Lobelia-Spinder-Rugdijk, 1e herziening (Hazennest 40)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 19-08-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, 1e herziening (Hazennest 40) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2013009-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.9 agrarisch gebied
Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
1.10 agrarisch loonbedrijf
Zie agrarisch-technisch hulpbedrijf.
1.11 agrarisch verwant bedrijf
Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.12 agrarisch-technisch hulpbedrijf
Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten, waarbij gemachiniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.13 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.14 autoreparatiebedrijf
Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële automerkendealer.
1.15 autostalling
Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.
1.16 bar
- a. Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur.
- b. gedeelte van een bedrijf deel uitmakend van horecavestigingen met accent op verstrekking vanalcoholhoudende dranken.
1.17 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.18 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.19 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.20 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.21 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.22 bedrijfsverzamelgebouw
Een gebouw dat dient om verschillende bedrijven in te huisvesten, waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van één bedrijf en wordt voorzien in gezamenlijke faciliteiten.
1.23 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.24 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.25 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.26 beeldbepalende boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.
1.27 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.28 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.29 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.30 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.31 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.32 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.33 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.34 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.35 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.36 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.37 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.38 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.39 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.40 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.41 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.42 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.43 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.44 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.45 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.46 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.47 café, eetcafé
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.48 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.49 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.50 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.
1.51 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.52 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.
1.53 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.54 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.55 detailhandel perifeer
Detailhandel welke behoort tot specifieke hierna genoemde branches, waarvan de vestiging behalve binnen gebieden of percelen waarbinnen detailhandel direct is toegestaan (gebieden met de bestemming Centrum, Centrum-Binnenstad, Detailhandel, Detailhandel-Perifeer en percelen met de functieaanduiding detailhandel, dan wel detailhandel perifeer) ook, na afwijkingsbesluit, is toegestaan binnen aangewezen gebieden op percelen met de bestemmingen Bedrijventerrein en Gemengd-Grootschalig.
Het betreft de volgende branches:
- 1. detailhandel in brandbare en/of gevaarlijke stoffen;
- 2. detailhandel in motorvoertuigen met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2;
- 3. detialhandel in keukens met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 4. bouwmarkten / doe het zelf met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2
- 5. detailhandel in sanitair met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 6. detailhandel in bruin- en witgoed (electra) met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 7. detailhandel in woninginrichting met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 8. detailhandel in sport en speelgoed met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2.
- 9. tuincentra met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 10. automotive / fietsen met minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2
Hierbij geld dat perifere detailhandel bij voorkeur gesitueerd wordt op gethematiseerde locaties. Bij grote locaties kan voor het compleet maken van het assortiment worden afgeweken van de minimale vloeroppervlakte per eenheid.. De in het kader van het gemeentelijk detailhandelsbeleid specifiek aangewezen perifere locaties zijn:
- 1. Vossenberg Oost (bouwmarkten, keukens, sanitair);
- 2. Leypark, incl. AaBé (woninginriching (hoofdbranche), keukens, sanitair, bruin- en witgoed (electra), sport en speelgoed (ondersteunend aanbod));
- 3. Kraaiven (auto´s);
- 4. Leijendaal (bouwmarkten, keukens, sanitair);
- 5. Rugdijk (bouwmarkten, tuincentra);
- 6. Kanaalzone, zuidelijk deel (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
- 7. Ringbanen (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
- 8. De Groene Kamer (tuincentra (hoofdbranche), sport, woninginrichting (ondersteunend op basis van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen));
- 9. Stappegoor (sport en speelgoed).
1.56 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.57 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.58 dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB, alsmede
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.59 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.60 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.61 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.62 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.63 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.64 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.65 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.66 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.67 geluidsscherm
Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).
1.68 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.69 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.70 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.71 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.72 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.73 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.74 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.75 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.76 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.77 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.
1.78 horeca van categorie 1
Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.79 horeca van categorie 2
Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.80 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel en erotisch gerichte horeca (en - voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: escortbedrijf e.d. - alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.81 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.82 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.83 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.84 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.85 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.86 kantoorachtige bedrijvigheid
Bedrijven met productieruimte en/of assemblageruimte, gecombineerd met kantoorruimte als onderdeel van het bedrijf waarin het ontwerpen en de voorbereiding van productie plaatsvindt, met een kantoorhoudenheid van maximaal 50%.
1.87 kantoorhoudendheid
Percentage van de bedrijfsvloeroppervlakte dat als kantoor wordt gebruikt.
1.88 kernrandzone
Een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarinin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
1.89 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horeca.
1.90 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.91 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.92 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder worden verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.93 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.94 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.95 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.96 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.97 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
1.98 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.99 manege
Een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden.
1.100 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.101 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.102 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.103 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.104 nokrichting
Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.
1.105 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.106 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.107 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.108 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.109 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.110 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.111 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.112 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.113 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.114 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.
1.115 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.116 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.117 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.118 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.119 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.120 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.121 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.122 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.123 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.124 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.125 studentenhuisvesting
Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.
1.126 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.127 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.128 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.129 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.130 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.131 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.132 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.133 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.134 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.135 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.136 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.137 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.138 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.139 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.140 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.141 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding (Dubbelbestemming)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse 380 KV hoogspanningsverbinding, met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het transport van elektriciteit en een belemmeringenstrook van:
- a. 39 m ter weerszijden van de as van de 380 KV - hoogspanningsverbinding;
5.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat:
- a. in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding;
- b. de maximale bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer mag bedragen dan 60 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Leiding -Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) wordt verwijderd indien:
- a. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- b. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Parkeerregeling in uitzonderingssituatie
- a. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel
op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid
aanwezig te zijn. - b. Hiervan is slechts sprake wanneer voldaan wordt aan de volgende parkeernormering:
unit
type afmeting (m2) norm aantal units totaal
A 220 4,4 4 17,6
B 220 1,32 2 2,6
A 440 8,8 1 8,8
C 440 4,84 1 4,8
A 330 6,6 1 6,6
C 330 3,63 1 3,6
Totale behoefte 44,1
type A Arbeidsintensief en bezoekersextensief, bijvoorbeeld industrie, garagebedrijf, werkplaats
type B Arbeidsextensief en bezoekersextensief, bijvoorbeeld loods, opslag, transportbedrijfje
type C Arbeidsextensief en bezoekersintensief, bijvoorbeeld showroom
- c. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte ten minste 1,80 x 5,00 meter en ten hoogste 3,25 x 6,00 meter bedragen
- d. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in het eerste lid:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op
overwegende bezwaren stuit, of - 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
7.2 Ondergrondse bouwwerken
7.3 Ruimte tussen bouwwerken
7.4 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden voor zover niet genoemd in 7.1.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - extensiveringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een extensiveringsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
9.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 18. m.
10.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
10.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
10.6 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
10.7 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
11.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie, met dien verstande dat burgemeester en wethouders in geval van de verwijdering van de aanduiding ´bedrijfswoning´ waarna de functie bedrijf wordt gerealiseerd, bevoegd zijn een ander bouwvlak met bijbehorend bebouwingspercentage, bouwhoogte e.d. vaststellen.
11.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m2.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- b. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- c. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- d. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
13.2 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied
Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, 1e herziening (Hazennest 40)´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Postzegelplan Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de omschakeling van een intensieve veehouderij (kippenbedrijf) naar een bedrijfsverzamelgebouw aan het Hazennest-West 40 te Tilburg. De bestaande bedrijfswoning bij het agrarische bedrijf wordt bedrijfswoning bij het bedrijfsverzamelgebouw.Het betreft de volgende twee percelen sectie A nrs 03655 en 03656.
In december 2009 stelde de Gemeenteraad van Tilburg de Structuurvisie Noordoost 2020 vast. Deze visie beslaat het grondgebied tussen Tilburg Noord (inclusief Rugdijk/Kouwenberg), Berkel-Enschot en Udenhout. Een van de belangrijkste redenen om deze visie op te stellen is de regionale taakstelling die de gemeente Tilburg heeft vanuit het Rijk voor het bouwen van woningen en bedrijventerreinen.
In het kader van deze plannen zijn er in het gebied gronden aangekocht. Zo ook gronden van J. Brands, Hazennest West 40 te Tilburg. Deze gronden waren gelegen in het gebied Rugdijk/ Kouwenberg. Naast het feit dat de gemeente gronden van de heer Brands aankocht is er tevens onderhandeld over aankoop c.q. het staken van zijn kippenbedrijf. Immers de hindercirkel van het bedrijf belemmerde de toekomstige woningbouwplannen. In juli 2011 is overeenstemming bereikt over het staken van het bedrijf.
Bij overeenkomst is met betrekking tot het staken van het kippenbedrijf onder andere bepaald dat Brands de drie pluimveestallen mag verbouwen tot bedrijfsruimten onder voorwaarde dat:
- 1. de bestaande woning de bedrijfsbestemming krijgt c.q. behoudt
- 2. de bestaande vloeroppervlak van de kippenstallen niet mag worden vergroot,
- 3. de goothoogte max. 4 meter en de nokhoogte max. 6 meter mag bedragen,
- 4. in de nieuwe bedrijfsruimte opslag of kleinschalige bedrijfsactiviteiten cat. 1 en 2 wordt toegestaan.
Verder is in de overeenkomst bepaald dat de gemeente het bestemmingsplan zal herzien en de kosten die samenhangen met het doorlopen van de planologische procedure zal dragen. Zodra het bestemmingsplan onherroepelijk is, is Brands verplicht het houden van pluimvee ter plekke te staken. Uiterlijk op deze datum dient Brands ook een verzoek tot intrekking van de milieuvergunning in te dienen.
Met de heer Brands is eind 2012 overeenstemming bereikt omtrent zijn concrete bouwaanvraag en het toegestane gebruik. Op 11 december 2012 is dan ook het verzoek tot bestemmingsplanherziening ingediend.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat het perceel Hazennest West 40 en het oostelijk aangrenzende agrarische perceel en wordt globaal begrensd door Hazennest-West in het noorden, de Baggerweg in het zuiden en de Burgemeester Bechtweg (tangent) in het westen. De percelen liggen in het gebied Rugdijk-Kouwenberg (het gebied tussen Tilburg Noord en de Burgemeester Bechtweg).
Vanwege de crisis zijn de plannen zoals aangegeven in de Structuurvsie Noordoost 2020 met betrekking tot het gebied Rugdijk-Kouwenberg vertraagd. Dit gebied blijft voorlopig nog agrarisch. Voor wat betreft het gebied ten noorden van Hazennest 40 en van de Burgemeester Bechtweg is bedrijventerrein Zwaluwbunders gepland en aan de westzijde is het woongebied De Oostkamer in voorbereiding.
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt een deel van het bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, vastgesteld d.d. 10 juni 2013.en onherroepelijk d.d. 10 september 2013.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Hazennest West 40 is gelegen aan de noordzijde van van Tilburg en grenst aan het buitengebied.
Het plan ligt binnen het gebied van Rugdijk - Kouwenberg.Het gebied Rugdijk - Kouwenberg kan worden getypeerd als een zogenaamde kampontginning, die ontstaan op een aanwezige dekzandrug. Kenmerken zijn de onregelmatige blokvormige percelen zonder duidelijke perceelsgrenzen en de reliëfafhankelijke wegen.
Het perceel grenst aan de noord, oost en zuidzijde aan bestaande infrastructuur. De Hazennest west/oost wordt door de Burgemeester Bechtweg doorsneden. Aan de zuidzijde is de toe/af rit van de Burgemeester Bechtweg gerealiseerd (Baggerweg).
Het perceel ligt dus geheel omsloten.
Het karakter van de Burgemeester Bechtweg is ligging in het landschap. De weg doorkruist de verschillende landschappen van het buitengebied van Tilburg. Op deze locatie ligt de weg tussen agrarische percelen met diverse (agrarische) erven. Deze erven zijn karakteristiek voor het landschap.
2.2 Functionele Structuur
Het perceel aan de Hazennest west 40 maakt ook onderdeel van deze agrarische structuur. Momenteel is het perceel opgedeeld met een vrijstaande woning voorop het perceel met achtergelegen schuren/stallen op een deels verhard erf. De stallen staan met de achterkant naar de Burgemeester Bechtweg.
Bij het nieuwe plan is deze agrarische uitstraling uitgangspunt geweest bij de uitwerking.
De vormgeving van losse stallen op een erf is zoveel mogelijk benaderd door een verspringing in de achtergevelrooilijn en door de dakhellingen zoals in de bestaande situatie toe te passen. De beplanting op het terrein begeleid de bebouwing en de grenzen van het erf. Hierdoor zullen auto's en opslag op het terrein aan het zicht worden onttrokken.
De voorkant van het gebouw wordt gerealiseerd aan de zijde van de Hazennest West. Dit is de representatieve zijde. De zijde van de Burgemeester Bechtweg krijgt de uitstraling van een achterkant van een boerenschuur zoals de huidige situatie en zal zich niet presenteren naar de Burgemeester Bechtweg.
2.3 Technische Infrastructuur
Bestaande ondergrondse infrastructuur
In het plangebied bevind zich wel ondergrondse infrastructuur.
De ondergrondse infrastructuur rondom het plangebied bestaat uit kabels en leidingen van de volgende beheerders:
Huisaansluitingen Water, Gas, Electra en Telecom, Riolering
Overzicht k&l-tekening
Fig. 1
Beleidskader
- 5. Telecommunicatiewet : juridisch beleid inzake telecommunicatie- netwerken. Het verleggen van glasvezel- en/of koperkabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet en de Telecomverordening Tilburg geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.
- 6. Privaatrechtelijke overeenkomsten met nutsbedrijven waaronder Enexis (voormalige PNEM) en Brabant Water (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken. Bij verleggingen moeten wij de kosten betalen, de offerte wordt door het cluster Leidingcoordinatie getoetst.
- 7. Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB): Op 1 januari 2011 is het BevB in werking getreden. Dit is van toepassing voor leidingen met gevaarlijke stoffen waaronder aardgas.
- 8. Vergunningen, toestemming (nuts) of instemmingsbesluit (telecom), ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.
- 9. Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden (KLIC).
Nieuwe ontwikkeling
Afwegingen
Bij sloop van de bestaande bebouwing kunnen de huisaansluitingen opgezegd worden via www.huisaansluitingen.nl. Voor het aansluiten van het bedrijfsverzamelgebouw kunnen nieuwe aansluitingen eveneens via www.huisaansluitingen.nl aangevraagd worden.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte en SVIR
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk gemaakt. Hoewel het hier niet gaat om een bedrijventerrein maar om een bedrijfsverzamelgebouw van 3062 m2 worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
rede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen is vastgesteld door het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) van de portefeuillehouders RO van de 8 Hart van Brabant gemeenten en de gedeputeerde RO. In december 2011 heeft het RRO afgesproken dat de regio Hart van Brabant in de periode t/m 2022 circa 180 hectare nieuwe bedrijventerreinen mag ontwikkelen, waarvan 128 hectare in Tilburg (kwantitatieve behoefte). Dit regionale bedrijventerreinenprogramma wordt elk jaar geactualiseerd en opnieuw vastgesteld. De (nieuwe) bedrijventerreinen in dit regionale bedrijventerreinenprogramma zijn bedoeld voor bedrijven die vanwege hun aard en omvang niet kunnen vestigen in het stedelijke gebied c.q. in de directe nabijheid van woningen. Het plan voor Hazennest West 40 is voor milieucategorie 1 en 2 bedrijvigheid, waarvoor een locatie op een bedrijventerrein niet noodzakelijk is. De locatie van het bedrijfsverzamelgebouw komt voort uit een contractuele verplichting die voortvloeit uit woningbouwplannen in dit gebied.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Een deel van de regionale behoefte wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Echter niet alle behoefte kan binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Zeker niet daar waar het gaat om specifieke bedrijvigheid. In de diverse gemeentelijke structuurvisies wordt aangegeven waar buiten het bestaand stedelijk gebied ruimte wordt gepland voor bedrijvigheid. In het onderhavige geval is in de Structuurvisie Noordoost 2020 voor het gebied Rugdijk-Kouwenberg woningbouw en bedrijvigheid voorzien.
In het ambitiedocument 'Kansen voor Rugdijk-Kouwenberg' van november 2009 is de zone langs de Burgemeester Bechtweg aangewezen als gebied voor woonwerk kavels of kleinschalige bedrijvigheid met een hoge kwaliteitsuitstraling en een lage milieucategorie. Het gaat derhalve om een specifieke soort bedrijvigheid .Het plan past derhalve in deze specifiek aangegeven bedrijvigheid.Daarnaast speelt dat ingevolge Verordening Ruimte Hazennest 40 en het gebied rond Hazennest 40 is aangewezen als "zoekgebied verstedelijking: stedelijk concentratiegebied".
Conclusie
Er is sprake van een specifieke regionale behoefte, welke niet wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied maar binnen het zoekgebied verstedelijking. Deze locatie wordt via de bestaande Burgemeester Bechtweg (tangent) ontsloten.Gezien de beperkte omvang van het bedrijfsverzamelgebouw is deze ontsluiting voldoende.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
De provinciale Structuurvisie doet geen uitspraken omtrent het perceel Hazennest 40.
Van 13 september tot en met 10 oktober 2013 ligt de nieuwe "Structuurvisie RO 2010-partiéle herziening 2014" ter visie. Ook deze nieuwe structuurvisie doet geen uitspraken omtrent het perceel Hazennest 40.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte (vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
Stedelijke ontwikkeling en regionaal ruimtelijk overleg
Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Verder regelt de Verordening ruimte dat woningbouw en aanleg van bedrijventerreinen onderdeel worden van bindende afspraken in de vier regionale ruimtelijke overleggen.
Ingevolge de Verordening ligt het plangebied in het "zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied".. Het ruimtelijke beleid om dit gebied intensief te bebouwen is neergelegd in de Structuurvisie Noordoost 2020. Voor nadere informatie omtrent deze Structuurvisie in relatie tot het onderhavige gebied wordt verwezen naar hoofdstuk 3.4.2.
Ingevolge de provinciale Verordening Ruimte ligt het kippenbedrijf in extensiveringsgebied. Het staken van het bedrijf is dan ook zeer wenselijk, zeker gezien de plannen zoals aangegeven in de Structuurvisie.
Artikel 3.3.van de Verordening geeft aan dat in deze gebieden voorzien kan worden in een stedelijke ontwikkeling mits in de toelichting een verantwoording wordt gegeven. Uit de verantwoording moet blijken dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder d.m.v. inbreiding, herstructurering, intensivering etc.
Een bedrijfsverzamelgebouw is een stedelijke ontwikkeling die voortvloeit uit contractuele verplichtingen die het gevolg zijn van onderhandelingen omtrent aankoop van gronden en het staken van het kippenbedrijf tbv de toekomstige woon/werkkavels in het gebied. Verder past deze ontwikkeling in de toekomstige plannen zoals aangegeven in de Structuurvisie. Bij realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw binnen bestaand stedelijk gebied zou de aankoop financieel niet haalbaar zijn geweest. Daarnaast zou het feitelijk niet mogelijk zijn geweest. Verkoper wenste alleen het bedrijf te staken indien hij op dezelfde locatie een andere bedrijfsvorm kon voortzetten. Juridisch past deze nieuwe bedrijfsvorm in de toekomstplannen van de gemeente voor het gebied.
Vanwege de crisis is de uitvoering van de plannen zoals aangegeven in de Structuurvisie Noordoost 2020 vertraagd. Het bestemmingsplan voor het gebied was verouderd en is in verband met de wettelijke verplichting onlangs geactualiseerd op basis van de huidige functies. Vanwege contractuele verplichtingen met de heer Brands kan de bestemmingsplanherziening voor zijn perceel niet wachten op de algehele herziening voor het hele gebied. Niet meewerken aan de transformatie van kippenbedrijf naar bedrijfsverzamelgebouw betekent dat het bedrijf een doorstart maakt als kippenbedrijf. Immers het heeft hiervoor nog steeds de benodigde (milieu) vergunningen en planologische mogelijkheden. Contractueel is afgesproken (artikel 5.4. van de overeenkomst) dat initiatiefnemer pas verplicht is het houden van pluimvee blijvend te staken zodra de gewenste bestemming (=bedrijvenbestemming) een onherroepelijke status heeft gekregen. Uiterlijk op deze datum dient initiatiefnemer een aanvraag in te dienen die strekt tot intrekking van de milieuvergunning. Niet meewerken betekent tevens dat de gemeente het kippenbedrijf bij realisatie van de (woningbouw)plannen in het gebied alsnog zal moeten aankopen.
Groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur valt in twee gedeelten uiteen, de ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel. Het kerngebied natuur en water bestaat uit de ecologische hoofdstructuur met inbegrip van de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. In de Verordening ruimte zijn al deze gebieden begrensd. Ter bescherming van de aanwezige waarden is bepaald dat deze strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. In de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Ook recreatieve en toeristische bedrijven zijn binnen de groenblauwe mantel aanwezig. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk als deze bestaande functies respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van die functies.
Het plangebied ligt niet in de groen blauwe mantel en ook niet in de ecologische hoofdstructuur. Verder ligt het ook niet in een van de zoekgebieden mbt natuur en landschap.
Water
De Verordening Ruimte bevat regels voor regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging, voor beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening en voor zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen.
In het plangebied spelen deze wateraspecten niet.
Aardkunde en cultuurhistorie
Met behulp van de Verordening ruimte wil de provincie aardkundig waardevolle gebieden en cultuurhistorische vlakken beschermen. Geen van deze gebieden of vlakken liggen in of nabij het plangebied.
Agrarisch gebied
Het agrarisch gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en het bestaand stedelijk gebied en biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. Het plangebied ligt in het agrarisch gebied.
Intensieve veehouderij
In de Verordening Ruimte zijn afzonderlijke regels opgenomen voor de intensieve veehouderij. Deze regels zijn gekoppeld aan de integrale zonering uit de reconstructieplannen die in de verordening is overgenomen. De integrale zonering bestaat uit zogenaamde extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. In extensiveringsgebieden is geen enkele uitbreiding van intensieve veehouderij meer mogelijk. In de verwevingsgebieden en de landbouwontwikkelingsgebieden is een uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan tot een maximale omvang van het bouwblok van 1,5 hectare. In aangewezen delen van de landbouwontwikkelingsgebieden is met ontheffing van de provincie een bouwblok toegestaan tot maximaal 2,5 hectare.
Het plangebied staat geen intensieve veehouderij toe. Nochthans dienen regels opgenomen te worden met betrekking tot de Reconstructiewetzonering. Het plangebied is gelegen in extensiveringsgebied.
Niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied
De Verordening ruimte geeft algemene regels voor een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, veelal vrijkomende agrarische bebouwing. De regels hebben betrekking op het wonen in het buitengebied, waaronder ook de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels en kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties en landgoederen. Daarnaast zijn er regels voor diverse andere niet-agrarische ontwikkelingen. Afwijkende regels zijn er voor:agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven, voor horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen, voor recreatiewoningen, voor dagrecreatie, voor kleinschalige vrij-tijdsvoorzieningen, voor lawaaisporten en voor windturbines.
Het onderhavige plangebied regelt de herziening van een agrarisch intensieve veehouderijbestemming naar een bedrijfsbestemming (bedrijfsverzamelgebouw, max. milieucat. 1 en2) in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen.
Hoofdstuk 2 van de Verordening Ruimte stelt dat in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording opgenomen dient te worden van de wijze waarop de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.
Het bedrijfsperceel heeft thans een agrarische bedrijfsbestemming en het ernaast gelegen perceel heeft de bestemming Agrarisch. Het perceel met de agrarische bedrijfsbestemming krijgt een reguliere bedrijfsbestemming evenals een deel van het agrarische perceel. Dit vanwege de parkeerplaatsen die op dit deel van het perceel worden aangelegd. het resterende deel van het perceel behoudt zijn agrarische bestemming. Ingevolge de afspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant valt deze ontwikkeling in cat. 3, zijnde een ruimtelijke ontwikkeling waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).In categorie 3 gevallen is landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering landschap noodzakelijk.
Om objectief te kunnen bepalen welke investering gedaan moet worden in het landschap, wordt hiervoor een bedrag berekend. De regiogemeenten zijn bezig hiervoor een methodiek te ontwikkelen die transparant is, duidelijk uitlegbaar is en op de lokale situatie is toegesneden. Gekozen is voor de grondwaardemethodiek van Croonen/Read Advies. Deze methode houdt in dat aan de hand van de ruimtelijke ontwikkeling die plaatsvindt, wordt berekend in hoeverre de grondwaarde stijgt. Een percentage van de toename van de grondwaarde moet geïnvesteerd worden in het landschap. De regiogemeenten hanteren hiervoor tenminste 20%.
Het huidige agrarisch bouwblok krijgt deels een bedrijvenbestemming bebouwd en deels een bedrijvenbestemming onbebouwd. Verder krijgt een deel van het ernaast gelegen agrarische perceel een bedrijvenbestemming onbebouwd. Onderstaand is de waardestijging berekend en hiervan wordt 20% tbv de kwalteitsverbetering genomen.
Het agrarisch bouwblok á €20,- wordt deels bedrijven, bebouwd á € 120,- en deels bedrijven onbebouwd á €60,-.
Een deel van het agrarische perceel á €7,50 wordt bedrijven onbebouwd á €60,- Het resterende deel blijft agrarisch.
De huidige agrarische bedrijfswoning met bijgebouw wordt reguliere bedrijfswoning met bijgebouw. Omdat hier geen waardestijging of -daling uit voortvloeit zijn deze niet meegenomen in de berekening.
De huidige waarde van het agrarisch bouwblok is, minus woning en bijgebouw, groot 9719m2x €20,- = €194.380,-
De huidige waarde van het agrarisch perceel, dat bedrijven onbebouwd wordt is 1314m2 x €7,50 is €9.855,-
Totaal derhalve €204.235,-
De nieuwe waarde wordt voor bedrijven bebouwd (loods) is 3062m2x€120,- = €367.440,-
was 3150m2
De nieuwe waarde voor bedrijven onbebouwd (voormalig agr. bouwblok) wordt: 6569m2 (9719-3062) x €60,- = € 399.420,-
De nieuwe waarde voor bedrijven onbebouwd (voorm. agr. grond) is 1314m2 x €60,- is €78.840,- Totaal derhalve: €845.700,-
Conclusie: kwaliteitsverbetering wordt dus: €845.700,- minus 204.235,- is € 641.465,- keer 20% is € 128.293,-
Echter, naast een waardevermeerdering vindt er ook sloop plaats van 87m2 bebouwing. Er staan namelijk 3 stallen van resp. 1183, 1125 en 929m2 groot en het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot herbouw van max. 3150m2. Dit betekent sloop van 175m2. Deze sloop mag blijkens de afspraken kwaliteitsverbetering landschap gewaaerdeerd worden op €25,- per m2, hetgeen op een totaal bedrag komt van €4375,-
Hierdoor wordt het bedrag dat geinvesteerd moet worden in kwaliteitsverbetering verminderd tot €123.918,-
Omdat de gemeente Tilburg zich contractueel jegens de heer Brands heeft verbonden alle kosten die voortvloeien uit de bestemmingsplanherziening voor haar rekening te nemen draagt de gemeente Tilburg er zorg voor dat bovengenoemd bedrag wordt geinvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap.
Deze investering zal gepleegd worden aan de Bakvenseweg in Tilburg en Berkel-Enschot.In de bijlage bij deze Toelichting is een landschapsplan met een beknopte omschrijvingen, het beheer en financiele verantwoording opgenomen.
De heer Brands heeft zich in de overeenkomst tot verkoop van zijn percelen en staken van het bedrijf ontractueel verbonden het perceel Hazennest 40 landschappelijk in te passen binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Aanplant dient plaats te vinden in afstemming met de gemeente Tilburg.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen.
Voor het onderhavige plangebied is vooral relevant wat de Structuurvisie Noordoost 2020 zegt over het gebied Rugdijk - Kouwenberg. De visie meldt daarover: Het ruimtelijk beleid is erop gericht om binnen de tangenten intensief te bouwen. Het gebied Kouwenberg/Rugdijk ligt binnen de Burgemeester Bechtweg (Noordoosttangent). De ambitie voor dit gebied is om de woningbouw en bedrijvigheid zo goed mogelijk te integreren met de huidige kwaliteiten van het gebied. Onderzocht wordt of het haalbaar is om de twee hoogspanningslijnen in het gebied (deels) te verleggen naar de noordzijde van de tangent. Deze belemmeren nu nog een deel van de beoogde woningbouw. Als verlegging mogelijk is, kan het gebied in samenhang met Tilburg Noord ontwikkeld worden tot een aantrekkelijk woongebied met ongeveer 600 tot 800 woningen. De bestaande wegen (linten) worden verdicht en de intensieve bebouwing vindt plaats in een tweetal woongebieden. Bij deze intensieve woningbouw overheersen uiteraard de stedelijke invloeden, maar in overig Rugdijk/Kouwenberg zijn de landelijkheid en de cultuurhistorie, zoals Peerke Donders en de oude linten in het gebied, zeker nog te proeven. Bij de inrichting van de woongebieden wordt aandacht besteed aan een goede overgang tussen bestaande en nieuwe bebouwing.
De ontsluiting van de twee woongebieden vindt plaats via de zuidkant. Bekeken moet worden of hiervoor nieuwe infrastructuur nodig is.
De hierboven beschreven gewenste ontwikkelingen zullen te zijner tijd hun weerslag krijgen in eigen planologische procedures (plannen).
In de Structuurvisie Noord-Oost 2020 is het gebied rond Hazennest 40 aangewezen als ontwikkellocatie Rugdijk-Kouwenberg (woon-werklocatie).
In het ambitiedocument 'Kansen voor Rugdijk-Kouwenberg' van november 2009 is de zone langs de Burgemeester Bechtweg aangewezen als gebied voor woonwerk kavels of kleinschalige bedrijvigheid met een hoge kwaliteitsuitstraling en een lage milieucategorie. Daarbij dient aandacht uit te gaan naar een goede inpassing of verbetering van bestaande bedrijven.
Het plan past in de Structuurvisie.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.2.1 Historische geografie
- 1. Het plangebied bevindt zich aan de noordoostelijke zijde van de wijk Quirijnstok, ten westen van de Burgemeester Bechtweg.
- 2. Het plangebied ligt in het noorden van de Tilburg en bestond vroeger enerzijds uit enkele kleine akkercomplexen en nederzettingen in het oostelijke deel van het plangebied, en uit voormalige, later met naaldbossen aangeplante woeste heidegronden in het westelijke deel. Het plangebied werd van zuid naar noord doorsneden door een aantal waterlopen.
- 3. De belangrijkste infrastructuur in de nabijheid van het plangebied liep van zuid naar noord, waaronder de routes naar Loon op Zand en Enschot (Ridderhofpad). Tussen de verschillende nederzettingen lag een netwerk van wegen en paden.
- 4. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van de routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Vermoedelijk gaan enkele wegen/paden terug op de prehistorie.
- 5. De exacte ouderdom van de nederzettingen in het plangebied is niet bekend, maar een ontstaan in de (vroege) Middeleeuwen wordt verondersteld. Vanuit zogeheten Einzelhöfe (ontginningshoeven) hebben zich vermoedelijk enkele nederzettingen ontwikkeld die in de twaalfde eeuw al enige omvang hadden. Na 1300 volgde waarschijnlijk een tweede 'ontginningsgolf' in het plangebied waarbij enkele nieuwe nederzettingen ontstonden. Veel daarvan worden vermeld vanaf de vijftiende eeuw.
- 6. De veldnaam Hazennest vinden we al in 1512 genoemd als den hasennest aen die Rubraken. Dit zijn de Rauwbraken. In 1635 staat een huis aan het Hasenest en in 1664 is er sprake van De Heyde in den Hasennest. Ook de kaart van D. Zijnen uit 1760 heeft het Hasenest dat uitkomt op het Riddershof onder Enschot (Riddershofpad). In het boekje de Verdeeling van de Tienden uit 1778 wordt de Vyfden Klamp, Genaamt den Haazennest. Op de oudste kadasterkaart van 1832 vinden we eveneens het Hazenest. De eerste officiële straatnaamvaststelling werd gedaan door de gemeenteraad op 24 november 1900 als Hazennest. Door de aanleg van de Burgemeester Bechtweg (1996) ontstonden twee afzonderlijke weggedeelten: Hazennest-Oost en Hazennest-West (vastgesteld in 2000).
- 7. Nieuwe Warande. Dit bos werd in 1757 aangelegd door Gijsbertus Steenbergensis Rijksgraaf van Hogendorp, Vrijheer van Tilburg en Goirle, in het gebied dat later bekend was als de Rauwbraken. Na de verkoop van de bezittingen van Van Hogendorp kwam het ruim twintig hectare grote bos in het bezit van de families Suijs en Van de Mortel. Na de Tweede Wereldoorlog verdween het bos vrijwel geheel van de kaart en tegenwoordig ligt hier industrieterrein Loven. De volkstuinen nabij de Hazennest bevinden zich nog op een deel van de vroegere Nieuwe Warande.
4.2.2 Archeologie
- 1. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) heeft het zuidelijke deel van het gebied Rugdijk/Hazennest een middelhoge verwachting. Hier liggen zwarte enkeerdgronden en droge duinvaaggronden.
- 2. In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende waarnemingen gedaan. Op Loven-Noord is een neolithische nederzetting aangetroffen. Aan het Riddershofpad is een bronstijdnederzetting aangetroffen.
- 3. In 2009 is voor het gebied Rugdijk-Kouwenberg een gedetailleerde verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart ligt het plangebied op de rand van een dekzandrug.
- 4. De geplande nieuwbouw komt op de plaats van bedrijfsruimtes van een voormalig kippenbedrijf. De verwachting is dat bouw en sloop van deze opstallen de ondergrond ter plaatsen heeft verstoord.
- 5. Gezien de beperkte verstoring van de aanleg van parkeerplaatsen op het perceel ten oosten van het bedrijf en de (verdere) versnippering die dit met zich meebrengt ten aanzien van het resterende perceel c.q. het omliggende gebied met een middelhoge verwachtingswaarde wordt archeologische waarde van het perceel niet via het bestemmingsplan beschermd.
4.2.3 Cultuurhistorische objecten, gebieden en structuren
- 1. In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
- 2. Ten westen van het plangebied vbevinden zich de rijksmonumenten: Moerstraat 7-9 (boerderij XIX), Pater Dondersstraat 16-18 (bedevaartcomplex Peerke Donders, met woning, beeld, kapel en processiepark met kruiswegstaties, aangelegd omstreeks 1930), Rugdijk 5 (boerderij XIX). En het gemeentelijk monument: Rugdijk 12 (boerderij XVIII-VXI).
- 3. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. In het plangebied bevinden zich echter geen MIP-panden.
- 4. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog in Tilburg dient onderzoek uit 2005 als basis. In het plangebied zijn geen bijzondere representanten uit deze periode aanwezig.
- 5. Tot ver in de twintigste eeuw werd het plangebied doorkruist door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts een klein deel van dit netwerk is verloren gegaan en het tracé van de meeste van deze oude wegen en paden is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon: Kalverstraat – Moerstraat – Pater Dondersstraat - De Kouwenberg – Moerzijstraat – Rugdijk –Quirijnstokstraat – Zwaluwsestraat – Bundersestraat – Hazenest - Riddershofpad – deel padenstructuur De Mast.
- 6. Uit de periode 1940-1970 is de Midden-Brabantweg aangegeven als bijzondere stedelijke hoofdroute. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant zijn in het gebied de volgende historisch geografische lijnen aangeduid met de waardering 'redelijk hoog': IJpelareweg – Stokhasselstaaln – kalverstraat – Moerstraat – pater Dondersstraat – Moerzijstraat –Bundersestraat - Hazenest. Historisch geografisch waardevolle lijnen met de waardering 'hoog' en 'zeer hoog' zijn: een deel padenstructuur De Mast – Vossenbergseweg – Quirijnstokstraat – zijstraat Moerstraat - driehoek Hazenest - Riddershofpad.
- 7. De Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant, versie 2006, geeft aan dat zich in het plangebied de volgende waardevolle historische groenstructuren bevinden: Bos Hemeltjens - Hazenest - Berkel-Enschot: loofbossen in een uitgestrekt agrarisch gebied beplant met eik, beuk, grove den, wilde lijsterbes, berk en sporkehout, merendeels uit 1904-1920.
- 8. Historisch groen: ruim ten oosten van de planlocatie bevinden zich nog enkele resten van de Nieuwe Warande, een nu grotendeels verdwenen productiebosaanleg die in oorsprong dateert uit 1757. ten zuiden van het plangebied werd tussen 1969 en 1976 het Quirijnstokpark aangelegd.
4.2.4 Advies
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en archeologie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling.
4.3 Groen En Speelruimte
4.3.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen worden op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij een bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.In dit bestemmingsplan komen geen monumentale of beeldbepalende bomen voor.
4.3.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.3.3 Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Onderhavige plangebied valt buiten het zgn. Groene Mal-gebied.
4.4 Bedrijvigheid
4.4.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
- 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
- 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
- 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
Structuurvisie Noordoost 2020
Ingevolge de Structuurvisie is het ruimtelijk beleid erop gericht om binnen de tangenten intensief te bouwen. Het gebied Rugdijk/Kouwenberg ligt binnen de Burgemeester Bechtweg en Tilburg-noord. De ambitie voor dit gebied is om de woningbouw en bedrijvigheid zo goed mogelijk te integreren met de huidige kwaliteiten van het gebied. De eventuele invulling van de bedrijvigheid heeft een extensieve uitstraling en een minimale geluids- en stankhinder. Tevens is een voorwaarde dat de consequenties met betrekking tot verkeer, gevaar en visueel beperkt moeten zijn (milieucategorie 1, 2 (en eventueel 3)).
In de Structuurvisie Noord-Oost 2020 is het gebied rond Hazennest 40 aangewezen als ontwikkellocatie Rugdijk-Kouwenberg (woon-werklocatie).
In het ambitiedocument 'Kansen voor Rugdijk-Kouwenberg' van november 2009 is de zone langs de Burgemeester Bechtweg aangewezen als gebied voor woonwerk kavels of kleinschalige bedrijvigheid met een hoge kwaliteitsuitstraling en een lage milieucategorie. Daarbij dient aandacht uit te gaan naar een goede inpassing of verbetering van bestaande bedrijven.
Het plan past in de Structuurvisie.
4.4.2 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
- 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
- 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
- 3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.
In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
- 1. woongebieden met lage functiemenging;
- 2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
- 3. woongebieden met hoge functiemenging;
- 4. concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
Hoewel de locatie Hazennest West 40 niet binnen een zogenaamde kansenzone ligt wordt toch medewerking verleend omdat het initiatief past binnen de Structuurvisie Noord-Oost 2020 en het Ambitiedocument "Kansen voor Rugdijk-Kouwenberg", zoals ook aangegeven in paragraaf 4.4.1..
4.5 Verkeer En Parkeren
4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
In- en uitritten:
Het bedrijfsperceel wordt met twee in/uitritten ontsloten: Aan de oostzijde komt de reguliere in/uitrit. En aan de westzijde komt een nooduitrit tbv calamiteiten.
Verder zal de bestaande in/uitrit naar de voormalige kippenstallen en de bedrijfswoning nu nog maar enkel door de bedrijfswoning met garage worden gebruikt.
Parkeren:
Voor wat betreft de parkeerbehoefte is uitgegaan van onderstaande tabel.
Beperkende factor in de bepaling van de parkeerbehoefte betreft het feit dat het toekomstige gebruik nog niet helder is. Daarom is op basis van een aanname en realistische invulling een behoefte bepaald:
unit
type afmeting (m2) norm aantal units totaal
A 220 4,4 4 17,6
B 220 1,32 2 2,6
A 440 8,8 1 8,8
C 440 4,84 1 4,8
A 330 6,6 1 6,6
C 330 3,63 1 3,6
Totale behoefte 44,1
type A Arbeidsintensief en bezoekersextensief, bijvoorbeeld industrie, garagebedrijf, werkplaats
type B Arbeidsextensief en bezoekersextensief, bijvoorbeeld loods, opslag, transportbedrijfje
type C Arbeidsextensief en bezoekersintensief, bijvoorbeeld showroom
Op basis van bovenstaande is zichtbaar dat niet aan alle units een zelfde functie is toegekend. De units zijn verdeeld over de drie verschillende typen, hetgeen resulteert in een parkeerbehoefte van 44 plaatsen. Uit de aanvraag bestemmingsplanherziening blijkt dat er ruim 46 plaatsen in het plan zijn voorzien. Conclusie op basis van deze aanname en verdeling is dat het past binnen het beleid.
4.6 Overige Onderwerpen
4.6.1 Mantelzorg
In het kader van de toenemende mate waarin de overheid stimuleert dat burgers zelf zorg dienen te organiseren voor hun zorgbehoeftige familieleden blijkt dat er een toenemende behoefte is aan huisvesting ten behoeve van mantelzorg. De reeds bestaande vorm van mantelzorg in de vorm van inwoning waarbij sprake van huisvesting door een zorgbehoeftige in de woning zelf wordt in het bestemmingsplan rechtstreeks toegestaan omdat er sprake blijft van één huishouding in een gebouw dat op basis van het bestemmingsplan bestemd is voor woondoeleinden. Er is immers sprake van gemeenschappelijke voorzieningen (keuken, toilet, badgelegenheid) en een gezamenlijke toegang. In de praktijk blijkt dit soms onvoldoende te werken omdat de woning onvoldoende groot is, er een gebrek aan privacy ontstaat etc. Er bleek behoefte te bestaan aan een meer zelfstandige woonvorm met eigen voorzieningen en een eigen toegang in een vrijstaand bijgebouw op het terrein of in een aan- of uitbouw aan de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend. Vanwege het gevaar van het ontstaan van nieuwe zelfstandige woonruimten zijn burgemeester en wethouders slechts bereid onder strikte voorwaarden aan deze vorm van huisvesting mee te werken. Een van de voorwaarden is dat er aantoonbaar sprake dient te zijn van een zorgbehoeftige welke naar zijn aard tijdelijk is. Deze tijdelijkheid betreft een minimum-periode van 3 maanden. De regeling houdt in dat een (vrijstaand) bijgebouw van maximaal 80 m² ten behoeve van mantelzorg kan worden benut. Het uitgangspunt van de regeling is dat er sprake blijft van één huishouden op het perceel, waarbij een gedeelte van dat huishouden in een aan- of uitbouw dan wel in een bijgebouw is gehuisvest.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De functie van de intensieve veehouderij (milieucategorie 4.1) wordt met dit plan vervangen voor een bedrijf in milieucategorie 2. De omgeving ligt tussen de burgemeester Bechtweg en de bebouwde kom van Tilburg. Daarnaast liggen in dit gebied diverse bedrijfsmatige activiteiten afgewisseld met woningen waardoor het gebied aangemerkt kan worden als een gemengde omgeving wat een vermindering van een afstandsstap rechtvaardigt. De richtafstand die dan nog geldt voor milieucategorie 2 (10 meter) wordt ruimschoots gehaald t.o.v. de omliggende woningen. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat voor deze woningen gegarandeerd. Binnen het plan worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt waardoor omliggende bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen.
De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), 31 juli 2012;
- 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
De Eerste Kamer heeft op 9 juli 2013 ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, welke op 1 januari 2014 van kracht wordt. In de Wet wordt vastgelegd wat de maximale risico's zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 4. de kans op een ongeval;
- 5. het effect van het ongeval;
- 6. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 7. de mate waarin personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.
.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007 en het supplement op de handreiking "Verantwoorden bij een ruimtelijk besluit", januari 2011) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied ligt aan de Burgemeester Bechtweg 50 een LPG tankstation. De afstand tot het LPG tankstation bedraagt ongeveer 190m. Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van het LPG tankstation en gelden er geen beperkingen voor het ruimtegebruik.
5.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour en invloedsgebied van een buisleiding. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en gelden er geen beperkingen voor het ruimtegebruik binnen het plangebied.
5.3.7 Transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd, waaronder de Burgemeester Bechtweg (Tangent), welke onderdeel uitmaakt van de route gevaarlijke stoffen (zie onderstaand figuur).
Vastgestelde route gevaarlijke stoffen
De bestemmingsplanwijziging omvat het omzetten van ongeveer 1,3 hectare agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming. Dit betekent dat (uitgaande van een gemiddelde persoondichtheid industrie) 40 personen per hectare gemiddeld aanwezig kunnen zijn. Dit komt neer op 52 p/1.3ha.
Voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de Tangent geldt dat op basis van bovengenoemde uitgangspunten en door toepassing van de vuistregels, ter hoogte van dit bestemmingsplan, géén sprake is van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar en een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
De vereiste basisveiligheid, zoals verwoord in de Beleidsvisie Externe Veiligheid, is hiermee geborgd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Het plangebied is op meer dan 200 meter gelegen van het spoortraject Tilburg-Den Bosch (1400 m) en Tilburg-Eindhoven (2600 m). Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en gelden er geen beperkingen voor het ruimtegebruik binnen het plangebied.
De vereiste basisveiligheid, zoals verwoord in de Beleidsvisie Externe Veiligheid, is hiermee geborgd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
5.3.8 Verantwoordingsplicht
In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de brandweer midden- en west -brabant (brandweer) advies uitgebracht, d.d. 14 augustus 2013. ( zie bijlage). De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in deze verantwoording.
Het projectkader
Het plangebied (Hazennest 40) betreft een verandering van bestemming van agrarisch naar bestemming bedrijven milieucategorie 2. Door de bestemmingwijziging zal naar verwachting de personendichtheid met ongeveer 52 personen toenemen.
Op deze locatie wordt de risicobron gevormd door de Tangent, een verkeersweg met vervoer van gevaarlijke stoffen. De afstand van het bouwblok tot aan de as van de Burgemeester Bechtweg (Tangent) is ongeveer 27m.
Mogelijke scenario's
Het vrijkomen van brandbare vloeistoffen en ontstaan van een plasbrand (LF1 en LF2) bij een verkeersongeval wordt door de brandweer als meest realistisch beschouwd. Het gaat hierbij om een verkeersongeval waarbij een tankwagen met een systeeminhoud van 23 ton aan dieselolie (LF1) of pentaan c.q. benzine (LF2) betrokken is. Er ontstaat een scheur van 200 a 300 mm in de tankwand, waardoor een vloeistofplas met brandbare vloeistof ontstaat. De vloeistof stroomt binnen 1 minuut uit en vormt een vloeistofplas van 1 .500 m2, die vervolgens direct ontsteekt. De brand die volgt is kort en hevig en veroorzaakt binnen het invloedsgebied secundaire branden. De hitte die bij deze brand ontstaat kan aanzienlijk zijn. Bij een brandduur van 5 minuten vallen tot 35 m slachtoffers.
Daarnaast is door de brandweer een 2e scenario beschouwd waarbij een verkeersongeval plaatsvindt waarbij een tankwagen met toxische stoffen betrokken Is. De tankwagen faalt bij dit scenario catastrofaal. De vloeistof stroomt binnen 1 minuut uit en vormt een vloeistofplas van 1500 m, die vervolgens in 1800 seconden (30 minuten) uitdampt.
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt binnen 30 m van de Burgemeester Bechtweg uitsluitend onder strikte voorwaarden ten aanzien van hulpverlening en zelfredzaamheid meegewerkt aan nieuwe beperkt kwetsbare objecten. De Burgemeester Bechtweg vormt een onderdeel van de route gevaarlijke stoffen waarvoor deze ruimte tot aan de rechter kant rechter rijstrook ruimte moet bieden.
Plaatsgebonden risico
Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat het vervoer over de weg de volgende stoffen bevat (maximaal aantal transporten) 250 licht ontvlambare gassen 250, brandbare vloeistoffen 250, zeer brandbare vloeistoffen 250. Op basis van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyses transport (Hart) blijkt dat er bij deze vervoersaantallen geen sprake is van een PR-contour om de Burgemeester Bechtweg.
Groepsrisico
Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat het vervoer over de weg de volgende stoffen bevat (maximaal aantal transporten) 250 licht ontvlambare gassen 250, brandbare vloeistoffen 250, zeer brandbare vloeistoffen 250. Uit de vuistregels van de Handleiding risicoanalyses transport blijkt dat er bij deze vervoersaantallen sprake is van een groepsrisico minder dan 10% onder de oriëntatiewaarde.
Het groepsrisico wordt beperkt aangezien er geen hoge aantallen personen in de directe omgeving van het bestemmingsplanaanwezig zijn. In het plan zal uitgaande van een gemiddelde personeelsdichtheid (40 personen/ha) in dit gebied sprake zijn van een geringe toename van het groepsrisico met ongeveer 52 personen.
Maatregelen
Op dit moment is er binnen het bestemmingsplan agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. In de toekomst zal hier sprake zijn van bedrijfsbebouwing waar mensen aanwezig zijn.
De rechterkant rechter rijstrook van de Burgemeester Bechtweg ligt op ongeveer 25 meter van het gesitueerde bouwblok. Dit betekent dat er bij een calamiteit met (zeer) brandbare vloeistoffen de gevolgen reiken tot in het plangebied. Hier kan een plasbrand ontstaan. Binnen het plangebied zijn geen specifieke maatregelen getroffen die het gebied beschermen tegen een calamiteit met brandbare vloeistoffen.
Ook de gevolgen bij een calamiteit waarbij sprake is van een warme/koude BLEVE zal in het plangebied merkbaar zijn. Veel LPG bevoorradingswagens zijn uitgerust met voorzieningen die een BLEVE kunnen uitstellen waardoor er voldoende tijd is te wagen te koelen en zo een BEVE te voorkomen. Wel is het zaak dat er goede vluchtwegen voorhanden zijn. Vluchten is goed mogelijk over de Hazennest-west afzijdig van de Burgemeester Bechtweg.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Er zijn in het plangebied ten tijden van de aanleg van de Burgemeester Bechtweg in overleg met de brandweer blusvoorzieningen aangebracht. De brandweer geeft in haar advies aan dat er voldoende bluswater aanwezig is en dat de bereikbaarheid via openbare wegen goed is.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
In haar advies geeft de brandweer aan dat de gebruikers van de geplande objecten als zelfredzaam mogen worden geschouwd. de zelfredzaamheid. Van belang hierbij is dat aanwezige in het plangebied tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. Hierdoor kunnen de binnen het gebied aanwezige personen, op eigen gelegenheid en op eigen initiatief, het gebied goed kunnen verlaten.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
5.3.9 Restrisico en concluises
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Burgemeester Bechtweg.
Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld.
Hieruit blijkt:
- a. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour (PR10-6).
- b. Het bouwblok binnen het plangebied op ongeveer 25m ligt van de rechter kant rechter rijstrook en daarmee binnen een plasbrandaandachtsgebied
- c. In overleg met de brandweer is bepaald dat plasbrandbeperkende maatregelen niet hoeven te worden aangebracht
- d. De personen in het plangebied zijn voldoende zelfredzaam
- e. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie
- f. het groepsrisico ligt onder de 10% van de oriëntatiewaarde
- g. De bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is goed.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.3.10 Vuurwerk
.Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.4.1 Weg- en railverkeerslawaai
Het plan voorziet niet in de mogelijkheid om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk te maken anders dan op grond van het huidig bestemmingsplan zijn toegestaan. Hierbij wordt recht gedaan aan het huidig bestemmingsplan waarin de bestaande bedrijfswoning al is toegestaan. Dit betekent dat er geen toetsing aan de (normen van de) Wet geluidhinder hoeft plaats te vinden.
5.4.2 Industrielawaai
In het plangebied wordt de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
5.4.3 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De verkeersgeneratie dat toegekend kan worden aan het plangebied is, mede gelet op de hoogte en zwaarte van de toegestane milieucategorie (maximaal 2), beperkt van omvang. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de in het bedrijfsverzamelgebouw plaatsvindende activiteiten voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer respectievelijk het Activiteitenbesluit.
Dit betekent dat het vaststellen van het bestemmingsplan er niet toe zal leiden dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" zal verslechteren en dat uitgebreid onderzoek naar het effect op de luchtkwaliteit achterwege gelaten kan worden, dat voldaan wordt aan artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wet milieubeheer en dat de normen uit de Wet milieubeheer niet overschreden worden.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
Het perceel ligt op ruim 250 meter afstand van industrieterrein Loven. Er komen geen nieuwe geurgevoelige objecten bij. Hiermee wordt voldaan aan het landelijk beleid.
5.6.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het betreft hier een voormalig agrarisch bedrijf. Doordat de veehouderij ermee stopt en overgaat op een andere activiteit komt de geurcontour te vervallen wat een beter woon- en leefklimaat oplevert voor omliggende geurgevoelige objecten. Daarnaast komen er geen nieuwe geurgevoelige objecten bij zodat omliggende veehouderijen evenmin geschaad worden in hun bedrijfsvoering.
5.7 Hoogspanning
Het beleid voor elektromagnetische velden is beschreven in het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4), de Toekomstagenda Milieu en de beleidsnota Nuchter Omgaan met Risico's, beslissen met gevoel voor onzekerheden (2004). De nadere uitwerking van het beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen is verwoord in een advies (oktober 2005) van VROM aan gemeenten, provincies en beheerders van bovengrondse hoogspanningslijnen.
Over bovengrondse hoogspanningslijnen, en dan in het bijzonder ook over het verblijven van kinderen (tot 15 jaar) in de nabijheid ervan, is op 3 oktober 2005 een advies verschenen van de Staatssecretaris van VROM. Op 4 november 2008 is een brief gestuurd met een toelichting op het beleid en de gebruikte begrippen.
Op basis van de informatie en op grond van het voorzorgbeginsel, heeft het ministerie van VROM met een brief d.d. 5 oktober 2005, provincies en netbeheerders geadviseerd om nieuwe situaties waarbij kinderen worden blootgesteld aan magneetveld hoger dan 0,4 microTesla (jaargemiddelde) zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden.
Mede gezien de onzekerheid over de gezondheidseffecten en de hoge maatschappelijke kosten beperkt het advies zich tot nieuwe situaties. De Staatssecretaris adviseert "om bij de vaststelling van bestemmingsplannen en van tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan, waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is van 0,4 microTesla (de magneetveldzone)".
Dit plangebied ligt grotendeels in de indicatieve zone waar het voorzorgbeginsel van toepassing is. Het gaat hier echter over bedrijven, niet over woningen, kindercrèches, kinderopvang of scholen. Daarmee is het voorzorgbeginsel niet van toepassing.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Uit recentelijk onderzoek uitgevoerd door Bakker milieu adviezen Waalwijk in juni 2012 is naar voren gekomen dat de bodem onder de puinlaag lichte verontreinigingen bevat van zware metalen, PAK en PCB's.
De puinlaag bevindt zich onder een geasfalteerde strook. Het asfalt is analytisch niet onderzocht. Aan de hand van een PAK-markertest is indicatief bepaald dat het asfalt niet teerhoudend is. Het puin onder het asfalt is visueel geïnspecteerd en bevatte geen asbestverdachte materialen.
Het puin onder het asfalt voldoet bij de toetsing als puin aan de maximale waarde voor toepassing als secundaire bouwstof, gelet op de aangetroffen verontreiniging. Mits het als grond wordt beschouwd, zou er sprake zijn van sterke verontreinigde grond vanwege de aanwezigheid van cobalt en koper.
Echter in de nieuwe situatie zal de asfaltverharding gehandhaafd blijven en mogelijk ook nog overlaagd met asfalt of beton. Hierdoor zal het puin bij het nieuwbouw plan niet geroerd worden.
Door de gesloten verharding op de puinlaag is de kans op uitloging relatief gezien klein.
Het grondwater is ter plaatse licht verontreinigd met zink, molybdeen en xyleen. Barium is in een gehalte boven de tussenwaarde aangetroffen. Dergelijke concentraties zonder aanwijsbare bron worden als van nature verhoogde beschouwd.
Boven- en ondergrondse tanks.
In 1996 zijn er twee ondergrondse tanks gesaneerd met KIWA-certificaat. Na reiniging is één tank verwijderd en één tank gevuld met zand. Bij beide tanks bleek de bodem schoon bij een voorafgaand uitgevoerd bodemonderzoek. Op locatie is in de huidige situatie nog een bovengrondse tank in een lekbak aanwezig. Daarnaast bevinden er op locatie enkele drums met olie die op een vloeistofdichte vloer staan.
Aanbeveling
Aan de hand van de beschikbare resultaten kan worden gesteld dat de daadwerkelijke bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Mits er toch afgeweken wordt van het handhaven van de verharding. En de asfalt/puin wordt afgegraven is het mogelijk om zowel de asfalt laag als de puinlaag her te gebruiken. Een naderonderzoek naar de kwaliteit van de bodem is dan wel noodzakelijk gezien de aangetroffen verontreiniging met koper en cobalt.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.9 Natuur En Ecologie
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
- a. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
- b. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
- c. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
Analyse plangebied
Het plangebied ligt in randstedelijk gebied en op circa 2,6 km van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, omdat het plangebied op een ruime afstand van dit dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen ten noorden van de Burg. Bechtweg, op circa 100 meter van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving, omdat er sprake blijft van bedrijfsmatige activiteiten waardoor de bestaande natuurwaarden in de nabijheid niet verstoord of vernietigd worden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.
Analyse plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. De Ecologische Hoofdstructuur in de nabijheid daarentegen wel. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen - naast bovengenoemde EHS-bescherming - aan de orde.
Conclusie
Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Uit bronnenonderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied afgelopen 10 jaar geen beschermde soorten zijn aangetroffen en evenmin verwacht worden.
Conclusie
Op basis bronnenonderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 10.000 m². In de huidige situatie is het plangebied een agrarisch bedrijf, waarbij een woning en een drietal schuren staan, met een oppervlakte van respectievelijk 250m² en 3.250m². De bestaande particuliere verharding heeft een oppervlakte van ongeveer 2.700 m². De terreinhoogte varieert van ongeveer 12,60+ tot 12,90+.
Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw over het algemeen te bestaan uit zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m. De doorlatendheid is laag te verwachten. Dat kan de infiltratie van regenwater in de bodem belemmeren. Daardoor kunnen er lokaal schijngrondwaterspiegels kunnen ontstaan en hinder veroorzaken. De maatgevende grondwaterstand ligt op ongeveer 11,70+ volgens bovengenoemd onderzoek, ongeveer één meter onder het maaiveld. De ontwateringdiepte is dan ook voldoende voor de bestaande en de nieuwe functies.
Er is geen relevant oppervlaktewater in of nabij het plangebied. Het regenwater van een groot deel van het plangebied wordt verzameld bij een eigen berging. Een kelin deel van het plangebied watert af richting detailafwatering in de Hazennest West. In de bestaande situatie ligt een drukriolering voor de nabije agrarische percelen. Het vuilwater wordt verzameld bij de perceelgrens en getransporteerd tot de vuilwater hoofdriolering in Tilburg Noord. Het afvalwater stroomt verder af naar de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel.
6.2 Duurzaam Waterbeheer
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken
landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
In het plangebied neemt het verharde oppervlak niet toe: de bestaande schuren (3.250 m²) worden gesloopt en het nieuwe bedrijven(verzamel)gebouw mag niet groter zijn dan de te sloten vloeroppervlakte. De woning wordt gehandhaafd. De oppervlakte van nieuwe verharding (parkeerterrein, inrit, e.d.) is nagenoeg gelijk aan de bestaande terrein. Aansluiten van de regenwaterafvoer van nieuwe bebouwing op het bestaande regenwatersysteem is voor de hand liggend. De eventuele vuilwaterafvoer dient aangesloten te worden op de bestaande drukriolering; bij voorkeur door middel van de bestaande aansluiting.
De eventuele schijngrondwaterspiegels kunnen opgevangen worden door de aanleg van ondiepe drainage. Daarbij mag het grondwater onder de gemiddeld hoogste grondwater (ongeveer 10,70+) niet verlaagd worden. Het overtollige grondwater wordt afgevoerd naar het regenwatersysteem.
Watersysteem
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
- Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
- De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
- Eventuele hinder van schijngrondwaterspiegels kan opgeheven worden door ondiepe drainage;
- Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
- Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld;
- De regenwaterafvoer sluit aan op het bestaande systeem; het vuilwater op de bestaande aansluiting van de drukriolering.
6.3 Watertoets
Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Waterschap De Dommel heeft bij brief van 26 maart 2014 aangegeven in te stemmen met het bestemmingsplan en zij wijzen er nadrukkelijk op dat hun reactie niet als zienswijze behandeld hoeft te worden.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 7 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 8 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 9 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 10.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 11, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 13 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een bestemmingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld tenzij
- het kostenverhaal anderszins is verzekerd door een anterieure overeenkomst, en
- er geen noodzaak is voor het stellen van locatie-eisen, en
- er geen noodzaak is voor het stellen van eisen aan de te realiseren woningbouwcategorieën of anderszins geen noodzaak is tot het stellen van nadere eisen.
In juli 2011 is de gemeente met initiatiefnemer overeengekomen dat de gemeente alle kosten draagt die samenhangen met het doorlopen van de planologische procedure waarbij de agrarische bedrijfsbestemming wordt herzien in een reguliere bedrijfsbestemming tbv een bedrijfsverzamelgebouw met een maximale milieucategorie 1 en 2.
Met initiatiefnemer is dan ook geen overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten en ook de plan- en apparaatskosten zijn voor rekening van de gemeente.
Al deze kosten, alsmede de middelen die nodig voor de uitvoering van de regeling Kwaliteitsverbetering Landschap zijn verzekerd uit de daarvoor aangewezen middelen uit de gemeentebegroting en de grondexploitatiekosten van het project Zwaluwenbunders.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, 1e herziening (Hazennest 40) op 11 mei 2013 gepubliceerd in het Stadsnieuws..
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH | 3 juli 2013 | via mail d.d. 12-8-2013 | De ontwikkeling is akkoord. |
Waterschap De Dommel | ------ | ---------- | Zie par. 6.3 |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
9.3 Burgerparticipatie
Op 11 oktober 2013 zijn, ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie, de omwonenden geinformeerd middels een briefje met tekening. Hierop zijn geen reacties gekomen.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 24 februari tot en met 7 april 2014. Tijdens deze periode zijn er géén zienswijzen ingediend.
Wel zijn er twee reacties ingediend. Eén reactie van de provincie en een reactie van het waterschap. Beide dienen niet opgevat te worden als zienswijzen. De provincie heeft bij mail van 24 maart 2014 aangegeven inhoudelijk in te stemmen met de kwaliteitsverbetering van het landschap maar vragen om een juridische zekerstelling van de aanleg en het onderhoud. Omdat de aanleg en het onderhoud door de gemeente plaats vindt is dit inmiddels met een brief aan de provincie medegedeeld. Waterschap De Dommel heeft bij brief van 26 maart 2014 aangegeven in te stemmen met het bestemmingsplan en wijzen er nadrukkelijk op dat hun reactie niet als zienswijze behandeld hoeft te worden.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten-opslagen En Installaties
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten-opslagen en installaties
Bijlage 1 Landschapsplan Bakvenseweg
Bijlage 1 Landschapsplan Bakvenseweg