KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Verkeer - Verblijf
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Water
Artikel 10 Woongebied
Artikel 11 Wonen - Buitengebied
Artikel 12 Leiding - Brandstof (Dubbelbestemming)
Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding (Dubbelbestemming)
Artikel 14 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
Artikel 15 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 22 Algemene Procedureregels
Artikel 23 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Functionele Structuur
2.3 Technische Infrastructuur En Belemmeringen
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ontwikkeldeel
4.2 Beheerdeel
Hoofdstuk 5 Thematische Beleidskaders
5.1 Inleiding
5.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
5.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
5.4 Volkshuisvesting
5.5 Groen En Speelruimte
5.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Milieuaspecten
6.1 Inleiding
6.2 Milieueffectenrapportage
6.3 Milieuhinder Bedrijven
6.4 Externe Veiligheid
6.5 Geluid
6.6 Lucht
6.7 Geur
6.8 Bodem
6.9 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 7 Wateraspecten
7.1 Bestaand Watersysteem
7.2 Beleidskader
7.3 Duurzaam Stedelijk Waterbeheer
Hoofdstuk 8 Opzet Planregels
8.1 Inleiding
8.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
8.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
8.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
8.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg
10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
10.3 Burgerparticipatie
10.4 Zienswijzen

Oostkamer 2015

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 27-04-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Oostkamer 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2013006-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 17.6 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken. Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd /

begeleid wonen.

1.12 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten e.d.

1.14 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.15 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.16 beeldbepalende boom

Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.

1.17 belemmeringenstrook

Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.

1.18 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.19 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.20 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.21 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bewaarplaats

Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.

1.24 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.25 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.26 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.27 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.29 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

Een in de regels bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.34 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.35 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.36 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.37 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieen (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.38 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.39 ecologische hoofdstructuur (EHS)

Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.40 ecologische verbindingszone

Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 50 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).

1.41 erf

Een in de regels bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.42 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.43 extensief (dag)recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.44 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.

  2. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.45 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.47 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.48 geluidsscherm

Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).

1.49 geluidswal

Geluidwerende voorziening van aarde.

1.50 geprojecteerd kwetsbaar object

Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.

1.51 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.52 geurgevoelig object

Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.53 groenblauwe mantel

Als zodanig in de provinciale Verordening ruimte aangewezen gebieden, die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.

1.54 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair

e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.55 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.56 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.57 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.58 hoogspanningslijn

Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

1.59 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.60 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.61 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.62 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening

Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:

  1. seksuele en erotische dienstverlening;

  2. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;

  3. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;

  4. horeca.

1.63 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.64 kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.

1.65 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.66 landschapselementen

Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en

moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.

1.67 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.68 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.69 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.70 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.71 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.72 natuurwaarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.

1.73 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.74 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.75 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.76 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.77 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.78 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.79 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.80 openlucht- en sportieve recreatie

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.

1.81 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.82 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.83 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.84 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.

1.85 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;

  2. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.;

1.86 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.87 risicovolle inrichting

  1. Een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.88 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.89 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.90 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.91 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.92 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.93 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.94 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.95 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.96 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.97 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied dan wel de lijn zoals die elders in deze regels voor een specifieke bestemming is omschreven.

1.98 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.99 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.100 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.101 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.102 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.103 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.104 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

1.105 zorgwoningen

Woningen bedoeld voor mensen met een verstandelijke beperking, die langdurig extramurale zorgverlening nodig hebben. Vanuit de woningen is zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar vanuit een verpleeg- of verzorgingstehuis of woon-zorgcentrum.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Verkeer - Verblijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede landschappelijke inpassing;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Woongebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  7. parkeergelegenheid op eigen terrein;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  2. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

10.4 Afwijken van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 11 Wonen - Buitengebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Specifieke gebruiksregels

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 12 Leiding - Brandstof (Dubbelbestemming)

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Brandstof (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse koolwaterstofleiding (PRB-leiding) met een diameter van 8 inch, een druk van 80 bar en een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding.

12.2 Bouwregels

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming Leiding - Brandstof (dubbelbestemming) begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende leiding.

12.3 Afwijken van de bouwregels

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Leiding-Brandstof wordt verwijderd indien:

  1. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;

  2. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding (Dubbelbestemming)

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse 380kV hoogspanningsleiding, ten behoeve van het transport van elektriciteit en een zakelijk rechtstrook van 39 meter aan weerszijden van de as van deze leiding.

13.2 Bouwregels

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

13.3 Afwijken van de bouwregels

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) wordt verwijderd indien:

  1. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;

  2. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.

Artikel 14 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool en een belemmeringenstrook van 5m aan weerszijden van deze leiding.

14.2 Bouwregels

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming Leiding - Riool (dubbelbestemming) begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

14.3 Afwijken van de bouwregels

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Leiding - Riool (dubbelbestemming) wordt verwijderd indien:

  1. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;

  2. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.

Artikel 15 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene Bouwregels

17.1 Ondergrondse bouwwerken

17.2 Hoofdtoegang woningen

17.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

17.4 Ruimte tussen bouwwerken

17.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

17.6 Parkeerregeling

  1. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn zoals opgenomen in de parkeerregeling in Bijlage 3 Parkeernormen;

  2. de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 18 Algemene Gebruiksregels

18.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functieaanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functieaanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels

19.1 geluidzone - industrie

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:

  1. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;

  2. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:

  1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;

  2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.

19.2 overige zone - beperkingen veehouderij

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' zijn de gronden mede bestemd voor een gebied waar beperkingen voor de veehouderij gelden ingevolge deze aanduiding zoals opgenomen in de provinciale Verordening ruimte.

19.3 overige zone - deelgebied 1

Binnen de aanduiding overige zone - deelgebied 1 mag het aantal woningen maximaal 25 bedragen.

19.4 overige zone - deelgebied 2

Binnen de aanduiding overige zone - deelgebied 2 mag het aantal woningen van het type 'tae' en/of 'vrij' maximaal 24 bedragen. Het aantal woningen van het type 'gs' mag 19 bedragen.

19.5 overige zone - deelgebied 3

Binnen de aanduiding overige zone - deelgebied 3 mag het aantal woningen maximaal 31 bedragen.

19.6 overige zone - deelgebied 4

Binnen de aanduiding overige zone - deelgebied 4 mag het aantal woningen van het type 'tae' en/of 'vrij' maximaal 26 bedragen. Het aantal woningen van het type 'gs' mag maximaal 12 bedragen. Het aantal woningen van het type 'aeg' mag maximaal 3 bedragen.

19.7 overige zone - deelgebied 5

Binnen de aanduiding overige zone - deelgebied 5 mag het aantal woningen maximaal 26 bedragen.

19.8 veiligheidszone - leiding

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' de volgende regels in acht dienen te worden genomen:

  1. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht;

  2. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' opgeheven wordt, indien de desbetreffende leiding gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;

  2. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' verkleind of vergroot wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar-contour als gevolg van een wijziging met betrekking tot de desbetreffende leiding kleiner of groter is geworden;

  3. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' verkleind of vergroot wordt, indien zulks logischerwijs volgt uit een wijziging van het Besluit externe veiligheid buisleidingen of de Regeling externe veiligheid buisleidingen.

19.9 wetgevingzone - wijzigingsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waarde-Ecologie', met dien verstande dat de wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone, het landschappelijk raamwerk en natuur- en/of landschapscompensatie.

19.10 Overige zone - in Verordening ruimte toe te voegen EVZ

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overig - in Verordening ruimte toe te voegen EVZ' maken de de desbetreffende gronden voortaan deel uit van de provinciaal aangewezen ecologische verbindingszone (EVZ).

19.11 Overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen EVZ

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overig - in Verordening ruimte te verwijderen EVZ' maken de desbetreffende gronden geen deel meer uit van de provinciaal aangewezen ecologische verbindingszone (EVZ).

Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels

20.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

20.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

20.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.

20.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;

  2. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.

20.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

20.6 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

20.7 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.

Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels

21.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;

  2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;

  3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;

  4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-VB´ projecteren;

  5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-VB´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.

  1. er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;

  2. na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

21.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

21.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-VB)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m¹;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

21.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m2.

Artikel 22 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 23 Overige Regels

23.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  2. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  3. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  4. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.

23.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Oostkamer 2015´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

In verschillende beleidsdocumenten wordt de realisatie van een landelijk woonmilieu in het gebied Oostkamer voorzien ('Woonvisie', 'Structuurvisie Noordoost 2020' en ontwerp 'Omgevingsvisie Tilburg 2040').

Voor dit gebied hebben provincie en gemeente in 2010 een intentieovereenkomst gesloten voor de realisatie van 'ruimte voor ruimte' woningen. De stedenbouwkundige visie voor het gebied is uitgewerkt in het 'Voorlopig ontwerp Oostkamer' en gaat uit van de bouw van circa 165 woningen in het gebied.

In december 2012 ondertekenden gemeente Tilburg en provincie Noord-Brabant de 'Ontwikkel- en exploitatieovereenkomst Gebiedsontwikkeling Oostkamer en Oostkamer-Zuid'. Onderdeel van deze overeenkomst is het opstellen van het bestemmingsplan voor Oostkamer. Het 'Voorlopig ontwerp Oostkamer' vormt de basis voor bestemmingsplan Oostkamer.

Het zuidwestelijk deel van het plangebied heeft nu nog een bedrijfsbestemming. Hier was bedrijventerrein Loven Noord II gepland, voor kleinschalige bedrijven. In het structuurplan Noordoost is ervoor gekozen om dit bedrijventerrein niet te realiseren. Het gebied werd minder geschikt geacht voor de transformatie naar een bedrijventerrein, vanwege de beperkte afmeting, de versnipperde ligging, de moeilijke en kostbare ontsluiting en de aantasting van het waardevolle landschap.

De hectares bedrijventerrein die in Loven Noord II waren voorzien zijn nu gevoegd bij het geplande bedrijventerrein Zwaluwenbunders. De provincie stelde daarbij als voorwaarde dat het zuidwestelijk deel van het plangebied wordt herbestemd en zijn bedrijfsbestemming moest verliezen. In afwachting van de woningbouwplannen voor Oostkamer Zuid, krijgt het gebied een conserverende, agrarische, bestemming.

1.2 Het Plangebied

Het bestemmingsplan bestaat uit een ontwikkeldeel en een beheerdeel:

[image]

figuur: plangebied bestemmingsplan Oostkamer (ontwikkel- en beheerdeel)

Het ontwikkeldeel van dit bestemmingsplan omvat ruim 33 hectare ten noordoosten van de Rauwbrakenweg. Dit gebied wordt globaal begrensd door:

  • de gronden rond waterloop ZL 8 (ZL=Zandleij) in het westen;

  • de landerijen langs De Kraan en De Hemeltjens in het oosten;

  • de Rauwbrakenweg in het zuiden.

Het beheerdeel wordt grofweg begrensd door:

  • de ecologische verbindingszone langs de Burgemeester Bechtweg in het zuiden;

  • het Riddershofpad (fietspad naar Tilburg-Noord) in het westen;

  • de Hazennest (verbindingsweg naar een volkstuincomplex) in het oosten.

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt (deels):

  • "Buitengebied De Groene Zoom' vastgesteld 4 februari 2013 en onherroepelijk geworden op 13 februari 2014;

  • 'Nieuwe Warande fase I' vastgesteld 12 april 1999 en gedeeltelijk goedgekeurd 16 november 1999.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ruimtelijke Structuur

Gebiedskenmerken

Plangebied Oostkamer is ingeklemd tussen bedrijventerrein Loven Noord I, het Riddershofpad, de spoorlijn Tilburg - Den Bosch en ten noorden van het gebied De Kraan.

De noordzijde van de Oostkamer wordt van oudsher gekenmerkt door een fijnmazige, cultuurhistorisch waardevolle structuur rond de Kraan en 't Hoekske. Hier bevinden zich onder meer de kransakker van het kransakkerdorp Berkel en de uitlopers van de dorpen Udenhout (Molenhoefstraat) en Enschot (De Kraan).

In het westen ligt het Riddershofpad, van belang als (sternet)fietsroute tussen Tilburg Noord en Udenhout. Rondom het Riddershofpad bevinden zich restanten van vroegere boscomplexen. Rond 1900 had dit gebied een meer 'besloten' (bos)karakter, hiervan zijn versnipperd over het landschap nog een paar bosschages van overgebleven. Langs deze bosschages ligt een waterloop, nu nog een greppel, die afbuigt naar het Centraal Landschap. Dit Centraal Landschap (ten westen van het Riddershofpad) heeft een open karakter. Het gaat hier om een relatief jong ontginningslandschap met grote agrarische kavels (voorheen heidegebied/woeste grond).

Het gebied ten noorden van Loven Noord I wordt vanouds gekenmerkt door de aanwezigheid van oude akkercomplexen op hoge grond en is relatief open van karakter. Hier bevindt zich ook manege de Kraan (zonder stallen, met uitsluitend een uitloopbak). Deze manege heeft de toezegging dat ze in het gebied mag blijven en haar bebouwing mag uitbreiden. Oostelijk van de spoorlijn Tilburg - Den Bosch komen de nieuwe dorpsuitbreidingen van Berkel-Enschot (Overhoek Koningsoord en De Hoge Hoek). In de plannen is rekening gehouden met een zichtrelatie over het spoor met het buitengebied (Oostkamer). In het gebied de Oostkamer moet rekening worden gehouden met aanmerkelijke wijzigingen van de ontsluiting van het gebied. Veel van de huidige spoorwegovergangen zullen verdwijnen en worden vervangen door één tunnel voor autoverkeer in het noorden (net ten zuiden van Udenhout) en één tunnel voor langszaamverkeer in het zuiden (richting Rauwbrakenplas / Koningsoord). De ontsluiting voor autoverkeer van de Oostkamer kan daarom in het zuiden alleen plaatsvinden over het bedrijventerrein Loven Noord I over de Schepersvenweg.

[image]

Ligging plangebied Oostkamer

Ontwikkeldeel Oostkamer

Dit deel van het plangebied bestaat vooral uit weilanden en oude akkercomplexen met weinig opgaand groen en is daardoor nogal open van karakter. Centraal in het gebied is het gilde Sint Hubertus Berkel gevestigd. Verplaatsing van het gilde is nodig. Het terrein van het gilde is gelegen in het plangebied Oostkamer en milieutechnisch is het gilde niet inpasbaar in de woningbouwplannen in de Oostkamer. Op verzoek van de provincie verrichtte de gemeente een locatieonderzoek ("Locatieonderzoek Sint Hubertus Berkel") waaruit geschikte locaties naar voren zijn gekomen waarnaar het gilde kan worden verplaatst.

Aan de noord- en oostzijde van het gebied bevindt zich een fijnmazig en cultuurhistorisch waardevol netwerk van oude boerderijlinten, Hier vinden we onder meer 't Hoekske (onderdeel van de kransakker rond Berkel-Enschot), De Hemeltjens en daarnaast oude uitlopers van de dorpen Udenhout (Molenhoefstraat) en Enschot (De Kraan). Het meest opvallende element aan de Kraan is de rijhal van manege De Kraan. Deze manege heeft de toezegging dat ze in het gebied mag blijven en haar rijhal mag vergroten. Verder naar het oosten ligt de spoorlijn Tilburg - Den Bosch en komen aan de overzijde van het spoor de nieuwe dorpsuitbreidingen van Berkel-Enschot (Overhoeken Enschotsebaan, Koningsoord en De Hoge Hoek.

Westelijk van het plangebied ligt het Riddershofpad, van belang als (sternet)fietsroute tussen Tilburg Noord en Udenhout. Hier is slechts beperkt autoverkeer toegestaan voor de bereikbaarheid van de woningen aan het Riddershofpad. Rondom het Riddershofpad bevinden zich restanten van vroegere boscomplexen. Rond 1900 had dit gebied een meer 'besloten' (bos)karakter, hiervan zijn versnipperd over het landschap nog een paar boscomlexen overgebleven. Langs deze boscomplexen ligt waterloop ZL 8, nu niet meer een greppel en nauwelijks zichtbaar in het landschap.

Zuidelijk van het plangebied bevinden zich de Rauwbrakenweg en het bedrijventerrein Loven noord I, waar de werkplaats van NedTrain is gevestigd.

Beheerdeel bestemmingsplan

Belangrijke structuurbepalende elementen in dit deel van het plangebied zijn de elkaar kruisende wegen Hazennest-Oost en Riddershofpad. Het lint Hazennest-Oost / Rauwbrakenweg is een oude verbinding tussen Berkel-Enschot en Tilburg en vormt ook nu nog de enige ontsluiting van het gebied voor autoverkeer. De weg kent een nogal slingerend beloop. Verspreid langs de weg wordt bebouwing aangetroffen in de vorm van (voormalige) boerderijkavels met opgaande erfbeplanting.

Het lint Rauwbrakenweg / Hazennest-Oost was vanouds een verbindingsweg tussen Berkel-Enschot en Tilburg en vormt de enige ontsluiting van het gebied voor autoverkeer. De route Rauwbrakenweg / Hazennest-Oost / Riddershofpad wordt ook veel gebruikt door scholieren uit Berkel-Enschot die in Tilburg Noord naar de middelbare school gaan. De weg kent een nogal slingerend beloop. Verspreid langs de weg wordt bebouwing aangetroffen in de vorm van (voormalige) boerderijkavels met opgaande erfbeplanting.

De verkeersituatie is kort geleden gewijzigd. De route Hazennest-Oost/Rauwbrakenweg heeft nu twee doodlopende einden door het verdwijnen van zowel de aansluiting op de Burgemeester Bechtweg als de overgang voor autoverkeer bij het spoor. Het gebied wordt nu voor autoverkeer ontsloten door de aanleg van de Schepersvenweg en Verlengde Nederlandweg op het bedrijventerrein Loven Noord I. Ook komt er vanaf de Rauwbrakenweg een fietstunnel onder het spoor naar de bebouwde kom van Berkel-Enschot. De oplevering staat gepland in april 2015.

Haaks op deze route staat het Riddershofpad dat een belangrijke fietsroute is tussen Udenhout en Tilburg en onderdeel vormt van het sternet. Dit pad is ook van belang als recreatieve ontsluiting van het buitengebied vanuit Tilburg Noord. Hier is slechts beperkt autoverkeer toegestaan voor de bereikbaarheid van de woningen aan het Riddershofpad. Deze meest oostelijke toegang naar het buitengebied, via het Quirijnstokpark en Hazennest, onderscheidt zich van de andere twee toegangen door het coulisselandschap langs het Riddershofpad. Deze route - welke ook een sternet fietsroute is naar Udenhout- heeft ten opzichte van de andere twee toegangen bijzondere landschappelijke kwaliteiten welke het waard zijn om behouden dan wel versterkt te worden.

De omgeving wordt hier vooral bepaald door een aantal boscomplexen uit omstreeks 1900, die van dit gedeelte van het buitengebied van Tilburg een coulisselandschap maken. Dit zorgt voor een uniek karakter van deze (fiets) toegangsroute vanuit de stad naar het buitengebied, in vergelijking met de twee westelijker toegangen vanuit de stad. Naast de boscomplexen komen in dit gebied ook enkele markante houtsingels en solitaire bomen voor. Het Riddershofpad is van groot strategisch belang voor de recreatieve ontwikkeling van het buitengebied ten noorden van Tilburg. Vanuit Tilburg Noord vormt het een van de drie toegangspoorten over de Burgemeester Bechtweg naar het buitengebied.

De rest van het plangebied heeft overwegend een agrarische functie. Zuidelijk in het plangebied is een volkstuincomplex aanwezig. Richting Burgemeester Bechtweg worden de landbouwgronden doorsneden door de hoogspanningsmasten van de 380kV hoogspanningsleiding.

Oostelijk van het deelgebied bevindt zich aan de Hazennest een groot boscomplex.

Ontsluiting

In het gebied de Oostkamer moet op den duur rekening worden gehouden met aanmerkelijke wijzigingen van de ontsluiting van het gebied. Veel van de huidige spoorwegovergangen zullen op den duur verdwijnen en worden vervangen door één tunnel voor autoverkeer in het noorden (net ten zuiden van Udenhout) en één tunnel voor langzaam verkeer in het zuiden (richting Rauwbrakenplas / Koningsoord).

2.2 Functionele Structuur

Het gebied kent momenteel vooral een agrarisch gebruik en bestaat overwegend uit weiland, afgewisseld met enkele akkerlanden.

Aan de Rauwbrakenweg en Hazennnest waren vroeger diverse agrarische bedrijven gevestigd. De meesten zijn door de gemeente aangekocht in verband met de toenmalige plannen om dit gebied te ontwikkelen als bedrijventerrein. Aan de Hazennest-Oost is nog steeds een landbouwmechanisatiebedrijf met bijbehorende woning gevestigd (firma Kluytmans, Hazennest-Oost 11). In het vigerende bestemmingsplan 'De Nieuwe Warande, fase 1' heeft dit complex de bestemming 'bedrijven met bijbehorende voorzieningen', welke bestemming wordt overgenomen in dit bestemmingsplan.

Zuidelijk in het plangebied bevindt zich een bestaand volkstuincomplex.

2.3 Technische Infrastructuur En Belemmeringen

Door het gebied lopen diverse leidingen die uit ruimtelijk oogpunt van belang zijn in verband met het in acht nemen van belemmeringsstroken.

Door het zuidwesten van het plangebied loopt een hoogspanningstracé met een spanning van 380 kilovolt (kV).

Door het midden van het plangebied loopt in oostwest-richting een 8" leiding voor transport van vloeibare koolwaterstoffen (PRB of Pijpleiding Rotterdam - Beek), die eigendom is van SABIC Pipelines BV.

Parallel aan - en op korte afstand van- de PRB leiding loopt een rioolpersleiding door het plangebied.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

De SVIR heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (BARRO)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de natio- nale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportont- wikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

Het BARRO heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

[image]

Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelings-behoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.

De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio worden jaarlijks gezamenlijke afspraken met de provincie Noord-Brabant gemaakt in het Regionaal Ruimtelijke Overleg/RRO. Deze afspraken gaan over de kwantitatieve woningbouwopgave van de gemeenten, dit voor een voortschrijdende tienjaars-periode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en huishoudensprognose, waarvan de recentste dateert van 2014.

In de actuele tienjaars RRO-planperiode tot en met 2023 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2020.

Afgaand op de provinciale prognose behelst de gemeentelijke woningbouwopgave tot zeker 2025 gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor ca. 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot (vooralsnog) 2020 wordt aangehouden. Hiermee is de regionale behoefte aangetoond en wordt voldaan aan trede-1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6. Bro).

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

De woningbouwopgave die Tilburg, mede in regionale context geplaatst, heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve variatie daarin maken het nodig om -in beperkte mate- ons te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied. Dit geldt ook deze beoogde planontwikkeling Oostkamer; het plangebied ligt in het 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling'.

Behalve de aantallen (de kwantitatieve opgave) is in toenemende mate de kwalitatieve samenstelling van het bouwprogramma van belang. De kwalitatieve opgave is niet alleen het soort woningen (gestapeld/ grondgebonden, huur/koop, e.d.) maar juist ook de differentiatie in woonmilieus. Behalve verschillende typen stedelijke woonmilieus beschikt Tilburg ook over twee dorpen waar voorzien wordt in de sterke vraag naar “dorps woonmilieu”, als ook “landelijk woonmilieu”. Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/ KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont deze behoefte telkens weer aan.

In het plan Oostkamer is rekening gehouden met deze woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar wonen in Landelijk woonmilieu, i.c. gespreide (woon)bebouwing in lage dichtheid, ofwel ruime kavels doorgaans buiten de directe invloedssfeer van stedelijk en/of dorpsgebied. Op basis van KWBO-onderzoek blijkt van de verhuisgeneigde burgers 12% zich te richten op wonen in een landelijk woonmilieu; tot 2020 betekent dat een woningvraag van bijna 1.200 woningen in dit woonmilieutype. Het voorzien in landelijk woonmilieu is min of meer synoniem aan de uitgifte van kavels en draagt zo bij aan het faciliteren van zelfbouw, ofwel (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Hieraan bestaat, gezien het KWBO-2012, een duidelijke behoefte in Tilburg.

Voldoende differentiatie aan woonmilieus is nodig om aan de vraag(variatie) van de woonconsument tegemoet te kunnen komen. De kern Berkel-Enschot is in de Woonvisie benoemd als een (centrum-)dorps woonmilieu. Het buitengebied aan de overzijde van de spoorlijn, tegenover de dorpskern, wordt voor een deel als landelijk woonmilieu aangemerkt. Het ruimtelijk concept van het totale plan Oostkamer met circa 165 ruime kavels geeft hier invulling aan. Het plan draagt hiermee bij aan de al geplande woningbouwdifferentiatie en voorziet zo in de lokale behoefte aan duurdere (koop)woningen in een landelijk woonmilieu, waarvoor elders in de gemeente geen/weinig ruimte bestaat. De ontwikkeling van een landelijk woonmilieu in Oostkamer(-Zuid) gaat hand in hand met de ontwikkeling c.q. versterking van een groene toegangspoort naar een groot open Centraal Landschap in het gebied "De Nieuwe Warande".

Aldus wordt voorzien in een ontwikkeling die aansluit bij bestaand stedelijk gebied en waarbij in de

stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening is gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding voor ecologische en landschappelijke verbindingen. Deze aspecten zijn afgewogen in het besluit van de gemeente Tilburg over de herziening van de structuurvisie voor Tilburg Noordoost 2020; e.e.a. vindt opnieuw verankering in de nieuwe Omgevingsvisie Tilburg 2040. Daarmee voldoet dit bestemmingsplan aan de desbetreffende voorwaarden uit het provinciaal beleid.

Trede 3: Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte

Het plangebied is goed ontsloten voor auto en fiets waarbij zoveel mogelijk aangesloten is op en gebruik gemaakt is van bestaande routes met het gelijktijdig voorkomen van sluipverkeer. De voorzieningen in Berkel-Enschot en Tilburg zijn vanuit het plangebied per auto en fiets goed bereikbaar. De bereikbaarheid van OV-voorzieningen is minder gunstig. In Noordoost is er is geen busverbinding (dichtstbijzijnde halte is in Berkel-Enschot) en geen station aan het spoor. Wel wordt in de nabije omgeving een station nagestreefd.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. De kwaliteit van het landschap;

  2. de ontwikkeling van het buitengebied;

  3. de regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie


Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.


Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie


De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

Toetsing plan Oostkamer aan Structuurvisie

Een relevant aspect bij dit plan is dat de provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie uitgaat van “concentratie van verstedelijking”. De keuze om een grote ontwikkeling van ruimte voor ruimtekavels bij Tilburg te ontwikkelen sluit aan op dit belangrijke beleidsuitgangspunt. De positie van de stad Tilburg wordt met dit plan versterkt en dit komt mede de gewenste bevolkingsopbouw van de stad ten goede.

Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is momenteel een belangrijk uitgangspunt voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Karakteristieke verschillen tussen dorpen e steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie en gemeenten willen met deze nieuwe ontwikkeling inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van Tilburg en Berkel-Enschot, de kwaliteiten en gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het gebied noordelijk van het spoor, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden en de identiteit en aantrekkelijkheid van de kernen en hun relatie met het omliggende landschap versterkt.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. De provincie Noord-Brabant verankert haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte.

Provnincale staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

Belangrijke onderwerpen die in de Verordening ruimte worden behandeld zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het buitengebied;

binnen de Verordening ruimte worden 4 structuren onderscheiden:

  • stedelijke structuur;

  • ecologische hoofdstructuur;

  • groenblauwe mantel;

  • gemengd landelijk gebied.

Per structuur is uitgewerkt welke functies, onder welke voorwaarden, ontwikkeld kunnen worden.

Toetsing plan Oostkamer Verordening Ruimte

Het plangebied Oostkamer ligt in de structuur Gemengd landelijk gebied. Hierover gaat artikel 7 van de Verordening. In artikel 7.8 is bepaald dat een bestemmingsplan binnen gemengd landelijk gebied kan voorzien in woningbouw mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat. Een van de voorwaarden is een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen. De verplichting uit arikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) is niet aan de orde.

Vervolgens ligt het plangebied Oostkamer in de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkelingen'. Artikel 8 van de Verordening Ruimte bepaalt dat in dit gebied stedelijke ontwikkelingen zijn toegestaan onder een aantal voorwaarden. Een bestemmingsplan kan voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits uit de toelichting blijkt dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik. Een bestemmingsplan, dient er toe te strekken dat de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied en dat bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding voor ecologische en landschappelijke verbindingen. Deze aspecten zijn afgewogen in het besluit van de gemeente Tilburg over de herziening van de structuurvisie voor Tilburg Noordoost 2020. Ook dit bestemmingsplan voldoet aan die voorwaarden uit het provinciaal beleid. Hierbij moet evenwel worden opgemerkt dat de voorgaande beleidsregels geen betrekking hebben op het ontwikkelen van ruimte voor ruimtekavels, zie de betreffende beleidsregels daarvoor. Deze zijn echter wel in de overwegingen betrokken. Zie hiervoor paragraaf 3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking.

Nabij het plangebied komen gronden voor die zijn beschermd als Ecologische Hoofdstructuur op grond van de Verordening Ruimte. Tevens wordt een verzoek gedaan om herbegrenzing van de EVZ op grond van artikel 11 juncot 36 van de Verordening ruimte. In paragraaf 6.9.3 Ecologische hoofdstructuur wordt dit inhoudelijk verder toegelicht.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;

  2. primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;

  3. de kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;

  4. de noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Omgevingsvisie Tilburg 2040

De Ontwerp-Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie wordt de opvolger van de 'Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020' uit 2005. De omgevingsvisie heeft betrekking op alle facetten van de fysieke leefomgeving en geeft de ambities en strategieën voor de ontwikkeling van gemeente Tilburg weer. De visie wordt naar verwachting nog in 2015 vastgesteld.

De speerpunten van de Ontwerp-Omgevingsvisie Tilburg 2040 zijn:

  1. Toekomstbestendige stad;

  2. netwerkbenadering;

  3. internationale top;

  4. central Park;

  5. het verhaal van Tilburg;

  6. leefbare wijken;

  7. meer groen en water;

  8. zelf aan de slag;

  9. vraaggericht ontwikkelen;

  10. driesporen-strategie.

De omgevingsvisie geeft geen harde kaders en randvoorwaarden, maar geeft richting aan de ontwikkeling van de stad, dorpen en omliggende gebieden. Het plan Oostkamer binnen de richtinggevende doelen van de omgevingsvisie. De gemeente wil particuliere inititatief ruimte bieden. Ook met de people, planet, profit benadering van de omgevingsvisie is het bestemmingsplan in overeenstemming.

3.4.3 Overige gemeentelijke structuurvisies

De Structuurvisie Noordoost 2020/Omgevingsvisie Tilburg 2040 beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen. De uitgangspunten van deze visie en latere besluitvorming ten aanzien hiervan wordt verankerd in de Omgevingsvisie Tilburg 2040, waarover naar verwachting in het najaar van 2015 besluitvorming plaatsvindt.

Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ontwikkeldeel

4.1.1 Hoofdopzet verkaveling

Voor het ontwikkeldeel ("Warande e.o.") is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan is geïnspireerd op veel voorkomende landelijke nederzettingen in het agrarische gebied van Midden Brabant. Het dorp Biest-Houtakker is daar een mooi voorbeeld van. Hier gaan we in op de hoofdlijnen van het stedenbouwkundig plan. Voor het volledige plan verwijzen we naar Bijlage 3 Voorlopig ontwerp Oostkamer - augustus 2012.

Belangrijke elementen in het plan zijn:

  • De aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg (Warande) tussen Hazennest en De Kraan met een aantal zijwegen. Langs deze weg en de zijwegen komen hoofdzakelijk royale ruimte-voor-ruimte kavels van 800-1000m2. Het bebouwingslint dat zo ontstaat, is het meest kenmerkende onderdeel van de Oostkamer. Op de splijtingen komen diverse groene pleintjes, die elk een ander karakter en inrichting hebben;

[image]

  • uit oogpunt van differentiatie is ook beperkt ruimte voor andere bebouwingsvormen (bijvoorbeeld boerderij- en buitenkavels en landhuizen). Boerderij- en buitenkavels bestaan uit een cluster met meerdere woningen rond een gemeenschappelijk erf. De bebouwing staat verspreid over de kavel, als boerderijen met schuren op het erf. Bij de boerderijkavels kan het perceeloppervlak kleiner zijn dan 800 - 1000m2). Dit soort kavels is vooral geschikt voor groepen bewoners die collectief en landelijk willen wonen en lenen zich dus uitermate voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap. In het plangebied zijn twee woongebouwen met appartementen gepland (het landhuis en de residentie) voor waarvan het volume en de verschijningsvorm ontleend is aan oude landhuizen in het landelijk gebied;

  • het gebied rond waterloop ZL8 wordt ontwikkeld tot een breed beekdal met daarin geintegreerd een ecologische verbindingszone en retentievoorzieningen;

  • hobbyweides, zijwegen en zandpaden leggen een relatie tussen het bebouwde lint en het omringende landschap;

  • groene en blauwe doorsteken in het lint bieden zicht op het omringende landschap.

[image]

Overzichtskaart plangebied Oostkamer-ontwikkeldeel

4.1.2 Deelgebieden

Het ontwikkelingsgebied is op te delen in vijf verschillende deelgebieden:

4.1.3 Groen, water en spelen

Integratie groenopstanden

Aanwezige groenopstanden dragen bij aan de identiteit van het nieuwe woongebied en zijn zoveel mogelijk in het plan ingepast.

Het beekdal

Het beekdal wordt de groene tegenhanger van het lint Warande. Het beekdal begint bij het Hazennest en loopt in noordelijke richting tot aan het Riddershofpad. De zone is 600 meter lang en krijgt een breedte van 15-30 meter om hier de aanleg van retentievoorzieningen en een ecologische verbindingszone mogelijk te maken.

Waterloop ZL 8 wordt in oostelijke richting 10m verbreed voor retentie van hemelwater uit het woongebied. Omdat de grond aan de westzijde particulier eigendom is zal deze verbreding vooral aan de oostzijde worden gerealiseerd. Het profiel van de waterloop is daardoor meestal asymmetrisch van opzet met aan de oostzijde een luie oever of een verlaagd, drassig gedeelte met watergebonden vegetatie.

[image]

Bij de inlaat van de landbouwsloot uit het gebied Zwaluwbunders komt een nieuwe stuw. Ten noorden van deze stuw moet de retentievoorziening gescheiden van de waterloop worden aangelegd, om de waterafvoer van de landbouwsloot niet te belemmeren. In de hier geprojecteerde hobbyzone wordt hier rekening gehouden met de aanleg 0,5 ha waterberging verspreid over drie locaties.

In het beekdal wordt ook rekening gehouden met de aanleg van een ecologische verbindingszone,

In het zuidelijke deel kan de ecologische verbindingszone parallel aan de verbrede waterloop worden aangelegd; deze is hier minimaal 10 meter breed (exclusief paden e.d.).

Halverwege de beekdalzone ligt nu een stuk agrarisch land met twee sloten. Dit stuk grond ("het weidepark") is erg laaggelegen en van nature vaak drassig en krijgt een functie als stepping stone (natuurgebied), waarbij het weidekarakter zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.

Na het landhuis in deelgebied 4 buigt de ecologische verbindingszone af in westelijke richting.

Ontsluitingsweg ("Warande")

De nieuwe ontsluitingsweg krijgt aan de westzijde een doorlopende groen berm waarin bomen worden aangeplant.

Bosplantsoenen

Aan de zuidzijde van de nieuwe ontsluiitingsweg komen, grenzend aan het EHS gebied bij de Rauwbrakenweg, twee bosplantsoenen van samen 2100m2.

Ook aan de noordrand van de Oostkamer komt langs een gedeelte van het Riddershofpad en 't Hoekske een groenscherm als overgang naar het buitengebied.

Watergang naar retentievijver

Een studie is gaande naar de aanleg van een retentievijver aan de westzijde van het spoor voor de afvoer van overtollig regenwater uit de nieuwe wijk Koningsoord. In het plan Oostkamer wordt rekening gehouden met de aanleg van een watergang die de retentievijver verbindt met het beekdal. De nieuwe watergang krijgt een insteek van 7 meter en een schouwpad van 4 meter.

Hobbyweides

Bijzonder element in het verkavelingsplan vormen de zgn. hobbyweides. Deze dragen bij aan het gevarieerde karakter en leggen de relatie tussen het bebouwde lint en het omliggende landschap.

De functie van de “hobbyweide ” is heel divers en wordt vooral bepaald door de toekomstige eigenaren, die zich zullen vestigen in de Oostkamer. Maar ook kleine boeren of organisaties kunnen land huren/kopen.

De hobbyruimtes kunnen voor veel doelen worden ingezet zoals moestuin, schapenweide, paardenweide, scouting, vendelzwaaien, oefenweide, bijenhouden, boerengolf, klein vee, kunstexpositie, dahliatuin en houthakken.

Zolang de weides niet verpacht worden aan geïnteresseerde bewoners, worden ze ingezaaid met bloemrijk weidegras en her en der van bomen voorzien, vooral op de grenzen van hobbyweides naar het omringende landschap.

Indien de hobbyweides verpacht worden, is het mogelijk de zones te omheinen, of op te delen met houten hekwerken, schapengaas, weipalen met prikkeldraad, wilgentenen of een andere landelijke methode. De hoogte hiervan is niet meer dan 1.20 meter, tenzij grenzend aan een achter- of zijerf.

[image]

Speelvoorzieningen

Het groenareaal in het plangebied is bijzonder ruim van opzet (het beekdal, de dorpspleintjes en de hobbyweides) en biedt, samen met de royale woonkavels volop ruimte voor verpozing en spel.

4.1.4 Verkeer en parkeren

Alle straten in het plangebied worden als 30 km/u-gebied ingericht. Uitgegaan wordt van natuurlijke snelheidsremmers (bestrating, rijbaanverlegging bij driehoeken, wegversmalling bij de bruggen.

Wegprofielen

Het gebied is in de toekomst voor auto's vanuit het zuiden te bereiken over de Scherpervenweg en vanuit het noorden vanuit de Kraan. De nieuw aan te leggen ontsluitingsweg ("Warande") met de aanliggende woningbouwkavels is het meest kenmerkende onderdeel van de Oostkamer. De inrichting van deze weg zorgt voor een bepaalde continuïteit in de Oostkamer. Echter, in het lint zijn ook verschillende onderdelen te onderscheiden. Het grootste onderscheid bestaat in het deel zonder sloot (het middendeel - zie profiel 2) en met sloot (profiel 1 en 1 *).

[image]

Schema wegprofielen

[image]

Profiel 1 met sloot

[image]

Profiel 2 (haag in plaats van sloot)

[image]

Profiel 3 zijwegen

Vervolgens zijn er op de splitsingen naar de zijwegen diverse groene driehoekige weitjes (kenmerkend voor brabantse lintbebouwing) die opzettelijk elk een ander karakter en inrichting hebben.

Richting het westen, aan de overzijde van de watergang, gaan de zijwegen verder als bestaande landwegen met eikensingels.

In het hele plan komen ook korte of wat langere stegen voor. Die zijn meestal bedoeld om hobbyweides of achter het lint gelegen woningen te ontsluiten. Het is alleen nodig hier een smalle verharde rijbaan met aan weerszijden een grasberm aan te leggen. Wanneer aan deze stegen woningen liggen, is de breedte 5-6 meter met een rijweg van 4 meter.

Parkeren

Voor het parkeren gelden de normen van de gemeente Tilburg (zie notitie Parkeren op orde 2011). De parkeernorm is afhankelijk van de grootte van de woning. Parkeren vindt zoveel mogelijk plaats op eigen terrein. De omvang van de kavels geeft hier ook aanleiding toe.

Fiets- en wandelpaden

Bijgaande kaart geeft een overzicht van het toekomstige netwerk van langzaam verkeer routes in het gebied en de aansluiting op de infrastructuur in het omliggende gebied. Er komen in het plangebied geen aparte fietsvoorzieningen. In het profiel van het nieuwe lint en van de Rauwbrakenweg wordt rekening gehouden met rabatstroken van gebakken klinker die ruimte bieden voor het fietsverkeer.

In het verkavelingsplan wordt ook rekening gehouden met de aanleg van een ruiterpad. Gestreefd wordt naar een route die in de toekomst manege De Kraan verbindt met het buitengebied ten westen van het Riddershofpad.

[image]

4.2 Beheerdeel

De vroegere agrarische bedrijven aan de Rauwbrakenweg en Hazennnest zijn door de gemeente aangekocht in verband met de toenmalige plannen om dit gebied te ontwikkelen als bedrijventerrein. In afwachting van de woningbouwplannen voor Oostkamer Zuid krijgt het gebied voorlopig vooral een conserverende, agrarische bestemming en zijn de agrarische bedrijven in het bestemmingsplan wegbestemd.

Gestreefd wordt naar verplaatsing van het landbouwmechanisatiebedrijf met bijbehorende woning gevestigd op Hazennest-Oost 1. In het bestemmingsplan heeft dit complex voorlopig nog de bestemming 'bedrijven met bijbehorende voorzieningen'.

Het plan gaat uit van voorlopige handhaving van het volkstuincomplex in het zuidelijk deel van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Thematische Beleidskaders

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

5.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

5.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

5.2.2 Ruimtelijke kwaliteit Oostkamer

Ruimtelijke kwaliteit is vanaf het begin van de ontwikkeling van Oostkamer een belangrijk thema geweest. Zowel gemeente als provincie hechten eraan om van Oostkamer ruimtelijk een kwalitatief hoogstaand woongebied te maken met een landschappelijke uitstraling: wonen in het landschap. Om hiertoe te komen is een proces doorlopen van achtereenvolgens visievorming, uitwerking van de stedenbouwkundige visie in een voorlopig ontwerp voor Oostkamer en uitwerking van het gewenste beeld in het in opdracht van de provincie opgestelde 'Inspiratiedocument Oostkamer 2015'. In dit inspiratiedocument is ook een proces omschreven om tot het gewenste beeld te komen, een wijze van toetsing aan 'redelijke eisen van welstand'.

Voorlopig Ontwerp Oostkamer 2012

Met de stedenbouwkundige visie is een richting gegeven voor de verdere uitwerking en detaillering van de plannen voor Oostkamer. De stedenbouwkundige visie is gedeeld met de omgeving en tijdens een informatieavond gepresenteerd. Onder meer naar aanleiding van ontvangen reacties is de stedenbouwkundige visie uitgewerkt in een voorlopig ontwerp (VO).

In het VO is veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de openbare ruimte die een landschappelijke uitstraling moet krijgen. Een hoogwaardige openbare ruimte vormt het stedenbouwkundig raamwerk voor het plan Oostkamer. Door dit stevig neer te zetten is het mogelijk om meer vrijheid te bieden bij het ontwerp van de woningen op de woningbouwkavels.

In het VO is een verkavelingsplan uitgewerkt dat een aanzet biedt tot het realiseren van een veelheid aan woonvormen, die geïnspireerd zijn op in het landelijk gebied voorkomende woontypologieën. Langs het lint is overwegend sprake van individuele kavels vanaf ongeveer 1000 vierkante meter. Combinatie tot duo kavels (afgeleid van de Brabantse “langgevelboerderij”) en woonwerkkavels (wonen gecombineerd met praktijk of bedrijf aan huis) behoren ook tot de mogelijkheden.

Buiten het lint is in het verkavelingsplan plaats ingeruimd voor “landhuizen” (kleinschalig gestapeld wonen) en “boerderijkavels”, die geïnspireerd zijn op een boerenhof of boerenerf met een woonhuis omgeven door een aantal landbouwschuren. Hier kan worden gedacht aan het realiseren van ensembles van woningen op een gemeenschappelijk erf met groene zoom. Deze laatste categorie kavels biedt bij uitstek kansen voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap. Ook kan hier worden gedacht aan bijzondere woon-/zorgconcepten (zoals beschermd wonen, seniorenwoningen e.d.).

In het VO is beschreven hoe er over de beeldkwaliteit van de verschillende kavels en de verschillende typen openbare ruimte wordt gedacht. Ook is een aanzet tot beeldregie uitgewerkt. De exacte beeldkwaliteitseisen zijn in het VO nog niet uitgekristalliseerd, maar betreffen nog een wensbeeld. Het VO heeft daarmee een goede basis gegeven voor verdere uitwerking in een inspiratiedocument en voor het opstellen van het bestemmingsplan voor Oostkamer.

5.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

5.3.1 Archeologie

5.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

  • In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Iets ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het gemeentelijk beschermde monument De Kraan 94.; een langgevelboerderij uit het laatste kwart van de 19e eeuw die in het eerste kwart van de twintigste eeuw nog met bijgebouwen werd uitgebreid.

  • De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen geen panden voor uit die periode.

  • Historische structuren. Het plangebied wordt aan de oostelijke zijde doorsneden door De Kraan die aan de noordzijde overgaat in de Waalwijksebaan. Deze structuur is een van de oudst bekende verbindingswegen tussen Enschot en Udenhout en is tenminste van middeleeuwse oorsprong.

  • Aan de noordwestelijke zijde van het plangebied werd in 1757 "De Nieuwe Warande" aangelegd door Gijsbertus Steenbergensis Rijksgraaf van Hogendorp, Vrijheer van Tilburg en Goirle, in het gebied dat later bekend was als de Rauwbraken. Na de verkoop van de bezittingen van Van Hogendorp kwam het ruim twintig hectare grote bos in het bezit van de families Suijs en Van de Mortel. Deze verkocht het grootste deel van de Nieuwe Warande in 1924 aan de toenmalige directeur van de GGD, Jules Gimbrère. Het andere deel kwam in handen van steenfabriek A.J. Claesen&Co. Het perceel van Gimbrère werd in 1942 geveild en kwam na een splitsing in handen van diverse eigenaren. Het bos verdween vrijwel geheel van de kaart en tegenwoordig ligt hier industrieterrein Loven. De volkstuinen nabij de Hazennest bevinden zich nog op een deel van de vroegere Nieuwe Warande.

  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

5.4 Volkshuisvesting

1. Onderbouwing provinciale afspraken

Provincie en regio Midden Brabant (Hart-van-Brabant) maken jaarlijks in het “Regionaal Ruimtelijk Overleg” / RRO afspraken over het woningbouwprogramma. Afgesproken is dat Tilburg in de planperiode tot en

Provincie en regio Midden Brabant (Hart-van-Brabant) maken jaarlijks in het “Regionaal Ruimtelijk Overleg” / RRO afspraken over het woningbouwprogramma. Afgesproken is dat Tilburg in de planperiode tot en met 2023 in ruim 9.600 woningen dient toe te voegen aan de woningvoorraad om te voorzien in de gemeentelijke woningbehoefte. Van dit aantal worden 730 woningen gerealiseerd in drie omliggende gemeenten teneinde tot 2020 in hun programmadoelen te kunnen voorzien.

De woningbouwopgave die Tilburg in deze context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve variatie daarin maken het nodig om ons -in beperkte mate- te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied (i.c. “zoekgebied stedelijke ontwikkeling”); dit geldt ook de planontwikkeling Oostkamer.

De provincie en de gemeente Tilburg willen in Noordoost gezamenlijk de Oostkamer en daarna de Oostkamer-Zuid ontwikkelen. Beide locaties omvatten samen circa 240 ruimte-voor-ruimtekavels/RvR. Enerzijds zijn deze RvR-kavels nodig om de sanering van agrarische bedrijven in het kader van de “Reconstructie” mogelijk te maken. Daarvoor zijn over heel de provincie Noord-Brabant circa 3.500 kavels nodig. Deze capaciteit valt buiten de RRO-woningbouwprogramma-afspraken en voorziet in een ruimere woningbehoefte in de regio/provincie dan alleen die van de gemeente Tilburg. De capaciteit aan ruimte-voor-ruimte kavels mag daarom volgens RRO-kader worden opgeteld bij de regionale afspraken over de gemeentelijke woningbouwprogramma's; zie ook de “Toelichting en verantwoording uitbreiding stedelijk ruimtegebruik in de Oostkamer”. Anderzijds voorziet het plan Oostkamer in de lokale woningbehoefte aan ruime kavels in een landelijk woonmilieu.

2. Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO

Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie Tilburg 2015 wordt, in navolging van de vorige, versterkt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk beleidsthema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd en aantrekkelijk woningaanbod, opdat zo veel mogelijk inwoners een passende woongelegenheid kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, identiteit/beleving–keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, duurzaamheid én betaalbaarheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving c.q. het woonmilieu.

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, in de basis onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk), waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.

De kern Berkel-Enschot geldt in de woonvisie, op basis van voornoemde indeling, als een (centrum-)dorps woonmilieu. Het aangrenzend buitengebied (overzijde spoorlijn) geldt als landelijk milieu. Het ruimtelijk concept van dit plan, met een landelijk woonmilieu, sluit hier op aan.

Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO

Uit het periodiek Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (KWBO Tilburg 2012) blijkt dat de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in circa 12 % van de gevallen uitgaat naar wonen in een landelijk woonmilieu. Tot 2020 betekent dat een woningvraag van bijna 1.200 woningen in dit woonmilieu.

Voldoende differentiatie aan woonmilieus is nodig om aan de vraag(variatie) van de woonconsument tegemoet te kunnen komen. Het plan Oostkamer met ruim 160 ruime kavels aan de rand van Berkel-Enschot is een gewenste aanvulling op de al geplande woningbouwdifferentiatie en voorziet zo in de behoefte aan duurdere woningen in een landelijk woonmilieu.

3. Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

Consumentgericht bouwen – eigenbouw / (C)PO

Getuige de Woonvisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, in z'n ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.

In het plan Oostkamer worden alle woningen gebouwd via eigenbouw / (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Dit is vastgelegd in het exploitatieplan/-overeenkomst.

Levensloopbestendig bouwen (/ wonen met zorg)

De gemeente stimuleert de bouw van levensloopbestendige / aanpasbare woningen om de variëteit in woonbehoefte (ook in de tijd) mogelijk te maken. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om combinatie woon/werk of combinatie wonen/zorg. Daarmee wordt bereikt dat woningen gedurende de gehele levensloop in de veranderende woonbehoefte kunnen voorzien, wat in het algemeen ten goede komt aan de waarde van de woning; daarnaast draagt dit ertoe bij dat woningen tenminste toegankelijk/bezoekbaar zijn voor mensen met een fysieke beperking (vgl. vergrijzing).

De huisvesting van mensen met een beperking/zorgbehoefte (m.n. ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk gemengd met de overige bevolking kan wonen. Daarom dient –in relatie tot de vergrijzing en de zelfredzaamheid van burgers– de doelstelling “levensloopbestendigheid” (dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar) aantoonbaar in de nieuwbouwopgave meegenomen te worden. Dat wil zeggen dat de “primaire ruimten”, i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Bij plan Oostkamer beslissen eigenaren zelf over hun woningontwerp, m.a.w. de gemeente ziet er niet op toe of de woningen levensloopbestendig zijn. Wel ondersteunt de gemeente (toekomstige) woningeigenaren met de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1, met daarin concrete ontwerphandreikingen.

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk

een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

Een folder is te vinden op www.tilburg.nl.

5.5 Groen En Speelruimte

5.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

[image]

Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

5.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

5.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

5.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.

  2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.

Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

Toetsing plan

Zoals in hiervoor in de planbeschrijving genoegzaam is aangegeven is, het plangebied bijzonder ruim van opzet en biedt het volop ruimte voor verpozing en spel.

5.6 Verkeer En Parkeren

5.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

[image]

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.

Parkeren

Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.

Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.

Goederenvervoer

Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement

Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

5.6.2 Verkeer en Vervoer in dit bestemmingsplan

Komgrens:

Het gebied ligt nu nog buiten bebouwde kom. De bebouwde komgrens wordt aangepast zodat het hele gebied binnen bebouwde kom komt te liggen, inclusief het naastgelegen te ontwikkelen Oostkamer zuid. De nieuwe bebouwde komgrens is afgestemd op het te ontwikkelen bedrijventerrein Zwaluwenbunders.

Fietsroutes:

In het plangebied liggen geen fietsroutes volgend uit het fietsplan. Direct langs het gebied ligt echter een tweetal sternetfietsroutes.

  • Oostzijde plangebied: Rauwbrakenweg - Schepersvenweg, nieuw te realiseren fiets-voetgangerstunnel onder spoor (verbinding Koningsoordlaan - Rauwbrakenweg). Deze fietsroute vormt de verbinding tussen Koningsoord en Tilburg noord.

  • Westzijde plangebied: Riddershofpad. Deze fietsroute vormt de verbinding tussen Udenhout en Tilburg noord.

Omliggende wegenstructuur:

Het gebied is omringd door erftoegangswegen.

Aan de zuidwest zijde ligt de Rauwbrakenweg, deze loopt in westelijke richting over in Hazennest-oost. Deze wegen zijn openbaar voor alle verkeer. Ten zuiden van de Rauwbrakenweg ligt de Schepersdijk, welke de ontsluiting van het gebied vormt naar de hoofdstructuur. De Schepersdijk is een weg op een bedrijventerrein met een toegestane snelheid van 50 km/h.

Aan de noordwest zijde ligt het Riddershofpad. Deze weg is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van bestemmingsverkeer. Om het doorgaand verkeer te ontmoedigen ligt in hart van de route een landbouwsluis. Doorgaand verkeer kan via een keerpunt toch de weg vervolgen. Het Riddershofpad gaat in noordelijke richting over in

't Hoekske. Deze is tussen de Kraan en De Hemeltjens afgesloten voor alle verkeer met uitzondering van landbouwverkeer, fietsers en bromfietsers.

De Hemeltjens ligt aan de noordzijde van het plangebied, kruist het spoor, wat aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt, en gaat over in de Raadhuisstraat. Deze spoorwegovergang wordt in het kader van de ontwikkelingen Koningsoord afgesloten voor autoverkeer. Voor fietsverkeer blijft de spoorwegovergang gehandhaafd.

Relatie omliggende ontwikkelingen:

Ten noordwesten van het plangebied ligt het te ontwikkelen bedrijventerrein Zwaluwenbunders. Er komt alleen een verbinding met de fiets, voor gemotoriseerd verkeer is er geen verbinding met de Oostkamer. Zwaluwenbunders heeft een noodontsluiting op de Burgemeester Bechtweg, via de Hazennest. Deze wordt alleen opengesteld als er calamiteiten zijn op het bedrijventerrein de Zwaluwenbunders. Deze ontsluiting heeft geen functie voor de Oostkamer.

Aan de zuidoost zijde van de spoorlijn wordt de omgeving Koningsoord ontwikkeld. De ontsluiting van dit gebied vindt voor autoverkeer geheel gescheiden plaats van de Oostkamer. Voor autoverkeer is er geen directe uitwisseling mogelijk.

Fietsverkeer kan via de, nog te realiseren fiets-voetgangerstunnel, en de te handhaven spoorwegovergang bij De Hemeltjens het spoor kruisen tussen de Overhoeken en de Oostkamer.

Verkeersstructuur Oostkamer:

Alle wegen in het gebied krijgen de status van erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h.

De voornaamste ontsluiting van de Oostkamer loopt via de Schepersvenweg naar de Burgemeester Bechtweg. Aan westzijde van de Schepersvenweg verloopt de ontsluiting via de op te waarderen Rauwbrakenweg naar de nieuwe ontsluitingsweg van de Oostkamer, de Nieuwe Warande.

Aan de noordzijde wordt de Nieuwe warande aangesloten op de Kraan. Deze loopt door de Oostkamer en sluit zowel aan de noordwest zijde als aan de zuidoost zijde aan op De Hemeltjens. Via deze secundaire ontsluiting kan via het buitengebied naar Udenhout worden gereden. In de planontwikkeling is een tweetal straten opgenomen welke eveneens de Kraan met De Hemeltjens verbindt. Deze zullen niet voor doorgaand verkeer worden opengesteld. Alleen fietsers en voetgangers en calamiteitenverkeer zal deze straten aan de zijde van De Hemeltjens kunnen gebruiken.

Tussen de Nieuwe Warande en het Riddershofpad komt een straat te liggen ter ontsluiting van de aanliggende percelen. Deze wordt niet voor doorgaand verkeer aangesloten op het Riddershofpad via de bestaande keermogelijkheid bij de landbouwsluis.de weg. Als er een aansluiting komt zal deze alleen voor fietsers en voetgangers worden opengesteld.

Openbaar vervoer:

Het gebied is niet bereikbaar met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushaltes liggen in de kom van Berkel Enschot en in Tilburg noord, niet op loopafstand.

Hoofdstuk 6 Milieuaspecten

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Milieueffectenrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als de bouw van woningen (bijlage C/D 11.1). De bouw van woningen is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft de bouw van meer dan 2000 woningen. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.

Het plangebied ligt op 2 km van het Natura 2000-gebied 'Loonse en Drunense duinen & Leemkuilen' en op 3,5km van het gebied 'Kampina & Oisterwijkse vennen'.

Het dichtstbijzijnde Natuurmonument 'Hildsven' ligt op ruim 7,5km afstand van het plangebied.

Om te beoordelen of er een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is, is er een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd. (zie rapport Voortoets natuurbeschermingswet 1998 ontwikkeling Oostkamer. De voortoets is als bijlage 2 opgenomen bij dit bestemmingsplan. In de voortoets zijn de mogelijke effecten van de ontwikkeling van Oostkamer op de instandhoudingsdoelstellingen van de genoemde nabijgelegen Natura 2000 gebieden onderzocht. De voortoets heeft uitgewezen dat een significant negatief effect als gevolg van de ontwikkeling Oostkamerop gevoelige habitattypen in Natura 2000 gebieden is uit te sluiten. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden als gevolg van de realisatie van het plan Oostkamer zijn uitgesloten. Nadere onderzoeken of een vergunningsaanvraag zijn niet noodzakelijk.

Een m.e.r.(beoordeling) is niet aan de orde.

6.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om eventuele knelpunten te signaleren. Rondom en in het plangebied liggen een aantal bedrijven die van belang zijn:

  1. Schietgilde St Hubertus, Het gilde zit midden in het plangebied (Kraan 53). Omdat het gilde geen onderdeel uitmaakt van het plan is naar een alternatieve locatie gezocht en hebben de gronden van het gilde een woonbestemming gekregen.

  2. Manege de Kraan: de manege ligt aan de rand van het plangebied. Omdat er binnen de manege geen paarden worden gestald (men brengt zijn/haar eigen paard mee) is er sprake van een richtafstand van 50 meter.

  3. Agrarisch bedrijf Hemeltjes 1. Bij dit bedrijf is sprake van een kwekerij met bijbehorende spuitzones (gewasbeschermingsmiddelen). In het bestemmingsplan is een zone opgenomen waarbinnen niet gespoten.

  4. Mag worden om ervoor te zorgen dat omliggende woningen voldoende bescherming krijgen.

  5. Firma Kluytmans, Hazennest 11, Dit bedrijf valt binnen het bestemmingsplan en wordt conform de huidige bestemming ook in dit bestemmingsplan opgenomen als een milieucategorie 3.2 bedrijf. Het bedrijf zat er al op basis van het voorgaande bestemmingsplan. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter. Deze afstand wordt ten opzichte van de nieuwe woningen in het plan gehaald.

Het plangebied ligt buiten de 50dB(A) contour van het gezoneerd bedrijventerrein Loven respectievelijk de 50dB(A) contour van het bedrijventerrein Loven Noord I waarvoor een geluidbeheerplan is opgesteld. Dit betekent dat het plangebied geen geluidhinder zal ondervinden van de nabijgelegen industrieterreinen.

Aan de zuidelijke zijde ligt het bedrijventerrein Loven Noord 1. Op het bedrijventerrein is bedrijvigheid milieucategorie 3 toegestaan. De richtafstand van categorie 3 bedrijf bedraagt 100m. Bij de ligging van de Oostkamer is rekening gehouden met deze richtafstand.

Om de vestiging van een LNG tankstation op bedrijventerrein Loven Noord 1 mogelijk te maken is een projectafwijkingsbesluit genomen, omdat dit brandstoffenverkooppunt in milieucategorie 4.1 valt en het om een Bevi-inrichting gaat waarvan de contour van het plaatsgebonden risico (PR-contour) van de inrichting buiten de eigen perceelsgrenzen is gelegen. Om aan de zekere kant te gaan zitten is destijds uitgegaan van een milieucategorie 4.1 bedrijf, terwijl het bedrijf qua geluid, veiligheid etc. eerder wordt ingeschat als een categorie 3.1 bedrijf. De PR contour van het LNG tankstation ligt weliswaar buiten de eigen perceelgrenzen, maar niet over het plan Oostkamer heen. Het bedrijf wordt vooralsnog niet aangemerkt als een bevi-inrichting of BRZO-bedrijf en blijft m.b.t. externe veiligheid dan ook verder buiten beschouwing. Het bedrijf voldoet wat betreft geluid aan de normen uit het geluidbeheerplan.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de toegestane afwijking alleen het LNG tankstation betreft, dus andere bedrijven in milieucategorie 4.1 zijn ter plaatse niet toegestaan.

Conclusie:

De omliggende bedrijven vormen geen belemmering voor de woningbouw in de Oostkamer. Daarnaast is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

6.4 Externe Veiligheid

6.4.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen.

De belangrijkste zijn:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009; In 2014 wordt de cRnvgs vervangen door de Wet Basisnet;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

De eerste en tweede kamer hebben ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, dat in 2014 van kracht wordt. In de wet worden de risicoplafonds vastgelegd veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

6.4.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt, de zogeheten risicocontour. Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

6.4.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. de kans op een ongeval;

  2. het effect van het ongeval;

  3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;

  4. de mate waarin personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.

6.4.4 Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:

  1. het projectkader;

  2. de hoogte en toename van het groepsrisico;

  3. bronmaatregelen;

  4. ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;

  5. mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;

  6. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;

  7. mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;

  8. mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht. Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht.

In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.

6.4.5 Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied ligt een LPG tankstation aan de Burgemeester Bechtweg 50.

Het wettelijk invloedsgebied van het tankstation ligt niet over het plangebied.

6.4.6 Buisleidingen

Het invloedsgebied De buisleidingenstrook uit de structuurvisie buisleidingen 2011 ligt op zodanig afstand dat deze niet relevant is voor het plangebied. Door het plangebied loopt de PRB-leiding van Petrochemical Pipeline Services BV, de ligging van het invloedsgebied ligt over het plangebied, de verantwoordingsplicht is ingevuld. Deze treft u in de bijlage aan. De belemmerende strook bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding. In dit bestemmingsplan liggen binnen deze strook geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken.

6.4.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

De ontwikkeling ligt op een afstand van ongeveer 1500 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten.

De afstand van de A58 tot het plangebied is zodanig groot dat dit niet leidt tot een toename van het groepsrisico. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.

De gemeentelijke wegen rond het plangebied maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is, vanwege het ontheffingssysteem, dermate klein dat geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig.

Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat er voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde, de spoorlijn is daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

6.4.8 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en de PRB-leiding van Petrochemical Pipeline Services BV. Er is een beperkte verantwoording opgesteld vanwege de ligging van het plangebied t.o.v. de buisleiding en het spoor. Op 10 juni 2014 is door de Brandweer Midden- en West-Brabant advies uitgebracht. De adviesbrief en verantwoording treft u aan in Bijlage 8 Verantwoording externe veiligheid + Bijlage 9 Advies brandweer.

Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld, zie bijlage. Hierin worden de volgende conclusies getrokken:

er zijn geen bronmaatregelen genomen om de risico's bij het transport over het spoor en door de buisleidingen te verminderen;

er is sprake van particulier opdrachtgeverschap, daarmee is niet zeker dat er een uitstand wordt aangebracht op de ventilatie bij de nieuwbouwwoningen;

vluchten haaks op de bron kan het beste te voet, door de weilanden.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

6.4.9 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuw vestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

6.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Plangebied

Het plangebied heeft betrekking op een beheer- en een ontwikkeldeel. In het beheerdeel worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt, anders dan op grond van het huidig bestemmingsplan zijn toegestaan. Dit betekent dat er geen toetsing aan de (normen van de) Wgh hoeft plaats te vinden voor wat betreft het beheerdeel.

Voor wat betreft het ontwikkeldeel, waarbij ca. 165 woningen gerealiseerd gaan worden, dient wel een toetsing aan de normen van de Wgh plaats te vinden. Deze ontwikkeling wordt samen met de provincie Noord-Brabant in het kader van "Ruimte voor Ruimte" uitgevoerd. Het instrument Ruimte voor Ruimte is in het leven geroepen ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door leegstaande stallen van beëindigde intensieve veehouderijen te kunnen verwijderen.

Met de inzet van dit instrument kan de sloop van stallen gefinancierd worden uit het provinciaal fonds, welke in deze gevoed wordt door het uitgeven van ruime bouwkavels.

Naast toetsing aan de Wgh dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening tevens de kwaliteit van de akoestische omgeving inzichtelijk te worden gemaakt waarbij wordt getoetst aan het criterium van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing aan de normen van de Wgh plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in de rapportage "Akoestisch onderzoek stedenbouwkundig plan "Oostkamer" te Tilburg', d.d. 14 maart 2014, rapport 13120966. Deze rapportage is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (Bijlage 6 Akoestisch onderzoek).

De in de rapportage berekende waarden zijn gebaseerd op een worst-case situatie, oftewel het mogelijk bouwblok dat het meest ongunstig gesitueerd is ten opzichte van de weg respectievelijk het spoor. Daarnaast is voor een aantal wegvakken uitgegaan van een 60 km/uur regiem terwijl de verwachting is dat deze wegvakken zullen worden afgewaardeerd naar een 30 km/uur regime. Voor 30 km/uur wegen is de Wgh niet van toepassing. Bovendien zal door het afwaarderen van 60 km/uur naar een 30 km/uur weg sprake zijn van een afname van het geluidniveau.

Bij de berekeningen van de geluidbelasting t.g.v. het spoor is rekening gehouden met de aanleg van raildempers ter hoogte van het plan Oostkamer.

6.5.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het ontwikkeldeel worden nieuwe woningen gerealiseerd welke gelegen zijn binnen zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh. Ingevolge artikel 82 van de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48dB.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een 5 tal woonpercelen welke gelegen zijn aan De Hemeltjens de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. De maximale geluidbelasting bedraagt 52dB ter plaatse van perceel 26. Dit is inclusief toepassing van de wettelijke aftrek van 5dB ingevolge artikel 110g van de Wgh.

In verband met de overschrijding van de voorkeurgrenswaarde zijn de mogelijkheden onderzocht om de hoogte van de geluidbelasting te reduceren. Uit het onderzoek blijkt geluidbeperkende maatregelen aan het wegvak (b.v. het toepassen van een stiller wegdektype) of in het overdrachtsgebied tussen het wegvak en de percelen (schermen) niet realistisch worden geacht.

Om de woningen mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen.

De geluidsbelasting waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld zijn weergegeven in bijlage A van Bijlage 6 Akoestisch onderzoek.

6.5.2 Railverkeerslawaai

De nieuw te realiseren woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Tilburg-Den Bosch. Voor nieuwe woningen geldt een voorkeurgrenswaarde van 55dB volgens artikel 4.9 lid 1 van het Besluit geluidhinder.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat, rekening houdend met de aanleg van raildempers, voor een 25 tal woonpercelen, de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 55dB. De maximale geluidbelasting bedraagt 60dB ter plaatse van perceel 11. De berekende rekenresultaten zijn inclusief toepassing van de wettelijke plafondcorrectiewaarde van +1.5dB.

In verband met de overschrijding van de voorkeurgrenswaarde zijn, naast de aanleg van raildempers als bronmaatregel, de mogelijkheden onderzocht om de hoogte van de geluidbelasting te reduceren.

Hierbij is met name gekeken naar de mogelijkheid om geluidschermen te plaatsen ter hoogte van het spoor aan de oostzijde van het plangebied. Uit het onderzoek blijkt dat door plaatsing van geluidschermen ter hoogte van het spoor met een hoogte van minimaal 1.5 meter over een totale lengte van ca. 875 meter de geluidbelasting kan worden teruggebracht tot aan de voorkeurgrenswaarde van 55dB. Echter deze geluidreducerende maatregel wordt niet doelmatig geacht omdat het aantal maatregelpunten meer bedraagt dan het aantal reductiepunten.

Om de woningen mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen.

De geluidsbelasting afkomstig van het railverkeerslawaai waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld zijn weergegeven in bijlage B van Bijlage 6 Akoestisch onderzoek.

Gemeentelijk geluidsbeleid

Op basis van het gemeentelijk geluidbeleid is er, gelet op de maximale geluidbelastingen als gevolg van weg- en railverkeerslawaai, geen aanleiding om aanvullende eisen te stellen aan de indeling van de woningen. Uit het akoestisch rapport blijkt dat alle woningen over een geluidluwe gevel en -buitenruimte kunnen beschikken. Omdat niet bekend is hoe de woningen geventileerd worden, is het wel van belang dat de woningen straks beschikken over de vereiste karakteristieke gevelwering om aan het bouwbesluit te kunnen voldoen. Daarom is voor de woningen die worden blootgesteld aan een geluidbelasting van meer dan 55 dB als gevolg railverkeerslawaai de voorwaarde gesteld dat bij de aanvraag om vergunning ingevolge de Wabo onderdeel bouwen aan de hand van een akoestisch rapport wordt aangetoond dat aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit wordt voldaan.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk gemaakt zonder toepassing van de wettelijke aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder voor wegverkeerlawaai. Hierbij zijn slechts de gezoneerde geluidsbronnen meegenomen voor zover de voorkeurgrenswaarde wordt overschreden. Dit is conform Hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. Naast de wettelijke bronnen zijn tevens de 30 km/uur wegen meegenomen in de cumulatieve geluidbelasting. Uit het akoestisch rapport blijkt dat slechts voor een paar percelen de voorkeurgrenswaarde voor zowel weg- als voor railverkeerslawaai wordt overschreden. De maximale gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 58 dB. Omdat alle woningen kunnen beschikken over ten minste één geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte wordt voldaan wordt voldaan aan het criterium van een goede ruimte ordening en is tevens sprake van aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

6.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Het plangebied is niet gelegen binnen de 50 dB(A) contour van het gezoneerd bedrijventerrein Loven respectievelijk de 50 dB(A) contour van het bedrijventerrein Loven Noord I waarvoor een geluidbeheerplan is opgesteld.

6.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

6.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied dienen getoetst te worden aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het ontwikkeldeel kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

Ten aanzien van het beheerdeel wordt opgemerkt dat er geen nieuwe ontwikkelingen gaan plaatsvinden. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer respectievelijk het Activiteitenbesluit en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Voor het beheerdeel mag dan ook gesteld worden dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt en dat voldaan wordt aan artikel 2 lid 1 van het Besluit NIBM.

6.7 Geur

6.7.1 Industriële geur

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

6.7.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Omdat het plangebied geheel in het buitengebied ligt is een geuronderzoek uitgevoerd. Dit is als bijlage Bijlage 4 Geuronderzoek bij deze toelichting opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen binnen het plangebied.

De woning aan De Kraan 45 met een hobbymatige paardenhouderij ligt op kortste afstand van het plangebied en is dus nader bekeken. Vanaf de stallen tot op de nieuwe woningen van de Oostkamer wordt voldaan aan de afstandsnorm van 100 meter die geldt voor het houden van paarden. De hobbymatige inrichting wordt door de realisatie van de Oostkamer niet (extra) belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Voor de nieuwe woningen kan een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.

6.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Bodem

Op 24 januari 2012 is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van plan Oostkamer te Tilburg. Van dit onderzoek is een conceptrapport ingediend bij de gemeente Tilburg.

In totaal zijn er 7 deellocaties te onderscheiden:

Deellocatie 1 Hazennest oostzijde

Onverdacht perceel waarbij zowel de bovengrond als de ondergrond geen verhoogde gehalte aan onderzochte parameters bevat. In het grondwater is er een tussenwaardeoverschrijding van nikkel aangetoond die beschouwd kan worden als verhoogde achtergrondwaarde.

Deellocatie 2A + 2B Hazennest westzijde

De locatie is in het verleden gebruikt als puindepot, dit is visueel ook zichtbaar door de aanwezigheid van grof puin op maaiveld en in de bovengrond. Door de aanwezigheid van puin is de locatie verdacht voor asbest. Analytisch zijn er in de bovengrond lichte verontreinigingen voor PAK geconstateerd. De overige parameters zijn niet verhoogd aangetroffen in zowel de bovengrond als ondergrond. In Het grondwater zijn lichte verontreinigingen van zware metalen aangetroffen. De asbestverdachte bovengrond dient in een vervolg stadium te worden onderzocht.

Deellocatie 3 Percelen westzijde sloot, incl. poel

Onverdacht perceel waarbij zowel de bovengrond als de ondergrond geen verhoogd gehalte aan onderzochte parameters bevat. In het grondwater is er een lichte verontreiniging aanwezig van enkele zware metalen. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek is voor deze deellocatie niet noodzakelijk.

Deellocatie 4 Kleine hoek

Onverdacht perceel waarbij in de bovengrond een lichte verontreiniging van zink is aangetoond. De overige parameters zijn niet verhoogd aangetroffen in zowel de bovengrond als ondergrond. In het grondwater is er een lichte verontreiniging aanwezig van enkele zware metalen. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek is voor deze deellocatie niet noodzakelijk.

Deellocatie 5 De Kraan

De op locatie aanwezig verharding (toegangspad van De Kraan) is verdacht voor de aanwezigheid van asbesthoudende materialen. Analytisch zijn er in de bovengrond sterke verontreiniging van lood en een lichte verontreiniging van zink geconstateerd. Na herbemonstering zijn er geen verhoogde gehalte meer aantroffen behalve een lichte verhoging voor lood. In het grondwater zijn interventiewaardeoverschrijdingen voor nikkel aangetoond, De overige parameters voor grondwater zijn alleen licht verhoogd aangetoond. Er is afgestemd met de gemeente Tilburg dat er geen vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd voor de nikkelverontreiniging. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van asbesthoudende materialen wordt wel aanbevolen.

Deellocatie 6 Retentievoorziening

Op het maaiveld en in de bovengrond is plaatselijk puin aanwezig en dus is de puinhoudende grond verdacht met betrekking tot de aanwezigheid van asbesthoudende materialen. Analytisch zijn er zowel in de bovengrond als de ondergrond geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters gevonden. Het grondwater bevat lichte verhogingen aan zware metalen. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van asbesthoudende materialen wordt aanbevolen.

Deellocatie 7 Watergang verbreding

Onverdacht perceel waarbij zowel de bovengrond als de ondergrond geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters bevat. Ter plaatse van de deellocatie is geen onderzoek verricht naar de kwaliteit van het grondwater. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek is voor deze deellocatie niet noodzakelijk.

Conclusie

De lichte verontreinigingen van bovengrond en de sterke verontreiniging van nikkel in het grondwater geven geen belemmeringen voor de toekomstige bouw. Wel dient er rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Het advies hierbij is om deze verdenkingen nader te onderzoeken.

6.9 Natuur En Ecologie

6.9.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

6.9.2 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

  2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.

  3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Tilburg Noordoost en op circa 2,3km van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en op circa 3,6km van Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. Het dichtstbijzijnde Natuurmonument 'Hildsven' ligt op ruim 7,5km afstand van het plangebied.

In verband met deze relatieve nabijheid van Natura 2000-gebieden is een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) uitgevoerd door Witteveen+Bos (Bijlage 7 Voortoets Natura 2000).


Conclusie

Als gevolg van de realisatie van het plan Oostkamer zullen geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden optreden. Nadere onderzoeken of een vergunningsaanvraag zijn niet noodzakelijk.

Negatieve effecten op het Beschermde Natuurmonument 'Hildsven' zijn uit te sluiten vanwege de afstand tot het plangebied. De ontwikkelingen in het plangebied zijn dusdanig van aard dat geen negatieve effecten zullen optreden.

6.9.3 Ecologische hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

Nabij het plangebied komen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. Ook grenst het plangebied op enkele plaatsen vrijwel direct aan EHS-gebied. Door het plangebied loopt een geplande ecologische verbindingszone, namelijk een verbinding tussen het Schaapsven en Zwaluwenbunders.

In de verbeelding van het plan is de ecologische verbindingszone verder uitgewerkt. Deze natuurzone wordt ingericht als een nat kralensnoer zoals verbeeld in Handboek Groene schakels van de Provincie. Er wordt een verbindende corridor aangelegd van 650 meter lang en een breedte van tenminste 10m. met daaraan gekoppeld een stapsteen van 2,4ha. De ecologische verbindingszone heeft daarmee een gemiddelde maat van 50 meter. Deze zone zal ingericht worden met een grote verscheidenheid in vegetatiestructuur en vegetatietypen. Tevens wordt een grote variatie in milieuomstandigheden gerealiseerd zoals van nat naar droog en van voedselrijk naar voedselarm. Deze verbinding maakt deel uit van de aanwezige poelen die in het gebied zwaluwbunders liggen. Aan de noordzijde wordt de ecologische verbindingszone naar het noorden opgeschoven om bij twee bestaande bosjes uit te komen die net buiten het plangebied liggen. Op deze wijze worden alle vrijstaande bosjes in het gebied verbonden via deze ecologische verbindingszone en functioneren de bosjes als stapstenen. Tevens is langs de Burgemeester Bechtweg een ecologische verbindingszone aangelegd die een verbinding vormt tussen het Schaapsven en het Noorderbos.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied - conform de verbeelding - zijn voldoende afgestemd op bestaande EHS en nieuwe EHS (Ecologische Hoofdstructuur). De bestemming natuur is opgenomen voor de te ontwikkelen EVZ door het plangebied.

6.9.4 Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Cools, 2011, Nationale Databank Flora en Fauna, Waarneming.nl, en foto's) en een verkennend veldonderzoek (op 10-02-2015) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd.

Het plangebied ligt ten noordoosten van Tilburg en wordt grofweg omringd door ten noorden 't Hoekske, ten oosten De Kraan en het spoor, ten zuiden de Burgemeester Bechtweg en ten westen het Riddershofpad. In het plangebied zijn aanwezig verharde wegen, onverharde paden, (mais)akkers, gebouwen (particulier, bedrijf, vereniging), beplanting, bermen, greppels en kleine(re) groenelementen (wallen, hagen). Het plangebied is een relatief open gebied met ten zuiden en westen meerdere bospercelen. Het plangebied is opgedeeld in fase 1 en fase 2. Voor fase 1 maakt dit bestemmingsplan ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, voor fase 2 niet.

Het plangebied is in 2011 onderzocht op flora en fauna (Cools, 2011) (zie Bijlage 2 Flora en faunaonderzoek 2011). De Flora- en faunawet tabel 1 en 3 soorten zijn tijdens dit veldonderzoek aangetroffen. Het gaat om vaatplanten (allen tabel 1), amfibieën (allen tabel 1), vleermuizen (4 soorten), grondgebonden zoogdieren (8 soorten) en vogels (5 soorten die jaarrond beschermde nesten hebben, soorten met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels). Beschermde functies voor tabel 3-soorten zijn niet aangetroffen, voor tabel 1-soorten wel, namelijk voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en functioneel leefgebied.

In 2015 is de NDFF geraadpleegd op waarnemingen van beschermde soorten gedurende de afgelopen 3 jaar in en rondom het plangebied. Melding wordt gedaan van grondgebonden zoogdieren (das; tabel 3-soort, net buiten het plangebied waargenomen), vogels (7 soorten die jaarrond beschermde nesten hebben, vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels) en Flora- en faunawet tabel 1-soorten aardmuis, bosmuis, brede wespenorchis, bruine kikker, dwergmuis, gewone pad, grasklokje, haas, huisspitsmuis, konijn, mol, ree, rosse woelmuis, veldmuis en vos.

Tijdens het verkennend veldonderzoek in 2015, welke alleen vanaf de openbare weg is uitgevoerd, zijn potenties voor beschermde soorten onderzocht. De resultaten van het bronnenonderzoek zijn door het veldbezoek aangescherpt. Daarnaast is gekeken of er potenties zijn voor andere, niet door het bronnenonderzoek genoemde, soorten.

Voortplantingsplaatsen, groeiplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en/of essentieel functioneel leefgebied voor Flora- en faunawet tabel 1 en 3 soorten zijn op voorhand in en/of binnen de invloedssfeer van het plan niet uit te sluiten. Het gaat om vaatplanten (alleen tabel 1-soorten), vleermuizen, grondgebonden zoogdieren (das en tabel 1-soorten), vogels (huismus, steenuil en kerkuil waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn), amfibieën (kamsalamander en tabel 1-soorten) en vissen (grote modderkruiper). Voor vleermuizen kan het plangebied potentieel functioneren als vliegroute, foerageergebied en verblijfplaats in bomen. Sporen van das zijn in 2014 naast het plangebied aangetroffen. Het plangebied kan functioneren als functioneel leefgebied voor een dassenburcht of er kan een verblijfplaats aanwezig zijn. Het plangebied kan functioneren als essentieel functioneel leefgebied voor steenuil en kerkuil. Beide soorten - waarvan de nesten jaarrond beschermde zijn - zijn nabij het plangebied waargenomen. Voor andere vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten is het plangebied potentieel ongeschikt. Het gaat dan om sperwer, havik, gierzwaluw, buizerd, boomvalk en ooievaar. Op basis van luchtfoto's (maart 2014) lijken er poelen in het plangebied aanwezig te zijn, tijdens het veldbezoek zijn ze niet aangetroffen, maar er is niet gericht naar gezocht. Om deze reden is de aanwezigheid van de strikt beschermde kamsalamander en grote modderkruiper zonder aanvullend (habitat)onderzoek niet uit te sluiten. Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels en soorten met niet jaarrond beschermde nesten (categorie 5-soorten) die (zeer) algemeen zijn zoals koolmees, pimpelmees en boomkruiper. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. boombroedende vogelsoorten, struweelbroedende vogels, holenbroeders en vogels van akkers. Beschermde dagvlinders, libellen en reptielen zijn op voorhand in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten. Uit bronnenonderzoek blijkt dat deze soortgroepen niet in het plangebied te verwachten zijn. Het verkennend veldonderzoek ondersteunt dit; habitats voor deze soorten zijn in dit agrarische landschap niet aangetroffen.

Deze analyse is voor fase 1. De potenties voor fase 2 hebben veel overlap, met uitzondering van amfibieën en vissen. De aanwezigheid van beschermde soorten van deze soortgroepen zijn uit te sluiten. Open water is hier op basis van bronnen- en veldonderzoek niet te verwachten.

Op basis van het voorgaande is aanvullend onderzoek is nodig naar vleermuizen, das, huismus, steenuil, kerkuil, kamsalamander en grote modderkruiper. De onderzoeksperiode hiervoor is 15 februari - 1 oktober. Indien essentieel functioneel leefgebied aanwezig is of verblijfplaatsen dient - indien dit niet kan worden ontzien of wordt verstoord - een ontheffing Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Gemeenten moeten in het kader van de planologische uitvoerbaarheid en het zorgvuldigheidsbeginsel in het bestemmingsplan op voorhand onder meer rekening houden met gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Als aannemelijk is dat (uitvoering van) het bestemmingsplan en/of het verlenen van toekomstige vergunningen leidt tot onder meer het overtreden van de verbodsbepalingen Flora- en faunawet dan moet de gemeente afhankelijk van het detailniveau van het bestemmingsplan een ontheffing Flora- en faunawet aanvragen en/of de voorschriften van het bestemmingsplan zodanig aanpassen dat bij verdere uitvoering bestemmingsplan alsnog aan de bepalingen van het natuurbeschermingsrecht zal worden voldaan (Bron: Handreiking Bestemmingsplan en Natuurwetgeving).

De aanwezigheid van andere voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen, groeiplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten is gebaseerd op het huidige habitat of op basis van het bronnenonderzoek op voorhand uit te sluiten.

Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels en vogels met niet jaarrond beschermde nesten. Het treffen van mitigerende maatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig en mogelijk. In gebruik zijnde nesten zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd het bouwrijp maken te starten in de periode 1 aug - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). De exacte maatregelen dienen te worden uitgevoerd op basis van een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet.

Door de werkzaamheden ten behoeve van het plan Oostkamer kan mogelijk voortplantingshabitat ontstaan voor oeverzwaluw en rugstreeppad hetgeen kan leiden tot tijdelijk stilleggen van de werkzaamheden. In gebruik zijnde nesten van oeverzwaluw en verblijfplaatsen van rugstreeppad zijn strikt beschermd. Het is nodig voorzorgsmaatregelen te treffen zodat vestiging van beide soorten in het plangebied wordt voorkomen. De maatregelen dienen te worden uitgevoerd op basis van een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet. Oeverzwaluw is een landelijk voorkomende soort die overwintert in Afrika. Rugstreeppad komt jaarrond in Tilburg voor. Bekende verblijfplaatsen van deze soort zijn het Leikeven ten noorden van Industrieterrein Vossenberg en tussen Udenhout en De Loonse en Drunense Duinen.

Flora- en faunawet tabel 1-soorten zijn in het plangebied aanwezig. Het treffen van mitigerende maatregelen om schadelijke effecten tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen of tot het minimum te beperken is hiervoor nodig. De maatregelen dienen te worden uitgevoerd op basis van een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet.

Het benodigde aanvullend onderzoek wordt in 2015 uitgevoerd. Op het moment van het afronden van het ontwerpbestemmingsplan zijn reeds enkele onderzoeksresultaten bekend. Deze zijn opgenomen in een tussenrapportage (zie Bijlage 1 Tussenrapportage flora en fauna 2015). De resultaten uit dit onderzoek vormen zeer zeker geen reden om aan te nemen dat de Flora- en faunawet in het geding kan komen als gevolg van de planontwikkeling Oostkamer.

Hoofdstuk 7 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

7.1 Bestaand Watersysteem

Ligging en hoogte

Het plangebied Oostkamer ligt ten noorden van Tilburg. Het gebied maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied Noordoost en ligt ten noorden van bedrijventerrein Loven Noord, ten westen van het spoor en ten oosten van het Riddershofpad. Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels in gebruik als agrarisch gebied.

Het gebied is circa 32,5ha groot. De hoogteligging in het gebied varieert tussen circa NAP +11,30m in het noorden en NAP +12,20m in het zuiden.

Onderzoeken

Voor het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken gehanteerd:

  • Bodemkundig/hydrologisch onderzoek "Plangebied Noord Oost", fase 1; Heidemij Advies, september 1995, 632/ZF95/6079/34629-1.

  • "De Lekkende Stad"(WCL 95.10), Infiltratie in Tilburg Noordoost ten behoeve van natuurgebied De Brand; Heidemij Advies, feb. 1997, 632/ZF97/1841/35561-1.

  • Nader bodemkundig/hydrologisch onderzoek Tilburg Noordoost deelrapport Nieuwe Warande 1 (Eindconcept); ARCADIS Heidemij Advies, juli 2000; 110501/ZF0/5U2/000097.

  • Bovenstaand onderzoek is geactualiseerd in opdracht van de provincie Noord Brabant: Arcadis, Bodemkundig hydrologisch onderzoek Noordoost december 2011; 075993949:A; C01013.000122.0100.

Bodemopbouw

De bodemopbouw is op hoofdlijnen als volgt te schematiseren. De toplaag van de bodem bestaat veelal uit sterk lemig zand, met een dikte van 0,5 à 1,5m. Daaronder is veelal sterk lemig zand tot zandig leem aangetroffen tot 2,0 à 3,0m onder maaiveld. Onder deze leemlaag komt zeer fijn tot matig fijn, matig leemarm zand voor. Uit de diepboringen blijkt dat op nog grotere diepten de zandgrofheid toeneemt en het leemgehal- te verder afneemt. Het leem in de bovenste laag is soms afwezig, maar komt meestal voor in wisselende dikte en aanvangsdiepte en bestaat dikwijls uit meerdere lagen. De bodemopbouw kenmerkt zich vooral door aanzienlijke variatie, op korte afstanden.

Doorlatendheid van de bodem

De (verticale) doorlatendheid van de ondergrond is tijdens de boorwerkzaamheden geschat op basis van samenstelling en textuur op 0,1 tot 0,6m/dag. Tevens zijn op plaatsen waar geen leemlaag is aangetroffen Hooghoudtmetingen uitgevoerd, de verticale doorlatendheid varieert hier van 0,5m/dag tot >2,5m/dag. De leem heeft een lage doorlatendheid van 0,02m/dag. Dat betekent dat hier in het winterhalfjaar water op blijft staan. Voor de bepaling van de infiltratiecapaciteit van berm(zak)sloten wordt op basis van deze informatie ingeschat dat voor 80% een doorlatendheid van 0,5 m/dag kan worden aangehouden en voor 10% 2,5m/dag en 0,02m/dag.

Grondwater

De grondwaterstand in het plangebied is in kaart gebracht aan de hand van de waarnemingen in divers, peilronden van alle peilbuizen en roestverschijnselen in boringen. De grondwaterstand fluctueert binnen het gebied aanzienlijk, grondwaterstandfluctuaties van 2 à 2,5 meter zijn geen uitzondering. De grondwaterstand fluctueert ten opzichte van maaiveld in drogere delen tussen 1 tot 2,5m onder maaiveld, in nattere delen tussen 0,4 en 2m onder maaiveld. De filters van de peilbuizen zijn veelal geplaatst onder de leemlagen, in matig leemarm tot zwak lemig zand. Hierdoor wordt de freatische grondwaterstand weergegeven, niet de (eventuele) schijngrondwaterstand. Zo is ook de maatgevende hoogste grondwaterstand bepaald voor het freatische grondwater, niet voor eventuele schijngrondwaterspiegels. Schijngrondwaterspiegels worden niet als maatgevend beschouwd, omdat enerzijds de mate van voorkomen van schijngrondwaterspiegels onbekend is en omdat anderzijds veel leemlagen doorbroken zullen worden tijdens het bouwrijpmaken. Plaatselijk kan bestrijding van schijngrondwaterspiegels echter nodig zijn.

Maatgevende freatische grondwaterstand

[image]

Ontwatering

[image]

Oppervlaktewater

Oostkamer ligt in het bovenstroomse deel van de Kasteelloop, een hoofdwatergang die het waterschap wordt aangeduid als ZL7. De Kasteelloop stroomt af in noordoostelijke richting (stroomgebied Zandleij). In Oostkamer ontspringen twee zijlopen van de Kasteelloop, aangeduid als ZL8. Deze watergangen zijn niet permanent watervoerend. De Kasteelloop heeft als type 'morfologisch herstel natte natuurzone', wat neerkomt op een inrichting vergelijkbaar met de eisen die gelden voor een natte ecologische verbindingszone.

Riolering

In de bestaande situatie is de aan de rand van het plangebied verspreid gelegen bebouwing aangesloten op drukriolering voor de afvoer van het vuilwater.

Beschermingsgebieden

In noordelijke richting van het plangebied strekt het agrarisch gebied zich uit tot aan de natuurgebieden van de 'Loonse en Drunense Duinen'. Op ongeveer 1,5 kilometer afstand van het plangebied ligt het natuurgebied 'De Brand', een Natura 2000-gebied en onderdeel van de ecologische hoofdstructuur. De bestaande bossen maken tevens deel uit van de EHS. Het is door de Provincie Noord-Brabant aangewezen als natte natuurparel en heeft de status keurbeschermingsgebied bij het Waterschap De Dommel.

Voor de ontwikkeling van de stedelijke functies van Oostkamer is dat de ecohydrologische situatie niet negatief mag worden beïnvloed, de Dommel hanteert het anti-verdrogingsbeleid. Voor de ontwikkeling geldt dat hydrologisch neutraal gebouwd wordt. Daarnaast wordt gestreefd naar het actief vernatten van het natuurgebied De Brand.

7.2 Beleidskader

Duurzaam waterbeheer

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen. Oostkamer is niet gelegen in een keurbeschermingsgebied.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;

  • optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;

  • vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

7.3 Duurzaam Stedelijk Waterbeheer

De gemeente Tilburg streeft naar een duurzaam stedelijk waterbeheer. Dit betekent dat in het stedenbouwkundige ontwerp rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld het gescheiden inzamelen van vuilwater en regenwater. Daarnaast wordt het gebied zodanig aangelegd dat er geen sprake is van een verlaging van de grondwaterstand enerzijds en dat voldoende ontwatering wordt bereikt door middel van ophoging.

Conform de SWR is boven de maatgevende hoogste grondwaterstand (GHG+0,20m) de volgende ontwatering benodigd:

  • Secundaire wegen: 0,90 m;

  • Bebouwing: 0,90 m;

  • Bebouwing bij water- en vochtdichte vloeren: 0,70 m;

  • Tuin: 0,50 m.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' een belangrijk kwantitatief beleidsuitgangspunt van het Waterschap De Dommel. Met hydrologisch neutraal ontwikkelen wordt bedoeld dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Door de ontwikkeling mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor de, te handhaven en toekomstige, landgebruikfuncties zowel binnen het plangebied als in het beïnvloedingsgebied.

Conform het bij de Keur 2015 behorende document: "hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels" is Oostkamer een ontwikkeling van meer dan 1 ha en dient een watervergunning te worden aangevraagd bij waterschap de Dommel.

Specifieke aandacht is nodig voor het in stand houden van de kwelstroom naar het

natuurgebied De Brand. De waterstroom uit het gebied Tilburg Noordoost dient hiertoe van

voldoende omvang en kwaliteit te zijn. Infiltratie van zoveel mogelijk overtollig hemelwater

in het gebied is dan ook een belangrijk uitgangspunt.

Regenwatersysteem

Voor Oostkamer is een berekening gemaakt om de wateropgave te bepalen. Daarnaast is een toetsing uitgevoerd naar de bergingscapaciteit van het plan.

Uitgangspunten:

Voor de berekeningen is de bestemmingsplankaart gebruikt, niet het verkavelingsplan. De bestemming is hetgeen dat vastligt, verkaveling kan bij uitgifte nog worden gewijzigd.

In het plan in de volgende oppervlakteverdeling aanwezig:

Oppervlak in ha

Max. verhardingspercentage

Uitgeefbaar

16,4

50%*

Groen

9,0

0%

Hobbyzone

5,2

0%

Verkeer en verblijf

3,1

85% (klinkerverharding)

Agrarisch

0,7

0%

Bij het berekenen van de wateropgave zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

De landbouwkundige afvoer bij T=10 en T=100 voor het gebied gesteld conform HNO op 1 tot 0,67 l/s/ha;

De maximale waterschijf in de bermsloten is 0,5m;

in verbreding bestaande waterloop wordt onderscheid gemaakt in het zuidelijk deel, t/m Oostkamerdeel aan weerszijde waterloop en een benedenstrooms deel waar gemiddeld 0,1m kan worden geborgen.

De maximale peilstijging is bij T=100 gemiddeld 0,25m in de verbrede waterloop ZL8;

De infiltratiecapaciteit van de bodem ligt tussen 0,5 m/d en 2,5 m/dag, behalve waar sprake is van leemlagen daar is de capaciteit 0,02m/dag. In de berekening is er van uitgegaan dat ter plaatse van de (zak) sloten en verbrede waterloop het 80% een doorlatendheid heeft van 0,5m/dag, 10% 2,5m/dag en 10% 0,02m/dag. Dit is een veilige inschatting aangezien alleen het infiltratieoppervlak van de verbrede waterloop en de bermsloten is gehanteerd en het water naar de bermsloten toe zoveel mogelijk met greppels gebeurd, die ook een infiltrerende werking hebben.

Afwegingen

In Oostkamer worden 165 percelen los van elkaar in particulier opdrachtgeverschap ontwikkeld. Het bestemmingsplan is globaal van karakter en gericht op zoveel mogelijk vrijheden ten aanzien van de te bouwen woningen. Dit maakt Oostkamer niet geschikt om te kiezen voor alternatieve vormen van sanitatie of bijvoorbeeld decentrale zuivering, conform de Routekaart afvalwaterketen 2030.

In Oostkamer wordt hemelwater dat valt op de nieuwe bebouwing en verhardingen niet afgevoerd via een riool maar bij voorkeur ingezameld in berm/zaksloten langs de wegen, waar het deels kan infiltreren en verder wordt getransporteerd naar een centrale waterberging. Conform de SWR wordt ook in Oostkamer vanuit het oogpunt van beheer en onderhoud gekozen voor een centrale bergingsvoorziening, omdat berging op eigen terrein en de samenhang tussen de verschillende percelen op de langere termijn niet kan worden gegarandeerd.

In het middendeel van de weg is uit stedebouwkundig oogpunt in het VO gekozen voor een wegprofiel zonder zaksloten, hier wordt een regenwaterriool aangelegd dat afwatert op de ZL8. Het water uit de greppels en bermsloten wordt afgevoerd in westelijke richting, naar de verbrede watergang in het plangebied, ZL 8. Om voldoende water te kunnen bergen wordt de watergang verbreed en aan de noordzijde van het plangebied en aangesloten op het regionaal systeem. Onderweg infiltreert het hemelwater waar mogelijk, in de aanvoerende greppels en de zaksloten.

Aangezien het een klinkerverharding betreft zal een deel van het hemelwater infiltreren. Het betreft een woonstraat, verwacht wordt dat de verontreinigingsgraad van de afstromende oppervlakken beperkt is. Vanwege het extensieve verkeer wordt, is gekozen voor een volledig gescheiden stelsel.

Om het water in de berm/zaksloten te kunnen bergen worden op diverse plaatsen (knijpvoorzieningen) gerealiseerd zodat het waterpeil tijdelijk kan stijgen. Bij een bui met een herhalingstijd van 10 jaar is het uitgangspunt dat een waterlaag van 50 cm op mag treden. Bij een bui met een herhalingstijd van 100 jaar mag geen schade aan of water in de panden optreden. We gaan hierbij uit van een peilstijging tot wegpeil. Berging tussen de stoepranden (indien aanwezig) mag als bergingscapaciteit worden gezien.

Resultaten berekening wateropgave

Benodigde berging t.b.v. plan Oostkamer is in eerdere planfase, ver voor de Keur 2015, bepaald op basis van de regenduurlijnen die Tilburg hanteert. Dit conform SWR, welk beleid wordt voortgezet in het vGRP 2016-2019.

Uit de berekening blijkt dat bij een bui met een herhalingstijd van 10 jaar (ofwel T=10+10%) de wateropgave voor Oostkamer 2700m³ bedraagt. In de berm/zaksloten kan 0,375m3/m' worden geborgen, in totaal 405m3 over een lengte van 1080m.

In het zuidelijk deel van de verbrede waterloop kan over een lengte van 440m van de ZL8, een talud 1:5, een bodembreedte van ca. 5m (bovenbreedte 10m), een waterdiepte van 0,5m, 3,15m3/m' worden geborgen: 1385 m3. De waterloop ZL8 dient hiertoe ter hoogte van de Oostkamer te worden verbreed met gemiddeld 10m.

In het noordelijk deel kan zonder omlegging van de schouwwaterloop alleen worden geborgen in de "hobby zone ": 910m3, bij een waterschijf van 0,2m is hiervoor ca. 0,5ha benodigd. Totale berging bij T=10+10% komt hiermee op: 1385 + 405+ 910m3 =2700m3.

Bij een neerslag T100 +10% is het volume ongeveer 4125m³. Dit is 1350m3 meer dan bij T=10+10%. Het totale wateroppervlak bij T=10+10% is 1ha. De drooglegging is minimaal 0,3m. Extra berging van 1350m3 bij T100+10% betekent een gemiddelde peilstijging van minder dan 0,16m, ruim binnen de drooglegging. Het waterpeil in de waterbergingen blijft minimaal 0,14m onder maaiveld, waardoor geen schade ontstaat aan de panden in Oostkamer.

Conclusie

Uit de berekening blijkt dat de gereserveerde ruimte voor berging in het plan voldoet bij een T=10+10% situatie. Bij T=100+10% treedt geen schade op bij gebouwen. In de berekening is uitgegaan van de optimale situatie.

Vuilwatersysteem

Voor het vuilwater wordt een vrijverval riool aangelegd onder de weg. Aan de zuidoostkant grenst Oostkamer

aan Loven Noord, waar aangesloten kan worden gemaal op het bestaande rioolgemaal. De afstand die in Oostkamer van noord naar zuid moet worden afgelegd is dusdanig dat geadviseerd wordt het vuilwater naar het centrum van het plan af te voeren en van daaruit met een persleiding aan te sluiten op het bestaande rioolgemaal in Loven Noord. Dit gemaal heeft een capaciteit van 72 m3/uur. Berekend is dat voor 165 woningen een DWA-capaciteit nodig is van 6m3/uur, de capaciteit van het bestaande rioolgemaal in Loven Noord is hiervoor voldoende.

Ontwatering plangebied

Uit het bodemkundig- hydrologische onderzoek is gebleken dat de grondwaterstanden in de huidige situatie periodiek erg hoog kunnen komen. De ontwateringdiepte ten opzichte van maaiveld is hierdoor te klein om bebouwing te realiseren. Het uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat hydrologisch neutraal gebouwd wordt. Om toch voldoende ontwateringdiepte te behalen voor een stedelijke uitbreiding is ophoging van het plangebied noodzakelijk.

Voor een goede ontwatering neemt de gemeente Tilburg als uitgangspunt een minimale maatgevende grondwaterstand (GHG + 0,20m) van 90cm beneden maaiveld komt te liggen. De ingeschatte GHG ligt aan de zuidzijde op NAP + 11,20m. Om op basis van de huidige gegevens een ontwatering (maatgevende grondwaterstand onder maaiveld) van 90cm te bereiken is ophoging tot 0,50m nodig tot een T-hoogte van ca. NAP + 12,10m aan de zuidzijde en NAP + 11,90m aan de noordzijde. Dit peil betreft de minimale terreinhoogten van het openbaar gebied ter plaatse van de perceelgrens (na het bouw- en woonrijp maken).

Ophoging dient bij de wegen plaats te vinden tot 5cm onder de T-hoogte en bij bebouwing tot 30cm onder de T-hoogte. De laatste 30cm komt vrij bij het ontgraven van de bouwput.

De mate van ophoging is geschetst in het geactualiseerde bodemkundig hydrologisch onderzoek, weergegeven in onderstaande figuur. De mate van ophoging is grotendeels bepaald aan de hand van de maatgevende hoogste freatische grondwaterstand + 0,90m.

[image]

Op basis hiervan wordt geadviseerd om ter plaatse van de weg deze mate van ophoging aan te houden. Door toepassing van water- en vochtdichte vloeren toe te passen kan ter plaatse van de woningen volstaan worden met een ophoging van ca. 0,50m. Voor de tuinen is de ontwatering veelal voldoende. Alvorens een grondbalans kan worden opgesteld voor het gebied dient bij de nadere uitwerking een nauwkeurigere hoogtemeting plaats te vinden, die kan worden vergeleken met de benodigde T-hoogte.

Woningdrainage

Ondanks dat voldoende ontwatering wordt gerealiseerd door middel van ophoging, blijft het risico van

schijngrondwaterstanden aanwezig in verband met de in het gebied voorkomende leemlagen. Om te voorkomen dat schijngrondwaterspiegels meer stijgen dan in de actuele situatie wordt bouwers geadviseerd woningdrainage boven de GHG aan te leggen. De terreinhoogte alsmede het aanleggen van woningdrainage binnen de percelen is verantwoordelijkheid van de eigenaar van het perceel. Dat geldt ook voor de afwatering ervan. De afwateringsysteem en dan ook de verzamelpunten voor het woningdrainagewater in openbare ruimte worden ontworpen en afgestemd op de T-hoogten.

Overige waterhuishoudkundige aspecten

Hieronder zijn een aantal waterhuishoudkundige aspecten die spelen binnen de ontwikkeling van Oostkamer.

Bij het bouwrijpmaken wordt de weg aangelegd op T -0,05m.

De waterloop ZL8 valt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie in de zomer droog, hiermee dient rekening te worden gehouden met de inrichting;

Het talud van de waterloop wordt ten behoeve van de ecologie bij voorkeur flauw aangelegd, 1:5. Uitgaande van een verbreding van de bodembreedte van 5m kan hiermee ca. 3m3 per strekkende meter waterloop worden geborgen, bij een bovenbreedte van ca. 10m;

Om het beheer van de waterpartij over te kunnen dragen aan het waterschap dient bij de verbreding van de waterloop en de oeverinrichting rekening te worden gehouden met de onderhoudsmogelijkheden. Aangezien deze waterloop breed van opzet is, is onderhoud vanuit de waterloop mogelijk voor het traject dat droogvalt in de zomer, tot aa ;

Bij de verbreding van de ZL8 dient de huidige afvoercapaciteit voor de achterliggende gronden te worden gewaarborgd;

8 van de 165 percelen grenzen aan de verbindingswaterloop aan de externe waterberging voor Koningsoord (lengte ca. 400m) met de verbrede waterloop ZL8. De waterberging voor deze percelen kan in deze watergang worden gerealiseerd, wat een extra berging oplevert van 5%, ca. 100m3.

Het middendeel van de weg wordt uit het oogpunt van beeldkwaliteit niet voorzien van een bermsloot, hier wordt een regenwaterriool aangelegd wat via de zijwegen in westelijke richting afstroomt naar de verbrede waterloop.

Hoofdstuk 8 Opzet Planregels

8.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn in grote lijnen gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

Omdat dit bestemmingsplan grotendeels een ontwikkelbestemmingsplan is, zijn met name de regels met begrekking tot wonen aan het stedenbouwkundig ontwerp aangepast.

8.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

8.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven, bepalen de regels wat het bouwvlak is. Met name bij de bestemming Woongebied is deze regeling specifiek omschreven. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

8.2.2 Voorgevelrooilijn

De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn.

8.2.3 Bouwhoogte

Per bestemming geven de regels een maximale bouwhoogte. Voor de bestemming Woongebied is dat afhankelijk van het type woning.

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.

8.2.4 Goothoogte

De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. In de bestemming Woongebied is deze voorts ook gerelateerd aan het type woning.

8.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75m², terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m mag bedragen. Gelet op de wijdse opzet van het plan Oostkamer is het logisch om bij de regeling voor het buitengebied aan te sluiten in plaats van de stadse regeling.

8.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Bestemmingen

In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

Agrarisch

Deze bestemming beslaat enerzijds grotendeels de gronden in het beheerdeel van het plan, conform huidig gebruik, al dan niet met een nadere aanduiding 'volkstuin'. Anderzijds komt de bestemming ook voor in het ontwikkeldeel van het plan, maar dan met een nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbyweide'. Dit betekent dat de gronden uitsluitend mogen worden gebruikt voor hobbymatig ecologisch agrarisch gebruik. Tot slot heeft een perceel aan de noordoostzijde van het plangebied een nadere aanduiding 'bomenteelt-uitgesloten'. Deze gronden zijn bestemd voor regulier agrarisch gebruik minus bomenteelt in verband met milieurichtlijnen.

Bedrijf

Het bestaande loonmechanisatiebedrijf aan het Hazennest is bestemd voor Bedrijf. Voor deze gronden is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd in Agrarisch en Wonen Buitengebied, zodra de gronden zijn verworven door de gemeente. Op het moment van de start van de procedure voor dit bestemmingsplan, zijn de onderhandelingen hierover concreet.

Groen

Het openbaar groen in het plangebied heeft deze bestemming gekregen.

Natuur

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop de Ecologische verbindingszone wordt gerealiseerd en op gronden grenzend aan de geplande evz. Vanwege de geplande gewijzigde ligging van de Evz is op aangrenzende agrarische gronden met een wijzigingsbevoegdheid naar Natuur, de wijzigingsbevoegdheid ook herbegrensd.

Verkeer-Verblijf

De ontsluitingsweg van het gebied is aangeduid met de bestemming Verkeer-Verblijf.

Water

Deze bestemming is opgenomen vanwege de wijzigingsbevoegdheid naar Water in de bestemming Natuur.

Woongebied

Voor de woningen is de bestemming Woongebied opgenomen.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Woningcapaciteit deelgebieden

Om het landelijke karakter te waarborgen is in de deelgebieden het aantal te bouwen woningen gemaximaliseerd:

  • In deelgebied 1 mogen ten hoogste 26 grondgebonden woningen gebouwd worden.

  • In deelgebied 2 mogen ten hoogste 24 grondgebonden woningen gebouwd worden. Aanvullend mogen hier in het aangeduide gebied ten hoogste 19 landhuisappartementen gerealiseerd worden.

  • In deelgebied 3 mogen ten hoogste 31 grondgebonden woningen gebouwd worden.

  • In deelgebied 4 mogen ten hoogste 26 grondgebonden woningen gebouwd worden. Aanvullend mogen hier in het aangeduide gebied ten hoogste 12 landhuisappartementen gerealiseerd worden. Aanvullend mogen in het aangeduide gebied ten hoogste 3 aaneengesloten grondgebonden woningen gerealiseerd worden

  • In deelgebied 5 mogen ten hoogste 26 grondgebonden woningen gebouwd worden.

Een woonkavel grenst doorgaans aan de bestemming Verkeer en Verblijf. Het stratenplan uit het VO Verkavelingsplan Oostkamer is daarbij uitgangspunt. In het verkavlingsplan komt ook een aantal "boerderijkavels" voor waar de woningen beschikken over een gemeenschappelijk erf. De gemeente kan hier nadere eisen stellen indien hier wordt afgeweken van het oorspronkelijke kavel- en wegenplan.

Overwegend is sprake van kavels van 800-1000m2. Bij de boerderijkavels kan het perceeloppervlak kleiner zijn.

[image]

Schema bouwregels op kavels

  • Een vrijstaande woning per kavel, bouwvlak woning ten hoogste 20% van het perceeloppervlak. Maximale breedte bouwvlak is 60% van de kavelbreedte.

  • Twee-aan-een woningen zijn ook toegestaan, minimum gezamenlijke kavelmaat is dan 1300m2, bouwvlak ten hoogste 25% van het gezamenlijke perceeloppervlak. Maximale breedte bouwvlak is 50% van de kavelbreedte.

  • Bouwvlak woningen ten minste 3m uit zijdelingse en achterperceelsgrens.

  • Afstand grondgebonden woningen tot de openbare weg is afhankelijk van goothoogte. Hoe hoger het gebouw, hoe groter de afstand: Ten minste 3m, vermeerderd met 2 keer de goothoogte minus 4m. Aan de westzijde van het lint moet bovendien voldoende afstand worden gehouden tot de geprojecteerde categorie A bomen (ten minste 8m).

  • Bouwhoogte 1 laag of 1 laag met kap, 2 lagen, 2 lagen met kap. Bij de landhuizen in deelgebied B en D: 2-3 lagen met kap op een basement.

Type woning

Goot
hoogte

Bouw
hoogte

Bebouwingspercentage
bouwvlak grond- gebonden woning of woongebouw

1 laag

4m

20%

1 laag met kap

4m

10m

20%

2 lagen

6,5m

20%

2 lagen met kap

6,5m

10m

20%

Twee -aan-een

25%

Landhuizen (3 lagen met kap op basement)

11m

15m

30%

  • De gemeente kan nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen de bestemming Woondoeleinden.

Bijgebouwen grondgebonden woningen

Bij woonpercelen onder de 1000m2 is buiten het bouwvlak 75m2 aan bijgebouwen toegestaan.

Bij woonpercelen van 1000 - 5000m2 is buiten het bouwvlak 150m2 aan bijgebouwen toegestaan.

Bij woonpercelen boven de 5000m2 is buiten het bouwvlak 200m2 aan bijgebouwen toegestaan.

Situering bijgebouwen ten minste 1m achter de feitelijke voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw.

De maximale goothoogte van is bijgebouwen is 3m, de maximale bouwhoogte is 6m.

Erfafscheidingen

De hoogte van de erfafscheiding is maximaal 1m voor de feitelijke voorgevelrooilijn en maximaal 2m achter de feitelijke voorgevelrooilijn.

Een binnenplanse afwijking is mogelijk voor hekwerken hoger dan 1m voor de feitelijke voorgevelrooilijn.

Overig

  • Maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen tot ten hoogste 80m² wordt gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

  • Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen voor de aanleg van een paardenbak of tennisbaan.

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

Dubbelbestemmingen

Leidingen

Voor de ruimtelijk relevante leidingen in het plangebied zijn achtereenvolgens de bestemmingen 'Leiding-Brandstof', 'Leiding-Hoogspanningsverbinding', en 'Leiding-Riool' opgenomen.

Waarde-Archeologie

De gronden in het plangebied waar nader onderzoek naar archeologische waarden moet plaatsvinden zijn met een dubbelbestemming beschermd.

8.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 16 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 17 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 18 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 19 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

Indien nodig hier in het oog springende regels in het voorliggende plan nader toelichten.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 20.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 21, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50m2.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 23 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

8.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

De uitvoering van onderhavig bestemmingsplan geschiedt geheel voor rekening en risico van de provincie. De gemeente en de provincie hebben een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten op basis waarvan het kostenverhaal anderszins is verzekerd als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 sub a Wro en waarin de locatie-eisen, planning en fasering zijn vastgelegd. Er bestaat aldus geen verplichting om een exploitatieplan vast te stellen als bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wro.

Tevens is met de provincie een overeenkomst tegemoetkoming in (plan)schade gesloten, waarin is bepaald dat alle schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de grond van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de provincie aan de gemeente.

Door het afsluiten van een anterieure overeenkomst over grondexploitatie is het onderhavig bestemmingsplan derhalve economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg

10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Oostkamer in januari 2013 gepubliceerd in Stadsnieuws.

10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan provincie Noord-Brabant, waterschap De Dommel, Prorail, Gasunie, PPS-Pipelines, Tennet, Enexis en Sabic Europe. Alleen het waterschap en de provincie hebben een inhoudelijke reactie gegeven. Hierna worden deze reacties samengevat weergegeven met daarbij steeds de aanpassingen die n.a.v. de reacties zijn doorgevoerd in het bestemmingsplan.

Reactie d.d. 9 juni 2015 Provincie Noord-Brabant

De provincie heeft het concept ontwerpbestemmingsplan getoetst aan de Verordening ruimte. Hierbij heeft de provincie de volgende aandachtspunten/opmerkingen:

Ecologische verbindingszone: op grond van artikel 11 van de Verordening moet een bestemmingsplan voorschrijven dat voor een EVZ een breedte van tenminste 50 meter wordt aangehouden. De concept bestemmingsplanregels komen niet volledig overeen met de verplichtingen uit de Verordening ruimte (aantal meters, doeleindenomschrijving). Voorts is de ligging van de EVZ niet helemaal duidelijk.

De toelichting is op het onderdeel punt van de Ecologische hoofdstructuur door de gemeente aangevuld met een uiteenzetting over hoe we in het plan Oostkamer omgaan met de Ecologische Verbindingszone. Een formeel verzoek om verplaatsing van de EVZ volgt bij het ontwerpbestemmingsplan. Tevens zijn de bestemmingsplanregels in overeenstemming gebracht met de Verordening ruimte.

Tot slot merkte de provincie nog op dat onduidelijk is wat een 'kavel' is in de regeling voor de bestaande volkstuinen in de bestemming Agrarisch voor het beheerdeel van het bestemmingsplan. Dit is verder verduidelijkt. En de provincie plaatste een opmerking over de bestemming water die niet op de verbeelding voor kwam in het concept. Dit is n.a.v. de vooroverlegreactie van het waterschap gewijzigd, waardoor de bestemming water weer relevant is.

Reactie d.d. 9 juni Waterschap De Dommel

Het waterschap geeft - samengevat weergegeven - de volgende reactie:

Bestemmingsplanverbeelding: de waterloop ZL8 heeft een A-status op de legger, waardoor deze op de verbeelding mag worden aangegeven. Dit is aangepast. De betreffende waterloop heeft de bestemming Water gekregen.

artikel 8 Water: verzoek om verplicht advies waterbeheerder bij gebruik maken van afwijkingsmogelijkheid/wijzigingsbevoegdheid. De wijzigingsbevoegdheid is geschrapt uit het ontwerp, omdat deze geen functie had in dit plan. Het vragen om advies aan de waterbeheerder heeft geen toegevoegde waarde gelet op de inhoud van de afwijkingen. Deze gaan enkel om bouwwerken hoger te maken dan rechtstreeks toegestaan.

artikel 4 Bedrijf: verzoek om toe te voegen 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen in 4.1.2. Dit is toegevoegd.

artikel 9 Woongebied: verzoek om voldoende waterberging te verplichten via de regels voor ingebruikname van het perceel. Een dergelijke regeling zou tot een rechtsonzekere situatie leiden en ook niet in overeenstemming zijn met de flexibiliteit die een bestemmingsplan in zich heeft. Tevens is het zo dat in dit bestemmingsplan - dat juist is gemaakt voor zelf bouwen en eigen wensen - er nadrukkelijk niet voor wordt gekozen om bewoners te ontzorgen. Er is geen verkaveling beschikbaar, waardoor de mate van verharding en dus ook de waterbergin zonder meer niet vooraf vast te stellen zijn. In het plan Oostkamer zijn de waterbelangen zeer goed gewaarborgd. Zo is er sprake van grote percelen met meer dan voldoende ruimte om te infiltreren op het eigen perceel. Naast algemene voorzieningen voor waterberging is de afwatering naar voor- en achterzijde van de percelen optimaal vorm gegeven.

In de toelichting op het bestemmingsplan wordt in de waterparagraaf melding gemaakt van een nieuw aan te leggen watergang als verbinding tussen een aan te leggen retentievijver voor Koningsoord en het beekdal, maar hier wordt verder niet op in gegaan. Omdat het bestemmingsplan Oostkamer alleen de verbinding mogelijk maakt en retentie en afvoer vanwege de ontwikkeling van Koningsoord buiten het bereik van het plan Oostkamer valt, wordt deze verbinding en de aansluiting verder niet beschouwd.

In de waterparagraaf wordt melding gemaakt van een schouwpad van 4 meter. De nieuwe Keur 2015 schijft 5 meter voor. Dit punt is gewijzigd.

In de waterparagraaf wordt aangegeven wat hydrologisch neutraal ontwikkelen concreet betekent. Sinds de invoering van de Keur 2015 hanteert het waterschap hier beleidsregels voor, te weten 'hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels'. Verzoek is om te verwijzen naar actuele regelgeving. De waterparagraaf is in overeenstemming gebracht met de meest actuele regelgeving op dit gebied.

Bij het berekenen van de resultaten voor de wateropgave is gebruik gemaakt van een oude HNO-tool en uitgangspunten. Met de invoering van de nieuwe Keur is ook een vereenvoudigde berekeningsmethode geintroduceerd. De resultaten van Oostkamer voldoen hier overigens wel aan. De gemeente Tilburg hanteert een iets andere benaderingswijze op basis van de door Tilburg gehanteere duurlijnen.

Het waterschap verzoekt om toe te lichten hoe de instroom en leegloop van de waterbergingen wordt voorzien. Dit betreft details van het ontwerp die nadere uitwerking betreffen en bij de aanvraag van de watervergunning aan de orde komen.

Het waterschap verzoekt om met ophoging voor voldoende ontwateringsdiepte te zorgen, zonder drainage. In de waterparagraaf is nader toegelicht dat het hierbij slechts gaat om woningdrainage ter voorkoming van schijngrondwaterstanden. De tekst van de waterparagraaf is hierop aangepast.

Het waterschap vraagt of rekening is gehouden met de kosten voor ophoging van gronden in het plangebied als gevolg van hoge grondwaterstanden. De grondwaterstanden zijn genoegzaam bekend en de kosten voor het noodzakelijke ophogen zijn in de grondexploitatie opgenomen.

De wijze van onderhoud van de waterloop en de gereserveerde ruimte hiervoor zijn niet duidelijk weergegeven. De waterparagraaf is hierop aangepast.

10.3 Burgerparticipatie

Op 1 juni 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie specifiek voor het bestemmingsplan een inloopavond gehouden in Café Boer Robben te Berkel-Enschot. Tijdens deze avond waren vertegenwoordigers van provincie, ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-Ruimte en gemeente aanwezig voor het beantwoorden van vragen en het geven van een toelichting op de plannen. Daarbij is het eerste concept van de bestemmingsplanverbeelding gepresenteerd. Tevens was er de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Ook na de avond konden nog reacties per e-mail of post worden ingediend (tot 1 week na afloop). Naast omwonenden waren er ook veel geïnteresseerden in een kavel aanwezig op de avond. Enkele omwonenden hebben hun zorgen geuit, over de bebouwing in de omgeving en over het toekomstig bouwverkeer. De provincie heeft een verslag gemaakt van de avond, dat als Bijlage 10 Verslag inloopavond burgerparticipatie bij deze toelichting is opgenomen.

De gevoerde burgerparticipatie heeft er niet toe geleid dat de plannen worden gewijzigd. De vragen die zijn gesteld over het plan zijn die avond zo goed als mogelijk beantwoord. Zo is de vrees over overlast van bouwverkeer hopelijk weggenomen door uit te leggen dat de ontsluitingsweg door het plangebied (het dorpslint) in één keer wordt aangelegd, zodat het bouwverkeer niet door de kern van Berkel-Enschot hoeft te rijden, maar via het nieuwe dorpslint en de bestaande Burgemeester Bechtweg wordt ontsloten.

10.3.1 Reactie dorpsraad Berkel-Enschot

De dorpsraad is in het verleden steeds geïnformeerd geweest over de plannen en daarover kritisch geweest. Ook op de inloopavond was de dorpsraad aanwezig met drie afgevaardigden. Tijdens de avond heeft de dorpsraad de visie op het plan gegeven en deze later met een reactieformulier bevestigd. De dorpsraad vond de avond informatief en goed opgezet, maar heeft wel twijfels over de uitvoering van het plan. De dorpsraad heeft meer geloof in een alternatief inrichtingsvoorstel met compactere bebouwing dat ooit in het verleden is gedaan, maar nooit daadwerkelijk de tekentafel heeft gehaald. Verder vindt de dorpsraad dat het plan concurrerend is met ontwikkelingen/gebieden als Enschotsebaan, Koningsoord, Hoge Hoek en Akker-Heikant. Tijdens de informatieavond is door de provincie toegelicht dat het in Oostkamer om een andere doelgroep gaat.

10.3.2 Vorige informatieavonden Oostkamer

Op 27 februari 2013 is er door de provincie en de gemeente een inloopavond georganiseerd in het Cultureel Centrum De Schalm in Berkel-Enschot over de ontwikkeling van de gebieden Oostkamer en Oostkamer-zuid. Geïnteresseerden konden toen van de aanwezige provincie- en de gemeenteambtenaren een toelichting krijgen op het Voorlopig ontwerp (VO) Oostkamer en de visie Oostkamer-zuid. Het VO Oostkamer heeft als onderlegger gediend voor het bestemmingsplan Oostkamer. Voorafgaand aan deze informatieavond is het VO Oostkamer en de Visie Oostkamer-zuid ook gepresenteerd aan de Dorpsraad Berkel-Enschot.

Op 12 oktober 2010 is in de Druiventros in Berkel-Enschot plenair een presentatie gegeven op de stedenbouwkundige visie Oostkamer. Na de pauze was voor de aanwezigen de gelegenheid tot het stellen van vragen. Van deze avond is een verslag gemaakt en hebben geïnteresseerden gedurende twee weken tevens de tijd gekregen om nog schriftelijk vragen te kunnen stellen. Alle aanwezigen hebben van deze avond het verslag ontvangen, tevens is de nota met vragen en antwoorden gepubliceerd op de site van de gemeente Tilburg.

10.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 17 augustus tot en met 28 september 2015. Tijdens deze periode zijn er 8 zienswijzen ingediend. Deze zijn in de Bijlage 11 Notitie behandeling zienswijzen zakelijk weergegeven met daarbij het standpunt van het gemeentebestuur.