KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4 Groen En Speelruimte
4.5 Bedrijvigheid
4.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Millieueffectrapportage
5.3 Milieuhinder Bedrijven
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Lucht
5.7 Geur
5.8 Bodem
5.9 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Duurzaam Waterbeheer
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Bestemmingsregels
7.3 Algemene Regels
7.4 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Boomwaardekaart
Bijlage 4 Parkeernormen
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Verantwoording Externe Veiligheid
Bijlage 4 Advies Brandweer
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Flora En Fauna Onderzoek

Kreitenmolen 2011, 1e herziening (Handelsweg)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 14-02-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 Plan

Het bestemmingsplan Kreitenmolen 2011, 1e herziening (Handelsweg) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2012038-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 5.6 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 attentiegebied EHS

Gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur, waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een

aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling,

inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.14 Bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.15 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom) e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij transportbedrijven.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.16 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.17 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.18 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 boomrooierij

Een bedrijf met als kernactiviteiten het rooien, verzorgen en snoeien van bomen, het frezen van stobben, transport van bomen, in- en verkoop van bomen en hout (groothandel) en het recyclen van groen.

1.22 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.25 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.30 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.31 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.32 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.34 geurgevoelig object

Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.35 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.36 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.37 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.38 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.39 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.40 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.41 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.42 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.43 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.44 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.45 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.46 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.47 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.48 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.49 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.50 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.51 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.52 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan aanduidt.

1.53 potentieel waardevolle boom

Een ingevolge de gemeentelijke Boomwaardekaart of het gemeentelijke bomenbeleid als zodanig aangeduide

boom.

1.54 risicovolle inrichting

  1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.55 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.56 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.57 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.58 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.59 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor e.d.

1.60 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.61 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.62 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.63 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.64 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergrondse bouwwerken

5.2 Hoofdtoegang woningen

5.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

5.4 Ruimte tussen bouwwerken

5.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentieel waardevolle bomen

5.6 Parkeerregeling

  1. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn zoals opgenomen in de parkeerregeling in Bijlage 4 Parkeernormen;

  2. de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 milieuzone - geurzone

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' de volgende regels:

  1. binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone-geurzone', en buiten de perceelsgrenzen van de geurhinderlijke inrichting die de geurhinder veroorzaakt, mogen geen nieuwe geurgevoelig objecten worden opgericht;

  2. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de gebiedsaanduiding 'milieuzone-geurzone' opgeheven wordt, indien de aanwezige geurhinderlijke inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige geurhinderlijke inrichting buiten werking is gesteld, of;

  2. in die zin dat de gebiedsaanduiding 'milieuzone-geurzone' verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de geurzone als gevolg van een wijziging in een geurhinderlijke inrichting kleiner is geworden.

7.2 overige zone - te verwijderen attentiegebied EHS

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - te verwijderen attentiegebied EHS' maken de desbetreffende gronden geen deel meer uit van de in de verordening ruimte 2014 opgenomen dubbelbestemming 'Waterstaat - attentiegebied EHS'.

7.3 vrijwaringszone

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone' een bouwverbod voor nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een verbod tot uitbreiding van de bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer-Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

8.2 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m².

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.2 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied

Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Kreitenmolen 2011, 1e herziening (Handelsweg).

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de vestiging van een boomrooierij aan de Handelsweg / hoek Haarensebaan te Udenhout. Het betreft de percelen sectie UDH E, nrs 3748, 4474, 1257, 1260, 4471, 4473, 4470 en 4472.

De vestiging is ten behoeve van Boomrooierij Weijtmans, die nu aan de Kreitenmolenstraat 175 te Udenhout is gevestigd. Het bedrijf is gespecialiseerd in het onderhouden, rooien, verwerken en opslaan van bomen. Het bedrijf is sinds 1968 gevestigd aan de Kreitenmolenstraat. Het bedrijf is in een overgangszone van woonwijk en bedrijventerrein gelegen. Vanwege veiligheid (transportbewegingen) en geluid is het beter een andere functie op het terrein te realiseren die beter past bij de omgeving. Een eerste stap om het terrein van een nieuwe functie te voorzien is de verplaatsing van de boomrooierij. Het bedrijf heeft een nieuwe locatie gevonden aan de Handelsweg / hoek Haarensebaan te Udenhout, tegen het bedrijventerrein 'Kreitenmolen 2011' aan gelegen. Het vestigen van het bedrijf aldaar past niet in het vigerende bestemmingsplan. Om vestiging mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in Udenhout, gemeente Tilburg, in het oostelijk gedeelte van Udenhout richting Haaren. Het gebied is gelegen tussen het bedrijventerrein en het buitengebied. Ten oosten van het plangebied liggen oude akkerbodems en in het zuid-oosten voormalige wilde gronden. Ten westen en ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Kreitenmolen.[image]

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Buitengebied de Groene Zoom 2012' dat op 13 februari 2014 onherroepelijk is geworden. Dit bestemmingsplan is gedeeltelijk vernietigd voor wat betreft de bestemmingsvlakken 'agrarisch-agrarisch bedrijf'. Een gedeelte van het plangebied had deze bestemming in dit bestemmingsplan. Ter plaatse van dit gedeelte is daarom het bestemmingsplan 'Buitengebied' van 7 december 1984 momenteel vigerend. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'agrarisch gebied A'. Een boomrooierij is een bedrijf en past daarom niet in deze bestemming.

Het plangebied ligt tegen het bedrijventerrein 'Kreitenmolen' aan. Er is dan ook voor gekozen dit bestemmingsplan uit te breiden en een herziening te maken op het bestemmingsplan 'Kreitenmolen 2011'. Echter wel met de restrictie dat enkel een bedrijf in de vorm van een boomrooierij op het perceel mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied ten oosten van Udenhout. Aan de west- en noordkant grenst het plangebied aan het bedrijventerrein Kreitenmolen. Op dit bedrijventerrein bevindt zich een grote variatie aan bedrijvigheid, met een zeer diverse uitstraling en vormgeving.

Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Haarensebaan. Dit is een oud lint met boerderijen. De agrarische bebouwing in combinatie met de erfbeplanting vormt een zekere afscherming van het bedrijventerrein naar het open landschap ten zuiden en oosten van het plangebied.

[image]

Op het aan de Haarensebaan gelegen gedeelte van het plangebied bevindt zich een voormlig agrarisch bedrijf (Haarensebaan 1). Het gaat hier om een karakteristieke agrarische bedrijfswoning (langgevelboerderij) met bijbehorende bedrijfsopstallen. Hier staan ook enkele bomen en haagbeplanting, maar het gaat hier niet om waardevolle groeielementen. Het aan de Handelseweg gelegen gedeelte van het plangebied is momenteel in gebruik als weiland.[image]

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

[image]

Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.

1. vorm van bedrijvigheid

Boomrooierij Weijtmans is sinds 1968 gevestigd aan de Kreitenmolenstraat 175 in Udenhout. Het bedrijf is gespecialiseerd in rooien, verzorgen, snoeien van bomen, het frezen van stobben, transport van bomen, in en verkoop van bomen en hout en het recyclen van groen. Het bedrijf heeft 20 medewerkers in dienst, die bijna allemaal in de directe omgeving (< 10 km) van het bedrijf wonen.

Aan de Kreitenmolenstraat heeft het bedrijf de opslag van machines, hout/bomen, groenrecylcling en het kantoor. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1,6 hectare. Vooral de opslag van bomen vraagt om veel ruimte.

Het bedrijf heeft zijn hoofdontsluiting aan de Kreitenmolenstraat, maar kan ook worden ontsloten via de Brabantse Hoek. Met de aanleg van een nieuwe rondweg ten behoeve van de ontsluiting van De Mortel is deze ontsluiting echter ongewenst. Daarnaast is een klein gedeelte van het perceel nodig om deze rondweg aan te kunnen leggen. Het bedrijf grenst aan de noordzijde aan bedrijventerrein Kreitenmolen. Aan de zuid-, oost- en westzijde grenst het bedrijf aan gemengd terrein, waarop woningen en lichte bedrijvigheid (categorie 1 en 2) mogelijk is.

Het bedrijf is gevestigd in de kern van Udenhout en past niet in deze omgeving. Het bedrijf is te groot geworden voor op het huidige perceel, dat onder andere resulteert in de opslag van bomen tegen het spoor, een ongewenste en met het bestemmingsplan strijdige situatie. Daarnaast levert het bedrijf voor de buurt geluid en verkeersoverlast op. Het is gewenst het bedrijf te verplaatsen. Gezien de activiteiten heeft het bedrijf een grote ruimtevraag, terwijl er weinig bouwmogelijkheden nodig zijn. Het bedrijf werkt voornameljik op locatie en moet ook optreden bij calamiteiten. Dat houdt in dat het bedrijf gebonden is aan Udenhout vanwege het personeel dat snel ter plaatse moet kunnen zijn. Inbreiden, intensiveren, herstructureren van het bestaande terrein is geen optie omdat vanwege de overlast en uitstraling naar de omgeving het ongewenst is dit bedrijf op de bestaande locatie te faciliteren. Een bedrijfskavel met een oppervlakte die benodigd is voor dit bedrijf is niet voorhanden in Udenhout.

2. nieuwe situatie

Boomrooierij Weijtmans heeft een locatie gevonden aan de Haarensebaan - Handelsweg in Udenhout. Hemelsbreed ongeveer 500 meter richting het zuid-oosten. Op deze locatie is een voormalig agrarisch bedrijf met opstallen aanwezig. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 2,5 hectare. Het agrarisch bedrijf is niet meer als zodanig in gebruik, maar heeft nog wel de benodigde milieuvergunningen. De locatie is gelegen op de grens van het buitengebied, tegen het bedrijventerrein Kreitenmolen aan en is daarmee uitermate geschikt voor de functie van boomrooierij vanwege de aanwezige ruimte, de bereikbaarheid en de grens tussen bedrijf en agrarisch technisch hulpbedrijf. Op de locatie is geen nieuw bedrijf mogelijk. Het mogelijk maken van een nieuw bedrijf is een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de bestemming van het perceel 'bedrijf' met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - boomrooierij'. Ter plaatse van deze aanduiding is enkel een boomrooierij mogelijk. Het lage bebouwingspercentage van maximaal 25% is op deze functie gebaseerd.

3. ontwikkeling leidt niet tot leegstand

De bestaande locatie aan de Kreitenmolenstraat 175 is binnen het vigerende bestemmingsplan 'Kreitenmolen 2011' bestemd als 'Gemengd-dorps'. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de aangewezen gronden mede bestemd voor een boomrooierij, zoals bestaand ten tijde van de tervisielegging van dit plan. Als de boomrooierij wordt verplaatst vervalt deze aanduiding. Het perceel kan dan worden herontwikkeld met een kleiner, milieutechnisch meer gewenst, bedrijf in categorie 1 of 2 en/of woningen. De verwachting is dat hier geen langdurige leegstand ontstaat.

4. regionale behoefte

De ontwikkeling is besproken in het Regionaal Ruimte Overleg. Het overleg is akkoord met de verplaatsing van dit lokale bedrijf. In de Regionale Agenda Werken 2015 is de locatie opgenomen als uitbreiding van een bedrijventerrein bij kern in landelijk gebied.

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

Vanuit de bedrijfsvoering moet de locatie voldaan aan een aantal voorwaarden:

  • de locatie dient redelijk groot te zijn, met name vanwege de opslag van hout/boomstammen;

  • de locatie dient in Udenhout te zijn. Het bedrijf wordt vaak voor calamiteiten opgeroepen (bijvoorbeeld na een storm). Vanwege veiligheid dient het bedrijf sneld te kunnen handelen. Personeelsleden dienen daarom snel ter plekke te zijn.

  • de nieuwe locatie dient perspectief te beiden voor de dynamiek van het bedrijf.

  • de verplaatsing dient financieel haalbaar te zijn.

Gezien het aantal werknemers dat woonachtig is in Udenhout is het bedrijf aan dit dorp gebonden. In eerste instantie is gekeken naar een bestaande bedrijfslocatie, maar dit is niet mogelijk gebleken. Op dit moment is in Udenhout geen bedrijventerrein voorhanden waar een bedrijf met een dergelijk groot ruimtebeslag gevestigd kan worden. Ook bestaande bedrijventerreinen in de kernen in de omgeving voorzien hier niet in. Daarnaast is financieel gezien een bedrijfslocatie te duur voor een boomrooierij. Vanwege de ruimtebehoefte is het economisch niet haalbaar om bedrijventerrein aan te kopen voor een laagwaardige toepassing.

Trede 3: Is de locatie goed multimodaal ontsloten?

Doordat het plangebied tegen het industrieterrein aan is gelegen is het goed bereikbaar met auto, fiets en vrachtwagen. Deze bereikbaarheid maakt juist dat deze locatie een verbetering is van de bestaande, aangezien het vrachtverkeer ten behoeve van het transport van de boomstammen niet meer het dorp in hoeft. Ten behoeve van de ontsluiting wordt gebruik gemaakt van de bestaande routes, via de Handelsweg en de Kreitenmolenstraat. Op korte afstand van de locatie is een bestaande bushalte, waardoor het plangebied ook goed per openbaar vervoer bereikbaar is.

Conclusie

Er is sprake van een regionale behoefte, welke niet kan worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. De gekozen locatie ligt tegen het stedelijk gebied aan en is goed multimodaal ontsloten. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  • De kwaliteit van het landschap;

  • De ontwikkeling van het buitengebied;

  • De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie


Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.


Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie


De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

Toets plan aan verordening ruimte

Het plangebied is gelegen in het gemengd landelijk gebied en heeft de aanuiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling - stedeljik concentratiegebied'. Op grond van artikel 8.1 van de Verordening kan In afwijking van artikel 4.2 van de Verordening ruimte, een bestemmingsplan ter plaatse van deze aanduiding, voorzien in een stedelijke ontwikkeling, onder voorwaarde dat onder andere:

  1. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

  2. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en de naaste omgeving, waarond mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.

Het bedrijf bevindt zich in de huidige situatie in de kern (het stedelijk gebied) van Udenhout. Uit milieuoogpunt (veiligheid en overlas) is het gewenst het bedrijf te verplaatsen naar een meer geschikte omgeving. Op de locatie van het bedrijf vindt voornamelijk opslag van boomstammen, de stalling van machines plaats en is kantoorruimte aanwezig. De functie is vergelijkbaar met een loonbedrijf / bosbouwbedrijf. Dit betekent dat zij voornamelijk op locatie werken. De opslag van boomstammen vraagt om veel ruimte, niet alleen vanwege de boomstammen zelf, maar ook de interne ontsluiting. Dit betekent een grote ruimtevraag, terwijl de opbrengsten per m2 klein zijn. Het bedrijf werkt voornamelijk op locatie en moet ook optreden als er sprake is van calamiteiten. Dit houdt in dat het bedrijf gebonden is aan Udenhout vanwege het personeel, die allen in een straal van 10km van het bedrijf wonen, dat snel ter plaatse moet kunnen zijn. In Udenhout zijn bedrijfskavels in deze grootte niet voorhanden.

De stedelijke ontwikkeling sluit direct aan op het bedrijventerrein 'Kreitenmolen'. Hiermee wordt aan de voorwaarde dat de ontwikkeling op bestaand stedelijk gebied dient aan te sluiten voldaan.

Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen. Om aan deze voorwaarde te voldoen in een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (rapport landschappelijke inpassing Boomrooierij Weijtmans van Rob Wagemakers, landschapsarchitect bnt, d.d. 19 mei 2015). De daarin voorgestelde inrichtingsmaatregelen zorgen ervoor dat de ontwikkeling rekening houdt met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en deze versterkt door een duidelijke overgang van stedelijk naar landelijk te creëren. De voorgestelde locatie is ruimtelijk gezien in de huidige situatie een 'gat' in het bestaande bedrijventerrein. Doordat het grootste ruimtebeslag ingenomen wordt door de opslag van boomstammen vormt dit bedrijf een mooie overgang van bedrijventerrein naar buitengebied.

De inrichting van het huidige erf aan de voorzijde voorziet reeds in een goede landschappelijk inpassing en behoudt deze. Achter de langgevelboerderij wordt met erfbeplanting een ruimtelijke scheiding aangebracht tussen boerderij en bedrijfsperceel. Aan de voorzijde wordt een inheemse houtsingel aangebracht. Om ervoor te zorgen dat de bedrijfsuitstraling ook in de wintermaanden niet zicht wordt zal de houtsingel bestaan uit zowel bladverliezende - als bladhoudende inheemse soorten. De drie voormalige agrarische opstallen zullen op termijn worden gesloopt. Ten behoeve van de afbakening van het bedrijventerrein met het buitengebied wordt aan de oostzijde een forse houtsingel aangebracht. Langs deze houtsingel wordt een infiltratiesloot aangebracht waar hemelwater van het bedrijsperceel deels kan worden opgevangen/infiltreren.

Op grond van artikel 4.6 van de Verordening kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging van een bedrijf op een bouwperceel groter dan 5000m2, indien:

  • de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken voor het bedrijf om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte;

  • er aantoonbare ruimtelijk-economische belangen zijn voor de lange termijn, die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse;

  • de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied of een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein.

De boomrooierij is al sinds 1968 gevestigd in Udenhout, aan de Kreitenmolenstraat. Vanwege de groei van het bedrijf en het ruimtebeslag dat dit met zich meeneemt (vooral de opslag van bomen) heeft het bedrijf meer ruimte nodig. Zoals hiervoor in paragraaf 3.1.2 reeds is omschreven is het huidige perceel te klein om de uitbreiding die het bedrijf nodig heeft te faciliteren. Voor de opslag van bomen wordt momenteel vaak uitgeweken naar een perceel tegen het spoor, een ongewenste situatie die strijdig is met het daar geldende bestemmingsplan. Daarnaast levert het bedrijf veel geluid- en verkeeroverlast op naar de omgeving, waardoor verplaatsing van het bedrijf gewenst is.

Het bedrijf werkt voornameljik op locatie en moet ook optreden bij calamiteiten. Er zijn 20 medwerkers in dienst, die bijna allemaal in (de directe omgeving) van Udenhout wonen. Hierdoor is het bedrijf gebonden aan Udenhout, vanwege het personeel dat snel ter plaatse moet kunnen zijn. Een bedrijfskavel met de gewenste oppervlakte is in Udenhout niet voorhanden, vanwege het grote ruimtebeslag van de boomrooierij. Uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein met het onderhavige kavel, dat tegen het bedrijventerrein aan ligt, is dan ook een logische ontwikkeling. Door in het bestemmingsplan op het kavel de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-boomrooierij' op te nemen, wordt voorkomen dat het kavel als regulier bedrijfskavel in gebruik wordt genomen.

De ontwikkeling is besproken in het Regionaal Ruimte Overleg. Het overleg is akkoord met de verplaatsing van dit lokale bedrijf en heeft de locatie opgenomen in de Regionale Agenda Werken als uitbreiding van een bedrijventerrein bij kern in landelijk gebied.

Op 22 maart 2012 is de verplaatsing van het bedrijf in het vooroverleg ruimtelijke plannen met de provincie Noord-Brabant besproken. In het overleg is door de provincie aangegeven dat een redelijke motivering voor verplaatsing voldoende is om te voldoen aan de verordening ruimte. Hierbij is er rekening gehouden dat het om een Udenhouts bedrijf gaat dat daar graag wil blijven en gronden in de buurt heeft liggen, en dat zodoende is gekozen voor een logische locatie - aansluitend aan het stedelijk gebied. De provincie heeft opgemerkt dat invulling moet worden gegeven aan artikel 2.2. van de Verordening ruimte (zie hieronder: kwaliteitsverbetering landschap).

Kwaliteitsverbetering landschap

De verordening ruimte bepaalt dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. De toelichting op het bestemmingsplan bevat hiertoe een verantwoording van wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is gewaarborgd.

Voor deze ontwikkeling moet circa 20% van de waardevermeerdering van de betreffende gronden worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap. Uit het rapport 'landschappelijke inpassing Boomrooierij Weijtmans van Rob Wagermakers, landschapsarchitect d.d. 19 mei 2015' en hiervoor in het kort reeds omschreven, blijkt op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt verbeterd. In het bestemmingsplan wordt gewaarborgd dat en waar de landschappelijk inpassing plaats moet vinden.

Om te verzekeren dat de initiatiefnemer zorg draagt voor de hiervoor genoemde kwaliteitsverbetering landschap is met hem een 'overeenkomst kwaliteitsverbetering landschap' gesloten. In deze overeenkomst is gesteld welk bedrag minimaal door de initiatiefnemer voor de kwaliteitsverbetering landschap dient te worden geïnvesteerd en op welke wijze deze geïnvesteerd wordt. De kwaliteitsverbetering landschap is als kwalitatieve verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.

Attentiegebied ecologische hoofdstructuur

In de verordening ruimte heeft het plangebied de aanduiding 'attentiegebied ecologische hoofdstructuur'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen bestemmingen worden vastgesteld die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur.

Nu de bestemming van 'agrarisch gebied' wijzigt in 'bedrijventerrein' is het niet gewenst deze aanduiding op het plangebied te laten liggen. Het college van burgemeester en wethouders kan Gedeputeerde Staten verzoeken om de begrenzing van de aanduiding 'attentiegebied ecologische hoofdstructuur' te wijzigen indien:

  1. de beoogde ruimtelijke ingreep waarvoor wijziging wordt verzocht geen invloed heeft op de waterhuishouding ter plaatse;

  2. het betrokken waterschapsbestuur is gehoord.

  3. Het bestemmingsplan is besproken met 'waterschap de Dommel' die in vooroverleg toestemming heeft gegeven voor deze ontwikkeling (zie hoofdstuk 6: wateraspecten). Tegelijk met de procedure tot bestemmingsplanherziening zal een verzoek tot herbegrenzing aan Gedeputeerde Staten worden gedaan. Met de toestemming van Gedeputeerde Staten op dit punt kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.

[image]

Figuur 1 structuren en aanduidingen verordening ruimte 2014

3.4 Gemeente

3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

  • Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

  • De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

  • De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.2.1 Stedenbouwkundige aspecten

Het project is een uitbreiding van het huidige bedrijventerrein Keitenmolen. Deze uitbreiding is gewenst om verplaatsing van boomrooierij Weijtmans mogelijk te maken. Dit bedrijf is nu nog gevestigd tegen de bebouwde kom van Udenhout.

De locatie ligt in het zoekgebied stedelijke ontwikkeling waar onder voorwaarden een stedelijke ontwikkeling mogelijk is. De nieuwe ontwikkeling sluit goed aan op de plaatselijke situatie. De bedrijfswoning Haarensebaan 1 zal ook in de nieuwe situatie als bedrijfswoning gebruikt worden. Ook de voormalige agrarische bedrijfsopstallen worden vooralsnog gehandhaafd, terwijl de nieuwe bedrijfsbebouwing (bedrijfshal met bijbehorend kantoor) aan de noordzijde van het plangebied zal worden gerealiseerd in aansluiting op het bestaande bedrijventerrein. De rest van het bedrijventerrein zal worden ingericht als parkeerterrein en worden benut voor de opslag van boomstammen. Als overgang naar het buitengebied komt een zone met opgaand groen die de bedrijfsbestemming afschermt van het buitengebied.

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.3.1 Historisch geografisch plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidoostelijke zijde van de bebouwde kom van Udenhout er wordt gekenmerkt door recente bedrijfsbebouwing met langs de oude uitvalswegen nog spaarzame historische bebouwing, voornamelijk agrarisch van karakter.

Udenhout ligt grotendeels op een ten opzichte van de omgeving hoge dekzandrug die loopt van zuidwest naar noordoost. De dekzandrug wordt, net ten westen van het plangebied, doorsneden door het beekdal van de Roomley. De hooggelegen gronden waren in het verleden in gebruik als akker, terwijl de laagte van de Roomley in gebruik was als grasland. Op de hogere delen langs de oever van de Roomley (direct ten westen va het plangebied) was al vanaf de ijzertijd en waarschijnlijk ook in de Romeinse tijd sprake van bewoning. Vanwege de aanwezigheid van vruchtbare grond (lemig fijn zand) hebben vermoedelijk voorafgaand aan de grootschalige ontginningen in de dertiende eeuw al in de vroege middeleeuwen ontginningen plaatsgevonden.

Het huidige Udenhout heeft zich vanaf het begin van de dertiende eeuw langs de noordoost-zuidwest georiënteerde Groenstraat-Slimstraat (ten westen van het plangebied) ontwikkeld als een boshoevenederzetting. Bij de kruising van deze straat met de Kreitenmolenstraat, waar zich een aan Maria gewijde kapel bevond, ontstond een kern, van waruit zich een bebouwingslint langs de Kreitenmolenstraat, waar zich een aan Maria gewijde kapel bevond, ontstond een kern, van waaruit zich een bebouwingslint langs de Kreitenmolenstraat ontwikkelde. In het uiterste zuiden van het plangebied lag al in 1348 bij de samenkomst van een aantal wegen en paden (waaronder de Kreitenmolenstraat) op de overgang naar de gemeijnt De Kreijtenheid, de Creijtenmolen. Omstreeks 1830 had zich bij de samenkomst van de wegen een kleine nederzetting gevormd.

Het wegenpatroon in het plangebied is deel van de oude zuid-noordverbinding van Udenhout met Haaren en Oisterwijk. Het plangebied is gelegen in het gebied van de 'Kreitenheide' tussen de Kreitenmolendijk (nu grotendeels Kreitenmolenstraat) en de Gijzelsestraat (nu gemeente Haaren). Dit gebied behoorde bijde 'Haarense gemeint'.

Door de aanleg van de spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch en de bouw van een station in 1881 vond verdichting van de bebouwing langs de Kreitenmolenstraat plaats, met name door de vestiging van bedrijven. In 1950 is het personenvervoer over de spoorlijn gestaakt, waarna het station in 1965 is gesloopt.

Na de Tweede Wereldoorlog heeft Udenhout zich sterk uitgebreid, met name vanaf de jaren zestig door de aanleg van wijken achter de bestaande linten. Tot aan het eind van de twintigste eeuw heeft de direct omgeving van het gebied voornamelijk een agrarisch karakter met bebouwing die zich concentreerde langs de Kreitenmolenstraat en de Haarensebaan. Het ten noordoosten van het plangebied gelegen deel wordt in de jaren daarna in hoog tempo ontwikkeld tot een bedrijventerrein.

4.3.2 Archeologie

Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met hoge verwachting.

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een terrein dat aangeduid staat op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

In, grenzend aan of in de ruime omgeving zijn relevante archeologische waarnemingen bekend in zowel in de ARCHIS-database van de RCE als in de ArWaTi;

Voor het beheerplan Kreitenmolen is in 2007 door Fontys Hogescholen Bilan een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek voor het plangebied Kreitenmolen uitgevoerd. Het voor dit initiatief relevante deel van dat gebied wordt daarin aangemerkt als van middelhoge tot hoge verwachtingswaarde.

De belangrijkste concentratie archeologische vondsten en vindplaatsen bevindt zich in het beekdal van de Roomley en de Mortel , ten westen en noordwesten van het plangebied. Met name het recent proefsleuvenonderzoek in de Mortel heeft aangetoond dat het gebied archeologische vindplaatsen herbergt vanaf het Meso- en Neolithicum en de vroege Bronstijd t/m de Romeinse tijd.

In augustus 2012 heeft de firma BAAC een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennend fase) uitgevoerd (Bijlage 1 Archeologisch onderzoek). De conclusie van het bureauonderzoek is dat het noordelijke deel van het plangebied handelsweg tot meer dan een meter is afgegraven. Uit het booronderzoek is gebleken dat het zuidelijke deel van het plangebied eveneens tot grote diepte is verstoord.

Gelet op de aangetoonde verstoring van het terrein is er geen aanleiding om een dubbelbestemming waarde-archeologie op te nemen in het bestemmingsplan.

4.3.3 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het plangebied is gelegen ruim ten zuidoosten van het in 2009 als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht aangewezen gebied Kom Udenhout.

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen van rijksmonumenten gelegen. De boerderij Haarensebaan 3, gelegen iets ten zuidoosten van het plangebied, is een gemeentelijk monument en bevat enkele vermoedelijk nog achttiende-eeuwse onderdelen. De hoofdmassa van de boerderij met bijgebouw en leilinden dateert uit het derde kwart van de negentiende eeuw.

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn de lijnen van de Kreitenmolenstraat en de Haarensebaan gewaardeerd als van historisch geografisch redelijk hoge waarde. De boerderij Haarensebaan 1 is opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) van de provincie Noord-Brabant maar heeft geen beschermde status.

In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen als waardevol aangemerkte structuren of objecten uit de periode tussen 1940 en 1965.

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling.

4.4 Groen En Speelruimte

4.4.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

[image]

Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (Boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. Aan de Haarensebaan zijn 3 monumentale bomen gelegen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15m (voor monumentale bomen) vanuit het hart van de deze bomen.

4.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.5 Bedrijvigheid

4.5.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe

bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  1. grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie;

  2. kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven;

  3. lokaal gemengd (kavels tot 5.000m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

4.5.2 Regionale Agenda Werken

De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening Ruimte vanaf 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 is de Regionale Agenda Werken (RAW) vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De Regionale Agenda Werken bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.

De regionale bedrijventerreinenprogrammering is gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste 1 keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.

Bij de vigerende regionale bedrijventerreinenprogrammering hebben de regiogemeenten gekozen voor een prioritering van de bedrijventerreinen voor de speerpuntsectoren logistiek en aerospace & maintenance, de bedrijventerreinen bij kernen in het stedelijk gebied en bedrijventerreinen bij de kernen in het landelijk gebied. Naast de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt in de Regionale Agenda Werken ook aandacht besteed aan de kwaliteit van bestaande werklocaties door afspraken te maken over de thema's zorgvuldig ruimtegebruik en de regionale herstructureringsopgave.

4.6 Verkeer En Parkeren

4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen;

  2. alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

[image]

categorisering wegen

4.6.2 Parkeerregeling

De parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden opgelost. Om de parkeerbehoefte te bepalen is uitgegaan van het voorlopige ontwerp. In dit ontwerp wordt een nieuwe bedrijfsruimte met kantoor gebouwd. De oppervlakte van bedrijfsruimte en kantoor zijn respectievelijk 1439 m2 en 219 m2.

De parkeerbehoeft bedraagt:

  • Bedrijfsruimte: 1439 x 1,1 p.p per 100 m2 = 15,8 parkeerplaatsen

  • kantoor: 219 x 1,7 p.p per 100 m2 = 3,7 parkeerplaatsen

De totale behoefte is 19,5 parkeerplaatsen. Bij het voorlopige ontwerp zijn 22 parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers op eigen terrein aangeduid. Het perceel is dermate groot dat deze parkeerplaatsen makkelijk kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast zijn er 8 parkeerplaatsen voor vrachtauto's aangeduid. Ook deze parkeerplaatsen kunnen op eigen terrein worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de eis om het parkeren op eigen terrein op te lossen.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Millieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.

Het plangebied grenst met de oostelijke punt aan het wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Het natuurgebied Leemkuilen zelf ligt op ongeveer 400 meter van het plangebied. In paragraaf 5.9.2 van deze toelichting is een analyse van het plangebied opgenomen, waarbij met behulp van de effectenindicator van het Ministerie van EZ van verschillende verstorende factoren beoordeeld is, of deze in het voorliggende plan aan de orde zijn. De conclusie van deze beoordeling is dat de gewenste ontwikkelingen in het plangebied geen negatief effect zullen hebben op het Natura 2000 gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, indien maatregelen in het plan worden uitgevoerd.

Conclusie

Een Mer (beoordeling) is niet noodzakelijk.

5.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Omdat er binnen de richtafstand van het te vestigen bedrijf Boomrooierij Weijtmans woningen van derden zijn gelegen, is akoestisch onderzoek verricht (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek). Uit dit onderzoek blijkt dat bij deze woningen ruimschoots aan de normen kan worden voldaan in het kader van de Wet milieubeheer. Hiermee is aangetoond dat bij vestiging van dit bedrijf sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.4.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.4.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. de kans op een ongeval;

  2. het effect van het ongeval;

  3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;

  4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.4.4 Verantwoording externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het lpangebied aan de Handelsweg aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk

  • Geschikt voor bijzondere kwetsbare functies/objecten

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.

5.4.5 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In Bijlage 3 Verantwoording externe veiligheid zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van een tweetal transportassen (spoortraject Tilburg- Vught, en de A65) waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in bijlage 4.

5.4.6 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A65 en de spoorlijn Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie Bijlage 4 Advies brandweer). Voor de verantwoording is gebruik gemaakt van het standaard advies van de Brandweer Midden- en West-Brabant. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • De ontwikkeling voorziet niet in een toename van het groepsrisico.

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed.

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de RISicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.

  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.

  • Vanwege de afstand van de ontwikkeling tot de risicobron is bij een incident met een toxische wolk binnen schuilen de beste oplossing.

  • De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings -en spreidingsplan.

  • Er wordt geadviseerd om de BHV bij het bedrijf aanvullend te informeren over handelingswijze bij externe incidenten.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4.7 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

In dit plan worden geen nieuwe woonbestemmingen toegevoegd ten opzichte van de vigerende situatie. Daarom is toetsing aan de Wet geluidhinder niet van toepassing.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Uit het akoestisch onderzoek (BK geluid& trillingen d.d. 31 juli 2012) blijkt dat de volgende activiteiten tot de representatieve bedrijfssituatie behoren:

  • Verkeersbewegingen (132 mvt/dag waarvan 25% vrachtverkeer)

  • Op- en overslag (met name hout)

  • Zagen maximaal 0,5 uur per dag

  • Incidenteel versnipperen

Met de "niet in betekenende mate" rekentool is een wordt case berekening uitgevoerd voor de bijdrage van de verkeersaantrekkende werking op de luchtkwaliteit. In onderstaande tabel is het resultaat weergegeven.

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

Extra verkeer als gevolg van het plan:

Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde)

Aandeel vrachtverkeer

132

25,0%

Maximale bijdrage extra verkeer NO2 in ug/m3

PM10 in ug/me

0,55

0,05

Grens voor 'niet in betekende mate' in ug/m3

1,2

Conclusie:

De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekende mate

geen nader onderzoek nodig

Uit de berekening blijkt dat de verkeersaantrekkende werking "niet in betekenende mate " bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Gelet op de overige activiteiten en de duur hiervan is het niet aannemelijk dat de luchtkwaliteitsnormen ter plekke van de meest nabijgelegen woningen worden overschreden.

De conclusie is dat gelet op de bedrijfsactiviteiten er voldaan wordt aan de luchtkwaliteitsnormen zoals opgenomen in de Wet Milieubeheer.

5.7 Geur

5.7.1 Industriële geur

Het plangebied ligt in een overwegend agrarische omgeving. Er zijn geen activiteiten in en rondom het plangebied aanwezig, die een belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat van gevoelige bestemmingen.

5.7.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

De ontwikkeling ligt op de rand van een industrieterrein en het buitengebied. De voormalige agrarische bedrijfswoning blijft in gebruik als een bedrijfswoning. Er worden dus geen nieuwe woningen toegevoegd. Achter op het perceel is nog wel een bouwvlak opgenomen voor het kantoor, de kantine en andere geurgevoelige functies.

Voor de voorgrond belasting is het naastgelegen bedrijf aan de Haarensebaan 3 van belang. Dit bedrijf heeft rundvee waarvoor een vaste afstand geldt. Op de plankaart is een geurcontour opgenomen waarbinnen geen geurgevoelige bestemmingen gerealiseerd mogen worden zodat het bedrijf niet belemmerd wordt in zijn bedrijfsvoering. Daarbij is uitgegaan van de vaste afstand van 100 meter vanaf de stal voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De bestaande (bedrijfs)woning binnen het plangebied ligt op dit moment ook op 100 meter vanaf de stal en is daarmee nu al de bepalende factor voor de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij.

Om te kunnen bepalen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat is er in beginsel een berekening nodig naar de achtergrondbelasting. Op basis van een inventarisatie in de omgeving blijkt dat er in 1e km geen grote veehouderijen zijn gevestigd die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van het onderliggende plan. Het zijn voornamelijk rundveehouderijen of andere diersoorten waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld en die dus niet mee tellen in de berekening voor een achtergrondbelasting. Slecht een enkeling heeft een andere diersoort maar is dan relatief kleinschalig zodat er op deze afstand geen invloed meer te verwachten is. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Voor deze ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5 Bodemonderzoek). Tijdens dit onderzoek zijn er in de bovengrond sporen van puin en kolengruis aangetroffen. De aangetroffen zintuigelijke verontreinigingen (bodemvreemd materiaal) is niet onderscheidend ten opzichte van de boringen van het overige terreindeel. De genomen monsters van zowel de bovengrond als ondergrond overschrijden geen van de geanalyseerde parameters.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel, lood, zink en wylenen. De precieze herkomst van de verontreiniging is onbekend. Waarschijnlijk is de verontreiniging een verhoogde achtergrondconcentratie. Er hoeft hiervoor geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

Aan de hand van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en grondwater is er geen bezwaar voor de voorngenomen locatieontwikkeling.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.9 Natuur En Ecologie

5.9.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.9.2 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). ook plannen moeten getoets worden op hun gevolgend voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instanthoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  • Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

  • Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moeten worden doorlopen.

  • Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied grenst met de oostelijke punt aan het wettelijk veschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Het natuurgebied Leemkuilen zelf ligt op ongeveer 400m van het plangebied. Het dichterbij gelegen gebied wat tot Natura 2000-gebied behoort is een gebied waar natuurontwikkeling voorzien is. Het Natura 2000-gebied is aangewezen voor de volgende habitattypen- en soorten: Stuifzanheiden met struikhei (H2310), Zandverstuivingen (H2330), Zwak gebufferde vennen (H3130), Blauwgraslanden (H6410), Eiken-haagbeukbossen (H9160), Oude eikenbossen (H9190), Vochtige alluviale bossen (H91E0C), Kamsalamander, Drijvende waterweegbree. Het gebied De Leemkuilen is alleen geschikt voor het habitattype 'Zwak gebufferde vennen' en de soort kamsalamander. Beide komen voor op 400 á 500m van het plangebied.

Met behulp van de effectenindicator van het Ministerie van EZ is van verschillende verstorende factoren beoordeeld of deze in het voorliggende plan aan de orde zijn:

  • Oppervlakteverlies is niet aan de orde; het plangebied ligt buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied.

  • Ook versnippering is niet aan de orde, aangezien de ontwikkeling niet leidt tot een fysieke barrière tussen de Leemkuilen en andere natuurgebieden zoals De Brand.

  • Verontreiniging kan optreden indien verontreinigde vloeistoffen van uit de geplande tank- en wasplaats naar het grond- of oppervlaktewater gaat lekken. Dit zal moeten worden voorkomen door het aanleggen van een olieafscheiders/slibvangput. Dit zal worden gewaarborgd door dit op te nemen in de anterieure overeenkomst die de gemeente Tilburg aan zal gaan met de initiatiefnemer. Daarnaast dient het bedrijf te voldoen aan de milieuwet- en regelgeving. Daarmee zijn negatieve effecten door verontreiniging op voorhand uit te sluiten.

  • Veranderingen in hydrologie (verdroging) kunnen optreden wanneer door de aanleg van verhardingen minder hemelwater ter plaatse in de grond kan infiltreren, zodat verderop in het natuurgebied de oppervlakkige kweldruk afneemt. Dit zal moeten worden voorkomen door hydrologisch neutraal te ontwikkelen: hemelwater dat op de nieuw te ontwikkelen verharding komt, zal worden afgekoppeld en afgeleid naar een ruimte voor waterberging en infiltratie. Daarmee zijn negatieve effecten door verdroging op voorhand uit te sluiten.

  • Optische verstoring zal worden voorkomen door het aanleggen van opgaande beplanting. De optische verstoring zal daarmee in verhouding tot de bestaande situatie juist verminderen, aangezien het bedrijventerrein ter hoogte van de Handelsweg nu niet met opgaand groen is ingepast.

  • Onder verstoring door mechanische effecten valt bijvoorbeeld betreding door recreanten ov voertuigen, golfslag, trillingen etc. Deze zijn vanuit de geplande ontwikkeling niet aan de orde.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen indien maatregelen in het plan worden uitgevoerd. Negatieve effecten door verontreiniging en verdroging zijn dan te voorkomen.

5.9.3 Natuurnetwerk Nederland

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Nederland (ook bekend als Ecologische Hoofdstructuur) begrensd. Het Natuurnetwerk Nederland is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het Natuurnetwerk Nederland.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Natuurnetwerk Nederland is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van het Natuurnetwerk Nederland worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt geheel buiten het Brabants Natuur Netwerk (voormalig EHS) en tevens buiten de Groenblauwe Mantel zoals deze is vastgesteld in de Verordening Ruimte. Het plangebied ligt wel in het attentiegebied van het Brabants Natuur Netwerk. Deze zone ligt rondom kwetsbare natte natuurgebieden; het beleid in deze zone strekt tot doel om te voorkomen dat via externe werking negatieve effecten ontstaan op natte natuurgebieden. Zoals in de vorige paragraaf beschreven, is het van belang dat 1) hydrologisch neutraal ontwikkeld wordt, en 2) verontreiniging van grond- en oppervlakte- water wordt voorkomen. Dit zal juridisch-planologische worden vastgelegd. Daarmee wordt de verordening Ruimte voor het aspect natuur en landschap in voldoende mate in acht genomen. Gezien de ligging buiten de begrensde planologische gebiedsbescherming zal hiervoor in de planvorming verder geen rekening gehouden hoeven te worden. Doordat in het plan passende eisen gesteld worden aan de aanleg van de tank- en wasplaats en de ontwikkeling hydrologisch neutraal gerealiseerd wordt, zijn negatieve effecten vanuit de Natuurbeschermingswet op voorhand uit te sluiten.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op het Brabants Natuur Netwerk. Het plangebied ligt wil in het Attentiegebied EHS. De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben indien maatregelen in het plan worden uitgevoerd. Negatieve effecten door verontreiniging en verdroging zijn dan te voorkomen.

5.9.4 Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het Natuurnetwerk Nederland. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.

5.9.5 Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstelling lijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Algemeen

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 11 november 2015 door een ecoloog van BRO een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied.

Het plangebied ligt in het landelijke gebied, aan de rand van Udenhout (Gemeente Tilburg), direct tegen het bedrijventerrein Kreitenmolen.

Het plangebied zal in de toekomst ingericht worden met opslagplaatsen voor stammen, verharde rijbanen, parkeerplaatsen voor voertuigen, tank- en wasplaats, weegbrug etc. Hiervoor zal grasvegetatie verdwijnen.

Het plangebied bestaat uit een paardenwei, ingeklemd tussen een voormalige boerderij en een industrieterrein. Het grasland is in gebruik als wei- en hooiland. Op de grens, tussen voormalige boerderij en grasland staan enkele inheemse loofbomen. Aan de noord- en westzijde wordt het plangebied begrensd door een waterhoudende sloot met steile taluds. De taluds en berm zijn begroeid met gras en algemeen voorkomende kruidachtige soorten. Aan de oostzijde strekt zich het weiland verder uit. Het plangebied wordt begrensd door de Handelsweg in het westen, de Haarensebaan in het zuiden, het agrarisch bedrijf Haarensebaan 3 in het oosten en de achterzijde van bedrijven aan de Energieweg in het noorden. Het plangebied ligt op de rand van het landelijke gebied. De meeste percelen in de omgeving zijn in gebruik als grasland, in de verdere omgeving vindt ook veel boomteelt plaats. Het betreft een grootschalig verkaveld gebied in een relatief open landschap. Op enkele honderden meters ten oosten van het plangebied ligt het natuurgebied de Leemkuilen, een waterrijk gebied met veel opgaande beplanting. Het bedrijventerrein dat ten noorden en ten westen van het plangebied ligt is dichtbebouwd en herbergt weinig groen.

Vaatplanten

Het plangebied bestaat grotendeels uit voedselrijke grasvegetatie. Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen. Uit het plangebied en/of de omgeving zijn de kleine zonnedauw en de lange ereprijs en drijvende waterweegbree bekend. Het plangebied bestaat echter uit een bemeste weide en een diepe maar weinig water bevattende sloot, wat geen geschikte standplaats vormt voor genoemde beschermde soorten. Beschermde vaatplanten zijn redelijkerwijze niet te verwachten binnen het plangebied. Negatieve effecten voor planten worden op voorhand uitgesloten.

Grondgebonden zoogdieren

Diverse algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren van tabel 1 (mol, haas, konijn, veldmuis, etc.) kunnen van het plangebied gebruik maken. Het voorkomen van de eekhoorn en de das (tabel 3) is uit de omgeving bekend. Het plangebied is ongeschikt voor eekhoorn. Vaste verblijfplaatsen, wissels en andere sporen van de das zijn binnen het plangebied niet aangetroffen. Overige strenger beschermde soorten (tabel 2 en 3) zijn niet uit de omgeving bekend en worden tevens niet verwacht voor te komen binnen het plangebied.

Effectenbeoordeling

Het plangebied is ongeschikt voor de eekhoorn wegens het ontbreken van bomen binnen het plangebied. Er zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen aangetroffen van de das. De weide is mogelijk ge- schikt als secundair foerageergebied. De grootte van de wei is echter gering, ten opzichte van het leefgebied en het in de omgeving aanwezige secundair foerageergebied van de das. Met het verdwijnen van de wei zal geen essentieel foerageergebied van de das verdwijnen. Negatieve effecten voor eekhoorn en das zijn redelijkerwijze uit te sluiten.

Voor de genoemde soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van de algemene zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht zijn geen specifieke maatregelen nodig.

Vleermuizen

Uit het plangebied en/of omgeving zijn waarnemingen bekend van meerdere soorten vleermuizen (allen zwaar beschermde soorten van tabel 3) waaronder gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ros- se vleermuis. Tijdens het veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van potentiële vaste verblijfplaat- sen voor vleermuizen binnen het plangebied. Er zijn voor vleermuizen geen geschikte potentiële vaste verblijfplaatsen aanwezig. Er zijn geen bomen met holtes, of gebouwen die geschikt zijn voor vleermuizen. Er is binnen het plangebied geen beplanting wat mogelijk geschikt kan zijn als vliegroute. Het plangebied zelf is te open en daardoor ongeschikt als foerageergebied. Negatieve effecten voor vleermuizen kunnen redelijkerwijze worden uitgesloten.

Vogels

Tijdens het veldbezoek zijn binnen het plangebied geen vogels waargenomen. In de omgeving zijn een ekster en een paar houtduiven aangetroffen. In de grasvegetatie kunnen algemene soorten tot broeden komen. Nestlocaties van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten zijn tijdens het veldbezoek niet aan- getroffen en worden daarmee uitgesloten. Het plangebied vormt mogelijk wel leefgebied van enkele vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten (waarvan ook het leefgebied/de functionele leefomgeving beschermd is) die bekend zijn uit de omgeving en die daar tot broeden kunnen komen zoals kerkuil en steenuil.

Effectenbeoordeling

Het plangebied maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van enkele in de omgeving broeden- de vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten zoals kerkuil en steenuil. Indien nieuwbouw vergezeld gaat met een goede landschappelijk-ecologische inpassing met aandacht voor geschikte elementen (hagen, structuurrijke kruidvegetatie) die in de toekomstige situatie leefgebied kunnen vormen voor de genoemde soorten, zijn negatieve effecten te voorkomen.

Voor de voorgenomen ontwikkeling zal grasvegetatie worden weggehaald. De nesten van vogelsoorten die hierin kunnen broeden zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Als broedseizoen kan de periode tussen half maart en half juli globaal worden aangehouden. Door werkzaamheden buiten deze broedperiode uit te voeren, wordt het risico op verstoring van broedsels sterk verminderd.

De broedperiode verschilt per soort en soms ook per jaar en in het kader van de Flora‐ en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Indien op een locatie geen broedende of nestelende vogels aanwezig zijn, mogen ook tijdens het broedseizoen werkzaamheden worden uitgevoerd. Door inspectie voor aanvang van werkzaamheden op aanwezige legsels of nestjongen en indien deze aanwezig zijn, de werkzaamheden uit te stellen tot nadat de jongen zijn uitgevlogen, worden negatieve effecten voor vogels uitgesloten.

Vissen, amfibieën en reptielen

Binnen het plangebied is een sloot met zeer steile wanden aanwezig, maar met zeer weinig water (zie fig. 6-8), deze sloot is ongeschikt voor vissen of amfibieën. Deze sloot blijft overigens intact. Ver- der is er geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied. De aanwezigheid van beschermde vissen en van voortplantingsplaatsen van amfibieën is hiermee redelijkerwijze uitgesloten. In de omgeving (m.n. in de Leemkuilen) zijn de boomkikker, poelkikker en de kamsalamander bekend. Deze soorten zijn niet aangetroffen binnen het plangebied. Het plangebied leent zich niet als landhabitat voor deze beschermde amfibieën door het ontbreken van bosschages, struwelen en door het intensieve beheer. Binnen het plangebied is hooguit een zwervend exemplaar van een algemene soort te verwachten zoals bruine kikker of gewone pad (tabel 1 soorten). Het plangebied vormt geen geschikt biotoop voor reptielen vanwege het ontbreken van structuurrijke vegetatie. Negatieve effecten voor reptielen zijn op voorhand uitgesloten.

Effectenbeoordeling

Voor soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van de algemene zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht zijn geen specifieke maatregelen nodig.

Beschermde ongewervelde diersoorten

Voor beschermde ongewervelde soorten heeft het plangebied geen waarde door het ontbreken van geschikt biotoop zoals het ontbreken van geschikte waardplanten. Het voorkomen van beschermde ongewervelde soorten binnen het plangebied is daarmee met voldoende zekerheid uit te sluiten.

Conclusie

  • Negatieve effecten voor de uit de omgeving bekende eekhoorn en das zijn uit te sluiten. Voor de eekhoorn is het plangebied ongeschikt. Voor de das verdwijnt er geen essentieel secundair foerageergebied. Gezien de beperkte grootte van het plangebied en voldoende alternatief leefgebied in de (directe) omgeving worden negatieve effecten voor de das op voorhand uitgesloten.

  • Het plangebied maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van in de omgeving broedende vogelsoorten waarvan de nesten alsook het leefgebied jaarrond beschermd zijn zoals steenuil en kerkuil. Indien nieuwbouw vergezeld gaat met een goede landschappelijk- ecologische inpassing met aandacht voor geschikte elementen (hagen, structuurrijke kruid- vegetatie) die in de toekomstige situatie leefgebied kunnen vormen voor de genoemde soorten (met name steenuil), zijn negatieve effecten te voorkomen.

  • Binnen het plangebied zijn enkele broedende vogels te verwachten in de opgaande vegetatie. De nesten van vogelsoorten zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Voor de binnen het plangebied voorkomende vogelsoorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. Door het uitvoeren van werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren en/of door inspectie voor aanvang van werkzaamheden op de aanwezigheid van broedende vogels, kunnen negatieve effecten voorkomen worden.

  • Binnen het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten vaatplanten, vleermuizen, vissen, amfibieën, reptielen en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Negatieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtneming van de zorgplicht.

  • In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn in dit geval hiervoor echter geen specifieke maatregelen nodig.

Bron: Bijlage 6 Flora en fauna onderzoek van 13 november 2015.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand Watersysteem

Het plangebied is gelegen in het deelstroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap De Dommel.

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 2,5 Ha. Op de bestaande situatie is in het plangebied bebouwing ten behoeve het voormalige agrarische bedrijf. Het noordelijke deel van het plangebied bestaat uit grasland en een paardenwei. In de bestaande situatie worden de volgende oppervlakten afgewaterd op de naastliggende sloten:

Oppervlakten

m2

Dak

2.387

Terrein verharding

2.000

Verharding openbaar

0

Onverhard / niet afvoerend

20.413

Totaal

24.800

Het afvalwater van bebouwing en het regenwater wordt verzameld door het gemengde rioolstelsel tot de riolering in de Handelsweg en stroomt verder naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer bij het waterschap De Dommel.

De terreinhoogte is ongeveer 10,25+NAP bij de bestaande bebouwde delen; het terrein daalt in de noordelijke richting. Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw over het algemeen te bestaan uit zwakzandige leemlenzen dikker dan 1m. De doorlatendheid is laag te verwachten. Dat kan de infiltratie van regenwater in de bodem belemmeren. Daardoor kunnen er lokaal schijngrondwaterspiegels ontstaan en hinder veroorzaken. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt op ongeveer 9,25+NAP ter plaatse van de bestaande bebouwing, volgens bovengenoemd onderzoek; de beschikbare ontwateringdiepte is voldoende voor het huidige gebruik van het plangebied. De ontwateringdiepte is dan ook voldoende voor de bestaande en de nieuwe functies.

Het bedrijventerrein Kreitenmolen grenst aan het plangebied aan de westelijke kant. Dit bedrijventerrein wordt afgewaterd met een verbeterd gescheiden riolering. Een deel van Kreitenmolen is gemengde riolering. Ten westen van het plangebied, ligt de watergang ZL23.1. Het betreft een watergang van de categorie A. Deze watervoerende sloot vangt regenwater op van de belendende agrarische gebieden en van de gemeentelijke overstorten van Kreitenmolen (fig. 1).

[image]

Fig. 1 Hoofdstructuur water en riolering

Het plangebied bevindt zich in het aandachtsgebied van de Keur (fig. 2). Direct ten oosten van het plangebied liggen de beschermde gebieden van de Leemkuilen. Op die gebieden berust een antiverdrogingsbeleid, waardoor ontwikkelingen mogen plaatsvinden onder hydrologisch neutrale omstandigheden.

[image][image]

Fig. 2 Beschermde gebieden waterhuishouding

6.2 Duurzaam Waterbeheer

Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Beide plannen worden binnenkort herzien voor de periode 2016-2021, parallel aan de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg voor de periode 2010 - 2015 was vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) met een visie voor de komende 30 jaar en wordt eind 2015 vervangen door het vGRP 2016-2020. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

Afwegingen

Conform het vigerende beleid is uitgangspunt voor het plangebied dat de ontwikkeling geen negatieve invloed mag hebben op de gewenste grondwatersituatie in de beschermde gebieden in de Keur en omgekeerd. Dit wordt bereikt door hydrologisch neutraal ontwikkelen. Dat betekent voor het plangebied de minimale ontwateringdiepten bereikt moet worden door partieel op te hogen. Omdat de gemiddelde grondwaterstand ongeveer 9,25+NAP is en de minimale ontwatering 0,90m, is voor de nieuwe bestemming ten aanzien van bebouwing, zou het nieuwe maaiveld op minimaal 10,15+NAP ter plaatse van de bebouwing zijn. Omdat het huidige maaiveld ongeveer 10,25+NAP is, levert dit geen mitigerende maatregel voor de ontwateringdiepte.

Het plangebied bevindt zich binnen het attentiegebied Keur en EHS. Dat betekent voor het plangebied dat drainage uitsluitend toegestaan is tot maximaal 70cm onder het huidige maaiveld. Het bodemwater dat zich bevindt onder 9,55+NAP mag dan ook niet afgevoerd worden. Al wordt de begrenzing van de attentiegebied gewijzigd zou een mogelijke diepere drainage nadelig kunnen zijn voor de waterhuishoudkundige situatie, als de eventuele drainage dieper aangelegd wordt. Daarom wordt er voor gekozen om de drainage niet dieper dan 9,55+NAP toe te staan.

De keuze voor een terreinhoogte is afhankelijk van de maatgevende grondwaterstanden en van de afvoersituatie. Om de minimale ontwatering te garanderen en op basis van het nieuwe gebruik van de grond, is een terreinhoogte van minimaal ongeveer 10,15+ nodig. Het terrein dient waar nodig partieel opgehoogd worden; de terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens moet aansluitend zijn op bestaande hoogte van aangrenzend openbaar gebied.

De bestaande delen wateren af via de bestaande riolering. Dat verandert niet. Bij de nieuwe bouwdelen en verharding wordt het vuil- en regenwater gescheiden ingezameld. Het vuilwater wordt aangeboden bij de perceelgrens aan de Handelsweg, voor aansluiting op de gemeentelijke riolering. De vuilwaterriolering heeft een maximale afvoercapaciteit, die afhankelijk is van de beschikbare overcapaciteit in gemaal 126 Transportweg. Eventuele piekdebieten boven deze capaciteit worden tijdelijk gebufferd in een aan te leggen voorziening binnen het plangebied.

De uitbreiding kan het beste zijn eigen regenwatersysteem en op de nabije regionale systeem aansluiten. De afwaterende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn op basis van de beschikbare gegevens:

Oppervlakten

m2

Dak /

Terrein verharding

15.000

Verharding openbaar

0

Onverhard/niet afvoerend

9.800

Totaal

24.800

De afwaterende oppervlakte neemt toe met ongeveer 9.200m². Aan de hand van de hydraulische normen van de Keur is de bergingsopgave berekend op 552m³. De verharding wordt deels aangesloten op de aan te leggen bergingsvoorziening (infiltratiesloot) lanmgs de oostkant van het plangebied. Hier kan maximaal 350m³ worden geborgen. Het resterende te compenseren hemelwater wordt verwerkt in en aantal open sleuven die ingericht worden ter plaatse van de bergingsruimte voor boomstammen, midden in het perceel, met een totale capaciteit van ongeveer 1.100m³. De totale geprojecteerde bergingscapaciteit is 1.450m³.

Omdat de bodem slecht doorlatend is, worden de bergingsvoorzieningen geledigd via een vertraagde afvoer, richting het oppervlaktewater.

De gekozen locatie voor de berging langs de oostelijke perceelgrens heeft een diepte van ongeveer 60cm. Hierbij is er rekening mee gehouden dat het waterpeil stijgt tot maximaal 20 cm onder de insteek. Leegloop uit de voorzieningen zal plaatsvinden via de aangrenzende A-watergang. De voorziening loopt leeg via een doorlaat met de begrensde afvoercapaciteit tot de landbouwkundige afvoer (0,67 l/s/ha).

Als de oppervlakte die afwatert via de bergingsvoorziening toeneemt boven 9.200m², dan is er ruim bergingscapaciteit in de bergingsvoorzieningen. Bij een toenam van de afwaterende oppervlakte boven 9.200m², moet er getoetst worden of de aanwezige berging nog steeds toereikend is.

In verband met de ontsluiting van het bedrijf, worden nieuwe inritten aangelegd en / of bestaande inritten verbreed. Hiervoor wordt het noodzakelijk dempen (dam) en overkluizen (duiker) van de watergang conform de regels van de Keur.

De stabiliteit van de taluds van de watergang kan bedreigd worden door gewichtslasten op die op korte afstand van de teen van het talud worden gelegd. Bijvoorbeeld bebouwing op stal of goederen. De afstand tussen eventuele belasting op maaiveld en de watergang wordt voldoende geacht bij de geprojecteerde inrichting van het terrein.

Om overlast te voorkomen, als deze berging volledig benut is kan het overtollige regenwater via een nooduitlaat (overstort) afgevoerd worden richting het regionale watersysteem (watergang ZL23.1). Bij extreme neerslag (T100) zijn geen nadelige effecten te verwachten in het plangebied, aangezien het gesitueerd is in een relatief hoog gebied ten opzichte van de watergangen. Eventuele overstromingen in de naastliggende stedelijke gebieden bereiken het plangebied niet.

Watersysteem

In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het ontwikkelen van het plangebied:

  • Het toepassen van uitlogbare bouwmaterialen is uitgesloten;

  • Ten aanzien van de grondwaterstanden dient de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen voldoende te zijn voor het gebruik van het bouwdeel;

  • De minimale ontwateringdiepte wordt gerealiseerd door partieel op te hogen; de minimale terreinhoogte is 10,15+;

  • De terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens moet aansluitend zijn op de bestaande hoogte van aangrenzend openbaar gebied;

  • Eventuele drainage mag geen grondwater onder 9,55+ afvoeren. Het gedraineerde water wordt aangesloten op de regenwaterafvoer;

  • Het vuil- en regenwater van te handhaven bouwdelen wordt gehandhaafd; bij de nieuwe bebouwing en verharding wordt vuil- en regenwater gescheiden ingezameld;

  • De vuilwaterafvoer wordt aan de perceelgrens aangeboden en aangesloten op de bestaande riolering in de Handelsweg;

  • Het regenwater wordt afgevoerd tot de bergingsvoorzieningen: langs de oostelijke kant van het plangebied en een aantal sleuven gesitueerd onder de bergingsplaats van de voor stammen;

  • De vijver langs de oostelijke rand heeft een bergingscapaciteit afhankelijk van de grondwaterstanden en is minimaal 350 m³ tussen de gemiddeld grondwaterstand en de maximale waterspiegel;

  • De sleuven onder de berging van stammen hebben een bergingscapaciteit van 1.100 m³;

  • De bergingsvoorzieningen beschikken over een ledigingsconstructie gebaseerd op de landbouwkundige afvoer (0,67 l/s/ha) en een escape op het regionale watersysteem om overtollige regenwater af te voeren;

6.3 Watertoets

Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel tijdens verschillende overlegmomenten. De conceptwaterparagraaf is voorgelegd aan De Dommel via de mail van 4 november 2015. De Dommel verstrekte een voorlopig wateradvies (mail van 9 december 2015). Dit advies is besproken met De Dommel en de initiatiefnemer op 22 februari 2016. Hierna is de waterparagraaf aangepast en verder verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. De Dommel stemt met deze waterparagraaf voorlopig in, via de mail d.d. van 3 mei 2016.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

  • In dit bestemmingsplan is de bestemming 'bedrijventerrein' voor het hele plangebied opgenomen. Het bestemmingsplan is een uitbreiding van het bedrijventerrein'Kreitenmolen' waar deze bestemming grotendeels ligt. Om te waarborgen dat het perceel enkel als boomrooierij in gebruik wordt genomen is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - boomrooierij' opgenomen. De maximale milieucategorie van 3.2 is hierbij aangegeven.

  • Het bestemmingsplan bestaat uit een bouwvlak, met nadere aanduiding 'kantoor'. Ter plaatse van dit bouwvlak wordt een kantoor met kantine opgericht. Voor het overige heeft het plangebied de aanduiding 'erf'. Op het erf mogen de overige gebouwen en bouwwerken ten behoeve van dit bedrijf worden opgericht, met uitzondering van geurgevoelige bestemmingen ter plaatse van de aanduiding 'geurzone'. Aan de Haarensebaan is een bestaande bedrijfswoning aanwezig, deze is ook aangeduid.

  • Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een strook aangeduid met 'landschapswaarden'. Ter plaatse van deze aanduiding is de grond uitsluitende bestemd voor de landschappelijke inpassing.

  • Direct aansluitend aan de watergang is de aanduiding 'vrijwaringszone' opgenomen. Hier is geen bebouwing toegestaan.

  • Over het gehele plangebied is de aanduiding 'waterstaat - te verwijderen attentiebebied EHS' opgenomen. Aan gedeputeerde staten wordt een verzoek tot wijziging van de begrenzing van de aanduding 'Attentiegebied ecologische hoofdstructuur' gedaan.

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Het bouwvlak mag geheel worden volgebouwd met een maximale bouwhoogte van 10 meter. In het erf is het bebouwingspercentage minimaal 20 en maximaal 25%.

Bij de bedrijfswoningen mogen maximaal 75m2 aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 3 en 4,5 meter. De afstand tot de bedrijfswoning mag niet meer dan 30 meter bedragen.

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels

Het college heeft de bevoegdheid om afwijking van de bouwregels toe te staan. Het gaat hierbij om het minimale bebouwingspercentage, de hoogte van erfafscheidingen en de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Gebruiksregels

Bij de bestemming worden regels over het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden. Hierin is geregeld dat de grond met de aanduiding 'landschapswaarden' alleen mag worden gebruikt voor de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Daarnaast mogen de gronden niet in gebruik worden genomen als 'bedrijventerrein' voordat de landschappelijke inpassing is uitgevoerd.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

De bestemming 'bedrijventerrein' is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (denk bijvoorbeeld aan graafwerkzaamheden). Om te voorkomen dat te veel van het terrein wordt verhard is in dit artikel een verplichting tot schriftelijke vergunning opgenomen bij een verharding van meer dan 17.000m2.

7.3 Algemene Regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 4 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 5 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 6 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 7 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

Algemene wijzigingsregels

Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 8.

Overige regels

Burgemeester en wethouders zijn middels artikel 9 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.4 Overgangs- En Slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid

Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen'en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een plaschadeovereenkomt afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.

Met de initiatiefnemer is op 2 augustus 2015 een overeenkomst tegemoetkoming in schade en een exploitatieovereenkomst gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar.

In de exploitatieovereenkomst zijn de gemeentelijke plan- en apparaatskosten (met uitzondering van de legeskosten) ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan opgenomen en de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen.

Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van eentijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Getoetst is of naar verwachting binnen de planperiode van dit bestemmingsplan de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. De boomrooierij is een bestaand, goed lopend bedrijf, dat al sinds 1968 is gevestigd aan de Kreitenmolenstraat in Udenhout. Deze locatie is inmiddels te klein, verplaatsing van het bedrijf is noodzakelijk. De grond aan de Haarensebaan / Handelsweg is reeds in bezit bij de eigenaar van het bedrijf, tevens de initiatiefnemer van dit plan. De initiatiefnemer heeft daarmee al een grote investering gedaan om zijn bedrijf te kunnen verplaatsen. O

Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het bestemmingsplan economisch niet uitvoerbaar zou zijn.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 22 januari 2016 gepubliceerd in het gemeenteblad.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Provincie Noord-Brabant Directie ROH

17-02-16

17-03-16

ja

Waterschap De Dommel

25-04-16

03-05-16

ja

De Provincie Noord-Brabant heeft in haar vooroverlegreactie gewezen op 2 punten uit de Verordening Ruimte die naar haar mening onvoldoende / onjuist in het bestemmingsplan waren verwerkt.

Zorgvuldig ruimtegebruik

In het bestemmingsplan dient een nadere verantwoording te worden opgenomen inzake het zorgvuldig ruimtegebruik op grond van artikel 4.6 van de Verordening ruimte. Daarbij dient ingegaan te worden op het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, de noodzaak van uitbreiding van het bouwperceel en de (on)mogelijkheden om het bedrijf te verplaatsen naar een nabijgelegen bedrijventerrein.

Reactie gemeente

Naar aanleiding van de opmerkingen is paragraaf 3.3.2 van de toelichting uitgebreid en is een nadere toelichting gegeven op de noodzaak van verplaatsing van het bedrijf naar deze locatie.

Kwaliteitsverbetering landschap

Het is niet duidelijk hoe het te investering bedrag van € 231.224,80 is berekend. Daarnaast wijst de provincie er op de een bedrag van € 115.000,-- wordt opgevoerd voor de te slopen gebouwen, en dat dit alleen mogelijk is wanneer de sloop van als kwaliteitsverterende maatregel wordt opgevoerd, dit wil zeggen, op een bestemmingsvlak waar geen (her)bouw van gebouwen is toegestaan.

Reactie gemeente

Wij zijn het eens met de Provincie dat de kosten van het slopen van de gebouwen in dit geval niet kan worden opgevoerd bij de investering in de kwaliteitsverbetering landschap. In overleg met de initiatiefnemer is een nieuwe landschappelijk inpassingsplan opgesteld met een gewijzigde financiële paragraaf. Naar onze mening voldoet deze paragraaf aan de eisen in het kader van de Kwaliteitsverbetering landschap en de werkafspraken die in deze met de regiogemeenten Midden Brabant zijn gemaakt.

Waterschap de Dommel heeft alleen een tekstuele opmerking op de waterparagraaf gegeven. Deze is in de waterparagraaf aangepast.

9.3 Burgerparticipatie

Op 25 juni 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in 'Partycentrum De Schol' in de Stationsstraat in Udenhout. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan.

De initiatiefnemer heeft een toelichting gegeven op het ontwerp en de procedure om het bestemmingsplan te herzien.

Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Er zijn vragen gesteld / opmerkingen gemaakt over het uitzicht vanuit de aanwezige bedrijfswoningen aan de Handelsweg / Energieweg op de bedrijfshal en het bedrijf, met name de opslag van boomstammen. Eén van de eigenaren van een bedrijfsperceel heeft gewezen op de toezegging vanuit de gemeente, ten tijde van de aankoop van het perceel, op vrij uitzicht. Met de directe buren is afgesproken dat wordt bezien of er een haag achter de bedrijfshal kan worden geplaatst.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 1 augustus 2016 tot en met maandag 12 september 2016. Tijdens deze periode zijn er 2 zienswijzen ingediend en zodoende ontvankelijk. 1 zienswijze is te laat ingediend en is niet ontvankelijk. De zienswijzen worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B. in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

ZIENSWIJZE 1 EIGENAAR/BEWONER ENERGIEWEG 14A/B UDENHOUT

  1. Het perceel van reclamant grenst rechtstreeks aan het plangebied. Reclamant is sinds maart 2015 eigenaar van dit perceel en heeft nu uitzicht over natuur en agrarische grond. Met dit bestemmingsplan wordt een bedrijfspand van 10 meter hoogte mogelijk gemaakt op de perceelgrens. Reclamant is van mening dat zijn pand hierdoor minder waard wordt. Daarnaast wijst reclamant op verminderde lichttoetreding in tuin en woning en de beperking van het vrije uitzicht. Reclamant is van mening dat het bedrijf zich op een bestaande bedrijfslocatie had moeten vestigen en wijst op het financiële voordeel voor de ondernemer bij vestiging op een agrarisch perceel. Reclamant vreest voor geluid- en verkeersoverlast en gevaarlijke situaties veroorzaakt door de toename van het vrachtverkeer. Reclamant verzoekt gezien het bovenstaande het plan niet door te laten gaan.

  2. Reclamant wijst er op dat hij een verzoek zal doen tot tegemoetkoming in schade bij de gemeente, indien het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

STANDPUNT GEMEENTE

  1. Het perceel van reclamant is gelegen aan de Energieweg 14A/B te Udenhout. Tussen het perceel en het plangebied ligt een groenstrook van 10 meter. Het perceel grenst dus niet rechtstreeks aan het plangebied. Het bouwvlak ten behoeve van het kantoor op de nieuwe bedrijfslocatie ligt nog eens 5 meter van de perceelgrens. Deze 5 meter brede strook (tussen bebouwing en perceelgrens) heeft in het bestemmingsplan de aanduiding 'landschapswaarden'. Ten behoeve van de ontwikkeling is in het bestemmingsplan de verplichting opgenomen het gebouw landschappelijk in te passen. Daar, waar in het bestemmingsplan de aanduiding 'landschapswaarden' is opgenomen, is de grond alleen bestemd voor de landschappelijke inpassing. In het landschappelijk inpassingsplan, dat als bijlage bij de regels is opgenomen en waarin in de regels ook naar wordt verwezen, wordt aangegeven dat in deze strook minimaal 17 bomen worden aangeplant. Hiermee wordt het directe zicht op het kantoor vanaf het perceel van reclamant ontnomen. Overigens is de huidige bestemming van de locatie 'agrarisch gebied' en niet 'natuur'; een agrarisch gebied heeft andere (mindere) landschapswaarden dan een natuurgebied. In het verleden was op de locatie een agrarisch bedrijf gevestigd. In paragraaf 3.2.1 en 3.3.2 van de toelichting op het bestemmingsplan wordt ingegaan op de noodzakelijke verplaatsing van het bedrijf. Verplaatsing naar een ander (bestaand) bedrijventerrein in Tilburg is vanwege de bedrijfsmatige gebondenheid aan Udenhout (bijvoorbeeld werkgebied, personeel dat bij calamiteiten snel aanwezig moet zijn) niet mogelijk. Daarnaast heeft het bedrijf een grote ruimtevraag. Een dergelijk groot kavel is niet voorhanden in Udenhout. De nu voorliggende locatie grenst aan het bestaande bedrijventerrein Kreitenmolen en vormt een logische afronding van dit bedrijventerrein. Het bedrijf is momenteel tegen de kern van het dorp Udenhout aan gelegen en is te groot geworden voor de huidige locatie. Juist vanwege de mogelijke geluid- en verkeersoverlast die een dergelijk bedrijf in een woonomgeving kan veroorzaken, wordt het bedrijf verplaatst naar een bedrijventerrein. Wij wijzen er op dat het bedrijf valt onder milieucategorie 3.2, hetgeen dezelfde milieucategorie is zoals op de rest van het bedrijventerrein ook mogelijk is. Bij de beoordeling of een nieuwe ontwikkeling passend en gewenst is in de omgeving, worden alle belangen afgewogen, dus zowel de belangen van de ontwikkelaar (i.c. de ondernemer) als de belangen van omwonenden en, in dit geval, omliggende bedrijven. Wij zijn van mening dat in dit geval het belang van de ondernemer om een nieuwe, grotere, locatie te kunnen betrekken voor zijn bedrijf en hiermee de mogelijkheid te bieden te groeien, groter is dan het belang van de omliggende bedrijven en bedrijfswoningen. Wij overwegen daarbij dat het huidige bedrijf ongewenst is op de huidige locatie, gezien de grootte en overlast die dit met zich meebrengt en dat het bedrijf op de nieuwe locatie beter is gelegen en beter bereikbaar is. Gezien de bedrijfsactiviteiten is de locatie aan de rand van het bedrijventerrein, tegen het buitengebied aan, voor de hand liggend. Wij zijn van mening dat overlast van omliggende bedrijven inherent aan het wonen op een bedrijventerrein is. De locatie ligt in het zoekgebied stedelijke ontwikkeling en er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de Verordening Ruimte. Zo wordt het bedrijf op kosten van de initiatiefnemer landschappelijk ingepast en dient deze landschappelijk inpassing ook in stand te worden gehouden. Indien en voor zover reclamant van mening is dat de waarde van zijn woning en bedrijfspand daalt als gevolg van onderhavige bestemmingsplanherziening, heeft hij de mogelijkheid om de gemeente te verzoeken om een tegemoetkoming in (plan)schade. Een dergelijk verzoek kan niet eerder worden ingediend dan nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

ZIENSWIJZE 2 EIGENAAR HANDELSWEG 7 EN TRANSPORTWEG 7 UDENHOUT

  1. Reclamant heeft zijn perceel in 1996 gekocht en hiervoor meer betaald dan andere percelen op het industrieterrein vanwege het vrije uitzicht. Met dit bestemmingsplan wordt het uitzicht van reclamant vanuit zijn bedrijfspand gewijzigd van een mooi natuurgebied tot een bedrijfsbestemming. Reclamant is van mening dat zijn pand hierdoor in waarde vermindert en dat hij hiervoor schadeloos zou moeten worden gesteld.

STANDPUNT GEMEENTE

  1. Indien en voor zover reclamant van mening is dat de waarde van zijn bedrijfspand daalt als gevolg van onderhavige bestemmingsplanherziening, heeft hij de mogelijkheid om de gemeente te verzoeken om een tegemoetkoming in (plan)schade. Een dergelijk verzoek kan niet eerder worden ingediend dan nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

ZIENSWIJZE 3 EIGENAREN ENERGIEWEG 14 UDENHOUT

  1. Reclamanten zijn van mening dat het omzetten van agrarische land naar industriegrond niet door moet gaan, nu er al veel leegstand op bedrijventerreinen is. Daarnaast zal deze ontwikkeling voor reclamanten leiden tot horizonvervuiling.

STANDPUNT GEMEENTE

  1. De zienswijze is via mail ingekomen op 15 september 2016, terwijl de termijn voor het indienen van een zienswijze uiterlijk 12 september 2016 was. De zienswijze is hiermee te laat ingekomen en wordt niet ontvankelijk verklaard. Voor wat betreft de inhoud van de zienswijze wordt verwezen naar het standpunt van de gemeente bij zienswijze 1, punt 1 en 2.

CONCLUSIE

Zienswijzen 1 en 2 zijn ongegrond en leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. Zienswijze 3 is niet ontvankelijk.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Landschappelijke inpassing

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 4 Parkeernormen

Bijlage 4 Parkeernormen

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Verantwoording Externe Veiligheid

Bijlage 3 Verantwoording externe veiligheid

Bijlage 4 Advies Brandweer

Bijlage 4 Advies brandweer

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Flora En Fauna Onderzoek

Bijlage 6 Flora en fauna onderzoek