Groenewoud 2008, 3e herziening (Vogeltjesbuurt)
Wijzigingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 04-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan
Het bestemmingsplan Groenewoud 2008, 3e herziening (Vogeltjesbuurt) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2012013- van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 8.7 van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.13 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.14 beeldbepalende boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardekaart als zodanig aangeduide boom.
1.15 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.16 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.17 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.20 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.21 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.22 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.23 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.25 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.30 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.31 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.32 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.33 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.34 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.35 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.36 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.37 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.38 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.40 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courtage, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.41 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.42 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.43 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.44 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horeca.
1.45 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.46 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.47 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.48 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.49 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.50 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.51 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.52 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.53 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.54 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.55 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.56 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.57 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.58 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.59 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.60 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.61 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.62 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.63 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.64 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.65 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.66 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.67 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.68 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.69 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Wonen - Gestapeld
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Parkeerregeling in uitzonderingssituatie
- a. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel
op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid
aanwezig te zijn. Hiervan is sprake wanneer voldaan wordt aan de volgende parkeernormering: 1,3 pp/woning. - b. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte ten minste 1,80 x 5,00 meter en ten hoogste 3,25 x 6,00 meter bedragen
- c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in het eerste lid:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op
overwegende bezwaren stuit, of - 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
8.2 Ondergrondse bouwwerken
8.3 Hoofdtoegang woningen
8.4 Onbebouwd terrein bij gebouwen
8.5 Ruimte tussen bouwwerken
8.6 Bouwen in nabijheid van beeldbepalende bomen
8.7 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 luchtvaartverkeerzone
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
11.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
11.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
11.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
11.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
11.6 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
11.7 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V-V´ te projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
12.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beëindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
12.3 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening binnen het bestemmingsvlak ´Wonen´, met dien verstande dat:
- a. uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de categorieën 1 of 2 van de bijgevoegde bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. de omvang van de functie ten hoogste 200 m2 bruto vloeroppervlak mag bedragen;
- c. geen sprake mag zijn van activiteiten die worden verricht in de nachtperiode (van 22:00 uur tot 07:00 uur);
- d. geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;
- e. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- f. geen sprake mag zijn van buitenopslag;
- g. geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer-Verblijf (V-VB)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- b. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- c. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- d. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
14.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Groenewoud 2008, 3e herziening (Vogeltjesbuurt)´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
De gemeenteraad van Tilburg heeft de Vogeltjesbuurt in zijn vergadering van 29 augustus 2011 aangewezen als herstructureringsgebied. De herstructurering in de Vogeltjesbuurt bestaat uit nieuwbouw van woningen en uit groot onderhoud. Het gaat over een gebied dat ligt ten zuiden van de Ringbaan-Zuid, nabij het Elisabeth ziekenhuis.
Woningcorporatie Tiwos heeft in maart 2012 een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de nieuwbouw van 112 woningen in de Vogeltjesbuurt. De omgevingsvergunning voor de nieuwbouw kan niet worden verleend omdat dit plan niet past in het geldende bestemmingsplan Groenewoud 2008. Met het nu voorliggende herzieningsplan kan wel medewerking worden verleend aan nieuwbouw van 112 woningen.
Deze toelichting geeft een basis voor de bestemmingsplanherziening. De toelichting geeft aan waarom de beoogde herstructurering past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het plan over herstructurering aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. In de toelichting worden tevens verwoord de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden, welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan. De plannen voor herstructurering zijn tot stand gekomen na uitgebreide buurtparticipatie. De toelichting geeft verder de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat een groot deel van de Vogeltjesbuurt en wordt in het noorden begrensd door de bebouwing gelegen aan de noordzijde van Putterstraat en Leeuwerikstraat. Het plangebied wordt in het oosten begrensd door de Korhoenstraat, in het zuiden door de Oude Hilvarenbeekseweg en in het westen door de Broekhovenseweg.
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt een deel van het bestemmingsplan Groenewoud 2008 dat is vastgesteld op 8 december 2008.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Geschiedenis
Op de kaart van 1910 is in Broekhoven nog niet meer te zien dan wat lintbebouwing langs de Broekhovenseweg. De Korhoenstraat is niet meer dan een landweg tussen Broekhoven en Tilburg. In het daaropvolgende decennium zijn de plannen uitgevoerd voor het centrale deel van de Vogeltjesbuurt. Dit eerste deel voorzag in arbeiderswoningen, gelegen rondom een gemeenschappelijk buurtpleintje. De wijk lag in de directe nabijheid van drie omliggende textielfabrieken: Van Dooren (Hilvarenbeekseweg), AaBe (Fatimastraat) en de Tilburgsche Wolwasserij N. Daamen & Co (Alpenlaan). Met de bouw van de buurt werd op duidelijke afstand tot de stad Tilburg in het open landschap begonnen. Dit is ook een verklaring voor de redelijk besloten en naar binnen gekeerde opzet: in het begin was er weinig beschutting en houvast, wat het omsloten, centrale plein aan de Meesstraat wel kon bieden. Zo wordt door dit eerste deel de gemeenschappelijke opzet van de buurt tot op de dag van vandaag bepaald. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog zijn vervolgens nog plukjes nieuwbouw ten noorden van het centrale plein uitgevoerd. Zie ook bijgaande afbeeldingen.
Het deel ten westen van de Korhoenstraat is voor het overgrote deel in de 50er jaren van de 20e eeuw gebouwd. De woningen zijn weliswaar groter en ruimer dan de woningen uit de vooroorlogse periode, de wijkopzet sluit in principe aan bij het eerste deel rondom het centrale pleintje aan de Meesstraat, de woonstraten zijn eveneens op zichzelf gericht en intiem. Pas bij de ontwikkeling van het deel ten oosten van de Korhoenstraat in de 50er en 60er jaren werd uitgegaan van een andere filosofie: dit deel van de buurt is veel opener en landschappelijker ontworpen. Straten lopen in lange lijnen door, er is sprake van doorzichten en veel groen in de openbare ruimte. Dit hangt samen met het feit dat in die periode de stad Tilburg ook om de buurt heen is gaan groeien. Waar in de begindagen van de buurt het doel moet zijn geweest om beschutting en intimiteit te creëren, was nu het doel om in een steeds dichter wordende stad ruimte en openheid te verkrijgen.
2.2 Huidige Stedenbouwkundige Situatie
Op de kaart van Tilburg lijkt de buurt nu helemaal 'opgeslokt' door de stad. In de beleving is dit echter anders. De Broekhovenseweg aan de west- en zuidzijde, de Ringbaan Zuid aan de noordzijde en de brede groenstroken en parken aan noord- en oostzijde zorgen voor een duidelijke begrenzing van de buurt. De bebouwing is op een paar uitzondering na ongewijzigd gebleven.
De Vogeltjesbuurt heeft een zeer steenachtig karakter. Er zijn veel stoepen, maar deze zijn qua afmetingen niet geschikt voor het informeel spelen. Er is een speelterrein achter het huidige buurtcentrum 't Vogeltje. Dit speelterrein ligt qua zicht letterlijk 'achter'. Er is weinig toezicht vanuit de openbare ruimte mogelijk.
Er staan weinig bomen in de buurt en de bomen die er wel staan bepalen het straatbeeld zeer beperkt. In het verleden zijn door bewoners zelfs bomen illegaal gekapt, om ruimte te maken voor bijvoorbeeld parkeren. Er zijn geen groene ruimtes in de buurt zelf. Bijgaande afbeeldingen geeft een indruk van de bestaande situatie.
Daarentegen is er wel veel groen in de directe omgeving. Ten noorden van de Reiger- en Nachtegaalstraat is een brede, parkachtige groenstrook aanwezig, met een groot speel- en voetbalterrein voor kinderen. Ten oosten van de buurt ligt het Leijpark; een mooie, groene omgeving die ook direct bereikbaar is vanuit de buurt. Bijgaande luchtfoto geeft daarvan een goed beeld.
Op de afbeelding hierna zijn de voorzieningen in de wijk weergegeven.
De bestaande situatie van de openbare ruimte en groen staat weergegeven op de volgende afbeelding.
2.3 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
Er is geen sprake van rijks- en provinciale belangen. Het plan past voorts in de gemeentebrede Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020. Hierin staan de ambities van de gemeente Tilburg tot het jaar 2010.
De Vogeltjesbuurt is een woonbuurt. Het nu voorliggende plan maakt de bouw van 112 nieuwe woningen mogelijk. Hiervoor worden 121 woningen en buurthuis het Vogeltje gesloopt.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de van kracht zijnde beleidskaders die voor dit plan belangrijk zijn. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.2.1 Nieuwe stedenbouwkundige situatie
De hoofdstructuur van de buurt wordt enigszins aangepast. De Putterstraat en Leeuwerikstraat worden opgeschoven, zodanig dat ze in elkaars verlengde komen te liggen. Het profiel wordt breder om ruimte te creëren voor haaks parkeren. Daardoor ontstaan twee herkenbare entrees, vanaf de Broekhovenseweg en vanaf de Korhoenstraat. Het plein aan de Meesstraat wordt vergroot en ingericht als centrale ontmoetingsruimte. Het Vogelplein wordt heringericht als verblijfsplein, waar de auto te gast is. Dit valt overigens buiten de plangrens, maar binnen de maatregelen die wijkbreed worden doorgevoerd.
De straatprofielen worden verbeterd. Ook deze maatregelen reiken verder dan het plangebied.
De nieuwe bebouwing is grondgebonden, met uitzondering van het appartementencomplex, op de noordelijke kop van het nieuwe plein.
Om de wijkvernieuwing te kunnen realiseren zullen er van de 202 woningen in bezit van Tiwos, 121 woningen worden gesloopt. Het grootste gedeelte van de woningen dat wordt gesloopt, is vooroorlogs. In totaal worden er 112 woningen voor in de plaats gebouwd. Er worden 76 woningen aangewezen voor groot onderhoud en 5 voor renovatie. De renovatiewoningen draaien mee met het sociaal plan dat is opgesteld voor de bewoners van de sloopwoningen. Zie ook afbeelding hierna.
Het plan op hoek Korhoenstraat - Condorstraat wordt niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Daarvoor wordt nog een aparte procedure gevoerd.
4.2.2 Hoogbouw
Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. De Vogeltjesbuurt is geen locatie waar hoogbouw wenselijk is. Het nieuwe bestemmingsplan maakt geen hoogbouw mogelijk. Het appartementencomplex heeft geen hogere bouwhoogte dan 10 m.
4.2.3 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een 'stad in balans' , een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de gemeente in de WoonVisie ingedeeld in vijf woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.
Woonvisie Groenewoud / Jeruzalem
De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Groenewoud/Jeruzalem kan getypeerd worden als een buiten-centrum woonmilieu. In dit gebied liggen kansen voor transformatie naar een groenstedelijk woonmilieu. De WoonVisie geeft aan deze transformatie met name via kwaliteitsverbetering van woningen en woonomgeving, alsmede via enige mate van verdunning op termijn te willen realiseren. Daarnaast geeft de WoonVisie aan dat Groenewoud/Jeruzalem een te eenzijdige woningvoorraad kent. Het is wenselijk meer differentiatie in het woningaanbod te brengen, door meer koopwoningen aan de voorraad toe te voegen. Als belangrijke strategie om deze differentiatie te bereiken, geeft de WoonVisie sloop en vervangende nieuwbouw en verkoop van huurwoningen aan.
4.4.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2009
Uit de Nota Wonen en de Monitor Woningbouw 2009 blijkt dat de aandacht van de gemeente en de bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te richten op een gedifferentieerd aanbod naar woningtypen en woonmilieus. Met name groenstedelijke en dorpse woonmilieus zijn populair. Onder kwaliteit wordt ook verstaan levensloopbestendigheid, duurzaamheid en vormen van (particulier) opdrachtgeverschap.
4.4.3 Toetsingskader nieuwbouw appartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
4.4.4 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Tilburg voert iedere vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2008, waaruit blijkt dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht is. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, dan blijken de tekorten zich vooral voor te doen in de koopsector. Het gaat dan om een tekort aan (dure) vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap-woningen, (goedkope) rijtjeshuizen en (middeldure) flats/appartementen met lift. In de huursector is behoefte aan meer flats/appartementen met lift en bestaat vooral een tekort aan goedkope rijtjeswoningen.
Woningbehoefte voor Groenewoud
Uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (Gemeente Tilburg, 2008) is gebleken dat de bevolkingssamenstelling in Groenewoud niet veel afwijkt van het Tilburgse gemiddelde. Het gemiddeld besteedbare huishoudinkomen is het laagst van alle wijken. De wijk wordt gekenmerkt door veel (eengezins) huurwoningen met een lage huurprijs. Het aandeel van de woningvoorraad dat geschikt voor ouderen is, is met 28% hoger dan het Tilburgse gemiddelde van 19%.
Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek dat de tevredenheid met de woning in de wijk Groenewoud laag is en dat de tevredenheid met de woonomgeving het laagst is van alle wijken.
4.4.5 Toetsing plan
Het gaat bij de herstructurering van de Vogeltjesbuurt om de sloop van 121 woningen waarvoor 112 woningen worden teruggebouwd, allemaal in het sociale segment. Het gaat hier niet om uitbreiding van de woningvoorraad.
Volkshuisvestelijke uitgangspunten
De raad heeft op 26 september 2011 de Vogeltjesbuurt aangewezen als herstructureringsgebied en daarbij de stedenbouwkundige- en volkshuisvestelijke uitgangspunten vastgesteld.
De volgende volkshuisvestelijke uitgangspunten en randvoorwaarden ten aanzien van de herstructurering van de Vogeltjesbuurt zijn van toepassing:
- 4. Verdunning van het huidige woningaantal is wenselijk gezien de opgave om meer lucht en ruimte te creëren. De woonsfeer die zo kenmerkend is voor het huidige bebouwing en stedenbouwkundige opzet ("kleinschalig", "landelijk", "knus"), en die zeer gewaardeerd wordt door bewoners, vormt de basis voor de nieuwe opzet van de buurt en de woningen.
- 5. De bouw- en woontechnische staat van de woningen dient te worden verbeterd. Waar (financieel en bouwkundig) mogelijk is sprake van groot onderhoud. Sloop en nieuwbouw waar dat noodzakelijk is.
- 6. Zowel bij nieuwbouw als groot onderhoud wordt ingezet op energetische verbetering van de woningen, gericht op reduceren van energielasten voor de bewoners en CO2 uitstoot in het algemeen. Uitgangspunt is minimaal behalen van energielabel B na de ingreep.
- 7. Bij ingrepen wordt uitgegaan van grotendeels behoud van huidige differentiatie van de woningvoorraad ten aanzien van eigendomsvorm en prijsklassen (waaronder het aandeel sociale huur). Qua woningtype wordt aangesloten bij het huidige grondgeboden wonen (met tuin). Eventuele uitzondering geldt voor huisvesting voor specifieke doelgroepen (zoals voor ouderen).
- 8. De mogelijkheden voor senioren om in de buurt te (blijven) wonen moeten worden verbeterd. Enerzijds door bij groot onderhoud waar mogelijk uit te gaan van de criteria van aanpasbaarheid (toegankelijkheid van de woning) anderzijds door toevoeging van nieuwe levensloopbestendige huurwoningen.
- 9. De wens van bewoners om in de buurt te blijven wonen, wordt zo veel mogelijk gefaciliteerd. Fasering en vervangende huisvesting in de buurt zijn daarvoor van belang. Fasering dient optimaal aan te sluiten op de herhuisvesting. Betaalbaarheid van de (nieuwe) huisvesting is essentieel. Bij groot onderhoud wordt afgesproken dat de totale woonlasten van de zittende huurders gemiddeld niet zullen stijgen (conform convenant Aedes-Woonbond). Nieuwbouw bestaat, met uitzondering van toevoeging van seniorenhuisvesting, voor het leeuwendeel uit vervangende grondgebonden eengezinswoningen met tuin in de huur. Hiervoor geldt als maximale huurprijs de aftoppingsgrens voor 3- of meerpersoons huishoudens (€ 555,- prijspeil 2011). Voor de seniorenhuisvesting/appartementen de aftoppingsgrens voor 1-2 persoonhuishoudens (€ 518,- prijspeil 2011). Zittende huurders met een inkomen boven de EU-norm worden, waar zij dat wensen, via de 10% regel aan een vervangende sociale huurwoning geholpen.
- 10. Bij de ingrepen dient zoveel mogelijk ruimte geboden voor opdrachtgeverschap van bewoners en eigen werkzaamheden. Bij groot onderhoud moet dat gezocht worden in keuzevrijheid binnen werkzaamheden en uitrusting. Bij de nieuwbouw betreft het zeggenschap in vorm, indeling en afwerking van de woning.
- 11. Leidraad voor de kwaliteit van de nieuwbouw is de gemeentelijke woonproduct-differentiatie.
- 12. Ten behoeve van de veiligheid van woning en woonomgeving wordt uitgegaan van het PolitieKeurmerk Veilig Wonen.
Conclusie
Op 10 april 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met het stedenbouwkundig plan voor de Vogeltjesbuurt (d.d. 3 februari 2012) en bijbehorend woonprogramma. Tiwos gaat naast sloop en nieuwbouw een aantal omliggende huurwoningen in de wijk verbeteren door middel van groot onderhoud. Met deze ingrepen krijgt de woningvoorraad een stevige impuls en voldoet het weer aan de woon- en bouwtechnische alsmede energetisch eisen van deze tijd. Er wordt bewust terug gebouwd voor de buurt; alle nieuwbouw wordt sociale huur en grotendeels grondgebonden. Er worden seniorenwoningen toegevoegd aan het woningaanbod. De sfeer en de structuur van de buurt worden gerespecteerd en er wordt door verdunning van de voorraad meer licht, lucht en ruimte gecreëerd. Ook PolitieKeurmerk Veilig Wonen wordt toegepast.
Het stedenbouwkundig plan voldoet daarmee aan de volkshuisvestelijke uitgangspunten zoals deze eerder door het college zijn vastgelegd.
4.5 Groen En Speelruimte
4.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardekaart (Bw-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bw-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bw-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bw-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardekaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bw-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 8 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
Het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit wordt nog vastgesteld.
4.5.3 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
- 1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.
- 2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer
- 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren
- 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden in beginsel de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude Stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer
- 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement
- 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoersmanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoersmanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
4.6.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie afspraken vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
4.6.3 Openbaar gebied
Wegen
Het plangebied ligt in Tilburg Zuid in de wijk Groenewoud en wordt omsloten door de Broekhovenseweg aan de westzijde en de Korhoenstraat aan de oostzijde. Vanaf de westzijde (Broekhovenseweg) is het plangebied bereikbaar via de Nachtegaalstraat, de Putterstraat. de Meesstraat en de Zwaluwstraat. Met uitzondering van de Nachtegaalstraat gaat het hier om straten die zijn ingericht voor tweerichtingsverkeer. Via de Prof. van Buchemlaan en de Leijparkweg (oostzijde) is het gebied bereikbaar via de aangrenzende wijk en de Korhoenstraat. Met uitzondering van de Leijparkweg zijn deze straten ook ingericht voor tweerichtingsverkeer.
Gelet op de breedte van de straten in het plangebied is het wenselijk dat gekeken wordt naar de inrichting hiervan. De breedte van de straten laat tweerichtingsverkeer eigenlijk niet toe. Daarom wordt een verkeerscirculatieplan gemaakt voor het gebied. Het merendeel van de straten zal in de toekomst wellicht ingericht worden voor éénrichtingsverkeer. De inrichting van de straten zal dan volgens Tilburgse standaard gebeuren. Het gebied ligt in een 30 km/h gebied; de inrichting moet dus voldoen aan de 30 km/h normen.
Er wordt eenrichtingsverkeer ingevoerd in het plangebied en direct aangrenzend. Deze ingreep is op verzoek van en in overleg met de bewoners uitgewerkt. Het profiel van de woonstraten wordt daardoor beter geschikt voor gebruik door zowel auto's, vuilniswagens, bezorgdiensten etc, als fietsers en voetgangers. Zie bijgaand kaartje.
Parkeren
De nieuwe stedenbouwkundige opzet gaat uit van parkeren op straat. Er zijn twee dwarsstraten aangewezen die een grote parkeercapaciteit hebben (Putterstraat en Leeuwerikstraat). Door het brede straatprofiel kan er in deze straten haaks geparkeerd worden. Deze straten fungeren ook als nieuwe entrees tot de wijk. De parkeerbalans gaat in het nieuwe plan van de (bij benadering) huidige 0,9 naar circa 1,3 pp/woning. De norm conform het TVVP wordt niet gehaald. Dat is hier echter wel acceptabel. Daaraan liggen de volgende motieven ten grondslag:
- de grote verbetering ten opzichte van de huidige situatie;
- de buurt grenst aan andere buurten waar de parkeerbalans vooralsnog te laag is en blijft; grotere verschillen zijn niet wenselijk;
- de wens om het gebruik van de openbare ruimte voor verblijven en spelen te verbeteren;
- de wens om de openbare ruimte te vergroenen.
Openbare Ruimte en Groen
Het nieuwe stedenbouwkundig plan creëert meer ruimte in de wijk. Een centraal plein (Meesstraat) en brede stoepen bieden de mogelijkheid voor extra speelvoorzieningen en groen.
Daarnaast wordt het Vogelplein verbeterd. De nadere inrichting van de openbare ruimte zal samen met de bewoners worden bepaald.
Naast het centrale plein zijn er diverse oplossingen voor de overgangsgebieden tussen de woningen en de openbare weg bedacht.
Hierdoor wordt de buitenruimte van de woningen niet alleen beperkt tot een achtertuin, maar kan de plek aan de voorkant van de woning ook gebruikt worden om te zitten en te spelen.
De verkaveling en situering van de woningen is getoetst aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen 2011. In het definitieve stedenbouwkundig plan wordt in alle gevallen aan de eisen voldaan en waar mogelijk ook aan de aanbevelingen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In het plangebied zijn geen bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. De woonbestemming blijft gehandhaafd. In de omgeving is een aantal inrichtingen aanwezig. De afstand tot deze inrichtingen voldoet aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Hiermee kan een goed woon- en leefklimaat voor de woningen binnen het plangebied worden gewaarborgd.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen.
De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009;
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht. Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied.
5.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
5.3.7 Transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De ontwikkeling ligt op een afstand van circa 720 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter.
De ontwikkeling ligt daarbuiten. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de vervoerde gevaarlijke stoffen ligt. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet weg blijkt dat voor dit weggedeelte de hoogte van het groepsrisico ligt tussen 0,1 en 1 maal de oriëntatiewaarde. Risicoberekeningen voor nieuwe ontwikkelingen moeten conform de circulaire uitgevoerd worden met de in Bijlage 5 van de circulaire weergegeven aantallen. Uit deze bijlage blijkt dat risicoberekeningen alléén met de stofcategorie GF3 (LPG) uitgevoerd moeten worden.
Het invloedsgebied van de stofcategorie GF3 is 325 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten.
De ontwikkeling geeft dus geen toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is in voor dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
De gemeentelijke wegen rond het plangebied maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is zodanig gering dat er geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. De ontwikkeling ligt op een afstand van 1700 meter van de spoorlijn.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Voor de spoorlijn dient daarom de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. In paragraaf 5.3.8 is deze verantwoording opgenomen. Vanwege de afstand tot de spoorlijn, leidt dit bestemmingsplan niet tot een toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (dec 2009) blijkt dat voor Wilhelminakanaal geen (veiligheids)afstanden gelden.
Conclusie relevantie risicobronnen: Voor dit ruimtelijke besluit hoeft alleen voor de spoorlijn de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. Vanuit externe veiligheid worden verder geen beperkingen aan deze ontwikkelingen gesteld.
5.3.8 Verantwoording groepsrisico
In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de regionale brandweer advies uitgebracht (zie Bijlage 1 AdviesBrandweer). De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in deze verantwoording.
Beleidsvisie
In de Beleidsvisie externe veiligheid is ingegaan op een aantal gebiedstypes. Het bestemmingsplan ligt in de zone die in de Beleidsvisie is gedefinieerd als "Risicoluw woongebied in Tilburg".
Het bestemmingsplan ligt niet binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation en kent geen bijzondere functies voor gebouwen met meer dan 2000 personen. De generieke verantwoording voor luwe gebied uit de Beleidsvisie externe veiligheid is daarmee van toepassing. Onderstaand is deze generieke verantwoording uit de beleidsvisie overgenomen. De afwegingen die ten grondslag liggen aan deze verantwoording staan verwoord in de beleidsvisie.
Groepsrisico
Dit ruimtelijk plan ligt in een luw gebied, waarvoor in de Beleidsvisie Externe Veiligheid geen planologisch kader is opgesteld. Ook bij een hogere personendichtheid zal er geen significante toename van het groepsrisico optreden, omdat:
- de afstand tot de plaats van het mogelijke incident groot genoeg is;
- de aard van incident is blootstelling aan toxisch gas.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Beleidsvisie Externe Veiligheid. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:
- toename van de personendichtheid geen significant effect op het groepsrisico heeft;
- kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden bijzonder klein is.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheids vraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de Beleidsvisie Externe Veiligheid.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot.
De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
5.3.9 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld, welke stoelt op de Beleidsvisie externe veiligheid.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.4.1 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied worden nieuwe woningen gerealiseerd welke gelegen zijn binnen de zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Voor nieuwe woningen geldt ingevolge artikel 82 Wet geluidhinder een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek (Bijlage 2 Akoestischonderzoek rapport Puuumpe/14 juni 2012) uitgevoerd en heeft toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de geluidbelasting op een deel van de nieuw te bouwen woningen hogeris dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit betreft de bouwblokken direct gelegen aan de Broekhovenseweg. De maximaal te verlenen grenswaarde van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie wordt niet overschreden.
Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren (b.v. toepassen stiller asfalt, beperken verkeersintensiteit, verlagen rijsnelheid, toepassen schermen) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, financiële en stedenbouwkundige aard. Om (de geplande) woningbouw in het plangebied mogelijk te maken is door het college een besluit hogere waarde genomen.
Dit besluit is bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd (Besluit hogere waarden). In het Besluit hogere waarde zijn de volgende voorwaarden gesteld:
- per woning minimaal 1 geluidluwe gevel;
- aan de geluidluwe gevel dient minimaal 1 verblijfsruimte, bij voorkeur de hoofdslaapkamer gesitueerd te zijn;
- de buitenruimte dient geluidluw te zijn;
- bij de aanvraag om vergunning ingevolge de Wabo moet middels een akoestisch rapport aangetoond worden dat aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit 2012 voldaan wordt.
5.4.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.4.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.4.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
Binnen het plangebied vindt een herstructurering plaats. Het gaat om de sloop van 121 woningen en het bouwen van 112 nieuwe woningen. Ter plaatse van het inmiddels gesloopt Buurthuis het Vogeltje komt een appartementencomplex. De realisatie van de geplande woningbouw in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geuremissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In de nabijheid van het plangebied is een binnenwijks-bedrijventerrein aanwezig. Op dit terrein zijn diverse activiteiten mogelijk met een maximale milieucategorie 2. Inrichtingen waarbij de geuremissie de bepalende factor is zijn niet uitgesloten. Gezien de afstand tot de nieuwe woningen en de aard van de activiteiten is er geen aanleiding om te vrezen dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast.
Er wordt ruimschoots aan de richtafstanden uit de VNG-brochure voldaan.
5.6.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Ten zuiden van de planlocatie zijn op ruime afstand enkele veehouderijen gelegen. Hiertoe dient, voor het aspect geur, te worden bepaald of voor de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Op basis van onderzoek van nabijgelegen, vergelijkbare plangebieden kan worden gesteld dat ter plaatse van onderhavig plan een goed woon- en leefklimaat heerst. Gebleken is namelijk dat het leefklimaat kan worden aangemerkt als 'zeer goed'. Gezien de ligging van de bestaande geurgevoelige objecten (op veel kortere afstand tot de veehouderijen dan de woningen in dit plangebied) is het evenmin aannemelijk dat de woningen een belemmering vormen voor de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen.
Gelet op het voorgaande vormt het aspect geur geen belemmering voor de realisatie van de geplande woningen.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Ter plaatse van het plangebied is in 2005 een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Ter plaatse van het woonblok Korhoenstraat 67 t/m 117/ Lijsterstraat 40 t/m 70 zijn sterk verhoogde gehalten aan lood en matig verhoogde gehalten aan zink aangetroffen. Er is voor zover in het BIS bekend is, geen nader onderzoek naar de verhoogde gehalten uitgevoerd. Voor de overige percelen werd geconcludeerd dat deze maximaal licht verontreinigd waren.
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning dient een actueel bodemonderzoek van de percelen bijgevoegd te worden. De onderzoeken uit 2005 zijn daarvoor te oud. Een bodemonderzoek mag maximaal 5 jaar oud zijn. Bovendien dient de verontreiniging, zoals deze in 2005 is aangetoond, nader onderzocht te worden. Gezien de bebouwing kan het onderzoek in principe na sloop van de huidige bebouwing uitgevoerd worden.
5.8 Natuur En Ecologie
5.8.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.8.2 Beleid met betrekking tot gebieds- en soortenbescherming
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaats hadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
- tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje)
- tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper)
- tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das)
- vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
5.8.3 Situatie binnen het plangebied
Natura 2000
Op 3-5 kilometer afstand van het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden, respectievelijk de Regte Heide & Riels Laag en Kampina & Oisterwijkse Vennen.
De Natura 2000-gebieden zijn aangewezen voor habitattypen en –soorten die met name (zeer) gevoelig zijn voor externe activiteiten die vermesting, verontreiniging, verdroging of verzuring kunnen veroorzaken. Gezien de afstand tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden en de geringe omvang van de geplande activiteiten binnen het plangebied, wordt verwacht dat er geen (in)directe negatieve effecten zullen ontstaan op de bestaande en toekomstige natuurwaarden binnen de Natura 2000-gebieden.
Ecologische Hoofdstructuur
Binnen het plangebied komen volgens de Verordening ruimte Noord-Brabant geen onderdelen voor van de Ecologische Hoofdstructuur.
Kadernota Groene Mal
Het plangebied is niet opgenomen in de Kadernota Groene Mal.
Flora- en faunawet
Op basis van een deskundigenoordeel zijn de volgende actuele en/of potentiële natuurwaarden bepaald.
Tabel 1: algemene soorten
Het plangebied is zeer waarschijnlijk een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, huisspitsmuis en het konijn. Door de geplande activiteiten zal het leefgebied van de genoemde soorten niet of nauwelijks verdwijnen. Ook in de omgeving van het plangebied is nog voldoende leefgebied aanwezig voor deze soorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties kunnen ontstaan.
Tabel 2: overige soorten
Soorten die zijn opgenomen in tabel 2 komen binnen het plangebied niet voor.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
In de periode februari tot en met augustus 2012 is door de Vleermuisstichting Noord-Brabant onderzoek verricht naar het voorkomen van vleermuizen in het plangebied.
Binnen en nabij het plangebied zijn enkele foeragerende exemplarenexamplaren aangetroffen van de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Vaste verblijfplaatsen, paarverblijven dan wel vaste vliegroutes van vleermuizen zijn binnen het plangebied niet waargenomen.
Vogels
Het onderzoek naar vogels binnen het plangebied is uitgevoerd in de periode half mei tot begin juli 2012. Binnen het plangebied zijn in of aan woningen vijf territoria waargenomen van de huismus en 13 territoria van de kauw. Andere vogels die broeden binnen het plangebied zijn de Turkse tortel, merel en ekster.
Andere diersoorten die zijn opgenomen in tabel 3 van de Flora- en Faunawet komen binnen het plangebied niet voor.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Indien de eventueel aanwezige nesten van gierzwaluw en huismus en vaste verblijfplaatsen van vleermuizen verdwijnen dan is compensatie noodzakelijk.
Mitigatie
Door de aanwezigheid van nesten huismus en andere algemene broedvogels dient het slopten van de woningen en andere gebouwen plaats te vinden vanaf half september tot half maart. Dit geldt ook voor de eventuele verwijdering van bomen en struiken.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.
Diersoorten behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
5.8.4 Onderzoek en advies
Flora- en faunawet
In opdracht van Tiwos is in 2012 door het Ecologisch Adviesbureau Cools/Vleermuisstichting Noord-Brabant een jaarrondonderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en gebouwbewonende vogelsoorten (huismus, gierzwaluw, zwarte roodstaart).Dit onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd aan deze toelichting (Onderzoek naar vleermuizen en broedvogels).
In tegenstelling tot de conclusie uit het rapport, is door het nemen van de maatregelen om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, een ontheffing van de verbodsartikelen 8 tot en met 12 in het kader van de Flora- en Faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
- voor de huismus, indien maatregelen worden uitgevoerd waardoor de functionaliteit van het plangebied voor de vijf territoria huismus wordt geborgd. Deze maatregelen worden voorafgaand aan de geplande activiteiten door een deskundige over de huismus beschreven in een mitigatieplan. De Soortenstandaard Huismus (Dienst Regelingen 2011) is leidraad voor de uit te voeren mitigerende maatregelen. De tijdelijke verblijfplaatsen dienen minimaal drie maanden voor de geplande activiteiten binnen een afstand van 200 meter van het plangebied aanwezig te zijn.
- algemene broedvogels, als de vernietiging van de broedplaatsen binnen het plangebied, door het verwijderen van ondermeer gebouwen, struiken en bomen plaatsvindt in de periode half september tot half maart.
- voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger aangezien deze vleermuissoorten het plangebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er voldoende foerageergebied aanwezig blijft in de omgeving van het plangebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
6.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied Beneden Dommel en Zandleij, en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap de Dommel.
De Vogeltjesbuurt is een echte Tilburgse Volksbuurt, gebouwd in de periode vlak vóór en na de oorlog. De ongeveer 200 sociale huurwoningen van Tiwos zijn technisch verouderd en de wijk heeft dringend behoefte aan meer lucht en groen. Het plan gaat om herstructurering (sloop van 121 woningen en bouwen van 112 nieuwe woningen. Buurthuis het Vogeltje is gesloopt. Op die plek komt een appartementencomplex (wonen).
Het plangebied is ongeveer 1,8 ha groot. Aan de noordelijke plangrens ligt ringbaan zuid, de Broekhovenseweg/oude Hilvarenbeekseweg en Leijparkweg vormen de westelijke en oostelijke grens. Het terrein daalt geleidelijk vanaf de noordzijde met een maaiveldhoogte van ongeveer 14,50 m + NAP, naar de zuidoost zijde waar het maaiveld op ongeveer 12,80 m + NAP ligt.
6.1.2 Bodem en grondwater
Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw te bestaan uit voornamelijk sterk lemig, matig fijn zandige grondlagen. Daarin komen geen of slechts dunne leemlenzen voor. De doorlatendheid is matig tot goed.
De maatgevende grondwaterstand varieert tussen 11,70 m + NAP aan de oostelijke zijde, tot 12,00 m + NAP aan de westelijke zijde. De gemiddelde grondwaterstanden fluctueren rond de 11,40 m + NAP. Het grondwater stroomt globaal in oost-noordoostelijke richting. Met maatgevende grondwaterstanden ruim 1,0 m onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.
6.1.3 Oppervlaktewater
Ten zuidoosten van het plangebied, achter het ziekenhuis, ligt de Nieuwe Leij. Deze is als ecologische verbindingszone aangewezen en heeft als functie viswater. De Nieuwe Leij is in beheer en onderhoud bij waterschap De Dommel voor kwantiteit en kwaliteit. Verder zijn er geen oppervlaktewateren van betekenis binnen het plangebied aanwezig.
6.1.4 Riolering
In de bestaande situatie is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Aan de Ringbaan Zuid en de hoek Oude Hilvarenbeekseweg-Don Sartostraat zijn terreinen herontwikkeld. Daarbij is de bestaande bestemming omgezet in woningbouw en een utiliteitsgebouw. De terreinen zijn gerioleerd met een duurzaam gescheiden stelsel. Het vuilwater stroomt af richting het bestaande gemengde stelsel; het hemelwater wordt respectievelijk geborgen in infiltratieleidingen of stroomt af richting een infiltratievoorziening. Dit afgekoppelde hemelwater infiltreert in de bodem.
Op de noordelijke plangrens loopt het overslagriool van de Trouwlaan naar Leijpark. Het plangebied is in de bestaande situatie volledig gerioleerd.
Al het afvalwater stroomt via het gemengde riool in de richting van zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel.
Ten noordoosten van het plangebied is een deel van de secundaire afwateringsstructuur blauwe aders alvast aangelegd. Deze riolen hebben als functie bergingsriool, zolang de lozing op oppervlaktewater niet bereikbaar is. Bij de voltooiing van de blauwe ader tot de lozingspunt in de Nieuwe Leij, wordt dit stuk afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel. In de Leijparkweg is een bergingsriool voor regenwater aangelegd welke gekoppeld is aan de blauwe aders. Op de hoek Don Sartostraat/Zwaluwstraat is een Blauwe ader geprojecteerd in de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg. Overwogen is of een zijtak van deze Blauwe Ader langs bijvoorbeeld de Korhoenstraat een bijdrage levert aan de afkoppelopgave voor regenwater van het gemengd riool. In de directe omgeving van het plangebied voldoen we echter al ruim aan de noodzakelijke inspanning in dit gebied. In het kader van de SWR en plan Blauwe Aders is het niet doelmatig om een zijtak van de Blauwe Aders aan te leggen en zo het hemelwater van het riool af te koppelen. Bovendien is het gemengd riool niet aan vervanging toe, dit kan gewoon worden gehandhaafd.
6.1.5 Functies
Uit de Keurkaarten van het waterschap de Dommel is alleen de Nieuwe Leij als keurbeschermingsgebied aangeduid. Deze beek ligt buiten het plangebied. Het plangebied is geen attentiegebied en geen keurbeschermingsgebied.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
Voor toepassing van zo veel mogelijk hydrologisch neutraal bouwen wordt het driestappen voorkeursbeleid toegepast: vasthouden - bergen - afvoeren. Dit leidt tot de volgende functionele eisen:
- geen verlaging van het grondwater;
- gescheiden inzameling van afvalwater;
- berging van hemelwater in een (aantal) retentievoorziening(en).
In het plangebied wordt de volgende minimale ontwatering gehanteerd per functie:
- Woningbouw: 0,70 m
- Secundaire wegen: 0,70 m
- Groenvoorzieningen: 0,50 m
Men verwacht dat het grondwater zijn normale peilen herstelt, nadat eventuele bemaling, benodigd in de realisatiefase van de herstructurering, wordt stopgezet.De bestaande maatgevende grondwaterstanden zijn dan ook maatgevend in de nieuwe situatie: in de westelijke rand 11,95+, en in de oostelijke rand 11,70+. In de huidige situatie is geen sprake van grondwateroverlast. De verwachting is dat herstructurering bij inachtneming van de huidige bouwpeilen de ontwatering ruim voldoende is. Er komen geen storende lagen voor in de ondergrond, die schijngrondwaterstanden veroorzaken. Uitgaande van een zand ondergrond wordt niet verwacht dat er verdichting optreedt bij de sloop en herbouw die alsnog tot storende lagen kan leiden.
De minimale ontwateringdiepte wordt gewaarborgd door een voldoende bouwpeil aan te houden, en in geen geval door drainage en afvoer van grondwater. Aan de hand van bovengenoemde minima wordt het nieuwe terreinhoogte in de westelijke rand 12,65+, en in de oostelijke rand 12,40+.
Men verwacht dat de terreinhoogte na de sloop de bovengenoemde minimale peilen ruimschoots behaalt. Zo niet, wordt het terrein opgehoogd.
Het afvalwater wordt inpandig gescheiden ingezameld en aangeboden aan de perceelgrens. Aldaar wordt ieder pand aangesloten op de bestaande gemengde riolering, die voldoende capaciteit heeft voor zowel de afvoer van vuilwater als van hemelwater. Het afvalwater wordt via de gemengde riolering naar de rioolwaterzuivering Tilburg afgevoerd.
Het plan ligt weliswaar nabij een Blauwe Ader, maar niet in een afkoppelgebied. Doordat het een herontwikkeling betreft ligt er wel een waterbergingsopgave, destijds is het systeem gebaseerd op 10mm terwijl nu 40mm wordt gehanteerd. Binnen de plangrenzen is het niet doelmatig om deze bergingsopgave nu fysiek te realiseren aangezien het relatief kleine straten betreft met weinig ruimte in het openbaar gebied en het vroegtijdig vervangen van gemengd riool niet kan worden opgelegd aan de ontwikkelende partij. Doordat in de omgeving van het plan het gemengd riool wordt ontlast is er voldoende capaciteit in het stelsel beschikbaar voor dit plan. Door de uitvoering van het plan treedt uitgaande van de bestaande rioleringsdiameters geen verslechtering op van de hydraulische situatie.
Oppervlakkig afstromend hemelwater wordt beschouwd als relatief schoon: er vinden geen risicovolle activiteiten plaats in het plangebied en het verkeer is beperkt. Van de 1,8 ha plangebied is 1,16 ha uitgeefbaar en 0,64 ha openbaar gebied. Van 1,16 ha uitgeefbaar is ca. 0,6 ha bebouwd. Bij uitvoering van het plan is het verhard oppervlak minder dan in de huidige situatie. Bovendien wordt asfalt op het plein vervangen door straatsteen, wat ook enige mate van infiltratie van straatwater mogelijk maakt. Om verontreiniging te voorkomen mogen bij de bouw en inrichting van de openbare ruimte geen uitloogbare materialen worden toegepast.
6.3 Watertoets
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel, per e-mail van 13 juni 2012. Het waterschap De Dommel leverde op- en aanmerkingen die zijn verwerkt in de definitieve waterparagraaf. Het waterschap De Dommel stemt in met deze waterparagraaf via de e-mail van 8 augustus 2012.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek. Die is primair opgesteld voor het actualiseren van bestemmingsplannen. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn.
7.2.3 Bouwhoogte
Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
- 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
- a. Linten van de 1e orde;
- b. Linten van de 2e orde.
- 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 3. Overige gebieden.
Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan.
7.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
- 1. oppervlakte:
- a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
- b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
- c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
- d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
- 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75 m², terwijl de goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m mag bedragen.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Verkeer-Verblijf
- 2. Wonen
- 3. Wonen-Gestapeld.
Daarnaast is de volgende dubbelbestemming opgenomen:
- 4. Waarde-Archeologie.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
Op gronden met een middel en hoge archeologische verwachtingswaarde ligt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken met zich mee en regels over bouwmogelijkheden ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 8 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 9 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 10 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Indien nodig hier in het oog springende regels in het voorliggende plan nader toelichten.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 11.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 12, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 14 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
De gronden binnen het exploitatiegebied zijn eigendom van de gemeente. Een deel van de gronden is momenteel in erfpacht uitgegeven aan Tiwos. Voor de gronden die door de gemeente in erfpacht zijn uitgegeven aan Tiwos zijn de bepalingen van toepassing zoals vastgelegd in de overeenkomst Verzelfstandiging Gemeentelijk Woningbedrijf. Hierin is bepaald dat, indien er opstallen worden gesloopt, het erfpachtrecht voor de desbetreffende grond wordt beëindigd, waarbij de grond onbelast naar de gemeente komt. De gemeente zal vervolgens de grondexploitatie geheel uitvoeren. Naar verwachting levert deze grondexploitatie een tekort op van € 4,5 mln. Dit tekort wordt geheel gedekt door bijdragen uit de herstructureringsreserve. Derhalve is het plan economisch uitvoerbaar en omdat het uitsluitend gemeentegronden handelt is er geen exploitatieplan benodigd.
Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. De verschuldigde leges zijn bij de initiatiefnemer (Tiwos) in rekening gebracht. Bij de daadwerkelijke grondverkoop aan Tiwos zal het legesbedrag in mindering worden gebracht op de te betalen grondprijs. Hiermee is in de berekening van het tekort van de grondexploitatie rekening gehouden.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen om te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Groenewoud 2008, 3e herziening (Vogeltjesbuurt) op 23 juni 2012 gepubliceerd in het Stadsnieuws.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het plangebied voor het herzieningsplan is in stedelijk gebied gelegen. Het project ten behoeve waarvan het herzieningsplan wordt opgesteld, te weten de herstructurering van de Vogeltjesbuurt (sloop en herbouw woningen), heeft een beperkte ruimtelijke impact. Er zijn dan ook geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid. Met deze overheden is dan ook geen vooroverleg gevoerd.
Het waterschap De Dommel heeft ingestemd met de waterparagraaf.
9.3 Burgerparticipatie
9.3 Burgerparticipatie
De gemeenteraad van Tilburg heeft een Handreiking Burgerparticipatie vastgesteld om de inwoners van Tilburg te betrekken bij de voorbereiding van ruimtelijke ontwikkelingen. Vastgesteld is dat voor elk (bouw-)plan maatwerk moet worden geleverd om betrokkenen tijdig te informeren en (mogelijk) ideeën en wensen in te kunnen laten brengen.
Voor de herstructurering van de Vogeltjesbuurt is in 2011 in opdracht van woningbouwcorporatie Tiwos door KAW architecten een stedenbouwkundig plan gemaakt. Tiwos, de gemeente Tilburg en KAW architecten hebben de buurtbewoners vroeg betrokken bij het opstellen van de uitgangspunten en het maken van het plan. Communicatiebureau B-in motion heeft daarnaast ook intensief contact met de bewoners gehouden en zo de betrokkenheid en het draagvlak bevordert. De herstructurering bestaat uit groot onderhoud, renovatie en sloop nieuwbouw/renovatie door Tiwos. De gemeente Tilburg is verantwoordelijk voor herinrichting van het openbaar gebied.
Uitgangspunt van het stedenbouwkundig plan is "bouwen voor en met de buurt". Daarom zijn de gemeente Tilburg, Tiwos en KAW architecten in 2011 de wijk ingegaan om van de bewoners zelf te horen wat hun wensen zijn. Deze wensen zijn meegenomen in het plan. De inrichting van het openbaar gebied is eveneens voor een groot deel samen met de bewoners bepaald.
De gemeente en Tiwos hebben de bewoners vanaf het begin betrokken bij het maken van de plannen. De buurtparticipatie heeft zich gericht op het uitwerken van de plannen en het informeren over praktische zaken bij de uitvoering van de plannen.
Samenvattend:
- Er is doorlopend overleg geweest met de contactgroep buurtbewoners waarmee de plannen zijn besproken. Elke 4 weken is er contact geweest met ingestelde klankbordgroepen uit de buurt.
- Er is regelmatig een buurtbrief verspreid om bewoners te informeren
- Er is een informatiehuis opengesteld. Hier werden wekelijks spreekuren gehouden.
- Er zijn diverse informatieavonden en themabijeenkomsten georganiseerd. Hiernaast heeft in maart en september 2012 een informatiemarkt plaatsgevonden waarvoor alle bewoners uitgenodigd zijn en waar de plannen wederom uitgebreid aan de orde zijn gekomen.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegd, met de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 1 Besluit hogere waarden
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Boomwaardekaart
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone
Bijlage 1 Advies Brandweer
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek