebieden.
In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.
Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:
- de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
- deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10 m bedragen;
- bebouwing op een grotere afstand dan 5 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
7.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
- 1. oppervlakte:
- a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
- b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
- c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
- d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
- 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75 m², terwijl de goothoogte maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m mag bedragen.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 27 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 28 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 29 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 30 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 31.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 32, o.a. met betrekking tot het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 34 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Het plan is een conserverend plan. Het gaat immers om een gebied met bestaande functies en bebouwing die worden vastgelegd. Er zijn geen significante nieuwe bebouwingsontwikkelingen meegenomen in het bestemmingsplan. Wel maakt het bestemmingsplan op beperkte schaal wijzigingsplannen mogelijk. In afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatie) is geregeld dat een exploitatieplan ten behoeve van deze ontwikkelingen pas ten tijde van de wijziging van de bestemming hoeft te worden vastgesteld.
Indien er uitkeringen moeten worden verricht naar aanleiding van verzoeken om tegemoetkoming in schade (afd. 6.1 Wro) zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht. Hierop bestaat één uitzondering: ten aanzien van de functiewijziging aan Vossenbergseweg 105-109 (voormalige agrarische bedrijfswoning wordt burgerwoning) is met initiatiefnemer (Vereniging Natuurmonumenten) een overeenkomst inzake het verhaal van planschade gesloten en kunnen eventuele uitkeringen dus worden verhaald. Voor deze functiewijziging aan de Vossenbergseweg zijn aan initiatiefnemer overigens ook leges in rekening gebracht en deze zijn inmiddels betaald.
Er zullen geen voorzieningen van openbaar nut getroffen worden. De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Deze kosten worden gedekt binnen de daarvoor in de begroting opgenomen reguliere budgetten.
Aangezien voor zover de grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) überhaupt van toepassing is het verhaal van kosten anderszins verzekerd is of sprake is van een wettelijke uitzonderingssituatie en het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, van de Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro opgesteld.
Het plan is economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk op donderdag 22 december 2011 gepubliceerd in de Tilburgse Koerier (gemeentelijke informatiepagina's).
9.2 Burgerparticipatie
Op 26 juni 2012 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in de Koffiekamer van Stadskantoor 1. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.
9.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord-Brabant | digitaal 18 september 2012 | 18 december 2012 | ja |
Waterschap De Dommel | digitaal 26 september 2012 | 6 november 2012 | ja |
Waterschap De Brabantse Delta | digitaal 26 september 2012 | 21 november 2012 | ja |
Rijkswaterstaat Directie Noord-Brabant | digitaal 26 september 2012 | geen | nee |
Dienst Vastgoed Defensie Directie Zuid | digitaal 26 september 2012 | 23 oktober 2012 | ja |
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed | digitaal 26 september 2012 | geen | nee |
Nederlandse Gasunie | digitaal 26 september 2012 | 3 oktober 2012 | nee |
TenneT BV | analoog 26 september 2012 | 12 oktober 2012 | nee |
NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij | digitaal 26 september 2012 | 22 november 2012 | ja |
Petrochemical Pipeline Services BV | digitaal 26 september 2012 | geen | nee |
BORT BZW | digitaal 26 september 2012 | geen | nee |
Brandweer Midden-West Brabant | digitaal 26 september 2012 | geen | nee |
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand | analoog 27 september 2012 | geen | nee |
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen | digitaal 26 september 2012 | geen | nee |
Brabantse Milieufederatie | digitaal 26 september 2012 | geen | nee |
Vereniging Natuurmonumenten | analoog 27 september 2012 | 26 oktober 2012 | ja |
ZLTO Hart van Brabant | digitaal 26 september 2012 | geen | nee |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
9.3.1 Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord-Brabant
1. Een retrospectieve toets ontbreekt, daardoor kan de provincie niet beoordelen of het plan ten opzichte van de vigerende plannen directe uitbreidingsmogelijkheden biedt of functieveranderingen toestaat welke onderhevig zijn aan artikel 2.2 Verordening ruimte (Vr). Gewezen wordt op artikel 20 'Wonen-Buitengebied', waarin onder 20.2.2 sub d als inhoudsmaat rechtstreeks 600 m³ is toegestaan.
2. Gelet op het provinciale EHS-belang en gelet op het feit dat diverse planvoorschriften verwijzen naar de EHS acht de provincie het noodzakelijk dat (de begrenzing van) de ehs wordt aangeduid op de plankaart. Deze aanduiding ontbreekt nog.
3. In artikel 30.2 zijn algemene afwijkingsregels opgenomen welke in strijd zijn met artikel 4.2 van de Vr voorzover deze bepalingen betrekking hebben op plandelen gelegen in de EHS, zoals begrensd in de Vr.
4. In artikel 11 'Horeca' onder 11.4.1 onder f is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van een eerste bedrijfswoning. Deze regeling acht de provincie in strijd met artikel 11.1 lid 2 van de Vr, omdat de daarin opgenomen voorwaarden waarbinnen de bouw van een eerste bedrijfswoning mogelijk is ontbreken. Onder andere dient de noodzaak hiervan vanwege de aard van de bedrijfsvoering onderbouwd te worden en dient de landschappelijke inpassing hiervan zekergesteld te worden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.2 van de Vr in verband met de kwaliteitsverbetering van het landschap.
5. In artikel 4 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' zijn diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen welke op onderdelen in strijd zijn met de criteria uit artikel 11.6 Vr of artikel 11.7 Vr (relevante voorwaarden ontbreken deels).
Reactie:
1. Zoals thans ook in onderdeel 1.1 van de plantoelichting is vermeld: het onderhavige plan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.12 Wro jo. artikel 6.2.1 Bro. De enige ontwikkeling (functieverandering) die dit plan juridisch regelt, betreft het opheffen van het agrarische bouwvlak aan de Vossenbergseweg, zoals vermeld in onderdeel 1.2 van de plantoelichting. Ten aanzien van de genoemde inhoudsmaat voor burgerwoningen merken wij op dat de in het onderhavige plan gehanteerde inhoudsmaat van 600 m³ in de vigerende plannen het maximaal haalbare was. Thans is 600 m³ de standaardmaat, zoals ook geldt voor de overige buitengebiedplannen van Tilburg. In relatie tot de door de provincie voorgestane kwaliteitsverbetering van het landschap is dit, zo merken wij nadrukkelijk op, overigens geen probleem. Tijdens het RRO van 19 december 2012 zijn de provincie en de regiogemeenten een aantal werkafspraken overeengekomen i.r.t. de toepassing van artikel 2.2 Vr. Discussiepunt hierbij was of vergroting van woningen in het buitengebied tot een inhoud van 750 m³ buiten het toepassingsbereik van artikel 2.2 Vr moet worden gehouden. Hier liepen de meningen over uiteen. Dat vergroting tot 600 m³ buiten het toepassingsbereik van artikel 2.2 Vr zal vallen, staat inmiddels echter wel vast. Zie voor dit alles o.a. de agenda met bijlagen voor het RRO van december 2012.
2. Ingevolge de Tilburgse plansystematiek wordt de EHS weergegeven op een verbeelding door middel van de bestemmingen Bos, Natuur en - bij agrarisch gebruik - Agrarisch met Waarden. Wij geven in buitengebiedplannen nooit expliciet EHS-grenzen aan. Deze worden aangegeven in de verbeelding bij de Vr, en het importeren van provinciale gebiedsaanduidingen in onze bestemmingsplannen voegt niets toe. Onze bestemmingsplannen maken bijvoorbeeld ook geen expliciete melding van de grens van stedelijk gebied. Voor dergelijk grenzen dient de Vr te worden geraadpleegd. In een bestemmingsplan geven wij hoogstens toe te voegen en/of te verwijderen ehs aan, zulks met gebiedsaanduidingen op grond van de verplichting daartoe. Onveranderde ehs-grenzen geven wij nooit expliciet aan. Wij merken overigens op dat bij hercontrole is gebleken dat de grens van de ehs in het onderhavige plan juist is weergegeven, te weten door de bestemmingen Bos en Natuur.
3. De opmerking wordt overgenomen, aan het regelonderdeel (door hernummering betreft het thans onderdeel 31.2) is toegevoegd dat het niet mag gaan om gronden die binnen de EHS zijn gelegen.
4. De desbetreffende afwijkingsmogelijkheid had alleen betrekking op Kalverstraat 75, dit was in het toegezonden concept namelijk het enige horecaperceel zonder bedrijfswoning. Bij hercontrole blijkt echter reeds in 1978 bouwvergunning te zijn verleend voor een woning ter plaatse, dit is in het vorige plan (Kalverstraat e.o.) ten onrechte niet vermeld. In het concept van het voorliggende plan is de omissie uit het voorgaande plan vervolgens overgenomen. Wij hebben e.e.a. nu in de ontwerpfase hersteld. De afwijkingsmogelijkheid in kwestie is geschrapt.
5. De opmerking wordt overgenomen, de desbetreffende voorwaarden zijn aan de regels in kwestie toegevoegd, overigens op dezelfde wijze als in het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij, ten aanzien waarvan de provincie in het vooroverleg gelijkluidende opmerkingen maakte.
9.3.2 Waterschap De Dommel
De vooroverlegreactie van Waterschap De Dommel is tijdens een ambtelijk overleg op maandag 12 november 2012 besproken en bij die gelegenheid gereduceerd tot de onderstaande zaken.
1. Het waterschap vraagt in algemene zin om in het plan te vermelden dat er uitbreidingsplannen zijn voor de RWZI, die zal worden omgebouwd tot een moderne energiefabriek, waar niet alleen waterzuivering en slibverwerking plaats zullen hebben, maar waar ook sprake zal zijn van verwerking van externe biomassastromen. Daarnaast heeft men de wens een aantal windmolens te plaatsen.
2. Ten zuiden van de RWZI heeft het waterschap twee bedrijfswoningen. Verzocht wordt in regelonderdeel 6.2.3 hier rekening mee te houden.
3. Verzocht wordt in regelonderdeel 6.2.1 het afvoeren en opslaan van biogas expliciet te noemen.
4. Gevraagd wordt een tweetal persleidingen op de verbeelding in te tekenen (aangegeven op een overgelegde figuur).
5. Hetzelfde geldt voor een beperkt aantal watergangen (aangegeven op dezelfde figuur).
Reactie:
1. Het is de gemeente bekend dat er uitbreidingsplannen bestaan (zulks in het kader van de zogenaamde 'green deal'), en de grondhouding van de gemeente dienaangaande is positief. Het thans voorliggende plan is echter een conserverend plan, gericht op actualisatie voor 1 juli 2013 i.v.m. de wettelijke verplichting daartoe. Ontwikkelingen zullen in een separaat bestemmingsplan (op aanvraag) worden meegenomen. Dit is ook besproken tijdens het overleg op 12 november 2012.
2. t/m 5. Opmerkingen worden overgenomen, het plan wordt in deze zin aangepast.
9.3.3 Waterschap De Brabantse Delta
1. Het waterschap verzoekt in de toelichting te vermelden dat delen van het plangebied zijn aangewezen als reserveringsgebied waterberging (Verordening Ruimte artikel 5.3). Dit betekent dat bij toekomstige ontwikkelingen de geschiktheid van het gebied voor regionale waterberging niet verloren mag gaan en bij eventuele inrichting voldoende rekening dient te worden gehouden met hogere inundatiekansen.
2. Het waterschap verzoekt in de waterparagraaf aandacht te schenken aan het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Reactie:
Beide opmerkingen worden overgenomen, het plan wordt in deze zin aangepast (zie onderdeel 6.1.5 van de toelichting).
9.3.4 Dienst Vastgoed Defensie Directie Zuid
Het plangebied is gelegen binnen het (nieuwe) radarverstoringsgebied van een radar welke staat op de vliegbasis Volkel. Dit radarverstoringsgebied is ter plaatse van het plangebied gelegen op 113 meter boven NAP; mogelijkheden om objecten en bouwwerken, hoger dan dit radarverstoringsgebied, op te richten dienen eerst te worden beoordeeld op een mogelijke verstoring van deze radar. Het concept-ontwerpbestemmingsplan maakt het middels artikel 30.3 van de planregels mogelijk om, in afwijking van de toegestane bouwhoogten, vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken op te richten. Dit kan conflicteren met de aanwezigheid van het radarverstoringsgebied. Verzocht wordt om hiermee rekening te houden en artikel 30.3 op dit aspect aan te passen.
Reactie:
In het desbetreffende regelonderdeel is toegevoegd dat de afwijkingsmogelijkheid gebruikt kan worden tot een hoogte van maximaal 100 meter boven NAP.
9.3.5 NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij
In de Toelichting - onderdeel 5.3.6 - wordt melding gemaakt van een "latente saneringsituatie" aan de Moerstraat. Nader onderzoek in opdracht van RRP heeft aangetoond dat hier geen sprake is van een knelpunt mbt de risicozonering en derhalve een saneringssituatie ter plaatse niet aan de orde is. We willen u derhalve verzoeken uw tekst daarop aan te passen.
Reactie:
Het probleem is opgelost door een bouwvlak in te tekenen buiten de veiligheidszone. De desbetreffende passage is uit de toelichting geschrapt.
9.3.6 Vereniging Natuurmonumenten
1. In het voorontwerp ontbreken regels t.a.v. verlichting c.q. de invloed van verlichting op aanliggende natuurgebieden. Wij achten het gewenst om hieromtrent in het onderhavige bestemmingsplan regels op te nemen.
2. Wij missen een landschapsdeel in het voorontwerp. In andere plannen van de gemeente Tilburg is dit wel opgenomen. Een dergelijk plan vinden wij onmisbaar om een goede aansluiting van het gebied met de aanliggende natuurgebieden te krijgen. Mogelijk kan hierbij ook een vooruitblik worden gegeven op de ontwikkelingen op de Spinder (ontwikkelingen Attero en windmolens).
Reactie:
1. Nog daargelaten de vraag in hoeverre de invloed van verlichting ruimtelijk relevant is en zich leent voor regeling in een bestemmingsplan, is het voorliggende plan gericht op het actualiseren van de vigerende juridische situatie. Het ter plaatse vigerende bestemmingsplan kent geen voorschriften aangaande de (brandduur) van verlichting binnen het plangebied.
2. Landschappelijke inpassing, landschapsbeschrijvingen e.d. treft men voornamelijk aan in ontwikkelbestemmingsplannen, waarbij zaken landschappelijk moeten worden ingepast of een bepaald soort natuur wordt ontwikkeld. Uitgezonderd de ontwikkeling, die Natuurmonumenten zelf heeft aangevraagd aan de Vossenbergseweg, ziet dit bestemmingsplan niet op ontwikkelingen.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 4 februari tot en met 18 maart 2013. Tijdens deze periode zijn er 4 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Zienswijze 1 (Attero Zuid BV)
Bij notitie van 8 januari 2013 heeft Attero Zuid BV gereageerd op het concept-ontwerp van het bestemmingsplan. Deze notitie is ambtshalve aangemerkt als zienswijze en bevat een groot aantal vragen en opmerkingen van allerlei aard. Hierover is op 5 april 2013 op ambtelijk niveau overleg gevoerd met een vertegenwoordiger van Attero. Tijdens dit overleg zijn veel van de vragen beantwoord en afgedaan. Afgesproken is het 'restant' van de notitie (het deel dat ook na het overleg nog gericht is op aanpassing van het plan) als zienswijze aan te merken. Deze laat zich als volgt samenvatten:
- 1. Op enkele onderdelen wijkt het ontwerpbestemmingsplan af van de vigerende situatie (bestaande uit het bestemmingsplan Spinder 1994, het vrijstellingsbesluit van 2005 en de gemeentelijke verklaring van geen bedenkingen jo. de provinciale omgevingsvergunning van 2011/2012). Het gaat hierbij met name om de afwezigheid van de term 'afvalbewerking' in de planregels en de onderlinge begrenzing van de functie-aanduidingen 'afvalberging' en 'afvalverwerking'.
- 2. Verzocht wordt in de maatvoeringsaanduidingen op het Spinderterrein aan te geven dat maximale goot- en bouwhoogte samenvallen. Daarnaast moet de maximale hoogte ter plaatse van het bouwvlak aan Vloeiveldweg 8-10 (oostzijde Vloeiveldweg) 30 meter i.p.v. 20 meter zijn.
- 3. Gevraagd wordt ook duurzame energie-opwekking als geothermie en energie-opwekking door zonnecollectoren rechtstreeks mogelijk te maken in het plan.
- 4. Het zou goed uitkomen als de afgebrande woning aan Loonse Spinderspad 2 al kon worden wegbestemd in dit bestemmingsplan. Dit adres heeft op de verbeelding nog een woonbestemming. Op deze locatie is een nieuw 380 kV-station van TenneT gepland.
- 5. Er bestaat een overeenkomst met de gemeente inzake het toelaten van meerdere afvalstoffenbewerkende partijen op het Spinderterrein (en zie ook het vrijstellingsdossier van 2005). Gevraagd wordt in dit kader de eerste volzin van regelonderdeel 6.2.1 sub b van het ontwerpplan te schrappen.
Standpunt gemeentebestuur
- 1. Het plan wordt qua exacte functiebegrenzingen aangepast aan de vigerende situatie jo. de door Attero op 8 april 2013 per email nagezonden kaart, waarop het afgewerkte/afgedekte deel van de stort staat aangegeven. Daarnaast wordt de term 'afvalbewerking' aan de onderdelen 6.1.1 sub g en 6.1.2 sub c van de planregels toegevoegd. Dit onderdeel van de zienswijze is gegrond.
- 2. De bebouwing op het Spinderterrein is van dien aard dat goot- en bouwhoogte vrijwel altijd samenvallen. In de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen maatvoeringsaanduidingen is dit over het hoofd gezien, en is alleen het symbool voor de maximale bouwhoogte in de maatvoeringsaanduidingen opgenomen. Dit wordt aangepast. Ook dit onderdeel van de zienswijze is gegrond. De maximale hoogte aan de oostzijde van de Vloeiveldweg wordt aangepast (wordt 30 meter). Ook het bebouwingspercentage binnen het meest westelijk gelegen maatvoeringsvlak wordt gewijzigd (wordt 5%).
- 3. Het voorliggende plan is een beheerplan. Dit betekent dat het primair wordt opgesteld om aan de wettelijke actualiseringsplicht te voldoen en er op voorhand weinig ruimte is voor het meenemen van nieuwe ontwikkelingen. Deze ruimte is na de terinzagelegging van het ontwerpplan nog beperkter dan in de conceptfase. De juridische werkelijkheid van de planologisch vigerende situatie houdt thans in dat Attero op het Spinderterrein gerechtigd is tot de activiteiten 'afvalberging', 'afvalverwerking' en 'afvalbewerking'. Activiteiten die buiten dit spectrum vallen, zoals geothermie en het opwekken van energie d.m.v. windmolens of zonnecollectoren, zullen, hoe gewenst ook, in een separate planologische procedure moeten worden afgewogen c.q. mogelijk moeten worden gemaakt. Daarbij komen zaken kijken als het verhaal van planschade, exploitatiebijdragen, burgerparticipatie, milieuonderzoeken en eventueel zelfs een m.e.r. Dit onderdeel van de zienswijze is ongegrond.
- 4. De desbetreffende woning is inderdaad afgebrand, wordt niet meer bewoond en zal vrijwel zeker niet worden teruggebouwd. Het perceel is zelfs al aangekocht door Tennet TSO B.V. Navraag in de conceptfase van de planvorming heeft echter opgeleverd dat geen prijs wordt gesteld op het nu reeds wegbestemmen van de woning, omdat in het onverhoopte geval dat het nieuwe 380 kV-station niet door zou gaan dan sprake is van een forse waardevermindering van de grond. Het nieuwe 380 kV-station is niet meegenomen in dit bestemmingsplan omdat het Rijk hiervoor zelf een inpassingsplan opstelt, dat bij inwerkingtreding een deel van het nu voorliggende bestemmingsplan zal overschrijven. Dit onderdeel van de zienswijze is eveneens ongegrond.
- 5. Aan dit verzoek kan worden voldaan, de desbetreffende passage is geen standaardformulering. Dit onderdeel van de zienswijze is gegrond.
Conclusie
De zienswijze is deels gegrond (onderdelen 1, 2 en 5), deels ongegrond (onderdelen 3 en 4). Het plan wordt in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 2 (NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij)
In Par. 5.3.6 van de toelichting benoemt u de (geïnterpoleerde) RIVM afstanden voor de PR-contouren voor o.a. de RRP-leidingen. Een berekening in opdracht van RRP voor de generieke waarden geeft 42,4 en 30,6 meter voor resp. de 36" en de 24" leiding. Hierom verzoeken we u deze berekende waarden in uw bestemmingsplan op te nemen en te verwerken in de verbeelding.
Standpunt gemeentebestuur
Door reclamante wordt nu melding gemaakt van gewijzigde PR-afstanden. De genoemde afstanden worden door haar echter niet nader onderbouwd. In de toelichting en op de planverbeelding zijn de afstanden gehanteerd die het RIVM in 2006 heeft berekend ten aanzien van de leidingen. Naar aanleiding van het concept-ontwerpbestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk is in de vooroverlegreactie van RRP geen melding gemaakt van onjuiste afstanden die opgenomen zijn in de toelichting en op de planverbeelding, wel zijn er ten opzichte van de vermelde (latente) saneringen opmerkingen gemaakt. Aangezien het Besluit externe veiligheid buisleidingen al vanaf 1 januari 2011 van kracht is, en de rekensystematiek voor deze buisleidingen sinds augustus 2011 is vastgelegd in een handleiding, stellen wij ons op het standpunt dat de eerder niet ter discussie gestelde afstanden de juiste afstanden zijn.
De afstanden, zoals die nu zijn opgenomen in het bestemmingsplan, blijven dan ook gehandhaafd.
Leiding | Inch | Ontwerp- druk | Belemm. strook | 10-6 risico- contour | leidingbeheerder |
RRP- leiding | 24" | 62 bar | 2 x 5 meter | 2 x 25,4 meter | Rotterdam-Rijn Pijpleiding- maatschappij |
RRP- leiding | 36" | 43 bar | 2 x 5 meter | 2 x 32,6 meter | Rotterdam-Rijn Pijpleiding- maatschappij |
PPS- leiding | 8" | 80 bar | 2 x 5 meter | 2 x 13 meter | Petrochemical Pipeline Services |
Conclusie
De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 3
- 1. T.a.v. het perceel sectie A, nr. 3687 wordt gevraagd ter plaatse van het gehele bestemmingsvlak de enkelbestemming 'Detailhandel -Perifeer' op te nemen, zulks met de functieaanduiding 'tuincentrum', en daarnaast het bestemmingsvlak samen te doen vallen met het bouwvlak.
- 2. T.a.v. hetzelfde perceel vraagt reclamante rechtstreeks een bedrijfswoning mogelijk te maken (a), of om anders binnen de bestemmingsregels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid op te nemen die, onder voorwaarden, een eerste bedrijfswoning mogelijk maakt (b).
- 3. Voor de maximum goot- en bouwhoogte van kassen vraagt zij aan te sluiten bij de overige bebouwingshoogtes (goot- en bouwhoogte van 7 en 11 meter) uit het ontwerpbestemmingsplan.
- 4. T.a.v. het perceel sectie A, nr. 3257 verzoekt reclamante de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' te verwijderen, omdat de grond aldaar tot een diepte van zeker 0,8 meter door agrarisch gebruik in het verleden dusdanig is geroerd, dat van een realistische archeologische verwachtingswaarde geen sprake kan zijn (a), of om anders ter plaatse werken en werkzaamheden binnen de archeologische dubbelbestemming toe te staan tot 80 cm onder peil (b).
Standpunt gemeentebestuur
- 1. In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost heeft het desbetreffende perceel de bestemming 'Tuincentrum', waarbij het nu nog resterende deel van het perceel bouwvlak betreft. Nu reclamante bij zienswijze kenbaar maakt de vigerende bestemming te willen handhaven en het voorliggende plan conserverend van aard is, zijn er geen dwingende redenen om niet aan dit tweeledige verzoek mee te werken. Dit onderdeel van de zienswijze is gegrond.
- 2. Het bestemmingsvlak 'Tuincentrum' was in genoemd plan groter. De gemeente heeft een deel van het oorspronkelijke perceel aangekocht. Het rechtstreeks toelaten van een bedrijfswoning (onderdeel a) is in (formeel) buitengebied niet toelaatbaar. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid onder standaardvoorwaarden (onderdeel b) is dat wel. In die zin is dit onderdeel van de zienswijze gegrond.
- 3. Zie de beantwoording van onderdeel 1. De aanpassing van de bestemming brengt de gewenste bouwhoogten automatisch met zich. Dit onderdeel van de zienswijze is gegrond.
- 4. Het verrichten van werkzaamheden dieper dan 0,6 meter onder peil is op grond van de planregels mogelijk, zij het met aanlegvergunning. Daarnaast is e.e.a. toegelaten indien het werkzaamheden betreft, die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan dan wel krachtens een reeds verleende vergunning, alsmede werkzaamheden die het normale beheer en onderhoud betreffen. In dit licht bezien handhaven wij de dubbelbestemming Waarde-Archeologie ter plaatse, te meer nu reclamante geen booronderzoek heeft overgelegd.
Conclusie
De zienswijze is deels gegrond (onderdelen 1, 2b en 3), deels ongegrond (onderdelen 2a en 4). Het plan wordt in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 4
- 1. Reclamanten verzoeken regelonderdeel 6.1.1 sub f aan te passen, in die zin dat het komt te luiden 'tevens een rioolreinigings- en inspectiebedrijf met voorzieningen voor opslag, bewerking, scheiding en ontwatering van bij de werkzaamheden vrijgekomen materiaal, ter plaatse van Bundersestraat 45'.
- 2. Verzocht wordt de rijbak voor paarden niet aan te geven, althans dat dit gedeelte van het bestemmingsvlak bij het bebouwbaar vlak wordt getrokken. Daarnaast is het reclamanten sowieso niet geheel duidelijk wat nu het bouwvlak is en wordt, gelet op de nabije hoogspanningsverbinding, gevraagd het bouwvlak zo ver mogelijk naar achteren te schuiven.
Standpunt gemeentebestuur
- 1. Er zijn geen redenen om hier niet aan mee te werken. Dit onderdeel van de zienswijze is gegrond.
- 2. Gelet op de aanwezige hoogspanningsverbinding is het begrijpelijk dat reclamanten het bouwvlak iets naar achteren geschoven willen hebben. In milieutechnisch opzicht is hierbij zelfs sprake van dubbele 'winst', omdat door een achterwaartse beweging van het bebouwbare vlak de dichtstbijzijnde woning verder weg komt te liggen. Het bedrijf behoort tot milieucategorie 3.1. De indicatieve (gewenste) afstand tot de meest nabijgelegen woning bedraagt dus 50 meter. De feitelijke afstand tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt ca 100 meter. Aan het verzoek kan derhalve zonder de belangen van derden te schaden worden meegewerkt. Het plan wordt (iets) aangepast door de aanduiding inzake de rijbak te verwijderen en het bouwvlak (iets) naar achteren te schuiven. Het toegangspad komt buiten het bouwvlak te liggen. Verder komt alles achter de voorgevel van de bedrijfswoning binnen het bouwvlak te liggen. De aanduiding 'bedrijfswoning' komt samen te vallen met het bouwvlak.
Conclusie
De zienswijze is gegrond. Het plan wordt in bovenstaande zin aangepast.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten