Bedrijventerrein Enschotsebaan, 1e herziening (benzineverkooppunt)
Bestemmingsplan - Tilburg
Vastgesteld op 28-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan, 1e herziening (benzineverkooppunt) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2012022-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 autowasplaats
Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d.al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.8 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.9 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.10 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.13 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.14 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.17 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.22 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.23 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.24 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.26 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.28 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.29 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.30 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.31 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.32 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.33 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.34 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.35 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.36 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.37 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.38 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.39 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.40 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.41 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.
1.42 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.43 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.44 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.45 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.46 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.47 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.48 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.49 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:
- a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
- b. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
- c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.
1.50 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.51 verkooppunt motorbrandstoffen
Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een autowasplaats (alleen met afwijkingsbesluit!), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.
1.52 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.53 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.54 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.55 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.56 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.57 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergrondse bouwwerken
5.2 Onbebouwd terrein bij gebouwen
5.3 Ruimte tussen bouwwerken
5.4 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
7.2 geluidzone - industrie
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:
- a. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
- 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
- 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
- c. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan, 1e herziening (benzineverkooppunt))´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Enschotsebaan' ingediend voor de realisatie van een benzineverkooppunt aan de Calenwiel te Berkel-Enschot. Het betreft het perceel sectie A, nr. 4347, plaatselijk bekend als de Calenwiel (ongenummerd) te Berkel-Enschot.
Het benzineverkooppunt is nu nog gelegen in een woonwijk aan de Hasseltstraat 105. Planologisch is het gewenst om het terrein aan de Hasseltstraat 105 te herontwikkelen tot woningbouw. De eigenaar van het benzineverkooppunt aan de Hasseltstraat 105 wil dit verkooppunt verplaatsten naar het bedrijventerrein Enschotsebaan. Voor deze locatie is gekozen, omdat het nabij een ontsluitingsweg gelegen is en zodoende aansluit op het beleid voor benzineverkooppunten. Het is echter planolgisch niet mogelijk om op het bedrijventerrein Enschotsebaan een benzineverkooppunt te vestigigen. Hiervoor is dit bestemmingsplan opgesteld.
De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Juridisch-planologische Situatie
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 19 juli 2010 december en onherroepelijk geworden op 1 december 2011.
Het plan voor de bouw van benzineverkooppunt aan de Calenwiel te Berkel-Enschot, past niet binnen het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Kantoor' en de functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2. Een benzineverkooppunt is niet mogelijk binnen deze bestemming.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Het benzineverkooppunt wordt gerealiseerd op een perceel aan de Calenwiel. Het perceel ligt op het Bedrijventerrein Enschotsebaan nabij de Koningsoordlaan en de rotonde bij binnenkomst van Overhoek Enschotsebaan vanaf de Burgemeester Bechtweg. Rondom de rotonde is representatieve kantoorbebouwing gepland, die een nieuwe dorpsentree van Berkel-Enschot gaat vormen. De situering van het bezineverkooppunt, enigszins afzijdig van de rotonde, doet geen afbreuk aan de plannen om hier een representatieve dorpsentree te realiseren.
Ligging plangebied in Tilburg
Luchtfoto plangebied
Op het terrein aan de Calenwiel wordt een onbemand benzineverkooppunt gerealiseerd, waarbij geen LPG wordt verkocht. Het perceel wordt ingericht met twee afleverzuilen met een overkapping en een kleine technische ruimte. Op het perceel komen twee reclamenzuilen met brandstofprijzen. Een reclamezuil van 4 meter hoog wordt in berm van de Calenwiel geplaatst en een reclamezuil van 15 meter hoog wordt gerealiseerd achter op het perceel langs de spoorlaan.
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied heeft als functie een specifieke vorm van bedrijf, namelijk benzineverkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG. De omliggende percelen hebben de functie bedrijf of kantoor.
2.3 Technische Infrastructuur
In het plangebied bevindt zich geen bestaande ondergrondse infrastructuur.
figuur overzicht kabels en leidingen
Beleidskader
- Telecommunicatiewet : juridisch beleid inzake telecommunicatie- netwerken. Het verleggen van glasvezel- en/of koperkabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet en de Telecomverordening Tilburg geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.
- Privaatrechtelijke overeenkomsten met nutsbedrijven waaronder Enexis (voormalige PNEM) en Brabant Water (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken. Bij verleggingen moet de gemeente de kosten betalen, de offerte wordt door het cluster Leidingcoordinatie getoetst.
- Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB): Op 1 januari 2011 is het BevB in werking getreden. Dit is van toepassing voor leidingen met gevaarlijke stoffen waaronder aardgas.
- Vergunningen, toestemming (nuts) of instemmingsbesluit (telecom), ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.
- Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden (KLIC).
Afwegingen
Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot kabels en leidingen.
Bij eventuele ondergrondse ontwikkelingen in het plangebied dienen de financiële gevolgen te worden onderzocht en te worden getoetst op regelingen uit de privaatrechtelijke overeenkomsten en criteria uit de telecommunicatiewet door het cluster Leidingcoordinatie.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte en SVIR
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
Trede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. De gemeenteraad heeft op 15 juni 2009 de 'Nota brandstofverkooppunten' vastgesteld waarin is geregeld aan welke eisen locaties voor het vestigen van nieuwe benzineverkooppunten moeten voldoen. Bij besluit van 5 april 2011 heeft het college besloten het benzinverkooppunt aan de Hasseltstraat te verplaatsen naar de Calenwiel.
De locatie van het nieuwe benzineverkooppunt is gelegen op een reeds bestaand bedrijventerrein, waar voorheen een bedrijf met een hogere milieucategorie mogelijk was. De planologische ruimte is hiermee al eerder geclaimd. Bovendien verdwijnt het benzineverkooppunt aan de Hasseltstraat, waardoor er een verplaatsing van de behoefte plaatsvindt naar de nieuwe locatie aan de Calenwiel.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
De locatie van het benzineverkooppunt is gelegen in bestaand stedelijk gebied volgens de Verordening ruimte.Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte
(vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
- I. Regionaal perspectief voor wonen en werken;
- II. Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
- III. Overlegzones infrastructuur;
- IV. Grond- en oppervlaktewatersysteem;
- V. Grondwaterbeschermingsgebieden;
- VI. Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
- VII. Milieuaspecten;
- VIII. Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
- IX. Windenergie;
- X. Cultuurhistorische waarden;
- XI. Aardkundige waarden;
- XII. EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
- XIII. Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
- XIV. Ruimte-voor-ruimteregeling;
- XV. Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
- XVI. Nieuwe economische dragers;
- XVII. Toeristisch-recreatieve voorzieningen.
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijke gebied.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen. De planvorming voor de Overhoeken wordt als een gegeven beschouwd en maakt geen deel uit van de Structuurvisie.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
Daarnaast is voor Overhoeken Enschotsebaan een kwaliteitsplan opgesteld (vastgesteld door gemeenteraad in 2008 en in 2010 geactualiseerd) met daarin richtlijnen voor de kantoorvilla's en bedrijfsgebouwen op het bedrijventerrein Enschotsebaan. Het beeldkwaliteitsplan kent geen categorie die ziet op een benzineverkooppunt. De regels uit het plan zijn dan ook niet van toepassing op het bouwplan voor het benzineverkooppunt. Wel blijft de Welstandsnota van toepassing en wordt er bij het verlenen van de omgevingsvergunning getoetst aan dit beleid.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader. In het plangebied bevinden zich geen waardevolle structuren en objecten of MIP-panden.
4.4 Groen
4.4.1 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 wordt het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.5 Bedrijvigheid
4.5.1 Nota brandstofverkooppunten
Van Vollenhoven Olie B.V. heeft van oudsher een behoorlijk marktaandeel in de verkoop van brandstoffen in Tilburg. Zij hebben aangegeven een convenant te willen sluiten met de gemeente. Daarin wordt geregeld de sluiting van benzinverkooppunten versus de verkrijging van nieuwe benzineverkooppunten. Dit is het geval bij het benzineverkooppunt aan de Hasseltstraat. Momenteel is dit gesloten. Planologisch is het mogelijk om deze locatie te heropenen, maar de locatie is (gelet op het woonbeleid) niet geschikt. Noodzakelijk is het vertrek van deze locatie dus niet, maar Van Vollenhoven heeft aangeven mee te willen werken aan de herontwikkeling van deze locatie voor woningbouw. In ruil daarvoor wil het bedrijf zich vestigen op het bedrijventerrein Enschotsebaan. Planologisch is dit echter niet mogelijk. Om het vestigen van het benzineverkooppunt planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld. Het college heeft in haar besluit van 5 april 2011 te kennen gegeven planologisch mee te willen werken aan dit bestemmingsplan indien de locatie aan de Hasseltstraat ontwikkeld wordt tot woningbouw.
De Nota brandstofverkooppunten (15 juni 2009) geeft het beleid weer voor brandstofverkooppunten in de gemeente Tilburg.Volgens deze nota moeten brandstofverkooppunten doorgaans op bedrijventerreinen worden uitgesloten, dit om verkeerhinder voor de daar gevestigde bedrijven te voorkomen. Een uitzondering wordt gemaakt voor bedrijfspercelen die aan een gebiedsontsluitingsweg liggen. De locatie aan de Calenwiel voldoet hier niet helemaal aan, maar ligt wel op een zeer korte afstand van een gebiedsontsluitingsweg (Koningsoordlaan) en is vanaf daar via een rotonde goed ontsloten. Dit maakt de vestiging van het benzineverkooppunt op de Calenwiel acceptabel.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. Hierin geeft de gemeente Tilburg haar visie hoe zij wil omgaan met de mobiliteit.
4.6.2 Verkeer op de Calenwiel
De Calenwiel ligt op bedrijventerrein Enschotsebaan. Deze weg vormt de ontsluiting van diverse bedrijfspercelen ten noorden van de rotonde welke de Koningsoordlaan verbindt met de afrit naar de Burgemeester Bechtweg.
Het benzineverkooppunt ligt aan de rand van het bedrijventerrein en de verkeershinder voor het bedrijventerrein is minimaal (er komen 150-200 auto's per etmaal tanken). Het is geen doorgaande weg waardoor het perceel gemakkelijk en op een veilige manier ontsloten kan worden.
De in- en uitritten worden zo gemaakt, dat ook vrachtverkeer er goed in- en uit kan draaien. Het benzineverkooppunt wordt niet ingericht met een speciale high speedpomp, waardoor er weinig vrachtverkeer wordt verwacht.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het betreft het toestaan van een tankstation (zonder LPG) met een milieucategorie 2. In het onderliggende bestemmingsplan was op het perceel ook al een bedrijf toegestaan met maximaal milieucategorie 3.2. Vanuit milieutechnisch oogpunt past de functie van tankstation binnen de eerdere toegestane milieucategorie.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen.
De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009;
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het plangebied wordt een onbemand tankstation met twee tankeilanden gerealiseerd. Het tankstation verkoopt geen LPG. Er is geen sprake van een risicovolle inrichting. De mogelijkheid van een risicovolle inrichting en opslagvoorzieningen zijn op deze locatie uitgesloten.
Op industrieterrein Loven zijn twee Bevi-inrichtingen aanwezig. Dit zijn Mikron B.V. en Lydia van der Werken. Geen van beide bedrijven hebben hun invloedsgebied over het tankstation liggen.
5.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen.
5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De ontwikkeling ligt op een afstand van circa 1400 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van het vervoeren van gevaarlijke stoffen ligt. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet weg blijkt dat voor dit weggedeelte de hoogte van het groepsrisico ligt tussen 0,1 en 1 maal de oriëntatiewaarde. Risicoberekeningen voor nieuwe ontwikkelingen moeten conform de circulaire uitgevoerd worden met de in Bijlage 5 van de circulaire weergegeven aantallen. Uit deze bijlage blijkt dat risicoberekeningen alléén met de stofcategorie GF3 (LPG) uitgevoerd moeten worden. Het invloedsgebied van de stofcategorie GF3 is 325 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De ontwikkeling brengt geen wijziging van het groepsrisico teweeg. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is voor dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
Het plangebied ligt op ongeveer 135 meter van de Burgemeester Bechtweg. Deze verbinding ontsluit de stad aan de oostzijde. De Burgemeester Bechtweg is opgenomen in de routering van gevaarlijke stoffen in Tilburg. Uit de berekening (rapport routering ev versie 03 opgesteld door Oranjewoud: Rapport routering externe veiligheid)blijkt dat de 10-8 (vergelijkbaar met het invloedsgebied, 1% letaliteitscontour) contour ligt op 109 meter van de Burgemeester Bechtweg. De ontwikkeling ligt op ongeveer 135 meter. De wijziging omvat een wijziging van de bestemming kantoor naar een tankstation. Het aantal personen op deze locatie zal hierdoor afnemen. Gezien de afstand tot aan de Burgemeester Bechtweg zal de ontwikkeling geen significante wijziging betekenen van het groepsrisico. De Burgemeester Bechtweg hoeft dan ook niet betrokken te worden bij de verantwoording van het groepsrisico.
De gemeentelijke wegen rond het plangebied maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is dermate klein dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
In de beleidsvisie externe veiligheid is het spoor beschreven als een risicovol object waar binnen 200m geen bijzonder kwetsbare functies zijn toegestaan. Onder bijzonder kwetsbare functies worden functies verstaan waar mensen aanwezig zijn die zichzelf niet in veiligheid kunnen brengen. Een tankstation is geen bijzonder kwetsbaar object.
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
Het plangebied ligt tegen de spoorlijn Tilburg- Den Bosch. Arcadis heeft voor het bedrijventerrein Enschotsebaan waarin een deel van het industrieterrein is gewijzigd in een kantorenlocatie (onherroepelijk 01-12-2011)een rapport opgesteld: Analyse externe veiligheid Enschotsebaan d.d.5 augustus 2010. De huidige wijziging van kantoor in een verkooppunt voor motorbrandstoffen betekent een afname van het groepsrisico aangezien er minder personen aanwezig zullen zijn. Uit de rapportage blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde met de invoering van het basisnet.
Aangezien er geen sprake is van een significante toename van het groepsrisico hoeft er geen invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
5.3.8 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en de Burgemeester Bechtweg. Echter is er sprake van een afname van het groepsrisico, voor beide transportassen geldt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Er is dan ook geen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.
5.3.9 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
In het plangebied wordt een onbemand tankstation met twee tankeilanden gerealiseerd. Het tankstation krijgt niet de beschikking over een garage, wasboxen en een shop. Daarnaast is er geen verkooppunt voor LPG aanwezig. De activiteiten bestaan dan ook enkel uit het tanken van benzine en gasolie. Het tankstation zelf betreft geen geluidgevoelig gebouw of terrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat de normen uit de Wgh niet van toepassing zijn en verdere toetsing aan de Wgh niet aan de orde is
Goede ruimtelijke ordening
Op grond van de VNG 2009 "Handreiking bedrijven en milieuzonering" valt een onbemand tankstation zonder verkooppunt voor LPG in milieucategorie 2. Dit betekent dat vanaf de inrichtinggrens een richtafstand van 30 meter voor geluid tot woonbebouwing geldt. Aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan. Dit betekent dat een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geluid in principe gewaarborgd is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tevens beoordeeld te worden of de oprichting en het gebruik van het onbemand tankstation geen onevenredige geluidhinder met zich meebrengt. Met betrekking tot geluid zijn de voorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing. De dichtst bijzijnde, maatgevende (nog in oprichting zijnde) woningen zijn gelegen aan de Jonagold op een afstand van circa 185 meter. Gelet op deze afstand en het aantal motorvoertuigen dat de inrichting aandoet (ca. 150-200 motorvoertuigen per etmaal) mag worden aangenomen dat de inrichting kan voldoen aan de in het BARIM gestelde geluidvoorschriften en niet in haar bedrijfsvoering wordt aangetast dan wel wordt belemmerd.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de oprichting van een onbemand tankstation. In eerste instantie is getoetst in hoeverre het project kan worden aangemerkt als " in betekende mate" dan wel als "niet in betekende mate". In Bijlage 1A van de Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt aangegeven wanneer een project als 'niet in betekende mate' wordt aangemerkt. Een tankstation wordt hierbij niet aangemerkt als een inrichting zoals bedoeld in Bijlage 1a van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage ten gevolge van het wegverkeer in relatie tot de luchtkwaliteit hebben wij berekend aan de hand van de door Infomil beschikbaar gestelde tool uitgaande van een worst-case situatie. Hierbij berekent de tool wanneer de bijdrage van het verkeer in betekende mate bijdraagt. (meer dan 1,2 ug/m3 ).
Per etmaal worden 150-200 motorvoertuigen verwacht. Hoewel het tankstation niet is ingericht voor vrachtwagens (zo zijn er bijvoorbeeld geen high speedpompen aanwezig) is bij de berekening uitgegaan van 5% aandeel vrachtverkeer. Uit de berekening blijkt dat de bijdrage van het verkeer in niet betekenende mate bijdraagt.
Dit betekent dat voldaan wordt aan artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wet milieubeheer en de normen uit de Wet milieubeheer niet worden overschreden .
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
Het plangebied betreft de vestiging van een onbemand tankstation welke niet geurgevoelig is. Hier zal dus geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.6.2 Agrarische geur
In en om het plangebied worden diverse agrarische bedrijven toegestaan. Omdat er binnen de bestemming geen sprake is van langdurig verblijf wordt het object aangemerkt als niet geur-gevoelig. Hier zal dus geen sprake zijn van agrarische geurhinder.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Op dit moment ligt het terrein braak. Het voormalige gebruik was agrarisch waarbij geen verdachte deellocaties op of in de directe omgeving van de locatie bekend zijn.
Het bestemmingsplangebied is in 2008 onderzocht, waarbij maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Dit onderzoek kan gebruikt worden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarbij het rapport maximaal 5 jaar geldig is.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.8 Natuur En Ecologie
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.8.1 Natuur en Ecologie in het plangebied
Natura 2000
Dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied is de Kampina & Oisterwijkse Vennen welke gelegen is op een afstand van ca. 2,4 km. De status van het gebied is zowel habitatrichtlijn als vogelrichtlijn. Gezien de relatief grote afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied en de aard van de ruimtelijke ingreep, wordt verwacht dat er geen negatieve effecten zullen ontstaan op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.
Ecologische Hoofdstructuur
Volgens de Verordening Ruimte Noord-Brabant komen er binnen het plangebied geen onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) voor. Dichtstbijzijnde EHS bevindt zich op een afstand van ca. 350 m.
Kadernota Groene Mal
Binnen het plangebied komen geen onderdelen van de Groene Mal voor. Dichtstbijzijnd zoekgebied bevindt zich op een afstand van ca. 130 m. ter hoogte van de Burgemeester Bechtweg.
Flora- en faunawet
Op basis van bronnenonderzoek door een deskundige zijn de volgende actuele en/of potentiële natuurwaarden bepaald. Op basis hiervan is onderzocht of de functionaliteit en/of de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Zoogdieren - vleermuizen
Het plangebied is ongeschikt als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen. Gebouwen en bomen zijn niet in het plangebied aanwezig. Het plangebied is ongeschikt als (onderdeel van) essentieel foerageergebied. Een waterpartij, ruigte en/of luwte is resp. afwezig en zeer beperkt aanwezig. Eveneens is het plangebied ongeschikt als (onderdeel van) essentiële vliegroute. In het plangebied zijn lijnvormige structuren afwezig.
Door de geplande activiteiten zal het zeer matig geschikt potentieel foerageergebied alsmede een diffuse potentiële vliegroute verdwijnen voor gewone- en ruige dwergvleermuis en laatvlieger. In de omgeving van het plangebied zijn voldoende alternatieven aanwezig, zodat op lokaal niveau geen schadelijk effect op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vleermuissoorten en/of de populaties te verwachten zijn.
Vogels
Het plangebied is ongeschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vogelsoorten waarvan de nesten het hele jaar door beschermd zijn (categorie 1 tot en met 4). Eveneens is het plangebied ongeschikt voor vogelsoorten waarvan de nesten niet het hele jaar door beschermd zijn (categorie 5). Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Het plangebied is potentieel zeer matig geschikt voor vogelsoorten waarvan de nesten alleen gedurende het broedseizoen beschermd zijn.
Tabel 2: Overige soorten, niet zijnde algemene soorten, soorten van bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn en soorten van bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten
Het plangebied is potentieel ongeschikt voor soorten die zijn opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet.
Tabel 1: Algemene soorten
Het plangebied is potentieel matig geschikt voor een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, het konijn en zeer waarschijnlijk ook voor de huisspitsmuis, bosmuis, rosse woelmuis en veldmuis. De mogelijkheid bestaat dat het plangebied wordt bezocht door met name bruine kikker, gewone pad en bastaardkikker. De genoemde soorten komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg algemeen voor. Als de verblijfplaatsen van deze soorten door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten.
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven is er voor de streng beschermde diersoorten (vleermuizen, roek) waarvan het leefgebied zal verdwijnen of verminderen door de geplande activiteiten binnen dan wel in de omgeving van het plangebied nog voldoende geschikt leefgebied aanwezig, zodat de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt en compensatie niet noodzakelijk is.
Mitigatie
Het is raadzaam de ruigte in de noordoosthoek in de winterperiode (oktober - februari) te maaien en dit tot aan de start van de geplande werkzaamheden 1 keer per maand te herhalen.
Diersoorten behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied. Doordat in het plangebied potentieel matig geschikt is en het naar verwachting gaat om zeer lage aantallen, hoeven extra ecologische maatregelen niet te worden getroffen.
5.8.2 Conclusies
Natura 2000, Ecologische Hoofdstructuur en Kadernota Groene Mal
De geplande activiteiten hebben geen schadelijk effect op Natura 2000-gebied, de Ecologische Hoofdstructuur of de Kadernota Groene Mal. In het plangebied zijn deze beschermde gebieden afwezig en eveneens bevinden ze zich niet binnen de invloedsfeer .
Flora- en faunawet
Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
- voor vogels waarvan de nesten alleen gedurende het broedseizoen zijn beschermd, als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het plangebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen plaatsvindt in de periode oktober - februari. Het maaien dient tot aan de start van de geplande werkzaamheden 1 keer per maand te worden herhaald;
- voor de diersoorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten het konijn, de mol, bosmuis, rosse woelmuis, veldmuis, huisspitsmuis, bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad;
- voor de voor gewone- en ruige dwergvleermuis en laatvlieger, aangezien het plangebied zeer matig geschikt is als potentieel foerageergebied alsmede diffuse potentiële vliegroute. In de omgeving van het plangebied zijn voldoende alternatieven aanwezig, zodat op lokaal niveau geen schadelijk effect op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vleermuissoorten en/of de populaties te verwachten zijn.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat activiteiten binnen het plangebied die territoria/nesten of andere delen van het leefgebied vernietigen, in de periode oktober - februari zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd. De algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet blijft wel altijd van kracht. Aanvullend onderzoek naar beschermde soorten wordt niet noodzakelijk geacht.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 1.476 m². In de huidige situatie wordt het plangebied bebouwd en / of verhard, onder het ontwikkelingsplan Overhoek Enschotsebaan. De terreinhoogte is ongeveer 12,15+ NAP.
In 2000 is door ARCADIS een nader (gedetailleerd) bodemkundig/hydrologisch onderzoek uitgevoerd voor de Overhoeken van Berkel-Enschot, waaronder Enschotse Baan. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem bestaat uit een zandpakket op leem. Daaronder bevindt zich wederom zand. Het bovenste zandpakket (sterk lemig zand) is doorgaans 0,5 à 1,5 m dik. Het leempakket (sterk lemig zand of zandig leem) eronder heeft een dikte van 0,5 à 1,0 m. Het onderliggende zandpakket is zeer fijn en zwak lemig van aard. Het leempakket heeft een stagnerende werking op de verticale grondwaterhuishouding.
In de ontwikkeling van de Overhoek Enschotsebaan is een duurzaam watersysteem geprojecteerd (Waterhuishoudingplan Enschotsebaan, Arcadis). Het afvalwater stroomt af naar het eindgemaal Zwarte Rijt, te Berkel-Enschot, in beheer van het waterschap De Dommel. Het vuil- en schoonregenwater van het bedrijventerrein worden apart verzameld en getransporteerd naar de bergingsvoorziening. Het vuilwater wordt via een bodempassage geloosd op de waterberging. Als de bergingscapaciteit volledig benut is, dan stort het over op de watergang NL28. Deze watergang is in beheer van het waterschap De Dommel.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn voor wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
Dit plangebied past volledig in de opzet van het watersysteem voor de Overhoek Enschotsebaan. De terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) is afgestemd op de maatgevende hoogste grondwaterstand en het benodigde hydraulisch verhang. De T-hoogte dient circa 12,66 + NAP te bedragen. De afwatering van dit benzineverkooppunt dient aangesloten te worden op de aangelegde / aan te leggen riolering in de Calenwiel.
Watersysteem
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de algemene volgende randvoorwaarden:
- Bij de inrichting van het plangebied dient men rekening te houden met een terreinhoogte van het openbaar gebied ter plaatse van de perceelgrens van circa 12.66+ NAP en de afwerkhoogte van de aangrenzende percelen;
- Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
- Het vuilwater en het vuil en schoonhemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld en afgevoerd richting de perceelgrens;
- De afvoerleidingen van het plangebied worden aangesloten op de eerder aangelegde uitleggers in de Calenwiel.
6.3 Watertoets
Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Op 5 december 2012 heeft waterschap De Dommel per e-mail ingestemd met de waterparagraaf. Het waterschap vindt dat de ontwikkeling volledig past in de opzet van het watersysteem voor de Overhoek Enschotsebaan. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en de directe omgeving.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komt de bestemming Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen voor. Deze bestemming regelt de verkoop van motorbrandstoffen in dit geval zonder LPG.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 4 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 5 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 6 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 7 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. Het gaat hierbij om de aanduiding veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen en de geluidzone-industrie.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 8.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Het gaat hier om een bouwplan in de zin van de Grex-wet.
Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens is een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.
Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. Daarnaast zijn door de initiatiefnemer leges betaald voor de bestemmingsplanherziening.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan, 1e herziening (benzineverkooppunt) op 8 september 2012 gepubliceerd in Stadsnieuws.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? | |||
Prorail Beheer en instandhouding regio Zuid | 15-4-2013 | 7-5-2013 | ja |
Op basis van het bepaalde in de artikelen 19 tot en met 21 van de spoorwegwet is het zonder vergunning van de Minister verboden om binnen 14 meter van de begrenzing van de hoofspoorweg licht ontvlambare stoffen te hebben of op te slaan. De begrenzing van de spoorbaan wordt aangegeven in artikel 20 van de Spoorwegwet. In dit geval ligt de begrenzing op 11 meter van de spoorbaan, zodat de totale afstand tot de spoorbaan 25 meter dient te bedragen. Kortheidshalve verwijzen wij u naar de inhoud van de artikelen 19 tot en met 21 van de Spoorwegwet.
Omdat wij op basis van de beschikbare stukken niet kunnen bepalen op welke afstand van de spoorbaan de producten voor het benzineverkooppunt worden opgeslagen én verkocht kunnen wij niet instemmen met het concept-ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan, 1e herziening (benzineverkooppunt).
Standpunt college
Naar aanleiding van het vooroverleg is contact geweest tussen de initiatiefnemer en Prorail. De initiatiefnemer heeft zijn inrichtingstekening zodanig aangepast dat de opslag van de ontvlambare stoffen buiten de zone ligt waarvoor een vergunning noodzakelijk is.
Naar aanleiding van de vooroverleg reactie is op de verbeelding een aanduiding opgenomen - opslag. In de zone waar deze aanduiding geldt, mogen geen licht ontvlambare stoffen worden opgeslagen.
9.3 Burgerparticipatie
Op 8 oktober 2012 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie het naastgelegen bedrijf geïnformeerd over de komst van het benzineverkooppunt aan de Calenwiel. Initiatiefnemer heeft een impressie laten zien van het tankstation. Het naastgelegen bedrijf was te spreken over het open karakter van de luifel, waardoor hun bedrijfspand zichtbaar blijft. Daarnaast is ook de bedrijvenvereniging van het bedrijventerrein Enschotsebaan geïnformeerd over de plannen.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Enschotsebaan, 1e herziening (benzineverkooppunt)' heeft van 19 augustus tot en met 30 september 2013 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Rapport Routering Externe Veiligheid
Bijlage 1 Rapport routering externe veiligheid
Bijlage 2 Analyse Externe Veiligheid Enschotsebaan D.d. 5 Augustus 2010
Bijlage 2 Analyse externe veiligheid Enschotsebaan d.d. 5 augustus 2010