Wagnerplein - Herontwikkeling winkelcentrum e.o.
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 18-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Wagnerplein - Herontwikkeling winkelcentrum e.o. met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2012034-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 13.6 van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.10 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.13 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.14 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.18 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.19 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.20 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.23 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.28 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.29 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.30 café, eetcafé
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.31 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.32 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.33 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Onder detailhandel wordt tevens verstaan internethandel, waarbij de voor de bezoekersfunctie aangewende oppervlakte (per eenheid) niet minder dan 50 m² BVO bedraagt.
1.34 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.35 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.36 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.37 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.38 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.39 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.40 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.42 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.43 geluidsscherm
Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).
1.44 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.45 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.46 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.47 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.48 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.49 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.50 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.51 hoogteaccent
Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.
1.52 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.
1.53 horeca van categorie 1
Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.54 horeca van categorie 2
Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.55 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht), hotel, en erotisch gerichte horeca (en - voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: escortbedrijf e.d. - alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.56 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.57 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.58 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.59 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.60 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.61 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.62 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.63 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder worden verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.64 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.65 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
1.66 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.67 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.68 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.69 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.70 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.71 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.72 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.73 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.74 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.75 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.76 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.77 partycentrum
Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.78 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.79 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.80 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan:aanduidt.
1.81 potentieel waardevolle boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart / het gemeentelijke bomenbeid als zodanig aangeduide boom.
1.82 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.83 prostitutieinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.84 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.85 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d. met inbegrip van (een) bij een klooster behorende begraafplaats(en).
1.86 restaurant
Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.87 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.88 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.89 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.90 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.91 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.92 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.93 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.94 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.95 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.96 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.97 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.98 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.99 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.100 voetgangersverbinding
een gebouwde bovengrondse of ondergrondse wandelroute tussen twee of meer gebouwen.
1.101 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.102 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.103 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.104 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.105 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.106 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.107 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.108 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
- d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Sport
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Verkeer - Verblijf
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Woongebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ´Woongebied´ te wijzigen in de bestemmingen ´Centrum´ of 'Maatschappelijk', met dien verstande dat:
- 1. de volgende in 3.1.1 opgenomen functies niet zijn toegestaan:
- I. detailhandel;
- II. recreatie;
- III. sport;
- IV. horeca;
- 2. maatschappelijke voorzieningen die worden gerekend tot 'andere gezondheidsgebouwen' (blijkens hun contructie en inrichting bestemd voor doeleinden van medische verpleging, verzorging of onderzoek) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen niet zijn toegestaan;
- 3. in de bovengelegen bouwlagen alleen de functie wonen is toegestaan.
- 1. de volgende in 3.1.1 opgenomen functies niet zijn toegestaan:
- b. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemming de regels van het plan van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool en een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van deze leiding.
10.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding - Riool(dubbelbestemming)´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Ondergrondse bouwwerken
13.2 Hoofdtoegang woningen
13.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
13.4 Ruimte tussen bouwwerken
13.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentiëel waardevolle bomen
13.6 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
13.7 Totaal aantal woningen
In aanvulling op het bepaalde in de bestemmingsregels van hoofdstuk 2 zijn binnen de bestemmingen Centrum en Woongebied gezamenlijk maximaal 174 wooneenheden toegestaan.
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
14.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
15.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
15.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
15.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
15.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
15.5 Binnenplans afwijken t.b.v. dienstverlening i.p.v. detailhandel
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van de vestiging van dienstverlening op gronden met de aanduiding ´detailhandel´, indien de detailhandelsfunctie ter plaatse als gevolg autonome processen in de distributiestructuur is beëindigd.
15.6 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
15.7 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
15.8 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
15.9 Binnenplans afwijken m.b.t. aantallen woningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het met betrekking tot het maximum aantal woningen in 3.2.1, 9.2.1 en 13.7 bepaalde, met dien verstande dat het totale aantal woningen binnen de bestemmingen Centrum en Woongebied gezamenlijk na toepassing van de afwijkingsmogelijkheid niet meer dan 191 mag bedragen.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
16.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
16.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
16.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 200 m2.
Artikel 17 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- c. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- d. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- e. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
18.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Wagnerplein - Herontwikkeling winkelcentrum e.o.´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
Wagnerplein: sleutelproject in Tilburg Noord
In de afgelopen jaren is een duidelijke herwaardering voor het stadsdeel Tilburg Noord waarneembaar. Op basis van beleid van de gemeente en de verschillende corporaties wordt het stadsdeel van nieuwe kwaliteiten voorzien en worden de bestaande ruimtelijke kwaliteiten, zoals het groen en de openheid van de bebouwing, meer onder de aandacht gebracht. Met een aantal ingrepen op structuurniveau zijn kansen gecreëerd om de kwaliteit van Tilburg Noord te verbeteren.
Met de realisatie van een nieuw stadsdeelhart ter plaatse van het Wagnerplein, wordt de volgende kwaliteitssprong gemaakt: het ontwikkelen van een rijke differentiatie in de woon- en verblijfssfeer voor een bredere groep van bewoners en klanten en het verbeteren van de presentatie van Tilburg Noord binnen de regio.
Samenwerking van vier partijen
Drie partijen, gemeente Tilburg, Vereniging van Eigenaren Winkelcentrum Wagnerpein en Woningcorporatie WonenBreburg, zijn samen met de geselecteerde marktpartij Bouwfonds Ontwikkeling - in nauw overleg met bewoners en andere belanghebbenden - al lange tijd aan de slag met het opstellen van op uitvoering gerichte en marktconforme plannen voor de herontwikkeling van het Wagnerplein en omgeving. Integrale plannen, waarin de ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, het programma en de financiële haalbaarheid elkaar in evenwicht houden.
Raadsbesluit 2011
In het raadsbesluit van juli 2011 heeft de gemeenteraad de ruimtelijke en financiële randvoorwaarden voor de herontwikkeling van winkelcentrum Wagnerplein e.o. vastgelegd in een (herziening van) het stedenbouwkundig plan voor de deelplannen park, plein, woningen, winkels en parkeren (het stedenbouwkundig plan en het raadsbesluit zijn opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting).
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologische vertaling van het herziene stedenbouwkundig plan en het raadsbesluit uit 2011.
Bestemmingsplan
De ontwikkeling van het sleutelproject Wagnerplein past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Tilburg, omdat in deze plannen alleen de bestaande woningen, winkels en maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. De doelstelling van het voorliggende bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de volgende nieuwe ontwikkelingen op en rond het Wagnerplein:
- revitalisatie en uitbreiding van het bestaande winkelcentrum;
- nieuwe gestapelde en grondgebonden woningen;
- een bibliotheek;
- herinrichting van het Von Weberpark;
- herinrichting van de openbare ruimte rondom het bestaande winkelcentrum Wagnerplein.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat het winkelcentrum Wagnerplein en het Von Weberpark en wordt globaal begrensd door de Beethovenlaan in het noorden, de Brücknerlaan in het oosten, de Heikantlaan in het zuiden en de Haendellaan in het westen.
Figuur 1.1: Plangebied bestemmingsplan Wagnerplein (Roodomlijnd. Bron: Topografische Dienst Kadaster)
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt (delen van) de bestemmingsplannen:
- Heikant 2007 (vastgesteld 19 mei 2008);
- Wagnerplein 2013 (vastgesteld 15 april 2013).
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ligging Plangebied
Het Wagnerplein ligt centraal in de wijk Heikant in het stadsdeel Tilburg Noord.
Tilburg Noord is een na-oorlogs stadsdeel ten noorden van het Wilhelminakanaal, waarin ook het oude buurtschap Heikant is opgenomen. Het stadsdeel Tilburg Noord bestaat uit de naoorlogse wijken Stokhasselt, Heikant en Quirijnstok en het industriegebied Loven I-II-III. De wijken in het stadsdeel zijn voornamelijk in de jaren zestig en zeventig gebouwd.
De centrumfuncties op en rond het Wagnerplein, zoals de winkels, de bibliotheek, het busstation, het sportcentrum/zwembad en de kerk, hebben een verzorgende functie voor de wijk Heikant en de omliggende wijken Stokhasselt en Quirijnstok.
Het Wagnerplein is ook de plek waar een keer per week de markt voor het stadsdeel Tilburg Noord wordt gehouden.
Figuur 2.1: Ligging plangebied (Bron: Gemeente Tilburg)
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Wagnerplein - wijkcentrum
Het Wagnerplein heeft duidelijk een wijkverzorgende functie. Buurtbewoners bezoeken het plein vooral om praktische redenen als boodschappen doen, kerkbezoek, tandartsbezoek, het lenen van boeken, sporten of op de bus stappen. Dit wijkcentrum wordt gewaardeerd door de centrale ligging in de het stadsdeel, de uitstekende bereikbaarheid, het aanwezig winkelaanbod, de aanwezige voorzieningen (bibliotheek, sportcentrum, rondetafel huis) de voldoende fysieke ruimte en het aangrenzende fraaie Von Weberpark.
Het verblijf is echter over het algemeen van korte duur, omdat voorzieningen die uitnodigen om langer te blijven, zoals terrassen, horeca of bankjes, ontbreken en de huidige inrichting van het plein onvoldoende verblijfskwaliteit heeft.
Brucknerlaan - overgang wijkcentrum naar woongebied
Ten oosten van het Wagnerplein ligt de Brucknerlaan. De bebouwing aan deze straat heeft een grootschalig karakter. Hier zijn appartementencomplexen naast andere voorzieningen te vinden, waardoor de straat ook een gemend karakter heeft. Functies die naast wonen hier te vinden zijn, zijn een politiebureau, een autogarage met tankstation,een zorgcentrum en een aantal dagwinkels.
Het park ten zuiden van het wijkcentrum
Het Von Weberpark, dat direct aan de zuidzijde van het Wagnerplein ligt, is een fraai groengebied met beplanting van een bijzondere rijkdom. Het bijzondere assortiment van bomen en sierheesters, het aanwezige bodemreliëf en de coulissenwerking van de boomgroepen zijn belangrijke kwaliteiten van het park.
Het park wordt echter nauwelijks gebruikt vanwege de weinig uitnodigende entrees, het gesloten, onoverzichtelijke karakter dat een gevoel van onveiligheid oproept en de minder goede bereikbaarheid van de Bruckerlaan voor ouderen. Daarom vormen een grotere toegankelijkheid, overzichtelijke fiets- en wandelpaden belangrijke aandachtspunten om de levendigheid en sociale veiligheid in het park te versterken.
Figuur 2.2: Toekomstige ruimtelijke en functionele structuur Wagnerplein en Von Weberpark (Bron:Voorlopig stedenbouwkundig plan Wagnerplein 2011)
2.3 Recente Ontwikkelingen
De breedte van de herstructureringsopgave voor het Wagnerplein e.o. is al jaren duidelijk. Het wonen, het winkelen, de vrijetijdsvoorzieningen en de dienstverlening kunnen alleen in nauwe samenhang met elkaar en in een adequate publieke ruimte een optimale kwaliteit bereiken, om zo het gewenste sociale, culturele en economische hart van Tilburg Noord van het Wagnerplein te maken. Uit praktische overwegingen wordt het totaalplan uitgevoerd in deelplannen. Een aantal van de beoogde ontwikkelingen is al gerealiseerd:
Een nieuw sportcomplex
Het nieuwe sportcomplex Wagnerplein (voormalig zwembad De Drieburcht) is van groot belang voor stadsdeel Tilburg Noord, maar ook daarbuiten, want verschillende sportverenigingen gebruiken de sporthal en een enkele keer zullen er naar verwachting in het wedstrijdbad zelfs regionale en landelijke wedstrijden gehouden worden.
Het complex bevat drie zwembaden (twee oefenbaden en één wedstrijdbad), een sporthal, fitnessruimte, horeca, kinderopvang, bijbehorende faciliterende ruimtes, evenals verkeers- en techniekruimtes. In totaal bestaat het gebouw uit ruim 12.000 m², verdeeld over ruim 180 vertrekken.
Het bouwvolume is compact met een kelder en 5 lagen daarboven, de maximale bouwhoogte is 23 meter. De footprint van het gebouw (de onderste twee lagen) is circa 59 x 63 meter. Door een uitkraging boven het nieuw geplande centrale plein zijn de afmetingen van de bovengelegen verdiepingen juist groter, maximaal 59 x 70,5 meter.
Aan de noordzijde komt het gebouw aan het (nieuwe) Wagnerplein te liggen. Door de uitkraging van de bovenste verdiepingen krijgt het gebouw een poortfunctie richting het plein en zal het gebied daarmee een eigen identiteit geven en afbakenen. Onder dit overstek is de hoofdentree van het gebouw gemaakt. De hoofdentree aan de noordzijde is open van opzet, waarbij wordt gestreefd het plein optisch zoveel mogelijk door te laten lopen in het gebouw.
Voor het nieuwe sportcomplex is in het verleden reeds een zelfstandige planologische procedure gevolgd. Om geografische redenen maakt het wel deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.
Een nieuw zorgcentrum
Het geheel vernieuwde zorgcentrum bestaat uit één groot complex, met overdekte passages en binnentuinen. Binnen dit complex bevinden zich medische, sociaal-culturele en maatschappelijke voorzieningen, die niet alleen door de bewoners van het zorgcomplex gebruikt worden, maar een functie voor de gehele wijk kunnen vervullen. Met 112 nieuwe zorgplaatsen is nu de totale capaciteit 142 intramurale plaatsen en het aantal extramurale is met nieuwbouw uitgebreid tot 186 woningen.
Het totale bebouwde gedeelte bestaat uit een viertal duidelijk herkenbare gebouwen, die allen in verbinding staan met elkaar, waardoor het, ondanks vier gebouwen, toch één geheel vormt.
De nieuwe gebouwen variëren in hoogte. Enkele bouwdelen hebben een hoogte van circa 1 à 2 bouwlagen, het grootste deel van het pand bevat echter 5 bouwlagen. De naastgelegen flat (oostzijde) is ook 5 à 6 bouwlagen hoog, waardoor het één geheel vormt.
De toren vormt een bebouwingsaccent met een hoogte van maximaal 62 meter. Op de begane grond van deze toren bevindt zich de entree van het zorgcentrum, op de overige verdiepingen zijn (extramurale zorg)-woningen aanwezig.
Voor het nieuwe zorgcentrum is in het verleden reeds een zelfstandige planologische procedure gevolgd. Het zorgcentrum maakt daarom geen onderdeel uit van het voorliggende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plan
3.1 Voorgeschiedenis
Van wijkontwikkelingsplan naar Masterplan Wagnerplein
In 1998 is voor Tilburg Noord een wijkontwikkelingsplan opgesteld waarin is vastgelegd dat het Wagnerplein het bruisende hart van het stadsdeel Tilburg Noord moet worden. Dit heeft in 2000 geleid tot de Ontwikkelingsvisie en in 2003 tot het Masterplan Wagnerplein. In het Masterplan zijn de planuitgangspunten aangereikt. Toen was al duidelijk dat hier vooral de integraliteit, de breedte van de herstructureringsopgave, essentieel is. Het wonen, het winkelen, de vrijetijdsvoorzieningen en de dienstverlening kunnen alleen in nauwe samenhang met elkaar en in een zorgvuldig vormgegeven publieke ruimte het gewenste kwaliteitsniveau bereiken.
Stedenbouwkundig plan 2005
Op basis van het concept stedenbouwkundig plan van 2005 zijn delen van het integrale plan uitgewerkt en is de uitvoering gestart. De sporthal en het woonzorgcentrum de Heikant zijn op dit moment in aanbouw of reeds gerealiseerd.
Met betrekking tot de uitwerking van de plandelen winkelen en wonen zijn daarna nog veel discussies gevoerd. Gelijk met het verschijnen van het concept stedenbouwkundig plan in 2005 werd immers duidelijk dat de woningmarkt drastisch veranderde. Met name het aantal geplande nieuwe appartementen in Tilburg was veel te hoog en ook het winkelprogramma stond onder druk. Het overleg tussen met name de gemeente, de VvE van winkeliers in winkelcentrum Wagnerplein en Bouwfonds Ontwikkeling heeft geleid tot een vergaande koerswijziging wat betreft het programma.
Figuur 3.1: Het stedenbouwkundig plan Wagnerplein 2005. In rood omcirkeld de recent gerealiseerde sporthal en het zorgcentrum De Heikant (Bron: Voorlopig stedenbouwkundig plan Wagnerplein 2011)
2011: Herziening stedenbouwkundig plan
Op basis van het bestaande ruimtelijk en functioneel concept en de nieuwe werkelijkheid van de twee in uitvoering zijnde deelplannen, de grootschalige nieuwbouw van het sportcentrum en De Heikant is in 2011 een nieuw stedenbouwkundig plan uitgewerkt voor de deelplannen park, plein, woningen, winkels en parkeren. Dit plan is gebaseerd op een nieuwe balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt en een opnieuw gedefinieerde balans tussen investeringen en opbrengsten van het totaalproject. De nieuwe uitgangspunten zijn vastgelegd in het raadsbesluit van juli 2011 (opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting).
Figuur 3.2: Stedenbouwkundig plan 2011 (Bron: Voorlopig stedenbouwkundig plan Wagnerplein 2011)
3.2 Stedenbouwkundig Plan
Ambitie
De ambitie achter het plan voor de herstructurering van het Wagnerplein luidt: het ontwikkelen van een nieuw aansprekend en compleet stadsdeelhart, voor heel Tilburg Noord, met een stedelijke allure die aan de representatie van Tilburg Noord een nieuwe dimensie geeft. Door de opgave te verbreden tot een integrale herontwikkelingsopgave voor een relatief groot gebied, is de kans gecreëerd om een enorme kwaliteitssprong te maken. De bedoelde stedelijkheid wordt bereikt door, waar mogelijk, meervoudig ruimtegebruik en functiemenging toe te passen. Het plan is eigengereid en het nieuwe centrum introduceert allure in Tilburg Noord. Het centrum krijgt een eigen identiteit en zal aandacht opeisen uit de hele regio.
Plein en park
Het nieuwe stadsdeelcentrum voorziet in een centrale verblijfsruimte, een autovrij plein dat als de huiskamer van de wijk is en voor iedereen de centrale plek is in het stadsdeel. Het nieuwe plein ligt tussen het winkelcentrum en het park. Hier kunnen de bestaande en de nieuwe voorzieningen met elkaar een samenspel aangaan. De unieke kwaliteit van dit nieuwe centrum, namelijk de directe wisselwerking tussen het winkelcentrum de maatschappelijke voorzieningen, de zorgsector en het stadsdeelpark komt hier tot zijn recht. Het plein is in dit plan zowel de uitloper van het park als de buitenruimte van het winkelcentrum en het zorgcentrum.
Bebouwing
Het gehele plan valt te beschrijven als een ruimtelijk samenspel tussen open en gesloten elementen van bebouwing en openbare ruimte. De ruimtelijke duidelijkheid wordt gerealiseerd door het winkelcentrum als een grote stedenbouwkundige eenheid, als stedenbouwkundig blok vorm te geven waardoor een heel heldere wand ontstaat aan de noordzijde van het park. De wand is opgebouwd uit een uitbreiding van het winkelcentrum met bovenwoningen en een losse woontoren met voorzieningen op de begane grond.
Aan de oostzijde heeft het nieuwe zorgcentrum door zijn schaal en maat een vergelijkbare ruimtelijke betekenis op stedenbouwkundig niveau. Beide blokken hebben een eigen interne sfeer.
Door het heldere stedenbouwkundige kader van de grote wanden en de ruimte van het park en het plein daar tussen ontstaat een grote mate van vrijheid ten aanzien van de verdere invulling: de geleding van de wanden, de plaatsing van relatief losse bebouwingselementen in de ruimte en de opbouw van het hoogteprofiel.
Aan het park en plein liggen in totaal 6 deelplannen, waarvan er twee in uitvoering of reeds gerealiseerd zijn:
- Zorgcentrum De Heikant (deelplan 4);
- Sportcentrum De Drieburcht (deelplan 6).
Deze twee plannen zijn eerder planologisch mogelijk gemaakt.
De andere vier zijn:
- De uitbreiding winkelcentrum met winkels en appartementen (deelplan 1);
- Het tussenblok tussen plein en park (deelplan 2A);
- Een bijzonder wooncluster aan de zuidkant van het park (deelplan 2B);
- En iets oostelijker, op de locatie Stellaertshoeve, de patiowoningen (deelplan 5).
Deze ontwikkelingen worden, met uitzondering van deelplan 5 (de patiowoningen), in het voorliggende bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt.
Figuur 3.3: Toekomstige functionele structuur (Bron: Voorlopig stedenbouwkundig plan 2011)
3.3 Functionele Structuur
In het centrumgebied versterken het ruimtelijk concept en het functioneel concept elkaar. Een logische positionering van de functies en voorzieningen zal de wisselwerking tussen de functies versterken en het beeld en het gebruik van de openbare ruimte verlevendigen. Ook het functioneel concept wordt daarom gekenmerkt door de ambitie om het park, het winkelcentrum en het zorgcentrum met elkaar in contact te brengen. Deze samenhang komt tot stand door de optimale situering van alle voorzieningen.
Het park, met zijn passieve en actieve recreatieve kwaliteiten, krijgt zijn vervolg in het plein en in de aan het plein gesitueerde horeca, culturele voorzieningen en zorg- en sportfuncties.
De levendige commerciële wereld van het winkelcentrum krijgt een verlengde in de publiekgerichte, dienstverlenende baliefuncties aan de buitenkant van het winkelcentrum en de overgang naar het stadsdeelpark, de voortuin van het plein.
Bovenstaande afbeelding geeft de verschillende functies op maaiveld weer. De adressen van winkels, woningen en voorzieningen zijn geconcentreerd rondom het Wagnerplein. Daarnaast heeft ook het park 2 ‘adressen’ aan het plein: tussen het sportcluster en de bibliotheek en via een verhoogd brugelement of onderdoorgang door het hart van deelplan 2A. De randen fungeren daarmee als belangrijke aanjagers van activiteit op het plein.
3.4 Programma
De opgave om het Wagnerplein een upgrade te geven, zodat het gebied haar functie van stadsdeelcentrum van Tilburg Noord nu en in de toekomst beter kan vervullen, is ook doorvertaald naar het te realiseren woningbouwprogramma. Hoewel het programma behoorlijk naar beneden is bijgesteld t.o.v. eerdere plannen, bestaat nog steeds de noodzaak om zeer zorgvuldig te bepalen welke producten hier op zijn plaats zijn.
In de onderstaande tabel is het nieuwe programma opgenomen:
Deelplan | categorie | ||||
1A | Uitbreiding bestaand winkelcentrum | niet wonen | supermarkt/detailhandel/commerciële dienstverlening | 2200 | m2 BVO |
detailhandel / horeca | 2000 | m2 BVO | |||
wonen | middeldure huurwoningen | 56 | won | ||
1B | woongebouw | niet wonen | detailhandel / commerciële dienstverlening | 600 | m2 BVO |
wonen | middeldure koop appartementen | 20 | won | ||
2A | verzamelgebouw | niet wonen | bibliotheek | 1800 | m2 BVO |
detailhandel / horeca | 950 | m2 BVO | |||
wonen | middeldure koop appartementen | 24 | won | ||
middeldure “GGW” woningen (blijven appartementsrechten) | 23 | won | |||
2B | parkwoongebouw | wonen | parkwoningen (middeldure GGW woning) | 51 | won |
Het gaat in het voorliggende bestemmingsplan dus om maximaal 174 woningen (191 na toepassing 10%-afwijking).
3.4.1 Wonen
Uit onderzoek, gesprekken met bewoners en gesprekken met makelaars en corporaties is duidelijk naar voren gekomen dat Tilburg Noord een op zichzelf staande en specifieke markt is, met een eigen dynamiek. Mensen die het stadsdeel van dichtbij kennen, waarderen het wonen in Tilburg Noord en willen veelal binnen Tilburg Noord een volgende stap zetten in hun wooncarrière.
Product-markt-combinaties die passen bij Tilburg Noord zijn met name huurappartementen en woningen voor alleenstaanden, stellen zonder kinderen van middelbare leeftijd of ouder. Andere doelgroepen die belangstelling tonen voor wonen in Tilburg Noord zijn gezinnen die nu elders in Tilburg wonen. Zij zoeken met name grondgebonden woningen.
Belangrijk is daarom om in de planvorming en de uitwerking van de woningen optimaal gebruik te maken van de aanwezige kwaliteiten van het park, het winkelcentrum en om het nieuwe Wagnerplein de levendige ontmoetingsplek te laten worden met veel verblijfskwaliteit die veel mensen zal aanspreken.
3.4.2 Winkelen en voorzieningen
De functie van het Wagnerplein wordt de komende jaren aanzienlijk verbreed, waarbij vooral de ontmoetingsfunctie en het winkelaanbod een sterke impuls krijgen. In aanbouw zijn het sportcomplex Drieburcht met een heel scala aan voorzieningen en het nieuwe zorgcentrum met een breed pakket aan openbare maatschappelijke wijkvoorzieningen.
Winkelcentrum Wagnerplein is de belangrijkste winkelconcentratie in het stadsdeel Tilburg-Noord. Om te bepalen welke kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingspotenties er bestaan om de aantrekkingskracht van de stadsdeelvoorzieningen te versterken, is recent onderzoek gedaan. Uit het onderzoek komt een aantal belangrijke uitgangspunten naar voren:
Winkels
Het primaire verzorgingsgebied is het eigen stadsdeel Tilburg-Noord. Dit zal naar verwachting in de toekomst het geval blijven. Het voorzieningen aanbod dient daarom aan blijven sluiten bij de wensen van de consumenten in het stadsdeel. Opschaling tot een echt volwaardig wijkwinkelcentrum is wenselijk. Voor deze ontwikkelingsrichting is meer winkelaanbod nodig. Het accent zal liggen op de dagelijkse artikelen met aanvullend niet-dagelijkse artikelenaanbod, zeker voor wat betreft frequentbenodigde artikelen (dagelijkse boodschappen). De toevoeging van bezoekersintensieve winkelformules zorgt voor een grotere trekkracht van het winkelcentrum waarvan de overige winkels kunnen profiteren.
Voorts blijft de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid een belangrijke en onderscheidende kwaliteit van het winkelcentrum.
Horeca
Het aanbod aan horeca is de laatste jaren afgenomen. Het is wenselijk om hier opnieuw in te investeren. Het Wagnerplein wordt steeds meer een centrale ontmoetingsplek in het stadsdeel, waar consumenten meer willen dan boodschappen doen.
Op de route tussen plein en park, in het hart van deelplan 2A, is een horecavoorziening met een groot terras op het zuiden en met zicht op het park gepland (mogelijk gemaakt). De woningen ten oosten hiervan worden ontsloten via een centrale entreehal nabij het terras.
Maatschappelijke voorzieningen
Hieraan gerelateerd is het vergroten en verbreden van het aanbod van andere voorzieningen belangrijk. Voorbeelden zijn sport, zorg en cultuur. Hiermee kan het Wagnerplein verder uitgroeien tot het hart van het stadsdeel.
Het nieuwe sportcluster markeert met een prominente uitkraging de westelijke entree van Wagnerplein. Daarnaast, flankerend aan een noordelijke uitloper van het park, ligt de bibliotheek. Met het adres aan het Wagnerplein en een fantastische oriëntatie op het park.
3.5 Bereikbaarheid En Parkeren
3.5.1 Bereikbaarheid
Om de voorzieningen op en rond het Wagnerplein en Von Weberpark optimaal te kunnen bereiken is het hieronder opgenomen figuur het verkeerkundige basisplan.
Figuur 3.4: Verkeerskundige structuur (Bron: Voorlopig stedenbouwkundig plan 2011)
Auto
Autobereikbaarheid kwam in het planproces de belangentegenstellingen het meest concreet tot uitdrukking in de discussies over de organisatie van het autoverkeer en de benodigde hoeveelheid parkeervoorzieningen. De functionele betekenis van de Brucknerlaan neemt hierin een sleutelpositie in.
De Brücknerlaan is uit commercieel oogpunt nodig voor de goede bereikbaarheid van het winkelcentrum, maar vormt daardoor in potentie een barrière tussen het gebied ten oosten van het Wagnerplein in het algemeen en De Heikant in het bijzonder.
Gekozen is voor een eenrichtingsstructuur van de Brucknerlaan ter hoogte van het autovrije verblijfsplein en twee richtingen in de Haendellaan met lage afwikkelingssnelheid. De Beethovenlaan blijft in gebruik in twee richtingen.
Expeditieverkeer
Omdat de combinatie van kerend vrachtverkeer op een intensief gebruikt parkeerterrein tot conflicten kan leiden is gekozen voor een éénrichtingsvariant waarbij zoveel mogelijk een scheiding tussen parkerend en expeditieverkeer wordt voorgestaan.
Aan de oostzijde van het winkelcentrum wordt het bevoorradend vrachtverkeer waar mogelijk losgekoppeld van het parkeerterrein. Tegen de gevel van het winkelcentrum ligt een brede loopstrook. In deze strook kunnen ook aanvullende voorzieningen zoals fietsparkeervoorzieningen en winkelwagentjes worden opgenomen. Het parkeerterrein heeft een heldere structuur.
Aan de westzijde is de ruimte beperkter. Parallel aan de gevel wordt een expeditiestrook gerealiseerd. De rijbaan langs deze strook is tevens de rijbaan voor het parkerend autoverkeer. Expeditieverkeer kan gebruik maken van de expeditiehoven en moet daarvoor gebruik maken van de ruimte van de rijbaan. Tijdens drukke winkeltijden is deze rijbeweging minder gewenst.
Verkeerskundige inrichting
De nadere uitwerking van de verkeerskundige structuur wordt gebaseerd op de inrichtingskenmerken van Duurzaam Veilig. Het instellen van éénrichtingsverkeer op de Brucknerlaan leidt tot een toename van de verkeersintensiteiten op de Haendellaan, maar door het instellen - en conform inrichten - van het 30 km/uur regime, blijft de verkeersleefbaarheid op de Haendellaan passend bij een dergelijke omgeving met buurtwinkelcentrum.
Bij de inrichtingskeuzes van de Brücknerlaan en Haendellaan moet het 30 km/uur regime tot uiting komen, waarbij rekening gehouden dient te worden met veilige afstemming en menging van diverse verkeerssoorten in het gebied (auto's, expeditie verkeer, voetgangers, fietsers).
Fietsverkeer
Het plangebied wordt in oost-westrichting doorsneden door een fietsroute die onderdeel uitmaakt van het Sternet van de gemeente Tilburg. Dit Sternet is het hoofdfietsnetwerk van de gemeente. Deze routes verbinden de belangrijkste bestemmingen met elkaar.
In het plan doorsnijdt de route het park. In het verleden sloot deze route aan op de Schubertstraat, maar vanwege de gewijzigde wegenstructuur wordt de route nu vanaf de oostzijde van het park teruggeleid naar de Heikantlaan.
De Brucknerlaan vormt in noord-zuidrichting een secundaire fietsverbinding.
Bij de uitwerking van de definitieve inrichtingsplannen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de ontwerpcriteria die in het Fietsplan Tilburg zijn aangegeven. Voor het park is het van belang dat de aansluiting van de route aan weerzijden van het park voor de fietser duidelijk is. De fietser moet kunnen zien hoe zijn route verder gaat. De verharding moet vlak zijn en van goede kwaliteit. Omdat ook voetgangers de route zullen gebruiken is een breedte van minimaal 4,5 meter gewenst. Op het plein wordt de fiets toegestaan maar niet gefaciliteerd in een route.
Openbaar vervoer
In het plangebied zijn twee bushaltes voorzien. De huidige halte aan de Beethovenlaan wordt gehandhaafd. De halte aan de Brucknerlaan (ter hoogte van De Nieuwe Heikant) wordt verlegd naar het plein. De plaats wordt bepaald doordat de halte geen belemmering mag vormen in de looproutes naar het plein van de omgelegde Schubertstraat en vanuit De Nieuwe Heikant.
De halte wordt aangepast aan de richtlijnen voor openbaarvervoerhaltes. Dit betekent dat er ter plaatse van de haltes een hoogteverschil in het plein wordt gerealiseerd. Bij voorkeur door de rijbaan tussen de haltes te laten dalen om zo de gewenste perronhoogte te verkrijgen. De twee haltes worden tegenover elkaar gesitueerd.
3.5.2 Mobiliteitstoets
In 2006 is door Goudappel Coffeng een mobiliteitstoets uitgevoerd op basis van het stedenbouwkundig plan uit 2005. In 2013 is deze mobiliteitstoets, op basis van het voorlopig stedenbouwkundig plan uit 2011, het nieuwe programma en recente verkeersgegevens van de gemeente Tilburg, geactualiseerd door Royal Haskoning DHV.
De mobiliteitstoets uit 2006 en actualisatie van 2013 zijn opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.
Verkeersintensiteit
Uit de actualisatie van de mobiliteitstoets is gebleken dat de verkeersintensiteiten in 2022 (met planontwikkeling) in en rond het plangebied, lager liggen dan in eerdere prognoses (mobiliteitstoets 2006). De toekomstige verkeersstructuur, zoals gehanteerd in de mobiliteitstoets uit 2006 en het voorlopig stedenbouwkundig plan uit 2011, kan de voor 2022 geprognoticeerde verkeersintensiteiten dan ook zonder problemen verwerken.
3.5.3 Parkeren
Parkeerbalans
Een belangrijke opgave bij de herontwikkeling en uitbreiding van het winkelcentrum is het realiseren van voldoende parkeergelegenheid. De ontwikkelaar heeft in overleg met de gemeente Tilburg een parkeerbalans vastgesteld. De parkeerbalans is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting.
De parkeerbehoefte op vrijdagmiddag (met weekmarkt) en zaterdagmiddag zijn als maatgevend moment gehanteerd bij het bepalen van de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen. In totaal zijn in het plangebied 979 parkeerplaatsen nodig, waarvan 813 openbaar (geschikt voor dubbelgebruik) en 166 bewonersparkeerplaatsen. Deze bewonersparkeerplaatsen zullen worden verkocht of verhuurd bij de woningen.
Fietsparkeren
In 2007 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsparkeerplan ´Tilburg parkeert de fiets, 2008 - 2015´ vastgesteld.
In Tilburg Noord is in totaal op zestien fietsparkeerconcentraties de huidige situatie geinventariseerd.
In het fietsparkeerplan worden voor alle locaties de belangrijkste conclusies en aanbevelingen gegeven. Hieronder wordt de locatie Wagnerplein beschreven.
Het Wagnerplein is het grootste winkelcentrum in Tilburg Noord. In totaal staan op vijftien locaties rondom de ingangen van het overdekte winkelcentrum fietsparkeervoorzieningen. Deze zijn samengenomen in zes locaties. Het merendeel van de fietsparkeervoorzieningen bestaat uit verouderde insteekklemmen/-beugels en hoog-laagrekken.
De capaciteit van het Wagnerplein ziet er als volgt uit:
- Gewenste behoefte aan fietsparkeerplekken volgens de fietsparkeernorm 429.
- Bestaande capaciteit:444
- Capaciteit versus norm:103%
- Bezetting piekmoment: 174 fietsen
- Intensiteit versus capaciteit: 39%
Uit een analyse van de capaciteit en kwaliteit blijkt het volgende:
- Op zaterdagmiddag staan in totaal ongeveer tweemaal zoveel fietsen als op een doordeweekse dag.
- De totale bezetting is niet hoger dan 39%. Ook de bezetting van de afzonderlijke fietsparkeervoorzieningen is vrijwel nergens hoog.
- Op grond van de fietsparkeernorm komt de bestaande capaciteit overeen met de fietsparkeerbehoefte. De bezetting op het piekmoment is een stuk lager dan de capaciteit.
- Het merendeel van de fietsparkeervoorzieningen bestaat uit verouderde insteekklemmen en hoog- laagrekken waarbij geldt dat de afstand tussen de klemmen tekort schiet.
- Op enkele locaties staan aanleunbeugels die duidelijk beter beoordeeld worden.
- Op het gebied van verkeersveiligheid en sociale veiligheid scoren veel fietsparkeervoorzieningen ondermaats.
Voorgesteld wordt om de capaciteit van de fietsparkeervoorzieningen te verhogen met 50% (in totaal circa 280 stuks). Ongeveer de helft hiervan is hierbij gekoppeld aan de uitbreiding van het winkelcentrum, de overige zijn bestemd voor de sportvoorzieningen en de bibliotheek.
In de lijn van de fietsparkeervoorzieningen die de gemeente Tilburg hanteert, worden voor de nieuwe situatie aanleunbeugels (nietjes) voorgesteld. De nietjes worden geplaatst nabij de toegangen van alle voorzieningen. Door voor de tussenafstand van de nietjes 0.90 meter te hanteren bestaat, bij drukte, de mogelijkheid de nietjes ‘dubbel’ te gebruiken.
3.6 Beeldkwaliteit
Voor de ontwikkeling van Wagnerplein is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is bedoeld om bij de planontwikkeling de stedenbouwkundige samenhang en architectonische kwaliteit van de verschillende plandelen te waarborgen.
In het het beeldkwaliteitsplan is de gewenste stedenbouwkundige samenhang vertaald naar ontwerp richtlijnen voor de architectuur en de inrichting van het openbaar gebied. De richtlijnen beschrijven en verbeelden verschillende aspecten, zo als schaal, geleding, accenten, kleur en materiaal op hoofdlijnen.
De stedenbouwkundige samenhang wordt gekenmerkt door de aard en schaal van de nieuwe woonbebouwing en voorzieningen en de herkenbare relatie daarvan met het openbaar gebied. Ook is het spel van de buitenruimten van groot belang, als bijdrage aan de levendigheid van de architectonische expressie. In de inrichting van het openbaar gebied speelt het bewerkstellen van de interactie tussen park en plein een belangrijke rol.
En tot slot zijn er duidelijke richtlijnen opgesteld voor de opwaardering van de bestaande en nieuwe gevels van het winkelcentrum, vooral voor die delen die grenzen aan de parkeerterreinen en aan de noordzijde.
Het beeldkwaliteitsplan is in zijn geheel opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.
Koppeling met het bestemingsplan
De planregels en de verbeelding vormen een planologisch juridische vertaling van de belangrijkste stedenbouwkundige en architectonische aspecten uit het beeldkwaliteitsplan. De verkaveling uit het beeldkwaliteitsplan is opgenomen op de verbeelding. In de planregels zijn eisen opgenomen voor het maximale bebouwde oppervlak, de maximale goot- en bouwhoogte en de afstand tot de perceelsgrenzen (rooilijnen).
Daarnaast zijn in de planregels eisen opgenomen voor de ligging op het perceel en omvang van bijgebouwen (o.a. voor mantelzorg en bed and breakfast), erafscheidingen en zwembaden.
Koppeling met welstand
De 'richtlijnen beeldkwaliteit', die vervat zijn in het 'VO Stedenbouwkundig Plan Wagnerplein Tilburg' van december 2011, worden door de gemeenteraad vastgesteld als deel van c.q. aanvulling op de gemeentelijke Welstandsnota.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijk Beleidskader
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Volgens de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale belangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal niveau niet besproken.
4.2 Rijk
4.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (art 3.1.6 Bro)
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, door een zorgvuldige afweging van de behoefte en locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en overaanbod van plancapaciteit van nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorkomen.
Artikel 3.1.6 Bro
Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.
In artikel 3.1.6 lid 2 Bro is vastgelegd dat “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”
Opbouw ladder
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro bestaat uit drie stappen die achter elkaar dienen te worden doorlopen. Eerst dient in stap 1 te worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 pas aan de orde. Vervolgend dient in stap 2 te worden beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling kan opgevangen worden binnen bestaand gebied. Wanneer de regionale ruimtevraag niet (of niet geheel) binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, komt trede 3 (locatiekeuze buiten bestaand stedelijk gebied) aan de orde.
Verordening ruimte 2012
De provincie Noord-Brabant heeft in een eerder stadium de SER-ladder, de voorloper van de Ladder voor duurzame verstedelijking, opgenomen in hoofdstuk 3 van de Verordening ruimte 2012. In de Verordening ruimte 2012 wordt een iets andere redeneerlijn gehanteerd dan in artikel 3.1.6 Bro, maar e.e.a. komt in essentie neer op dezelfde eisen aan de onderbouwing van de behoefte en de locatiekeuze.
In de artikelen 3.5, 3.6 en 3.10 van de Verordening ruimte zijn regels opgenomen voor de onderbouwing van behoefte aan nieuwe woningen, bedrijventerreinen, kantoren en grootschalige bovenregionale winkelvoorzieningen. In de regels van deze artikelen is onder meer bepaald dat de behoefte voort moet komen uit regionale afspraken (als bedoeld in hoofdstuk 12 van de Verordening ruimte 2012) over de programmering van nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
De inhoud van de deze artikelen komt min of meer overeen met de eis van regionale behoefte uit artikel 3.1.6 lid 2 onder a van het Bro.
In artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2012 is bepaald dat een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen, uitsluitend is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Voorts is in artikel 3.3 van de Verordening ruimte 2012 bepaald dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, maar wel binnen een 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling', alleen zijn toegestaan als kan worden onderbouwd dat de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied door inbreiding, intensivering of herontwikkeling te realiseren. Tenslotte is in artikel 3.5.1 van de Verordening Ruimte bepaald dat een bestemmingsplan een verantwoording dient te bevatten over de wijze waarop de regionale afspraken over woningbouwprogrammering zijn geborgd in het plan (zie § 5.4.1).
De inhoud van de deze artikelen komt min of meer overeen met de eis van ontwikkelen binnen bestaand stedelijk gebied uit artikel 3.1.6 lid 2 onder b van het Bro.
Motivering nieuwe ontwikkelingen Wagnerplein
Stap 1: regionale behoefte
De nieuwe ontwikkelingen die op en rond het winkelcentrum Wagnerplein mogelijk worden gemaakt, zijn primair gericht op het verzorgingsgebied en de woningmarkt in Tilburg-Noord. Hoewel de nieuwe ontwikkelingen niet direct in een regionale behoefte (in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 onder a Bro) voorzien, kan een lokale ontwikkeling die tot doel heeft de leefbaarheid op lokaal niveau te verbeteren, volgens de 'Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' van het ministerie van Infrastructuur en Milieu door een regio toch als een regionale behoefte worden aangemerkt.
Hierbij kan volgens de handreiking gedacht worden aan nieuwe stedelijke ontwikkelingen die tot doel hebben voorzieningen en detailhandel op buurt- en wijkniveau te behouden en/of te versterken en woningbouw die voor behoud van de leefbaarheid en/of vitaliteit van een buurt of wijk noodzakelijk is.
In 2011 is een nieuw stedenbouwkundig plan uitgewerkt voor de deelplannen park, plein, woningen, winkels en parkeren. Dit plan is gebaseerd op een actuele balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt en voorzieningen- en winkelstructuur in Tilburg-Noord. Het programma van de nieuwe stedelijke ontwikkeling in en rond het winkelcentrum is vastgelegd in het raadsbesluit 'Herontwikkeling Wagnerplein' uit 2011 (opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting).
De centrumfuncties op en rond het Wagnerplein, zoals winkels, de bibliotheek, busstation, sportcentrum en zwembad en de kerk, hebben een verzorgende functie voor de wijk Heikant en de omliggende wijken Stokhasselt en Quirijnstok. De nieuwe winkelvoorzieningen en woningen in en rond het winkelcentrum Wagnerplein hebben tot doel de voorzieningen- en winkelstructuur in de wijk Heikant en stadsdeel Noord te versterken, het woningaanbod in de wijk te differentiëren en de verblijfskwaliteit op en rond het Wagnerplein te verbeteren. Deze doelstellingen zijn eerder opgenomen in het wijkontwikkelingsplan Tilburg Noord uit 1998, de Ontwikkelingsvisie Wagnerplein uit 2000 en het Masterplan Wagnerplein 2003, waarin is vastgelegd dat het Wagnerplein het bruisende hart van het stadsdeel Tilburg Noord moet worden.
Winkelprogramma
Detailhandel en winkelprogrammering zijn geen onderwerp van regionale afspraken. De uitbreiding van het winkelcentrum past in het gemeentelijke detailhandelsbeleid, dat o.a. inhoudt dat nieuwe winkelruimte een daadwerkelijke versterking van de verzorgingsstructuur moet opleveren. Er treedt elders op de markt geen verdringing op, omdat het winkelcentrum Wagnerplein een bestaand en wijkgeoriënteerd winkelcentrum is, dat die functie ook na de uitbreiding behoudt. De uitbreiding betreft een gewenste en voorziene ontwikkeling, die overigens ook reeds geruime tijd bekend is bij de provincie (zie voor dit alles ook o.a. de Detailhandelsvisie 2002 en de daarop gestoelde Voortgangsrapportage uit 2007).
Woningbouwprogramma
Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantitatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de ontwikkeling van dit project Wagnerplein wordt hieraan mede invulling gegeven. Overigens betreft dit een deelproject van een al eerder in gang gezette locatie-herontwikkeling, waarbij in dit deelproject, ten opzichte van het oorspronkelijke bouwprogramma, een aanmerkelijke verdunning heeft plaatsgevonden.
De nieuwe verstedelijking in en rond winkelcentrum Wagnerplein kan, vanuit het oogpunt van de bijdrage aan het behoud en versterking van de vitaliteit en leefbaarheid van Tilburg-noord en de regionale afspraken die over het woningbouwprogramma van de gemeente Tilburg zijn gemaakt, worden beschouwd als een regionale behoefte.
Stap 2: bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
De nieuwe stedelijke ontwikkelingen in en rond het winkelcentrum Wagnerplein worden door inbreiding in en herstructurering van bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt.
In artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant is bepaald dat de gebieden die zijn aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied' en 'kern in landelijk gebied' op de bijbehorende kaart, worden beschouwd als bestaand stedelijk gebied. Het Wagnerplein is op de kaart 'Stedelijke ontwikkeling' van de Verordening Ruimte 2012 aangewezen als stedelijk concentratiegebied.
Aangezien de begripsomschrijving van bestaand stedelijk gebied in artikel 1.1 van de Verordening Ruimte grote gelijkenis vertoont met de begripsomschrijving in artikel 1.1.1. Bro, kan het Wagnerplein worden tevens beschouwd als bestaand stedelijk gebied in de zin van het Bro.
Stap 3: Bouwen buiten bestaand stedelijk gebied
Omdat de nieuwe ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd, is een toetsing aan stap 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.
Conclusie
Uit bovenstaande toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking, blijkt dat voldoende kan worden gemotiveerd dat de nieuwe stedelijke ontwikkelingen in en rond winkelcentrum Wagnerplein voorzien in een regionale behoefte en worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied.
4.3 Gemeente
4.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005 en is geen structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
4.3.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen.
Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van De Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens wordt een Structuurvisie Zuidwest 2020 opgesteld.
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan valt buiten de gebieden, die in bovenstaande structuurvisies zijn betrokken
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 5 Thematische Beleidskaders
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
5.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
5.2.1 Hoogbouw
Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.
Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.
De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.
Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.
Figuur 5.1: Hoogbouw prioriteitenkaart (Bron: gemeente Tilburg)
Hoogbouw Wagnerplein
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt in een zone waar hoogbouw 'het overwegen waard is'. De nieuwe bebouwing op het Wagnerplein zal voor een deel bestaan uit hoogbouw tot een maximale hoogte van ongeveer 30 meter.
Het 'silhouet' van de toekomstige bebouwing op en rond het Wagnerplein toont een ‘continue’ verspringende hoogtelijn tussen de 16 en 22 meter tussen de Haendellaan en de Brucknerlaan. De accenten van deelplannen 2A en 1B onttrekken zich aan dit regime en steken daar enigszins bovenuit.
Samen met de prominente toren in de oost-west as van het nieuwe park ontstaat er een ruimtelijke driehoek die de oostelijke entree van het Wagnerplein markeert.
Aan de westzijde wordt het Wagnerplein geïntroduceerd met een overdekte stedelijke ruimte onder de overhang van het sportcluster.
Figuur 5.2: Indicatieve bouwhoogtes toekomstige bebouwing Wagnerplein (Bron: Voorlopig stedenbouwkundig plan 2011)
5.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
Koppeling beeldkwaliteitsplan met welstand
De 'richtlijnen beeldkwaliteit', die vervat zijn in het 'VO Stedenbouwkundig Plan Wagnerplein Tilburg' van december 2011, worden door de gemeenteraad vastgesteld als deel van c.q. aanvulling op de gemeentelijke Welstandsnota.
5.2.3 Omgevingscommissie
Op 5 juni 2013 is het voorlopig stedenbouwkundig plan (zie paragraaf 3.2) besproken in de omgevingscommissie van de gemeente Tilburg. Samenvattend stelt de commissie dat hier sprake is van een compleet, zorgvuldig en integraal plan en programma. Het nieuwe plan heeft weliswaar meer 'footprint' dan het stedenbouwkundig plan uit 2005, maar is volgens de omgevingscommissie sterker in haar stedenbouwkundige opzet.
Het opgeven van het groen in het park wordt in eerste instantie door de omgevingscommissie als pijnlijk ervaren. De omgevingscommissie is echter van mening dat met een betere toegankelijkheid van het park, hoogwaardige bebouwing in en langs het park iets moois kan ontstaan dat eveneens waardevol is voor dit deel van Tilburg Noord.
Ook spreekt de omgevingscommissie haar waardering uit voor de overige onderdelen van het plan. Zij ziet vervolgstappen met belangstelling tegemoet.
5.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
5.3.1 Archeologie
5.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
- Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten: in of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten.
- Beschermde stads- en dorpsgezichten: Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van het op 25 augustus 1982 als gemeentelijk beschermd stadsgezicht aangewezen gebied Oude Heikant. In oorsprong gaat de bewoning van dit gebied terug tot de late Middeleeuwen, maar pas in de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde zich hier een nederzetting met als centrum het katholieke bebouwingscluster rondom de Mariakerk aan De Schans.
- Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is de lijn van het Oude Lind/Lijnsheike gewaardeerd als een historisch geografische lijn van redelijk hoge waarde. Ook het zich ten zuiden van het plangebied bevindende Wilhelminakanaal, dat in 1919 op deze locatie gereed kwam, wordt als zodanig aangemerkt.
- In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten/objecten gelegen.
- In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen als waardevol aangemerkte structuren of objecten uit de periode tussen 1940 en 1965.
- Historisch groen: niet van toepassing in het plangebied.
5.4 Volkshuisvesting
5.4.1 Onderbouwing artikel 3.5.1 Verordening ruimte
Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantiatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de ontwikkeling van de locatie Wagnerplein wordt hieraan mede invulling gegeven.
5.4.2 Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een 'stad in balans' , een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de gemeente in de WoonVisie ingedeeld in vijf woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.
Woonvisie Noord
De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. In de huidige situatie wordt Tilburg Noord gerekend tot het stedelijk buiten-centrum milieu. In de WoonVisie wordt geconstateerd dat er in Tilburg een overschot dreigt aan woningen in een dergelijk woonmilieu. Bovendien kent Tilburg-Noord een te eenzijdige woningvoorraad. Om een betere doorstroming binnen dit stadsdeel mogelijk te maken is het van belang om hier meer woningen voor ouderen en hogere inkomensgroepen toe te voegen aan de voorraad. Tevens wordt het wenselijk geacht het aandeel koopwoningen te verhogen.
Om meer differentiatie te realiseren en de woonomgeving aantrekkelijker te maken, geeft de WoonVisie aan dat het bestaande woonmilieu in Tilburg Noord zal worden getransformeerd tot een groen-stedelijk woonmilieu. De relatief grote afstand tot het stadscentrum, de ruime en groene stedenbouwkundige opzet en de ligging nabij het buitengebied bieden hiervoor voldoende handvatten. Een middel om deze transformatie te bereiken, is sloop en vervangende nieuwbouw. Verder kan dit worden gerealiseerd door versterking van de bestaande groenstructuur en verdunning van de woningvoorraad. Binnen dit woonmilieu zullen de centrumlocaties Wagnerplein en in mindere mate het Verdiplein herontwikkeld, verdicht en versterkt moeten worden. Qua woningbouw wordt hier met name gedacht aan appartementen voor senioren.
5.4.3 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2013
Uit de Nota Wonen blijkt dat de aandacht van de gemeente en bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om, onder druk van de financieel-economische omstandigheden, een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten en een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te (blijven) richten op een gedifferentieerd aanbod naar woonmilieus, woningtypen en prijsklassen. Bovendien wordt onder kwaliteit ook begrepen levensloopbestendigheid/flexibiliteit, duurzaamheid/energiezuinigheid (ook i.r.t. betaalbaarheid) en vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw.
Elk jaar doet de gemeente in de Monitor Woningbouw verslag van de ontwikkeling van de woningvoorraad in het voorafgaande kalenderjaar. In deze monitor, editie 2013, gaat het over de nieuwbouw en sloop van woningen, dan wel toevoegingen respectievelijk onttrekkingen anderszins (= woningsplitsing of sloop, resp. woningsamenvoegingen of -onttrekkingen) in 2012. Tevens vermeldt de monitor de nieuwbouwprognose voor 2013 en 2014. De Monitor Woningbouw is te vinden op www.tilburg.nl.
5.4.4 Toetsingskader nieuwbouw appartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
5.4.5 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2012. Veel woonwensen blijken in de tijd gezien behoorlijk bestendig en weinig te veranderen. De onderzoeksresultaten van het KWBO-2012 wijken niet wezenlijk af van de resultaten uit 2004 en 2008, maar er lijkt in 2012 wel sprake van (verdere) 'downgrading' in de woonwensen. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector. Tilburgers zijn nóg tevredener met hun woning en woonomgeving dan in eerdere edities. De verhuisgeneigdheid van Tilburgse huishoudens is (verder) gedaald naar een toch nog aanmerkelijk niveau van 37%; een deel van de doorstromers en starters wacht af of stelt actie uit, daarmee lijkt de woningmarkt in toenemende mate "op slot" te zitten en de effecten van de crisis voelbaar.
De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht gekomen. Uit de vraag-aanbodbalans van verhuisgeneigden blijkt een (dreigend) overschot aan meergezins huurwoningen en is het tekort aan koopwoningen verdwenen. Het woningtekort richt zich op eengezins huur- en koopwoningen. In de koopsector in alle soorten en prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.
Qua woonmilieu bestaat er overschot aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar tekort in de andere woonmilieus (met name -vormen van- centrum-stedelijk wonen).De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime -hoofdzakelijk- grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt.
Woningbehoefte voor Tilburg Noord
Uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzek (Gemeente Tilburg, 2012) blijkt dat de gemiddelde leeftijd en huishoudensgrootte van Tilburg Noord niet veel afwijkt van het Tilburgs gemiddelde.
Het gemiddeld besteedbare huishoudensinkomen is lager dan gemiddeld in Tilburg. In Tilburg Noord staan relatief veel huurwoningen, flats met lift, relatief veel bereikbare huurwoningen en middeldure koopwoningen. In de wijk is 25% van de woningvoorraad volledig toegankelijk en daarmee geschikt voor ouderen. Gemiddeld in Tilburg is dat 22%
Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek dat de tevredenheid met de woning en de woonomgeving in Tilburg Noord de afgelopen jaren flink is gestegen en nu ongeveer gelijk is met het Tilburgse gemiddelde.
5.4.6 Actieplan Stimulering Eigenbouw Tilburg 2012
Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. In z'n ultieme vorm gaat dit over ruimte geven aan eigenbouw middels particulier opdrachtgeverschap (PO). Stimulering van het (collectief) particulier opdrachtgeverschap, ofwel het als consument/particulier zelf of samen met anderen bouwen van je woning, heeft in Tilburg al jaren prioriteit, maar blijkt in de praktijk moeizaam van de grond te komen. Om de beleidsambitie rond eigenbouw te bevestigen en aan te scherpen, heeft het college besloten tot een actieplan stimulering eigenbouw. Geen voornemens meer, geen pilots, maar gewoon doen! Door zelf meer grond voor eigenbouw uit te gaan geven, en hiertoe ook de projectontwikkelaars uit te nodigen, streeft het huidige college naar een (C)PO-aandeel in 2014 van minimaal 30 procent van de grondgebonden woningproductie. Het actieplan stimulering eigenbouw is te vinden op www.tilburg.nl.
5.4.7 Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en wijken die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond sociale veiligheid, leefbaarheid, inbraak- en brandpreventie. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast. Het beleid dat de gemeente voert omtrent het keurmerk is vastgelegd in de nota Beleid en implementatie Politiekeurmerk Veilig Wonen. Een folder is te vinden op www.tilburg.nl.
5.4.8 Levensloopbestendigheid
De gemeente Tilburg wil dat alle nieuwe woningen zo worden gebouwd dat ze minimaal toegankelijk (bezoekbaar) zijn voor mensen met een fysieke beperking. Verder moet tenminste 40% van de nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", namelijk woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning. De doelstelling maakt ook onderdeel uit van de woningbouwafspraken met hogere overheden. De notitie Levensloopbestendige woningbouw in Tilburg (2009) evalueert vijf jaar gemeentelijk woonbeleid met betrekking tot levensloopbestendigheid. Belangrijkste conclusies zijn dat het percentage van 40% levensloopbestendige woningen in de nieuwbouwopgave wordt voortgezet en dat er in enkele wijken een extra opgave ligt. Dit betreft met name de wijken Blaak/Zorgvlied, Reit/Zand/Wandelbos en Tilburg Noord. Zie ook de Werkwijzer Levensloopbestendigheid 2.0 voor concrete ontwerphandreikingen.
5.4.9 Toetsing van het plan
De herstructurering van het Wagnerplein is onderdeel van de upgrading van Tilburg Noord, waarvoor in 1998 het 'startschot' is gegeven middels het wijkontwikkelingsplan. Het betreft een brede en integrale herstructureringsopgave met als resultaat dat het Wagnerplein het sociaal, cultureel en economisch hart van Tilburg Noord wordt.
De herstructurering van het Wagnerplein past binnen de WoonVisie, waarin wordt aangegeven dat de centrumlocatie Wagnerplein verdicht en versterkt moet worden. Qua woningbouw wordt hier met name gedacht aan woningen voor senioren. In 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met het voorstel inzake de herontwikkeling van het Wagnerplein. In dit voorstel is het programma wonen aangepast met voornamelijk een vermindering van het aantal appartementen en een aanpassing naar meer grondgebonden woningen. Dit is ook terug te zien in het woonprogramma in dit bestemmingsplan en past binnen de veranderende marktomstandigheden op de woningmarkt: er was in het planaanbod sprake van een teveel aan appartementen en de focus moet meer gelegd worden op grondgebonden woningen (in verschillende dichtheden).
In Tilburg Noord ligt er een extra opgave met betrekking tot levensloopbestendigheid. In principe dienen alle nieuwbouwwoningen dan ook levensloopbestendig te zijn. Daarnaast dient het Politiekeurmerk Veilig Wonen te worden toegepast op de nieuwbouw.
5.5 Groen En Speelruimte
5.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Figuur 5.3: Boomwaardezoneringskaart (bron: gemeente Tilburg)
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als 'potentiëel waardevolle boom'. Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
Te behouden bomen
Voor de realisatie van de plandelen 2A en 2B zal een aantal bomen in het Von Weberpark dienen te worden gekapt.
Op de boomwaardekaart van de gemeente Tilburg, zijn drie bomen in het plangebied aangewezen als monumentale boom of boom van de 1e categorie. Bij het opstellen van het voorlopig ontwerp stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met te behouden (monumentale) bomen in het plangebied. De toekomstige bebouwing in het plangebied is zodanig gesitueerd, dat er geen bomen hoeven te worden gekapt die op de boomwaardekaart zijn aangewezen als monumentale boom of boom van de 1e categorie.
5.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
5.5.3 Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die oorspronkelijk is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.
De Kadernota Groene Mal is vastgesteld door de raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.
5.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
- 1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.
- 2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
5.6 Bedrijvigheid
5.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
- 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
- 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
- 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
5.6.2 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
- 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
- 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
- 3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.
In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
- 1. woongebieden met lage functiemenging;
- 2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
- 3. woongebieden met hoge functiemenging;
- 4. concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
5.6.3 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen
De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen uit 1999 (geactualiseerd in 2007). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door:
- 1. Het revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en de groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.
- 2. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.
5.7 Kantoren
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
- a. Een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
- b. Het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.
Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
- a. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
- b. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.
In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree).
Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.
Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
Maatregelen in bestemmingsplan
In het voorliggende bestemmingsplan worden binnen de bestemming 'Centrum' nieuwe zelfstandige kantoren toegestaan. Conform het kantorenbeleid van de gemeente Tilburg is in de regels van deze bestemming de omvang van kantoren beperkt tot 250 m² b.v.o. per functionele eenheid met een maximum van 700 m2 b.v.o. per bestemmingsvlak.
Figuur 5.4: Kantoorlocaties (Bron: gemeente Tilburg)
5.8 Detailhandel
De gemeente Tilburg werk op dit moment aan een actualisatie van het detailhandelsbeleid. Naar verwachting zal het nieuwe detailhandelsbeleid eind 2013 worden vastgesteld. Tot die tijd gelden de detailhandelsnota uit 2002 en de voortgangsrapportage uit 2007 als het gemeentelijk detialhandelsbeleid.
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.
In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:
- 1. De centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemenging plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure.
- 2. De gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten.
- 3. De centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.
Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.
Verspreide winkels
Tilburg telt momenteel een groot aantal verspreide winkels. Deze structuur wordt gekoesterd, maar er wordt wel erkend dat de autonome ontwikkelingen in de toekomst zullen leiden tot een grofmazigere structuur. Er zal een aantal verspreide winkels verdwijnen.
De functie die de verspreide bedrijvigheid vervult, verschilt van buurt tot buurt. In de oude stad maken verspreide winkels deel uit van de historische gegroeide structuur. Daarbuiten dragen zij duidelijk bij aan de levendigheid en leefbaarheid van buurten. In het detailhandelsbeleid verleent de gemeente planologisch medewerking aan de uitbreiding en/of realisatie van verspreide winkels in woongebieden wanneer deze bijdragen aan het voorzieningenniveau van de betreffende buurt en aansluiten bij de stedenbouwkundige structuur van het gebied.
Voor de bedrijven- en kantorenlocaties geldt dat vestiging van detailhandel uitsluitend toegestaan wordt binnen een in het bestemmingsplan als zodanig aangewezen facility point. De facility points zijn een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op de kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. In een facility point kunnen ook andere functies worden ondergebracht (horeca, kapper, vergaderruimten, sportzaal etc.). De omvang van de detailhandelsfunctie in een dergelijk facility point zal afhankelijk zijn van het aantal werknemers op het betreffende terrein.
Figuur 5.5: Winkelgebieden in de gemeente Tilburg (Bron: gemeente Tilburg)
Maatregelen in bestemmingsplan
Winkelcentrum Wagnerplein is een van de stadsdeelwinkelcentra in Tilburg. Het voorliggende bestemmingsplan maakt een uitbreiding van het winkelcentrum en de bouw van nieuwe maatschappelijke voorzieningen en woningen mogelijk. Door deze nieuwe ontwikkelingen wordt het detallhandels- en horeca-aanbod op het Wagnerplein verbreed, wordt de functiemenging van het winkelcentrum met andere maatschappelijke functies en wonen versterkt en wordt de verblijfskwaliteit op het Wagnerplein verbeterd.
Daarnaast kan uitbreiding van winkelcentrum Wagnerplein ruimte bieden voor ondernemers die nu nog in gebieden met verspreide winkels zijn gevestigd, maar voor wie het aantrekkelijk is om zich in de directe nabijheid bij andere winkels te vestigen.
De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn dan ook in lijn met het detailhandelsbeleid van de gemeente Tilburg voor wijkwinkelcentra.
5.9 Horeca
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
- 1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- 2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- 3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- 4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- 5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- 6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamdehorecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.
Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Figuur 5.6: Horecaconcentratiegebied Tilburg-centrum (Bron: gemeente Tilburg)
Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden.
Lijnstructuur horeca
Binnen de Lijnstructuur horeca geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk is voor percelen met de bestemming Centrum, Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de Lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk. De percelen dienen dan wel gelegen zijn aan en georiënteerd zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid. Voorts geldt ook hier voor cafés de beperking dat er zich binnen 250 m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250 m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.
Figuur 5.7: Lijnstructuur horeca (Bron: gemeente Tilburg)
Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.
Ondersteunende Horeca
Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.
Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.
Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;
- de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;
- de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;
- de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;
- er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.
Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.
5.10 Verkeer En Parkeren
5.10.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer
Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren
Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012. Momenteel wordt er gewerkt aan een nadere uitwerking van het beleid met betrekking tot toepassen van de parkeernormen.
Goederenvervoer
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Figuur 5.8: Hoofdverkeersstructuur Tilburg (bron: gemeente Tilburg)
5.10.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
5.10.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- 3. communicatie;
- 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
- 1. Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
- 2. Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
- 3. Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
- 4. Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
- 5. Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
5.11 Overige Onderwerpen
5.11.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs
In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.
In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:
- 1. tenminste 250 m van een basisschool;
- 2. tenminste 250 m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
- 3. tenminste 250 m van een ander softdrugsverkooppunt.
Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:
- 1. een woonstraat;
- 2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.
De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.
5.11.2 Prostitutie
In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij bordelen te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).
Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.
5.11.3 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 6 Milieuaspecten
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.2 Milieuhinder Bedrijven
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies worden gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld die gemotiveerd kan worden toegepast: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Er is voor deze richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om een milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen.
6.2.1 Systematiek milieuzonering
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' | |
1 | 10 meter | 0 meter | |
2 | 30 meter | 10 meter | |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter | |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter | |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter | |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
6.2.2 Milieuzonering Wagnerplein
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bedrijven niet te dicht bij gevoelige functies gesitueerd worden. Bij het milieuonderzoek is gekeken naar de bedrijven en voorzieningen in de nabijheid van het plangebied en gevolgen voor de in het plangebied gesitueerde woningen.
Gemengd gebied
Het plangebied kan volgens de brochure Bedrijven en Milieuzonering beschouwd worden als een gemengd gebied, omdat in het plangebied sprake is van een gebied met functiemenging, waar aangrenzend aan woningen andere functies voorkomen, zoals winkels, horeca en andere bedrijvigheid voorkomen. De brochure geeft aan dat voor een gemengd gebied een kleinere afstand tussen bedrijf en woning aangehouden mag worden voor het aspect geluid, dan in een gebied dat gekenmerkt wordt als rustige woonwijk. Er mag in dat geval een afstandsstap worden verkleind.
In tabel 6.1 is een inventarisatie van de aanwezige functies die milieuhinder kunnen veroorzaken opgenomen.
Tabel 6.1: richtafstanden activiteiten Wagnerplein e.o.
SBI-code | Omschrijving | geur | stof | geluid | gevaar | grootste afstand | categorie | Afstanden met afstandsstap verkleining (geluid, gemengd gebied) | |||||||
Bestemming 'Centrum' | |||||||||||||||
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Kantoren | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 2 | 0 | |||||||
471 | Supermarkten, warenhuizen | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | 0 | |||||||
561 | Restaurants, cafetaria's, etc | 10 | 0 | 10 | 10 | 10 | 1 | 10 | |||||||
853 | Kinderopvang | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | 10 | |||||||
86218622 8691 8692 | Zorgcentrum (consultatiebureau, huisartsencentrum, kliniek, etc.) | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | 0 | |||||||
94991 | Buurt- en clubhuizen | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | 10 | |||||||
5914 8552 85521 9101 9102 931B 9200 | Recreatie (bioscopen, muziek- en balletscholen, dansscholen, bibliotheken, musea, ateliers, bowlingcentra, casino's) | 10 | 0 | 30 | 10 | 30 | 3 | 10 | |||||||
926 | Sporthal | 0 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | 30 | |||||||
9313 | Fitness, sauna | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | 10 | |||||||
Bestemming 'Maatschappelijk' | |||||||||||||||
86218622 8691 8692 | Zorgcentrum (consultatiebureau, huisartsencentrum, kliniek, etc.) | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | 0 | |||||||
9102 9102 | Bibliotheek | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | 0 | |||||||
852 854 855 8531 8532 | Scholen | 10 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 | 10 | |||||||
94991 | Buurt- en clubhuizen | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | 10 | |||||||
Bestemming 'Sport' | |||||||||||||||
926 | Sporthal | 0 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | 30 | |||||||
9313 | Fitness, sauna | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | 10 | |||||||
561 | Restaurants, cafetaria's, etc | 10 | 0 | 10 | 10 | 10 | 1 | 0 | |||||||
Bestemming 'Maatschappelijk' (aangrenzend bestemmingsplan Wagnerplein 2013) | |||||||||||||||
86218622 8691 8692 | Zorgcentrum (consultatiebureau, huisartsencentrum, kliniek, etc.) | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | 0 | |||||||
9102 9102 | Bibliotheek | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | 0 | |||||||
852 854 855 8531 8532 | Scholen | 10 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 | 10 | |||||||
94991 | Buurt- en clubhuizen | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | 10 | |||||||
Bestemming 'Gemengde doeleinden - G' (aangrenzend bestemmingsplan Heikant 2007) | |||||||||||||||
Bedrijven tot en met categorie 2 | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | 10 | ||||||||
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Kantoren | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 2 | 0 | |||||||
852 854 855 8531 8532 | Scholen | 10 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 | 10 | |||||||
853 | Kinderopvang | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | 10 | |||||||
86218622 8691 8692 | Zorgcentrum (consultatiebureau, huisartsencentrum, kliniek, etc.) | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | 0 | |||||||
94991 | Buurt- en clubhuizen | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | 10 | |||||||
5914 8552 85521 9101 9102 931A 931B 931C 9200 | Recreatie (bioscopen, muziek- en balletscholen, dansscholen, bibliotheken, musea, ateliers, bowlingcentra, indoorkartbaan, overdekte kunstijsbaan, casino's) | 10 | 0 | 100 | 50 | 100 | 3.1 | 50 | |||||||
926 | Sporthal | 0 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | 30 | |||||||
9313 | Fitness, sauna | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | 10 | |||||||
4752 | Perifere detailhandel (bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten) | 0 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 | 10 |
Tabel 6.1: Richtafstanden bedrijfsactiviteiten in het plangebied en omgeving
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de meeste functies in het plangebied (en in de omgeving daarvan) gemengd kunnen worden met woningen. Enkele functies zijn niet direct combineerbaar zijn met woningbouw.
Bestemming 'Centrum'
In de bestemming 'Centrum' zijn detailhandel, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie en horeca in combinatie met wonen toegestaan. De in de bestemming 'Centrum' toegelaten functies zijn volgens de VNG-brochure niet direct te combineren met woningen, omdat de minimale richtafstand 30 meter bedraagt voor de recreatieve functies.
De richtafstanden uit de VNG-brochure dienen gemotiveerd te worden toegepast, in een bestemmingsplan mag daarom, met een onderbouwing, worden afgeweken van de richtafstanden (blz 40 van de VNG-brochure).
Volgens de VNG-brochure kunnen functies die 'zodanig weinig milieubelastend zijn dat ze aanpandig aan (categorie A), of bouwkundig afgescheiden van (categorie B) woningbouw kunnen worden uitgevoerd', binnen één bestemming met wonen worden gecombineerd (blz 178 van de VNG-brochure).
De in de bestemming 'Centrum' opgenomen functies zijn allen opgenomen in functiemengingscategorieën A en B van de VNG-brochure. In dit geval wordt acceptabel geacht af te wijken van de minimale richtafstanden tussen deze functies en woningbouw. De woningen binnen de bestemming 'Centrum' kunnen worden gemengd met de commerciële, maatschappelijke en recreatieve functies die binnen deze bestemming zijn toegelaten.
De toekomstige woningen in deel plan 2A (Verzamelgebouw) zijn op ongeveer 50 meter afstand van het de bestemming Centrum' gesitueerd. Deze afstand voldoet aan de minimale richtafstand tussen woningen en de functies die zijn toegestaan binnen de bestemming 'Centrum'.
Bestemming 'Sport'
Binnen de bestemming 'Sport' zijn sportvoorzieningen en horeca toegestaan. De toekomstige woningen in deelplan 2A en deelplan 2B zijn op ongeveer 30 meter meter afstand van de bestemming 'Sport' gesitueerd. Deze afstand voldoet aan de minimale richtafstand tussen woningen en de functies die zijn toegestaan binnen de bestemming 'Sport'.
Bestemming 'Maatschappelijk'
In de bestemming 'Maatschappelijk' zijn zorg- en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De toekomstige woningen in deelplan 2A en deelplan 2B zijn op ongeveer 30 meter meter afstand van de bestemming 'Maatschappelijk' gesitueerd. Deze afstand voldoet aan de minimale richtafstand tussen woningen en de functies die zijn toegestaan binnen de bestemming 'Maatschappelijk'.
Bestemming Maatschappelijk (bestemmingsplan Wagnerplein 2013)
In de bestemming 'Maatschappelijk' (aan de oostzijde van de Brucknerlaan, buiten het plangebied) zijn volgens het bestemmingsplan 'Wagnerplein 2013' zorg- en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De toekomstige woningen in deelplan 2A en deelplan 2B zijn op ongeveer 40 meter meter afstand van de bestemming 'Maatschappelijk' gesitueerd. Deze afstand voldoet aan de minimale richtafstand tussen woningen en de functies die zijn toegestaan binnen de bestemming 'Maatschappelijk'.
Bestemming Gemengde doeleinden (bestemmingsplan Heikant 2007)
In de bestemming 'Gemend - G '(aan de oostzijde van de Brucknerlaan, buiten het plangebied) zijn volgens het bestemmingsplan 'Heikant 2007' Bedrijven, maatschappelijke instellingen, recreatie & sport, zorgvoorzieningen en perifere detailhandel toegestaan. De toekomstige woningen in deelplan 2A en deelplan 2B zijn op ongeveer 30 meter meter afstand van de bestemming 'Gemengd - G' gesitueerd. Deze afstand voldoet niet aan de minimale richtafstand van 50 meter tussen woningen en de functies die zijn toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd - G'.
De richtafstanden uit de VNG-brochure dienen gemotiveerd te worden toegepast, in een bestemmingsplan mag daarom, met een onderbouwing, worden afgeweken van de richtafstanden (blz 40 van de VNG-brochure).
De maatgevende functie voor de richtafstand van 50 meter is de kunstijsbaan. In de praktijk kan deze functie niet op de deze percelen ten oosten van de Brucknerlaan gerealiseerd worden, omdat de afmetingen (breedte, diepte) niet geschikt zijn voor een kunstijsbaan.
Voor de overige functies die zijn toegelaten binnen de bestemming 'Gemengd - G' is de maximale richtafstand 30 meter.
Omdat een kunstijsbaan in de praktijk niet kan worden gerealiseerd ten oosten van de Brucknerlaan en de afstand tussen de nieuwe woningen en de bestemming 'Gemengd - G' voldoet aan de afstand van 30 meter van de overige toegelaten functies, wordt het in dit geval acceptabel geacht af te wijken van de richtafstanden uit de VNG-brochure.
6.3 Externe Veiligheid
6.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
- 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
6.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
6.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
6.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
6.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten.
Zwembad en sporthal
Zwembad en sporthal de Drieburcht heeft een opslag van 1500 liter chloorbleekloog. Deze opslag valt niet onder het Bevi, maar staat wel vermeld op de risicokaart. De inrichting kent geen plaatsgebonden risicocontour en geen invloedsgebied of groepsrisico. De opslag van deze stof dient te voldoen aan paragraaf 4.1.1 van het Activiteitenbesluit, artikel 4.6 verwijst voor de eisen die daaraan gesteld worden naar paragraaf 4.1.3.1. van de bijbehorende ministeriële regeling. Uit dit artikel blijkt dat voor dit zwembad geen veiligheidsafstand geldt.
Beëindiging verkoop LPG tankstation Heikantlaan
Op de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan 'Wagnerplein 2013' is ter plaatse van de geprojecteerde woningen in deelplan 2B een een veiligheidszone-LPG opgenomen, waarbinnen de bouw van kwetsbare objecten niet is toegestaan.
De verkoop van LPG op dit tankstation is inmiddels door de exploitant beëindigd en de LPG-installatie zal worden verwijderd. De exploitant heeft geen voornemens om de verkoop van LPG in de toekomst weer te op te starten. Op 30 mei 2013 heeft de exploitant van het tankstation daarom een verzoek voor het intrekken van de omgevingsvergunning voor de LPG-installatie en de verkoop van LPG ingediend bij de gemeente Tilburg (brief, kenmerk MM02013-01150).
In de huidige situatie hoeft het tankstation dan ook niet meer te worden beschouwd risicovolle inrichting in de zin van artikel 1 van het BEVI. De contouren voor het plaatsgebonden risico en het invloedsgebied voor het groepsrisico komen daarmee te vervallen.
Daarmee is er ter plaatse van de geprojecteerde woningen geen sprake meer van een invloedsgebied voor het groepsrisico. Nader onderzoek naar de invloed van de geprojecteerde woningen op de toename van het groepsrisico binnen het invloedsgebied is in dat geval niet nodig.
Om te voorkomen dat de verkoop van LPG in de toekomst weer kan worden opgestart, is de veiligheidszone-LPG in het voorliggende bestemmingsplan niet langer opgenomen op de verbeelding en in de regels.
6.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
6.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 3.000 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. Het plangebied ligt daarbuiten. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling niet binnen het invloedsgebied van de vervoerde gevaarlijke stoffen ligt. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
De gemeentelijke wegen rond het plangebied maken geen deel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is zodanig gering dat er geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Het plangebied ligt op een afstand van 2300 meter van de spoorlijn.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Voor de spoorlijn dient daarom de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. In paragraaf 6.3.8 is deze verantwoording opgenomen. Vanwege de afstand tot de spoorlijn, leidt dit bestemmingsplan niet tot een toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
Conclusie relevantie risicobronnen
Voor dit ruimtelijke besluit hoeft alleen voor de spoorlijn de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. Vanuit externe veiligheid worden verder geen beperkingen aan het bestemmingsplan gesteld.
6.3.8 Verantwoording groepsrisico
In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord.
Beleidsvisie
In de Beleidsvisie externe veiligheid is ingegaan op een aantal gebiedstypes. Het bestemmingsplan ligt in de zone die in de Beleidsvisie is gedefinieerd als "Risicoluw woongebied in Tilburg".
Het bestemmingsplan ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda- tilbrug - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. De generieke verantwoording voor luw gebied uit de Beleidsvisie externe veiligheid is daarmee van toepassing. Onderstaand is deze generieke verantwoording uit de beleidsvisie overgenomen. De afwegingen die ten grondslag liggen aan deze verantwoording staan verwoord in de beleidsvisie.
Groepsrisico
Dit ruimtelijk plan ligt in een luw gebied, waarvoor in de Beleidsvisie Externe Veiligheid geen planologisch kader is opgesteld. Ook bij een hogere personendichtheid zal er geen significante toename van het groepsrisico optreden, omdat:
- de afstand tot de plaats van het mogelijke incident groot genoeg is;
- de aard van het mogelijke incident is blootstelling aan toxisch gas.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Beleidsvisie Externe Veiligheid. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:
- toename van de personendichtheid geen significant effect op het groepsrisico heeft;
- kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden bijzonder klein is.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheids vraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de Beleidsvisie Externe Veiligheid.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's kan de zelfredzaamheid worden vergroot.
6.3.9 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
6.3.10 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.Vanwege de ligging van het bestemmingsplangebied binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld, welke stoelt op de Beleidsvisie externe veiligheid.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
6.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
6.4.1 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft 174 woningen. Voor deze geluidsgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Het akoestisch onderzoek is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting.
Geluidsbelasting Heikantlaan
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:
- Bij de bouwblokken 1A, 1B en 2A wordt voldaan aan de voorkeurswaarde ten gevolge van de Heikantlaan. Een onderzoek naar maatregelen is voor deze bouwlocaties niet van toepassing. Er is geen beletsel conform de Wet geluidhinder op deze locaties woningen te realiseren;
- Voor het bouwblok 2B wordt de 48 dB voorkeurswaarde overschreden met 10 dB ten gevolge van wegverkeer afkomstig van de Heikantlaan. De maximale ontheffingswaarde van 63 wordt niet overschreden. Maatregelen zijn onderzocht, maar blijken niet (financieel) doelmatig of gewenst te zijn. Hogere waarden dienen te worden vastgesteld door de gemeente.
Geluidsbelasting overige wegen
De geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen op de vier bouwlocaties kan worden beoordeeld als “in stedelijk gebied toelaatbaar” (bouwblokken 1B, 2A en 2B) tot “goed” (bouwblok 1A).
Geluidsbelasting op bestaande woningen
Door wijziging van het wegdektype en rijsnelheid van de Brucknerlaan neemt de geluidbelasting
op de gevels van de bestaande woningen met 4 tot 5 dB af.
Hogere waarden deelplan 2B
Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidsbelasting van de Heikantlaan op de geprojecteerde woningen in deelplan 2B te reduceren. De resultaten staan in het akoestisch onderzoek. Bij afweging van de te nemen maatregelen bleek dat:
- de toepassing van geluidreducerend asfalt niet mogelijk is, omdat het wegvak waar geluidreducerend asfalt dient te worden aangelegd te dicht bij een kruising ligt. Toepassing van geluidreducerend asfalt zou in dat geval leiden tot toename van de remweg en snellere slijtage/spoorvorming;
- geluidschermen stedenbouwkundig niet inpasbaar zijn. Toepassing van geluidschermen op de smalle groenstrook tussen de Heikantlaan en blok 2B hebben grote visuele invloed op het gebied (barrièrewerking) en leiden tot vermindering van de sociale veiligheid voor fietsers en wandelaars op de Heikantlaan.
Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en verkeerskundige aard, heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Tabel 6.2: Vast te stellen hogere waarden Heikantlaan
Blok | Bron | Aantal vast te stellen hogere waarden met bijbehorende geluidbelasting in dB (incl. art 110g Wgh) | Cumulatie geluid (excl. art 110g Wgh) |
Blok 2B | Heikantlaan | 3 woningen van 58 dB 10 woningen van 55 dB 25 woningen van 53 dB | Maximaal 63 dB Maximaal 62 dB Maximaal 58 dB |
Bij de uitwerking van de bouwplannen dient extra aandacht besteed te worden aan de gevels met hoge geluidbelastingen (> 53 dB). Hier zullen mogelijk extra kosten voor gevelmaatregelen noodzakelijk zijn om aan het wettelijke binnenniveau van 33 dB te voldoen. Ook moet voor de gevels boven de 53 dB aandacht worden gegeven aan de aanvullende eisen uit het gemeentelijke geluidbeleid.
6.4.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
6.4.3 Industrielawaai
In het plangebied en de omgeving is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Geluid van bedrijfsactiviteiten
Geluid, afkomstig van bedrijfsactiviteiten (waaronder winkels, maatschappelijke voorzieningen, etc. met de bijbehorende activiteiten als het parkeren van auto's), is, aanvullend op de richtafstanden die in het kader van bedrijven worden aangehouden (zie paragraaf 6.2.2), geborgd in de normen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze normen hebben onder meer als doel de geluidbelasting van bedrijfsactiviteiten voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden.
6.4.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
6.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van woningen, winkels en maatschappelijke voorzieningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het plan is niet opgenomen in de lijst van "in betekenende mate"-projecten en maakt hierdoor geen deel uit van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Uit het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat de normen uit de Wet milieubeheer niet worden overschreden. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
Het volledige luchtkwaliteitsonderzoek is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting.
6.5.1 Luchtkwaliteitsonderzoek
In 2013 is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door Royal HaskoningDHV. In het luchtkwaliteitsonderzoek is de bijdrage van de nieuwe ontwikkelingen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in beeld gebracht en is beoordeeld de concentraties luchtverontreinigende stoffen voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Concentraties stikstofdioxide (NO2)
In 2013, 2015 en in 2023 is er na realisatie van de plannen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geen sprake van overschrijding van de (definitieve) grenswaarden voor de jaargemiddelde en uurgemiddelde NO2 concentraties.
Concentraties fijn stof (PM10)
In 2013, 2015 en in 2023 is er na realisatie van de plannen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geen sprake van overschrijding van de grenswaarde voor de jaargemiddelde PM10 concentratie en het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde PM10 concentraties.
Overige stoffen
Overschrijding van de grenswaarden voor de overige Wm-stoffen is in 2013, 2015 en in 2023 redelijkerwijs uitgesloten
Conclusie
Omdat er na realisatie van de plannen die het Bestemmingsplan Wagnerplein mogelijk maakt geen grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen worden overschreden, voldoet het plan op grond van art. 5.16, eerste lid, sub a Wm aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 6 bij deze toelichting.
6.6 Geur
6.6.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In en om het plangebied worden geen grote industriële bedrijven toegestaan. Er zal dus ook geen sprake zijn van industriële stankhinder
6.6.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In en om het plangebied worden geen veehouderijen toegestaan welke mogelijk invloed zullen hebben op het plan. Er zal geen sprake zijn van agrarisch stankhinder.
6.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
6.7.1 Bodemonderzoek
Om de bepalen of de bodemkwaliteit In het plangebied geschikt is voor de beoogde nieuwe functies, zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit onderzoeken is naar voren gekomen dat er verschillende verontreinigde deelgebieden zijn zoals de VOCl-verontreiniging ter plaatsen van Wagnerplein 30/31. Deze verontreiniging is een gevolg van de in het verleden uitgevoerde bedrijfsactiviteiten (chemische wasserij).
Uit onderzoek komt tevens naar voren dat er verontreinigde slootdempingen lopen over de locatie. Deze dempingen zijn aan de hand van een nader onderzoek beter in kaart gebracht, hierbij is geconstateerd dat ter hoogte van het busstation aan de noordzijde van het terrein en het park aan de zuidzijde van het terrein de demping sterk verontreinigd is met minerale olie en zware metalen. Ook is er een verhoogde concentratie aan EOX gevonden. Het grondwater is plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie.
Indicatief bodemonderzoek planlocatie Wagnerplein te Tilburg – Onderzoeksdoel A Indicatieve bepaling hergebruikskwaliteit, Geofox-Lexmond, 20062895/SVEN, concept,
31 oktober 2007
Het bodemonderzoek is uitgevoerd direct rond het winkelcentrum, in een groot deel van het Von Weberpark en ten oosten van de Brücknerlaan. De maximaal onderzochte diepte bedraagt 4,0 m-mv. In de bodemlaag van maaiveld tot circa 4,0 m-mv zijn hooguit licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater is lokaal een sterk verhoogde concentratie nikkel aangetoond en een licht verhoogde concentratie cadmium en zink. In de grond zijn maximaal overschrijdingen van de (voormalige) streefwaarde aangetoond. De zuurgraad in het grondwater is laag. Waarschijnlijk betreft het een tijdelijke verhoging door verstoring van de bodemomstandigheden.Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting.
Indicatief bodemonderzoek planlocatie Wagnerplein te Tilburg – Onderzoeksdoel B verdachte deellocaties binnen plangebied, Geofox-Lexmond, 20062895/SVEN, concept,
31 oktober 2007
Het bodemonderzoek is gericht op de verdachte deellocaties binnen het plangebied. Deze betreffen een voormalige garage, voormalig lijnsheike (zinkasweg) en een voormalige blauwsloot. Daarnaast is het parkeerterrein en het park verdacht voor de aanwezigheid van asbest en is de kwaliteit van de asfaltverharding aan de Brücknerlaan en in het park onderzocht.
In het park is op een vijftal locaties asbestverdacht materiaal aangetroffen. Op het parkeerterrein is geen asbest aangetroffen. Zowel in het park als op het parkeerterrein, zijn geen overschrijdingen van de interventiewaarde voor asbest aangetoond.
De voormalige blauwsloot is in de bodem aangetroffen. De oude slootbodem is sterk verontreinigd met zware metalen en minerale olie. Daarnaast zijn xylenen matig verhoogd aangetroffen. In het grondwater ter hoogte van de voormalige blauwsloot zijn hooguit licht verhoogde concentraties aangetoond voor vluchtige aromaten en minerale olie. Ter hoogte van het voormalige Lijnsheike zijn geen zinkassen aangetoond. In de bodem zijn geen verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. Ter plaatse van de voormalige garage konden geen boringen worden geplaatst. Direct rondom de voormalige garage zijn in de grond en het grondwater geen verhoogde gehalten vluchtige aromaten en minerale olie aangetoond.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 8 van de toelichting.
Indicatief bodemonderzoek planlocatie Wagnerplein te Tilburg – Onderzoeksdoel C verdachte deellocaties buiten plangebied, Geofox-Lexmond, 20062895/SVEN, concept,
31 oktober 2007
Buiten het plangebied zijn twee potentiële verontreinigingsbronnen gelegen. Een voormalige chemische wasserij (Wagnerplein 30) en het huidige tankstation (Brucknerlaan). Beide potentiële bronnen hebben niet geleidt tot een verontreiniging van de grond en het grondwater.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 9 van de toelichting.
Beperkt nader onderzoek chemische wasserij Wagnerplein 30/31, Geofox Lexmond, 20072588/SVEN, 4 maart 2008
Uit het onderzoek is gebleken dat ter plaatse van de voormalige wasserij een sterke verontreiniging met gechloreerde koolwaterstoffen aanwezig is. Het gaat om een geval van ernstige bodemoverontreiniging, waarvan nader dient te worden onderzocht of sprake is van humane risico's en de noodzaak van sanering.
De verontreiniging ligt niet op de locaties waar nieuwe woningen en/of voorzieningen worden gerealiseerd. Wel dient het effect van de verontreiniging op het toepassen van warmte-koude opslag in het plangebied nader te worden vastgesteld.
De volledige notitie is opgenomen in bijlage 10 van de toelichting.
Indicatief bodemonderzoek planlocatie Wagnerplein te Tilburg – Onderzoeksdoel D bodemopbouw binnen plangebied, Geofox-Lexmond, 20062895/SVEN, concept,
7 november 2007
Onderzoeksdoel D betreft de bodemopbouw en geeft geen nadere informatie over de bodemkwaliteit.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 11 van de toelichting.
Notitie gemeente Tilburg “Bodemverontreiniging Wagnerplein”, d.d. 17 december 2007
Nabij het Wagnerplein is een verontreiniging met chloorkoolwaterstoffen aanwezig. Als een WKO wordt toegepast, kan dat invloed hebben op de verspreiding (aantrekken) van de verontreiniging.
De volledige notitie is opgenomen in bijlage 12 van de toelichting.
6.7.2 Actualisatie bodemonderzoeken
De onderzoeksgegevens in de uitgevoerde bodemonderzoeken dateren van 2007 en zijn daarmee ouder dan 5 jaar. Om de onderzoeksgegevens te actualiseren is een actualisatie van de bodemonderzoeken uitgevoerd voor het plangebied.
In de onderstaande paragraaf is een samenvatting van de actualisatie van de bodemonderzoeken opgenomen. De volledige actualisatie is opgenomen in bijlage 13 van de toelichting
Periode 2007-2013
Uit informatie van de gemeente Tilburg blijkt dat er in de periode 2007-2013 Igeen activiteiten of calamiteiten plaatsgevonden welke de bodemkwaliteit negatief hebben beïnvloed. De onderzoeksresultaten uit 2007 zijn daarmee nog actueel voor de huidige bodemkwaliteit.
6.7.3 conclusies
Op basis van de bodemonderzoeken is voldoende inzicht in de (verwachte) bodemkwaliteit binnen het plangebied. In de periode 2007-2013 hebben geen activiteiten of calamiteiten plaatsgevonden welke de bodemkwaliteit negatief hebben beïnvloed. Nieuwe bodemonderzoeken bevestigen het algemene beeld van de bodemkwaliteit in het plangebied. De onderzoeksresultaten uit 2007 zijn daarmee nog actueel voor de huidige bodemkwaliteit.
Op basis van de huidige beschikbare gegevens is het plangebied geschikt voor de gewenste functie. Wanneer graafwerkzaamheden plaatsvinden in de voormalige blauwsloot dienen aanvullende maatregelen te worden genomen.
6.8 Natuur En Ecologie
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting van het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming.
6.8.1 Beleid, wet- en regelgeving
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden gevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken cf. een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen artikel 75 Flora- en faunawet.
6.8.2 Situatie binnen het plangebied
Natura 2000
Binnen een afstand van 3 km. is Natura 2000-gebied afwezig.
Ecologische Hoofdstructuur
Volgens de Verordening ruimte 2012 van de Provincie Noord-Brabant komen er binnen het plangebied geen onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) voor. Dichtstbijzijnde EHS bevindt zich op een afstand van ca. 250 m.
Kadernota Groene Mal
Volgens de Kadernota Groene Mal, bijlage 4 komen er in het plangebied geen onderdelen van de Groene Mal voor.
Flora- en faunawet
In 2012 is door Royal HaskoningDHV een ecologische quick scan opgesteld voor het plangebied. Aan de hand van beschikbare gegevens over het plangebied en een verkennend veldbezoek uitgevoerd door een erkend ecoloog. De quick scan is vooral gericht op het vaststellen van aanwezigheid van beschermde soorten en geschikt leefgebied voor beschermde soorten.
In de onderstaande alinea's worden de uitkomsten van de quick scan samengevat. De volledige quick scan is opgenomen in bijlage 14 bij deze toelichting.
Beschermde flora
Er zijn in het plangebied geen beschermde soorten aangetroffen; voorkomen van beschermde soorten is ook niet aannemelijk gezien de aanwezige habitats en het intensieve onderhoud dat af te lezen is aan het huidige groenbestand in het plangebied.
Grondgebonden zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen van zoogdieren waargenomen. Het gebied ligt diep in de bebouwde kom. Geraadpleegde verspreidingsgegevens van telmee.nl en waarneming.nl wijzen ook niet op het voorkomen van algemene danwel strenger beschermde zoogdieren.
Het is door de geïsoleerde ligging en ongeschikte habitats niet aannemelijk dat er strenger beschermde zoogdieren voorkomen in het plangebied.
Broedvogels
Het is zeer aannemelijk dat het plangebied in lente en voorzomer dienst doet als broedgebied voor één of meer algemene broedvogels van tuinen en parken. Daarnaast is het plangebied in potentie geschikt voor de sperwer.
Voor broedvogels blijft er na kapwerkzaamheden voldoende broedgelegenheid, voor deze soorten zijn dan ook geen mitigerende maatregelen of een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. Wel wordt geadviseerd de kapwerkzaamheden tijdens het broedseizoen onder ecologische begeleiding plaats te laten vinden.
Vleermuizen
Veldbezoek heeft uitgewezen dat drie te slopen gebouwen mogelijk zeer geschikt zijn als vaste paar- en verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen als gewone dwergvleermuis en laatvlieger.
Het Von Weberpark voorziet in redelijk geschikt foerageergebied voor vleermuizen, maar niet in vaste paar- en verblijfplaatsen. Er zijn geen bomen met geschikte paar- en verblijfplaatsen aangetroffen.
Vleermuizen genieten de strengste wettelijke bescherming. Indien het vermoeden of de kans bestaat dat er schade aan individuen of populaties optreedt als gevolg van sloop- of kapwerkzaamheden, dient een aanvullend onderzoek conform het vleermuisprotocol te worden uitgevoerd.
Aanvullend vleermuizenonderzoek
In het voorjaar en de zomer van 2012 is aanvullend vleermuizenonderzoek volgens het vleermuisprotocol van de Gegevens Autoriteit Natuur uitgevoerd door Regelink ecologie en landschap. In de onderstaande alinea's worden de uitkomsten van het aanvullend vleermuizenonderzoek samengevat. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 15 bij deze toelichting.
Uit het aanvullend vleermuizenonderzoek is gebleken dat:
- Het plangebied fungeert voor de twee waargenomen soorten vleermuizen (gewone dwergvleermuis en laatvlieger) als foerageergebied. Op grond van het kleine oppervlakte van het plangebied, de aanwezigheid van zeer geschikt foerageergebied in de directe omgeving (het donkere park ten zuiden van het plangebied) en het aantal foeragerende dieren wordt verwacht dat het plangebied geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen is;
- Gedurende het onderzoek werden geen vliegroutes waargenomen. Het is waarschijnlijk dat geen essentiële vliegroutes in het plangebied aanwezig zijn;
- Er zijn geen verblijfplaatsen waargenomen in de bomen of het voormalige bibliotheekgebouw;
- In beide flatgebouwen zijn zomer-, kraam- en paarverblijfplaatsen aangetroffen. De aanwezigheid van paarverblijfplaatsen geeft aan dat beide flatgebouwen waarschijnlijk door enkele individuen ook in gebruik zijn als winterverblijfplaats;
- In het noordelijk gelegen flatgebouw is een winterverblijfplaats van tenminste 20-30 gewone dwergvleermuizen aanwezig. Deze verblijfplaats is mogelijk in gebruik door grotere aantallen dieren. Dit is echter met de huidige onderzoeksmethoden niet exact vast te stellen;
- De voorgenomen ingreep heeft geen negatief effect op vaste vliegroutes of essentieel foerageergebied van vleermuizen;
- Bij sloop van de flatgebouwen worden vaste rust- en verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen vernietigd. Met het uitvoeren van deze werkzaamheden wordt de Flora- en faunawet overtreden.
- Voor het uitvoeren van deze werkzaamheden dient een mitigatieplan te worden opgesteld en een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd;
- De overige werkzaamheden die vallen onder de ingreep (kappen van een aantal bomen en het slopen van het voormalige bibliotheekgebouw) kunnen ten aanzien vleermuizen uitgevoerd worden zonder overtreding van de Flora- en faunawet.
Ontheffing Flora- en faunawet
Een ontheffingsaanvraag van de Flora- en faunawet voor dit project is zeer waarschijnlijk haalbaar, omdat:
- De voorgenomen ingreep lokaal een negatief effect op de aanwezige populatie, maar geen effect zal hebben op de gunstige staat van instandhouding van de soort;
- Er een mitigatieplan zal worden opgesteld, waarin vervangende mogelijkheden voor vaste rust- en verblijfplaatsen worden opgenomen;
- Mitigerende maatregelen uitvoerbaar en haalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
7.1 Bestaand Watersysteem
7.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is gesitueerd in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij, en behoort kwalitatief en kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap De Dommel.
Het plangebied Wagnerplein is ongeveer 13 ha groot en is een woongebied met detailhandel-, groen-, sport- en maatschappelijke voorzieningen. De terreinhoogte bedraagt ongeveer 13,5 m + NAP in het zuidwesten en 13.00 m + NAP in het noordelijk deel van het plangebied. Aan de zuidzijde van het plangebied is het maaiveld ter hoogte van de tunnel (Haendelpad en Von Weberpad) verlaagd tot een hoogte van NAP+10,4m.
7.1.2 Bodem en grondwater
Op basis van lokaal verricht veldwerk blijkt de bodemopbouw te bestaan uit zeer fijne tot matig fijne zanden met daaronder een goed ontwikkelde slecht-doorlatende leemlaag. De basis van deze leemlaag kan lokaal variëren (3 tot 5 meter beneden maaiveld). De dikte van de leemlagen varieert daarbij sterk.
In het indicatief bodemonderzoek Wagnerplein, Geofox 31 oktober 2007 is verder aangegeven dat er een gedempte blauwsloot aanwezig is binnen het plangebied. De bodem is gedeeltelijk matig tot sterk verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromatische koolwaterstoffen en plaatselijk met zware metalen (ernstige bodemverontreiniging). De bovenkant van de gedempte blauwsloot ligt op een hoogte van ongeveer 1,8m-mv.
Daarnaast is In de notitie 'Bodemverontreiniging Wagnerplein' d.d. 17 december 2007 van de gemeente Tilburg aangegeven dat nabij het plan Wagnerplein een verontreiniging van chloorkoolwaterstoffen aanwezig is. De exacte ligging van de verontreiniging is nog niet bekend.
Op basis van de beschikbare metingen wordt de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) in het zuiden van het onderzoeksgebied geschat op NAP +11,65 meter en in het noorden op NAP +11,10 meter. De gemiddelde grondwaterstanden fluctueren respectievelijk rond de NAP +11,00 m en NAP +10,75 m. Het grondwater stroomt globaal in noord-noordwestelijke richting.
Met maatgevende grondwaterstanden ruim 1,0 m onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende. Lokaal kan er sprake zijn van schijngrondwater-spiegels, welke ontstaan door stagnerend water in slecht waterdoorlatend bodemlagen in de onverzadigde zone.
7.1.3 Oppervlaktewater
Rondom en in het Wagnerplein-gebied is geen oppervlaktewater met een waterhuishoudkundige functie.
7.1.4 Riolering
In de bestaande situatie is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Het plangebied is volledig gerioleerd.
Het afvalwater in het gemengde stelsel stroomt af naar de rioolwaterzuivering Tilburg. De rioolwaterzuivering is in beheer bij waterschap De Dommel.
7.2 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er - in tegenstelling tot vroeger - meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het Rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie ' vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water 2010 - 2015' vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel, die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks -, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidsgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Bij ontwikkelingen die in het gebied plaatsvinden worden het vuil- en het hemelwater afkomstig van de nieuwe bouwdelen inpandig gescheiden verzameld. Het regenwater wordt voorlopig aangesloten op de bestaande gemengde riolering. De totale bergingsopgave van de herinrichting van het Wagnerplein wordt gerealiseerd in het kader van het plan Blauwe Aders.
Het regenwater wordt in de toekomst via een Blauwe Ader overgenomen en getransporteerd naar de stadsrand (waterpark Noordoost).
7.3 Watertoets
Sinds 2002 is de watertoets verankerd in het Streekplan 2002. Vervolgens is de wettelijke verankering versterkt in het Besluit Ruimtelijke Ordening. In het kader van de watertoets is tegenwoordig voor nieuwe stedelijke ontwikkelingsplannen de waterparagraaf een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. Doel van de watertoets is om de wateraspecten op een goede manier in ruimtelijke plannen te verwerken. Tevens hebben de waterbeheerders hierbij een officiële adviserende taak gekregen in de procedure.
7.3.1 Waterparagraaf
Voor de toekomstige ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is een waterparagraaf opgesteld. De waterparagraaf is 'een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding'. In de waterparagraaf neemt de initiatiefnemer het wateradvies op van de waterbeheerder, motiveert de eventuele afwijkingen hiervan en stelt eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor.
De waterbeheerder, in dit geval het Waterschap De Dommel, stelt in dit proces de kaders voor onder andere de wateropgave vast. De wateropgave houdt in dat voldoende bergingscapaciteit wordt gerealiseerd voor compensatie van de toename van het verharde oppervlak of het dempen van sloten. Daarnaast geeft het waterschap aan welk beleid en welke criteria aangehouden moeten worden voor bijvoorbeeld het bergen en lozen van regenwater op de riolering en/of het oppervlaktewater.
In de onderstaande paragrafen is een samenvatting van de watertoets opgenomen. De volledige watertoets is opgenomen in de bijlagen 16, 17 en 18 bij deze toelichting.
7.3.2 Benodigde compensatie waterberging
Aan de hand van de rekenmethodiek zoals vastgesteld in het Technisch Kwaliteitshandboek Openbare Ruime (TKOR) en de SWR van de gemeente dient er 10mm aan berging gecompenseerd te worden voor bestaand verhard oppervlak. Voor de toename aan verhard oppervlak dient 40mm aan berging gecompenseerd te worden.
In de onderstaande tabel is een overzicht weergegeven van de benodigde waterberging. In totaal zal er 922m3 aan berging gecompenseerd dienen te worden. Er worden voor de realisatie van het plangebied geen watergangen gedempt.
Tabel 7.1: Compensatie waterberging
Oppervlak [m2] | Benodigde berging [m3] | |
Bestaand afstromend verhard oppervlak (10mm berging) | 58.765 | 588 |
Toename verhard oppervlak (40mm berging) | 8.353 | 334 |
Totaal | 922 |
De af te koppelen oppervlakken zijn aangegeven in bijlage 16 (Watertoets ontwikkeling Wagnerplein te Tilburg).
7.3.3 Berging en afvoer hemelwater
Er zijn voor dit plangebied drie varianten mogelijk voor het bergen en afwateren van het hemelwater afkomstig van het plangebied:
- Aansluiting op toekomstige 'blauwe ader'. Hemelwater wordt middels een hemelwaterstelsel afgevoerd naar de toekomstige 'blauwe ader'. Voordat de 'blauwe ader' is aangebracht, wordt het stelsel aangesloten op het bestaande gemengde stelsel. Middels een afkoopregeling met de gemeente wordt de benodigde compensatie afgekocht, op basis van een kostenneutraal opzet ten opzichte van realisatie van de waterbergingsopgave binnen het plangebied.
- Aanbrengen berging binnen plangebied. Hemelwater wordt middels een hemelwaterstelsel afgevoerd naar een ondergrondse berging. Lediging bergingsvoorziening vindt plaats op basis van vertraagde afvoer naar het gemengde stelsel.
- Aanbrengen infiltrerende berging binnen plangebied. Hemelwater wordt middels een hemelwaterstelsel afgevoerd naar een ondergrondse berging. Lediging bergingsvoorziening vindt plaats op basis van infiltratie naar diepere bodemlagen.
Variant 1: Aansluiting op toekomstige 'blauwe ader'
In deze variant wordt het hemelwater middels een hemelwaterstelsel afgevoerd naar een toekomstige 'blauwe ader'. De dichtstbijzijnde blauwe ader wordt in toekomst aangelegd bij de Quirijnstokboulevard. Aangezien de 'blauwe ader' niet op korte termijn wordt aangebracht, wordt het stelsel met meerdere aansluitingen aangesloten op het bestaande gemengde stelsel. De diameters van hemelwaterleidingen lopen daarbij op van ø300mm bij de beginstrengen tot ø600mm bij de aansluitingen op het gemengde stelsel. Uitgangspunt bij deze variant is dat met behulp van een afkoopregeling een bijdrage wordt geleverd aan de kosten voor het aanleggen van berging buiten het plangebied. Deze afkoop is kostenneutraal ten opzichte van de varianten waarbij de bergingsopgave wordt gerealiseerd binnen het plangebied.
Voordelen variant 1:
- Realisatie boven- of ondergrondse berging binnen plangebied is niet nodig;
- In toekomst geen onderhoud en geen versnippering in de stad van ondergrondse bergingsvoorzieningen binnen plangebied;
- Ontzorging van de realisatie van de bergingsopgave;
- Flexibele gebiedsontwikkeling;
- Meest duurzame waterhuishoudkundige oplossing op de lange termijn;
- Aansluiting op vigerend waterbeleid (Structuurvisie Water en Riolering);
- Geen extra verspreiding van grondwaterverontreiniging;
- Maximale ontlasting van de bestaande gemengde riolering en zuiveringsinstallatie en dan ook bijdrage aan voorkomen van wateroverlast.
Nadelen variant 1:
- In tijdelijke situatie zal het stelsel aangesloten worden op het gemengde stelsel. Er dienen voorzieningen aangebracht te worden om de kans op instroom van vuilwater in het hemelwaterstelsel zoveel mogelijk te voorkomen;
- Eventuele overdimensionering (ordergrootte 10%) doordat de eerste jaren wordt aangesloten op het bestaande gemengde stelsel (hydraulische drukhoogte in gemengde stelsel is volgens eerste verwachtingen hoger dan de hydraulische drukhoogte in toekomstige blauwe ader);
- Ondanks de gefaseerde aanleg van blauwe aders, toch tijdelijke voorzieningen nodig voor de afvoer van hemelwater en extra nooduitlaten ter voorkoming van ontoelaatbare lokale belasting van de bestaande riolering bij de lozingspunten.
Variant 2: Aanbrengen berging binnen plangebied
Mogelijkheden voor het creëren van berging zijn boven- en ondergrondse berging.
Een bovengrondse berging binnen het plangebied is gelet op de inrichting van het plangebied (park met vele bestaande bomen) niet gewenst. Daarnaast is in de SWR aangegeven dat nieuw oppervlaktewater niet gewenst is, waardoor de waterberging een droge retentie zou moeten zijn, bijvoorbeeld als een verlaging van het maaiveld.
Het aanbrengen van een ondergrondse berging in (toekomstige) openbaar gebied is eventueel wel mogelijk. Een bergingsmogelijkheid is te vinden onder het oostelijk parkeerterrein binnen het plangebied.
In deze variant wordt het hemelwater middels een hemelwaterstelsel afgevoerd naar een ondergrondse berging. Lediging van de bergingsvoorziening vindt plaats op basis van vertraagde afvoer naar het gemengde stelsel.
Uitgaande van een bergingsvoorziening boven de GHG (1,85m tot 1,9m-mv), zal er bij een benodigde berging van 922m3, een bergingshoogte van 0,8m, een dekking van 1m boven de bergingsvoorziening en 50% beschikbare ruimte in de berging een ruimtegebruik benodigd zijn van 2.305m2. Beschikbare ruimte onder de parkeerplaatsen (oostzijde winkelcentrum) is ca. 4.750m2 en dan ook voldoende voor het aanleggen van een ondergrondse infiltratiesysteem.
Voordelen variant 2:
- Hemelwater wordt binnen plangebied geborgen;
- Zorgt voor beperkte ontlasting van het bestaande gemengde stelsel. Een deel van het hemelwater wordt afgekoppeld en lokaal geborgen en wordt vertraagd afgevoerd naar het bestaande stelsel. Bij buien groter dan de aangelegde berging of doordat de berging (groten)deels gevuld is vervalt dit voordelige effect;
- Door berging in plangebied zijn eventueel kleinere diameters van leidingen van het hemelwaterstelsel mogelijk
- Geen extra verspreiding van grondwaterverontreiniging
Nadelen variant 2:
- Een gesloten berging toepassen komt niet overeen met de wens van Bouwfonds om duurzame ontwikkelingen te stimuleren. Deze oplossing sluit het minst aan op het gewenste beleid;
- Idem voor gemeentelijk beleid: variant 2 sluit niet aan op vigerend waterbeleid;
- Bijdrage aan de versnippering van ondergrondse bergingsvoorzieningen;
- Ten opzichte van variant 1 is realisatie ondergrondse berging noodzakelijk, waardoor de gebiedsontwikkeling minder flexibel wordt: waterberging dient gerealiseerd te worden voordat de afvoerende oppervlakken worden aangesloten;
- Onderhoud van ondergrondse bergingsvoorziening;
- Ondanks het dempende effect van de waterberging zijn extra nooduitlaten nodig ter voorkoming van ontoelaatbare lokale belasting van de bestaande riolering bij de lozingspunten.
Variant 3: Aanbrengen infiltrerende berging binnen plangebied
Deze variant is een variatie op variant 2 waarbij de ondergrondse berging een infiltrerende functie heeft. Infiltreren van hemelwater is mogelijk mits hydraulisch contact met de diepere lagen van de deklaag wordt gemaakt.
Om meer inzicht te krijgen in de effecten van infiltratie op de bestaande verontreiniging is een grondwaterstromingsmodel opgezet waarmee stroombaanberekeningen zijn uitgevoerd. Uit deze berekeningen komt naar voren dat de additionele verspreiding van de verontreinigingen, als gevolg van infiltratie op deze locatie, minder dan 1 meter per jaar bedraagt. Deze verspreiding van verontreinigingen wordt acceptabel geacht. In bijlage 16 (Watertoets ontwikkeling Wagnerplein te Tilburg) is een onderbouwing gegeven van deze berekening.
Op basis van de huidige gegevens is het niet mogelijk om het volume van de verspreiding door de infiltratie te bepalen (precieze omvang van de verontreiniging nog niet in kaart is gebracht). Toetsing aan de hand van de Wet Bodembescherming is daardoor momenteel niet mogelijk. Indien gekozen wordt voor deze variant zal de berekende verspreiding volgens de regelgeving van de Wet Bodembescherming getoetst dienen te worden.
Voordelen variant 3:
- Hemelwater wordt lokaal geïnfiltreerd;
- Zorgt voor beperkte ontlasting van het bestaande gemengde stelsel. Een deel van het hemelwater wordt afgekoppeld en lokaal geborgen/geïnfiltreerd en wordt niet meer afgevoerd op het bestaande stelsel. Bij buien groter dan de aangelegde berging of doordat de berging (groten)deels gevuld is vervalt dit voordelige effect;
- Door berging in plangebied zijn eventueel kleinere diameters van leidingen van het hemelwaterstelsel mogelijk.
Nadelen variant 3:
- Een infiltrerende berging toepassen is in principe een duurzame oplossing, ondanks de verspreiding van de grondwaterverontreiniging. Deze oplossing sluit daarom minder dan variant 2 aan op het gemeentelijk beleid;
- Ten opzichte van variant 1 is realisatie ondergrondse berging noodzakelijk, waardoor de gebiedsontwikkeling minder flexibel wordt: waterberging dient gerealiseerd te worden voordat de afvoerende oppervlakken worden aangesloten;
- Bijdrage aan de versnippering van ondergrondse bergingsvoorzieningen;
- Realiseren van doorsteek naar diepere lagen van de deklaag om infiltratie mogelijk te maken;
- Onderhoud van ondergrondse bergingsvoorziening;
- Eventueel dichtslaan van infiltratievoorziening in de toekomst, zodat de werking van infiltratie verminderd, waardoor onderhoudskosten hoger uitvallen;
- Extra verspreiding van bodem- / grondwaterverontreiniging.
De diverse bestemmingsregelingen (en de verbeelding) voorzien voldoende in de aanleg van de voorzieningen t.b.v. de waterhuishouding van alle drie varianten.
De voorkeursvariant voor de compensatie van de berging is variant 1: aansluiting op toekomstige 'blauwe ader'.
7.3.4 Opzet watersysteem
Hieronder de belangrijkste uitgangpunten voor het aan te brengen watersysteem:
- De terreinhoogte van het openbaar gebied ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) van de nieuwe bouwdelen wordt gelijk aan- of hoger dan de huidige;
- Om onacceptabele schade te beperken / zo veel te voorkomen bij extreem neerslag moet het openbaar gebied overstroomd kunnen worden met het overtollige regenwater, zonder dat er onacceptabele schade optreedt. Hiervoor moet dient de bebouwing minimaal 10 cm hoger liggen dan de nabije openbare ruimte;
- Het vuil- en regenwater van de nieuwe bebouwing / verharde terreinen wordt gescheiden ingezameld en afgevoerd. Het hemel- en vuilwater van de nieuwe bebouwing zal daarbij net buiten de gevelcontouren worden aangeboden;
- Het verharde terrein waar versmarkt wordt gehouden wordt afgewaterd richting de gemengde riolering;
- Het vuilwater wordt aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op de bestaande riolering;
- De afvoercapaciteit van het regenwaterstelsel is voldoende om de stijghoogte minimaal 30 cm onder het maaiveld te houden bij beproeving met bui 08 van de Leidraad;
- De hemelwaterbergingsopgave bedraagt 922 m³;
- Het hemelwater wordt verzameld / afgevoerd volgens de voorkeursvariant 'aansluiting op toekomstige blauwe ader'.
- Om afvoer van regenwater te garanderen in de periode tot aanleg van en aansluiting op de blauwe aders, wordt de regenwaterafvoer tijdelijk aangesloten op de gemengde riolering;
- Bij de aansluitpunten van de regenwaterafvoer op de gemengde riolering (al dan niet tijdelijk) worden de benodigde maatregelen getroffen om lokale overbelasting van de ontvangende riolering te voorkomen
- De regenwaterafvoer wordt te zijner tijd aangesloten op de blauwe ader die geprojecteerd is vanaf de kruising van de Beethovenlaan met de Brücknerlaan.
7.3.5 Waterkwaliteit
In de toekomstige situatie zal het hemelwater afkomstig van daken en verharding afgekoppeld worden en afgevoerd worden naar een ondergrondse berging binnen het plangebied. Om de waterkwaliteit van het hemelwater te waarborgen, dient met het volgende rekening gehouden te worden:
- Bij de nieuwbouw dient geen gebruik gemaakt te worden van uitloogbare bouwmaterialen;
- In verband met vervuild 'schrob'water dient het hemelwater van de balkons en galerijen aangesloten te worden op het vuilwatersysteem en niet op het hemelwatersysteem.
7.3.6 Vuilwaterafvoer
Het vuilwater in het plangebied zal in de toekomstige situatie gescheiden van het hemelwater worden ingezameld. Een deel van het bestaande gemengde riool in het plangebied zal worden hergebruikt als onderdeel van het toekomstige vuilwaterstelsel.
Het ontwerp van het vuilwatersysteem zal in overleg met de gemeente Tilburg verder worden uitgewerkt.
Verplaatsing riooltransportleiding
De riooltransportleiding (ø1500mm) in het Von Weberpark is door de huidige ligging van de leiding niet te combineren met de binnentuin van het toekomstige parkwoongebouw (deelplan 2B). De transportleiding zal in overleg met de gemeente Tilburg verlegd dienen te worden waarbij rekening wordt gehouden met de hoogteligging van de leiding en de maximaal toelaatbare toename van de stijghoogte in het rioolstelsel.
7.3.7 Overleg
De waterparagraaf is afgestemd met de gemeente Tilburg en het waterschap De Dommel. De volgende overleggen over de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de watertoets zijn gevoerd:
- Norm compensatie volgens TKOR vastgelegd: Op 12 maart 2013 heeft de gemeente Tilburg via mail bevestigd dat de norm voor compensatie van (extra) verhard oppervlak volgens TKOR nog steeds geldt voor plan Wagnerplein.
- Compensatie benodigde berging: Gemeente heeft aangegeven (mail 12 maart 2013) dat eventueel berging buiten het plangebied mogelijk is in de leiding richting het Quirijnstokboulevard (blauwe ader). Afhankelijk van kosten en technische haalbaarheid zal nog het een ander afgewogen dienen te worden.
- Afstemmingsoverleg d.d. 28 maart 2013 met waterschap De Dommel en gemeente Tilburg. Overleg a.d.h.v. werkdocument watertoets Wagnerplein. Opmerkingen gemeente en waterschap worden aangeleverd.
- Openstaande vragen n.a.v. afstemmingsoverleg uitgezet bij Bouwfonds 9 april 2013.
- Uitsluitsel over openstaande vragen 22 mei 2013.
- Tijdens werkgroepoverleg Infrastructuur van 1 juli 2013 waar waterhuishouding een onderdeel van is, is afgesproken dat er dimensioneringsberekeningen voor het hemelwaterstelsel uitgevoerd worden ter ondersteuning van variantkeuze compensatie waterberging. Gemeente zal hiervoor model van Tilburg aanleveren. Model is 4 juli 2013 aangeleverd. Modelberekeningen zullen in latere fase aangeleverd worden aan de gemeente.
- Reactie waterschap de Dommel naar de gemeente Tilburg op het concept bestemmingsplan d.d. 15 juli 2013. In deze reactie zijn een viertal opmerkingen geplaatst waarbij na onderling overleg één opmerking is blijven staan: toetsing berekende verspreiding verontreiniging bij variant 3 (aanbrengen van infiltrerende berging) aan de hand van Wet Bodembescherming. Indien gekozen wordt voor deze variant zal dit verder uitgezocht worden.
- Tijdens voortgangsbespreking van 8 augustus 2013 m.b.t. het bestemmingsplan is de waterparagraaf ter sprake gekomen. Hierbij zijn aandachtspunten meegegeven voor het vormgeven van de waterparagraaf.
- 21 augustus 2013 zijn aangepaste waterparagraaf en gewijzigde paragraaf in watertoets aangeleverd aan gemeente.
- De gemeente levert op 22 augustus 2013 opmerkingen op aangepaste waterparagraaf en watertoets.
- Laatste wijzigingen zijn op 23 augustus 2013 doorgevoerd in waterparagraaf en watertoets.
7.3.8 Advies
Bij brief met dagtekening 21 november 2013 heeft Waterschap De Dommel ingestemd met de waterparagraaf zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Deze brief is als bijlage bij de toelichting van het plan gevoegd.
Hoofdstuk 8 Opzet Planregels
8.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
8.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
8.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- Centrum;
- Groen;
- Maatschappelijk;
- Sport;
- Verkeer;
- Verkeer-Verblijf;
- Woongebied.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
- Waarde-Archeologie;
- Leiding-Riool
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
In de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee begrenzing van het bestemmingsplan kan worden gewijzigd.
8.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 13 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 14 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 15.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 16, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Algemene procedureregels
Artikel 17 bevat een verwijzing naar afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarmee is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb van toepassing voor bevoegdheden voor het stellen van nadere eisen of wijziging van onderdelen van het plan.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 18 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
8.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.
De gemeente Tilburg heeft in een exploitatieovereenkomst met de ontwikkelaar van het plan afspraken gemaakt over het verhalen van de gemeentelijke kosten voor het plan. Aanvullend op de exploitatieovereenkomst is met de ontwikkelaar een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. De uitvoerbaarheid van het plan is daarmee voldoende verzekerd.
9.2 Grondexploitatiewet (Grex)
In het kader van de Grondexploitatiewet (GREX) is het mogelijk dat in kader van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale doelstelling van de Grondexploitatiewet, zoals opgenomen als afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
Het uitgangspunt van de Grondexploitatiewet is dan ook dat gemeenten een verplichting hebben tot kostenverhaal. Dit betekent, dat een gemeente de gemaakte kosten op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot een ontwikkeling van de gronden overgaat. De gemeente mag hier bovendien niet meer van afzien.
Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
- Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie is anderszins verzekerd;
- Het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen is niet noodzakelijk.
Geen noodzaak vaststellen exploitatieplan
Voor dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld, omdat in een exploitatieovereenkomst met de ontwikkelaar afspraken zijn gemaakt over het verhalen van de gemeentelijke kosten voor het plan. Aanvullend op de exploitatieovereenkomst zijn met de ontwikkelaar afspraken worden gemaakt over het verhalen van eventuele planschade .
Daarnaast is het vaststellen van een fasering of het vastleggen van locatie-eisen (anders dan opgenomen in de regels van dit plan en/of in het beelkwaliteitsplan) niet noodzakelijk.
Daarmee is het kostenverhaal voldoende verzekerd en hoeven geen aanvullende afspraken gemaakt hoeven te worden over de werken en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 6.13 (Wro) tweede lid, onder b en c.
9.3 Exploitatieovereenkomst
Kostenverhaal op initiatiefnemer
Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn (in gevallen waarin de gemeente de kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren) wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan opgenomen, de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen en beeldende kunst alsmede de kosten voor de herinrichting van de Bucknerlaan, de Haendellaan, het Wagnerplein het von Weberpark.
In de exploitatieovereenkomst zijn tevens afspraken gemaakt over de financiële bijdrage van de initiatiefnemer voor het verplaatsen de riooltransportleiding (ø1500mm) in het Von Weberpark.
Planschade
Met de initiatiefnemeris een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
9.4 Handhaafbaarheid
Een goede preventieve handhaving begint met een actueel bestemmingsplan dat voorzien is van heldere en overzichtelijke regels. Zowel de burger als de uitvoeringsambtenaar moeten snel inzicht kunnen krijgen in wat er wel en niet onder bepaalde omstandigheden is toegestaan.
Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formuleringen geven zowel de ambtenaren belast met handhaving, als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan wordt gehanteerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het begrip “permanente bewoning”. Wat betreft de invulling van de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de overige gereviseerde bestemmingsplannen in het belang van de uniformiteit (rechtszekerheid en rechtsgelijkheid).
Handhaving bestemmingsplan
Succesvol handhaven van het voorliggende bestemmingsplan houdt in het voorlichten, adviseren en stimuleren en zonodig afdwingen van de regels, zodat initiatiefnemers hun plannen volgens de regels van het voorliggende plan realiseren.
Handhaving dient transparant zijn; dat wil zeggen herkenbaar en voorspelbaar voor burgers en bedrijven. Ten gevolge van de wijziging van de Woningwet en Wet ruimtelijke ordening dient het college van B&W jaarlijks een verslag aan de gemeenteraad te overhandigen, waarin zij aangeeft hoe met handhaving is omgegaan.
Sancties
Indien overtredingen worden geconstateerd, wordt, als het gaat om overtredingen waar prioriteit aan is toegekend, naleving afgedwongen door bestuursrechtelijke sancties, zoals het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een dwangsom of in de toekomst wellicht het opleggen van een (bestuurlijke) boete. Overtreding van het bestemmingsplan is rechtstreeks strafbaar gesteld in de Wed (Wet economische delicten).
Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg
10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Wagnerplein - Herontwikkeling winkelcentrum e.o.' op 23 juni 2012 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Stadsnieuws Tilburg.
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele (wijk)organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH | 18 juni 2013 | 24 juli 2013 | Nee |
Waterschap De Dommel | 20 juni 2013 | 29 juli 2013 | Ja |
Kamer van Koophandel Brabant | 20 juni 2013 | geen | nee |
Noordraad Heikant / Quirijnstok | 20 juni 2013 | geen | nee |
Stichting Stokhasselt '88 | 20 juni 2013 | geen | nee |
Bewonersklankgroep | 20 juni 2013 | geen | nee |
Vereniging van eigenaren winkelcentrum Wagnerplein | 20 juni 2013 | geen | nee |
De vooroverlegreactie van het waterschap is inmiddels achterhaald, omdat de waterparagraaf nadien nog is herschreven.
Convenant Bruisend Wagnerplein
Het Wagnerplein en omgeving moeten een bruisend hart worden voor Tilburg Noord. Dat is de kern van het convenant dat wethouder Gon Mevis (wijkwethouder Noord) namens de gemeente 11 oktober 2009 ondertekende met negen partijen. In het convenant Wagnerplein, bruisend hart van Tilburg Noord staan de ambitie en acties beschreven om de sociale ontwikkeling rondom het Wagnerplein op gang te houden. De organisaties hebben afgesproken om met elkaar samen te werken om de ambitie te realiseren.
10.3 Burgerparticipatie
Informatieavonden stedenbouwkundig plan
De projectontwikkelaar heeft twee informatieavonden en een informatiedag georganiseerd over het voorlopig stedenbouwkundig plan. Tijdens deze bijeenkomsten zijn omwonenden, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden/geïnteresseerden in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en opmerkingen te plaatsen over de toekomstige opzet van het Wagnerplein.
Betrokkenheid winkeliers
De Vereniging van Eigenaren (VvE) van winkeliers in winkelcentrum Wagnerplein is door de projectonwikkelaar nauw betrokken bij het opstellen van het voorlopig stedenbouwkundig plan.
Bewonersklankbordgroep
De gemeente, ontwikkelaar Bouwfonds en de projectpartners vinden communicatie met en betrokkenheid van bewoners belangrijk voor de ontwikkeling van het nieuwe Wagnerplein en omgeving. Om de inbreng vanuit bewoners te waarborgen is een bewonersklankbordgroep opgericht. Hierin nemen actieve bewoners uit de omgeving van het Wagnerplein deel. Samen hebben zij in 2006 de Vereniging Bewonersklankbord Wagnerplein opgericht.
De Vereniging Bewonersklankbord Wagnerplein heeft regelmatig overleg gevoerd met gemeente en Bouwfonds. Zij heeft bijvoorbeeld advies uitgebracht over het Structuurplan en het Beeldkwaliteitsplan. Ook zijn leden van de bewonersklankbordgroep betrokken bij het opstellen van een programma van wensen voor het openbaar gebied. Verder voert ze overleg met het gebiedsteam Noord over voorzieningen rondom het Wagnerplein.
10.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 14 oktober tot en met maandag 25 november 2013. Tijdens deze periode zijn er 6 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Zienswijze 1
Reclamante woont in een aanleunwoning aan de Brücknerlaan, op de begane grond. Het gebouw wordt gesloopt. Ze denkt dat vervangende woonruimte op de begane grond er in de nieuwe situatie niet in zit en ze wil daarnaast überhaupt niet dat de flat gesloopt wordt.
Standpunt gemeentebestuur
Deze zienswijze gaat deels over de afspraken tussen de ontwikkelaar, Bouwfonds, en de huidige verhuurder, Stichting De Wever (SDW). Laatstgenoemde verhuurt de aanleunwoningen, waaronder die van reclamante.
Als Bouwfonds het complex aanleunwoningen aan de Brücknerlaan koopt van SDW, gaat een termijn lopen waarbinnen SDW vervangende woonruimte moet zoeken voor haar huidige huurders. Dit is een zaak tussen Bouwfonds, SDW en huidige huurders. De gemeente staat hier grotendeels buiten. Wij raden de indienster van de zienswijze aan contact op te nemen met SDW, en haar voorkeur voor vervangende woonruimte op de begane grond kenbaar te maken.
Wel is het zo dat het bestemmingsplan het huidige complex aanleunwoningen aan de Brücknerlaan wegbestemt. In theorie kan het gemeentebestuur natuurlijk vanwege het belang van reclamante afzien van de herstructurering van het Wagnerplein e.o. Wij menen echter dat het belang van de herstructurering voor Tilburg Noord als zodanig dermate groot is, dat wij dat in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van reclamante. Met daarbij dus wel de aantekening dat SDW indien Bouwfonds het complex aanleunwoningen definitief overneemt, gehouden is reclamante passende vervangende woonruimte aan te bieden. Of dat per se een woning aan de begane grond moet zijn, kunnen wij niet beoordelen.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
Zienswijze 2
Reclamant vraagt zich af waarop de in de stukken genoemde verkeerstoename van westelijke naar oostelijke richting op de Heikantlaan gebaseerd is. Hij woont in de Silcherstraat, die op dat punt parallel ligt aan de Heikantlaan, en hij is derhalve bezorgd over deze verkeerstoename. Indien de toename een gevolg is van de plannen voor het Wagnerplein, treedt reclamant graag in overleg over hoe deze geluidstoename kan worden beperkt.
Standpunt gemeentebestuur
De in de stukken genoemde verkeerstoename in oostelijke richting op de Heikantlaan is het te verwachten gevolg van (in willekeurige volgorde) een autonome toename, de herstructurering van het Wagnerplein e.o. als zodanig en het (gedeeltelijk) invoeren van eenrichtingsverkeer op de Brücknerlaan. Wij voegen hier direct aan toe dat de te hanteren maximumsnelheid en de benodigde afvoercapaciteit van de Heikantlaan gegarandeerd blijven. Tevens is het belangrijk te beseffen dat voor het invoeren van eenrichtingsverkeer een verkeersbesluit nodig zal zijn, waartegen in rechte kan worden opgekomen. Een eventueel benodigd besluit inzake het verlenen van een hogere grenswaarde, als bedoeld in de Wet geluidhinder, kan worden genomen in de procedure aangaande het verkeersbesluit. Ook kan dan worden bezien of geluidreducerende maatregelen nodig zijn.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
Zienswijze 3
Reclamant vraagt of er als gevolg van het nieuwe Wagnerplein vanaf de Brücknerlaan ook nog een ontsluitingsroute voor fietsers naar het "achterland" (dus naar de Schubertstraat en de Brahmsstraat) wordt aangelegd. Daarnaast oppert hij dat in de toekomst ook een ontsluiting voor fietsers en bromfietsers naast de garage van Oppermans mogelijk kan zijn, waar thans al een doorgang is om naar de parkeerplaatsen naast de garage te rijden. Van daaruit naar de Beethovenlaan, Brahmsstraat en verder, is het dan niet zo ver meer. Heden is dat gebied niet anders te bereiken dan via het voetpad.
Standpunt gemeentebestuur
De door reclamant genoemde wegen, opties en weggedeelten bevinden zich alle buiten het plangebied.
De meest voor de hand liggende fietsroute van het bedoelde achterland naar het Wagnerplein e.o. is het fietspad langs de Heikantlaan, gevolgd door de 'winkelhaak' bij de kruising Heikantlaan-Brücknerlaan en zo verder (of aan de noordzijde van het achterland: de Beethovenlaan met winkelhaak). Doordat dit inderdaad niet de hemelsbreed kortste route is naar de meer westelijk gelegen delen van Tilburg Noord, ontstaat logischerwijs tweewielig 'sluipverkeer' over voetpaden door de woonbuurt. Hiertegen bestaan geen bezwaren, zolang dit sluipverkeer afstapt op die weggedeelten die alleen voor voetgangers zijn bedoeld. Onlangs is aan de zuidzijde van het veld aan de Brahmsstraat een veiligheidbevorderende maatregel genomen om dit af te dwingen, zoals reclamant zelf ook heeft opgemerkt. Of een dergelijke maatregel ook aan de noordzijde van het veld genomen kan worden, zullen wij bezien bij de behandeling van het bestemmingsplan voor het veld, dat later in 2014 in procedure gaat. Een eventuele verkorte fietsroute van het door reclamant bedoelde achterland naar het westen kan in die procedure eveneens aan de orde komen. Wij doen op dit punt op dit moment echter nadrukkelijk geen toezeggingen.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
Zienswijze 4 (Stichting Stadsbomen Tilburg)
Tot teleurstelling van reclamante heeft zij geconstateerd dat er in het Von Weberpark zowel bouwbestemmingen als parkeerbestemmingen zijn opgenomen. Reclamante is van mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is. Verder betreurt zij dat er voor dit bestemmingsplan geen fatsoenlijke inventarisatie is gemaakt van de in het park aanwezige bomen, terwijl de soortendiversiteit van het park groot is en het park wat dat betreft uniek is in Tilburg. Daarbij wijst zij naast de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 en de Nota Groen van 2010 op het gemeentelijke bomenbeleid, dat vervat is in de nota Tilburg boomT van 2008. Ingevolge de bij die nota behorende Boomwaardezoneringskaart heeft het park integraal een 'hoofdwaarde'. Dat betekent dat alleen indien sprake is van zwaarwegende, maatschappelijke belangen tot het amoveren van bomen mag worden overgegaan. Dat betekent ook dat een Bomen-effect-analyse (Bea) had moeten worden uitgevoerd, waaruit ten minste kan blijken welke bomen onder welke voorwaarden en inspanningen behouden kunnen blijven. In algemene zin meent reclamante dat de gronden, die nu een groenbestemming hebben, een groenbestemming moeten houden. Bouwen en parkeren in het park is onwenselijk.
Standpunt gemeentebestuur
Reclamante stelt terecht dat het Von Weberpark integraal een hoofdwaarde is toegekend ingevolge het gemeentelijke bomen- en groenbeleid. Het park kent een groot aantal verschillende boomsoorten en heeft een kenmerkende structuur en een dito aanzien. Dit alles betekent inderdaad dat niet lichtvaardig mag worden besloten delen van het park een ander aanzien te geven. Ingevolge de bomennota 'Tilburg BoomT' van 2008 mag wanneer sprake is van bomen met een hoofdwaarde slechts tot het kappen van (individueel aan te wijzen) bomen worden overgegaan, indien er zwaarwegende maatschappelijke belangen aan de orde zijn. Ook dit merkt reclamante terecht op. Wij kwalificeren de herstructurering van het Wagnerplein e.o. als een dergelijk zwaarwegend maatschappelijk belang, hetgeen genoegzaam uit de stukken blijkt.
Reclamante stelt dat een Bea in casu verplicht is. Ook daarin heeft zij gelijk, het betreft immers bomen met een hoofdwaarde. De verplichting tot het uitvoeren van een Bea geldt echter pas op het moment waarop het aanvragen van een kapvergunning aan de orde is. Het bestemmingsplan is zelf geen titel voor het amoveren van bomen. In dit stadium volstaat een zogenaamd Inpasbaarheidonderzoek, waartoe naar aanleiding van de zienswijze door initiatiefnemer opdracht is gegeven aan bureau Cobra. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. In dit kader merken wij nog op dat het bestemmingsvlak 'Woongebied' op de planverbeelding groter is dan het ruimtebeslag dat de uiteindelijke, feitelijke bebouwing zal leggen op de omgeving. Welke bomen exact moeten verdwijnen, staat dus nog niet vast. Er dient echter enige schuifruimte verzekerd te zijn in het plan. Bij het feitelijke 'schuiven' kan mede rekening worden gehouden met te behouden bomen. Wanneer de exacte invulling van de woonbebouwing in het park duidelijk is, zijn een Bea en het aanvragen van een kapvergunning (omgevingsvergunning voor kappen) aan de orde.
Bij een herstructurering als de onderhavige is het onvermijdelijk dat aan elementaire, van oudsher in een wijk of buurt aanwezige elementen wordt gesleuteld. Dat gaat in het onderhavige geval gepaard met het amoveren van een aantal bomen. Wij menen dat zulks gegeven alle bij de herstructurering betrokken belangen een juiste en dus goed te verdedigen beslissing is. Nadrukkelijk zij hierbij vermeld dat het Von Weberpark in de huidige vorm door velen, vooral de in groten getale in de nabije omgeving van het park woonachtige ouderen, als onveilig wordt ervaren. Dat heeft in het de voorbije jaren gevoerde besluitvormingstraject mede bijgedragen aan het besluit om een deel van het park aan te wenden voor woonbebouwing. Dit is overigens bekrachtigd in het raadsbesluit van 2011, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
Zienswijze 5 (Sportinstituut Ooms/Wagner B.V.)
Reclamante wijst erop dat tussen haar en de gemeente een huurovereenkomst is afgesloten betreffende een fitnessruimte in het nieuwe sportcomplex De Drieburcht in het plangebied. In dat kader werd ook afgesproken dat reclamante een gedeelte van het door reclamante te huren deel van De Drieburcht zou mogen benutten voor de vestiging van een praktijkruimte voor fysiotherapie en/of daarmee gelijk te stellen praktijkruimte(n), die door reclamante aan derden zouden mogen worden onderverhuurd. Dienovereenkomstig heeft reclamante inmiddels een zestal ruimten (totaal ca. 115 m²) aan derden onderverhuurd. Die ruimten zullen worden gebruikt ten behoeve van een fysiotherapie-, kinderfysiotherapie-, voedings-/diëtisten-, osteopathie-, (sport)massage-, podotherapie-. orthomoleculaire therapie-, dyslexie- en medisch pedicurepraktijk.
Het vorenstaande blijkt niet voldoende te zijn geregeld in het ontwerpbestemmingsplan, verzocht wordt het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen en ook het medegebruik ten behoeve van een 'gezondheidscentrum' op te nemen, zulks eventueel beperkt naar een oppervlakte van 115m².
Standpunt gemeentebestuur
Hetgeen gesteld wordt, is juist. Toegevoegd aan de verbeelding wordt een functie-aanduiding 'maatschappelijk'. Aan de regels wordt toegevoegd hetgeen nodig is om volledig aan de zienswijze tegemoet te komen.
Conclusie
De zienswijze is gegrond, het plan wordt in bovenstaande zin aangepast.
Zienswijze 6
Reclamanten verzoeken het woon-winkelgebouw aan de oostzijde van het Wagnerplein, tegenover de ingang en woningen van het gebouw "Brücknerhage" niet te hoog te maken. Zij verwachten een vermindering van zonlicht op de balkons van Brücknerhage, dat bewoond wordt door uitsluitend (vaak inhuizige) ouderen, en eventueel ook een vermindering van zonlicht op De Nieuwe Heikant.
Standpunt gemeentebestuur
Teneinde inzichtelijk te krijgen hoe het weerbeeld in geval van zon zijn effect zal sorteren op de balkons van Brücknerhage, is opdracht gegeven tot een bezonningsonderzoek (filmbestanden). Hieruit blijkt dat de situatie qua zonuren en lichtinval na voltooiing van deelplan 1B (de door reclamanten bedoelde bebouwing tegenover Brücknerhage) vergeleken met de huidige situatie (woonbebouwing aanleunwoningen aan de westzijde van de Brücknerlaan) voor bewoners van het woonblok ten oosten van de Brücknerlaan (waaronder reclamanten) juist gunstiger wordt.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
Bijlage 1 Boomwaardekaart
Bijlage 2 Beschikking Wgh
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan En Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Raadsbesluit 2011
Bijlage 3 Mobiliteitstoets
Bijlage 4 Parkeerbalans
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 6 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 7 Bodemonderzoek Deel A
Bijlage 7 Bodemonderzoek deel A
Bijlage 8 Bodemonderzoek Deel B
Bijlage 8 Bodemonderzoek deel B
Bijlage 9 Bodemonderzoek Deel C
Bijlage 9 Bodemonderzoek deel C
Bijlage 10 Bodemonderzoek Voormalige Wasserij
Bijlage 10 Bodemonderzoek voormalige wasserij
Bijlage 11 Bodemonderzoek Deel D
Bijlage 11 Bodemonderzoek deel D
Bijlage 12 Notitie Bodem Gemeente Tilburg
Bijlage 12 Notitie Bodem gemeente Tilburg
Bijlage 13 Actualisatie Bodemonderzoeken 2013
Bijlage 13 Actualisatie bodemonderzoeken 2013
Bijlage 14 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 14 Quick scan flora en fauna
Bijlage 15 Aanvullend Vleermuizenonderzoek
Bijlage 15 Aanvullend vleermuizenonderzoek
Bijlage 16 Waterparagraaf
Bijlage 17 Waterparagraaf Bijlage 1
Bijlage 17 Waterparagraaf bijlage 1
Bijlage 18 Waterparagraaf Bijlage 2
Bijlage 18 Waterparagraaf bijlage 2
Bijlage 19 Advies Waterschap
Bijlage 20 Inpasbaarheidsonderzoek Bomen
Bijlage 20 Inpasbaarheidsonderzoek bomen