KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historische Geografie
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuhinder Bedrijven
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Geluid
5.5 Lucht
5.6 Geur
5.7 Bodem
5.8 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Duurzaam Waterbeheer
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Besluit Hogere Grenswaarde
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Verbeelding
Bijlage 4 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Advies Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 5 Onderzoek Geurhinder
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Verslag Informatieavond Burgerparticipatie

Buitengebied De Voorste Stroom, 2e herziening (Streepstraat)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 03-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom, 2e herziening (Streepstraat) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2012029-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:

  1. a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
  2. b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 6.3 van de regels van dit plan;
  3. c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  4. d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
  5. e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  6. f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  7. g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch bedrijf

Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.

1.9 agrarisch bedrijf, grondgebonden

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Uitgesloten zijn alle veehouderijen.

1.10 agrarisch gebied

Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.14 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.15 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.16 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.21 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.29 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.

1.30 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.31 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.32 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
  3. c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.34 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.35 landschapselementen

Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.

1.36 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.37 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.38 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.

1.39 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.40 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.41 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.42 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.43 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.44 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.45 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.

1.46 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.47 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.48 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.49 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als aan huis verbonden beroep , zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.50 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergrondse bouwwerken

6.2 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

6.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - extensiveringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een extensiveringsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.2 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied

Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: ´Regels van het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom, 2e herziening (Streepstraat)´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de vestiging van een agrarisch bedrijf aan de Streepstraat te Berkel-Enschot. Het betreft het perceel sectie D, nrs. 2533 en 2191.

Aan de Enschotsebaan te Berkel-Enschot is een boomkwekerij (Hoogeind Laanbomen) gevestigd. In dit gebied is een woonwijk ontwikkeld. De milieucirkel van het bedrijf ligt gedeeltelijk in deze woonwijk. Met de eigenaren is besproken het bedrijf te verhuizen. Hiertoe zijn verschillende locaties onderzocht. De locatie aan de Streepstraat te Berkel-Enschot is uiteindelijk als meest geschikt locatie aangewezen. De vigerende bestemming in dit gebied is 'agrarisch'. Een agrarisch bedrijf past hier niet in, aangezien een agrarisch bouwblok ontbreekt. Voor de vestiging is dan ook een bestemmingsplanherziening noodzakelijk teneinde aan het perceel de bestemming 'agrarisch-agrarisch bedrijf' te kunnen toekennen.

Het is de bedoeling dat op het perceel de boomkwekerij 'Hoogeind Laanbomen' zich vestigt. Het bedrijf heeft een perceel met een oppervlakte van ca 1,6 ha aangekocht. Op het perceel wordt een machineberging, bomenloods, spuitplaats en sleufsilo en tevens kantoor met kantine gesitueerd. Aan de achterzijde van het perceel is een ruimte voorzien ten behoeve van een containerveld. Aan de voorzijde wordt 1 bedrijfswoning gebouwd met bijgebouwen. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een strook van 10 meter aan de noordzijde van het perceel vrij van bebouwing gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012029-e001_0001.jpg"

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat de percelen sectie D nrs. 2533 en 2191 aan de Streepstraat te Berkel-Enschot. Het gebied is gelegen in het buitengebied tussen de Bosscheweg, de rijksweg A65 en de Spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012029-e001_0002.jpg"

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied de Voorste Stroom'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 14 december 2009 en onherroepelijk geworden 27 februari 2010.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historische Geografie

Het plangebied bevindt zicht in de kadastrale gemeente Berkel, sectie D nr. 2533 in een gebied aan de oostelijke zijde van de Streepstraat ten noorden van de Spoorlijn Tilburg-Oisterwijk, ten zuiden van het pand Streepstraat 3.

Het plangebied bevindt zich op de dekzandrug Tilburg-Oisterwijk. De gronden bestaan uit lemig zand.

Deze straat is onderdeel van een oud tracé dat via de Houtsestraat, De Kraan en de Kerkstraat in de richting van Heukelom liep. Over de Streepstraat liep eertijds de grens tussen de 'gemeint' (gemeenschappelijke gronden) van Haaren en Enschot. Ook de naam van het dorp enschot zelf verwijst naar een grensscheiding: het komt in oude bronnen voor als Endeschit, waarin de woorden 'einde' en 'scheiding' zijn samengevoegd. Ook de Kerkstraat heette vroeger Streepstraat.

Op de kaarten van Diederik Zijnen (1760) en Hendrik Verhees (1794) wordt het tracé van de Streepstraat al aangeduid. De gronden aan weerszijden daarvan zijn in die periode in gebruik als akker- en weideland.

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw verrijst er in de nabijheid van het plangebied enige bebouwing. Deze concentreert zich vooral langs de noordelijk gelegen Bosscheweg en de zuidelijk gelegen Oisterwijksebaan, zij het dat de bebouwing daar een meer verspreid karakter heeft.

Voor het plangebied gezichtbepalende ontwikkelingen waren de aanleg van de Bosscheweg in de jaren na 1826 en van de spoorlijn naar Oisterwijk die in 1865 tot stand kwam. Ruim ten westen van het plangebied werd in de jaren tussen 1998 en 2004 de Burgemeester Bechtweg (de noordoosttangent) aangelegd.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het gebied maakt onderdeel uit van een van oudsher agrarisch cultuurlandschap. De Streepstraat behoort bij het landschapstype 'Oude akkercomplexen'. Dit dekruggenlandschap heeft een relatief grootschalig patroon van bouwlandkavels en open akkercomplexen met opgehoogde, bolvormige akkers.

De Streepstraat maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Hoogeind-Streepstraat'. Dit gebied wordt begrensd door belangrijke infrastructurele verbindingen (Bosscheweg, spoorlijn richting Eindhoven, N65 en de Burgemeester Bechtweg) en is via de Streepstraat redelijk verbonden met de bebouwde kom van Berkel-Enschot.

Kenmerkend voor het gebied is de visuele openheid. Centraal door het gebied loopt in de oostwestrichting het Pelgrimspad, dat uitkomt op de Streepstraat. Historisch gezien is dit zandpad een belangrijke route. Echter door de komst van de Noordoosttangent zijn delen van het pad verloren gegaan. Wel is gezorgd voor een omleiding onder het viaduct van de Burgemeester Bechtwerg over de spoorlijn Tilburg - Eindhoven.

Het gebied heeft een overwegend agrarisch gebruik. Diverse akkers zijn in gebruik genomen als boomkwekerij.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet,veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. 1. De kwaliteit van het landschap;
  2. 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  3. 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte.

Provinciale staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze Verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

De Verordening kent een 7-tal hoofdstukken:

1. Inleidende bepalingen.

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen die nodig zijn om de verordening ruimte te kunnen toepassen. Deze regels hoeft de gemeent niet in haar bestemmingsplan te vertalen.

2. Algemene regels.

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden, zoals zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteitsverbetering landschap. Gemeenten moeten deze regels vertalen in hun ruimtelijke besluiten.

3. Structuren.

Onderscheiden worden 4 structuren die Brabant dekkend zijn:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied (deze term vervangt de term agrarisch gebied uit de vorige verordening).

De regels uit dit hoofdstuk gelden altijd voor de structuur waarvoor ze zijn opgesteld. Per structuur is uitgewerkt welke functies, onder welke voorwaarden, ontwikkeld kunnen worden.

4. Aanduidingen

Er kan sprake zijn van 22 verschillende aanduidingen:

  • zoekgebied stedelijke ontwikkeling / integratie stad-land
  • beperkingen veehouderij (vervanging extensiveringsgebied)
  • glastuinbouwvestigingsgebieden / doorgroeigebieden glastuinbouw
  • diverse wateraanduidingen, waaronder de waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebied.
  • cultuurhistorische vlakken en aardkundig waardevolle gebieden etc.

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen die alleen gelden voor het gebied dat binnen de aanduiding ligt. Aanduidingen liggen altijd over een structuur heen en vaak over meerdere structuren. De aanduidingen kunnen elkaar onderling overlappen.

5. Rechtstreeks werkende regels

Dit betreft de regeling inzake mestverwerking en veehouderijen. De gemeente moet, zolang zij het besemmingsplan niet hebben aangepast, deze rechtstreeks werkende regels betrekken bij de vergunningverlening.

6. Procedurebepalingen

7. Overgangsrecht

Bij de Verordening ruimte horen ook kaarten. Op deze kaarten staan de structuren en de aanduidingen.

Nieuwvestiging agrarisch bedrijf binnen gemengd landelijk gebied

Het plangebied is gelegen buiten de stedelijke structuur, in het gemengd landelijk gebied. Daarnaast ligt de aanduiding 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling' over het plangebied.

De verordening ruimte laat nieuwvestiging van een ruimtelijke ontwikkeling in principe niet toe, behoudens enkele specifiek in de Verordening omschreven uitzonderingssituaties.

Artikel 3.3 lid 2 van de Verordening ruimte bepaalt dat een bestemmingsplan nieuwvestiging mogelijk kan maken onder de nader daarin aangegeven voorwaarden. Onder andere dient:

  1. a. sprake te zijn van een groot openbaar belang;
  2. b. verzekerd te zijn dat er elders daadwerkelijk een gelijkwaardige ruimtelijke ontwikkeling planologisch, juridisch en feitelijk wordt opgeheven;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling zich te verhouden tot de doelstelling van het gebied;
  4. d. er geen onevenredige aantasting van waarden plaats te vinden;
  5. e. aangetoond te worden dat ruimtelijke-economische belangen voor de langere termijn aanwezig zijn;
  6. f. de juridische en feitelijke mogelijkheden voor vestiging op een bestaand bouwperceel in de gemeente en in de omliggende gemeenten ontbreken.

Het bedrijf is momenteel gevestigd aan de Enschotsebaan in Berkel-Enschot, tegen de nieuwe woonwijk Enschotsebaan aan. Het bedrijf (een boomkwekerij) heeft een milieucirkel (spuitcirkel) die gedeeltelijk over deze nieuwe woonwijk ligt.

De woonwijk is inmiddels in aanbouw en gedeeltelijk reeds bewoond. De bebouwing achter en naast het bedrijf heeft er voor gezorgd dat het bedrijf, dat voorheen in het buitengebied was gelegen, onderdeel is geworden van het woongebied. Naast het perceel is een basisschool gebouwd, die reeds in gebruik is genomen. Vanuit milieutechnisch oogpunt veroorzaakt het bedrijf een slechte en zeer ongewenste situatie naar het woongebied, maar ook vanuit bedrijfstechnisch oogpunt is, om in de toekomst het bedrijf gezond te houden, verplaatsing noodzakelijk.

De gronden achter het bedrijf zijn inmiddels wegbestemd. Het bedrijf is echter wel nog feitelijk aanwezig. Om te onderzoeken welke locaties binnen en in de omgeving van de gemeente Tilbug in aanmerking komen om het bedrijf te vestigen is in 2010 een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd (haalbaarheidsanalyse bedrijfsverplaatsing hoogeind laanbomen boomkwekerij d.d. 6 april 2010). In dit onderzoek zijn verschillende locaties binnen zowel de gemeente Tilburg als de gemeente Oisterwijk onderzocht. Hierbij is ook gekeken naar bestaande bouwpercelen. Er zijn echter geen locaties naar voren gekomen welke geschikt werden geacht.

De boomkwekerij heeft circa 50 ha cultuurgrond in gebruik. De bedrijfsvoering is gericht op de afkweek van hoofdzakelijk twee- en driejarige spillen tot leverbare laanbomen. Deze bedrijfsvoering resulteert in een teeltduur van 4 tot 6 jaar, waarna bomen van 4 tot 8 meter kunnen worden afgeleverd. Het assortiment van het bedrijf omvat een vrij breed scala aan laan- en parkbomen en in beperkte mate vormbomen. Het bedrijf kent, gelet op de gepraktiseerde teelten, een vrij uitvoerige mechanisatie voor de uitvoering van teeltwerkzaamheden, en voor transport en verladen. De afzet loopt in belangrijke mate via enkele grote handelaren. In verband met de situering van de huidige teeltpercelen en de teeltduur van llanbomen, heeft het nadrukkelijk de voorkeur dat een vervangende bedrijfslocatie in de directe nabijheid van de huidige teeltpercelen is gelegen. De bestaande plantopstanden dienen immers na afkweek naar de bedrijfslocatie te worden vervoerd en van daaruit te worden verkocht.

De adviescommissie agrarische bouwaanvragen heeft geconcludeerd dat, mede vanuit het perspectief van een voortgaande ontwikkeling en groei van de bedrijfsvoering, het bouwplan in redelijke verhouding staat tot de omvang van de agrarische bedrijfsvoering.

De locatie aan de Streepstraat te Berkel-Enschot wordt door gemeente en het bedrijf als meest geschikt locatie voor hervestiging geacht. Planologisch is het bedrijf reeds wegbestemd in de beheersverordening 'Enschotsebaan'. Om te waarborgen dat ook juridisch en feitelijk het bedrijf wordt opgeheven is een bedrijfsbeëindigingsovereenkomst met de eigenaar van het bedrijf en de ontwikkelaar van de woonwijk aan de Enschotsebaan gesloten, waarin is vastgelegd dat de eigenaar van het bedrijf uiterlijk 6 maanden na oplevering van de vervangende bedrijfslocatie aan de Streepstraat, doch uiterlijk 24 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, de agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Enschotsebaan zal beëindigen.

Bevordering van ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering landschap

De verordening ruimte stelt dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, bij dient te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied. In dit kader dient de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat:

  1. a. rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder voor wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarde alsmede de op grond van de verordening toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden;
  2. b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de omvang van de beoogde bebouwing, past in de omgeving;
  3. c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, waaronder openbaar vervoer, is verzekerd, een en ander onverminderd hetgeen in artikel 3.16 van het Besluit ruimtelijke ordening, hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in de verordening is bepaald.

Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, dient een verantwoording te bevatten van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.

Door deze ontwikkeling moet circa 20% van de waardevermeerdering van de betreffende gronden worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbeting van het landschap. Uit het door de initiatiefnemer overlegde 'rapport landschappelijke inpassing' d.d. 19 december 2012 blijkt op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt gewaarborgd. In het bestemmingsplan wordt gewaarborgd dat en waar de landschappelijke inpassing plaats moet vinden.

Om te verzekeren dat de initiatiefnemer zorg draagt voor de hiervoor genoemde kwaliteitsverbetering landschap is met hem een 'overeenkomst kwaliteitsverbetering landschap' gesloten. In deze overeenkomst is gesteld welke bedrag minimaal door de initiatiefnemer voor de kwaliteitsverbetering landschap dient te worden geïnvesteerd en op welke wijze deze geïnvesteerd wordt. Deze overeenkomst is als kwalitatieve verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen.

Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van DE Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens wordt een Structuurvisie Zuidwest 2020 opgesteld.

Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.3.1 Archeologie

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de monumentenverordening Tilburg beschermde monumenten.

Ten noordwesten van het plangebied bevinden zich langs de Bosscheweg (nrs. 55-57) het rijksmonumentale complex de Lange Akkers, dit is een voormalige fabrikantenvilla met dienstbodewoning uit 1920-2921 naar ontwerp van architect F. Warners. Op de hoek met de Streepstraat (Bosscheweg 39) bevindt zich een voormalige keuterboerderij uit 1885. De boerderij is een gemeentelijk monument.

De bebouwing uit de periode 1850 - 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In of in de direct nabijheid van het plangebied komen geen panden voor uit die periode.

Historische structuren: de Oisterwijksebaan is een route die, gelet op de archeologische vondsten die langs het tracé zijn gedaan, in zijn ontstaanstijd vermoedelijk teruggaat tot de prehistorie. Recentere structuren van historisch geografische waarde zijn: de Streepstraat waarvan het ontstaan tenminste middeleeuws is, de Bosscheweg (aangelegd vanaf 1826) en de spoorlijn Tilburg-Oisterwijk (ingebruikname 1865).

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de direct nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen histoische objecten of structuren aangetast.

4.4 Verkeer En Parkeren

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is hoe de gemeente Tilburg om wil gaan met de mobiliteit.

Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP). Op dit moment betreft het de 'parkeernormen Tilburg 2011'. Ten behoeve van de nieuw te bouwen woning worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Daarnaast zullen ook 10 parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor werknemers en bezoekers.

Tijdens het rooiseizoen (ongeveer van oktober t/m april) zijn er gemiddeld 2,5 vrachtwagen/bestelwagen bewegingen per dag. Buiten het rooiseizoen wordt het bedrijf 1 maal per 3 of 4 weken van voorraad voorzien. Het merendeel van het vrachtverkeer maakt gebruik van de Dijksweg als toegangsweg tot het bedrijf. In de avond en 's nachts vinden er geen verkeersbewegingen van vrachtwagens en/ of bestelwagens plaats. Deze toename is geen belemmering voor de afwikkeling van het verkeer op de Streepstraat.

De kruising Streepstraat- Bosscheweg kan moeilijk zwaar verkeer in twee rijrichtingen tegelijk verwerken als gevolg van de beperkte fysieke ruimte van de Streepstraat ter hoogte van het kruispunt. De Dijkweg vormt daarom een goed alternatief om als toegangsweg naar het bedrijf te dienen.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Berkel-Enschot. De woning in het plangebied is gevoelig voor omliggende bedrijven. Bedrijven in de omgeving betreffen vooral veehouderijen waarvoor de Wet geurhinder bij veehouderijen van toepassing is. Nadere uitleg hierover is te vinden in paragraaf 5.6. Er zijn geen andere bedrijfsmatige activiteiten die van invloed zijn op het plangebied.

Omdat er in de omgeving ook enkele woningen van derden aanwezig zijn, is ook gekeken wat de belasting van de agrarische activiteit van het plangebied op deze woningen is. De dichtst bijgelegen woning ligt op een afstand van 85 meter. Voor de activiteiten tb.v. de kwekerij geldt een richtafstand van 50 meter op basis van gebruik bestrijdingsmiddelen. Deze afstand wordt gehaald. Het woon- en leefklimaat van de nabijgelegen woningen wordt niet aangetast door dit plan.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  1. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  2. 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  3. 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
  4. 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. 1. de kans op een ongeval;
  2. 2. het effect van het ongeval;
  3. 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  4. 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:

1 het projectkader;

2 de hoogte en toename van het groepsrisico;

3 bronmaatregelen;

4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;

5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;

6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;

7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;

8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.

5.3.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.

Op een afstand van ca 350 meter ligt het LPG-tankstation Verhoeven. Het invloedgebied van het LPG-tankstation is 150 meter. Het plangebied ligt daarmee dus niet binnen het invloedsgebied van de inrichting.

5.3.6 Buisleidingen

Op een afstand van 70 meter van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Het invloedsgebied van de leiding is 120 meter. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze leiding.

De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 van de relevante leidingen bedraagt op 0 meter. De vereiste basisveiligheid is hiermee geborgd.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat ter hoogte van het plangebied geen sprake is van een groepsrisico. De drempel om van een groepsrisico te spreken is 10 dodelijke slachtoffers. Binnen het 1% letaliteitscontour van een ongevalslocatie op de leiding (ter hoogte van het plangebied) bevinden zich minder dan 10 personen, inclusief de ontwikkeling. De drempel van 10 dodelijke slachtoffers kan dus niet gehaald worden.

De belemmerende strook ligt buiten het bestemmingsplan.

5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

De Rijksweg A65 is een te beschouwen risicobron. Voor deze weg geldt geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. De vereiste basisveiligheid is hiermee geborgd.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat ter hoogte van het plangebied geen sprake is van een groepsrisico. De drempel om van een groepsrisico te spreken is 10 dodelijke slachtoffers. Binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-8 van een ongevalslocatie (ter hoogte van het plangebied) bevinden zich minder dan 10 personen, inclusief de ontwikkeling. De drempel van 10 dodelijke slachtoffers kan dus niet gehaald worden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

Voor de spoorlijn geldt ter hoogte van het plangebied een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van maximaal 6 meter. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat ter hoogte van het plangebied geen sprake is van een groepsrisico. De drempel om van een groepsrisico te spreken is 10 dodelijke slachtoffers. Binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-8 van een ongevalslocatie (ter hoogte van het plangebied) bevinden zich minder dan 10 personen, inclusief de ontwikkeling. De drempel van 10 dodelijke slachtoffers kan dus niet gehaald worden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

5.3.8 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.3.9 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van verschillende risicobronnen. De ontwikkeling ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen. De vereiste basisveiligheid is hiermee geborgd. Door de lage personendichtheid binnen en in de omgeving van het plangebied, is geen sprake van een groepsrisico.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied wordt een nieuwe geluidgevoelige bestemming gerealiseerd in de vorm van een bedrijfswoning ten dienste van een agrarische bedrijf (boomkwekerij). De bedrijfswoning is gelegen binnen de volgende gezoneerde wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh:

  • Rijksweg A65;
  • Streepstraat.

Ingevolge de Wgh geldt voor een nieuwe woning een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de nieuwe geluidgevoelige bestemming is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Arcadis d.d. 8 januari 2013, projectnummer B010055.000707.0100) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting enkel ten gevolge van de Rijksweg A65 de voorkeurgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Dit geldt op alle rekenpunten. De maximale geluidsbelasting t.g.v. de Rijksweg A65 bedraagt 56 dB. Dit is inclusief toepassing van de wettelijke aftrek conform artikel 110g Wgh. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 58 dB voor een buitenstedelijke situatie wordt niet overschreden.

Het betreft het oprichten van één geluidgevoelige bestemming, namelijk een bedrijfswoning.

Om deze reden worden maatregelen om de geluidbelasting t.g.v. de Rijksweg A65 te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB bij de bron (b.v. door het beperken verkeersintensiteit, het verlagen van de rijsnelheid) respectievelijk in de overdracht (toepassen schermen) niet doelmatig geacht . Daarnaast is de Rijksweg A65 al voorzien van een geluidreducerend wegdektype (1-laags ZOAB).

Om het bouwplan mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen voor wegverkeerslawaai. De geluidsbelastingen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld zijn weergegeven in de tabel aangegeven op pagina 6/8 van het akoestisch rapport, voor zover de voorkeurgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.

5.4.2 Railverkeerslawaai

De geplande agrarische bedrijfswoning is gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Tilburg-Den Bosch. Voor een nieuwe woning geldt volgens artikel 4.9 van het Besluit geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 55 dB. Artikel 4.10 van het besluit biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot maximaal 68 dB.

Voor de nieuwe geluidgevoelige bestemming is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Arcadis d.d. 8 januari 2013, projectnummer B010055.000707.0100) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt de geluidbelasting t.g.v. railverkeerslawaai de voorkeurgrenswaarde van 55 dB ter plaatse van de west- en de zuidgevel van de geprojecteerde woning overschrijdt.

De maximale geluidsbelasting t.g.v. railverkeerlawaai bedraagt 60 dB. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.

Het betreft het oprichten van één geluidgevoelige bestemming, namelijk een bedrijfswoning.

Om deze reden worden maatregelen om de geluidbelasting t.g.v. het spoor te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 55 dB bij de bron (b.v. door het beperken verkeersintensiteit, het verlagen van de rijsnelheid, toepassen raildempers) respectievelijk in de overdracht (toepassen schermen) niet doelmatig geacht.

Om het bouwplan mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen voor railverkeerslawaai. De geluidsbelastingen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld zijn weergegeven in de tabel aangegeven op pagina 6/8 van het akoestisch rapport, voor zover de voorkeurgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden.

Cumulatie

Er is sprake van cumulatie ten gevolge van overschrijding van de voorkeurgrenswaarde voor wegverkeer- respectievelijk railverkeerlawaai. De gecumuleerde geluidsbelasting exclusief toepassing van de wettelijke aftrek volgens artikel 110g van de Wgh voor wegverkeerslawaai varieert van 56 dB (noordgevel woning) tot 59 dB (zuidgevel woning). Dit betekent dat, akoestisch gezien, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Gemeentelijk geluidsbeleid

Conform het gemeentelijk ontheffingenbeleid moet een woning die bloot wordt gesteld aan een geluidbelasting van meer dan 53 dB t.g.v. wegverkeerslawaai respectievelijk 55 dB t.g.v. railverkeerslawaai beschikken over o.a. een geluidsluwe gevel met daaraan gelegen ten minste 1 verblijfsruimte en een geluidluwe buitenruimte. Aan deze voorwaarden kan niet voldaan worden. Akoestische compensatie is moeilijk realiseerbaar gelet op de ligging van de woning ten opzichte van het spoor en de A65 en het gegeven dat bij de positionering van de woning al rekening is gehouden door slim gebruik te maken van de afschermende werking van de geplande bedrijfsgebouwen. Bovendien is vanuit stedenbouwkundige gronden een bedrijfsverplaatsing overeengekomen en is het vanuit dezelfde gronden het niet mogelijk om een geluidluwe gevel te creëren. Gezien het feit dat het slechts om één solitaire woning gaat en deze woning een functionele binding heeft met het bedrijf wordt het niet voldaan aan de indelingseis acceptabel geacht.

Daarnaast zal de woning overeenkomstig de voorwaarden van het Bouwbesluit 2012 zodanig geisoleerd worden dat het wettelijk vereiste binnenniveau van 33 dB t.g.v. weg- en spoorweglawaai gewaarborgd is.

Om het bouwplan mogelijk te maken is door het college een besluit hogere waarde genomen.

Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd. Aan het besluit hogere waarden zijn de volgende voorwaarden verbonden:

a. de bedrijfswoning mag pas in gebruik worden genomen zodra de bedrijfsgebouwen 2a/2b en 3 zoals aangegeven in het akoestisch rapport op pagina 3/8, welke dienen als geluidwerende voorzieningen, gerealiseerd zijn. Als alternatief mogen andere geluidafschermende voorziening(en) gerealiseerd worden, mits deze voorzieningen minimaal hetzelfde geluidafschermende effect hebben.

b. middels een akoestisch rapport wordt aangetoond dat bij de aanvraag om vergunning ingevolge de Wabo voldaan wordt aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit 2012.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de oprichting van een agrarische bedrijf (boomkwekerij) inclusief bijbehorende bedrijfswoning. Een boomkwekerij kan worden aangemerkt als een landbouwinrichting zoals bedoeld in bijlage 1a voorschrift 1A1 van de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteit)". Dit betekent dat het project past binnen de getalsmatige grenzen van de regeling NIBM en dat er geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is en dat voldaan wordt aan artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wet milieubeheer en de normen uit de Wet milieubeheer niet overschreden worden.

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is niet van toepassing omdat geen sprake is van een aangewezen categorie zoals bedoeld in artikel 3 van het besluit.

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Omdat het hier om een nieuwe geurgevoelige bestemming in het buitengebied gaat, is onderzoek uitgevoerd naar omliggende veehouderijen. Uit het onderzoek blijkt dat geen van de omliggende bedrijven een belemmering vormt voor de geurgevoelige objecten in het plan. Daarbij is ook gekeken naar de vergunde rechten van het bedrijf aan de Dijkweg 3, Oisterwijk (omgekeerde werking). De geurgevoelige bestemmingen zoals de woning, kantoor en kantine zijn buiten de geurcontour geprojecteerd. Om de rechten van het bedrijf aan de Dijkweg 3 te borgen is de geurcontour op de plankaart overgenomen.

Uit de achtergrondberekening blijkt dat er voor de geurgevoelige bestemmingen sprake is van een redelijk goed woon- en leefklimaat. In het rapport lijken voor de achtergrondberekening een aantal veehouderijen te ontbreken. Dit blijken echter de niet-intensive veehouderijen te zijn. Voor deze tak geld dat de geuremissie gelijk is aan nul. Zij leveren dus geen bijdrage aan de achtergrond belasting op het plangebied.

Vanuit omliggende veehouderijen zijn er geen belemmeringen.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Voor zover bekend heeft binnen het bestemmingsplangebied alleen maar agrarische activiteiten plaatsgevonden. Tegen de oosterlijke grens van het gebied is een slootdemping bekend. Deze valt echter voor een heel beperkt deel binnen het gebied. Voor het overige zijn geen bodembedreigende activiteiten bekend.

Binnen het plangebied zijn geen bodemonderzoeken bekend.

Aangezien er geen bodembedreigende activiteiten bekend zijn, is er geen sprake van belemmeringen voor de geplande bestemmingswijziging. In het kader van bouwaanvragen kan een bodemonderzoek worden geeïst voor die delen die als verblijfsruimte bestempeld worden.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8 Natuur En Ecologie

5.8.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting van het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.8.2 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).

Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.

Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.

5.8.3 Ecologische hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.

5.8.4 Kadernota groene mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.

5.8.5 Flora en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden gevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken cf. een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen artikel 75 Flora- en faunawet.

5.8.6 Conclusies

Arcadis heeft in januari 2013 een quick scan Flora en Fauna (bijlage 3) uitgevoerd, waaruit blijkt dat:

Natuurbeschermingswet 1998:

  • Het plangebied is hemelsbreed 1,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied gelegen.
  • Effecten als gevolg van voorgenomen werkzaamheden op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura-2000 gebied Kampina & Oisterwijkse vennen zijn uit te sluiten.

Ecologische Hoofdstructuur:

  • Het plangebied maakt geen deel uit van de ecologische hoofdstructuur. Ook in de directe omgeving zijn geen gebieden aangewezen. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen ten zuidoosten van de A65 op hemelsbreed 850 meter.
  • Effecten op de ecologische hoofdstructuur zijn uit te sluiten.

Flora en Faunawet:

  • Het plangebied is geploegd en gelegen tussen landbouwgronden. Opgaande vegetatie ontbreekt.
  • Het plangebied is daarmee van marginale betekenis voor flora en fauna.
  • In het plangebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Het gebied maakt mogelijk marginaal onderdeel uit van foerageergebied van vleermuizen. De beplanting langs de A65 wordt mogelijk gebruikt als foerageergebied en vliegroute. De voorgenomen ingrepen hebben geen effect op de beplanting langs de A65. Gezien het ontbreken van vegetatie op het perceel zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot aantasting van essentieel leefgebied van vleermuizen.
  • Mogelijk komen algemeen beschermde soorten, grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor. Het plangebied is vanwege het ontbreken van vegetatie van marginale betekenis voor deze soorten.
  • Daarnaast kan het plangebied gebruikt worden door broedvogels. n de omgeving van het plangebied komen een aantal beschermde soorten broedvogels voor. De nesten zijn niet jaarrond beschermd. Ook in het plangebied en directe omgeving kunnen broedende vogels voorkomen. Het plangebied zelf vormt voor broedende weidevogels ook een potentieel broedgebied. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, wordt uitgesloten dat leefgebied van broedvogels wordt vernietigd of verstoord.
  • Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand Watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van 1,5 ha. In de huidige situatie is het plangebied een onbebouwd agrarisch perceel.

De terreinhoogte varieert tussen 12.20 m + NAP in het zuidelijke deel en 12.50 m + NAP in het noordelijke deel van het perceel. Het perceel ligt in een overgangsgebied waar de bodem bestaat uit sterkzandige leemlenzen dikker dan 1 meter en zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 meter. Het leempakket heeft een stagnerende werking op de verticale grondwaterhuishouding.

Uit beschikbare gegevens blijkt dat de gemiddeld grondwaterstand in het gebied ligt tussen de 10.25 en 10.50 m + NAP. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt tussen de 11 en 11.25 m + NAP. Daarmee beschikt het plangebied over voldoende ontwateringdiepte.

Aan de oost- en westkant van het perceel ligt een sloot ter ontwatering van de landbouwpercelen.

Langs de Streepstraat ligt drukriolering ter afvoer van vuilwater van aanwezige bebouwing. Vanaf de lozingsput aan de Bosscheweg wordt het vuilwater getransporteerd naar de RWZI Tilburg, die in beheer is bij waterschap De Dommel.

6.2 Duurzaam Waterbeheer

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken

landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Afwegingen

Op het perceel wordt een agrarische bedrijf ontwikkeld (boomkweker). Het terrein mag in de nieuwe situatie volledig worden verhard. Uitgangspunt is dat de ontwikkeling hydrologisch neutraal plaatsvindt en dat het hemelwater op eigen terrein wordt geborgen. Op basis van het schetsontwerp voor landschappelijke inpassing (d.d.19 december 2012) en de tekening 'Melding activiteitenbesluit (d.d. 23 juli 2013) zijn de hoeveelheden voor het toegenomen verhard oppervlak bepaald.

dakoppervlak erfverharding Totaal
bestaand 0 0
nieuw 2839 4685 7524 m²

De totale bergingsopgave (T=10 +10%) is volgens de HNO-tool van waterschap de Dommel berekend op 381 m³, met een escape op het landelijk systeem van maximaal 0,33 l/s/ha. Er is geen rekening gehouden met de mogelijke infiltratiecapaciteit van de bodem.

Om deze waterberging te kunnen realiseren wordt een watergang gerealiseerd aan de noordkant van het perceel. De vormgeving van de watergang betreft een profiel met taluds van 1:1, een diepte van ca. 1,10 m-mv en een totale breedte van 3,80 m (breedt volgt uit de landschappelijke inpassing) en een lengte van ca. 170 meter.

Hierbij wordt een bergingscapaciteit behaald van 2,25 m3 / ml watergang, rekening

houdend met een waterstand tot 0,20 m-mv.

In geval van een T=100 situatie loopt het water over via een knijpconstructie op de watergang parallel aan de A65.

Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de algemene volgende randvoorwaarden:

  • Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
  • Eventuele ondergrondse bouwdelen dienen waterdicht te worden gebouwd, afgestemd op de functie van het bouwdeel;
  • Om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen is het toepassen van uitlogende materialen uitgesloten;
  • Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld;
  • Het vuilwater wordt afgevoerd richting de perceelgrens en aangesloten op de in de Streepstraat aanwezige drukriolering;
  • Over de afvoer richting de drukriolering dient overleg plaats te vinden met de rioolbeheerder;
  • Het hemelwater van de daken en terreinverharding worden opgevangen en verwerkt op eigen terrein. Er dient een berging gerealiseerd te worden van 381 m³. De aan te leggen voorziening heeft een escape richting het regionale systeem via de aangrenzende sloten. De landelijke afvoer richting het regionale systeem is toegestaan tot maximaal 0,33 l/s/ha. Indien de afvoer niet alleen uit schoon hemelwater bestaat dient in de bergingsvoorziening een bodempassage te worden aangebracht.
  • De waterberging wordt aangelegd boven de GHG.
  • De knijpconstructie wordt zodanig vormgegeven dat deze goed te onderhouden is en dat er in een T=100 situatie geen schade wordt veroorzaakt.
  • Er dient een watervergunning te worden aangevraagd bij waterschap De Dommel.

6.3 Watertoets

De concept-waterparagraaf is via e-mail voor advies aan de Dommel toegezonden op 21 november 2012. De ontwikkelaar heeft aangegeven het niet eens te zijn met de berekende bergingsopgave. Er heeft een gesprek plaatsgevonden met de ontwikkelaar. Op basis van het (inmiddels voorhanden zijnde) schetsontwerp is de toename van het verhard oppervlak bepaald. De ontwikkelaar heeft aangegeven hoe hij de wateropgave op eigen terrein wil verwerken. De waterparagraaf is daarop aangepast.

De tweede concept-waterparagraaf is op 17 maart 2014 per mail aan waterschap de Dommel toegezonden voor advies. Het waterschap heeft ingestemd met het plan, zoals aangegeven in de mail van 17 april 2014.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.

7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod.

In het plan komt alleen de bestemming 'agrarisch-agrarisch bedrijf' voor. Deze bestemming is toegekend vanwege de overwegend agrarische functie van de grond binnen deze bestemming. Een agrarisch bedrijf is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee op of met gebruikmaking van de open grond niet begrepen bosbouw. Per bestemmingsvlak is één grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Ook is één bedrijfswoning per bestemmingsvlak toegestaan. Naast de agrarische functie laat deze bestemming ook ondergeschikt extensief recreatief medegebruik en productiegebonden detailhandel tot 100 m2 toe. Het bepalen van de volwaardigheid is een seperaat onderdeel bij het opstellen van het plan. Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft de Adviescommissie Agrarische bouwaanvragen op 12 november 2012 (bijlage 2) geconcludeerd dat het hier een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.

Bouwregels

De bestemmingsomschrijving staat agrarisch bedrijfsuitoefening in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven toe. Daarnaast zijn bijbehoerende en ondergeschikte wegen en paden, parkeerplaatsen, tuinen en erven, groen- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Het bebouwen van de gronden is uitsluiten toegestaan binnen het bestemmingsvlak.

In het kader van de Wet geluidhinder is binnen het bouwvlak op 2 vlakken de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - eerstelijnsbebouwing' gelegd. Deze bebouwing dient eerst te zijn opgericht alvorens de bedrijfswoning in gebruik mag worden genomen.

Op de achterzijde van het perceel is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerveld' gelegd teneinde op dit gedeelte van het perceel containerteelt toe te staan.

7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 6 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 7 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 8 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 9.

7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Uitvoerbaarheid

Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.

Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar. In de exploitatieovereenkomst zijn de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan opgenomen en de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen.

Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'buitengebied de Voorste Stroom 2e herziening (Streepstraat)' op 8 september 2012 gepubliceerd in het Stadsnieuws.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, te weten Provincie Noord-Brabant en Waterschap de Dommel.

Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.

Vooroverlegreactie Provincie Noord-Brabant d.d. 6 maart 2014

1. Op dit bestemmingsplan is de Verordening ruimte 2014 van toepassing. Verzocht wordt om na te gaan of de plantoelichting voldoende ingaat op artikel 3.3 van de Verordening ruimte 2014, waarin is aangegeven dat nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf mogelijk kan worden gemaakt indien wordt voldaan aan de in dat artikel aangegeven voorwaarden. Daarbij geeft de plantoelichting onvoldoende inzicht in het groot openbaar belang. Aangegeven wordt dat actualisering van de plantoelichting noodzakelijk wordt geacht, mede in het licht van mogelijke precedentwerking.

Reactie gemeente

In paragraaf 3.3.2 van de toelichting op dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de Verordening ruimte 2014. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is de toelichting geactualiseerd en worden de voorwaarden waaraan de nieuwvestiging van het bedrijf moet voldoen nader toegelicht. Ook het groot openbaar belang komt in dezelfde paragraaf aan de orde. Wij zijn van mening dat het locatieonderzoek uit 2010 nog voldoende de actuele situatie verwoordt. Dit onderzoek is verricht alvorens te kiezen voor deze locatie. Deze locatiekeuze is toendertijd met de provincie besproken, met een positieve reactie van de zijde van de Provincie. Voordat echter een bestemmingsplan in procedure kon gaan moesten diverse onderzoeken worden uitgevoerd en administratieve zaken worden vastgelegd. Dit proces is niet altijd even soepel verlopen, waardoor dit meer tijd heeft gekost dan (voor alle partijen) gewenst. Wij zijn dan ook van mening dat het ongewenst zou zijn om, nu het bestemmingsplan zover gereed is dat dit in procedure kan worden gebracht, de locatiekeuze nog in twijfel te trekken.

2. In de kostenindicatie behorende bij de inrichting van het perceel t.b.v. de kwaliteitsverbetering landschap is een post opgenomen voor de inrichting tuin. De provincie is van mening dat dit niet terecht is. Daarnaast zijn kosten opgenomen inzake 'algemene kosten', 'winst en risico' en 'onvoorziene en eenmalige kosten'. Niet duidelijk is wat hieronder wordt verstaan.

Reactie gemeente

De kostenindicatie behorende bij de overeenkomst kwaliteitsverbetering landschap is een zaak tussen gemeente en initiatiefnemer en is alleen ter informatie naar de provincie gestuurd. Wij nemen de opmerkingen van de provincie hierover ter kennisgeving aan. Desalniettemin merken wij op dat kosten als 'algemene kosten', 'winst en risico' en 'onvoorziene en eenmalige kosten' (de zogenaamde staartkosten) normaal gesproken bij begrotingen van aannemers e.d. inzichtelijk worden gemaakt en niet, zoals bij verkoop aan particulieren vaak het geval is, worden verwerkt in de stuksprijs van bijvoorbeeld een boom of struik. De kosten die zijn opgenomen voor structuur tuin, zijn bedoeld als bijdrage aan een waardevermeerdering van het landschap. Deze kosten kunnen niet voor de inrichting van de prvétuin worden aangemerkt.

3. In de begripsbepalingen is geen begripsomschrijving voor een grondgebonden agrarisch bedrijf opgenomen. Daarnaast wordt in artikel 1.8 bedrijfsvoering door middel van het houden van dieren niet uitgesloten. Hierdoor is omschakeling van boomkwekerij naar een veehouderij mogeijk, hetgeen in strijd is met artikel 7.3 lid van de Verordening ruimte.

Reactie gemeente

Deze reactie is overgenomen. In de begripsbepalingen is het begrip 'agrarisch bedrijf - grondgebonden' alsnog opgenomen, waarbij veehouderijen zijn uitgesloten.

Vooroverlegreactie Waterschap de Dommel

De concept-waterparagraaf is op 17 maart 2014 per mail aan waterschap de Dommel toegezonden voor advies. Het waterschap heeft ingestemd met het plan, zoals aangegeven in de mail van 17 april 2014.

9.3 Burgerparticipatie

Op 19 juni 2013 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden bij het bedrijf aan de Enschotsebaan.

Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan aan de orde geweest. Door verschillende toekomstige omwonenden zijn vragen gesteld. Deze vragen gingen voornamelijk over de situering van de bedrijfsgebouwen op het perceel en de soort bedrijfsvoering. Van de avond is een verslag opgesteld dat naar de aanwezigen is gestuurd. Dit verslag is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes werken ter inzage gelegen, te weten van 16 juni 2014 tot en met 28 juli 2014. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijze.

N.B.: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens is de zienswijze geanonimiseerd weergegeven.

Zienswijze eigenaar perceel streepstraat 3

  • In de toelichting op het bestemmingsplan is aangegeven dat de boomkwekerij op het huidige perceel moet verdwijnen vanwege de aanwezige spuitcirkel, die over de nieuwe woonwijk zou vallen. In het ontwerp bestemmingsplan is echter aangegeven dat er niet gespoten zal worden, zo ook op de informatieavond d.d. 19 juni 2013. Een noodzakelijke verhuizing is hiermee naar de mening van reclamant niet aan de orde.
  • Reclamant heeft momenteel vanuit zijn perceel een vrij uitzicht over een uitgestrekt gebied met akkers. Door de bouw van de bedrijfsloodsen en bedrijfswoning wordt dit vrije uitzicht aanzienlijk beperkt. Als gevolg hiervan daalt de waarde van de woning alsmede het woongenot van reclamant.
  • In de toelichting op het bestemmingsplan ontbreekt een verkeerskundige onderbouwing. Reclamant stelt dat er sprake zal zijn van veel aan- en afvoer van vrachtwagens en tractoren. Deze bedrijfsactiviteiten zullen ook in het weekend zijn. Daarnaast vreest reclamant geluidoverlast van het aanwezige containerpark op het terrein. Reclamant vraagt zich af hoe om wordt gegaan met aan- en afvoer van vrachtwagens in de nacht.
  • In het bestemmingsplan staat aangegeven dat aansluiting is gezocht met de bouwvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied De Voorste Stroom'. Naar de mening van reclamant is dit niet het geval. Zo wordt een maximale inhoud van de bedrijfswoning van 750 m3 toegestaan met een afwijkingsmogelijkheid tot 900 m3, terwijl deze afwijkingsmogelijkheid binnen het vigerende bestemmingsplan niet is opgenomen. Reclamant wijst er op dat de nabijgelegen woning (welke weliswaar in een andere bestemming liggen) een maximale inhoud van 600 m3 hebben. Daarnaast is de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen bij bedrijfswoningen 6 meter, terwijl dit in het vigerende plan slechts 5 meter bedraagt. Permanent teeltondersteunende voorzieningen zijn in het vigerende bestemmingsplan niet specifiek opgenomen. Deze behoren in het vigerende plan tot bouwwerken, geen gebouw zijn, met een maximale hoogte van 3 meter, terwijl in deze herziening een maximale hoogte van 10 meter mogelijk is.
  • In het landschappelijke inpassingsplan wordt uitgegaan van een bomenloods met een nokhoogte van 11 meter. Het ontwerpbestemmingsplan laat echter een nokhoogte van 13 meter toe en de tekeningen behorende bij de ontwerp omgevingsvergunning gaan ook uit van een nokhoogte van 13 meter. Reclamant verzoekt het landschappelijk inpassingsplan hierop aan te passen.
  • Het flora en faunaonderzoek is 1,5 jaar oud. Naar de mening van reclamant wordt de gemiddelde geldigheidsduur van een onderzoeksrapport op 2 jaar gesteld. Op het moment van realisatie zal het onderzoeksrapport meer dan 2 jaar oud zijn. Reclamant vraagt zich af hoe dan wordt gegarandeerd dat bij de aanvang van de activiteiten geen beschermde flora en fauna op het perceel aanwezig is.

Naast bovenstaande zienswijzen heeft reclamant de volgende zienswijze tegen de (gelijktijdig ter inzage gelegde) ontwerp omgevingsvergunning ingediend.

  • Naar de mening van reclamant is het bouwplan niet conform het gestelde in de welstandsnota. Volgens de welstandscriteria voor landbouwloodsen in het buitengebied dienen deze parallel aan elkaar te worden gesitueerd. Hier kan van worden af geweken, wanneer sprake is van een zwarte of zeer donkergroene kleur. Nu dit niet het geval is, de loodsen worden aangeduid als antractiet/grijs, zou conform de welstandsnota de situering van de loodsen parallel moeten zijn, terwijl deze haaks op elkaar staan.

Standpunt gemeente

1. Het bedrijf, dat nu aan de Enschotsebaan is gelegen, bestaat uit bedrijfsgebouwen en bomenteelt. Op de gronden achter het bedrijf vindt bomenteelt plaats. Voor de bomenteelt wordt, indien nodig, met bestrijdingsmiddelen gespoten. Deze spuitzone ligt over de nieuwe woonwijk Enschotsebaan, aangezien dit een ongewenste situatie betreft, moet de bomenteelt verdwijnen. Daarbij zijn deze gronden inmiddels bestemd voor woningbouw niet meer in eigendom van het bedrijf. Het bedrijf heeft ter plaatse geen bestaansrecht zonder de bomenteelt in de directe omgeving. In de omgeving waren eerst voldoende agrarische gronden aanwezig, waarop bomenteelt mogelijk was, nu zijn deze gronden bestemd voor woningbouw. Door uit te wijken naar de locatie aan de Streepstraat kan het bedrijf zich weer vestigen in de nabijheid van de bomenteelt. Op de omliggende agrarische gronden is bomenteelt conform het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk en nu ook al in gebruik dan wel in eigendom van de eigenaar van het bedrijf. Wij zijn dan ook van mening dat de noodzaak tot verhuizing wel degelijk aanwezig is. De herziening van het bestemmingsplan richt zich alleen op de vestiging van het agrarisch bedrijf. Op deze locatie vinden geen spuitactiviteiten met bestrijdingsmiddelen plaats. De mogelijkheid hiertoe bestaat planologisch echter wel, aangezien het bedrijf zich binnen de agrarische bestemming bevindt. Vanuit milieuhinder is daarom wel uitgegaan van de richtafstand van 50 meter tot de dichtstbijzijnde gelegen woningen. Aangezien de dichtstbijzijnde woning op 85 meter van het bedrijf is gelegen, wordt het woon- en leefklimaat naar onze mening niet aangetast.

2. Reclamant is van mening dat ten gevolge van de nu voorliggende planologische regeling de waarde van zijn percelen zal dalen. Wij hebben bij deze bestemmingsplanherziening het belang tot verplaatsing van het agrarische bedrijf tegen het belang van de reclamant op een vrij uitzicht tegen elkaar afgewogen, waarbij wij het belang tot verplaatsing van het agrarisch bedrijf groter achten. Wij hebben daarin meegewogen dat reclamant woont in een agrarisch gebied, waar de vestiging van een agrarisch bedrijf voor de hand ligt. Voor zover reclamant van mening is dat de waarde van de woning daalt als gevolg van onderhavige bestemmingsplanherziening, is het mogelijk om de gemeente te verzoeken om een tegemoetkoming in (plan)schade. Een dergelijk verzoek kan niet eerder worden ingediend dan nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

3. In de toelichting op het ontwerp bestemmingsplan is ten onrechte geen aandacht besteed aan de consequenties ten aanzien van het verkeer en parkeren. Dit zal worden hersteld. Overigens zijn wij van mening dat de verkeerstoename ten gevolge van de vestiging van het agrarisch bedrijf niet zodanig zal zijn, dat dit zal leiden tot een onaanvaardbare toename van het verkeer op de Streepstraat en omgeving. Wij wegen daarbij af dat het agrarisch bedrijf is gelegen in het agrarisch gebied en dat de huidige verkeersintensiteit op de Streepstraat niet zodanig is dat deze straat het extra verkeer niet zou kunnen verwerken. Wij realiseren ons dat de komst van een agrarisch bedrijf een zekere mate van overlast met zich meebrengt, maar wij zijn van mening dat dit inherent is aan de woonomgeving van reclamant, zijnde het agrarisch gebied. Daar komt bij, dat, nu de omliggende agrarische gebieden reeds in gebruik zijn voor de bomenteelt van het onderhavige bedrijf, het verkeer naar verwachting niet extra zal toenemen.

4. In de herziening is aansluiting gezocht met het vigerende bestemmingsplan. Dit wil zeggen dat de regels zoveel mogelijk aansluiten op de regels in dit bestemmingsplan. Zoals ook in de toelichting op het bestemmingsplan is vermeld (paragraaf 7.1) zijn de indeling en inhoud van de regels primair gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek. Het bestemmingsplan 'buitengebied de Voorste Stroom' is inmiddels op diverse punten verouderd. De bouwregels voor bestemmingsplannen in het buitengebied zijn constant onderhevig aan wijzigingen, gebaseerd op de laatste regels van de Provinciale Verordening. De bouwregels worden daarom regelmatig gewijzigd c.q. geactualiseerd en opgenomen in de laatst vastgestelde bestemmingsplansystematiek. Zo ook de gewijzigde bouwregels die door reclamant worden aangehaald. In nieuwe bestemmingsplannen worden de laatst gewijzigde bouwregels opgenomen.

5. In het landschappelijk inpassingsplan wordt uitgegaan van een bomenloods met een hoogte van ca. 11 meter. De exacte hoogte van de bomenloods was ten tijde van het opstellen van het inpassingsplan nog niet exact bekend. De aanvraag om omgevingsvergunning gaat uit van een bomenloods met een goothoogte van 8 meter en een nokhoogte van 12.40 meter. In het inpassingsplan wordt voorgesteld om een brede haag met bomen (zoals eik/beuk) te plaatsen om het zicht op de bomenloods te filteren. De bomen worden op strategische plaatsen gezet, waarbij ze het zicht zo goed mogelijk ontnemen op de loods. Wij zijn van mening dat het opnemen van de exacte hoogte van de bomenloods niet zal leiden tot een ander voorstel in het inpassingsplan.

6. In de toelichting op het ontwerp bestemmingsplan zijn de conclusies van het flora- en faunaonderzoek ten onrechte niet opgenomen. Dit zal alsnog gebeuren. Paragraaf 5.8 Natuur en Ecologie zal hiertoe worden gewijzigd. Uit de conclusies blijkt dat het plangebied is geploegd en gelegen tussen landbouwgronden. Opgaande vegetatie ontbreekt. Het flora en faunarappor is zondermeer 3 jaar geldig. Daar komt bij dat het plangebied regelmatig wordt geploegd. Hierdoor is er geen aanleiding te verwachten dat tussen de datum van het onderzoek en nu beschermde plant- en/of diersoorten zich in het plangebied hebben gevestigd.

7. De positionering van de bomenloods is een bewuste keuze die is ingegeven vanuit akoestische vereisten. Het welstandsbelang verzet zich daar niet tegen. Het betreft hier een functionele kavelinrichting die passend is binnen het agrarische gebied (typologie). De bomenloods is qua maatvoering ondergeschikt aan de werktuigenloods. Mede daarom is een parallelle plaatsing geen vereiste (parallelle plaatsing is relevanter bij bijvoorbeeld gelijkvormige stallen). Gelet op het inpassingsplan (met de daarin opgenomen nieuwe groenvoorzieningen) en de terug liggende situering van de bomenloods bestaat er vanuit welstandsoptiek geen bezwaar tegen de voorgestelde positionering. Welstandsbeleid is toegespitst op de betekenis van bouwplannen voor het publieke belang en de openbare ruimte. Het publieke belang wordt vanwege de positionering niet geschaad. De bomenloods wordt uitgevoerd in antraciet, is zeer donker grijs (Ral 7021 of 7022). Aan de doelstelling om in een neutrale en terughoudende (niet opvallende) kleur te bouwen wordt dan ook voldaan. Vanwege het talud van de weg is er geen sprake van een zichtrelatie naar het achterliggende gebied. Wij zijn van mening dat de wijze waarop de architectonische middelen worden ingezet (vorm, maat en schaal van het bouwvolume, materiaalgebruik en kleurstelling) alleszins gangbaar zijn. Op zichzelf en in verband met de omgeving voldoet het bouwwerk daarmee aan redelijke eisen van welstand.

CONCLUSIE

De zienswijze leidt tot aanpassing van de toelichting op het bestemmingsplan, in die zin dat: Na paragraaf 4.3.2 een nieuwe paragraaf: 4.4 verkeer en parkeren zal worden ingevoegd. Paragraaf 5.8 Natuur en Ecologie wordt aangevuld met de conclusies uit het flora en faunaonderzoek. Voor het overige is de zienswijze ongegrond.

Bijlage 1 Besluit Hogere Grenswaarde

Bijlage 1 besluit hogere grenswaarde

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Verbeelding

Bijlage 3 Verbeelding

Bijlage 4 Boomwaardekaart

Bijlage 4 Boomwaardekaart

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Advies Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen

Bijlage 2 Advies adviescommissie agrarische bouwaanvragen

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 QuickScan flora en fauna

Bijlage 4 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 4 landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 5 Onderzoek Geurhinder

Bijlage 5 Onderzoek geurhinder

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Verslag Informatieavond Burgerparticipatie

Bijlage 7 Verslag informatieavond burgerparticipatie