Udenhout 2008, 4e herziening (Sportpark Zeshoeven)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 03-06-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Udenhout 2008, 4e herziening (Sportpark Zeshoeven) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2012032-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.8 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij tranportbedrijven.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.9 beeldbepalende boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.
1.10 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.11 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.14 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.17 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.22 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.23 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.24 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.27 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.29 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.30 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.31 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.32 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.33 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.34 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.35 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.
1.36 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.37 rijhal
Een gebouw uitsluitend of in hoofdzaak bedoeld voor het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden, waarbij het stallen van paarden is uitgesloten.
1.38 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.39 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.40 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.41 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.42 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.43 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.44 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.45 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:
- a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
- b. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
- c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.
1.46 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.47 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.48 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.49 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.50 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.51 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Sport
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Verkeer - Verblijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ruimte tussen bouwwerken
8.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
11.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
11.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.
11.4 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
11.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
12.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
12.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- c. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;
- d. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- e. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- f. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- g. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- h. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
14.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Udenhout 2008, 4e herziening (Sportpark Zeshoeven)´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de herinrichting van het Sportpark Zeshoeven aan de Sportweg te Udenhout. Het betreft de percelen sectie F, nrs. 5071 (ged.), 5640 (ged.), en 5641 (ged.).
Het plan bestaat uit de verplaatsing van de huidige rijhal naar het zuiden van het sportpark, het realiseren van 2 binnenbanen voor de jeu de boulevereniging welke aansluiten op de nieuwe rijhal en de aanleg van 2 extra tennisbanen en een hockeyveld voor achttallen, direct aansluitend op het huidige hockeycomplex.
De uitbreiding van het sportpark past niet geheel in het vigerende bestemmingsplan 'Udenhout 2008'. Dit betreft met name de bouw van de nieuwe rijhal.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat het zuidelijke gedeelte van het sportcomplex en wordt globaal begrensd door de Sportlaan in het noorden, de Zeshoevenstraat en de Spoorlijn in het oosten en de Udenhoutseweg in het zuiden en in het westen.
Ligging plangebied in Udenhout (gem. Tilburg)
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Udenhout 2008' dat op 12 oktober 2009 is vastgesteld en op 22 december 2009 onherroepelijk is geworden.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historische Geografie
Het Sportpark Zeshoeven is gelegen aan de zuidelijke bebouwingsgrens van de dorpskom van Udenhout en heeft als zuidoostelijke grens de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch.
Luchtfoto sportpark
Udenhout is van oorsprong een boshoevennederzetting, ontstaan in de dertiende eeuw vanuit een schenking van zes hoeven (ca. 72 ha voor de ontginning van bossen) door de hertog van Brabant aan de abdij van tongerlo. De bosontginning wordt gekenmerkt door strookvormige ontginningspercelen, haaks op de weg, met aan de kop boerderijen. Udenhout is de enige Noord-Brabantse gemeente waarvan de oorsprong als boshoevennederzetting zowel door historische bronnen als door de ontwikkeling van het landschap wordt gestaafd. Morfologisch kan de nederzetting gekenmerkt worden als T-vormig (van oorsprong niet kruisvormig).
Geomorfologisch is Udenhout een dekzandgebied met laagten, met een overgang van de zuidelijke Udenhoutse dekzandrug naar een smalle ten oosten gelegen vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Aan de westzijde ligt de dalvormige laagte zonder veen van de Roomley (gegraven loop, bronbeekje van de Zandley).
De ouderdom van de nederzettingen in de nabijheid van het plangebied is niet exact bekend. Diverse sporen tonen aan dat onder andere delen van de Berkelse akkers al sinds de ijzertijd zijn bewoond, en zeer waarschijnlijk ook al in de steentijd. Ook zijn er aanwijzingen dat er in de vroege Middeleeuwen (permanente) bewoning aanwezig was. De ontginningen rond Udenhout begonnen vanaf de dertiende eeuw, maar ook hier zijn sporen aangetroffen die duiden op eerdere bewoning. In de Middeleeuwen consolideerden de nederzettingen zich op de huidige locaties.
De Udenhoutseweg werd aangelegd in de eerste helft van de twintigste eeuw als verbindingsweg tussen Berkel en Udenhout, een taak die eerder was weggelegd voor de Molenhoefstraat. Deze asverschuiving zorgde voor een verbinding tussen het gehucht Heuveltje, gelegen aan de voormalige Houtsestraat, later Waalwijksebaan thans Heuvelstraat, via de Besterd naar de kom Udenhout, dwars door een akkergebied ten zuiden van de Zes Hoeven. Als verbinding is de weg vermoedelijk ouder dan de twintigste eeuw en zal al als zand- of akkerpad bestaan hebben.
Het historisch landgebruik betreft akker/weiland. Omstreeks 1960 is het sportpark aangelegd. Het huidige landgebruik betreft sportcomplex met grasvelden.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Udenhout is een dorp dat veel ontwikkelingen heeft mee gemaakt. Deze zijn terug te herkennen in de ruimtelijke structuur van het dorp. In de verschillende perioden hebben de economische aspecten, de historie, het landschap en de stedenbouwkundige gedachten Udenhout gevormd. Op basis van de samenhang tussen de bebouwingstypologieën, bouwperioden, kavelgroote en functie en omvang van de bebouwing kan Udenhout worden onderverdeeld in zes wijken/buurten. De buurten zijn: Zeshoeven, Achthoeven, de Besterd, de Kuil, de Mortel en bedrijventerrein Kreitenmolen.
Het sportpark Zeshoeven is gelegen in het zuidoosten van Udenhout in de buurt Zeshoeven. Hier zijn diverse verenigingen gevestigd waaronder hockey, voetbal en tennis. Tevens ligt hier een rijhal van de Stichting paardensportbelangen Udenhout en een jeu de boulesbaan. De sportfaciliteiten zijn op dorpsniveau.
Direct ten noorden van het plangebied ligt de bebouwde kom van Udenhout. Hier ligt woonwijk Zeshoeven en het aangrenzende sportpark Zeshoeven. Deze wijk is ontstaan in de jaren '60 van de vorige eeuw. De wijk bestaat voornamelijk uit rechte korte straten met vrijstaande of halfvrijstaande woningen veelal uitgevoerd in twee lagen met kap.
Grenzend aan het sportpark is sprake van villa's met royale en boomrijke achtertuinen. Hier ligt ook een volkstuincomplex.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk En Provincie
Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in binnen het zoekgebied verstedelijking. Het zoekgebied verstedelijking is ter plaatse gelegen over de vigerende bestemmingen 'sport', 'groen' en 'wonen'. Dit zijn bestemmingen die in stedelijk gebied worden gebruikt. Het perceel ligt ook aan de rand van het stedelijk gebied. In overleg met de provincie Noord-Brabant is op 29 november 2012 een verzoek ingediend tot aanpassing van de verordening ruimte op dit punt, gezien de kennelijke fout in de kaart.
Voor het overige spelen er geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) niet besproken.
3.3 Gemeente
3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.3.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.2.1 Stedenbouwkundige aspecten
Het plan bestaat uit het verplaatsen van de huidige rijhal naar de zuidkant van het Sportpark. Ter plaatse wordt een nieuwe rijhal gebouwd met een afmeting van 110 x 46 meter. In deze hal zijn, aansluitend aan de buitenbanen, binnenbanen voor de Jeu de Boulesvereniging gesitueerd. De bestaande buitenbak van de rijvereniging blijft gehandhaafd. Op de plaats van de huidige rijhal worden twee nieuwe tennisvelden met een afmeting van 35 x 38 meter en een achttal hockeyveld met een afmeting van 56 x 46 meter gerealiseerd. Het huidige parkeerterrein blijft gehandhaafd.
Inrichtingsplan Sportpark
Er is sprake van een groot maatschappelijk belang. De sportverenigingen is slechts een beperkt budget toegekend voor aanpassing en vergroting van het sportpark. Andere oplossingen, zoals het uitplaatsen van de rijhal, kosten meer geld of zijn maatschappelijk niet uitvoerbaar.
De verplaatsing van de rijhal naar het terrein ten zuiden van de jeu de boulesbaan heeft een flinke impact op de omgeving. Om hier te kunnen bouwen moet een 9-tal bomen worden gekapt. Rekening moet worden gehouden met de landschappelijke inpassing van de rijhal. Deze is straks goed zichtbaar als grootschalig element vanaf de Udenhoutseweg. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de aanplant van een 20-tal verspreide bomengroepen aan de zuidzijde van het sportpark. De bestaande bomenrij van populieren aan de zuidzijde blijft gehandhaafd.
Ten behoeve van het parkeren is een parkeerterrein met 100 parkeerplaatsen en 15 plaatsen t.b.v. paardentrailers aanwezig. In de paragraaf 'verkeer en parkeren' wordt nader ingegaan op de parkeersituatie.
4.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
Geraadpleegde bronnen
- AMK: het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein.
- IKAW: Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), maar grenst aan of ligt deels in een gebied met hoge archeologische trefkans.
- ArWaTi: Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingingskaart Tilburg in een gebied met basisverwachting.
- ARCHIS en RAT: geen bekende waarnemingen in of nabij het plangebied.
- Literatuur: Dirckx en Soonius, RAAP-DLO rapport De Leijen-West, 1994: Catalogusnummers 21 en 22 liggen op ca. 200-250 meter ten westen-zuidwesten van het plangebied. Vondsten omvatten vuursteenfragmenten en ijzertijdaardewerk.
- Catalogusnummer 23 ten oosten van de spoorlijn (ca. 220 meter zuidoost van het plangebied) bij Zeshoeven betreft een aardewerkvindplaats uit de Bronstijd/ijzertijd, mogelijk is hier een relatie met catalogusnummer 22.
Onderzoeken en conclusies
In 2010 werd door Fontys Hogescholen/Bilan een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het direct aan de zuidelijke zijde van het sportpark grenzende gebied 'de Groene zoom'. Aan de aangrenzende gebieden is daarin een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde toegekend.
In 2013 is in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan in opdracht van Stichting Paardensportbelangen Udenhout door Vistigia b.v. een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (Bijlage 1: E. Louwe & Klerks, K., Archeologisch vooronderzoek Bestemmingsplan Sportpark Zeshoeven te Udenhout, gemeente Tilburg, rappornummer V1067) in het plangebied uitgevoerd. De conclusie van het onderzoek luidt dat gezien de aangetroffen verstoringen en het ontbreken van archeologisch indicatoren in de boringen, de kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats zeer klein is.
Verder onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Ten zuiden en oosten van het plangebied bevinden zich in de kransakkerstructuur van Berkel diverse gemeentelijke monumenten (Brem 1, Heuvelstraat 10, Heuvelstraat wegkruis, De Kraan 94, Zeshoevenstraat 1 (Udh)), veelal agrarisch van karakter.
De bebouwing uit de periode 1850 - 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Ten oosten en ten zuiden van het plangebied (De Kraan, Het Heuveltje, Brem) bevinden zich nog diverse panden uit die periode.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
Ten noordwesten van het plangebied is het in 2009 aangewezen gemeentelijk beschermde dorpsgezicht Kom Udenhout gelegen.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant heeft de Zeshoevenstraat als historisch-geografische lijn een redelijk hoge waarde.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
4.4 Groen En Speelruimte
4.4.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.4.3 Herinrichtingsplan Sportpark Zeshoeven
Door Van Doren tuinontwerp is een inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 2: herinrichtingsplan Sportpark EMa 1204-03 d.d. februari 2013) teneinde de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het sportpark en bouw van de rijhal te kunnen waarborgen. Daarnaast is een bomeneffectanalyse uitgevoerd (Bijlage 3: bomeneffectanalyse Sportlaan te Udenhout d.d. februari 2013).
Een deel van de doorgaande bomenrij langs het spoor aan de Zeshoevenstraat (7 eiken en 3 essen) moet worden gekapt voor de aanleg van de tennisbanen en hockeyveld. Deze bomenrij vormt onderdeel van een grotere groenstructuur in het landschap. De bomen hebben doorgaans een goede vitaliteit.
Ten behoeve van de bouw van de rijhal zal een 9-tal populieren moeten worden gekapt. De bestaande bomenrij welke geheel in het zuiden van het sportpark gelegen, blijft echter wel gehandhaafd. De bomen op het sportterein vormen een stevige landschappelijke inkadering van de sportvelden op het sportterrein. Ook deze bomen hebben doorgaans een goede vitaliteit. De bomen op het sportcomplex hebben op de boomwaardezoneringskaart van de Bomennota Tilburg boomT een nevenwaarde. De bomennota gaat uit van behoud van deze bomen, tenzij er een zwaar maatschappelijk belang in het geding is.
In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de aanplant van 22 stuks zomereiken aan de zuidkant van het sportpark. Deze nieuwe aanplant dient als compensatie van de kap van de bomen op en rondom het sportpark en is tevens een voorwaarde voor de landschappeljike inpassing van de nieuwe rijhal.
Het terrein rondom de rijhal wordt verder ingezaaid met kruidenrijk grasland. Nabij de hoofdentree van de rijhal wordt een wintergroene vakbeplanting aangeplant. Ten westen van de rijhal wordt een wadi/retentievijver aangelegd ten behoeve van de afwatering van het regenwater. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden die volgen uit de watertoets.
Rondom de nieuwe tennisbanen en hockeyveld komt nieuwe aanplant.
4.5 Verkeer En Parkeren
4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Parkeren binnen het plangebied
Op het sportpark zijn diverse verenigingen met verschillende sportactiviteiten ondergebracht. Voor iedere specifieke sport geldt een eigen parkeernorm. Deze normen zijn als volgt:
Hockey (nieuw veld)
- norm 20 ppl per hectare netto sportterrein
- nieuw veld afmeting 56 x 46 m = 2576 m2 = 0,25 ha
- best. veld afmeting = 0.75 ha
- 1. parkeereis 20 ppl x 1 ha = 20 ppl
Tennis
- norm 2,5 ppl per tennisbaan
- aantal banen betreft 10
- parkeereis 2,5 ppl x 10 banen = 25 ppl
Jeu de Boules
- norm 2 ppl per jeu de boulesbaan
- aantal banen betreft 16
- parkeereis 2 ppl x 16 banen = 32 ppl
Rijvereniging
- norm 15 ppl 15 ppl
- (paardenhouderij en RO, VNG 2009)
_____________________________________________________________
Totale parkeereis 92 ppl
Het parkeerterrein heeft een capaciteit van 100 parkeerplaatsen. Dit aantal wordt nog aangevuld met 10 specifieke parkeerplaatsen voor voertuigen met een paardentrailer. Dit betekent dat op basis van de parkeereis voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
Aan de Zeshoevenstraat (langs het spoor) zijn een aantal langsparkeerplaatsen aanwezig. Deze parkeerplaatsen blijven in de nieuwe situatie gehandhaafd.
4.6 Sport
4.6.1 Kadernota Sport 2011-2016
Op 8 april 2011 heeft de gemeenteraad de kadernota Samenspel (kadernota Sport 2011-2016 gemeente Tilburg) vastgesteld. Deze nota vormt de beleidsrichtlijn voor de inspanningen die de gemeente verricht op het terrein van sport. Het gelegenheid bieden tot sportbeoefening is een belangrijke taak van de lokale overheid. Het gaat daarbij vooral om het aanbieden van sportaccommodaties. Daarnaast moeten burgers die nog niet sporten en bewegen actief gestimuleerd worden omd at vooral wél te doen.
Sportaccomodaties van de gemeente Tilburg
De gemeente Tilburg beschikt over een breed scala aan sportaccommodaties. Dit zijn 21 sportcomplexen, met in totaal 90 velden, waarvan er 22 kunstgrasveld zijn. Het aantal sporthallen is 7 en de gemeente beschikt over 15 gymnastiekzalen. In de Reeshof en op Stappegoor zijn overdekte zwembaden gepositioneerd. Daarnaast is in het Stappegoorgebied een ijssportcentrum en een 400 meter ijsbaan.
Over het algemeen is er een hoge mate van tevredenheid over de kwaliteit van de gemeentelijke sportaccommodaties. Er is sprake van een juiste spreiding over de stad en op diverse locaties kunnen ruimtes worden gehuurd. Het onderhoud is goed.
De buitensportaccommodaties vormen een bijzonder aandachtspunt. De kwaliteit van enkele sportcomplexen is voor verbetering vatbaar en vraagt wellicht nog investeringen van kunstgrasvelden.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Binnen het plangebied vindt een herinrichting van het sportpark plaats. De herinrichting voorziet o.a. in verplaatsing van de rijhal inclusief jeu-de boules vereniging en de realisatie van twee tennisvelden en een hockeyveld.
In het kader van de beschouwing van een goede ruimtelijke ordening dienen richtafstanden in acht te worden genomen. De afstand tussen de bestaande woningen en het nieuwe tennis- en hockeyveld is groter dan de vereiste richtafstand van 50 meter. Volgens de beoordelingssystematiek van de VNG-brochure is dan in principe sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Ten zuidwesten van de rijhal zijn nieuwe woningen voorzien. De afstand tussen deze woningen en de rijhal is kleiner dan de richtafstand van de VNG-brochure voor het aspect geluid.
Om vast te stellen of ter plaatse van deze geluidgevoelige bestemmingen geen ontoelaatbare geluidhinder ontstaat, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek gedaan naar de optredende geluidbelasting t.g.v. de nieuwe rijhal en de jeu-de-boules vereniging. De geluidbelasting is berekend op basis van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten van de berekening wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek opgesteld door Cauberg-Huygen raadgevende ingenieurs bv d.d. 13 maart 2013 met referentie 20130339-034 (bijlage 4).
In het kader van de beschouwing van een goede ruimtelijke ordening wordt op basis van de VNG-brochure geadviseerd het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te toetsen aan een richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde, 65 dB(A) etmaalwaarde voor maximale piekgeluiden en 50 dB(A) ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder), uitgaande van een rustige woonwijk.
Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat zowel ter plaatse van de bestaande woningen alsmede ter plaatse van de plangrens van de nieuwe woningen, zowel in de winter- als in de zomerperiode, voldaan kan worden aan de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, de richtwaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde voor de maximale piekgeluiden en 50 dB(A) voor de indirecte hinder. Dit betekent dat er geen ontoelaatbare geluidhinder ontstaat ten gevolge van de herinrichting van het sportpark en derhalve sprake is van een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect geluid
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen.
De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), 31 juli 2012;
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
De eerste kamer heeft op 9 juli 2013 ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, welke op 1 januari 2014 van kracht wordt. In de Wet wordt vastgelegd wat de maximale risico's zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007 en het supplement op de handreiking "Verantwoorden bij een ruimtelijk besluit", januari 2011) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
Uit de externe veiligheid toetsing blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van een risicovolle (Bevi) inrichting ligt.
5.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour en invloedsgebied van een buisleiding. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en gelden er geen beperkingen voor het ruimtegebruik binnen het plangebied.
5.3.7 Transport van gevaarlijke stoffen
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
Vanwege de korte afstand van sportpark de Zeshoeven tot aan het spoortraject Tilburg - Vught (< 200 m) zijn RBM-II risicoberekeningen uitgevoerd (Zie rapport Agel, projectnummer 20130297, d.d. 30 augustus 2013). Door de ruimtelijke ontwikkeling is geen sprake van een toename van het groepsrisico.
Omdat de hoogte van het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en er geen sprake is van een toename van het groepsrisico, is de verantwoordingsplicht niet ingevuld.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.
Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
De A58/A65 is een risicobron. Voor deze weg geldt dat de afstand tot dit bestemmingsplan is er geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde, deze weg is/wegen zijn daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.
5.3.8 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoort, omdat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico en overschrijding OW is de verantwoordingplicht niet ingevuld.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Binnen het plangebied vindt een herinrichting van het sportpark plaats. De herinrichting voorziet o.a. in verplaatsing van de rijhal inclusief jeu-de boules vereniging en de realisatie van twee tennisvelden en een hockeyveld.
Er is geen sprake van een geluidgevoelig gebouw of terrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat de normen uit de Wgh niet van toepassing zijn en verdere toetsing aan de Wgh niet aan de orde is.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. In eerste instantie is beoordeeld in hoeverre het project kan worden aangemerkt als " in betekende mate" dan wel als "niet in betekende mate". In Bijlage 1A van de Regeling "niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt aangegeven wanneer een project als 'niet in betekende mate' wordt aangemerkt. De nieuwe ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk gemaakt worden kunnen niet worden aangemerkt als een inrichting zoals bedoeld in Bijlage 1a van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen. De nieuwe ontwikkelingen zullen naar verwachting niet leiden tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen waarvan een groot deel hiervan al voor rekening komt van de bestaande manege. Het is dan ook aannemelijk dat er geen gevolgen voor de luchtkwaliteit te verwachten zijn en dat een (nadere) beoordeling van de luchtkwaliteit volgens artikel 5.16 en titel 5.2 van de Wet milieubeheer verder niet aan de orde is. Bovendien is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.6.2 Agrarische geur
Binnen het plan wordt alleen de positie van de bestemming Sport enigszins gewijzigd. Er komen geen nieuwe geurgevoelige bestemmingen bij. Omliggende veehouderijen worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Voor de locatie zijn er binnen de gemeente beperkt gegevens beschikbaar over de bodemkwaliteit. Het gehele nieuw te bebouwen deel is niet onderzocht. Op de naast gelegen grond is in 2009 een kleinschalig verkennend onderzoek uitgevoerd door UDM midden B.V.
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de grond licht verontreinigd is met lood. In het grondwater ter plaatse zijn ook licht verhogingen geconstateerd. Het gaat hier om licht verhoogde concentraties aan nikkel, barium en cadmium. Dergelijke concentraties zijn niet verontrustend. Over grote delen van Tilburg worden licht verhoogde waardes aangetroffen van zware metalen. Men spreekt hierbij ook wel over verhoogde achtergrondwaardes.
Ondergrondse opslagtanks
Voor zover bekend hebben er in het verleden geen ondergrondse opslagtanks gelegen op het terrein.
Aanbeveling
Voor de toekomstige functie dient er in het kader van de omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd volgend de NEN 5740. Hierbij dient het gehele te bebouwen terrein te zijn onderzocht.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.8 Natuur En Ecologie
5.8.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
5.8.2 Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamdehabitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit isafhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
- Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
- Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
- Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
Analyse plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van de kern Udenhout en op circa 1,5 km van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen zeker geen negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, omdat het plangebied op een ruime afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt.
5.8.3 Ecologische hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
Het plangebied is niet begrensd als Ecologische Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde als EHS aangewezen gebied ligt op ongeveer 1 km afstand van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur, omdat het plangebied op ruime afstand van de dichtstbijzijnde EHS is gelegen.
5.8.4 Kadernota groene mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.
Analyse plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. Het dichtstbijzijnde Groene Mal-gebied ligt op circa 1,5 km afstand van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen negatieve effecten hebben op de Groene Mal, omdat het plangebied op ruime afstand van het dichtstbijzijnde Groene Mal-gebied is gelegen.
5.8.5 Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Uit natuuronderzoek (quick-scan) is het volgende naar voren gekomen over natuurwaarden in het plangebied.
- Vaatplanten: er zijn geen vaatplanten aangetroffen die als tabel 1-, 2- of 3-soort in de Flora- en faunawet zijn aangewezen. In potentie kunnen de volgende tabel 1-soorten in het plangebied voorkomen: brede wespenorchis, bosmuis, egel, rosse woelmuis, bruine kikker en gewone pad.
- Zoogdieren: blijkens sporen komen enkele tabel-1 soorten voor (namelijk konijn, mol en vos) en zijn soorten als bosmuis, egel en rosse woelmuis te verwachten (allen tabel 1). Soorten van tabel 2 worden niet verwacht. Het plangebied is geschikt als foerageergebied van algemene vleermuissoorten, zoals gewone dwergvleermuis en laatvlieger (tabel 3).
- Vogels: er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen.
- Amfibieën, reptielen en vissen: geen waarnemingen van beschermde amfibieën, reptielen en vissen. Het plangebied is geen geschikt biotoop voor deze diersoorten.
- Dagvlinders en libellen: geen waarnemingen van beschermde dagvlinders en libellen. Het plangebied voldoet niet aan de eisen om als geschikt leefgebied te dienen voor deze soorten.
- Overige insecten en geleedpotigen: geen waarnemingen van beschermde insecten en ongewervelden. Het plangebied is niet geschikt voor deze diersoorten die hoge eisen stellen aan hun leefgebied.
Conclusie
Op basis van veldonderzoek, literatuuronderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied. Het is van belang dat de gunstige staat van instandhouding van aangetroffen soorten gewaarborgd blijft. De Zorgplicht (art. 2 van de Flora- en faunawet) vereist dat de werkzaamheden in het plangebied zorgvuldig worden uitgevoerd om negatieve effecten op flora en fauna te voorkómen. Om verstoring van broedvogels te voorkómen dienen werkzaamheden in of nabij bosschages niet in het broedseizoen (15 maart - 15 juli) te worden uitgevoerd.
Vleermuizen (tabel 3-soorten) zijn niet in het plangebied waargenomen. De geplande werkzaamheden hebben geen nadelige invloed op de gunstige staat van instandhouding van mogelijk foeragerende vleermuizen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het deelstroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap De Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 2,8 Ha. De bestaande op de gemengde riolering afwaterende oppervlakten zijn:
Oppervlakten | m² |
Dak | 0 |
Terrein verharding | 0 |
Verharding openbaar | 1.410 |
Totaal | 1.410 |
De bestaande manegehal in Sportlaan 15c (2.700 m² dak) heeft geen afwatering op de riolering, noch op een watergang. De Zeshoevenstraat watert af op de nabije watergang langs de spoorbaan.
Het afvalwater van bebouwing en het regenwater van de verharding in openbaar gebied wordt verzameld door het gemengde rioolstelsel tot het gemaal Groenstraat en verder verpompt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg. Beide installaties zijn in beheer bij het waterschap De Dommel.
De terreinhoogte varieert globaal van noordwesten naar zuidoosten tussen 11,20+ langs de westelijke rand en 10,90+. Het parkeerterrein ligt ongeveer op 11,10+. De bodemopbouw is globaal opgebouwd uit zwakzandige grond met leemlenzen met diktes van meer dan 1 m. De doorlatendheid is laag te verwachten. Het grondwater stroomt globaal naar het noordoosten. De gemiddelde hoogste grondwaterstand bedraagt ongeveer 10,25+. De bestaande ontwatering is voldoende voor het huidige gebruik van de grond.
Ten oosten van het plangebied, aan de overkant van de spoorweg, stroomt de beek Roomleij (ZL16) in de noordoostelijke richting. In en nabij het plangebied is verder geen oppervlaktewater van belang. Op iets meer dan 1 Km ten noorden en ten oosten van het plangebied begint het aandachtsgebied van de Keur, respectievelijk bijhorend bij de natte natuurgebieden De Brand en de Leemkuilen. Op die gebieden berust een antiverdrogingsbeleid, waardoor ontwikkelingen mogen plaatsvinden onder hydrologisch neutrale omstandigheden.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
Er zijn geen nader onderzoeken gedaan naar de bodemkundig / hydrologische situatie van het plangebied. De enige beschikbare gegevens zijn afkomstig van het globaal onderzoek t.b.v. beheerbestemmingsplannen 'Terreinhoogte-, bodem- en grondwaterkaarten' van oktober 2006.
Conform het vigerende beleid is uitgangspunt voor het plangebied dat de ontwikkeling geen negatieve invloed mag hebben op de gewenste grondwatersituatie in de beschermde gebieden in de Keur en omgekeerd. Dit wordt bereikt door hydrologisch neutraal ontwikkelen en de minimale ontwateringdiepten aan te houden, zonder drainage van grondwater.
De gemiddelde hoogste grondwaterstand ligt op 10,25+. De minimale ontwatering bij woningbouw en secundaire wegen is conform de Structuurvisie Water en Riolering 0,90 m. De minimale terreinhoogte van de weg bedraagt dan ook 11,15+. In verband met de inrichting van de openbare ruimte waarbij 'berging op straat' mogelijk is bij extreme neerslag, komt de terreinhoogte ter hoogte van de grens van de openbare ruimte te liggen op minimaal 11,20+
De sportvelden worden doorgans gedraineerd. Deze drainage mag in ieder geval geen grondwater afvoeren onder de bovengenoemd gemiddeld hoogste grondwaterstand (10,25+). De gedraineerde water wordt aangesloten op een infiltratiesysteem nabij de sportvelden. Dit systeem heeft geen escape op de riolering.
De afwaterende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn op basis van de beschikbare gegevens:
Oppervlakten | m² |
Dak | 4.950 |
Terrein verharding | 100 |
Verharding openbaar | 1.410 |
Totaal | 6.460 |
In het plangebied is sprake van een uitbreiding van de stedelijk gebied en dan ook van een toename van de af te wateren oppervlakte van ongeveer 5.050 m². Het parkeerterrein wordt gehandhaafd. Deze toename betekent, waarvoor de rekengrondslagen gelden van Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk, van het waterschap De Dommel. De bergingsopgave van de nieuwe toename van de afwaterende oppervlakte is 242 m³, op basis van berekeningen met de regenduurlijnen van De Dommel. Hiervoor is landbouwkundige afvoer naar de gemengde riolering van 0,67 l/s.Ha berekend en een verwaarloosbare infiltratiecapaciteit van de bodem.
Het water dat op het dak van de nieuwe hal kan hergebruikt worden voor sproeien. Dat betekent dat het water wordt opgevangen in een tank en daaruit wordt het regenwater gebruikt voor sproeien van de zandbak in de hal. Wellicht een deel van het dak is voldoende. In de ontwerpfase wordt verder bekeken of dit plan haalbaar is. Indien die oppervlakte of een deel ervan wordt gekoppeld, wordt de bergingsopgave heroverwogen.
De bergingsopgave dient gerealiseerd te worden binnen het plangebied. De gekozen locatie is bij de groenvoorzieningen om de hal. Op basis van een bergende waterschijf en de minimale drooglegging vastgesteld op 0,5 m, plus de ruimte voor taluds op 1:3, zal een oppervlakte gereserveerd moeten worden voor de waterberging van minimaal 750 m². Bij een dunnere bergende waterschijf en / of flauwere taluds zal deze oppervlakte groter zijn.
Als deze berging volledig benut is en om overlast te voorkomen wordt de vijver aangesloten op een nooduitlaat (overstort) om het overtollige regenwater af te voeren. Deze escape is bij voorkeur aan te sluiten bij de bestaande regionale afwatering. De dichtstbijzijnde watergang blijkt echter onhaalbaar. Hierom mag de escape op de bestaande riolering aangesloten worden. In de nooduitlaat wordt een ledigingafvoer ingebracht tot maximaal de landelijke afvoer (0,67 l/s.Ha).
Het bestaande stedelijk gebied binnen het plangebied valt binnen een afkoppelgebied. In de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) is vastgesteld dat het regenwater in deze gebieden op termijn zoveel mogelijk ontkoppeld wordt van de bestaande gemengde riolering en aangekoppeld op een secundaire afwateringstructuur: de Blauwe Aders. De plannen voor Udenhout zijn globaal en houden in het verzamelde regenwater te transporteren naar en het verwerken in een aan te leggen waterpark, waarvan de zoeklocatie is langs de Roomlij, ten zuiden van de Kreitenmolenstraat. De bergingsopgave voor deze bestaande oppervlakten is het verwerken van een bui met een herhalingstijd van twee jaar. Als de blauwe aders aangelegd worden, kunnen zowel de bestaande dak- en verharde oppervlakten van de afkoppelgebieden als de escape van de bergingsvoorziening op de regenwaterleiding aangesloten worden.
Bij extreme neerslag (T100) zijn geen nadelige effecten te verwachten in het plangebied, aangezien het gesitueerd is in een relatief hoge rug, ten opzichte van het stedelijk gebied. De verwachting is dat het eventuele water op straat het plangebied in de praktijk niet bereikt. Om te voorkomen dat het plangebied geen extra belasting van lagere gebieden veroorzaakt moet de bergingsvijver een capaciteit hebben van minimaal 325 m³. Met een drooglegging van 0,5 m op de bovengenoemde vijver is deze overcapaciteit beschikbaar.
Watersysteem
Op grond van bovengenoemde onderzoeken, beleidsdocumenten en de vastgestelde uitgangspunten is het watersysteem in overleg met de waterbeheerder gedefinieerd. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het ontwikkelen van het plangebied:
- De kruinhoogte van de bestaande parkeerterrein wordt gehandhaafd;
- De terreinhoogte van het openbaar gebied ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) van de nieuwe bouwdelen is minimaal 5 cm boven de kruinhoogte van de openbare wegen;
- De nieuwe sportvelden mogen gedraineerd worden niet lager dan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (10.25+). De gedraineerde water wordt aangesloten op een infiltratiesysteem dat geen escape heeft op de riolering;
- Het vuil- en regenwater van de nieuwe bebouwing / verharde terreinen worden inpandig gescheiden ingezameld en afgevoerd;
- Het vuilwater wordt aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op de bestaande riolering;
- Het regenwater wordt afgevoerd tot een in te richten bergingsvijver binnen het plangebied. Deze vijver heeft een bodem niet lager dan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (10,25+) en beschikt over een minimale drooglegging van 0,50 m;
- De vijver heeft een bergingscapaciteit van minimaal 242 m³ onder de droogleggingniveau en minimaal 325 m³ als het waterniveau het maaiveld bereikt;
- De vijver beschikt over een escape op de bestaande riolering: een overstort met een terugslagklep. De berging onder drempel mag niet kleiner zijn dan 242 m³;
- Als de blauwe aders aangelegd worden, worden naast de af te koppelen oppervlakten, ook de escape ontkoppeld van de gemengde riolering en aangekoppeld op de regenwatersysteem;
6.3 Watertoets
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel tijdens verschillende overlegmomenten. De conceptwaterparagraaf is voorgelegd in het regulier overleg van 6 februari 2013. De Dommel leverde op- en aanmerkingen welke zijn verder verwerkt in de definitieve waterparagraaf. De Dommel stemt met deze waterparagraaf in, via de mail d.d. 27 juni 2013.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
Het bouwvlak komt alleen bij de bestemming 'sport' voor. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het maximale bebouwingspercentage wordt op de verbeelding weergegeven en/of blijkt uit de planregels.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
De maximale De bouwhoogte van een bouwwerk is weergegeven op de verbeelding. Per bouwvlak is dit verschillend.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Alleen binnen de bestemming 'sport' zijn bouwmogelijkheden opgenomen. Op de bestemmingen 'groen', 'verkeer-verblijf' en 'verkeer-railverkeer' is geen bebouwing mogelijk, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 8 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 9 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel Algemene aanduidingsregels zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.Over een groot gedeelte van het bestemmingsplan ligt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Binnen deze aanduiding mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 11.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 12, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 14 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid Postzegelplan
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economsiche uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
Dit bestemmingsplan wordt vastgesteld ten behoeve van een afzonderlijk initiatief in het gebied ten zuiden van het huidige sportpark. Doordat de ontwikkeling van de rijhal op gemeentegrond plaats vindt zijn de kosten van het bouw- en woonrijp maken van het openbaar gebied, alsmede een vergoeding voor de Bovenwijkse Voorzieningen verzekerd door de gemeentelijke gronduitgifte.
Op 6 mei 2013 is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. Deze bedragen in dit geval € 35.389,36. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan. Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Udenhout 2008 4e herz. (Sportpark Zeshoeven) op 5 januari 2013 gepubliceerd in Stadsnieuws.
9.2 Burgerparticipatie
Op 21 maart 2013 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in de Manege Vierhoeven Udenhout. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de plannen met het Sportpark Zeshoeven. Daarnaast was er de mogelijk tot het stellen van vragen over het project en het proces. De vragen die door de aanwezigen zijn gesteld richtten zich met name op het inrichtingsplan, de verkeerssituatie en de invloed van de rijhal en nieuwe bomen op de bezonning van de achtertuinen van de Sportlaan 19 en 21. De initiatiefnemer heeft aangegeven nog in overleg te gaan met de bewoners van de Sportlaan 19.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 11 november 2013 tot en met 23 december 2013. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingekomen, welke is ingediend door 7 personen. Voor de behandeling van de zienswijze wordt verwezen naar bijlage 8, notitie behandeling zienswijzen.
Bijlage 1 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Herinrichtingsplan Sportpark Zeshoeven
Bijlage 2 Herinrichtingsplan Sportpark Zeshoeven
Bijlage 3 Bomen Effect Analyse
Bijlage 3 Bomen effect analyse
Bijlage 4 Berekening Groepsrisico Externe Veiligheid
Bijlage 4 Berekening groepsrisico externe veiligheid
Bijlage 5 Flora En Faunaonderzoek
Bijlage 5 Flora en faunaonderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Verslag Informatieavond 21 Maart 2013
Bijlage 7 Verslag informatieavond 21 maart 2013