Wandelbos 2007, 3e herziening (Paletplein e.o.)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 31-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Wandelbos 2007, 3e herziening (Paletplein) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2013024-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 7.7 van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.10 autoreparatiebedrijf
Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële automerkendealer.
1.11 autostalling
Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.
1.12 autowasplaats
Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.
1.13 bar
- a. Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur.
- b. gedeelte van een bedrijf deel uitmakend van horecavestigingen met accent op verstrekking vanalcoholhoudende dranken.
1.14 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingsfront
Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.
1.16 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.17 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.18 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.19 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.20 bedrijfsverzamelgebouw
Een gebouw dat dient om verschillende bedrijven in te huisvesten, waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van één bedrijf en wordt voorzien in gezamenlijke faciliteiten.
1.21 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.22 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.23 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij tranportbedrijven.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.24 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.25 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.26 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.27 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.28 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.29 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.30 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.31 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.32 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.33 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.34 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.35 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.36 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.37 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.38 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.39 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.40 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.41 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.42 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.43 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.44 café, eetcafé
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.45 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.46 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.47 casino
Een inrichting als bedoeld in artikel 27g, tweede lid van de Wet op de kansspelen.
1.48 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.
1.49 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is bebouwing die vanwege de kwaliteit van de verschijningsvorm, de ouderdom, authenticiteit of het cultuurhistorisch belang een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het straatbeeld en aan het van rijkswege/gemeentewege beschermde stadsgezicht 'xxxxxxxx' in zijn algemeenheid.
1.50 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.51 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.
1.52 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.53 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.54 detailhandel perifeer
Detailhandel welke behoort tot specifieke hierna genoemde branches, waarvan de vestiging behalve binnen gebieden of percelen waarbinnen detailhandel direct is toegestaan (gebieden met de bestemming Centrum, Centrum-Binnenstad, Detailhandel, Detailhandel-Perifeer en percelen met de functieaanduiding detailhandel, dan wel detailhandel perifeer) ook, na afwijkingsbesluit, is toegestaan binnen aangewezen gebieden op percelen met de bestemmingen Bedrijventerrein en Gemengd-Grootschalig.
Het betreft de volgende branches:
- 1. detailhandel in brandbare en/of gevaarlijke stoffen;
- 2. detailhandel in motorvoertuigen met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2;
- 3. detialhandel in keukens met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 4. bouwmarkten / doe het zelf met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2
- 5. detailhandel in sanitair met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 6. detailhandel in bruin- en witgoed (electra) met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 7. detailhandel in woninginrichting met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 8. detailhandel in sport en speelgoed met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2.
- 9. tuincentra met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2 ;
- 10. automotive / fietsen met minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m2
Hierbij geld dat perifere detailhandel bij voorkeur gesitueerd wordt op gethematiseerde locaties. Bij grote locaties kan voor het compleet maken van het assortiment worden afgeweken van de minimale vloeroppervlakte per eenheid.. De in het kader van het gemeentelijk detailhandelsbeleid specifiek aangewezen perifere locaties zijn:
- 1. Vossenberg Oost (bouwmarkten, keukens, sanitair);
- 2. Leypark, incl. AaBé (woninginriching (hoofdbranche), keukens, sanitair, bruin- en witgoed (electra), sport en speelgoed (ondersteunend aanbod));
- 3. Kraaiven (auto´s);
- 4. Leijendaal (bouwmarkten, keukens, sanitair);
- 5. Rugdijk (bouwmarkten, tuincentra);
- 6. Kanaalzone, zuidelijk deel (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
- 7. Ringbanen (indien niet passend op andere perifere locaties: auto´s);
- 8. De Groene Kamer (tuincentra (hoofdbranche), sport, woninginrichting (ondersteunend op basis van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen));
- 9. Stappegoor (sport en speelgoed).
1.55 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.56 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.57 dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB, alsmede
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.58 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.59 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.60 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.61 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.62 evenement
Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciele, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieen, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.
1.63 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.64 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.65 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.66 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.67 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.68 geluidsscherm
Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).
1.69 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.70 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.71 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.72 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.73 gezondheidszorg
Medische of paramedische voorzieningen, niet zijnde verblijfsvoorzieningen.
1.74 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.75 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.76 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.77 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.78 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.79 hoogteaccent
Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.
1.80 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.81 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.
1.82 horeca van categorie 1
Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.83 horeca van categorie 2
Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.84 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en - voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: escortbedrijf e.d. - alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.85 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.86 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.87 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.88 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.89 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.90 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.91 kantoorachtige bedrijvigheid
Bedrijven met productieruimte en/of assemblageruimte, gecombineerd met kantoorruimte als onderdeel van het bedrijf waarin het ontwerpen en de voorbereiding van productie plaatsvindt, met een kantoorhoudenheid van maximaal 70%.
1.92 kantoorhoudendheid
Percentage van de bedrijfsvloeroppervlakte dat als kantoor wordt gebruikt.
1.93 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.94 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.95 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder worden verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.96 landgoed
Een functionele eenheid, bestaande uit bos en/of overige natuur, al dan niet in combinatie met agrarische bedrijfsgronden, waarop één of meer wooneenheden met een karakteristieke verschijningsvorm van allure zijn gesitueerd.
1.97 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.98 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.99 logiesgebouw
Een verblijfsgebouw waarbij het bieden van tijdelijk onderdak aan mensen centraal staat, niet zijnde een maatschappelijke voorziening.
1.100 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
1.101 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.102 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.103 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.104 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.105 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.106 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.107 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.108 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.109 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.110 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.111 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.112 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.113 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.114 partycentrum
Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.115 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.116 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.117 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.
1.118 potentieel waardevolle boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart / het gemeentelijke bomenbeid als zodanig aangeduide boom.
1.119 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.120 prostitutieinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.121 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.
1.122 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d. met inbegrip van (een) bij een klooster behorende begraafplaats(en).
1.123 restaurant
Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.124 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.125 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.126 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.127 speelautomatenhal
Een inrichting als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen.
1.128 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.129 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.130 stadslandbouw
Recreatief en biologisch verbouwen van gewassen, hobbymatig en kleinschalig.
1.131 stadsmensa
Een studentencentrum waarbij tevens maaltijden en (alcoholische) dranken worden verstrekt voor de gebruikers van het studentencentrum, niet zijnde horeca I, II of III.
1.132 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.133 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.134 studentenhuisvesting
Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.
1.135 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.136 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.137 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.138 verbrede landbouw
Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.
1.139 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.140 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:
- a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
- b. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
- c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.
1.141 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.142 verkooppunt motorbrandstoffen
Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of een autowasplaats met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.
1.143 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.144 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.145 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.146 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.147 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.148 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.149 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.150 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.151 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.152 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.153 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
1.154 woonwagen
Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst. Hieronder vallen niet campers en caravans.
1.155 woonwagenstandplaats
Een locatie waarbinnen de functie ´wonen´ wordt uitgeoefend binnen een maximaal aantal standplaatsen voor woonwagens met bijbehorende voorzieningen zoals met de maatvoeringsaanduiding aangegeven.
1.156 zorgwoningen
Woningen bedoeld voor mensen met een verstandelijke beperking, die langdurig extramurale zorgverlening nodig hebben. Vanuit de woningen is zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar vanuit een verpleeg- of verzorgingstehuis of woon-zorgcentrum.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
- d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:
- a. het bepaalde in 3.2.2 ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen, zulks tot een bouwhoogte van maximaal 12 meter;
- a. het bepaalde in 3.2.3 voor het bouwen van afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat 15 m2 aaneengesloten onbebouwd terrein op het bouwperceel aanwezig blijft met een maximum van:
- 1. 80 m2 mits de oppervlakte van het erf kleiner is dan 500 m2;
- 2. 100 m2 mits de oppervlakte van het erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
- b. het bepaalde in 3.2.5 ten aanzien van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, zulks tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- c. het bepaalde in 3.2.5 ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een bouwhoogte van maximaal 5 meter.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat de op de verbeelding weergegeven aanduiding 'supermarkt uitgesloten' wordt verwijderd. Voorwaarde hierbij is - naast de afweging die burgemeester en wethouders uit hoofde van hun verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke ordening hoe dan ook al dienen te maken - dat voldaan wordt aan de op moment van aanvragen geldende parkeernormen.
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen - Gestapeld
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het in 5.2.2 genoemde maximumaantal wooneenheden, zulks voor een overschrijding met ten hoogste 10%.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergrondse bouwwerken
7.2 Hoofdtoegang woningen
7.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
7.4 Ruimte tussen bouwwerken
7.5 Monumenten
- a. Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' is de Monumentenverordening gemeente Tilburg (vastgesteld d.d. 1 oktober 2010) van toepassing;
- b. Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' is de Monumentenwet 1988 van toepassing.
7.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentieel waardevolle bomen
7.7 Parkeerregeling
- a. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel
op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid
aanwezig te zijn. Hiervan is sprake wanneer voldaan wordt aan de parkeernormering zoals opgenomen in de desbetreffende bijlage bij de regels; - b. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;
- c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op
overwegende bezwaren stuit, of - 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 45 m.
9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
9.5 Binnenplans afwijken t.b.v. vuurwerk
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:
- a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
- b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding ´verkoop en opslag vuurwerk toegestaan´ voorkomt.
Het bevoegd gezag stelt voorwaarden aan de omgevingsvergunning ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
9.6 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
9.7 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-VB´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
10.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beëindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
10.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m².
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- b. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- c. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- d. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
12.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ´Regels van het bestemmingsplan Wandelbos 2007, 3e herziening (Paletplein)´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Wandelbos 2007 ingediend voor het verplaatsen van de supermarkt aan het Paletplein, het realiseren van een nieuwe winkel aan het plein en het bouwen van 40 gestapelde woningen op een commerciële plint (zonder detailhandelsfunctie). Dit alles gaat gepaard met herinrichting van het openbaar gebied/het parkeerterrein.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat grosso modo de kadastrale percelen gemeente Tilburg, sectie AD, nrs. 481, 798, 1633, 1820 en 1821. Dit zijn de adressen Paletplein 33, Kobaltstraat 11 en Umberstraat 2 en 14 te Tilburg.
Afbeelding: ligging plangebied binnen Tilburg
1.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het winkelcentrum Paletplein ligt in de naoorlogse wijk het Wandelbos. Deze wijk is in de jaren zestig - zeventig van de vorige eeuw gebouwd en ligt tussen de wijken het Zand en de Reeshof in. De ruimtelijke opbouw van de wijk staat in het teken van het stedenbouwkundige ontwerpprincipe van scheiding van functies. Drie concepten, namelijk de functionele stad, de tuinstad en de gedachte dat iedere wijk als zelfstandige eenheid (parochie) moet kunnen functioneren, zijn in het ontwerp terug te vinden.
De ruimtelijke weerslag daarvan is een wijk met een zelfstandige karakter met een eigen winkelcentrum, eigen voorzieningen en groenzomen aan alle zijden. In de wijk is veel openbaar groen aanwezig dat zeer divers van karakter is, met in het zuidoosten een groot park: het Wandelbos.
De opbouw van de wijk is afgestemd op de actieradius van een gemiddeld gezin uit de naoorlogse tijd. Het winkelcentrum bevindt zich daarom in het geografische midden van de wijk, waar de belangrijkste ontsluitingswegen elkaar ontmoeten. Deze wegen, de Lage Witsiebaan en Baden Powell-laan/ Jozef Platteweg, hebben een royale, groene opzet. Ze zijn aangesloten op de gebiedsontsluitingswegen Taxandriëbaan (aan de oostzijde) en Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg (aan de westzijde), die deel uitmaken van het stedelijk hoofdwegenstelsel.
Alle detailhandel in het Wandelbos is geconcentreerd in winkelcentrum Paletplein dat ook bescheiden horecavoorzieningen herbergt. Om in de behoefte aan werkgelegenheid dicht bij huis te voorzien, werden in de buurt van het winkelcentrum twee kleine bedrijventerreinen gerealiseerd. Het terrein ten oosten van het Paletplein, tussen de Umberstraat en de Kobaltstraat, speelt een rol bij de herontwikkeling van het winkelcentrum.
Op korte afstand van het winkelcentrum, op de hoek van Lage Witsiebaan en Sinopelstraat, is enkele jaren geleden een bestaande kerk getransformeerd tot multifunctionele accommodatie (MFA). In de MFA, met de naam het Kruispunt, zijn een kerk, een basisschool en het wijkcentrum ondergebracht. De ruimtelijke relatie tussen de MFA en het winkelcentrum Paletplein is nog niet optimaal. Verbetering van deze relatie vergt een aantal ruimtelijke aanpassingen in het tussenliggende gebied.
1.4 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt binnen het plangebied het bestemmingsplan Wandelbos 2007 (vastgesteld op 7 april 2008).
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
2.2 Rijk
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet,veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
Trede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2020 mag voorzien in een uitbreiding van 9100 woningen (kwantitatieve behoefte).
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
De projectlocatie bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
2.3 Provincie
2.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
- ruimtelijke kwaliteit;
- stedelijke ontwikkelingen;
- natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
- agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
- overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
2.4 Gemeente
2.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
2.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen.
Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van DE Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens wordt een Structuurvisie Zuidwest 2020 opgesteld.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.2.1 Hoogbouw
Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.
De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden (o.a. het onderhavige plangebied) en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.
Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.
De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.
Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.
Binnen het gebied van de onderhavige planherziening worden gebouwen toegestaan van meer dan 15 meter hoog. Het initiatief moet daarom worden getoetst aan de Handreiking Hoogbouw. In de handreiking is het Paletplein aangewezen als een locatie waar hoogbouw het overwegen waard is. Dit betekent dat hoogbouw in ruimtelijke zin past op deze locatie, maar vanuit programmatisch oogpunt niet direct de voorkeur heeft.
De gemeente heeft met de initiatiefnemers afspraken gemaakt over de herontwikkeling en herinrichting van winkelcentrum het Paletplein en de directe omgeving. Er is een contract afgesloten vanuit de wens om dit gebied een kwaliteitsimpuls te geven. Versterking van de (ruimtelijke) relatie tussen het winkelcentrum en wijkcentrum 'het Kruispunt' is een van de drijfveren voor deze wens. Omdat de gemeente met de initiatiefnemers een contract heeft afgesloten, is een programmatische toets niet meer aan de orde.
Aan de initiatiefnemers is gevraagd om een ruimtelijke onderbouwing van de hoogbouw aan te leveren. Deze onderbouwing, die als bijlage is bijgevoegd, bevat een motivering op gebiedsniveau en een toets op lokale effecten. Conclusie van de onderbouwing is dat de ontwikkeling bijdraagt aan een betere ruimtelijke relatie tussen het winkelcentrum en het wijkcentrum. Het Paletplein wordt straks geflankeerd door een tweede hogere bouwmassa (naast de bestaande Paletflat), waarmee de betekenis als passage vanuit het woongebied naar het winkelcentrum wordt versterkt. De omvang van het programma versterkt het draagvlak voor voorzieningen in het centrumgebied van de wijk.
3.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.3.1 Archeologie
3.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
- In en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten of MIP-panden.
- Lijnen (historische assen, linten,…): het gebied van de wijk Wandelbos werd tot in de negentiende eeuw doorkruist door een aantal paden die mogelijk teruggingen op een zeer oud padenpatroon. Bij de ontginning aan het eind van de negentiende eeuw is dit netwerk van paden grotendeels verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon. Naast het oude wegenpatroon bevinden zich ook nieuwere lijnen en elementen (tot circa 1940) in het plangebied die historisch geografisch waardevol zijn: de Reeshofdijk (voorheen Korte Dijk). Het fietspad ten zuiden van de J. Platteweg (Langendijk) en de Zwartvenseweg.
- Voor de waardering van architectuur en stedenbouw dient in 2005 door bureau STOA verricht onderzoek als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele elementen die als cultuurhistorisch waardevol gewaardeerd worden. Met name betreft dit de drie landmarks die het centrale wijkcentrum en de belangrijkste wijkentrees aan de oost- en westzijde markeren: flat aan de Kwendelhof, flat aan het Paletplein en de verzorgingsflat aan de Indigolaan.
- Gebieden (beschermd stadsgezicht, beschermd dorpsgezicht, …): nvt.
- Historisch groen: ruim ten zuiden van het plangebied ligt het in 1920/1921 naar plannen van L.A. Springer als werkgelegenheidsproject aangelegde Wandelbos. De aanleg is beschermd als gemeentelijk monument.
- In de wijk is het bosachtige karakter dat in grote delen de overhand heeft, bewust ontworpen. Daarbij werd een groene dooradering gemaakt met geaccidenteerde bospercelen en met gebruik van de bestaande hoog opgaande bomen in de wijk.
3.4 Volkshuisvesting
Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantiatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de ontwikkeling van woningen op de de onderhavige locatie wordt hieraan mede invulling gegeven. Zie verder ook onderdeel 2.3 van deze toelichting.
3.4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking art. 3.1.6 Bro
De provincie Noord-Brabant en de regiogemeenten Hart-van-Brabant (Midden-Brabant) maken jaarlijks in het 'Regionaal Ruimtelijk Overleg' (RRO) afspraken over het woningbouwprogramma. Afgesproken is dat Tilburg in de planperiode tot en met 2021 ruim 9.800 woningen mag toevoegen aan de woningvoorraad om te voorzien in de gemeentelijke woningbehoefte. Van dit aantal worden 730 woningen gerealiseerd in drie omliggende (regio)gemeenten teneinde tot 2020 een bijdrage te leveren aan hun programmadoelen. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave zo'n 1.000 woningen per jaar gemiddeld, dit gecorrigeerd voor ca. 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag – uitgeoefend door de woonconsument – ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.
Bij de (her)ontwikkeling van de locatie Paletplein wordt hieraan binnen het bestaande stedelijk gebied mede invulling gegeven.
Zie verder onderdeel 2.2.3 van deze plantoelichting.
3.4.2 Woonvisie en Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (KWBO)
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de vastgestelde Woonvisie 2011-2014 is aangegeven dat – ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad – de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de WoonVisie – met de focus op 2020 – staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/ klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Per stadsdeel/gebied wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen. Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen.
Het plan voorziet in onder meer de ontwikkeling van 40 appartementen aan het Paletplein. Dit past binnen de WoonVisie, waarin wordt aangegeven dat hier de centrumfunctie op het gebied van wonen via verdichting versterkt kan worden.
Er is met name behoefte aan levensloopbestendige woningen, geschikt (te maken) voor senioren. Toevoegen van deze woningen is goed voor de ontwikkeling van de servicewijk.
Ook uit het Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (Gemeente Tilburg, 2012) blijkt een behoefte aan seniorenwoningen. Er is gebleken dat in woningmarktgebied De Reit/Het Zand/Het Wandelbos relatief veel eenpersoonshuishoudens en 75-plussers wonen. Het gemiddeld besteedbare huishoudinkomen is laag. De wijk kenmerkt zich door veel huurwoningen, flats met en zonder lift en relatief veel goedkope koopwoningen. In de wijk is 19% van de woningvoorraad geschikt voor ouderen. Gemiddeld in Tilburg is dat 22%.
3.4.3 Woonkwaliteit
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloopbestendige nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).
3.5 Groen
3.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.6 Bedrijvigheid
3.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
- 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
- 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
- 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
3.6.2 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
- 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
- 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
- 3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.
In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
- 1. woongebieden met lage functiemenging;
- 2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
- 3. woongebieden met hoge functiemenging;
- 4. concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
3.6.3 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen
De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen uit 1999 (geactualiseerd in 2007). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door:
- 1. Het revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en de groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.
- 2. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.
3.7 Detailhandel
In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd:
Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur.
In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend.
Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Structuurvisie Tilburg 2040 als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op onderscheidend boodschappen doen, waarbij ook doorontwikkeling van functies mogelijk is. Tilburg heeft verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsontwikkelingen die ruimte bieden aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Vooral de spreiding over de stad en in een aantal gevallen het ontbreken van een duidelijk thema per locatie vragen meer richting vanuit de gemeente.
Ten aanzien van de planlocatie
Het Paletplein is een bestaand centrum, centraal gelegen in de wijk Wandelbos. Belangrijk voor een klein wijkcentrum is dat er trekkers aanwezig zijn waardoor het draagvlak voor andere, veelal kleinere winkels, ook toeneemt. Met de huidige, supermarkt met beperkte omvang, is er geen trekker van voldoende omvang aanwezig in het centrum.
Met het vertrek van de Boerenbond, een vorm van perifere detailhandel naast het bestaande winkelcentrum, wordt er ruimte gevonden voor het verplaatsen en uitbreiden van de bestaande supermarkt nabij het bestaande centrum. In het centrum zelf is voldoende ruimte aanwezig voor de gewenste tweede supermarkt. Indien mogelijk zal deze ingevuld worden met een discount-supermarkt, die naast de bestaande full-service supermarkt het (supermarkt)aanbod van het centrum versterkt. Met een tweede supermarkt in het centrum zal het Paletplein meer bezoekers trekken waardoor het centrum als geheel beter zal functioneren.
Door de ligging, centraal in het Wandelbos en op enige afstand van andere grote centra, zal voor veel inwoners van het Wandelbos het Paletplein het meest bezochte centrum zijn voor de dagelijkse boodschappen. Met de uitbreiding en verbeterde inrichting van dit centrum zal deze functie beter vervuld kunnen worden. De belangrijkste andere centra in de nabijheid van het Paletplein zijn Heyhoef en Westermarkt. De uitbreiding op het Paletplein zal beperkt effect hebben op deze centra, vanwege de afstand voor de meeste inwoners van het Wandelbos tot deze centra.
Het supermarktaanbod op de Westermarkt zal, bij de herstructurering van de Westermarkt (waarvoor op dit moment nog geen concrete plannen zijn) beperkt worden uitgebreid, waarmee de bestaande supermarkten bij de tijd worden gebracht. In de huidige situatie functioneert de Westermarkt als centrum van 't Zand goed en dat zal met de huidige omvang naar verwachting zo blijven. De Heyhoef functioneert als stadsdeelcentrum voor de Reeshof goed, ook met de geplande uitbreiding is het draagvlak voor dit centrum, door de omvang van het stadsdeel Reeshof voldoende.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt extra detailhandel mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
Trede 1: Is er een regionale behoefte?
Met de uitbreiding van het aanbod op het Paletplein wordt voorzien in de behoefte van de wijk Wandelbos aan centraal in de wijk gelegen winkelcentrum waar het complete aanbod aan dagelijkse boodschappen aanwezig is. Door de ligging, centraal in het westelijk deel heeft de uitbreiding geen invloed op andere stadsdelen en/of gemeenten.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Met de uitbreiding van het supermarktaanbod in het bestaande centrum Paletplein wordt voldaan aan de eis dat nieuwe functies worden gecreëerd binnen het bestaand stedelijk gebied. Tevens biedt de aanpassing tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
3.8 Horeca
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
- 1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- 2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- 3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- 4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- 5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- 6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamdehorecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.
Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.
Lijnstructuur horeca
Binnen de Lijnstructuur horeca geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk is voor percelen met de bestemming Centrum, Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de Lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk. De percelen dienen dan wel gelegen zijn aan en georiënteerd zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid. Voorts geldt ook hier voor cafés de beperking dat er zich binnen 250 m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250 m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.
Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.
Ondersteunende Horeca
Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.
Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.
Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;
- 2. de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;
- 3. de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;
- 4. de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;
- 5. er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.
Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.
3.9 Verkeer En Parkeren
Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015.
Fietsroutes
Aan de zuidzijde van het plangebied, op de Baden Powelllaan, ligt een sternetfietsroute. De andere wegen rondom het plein zijn niet opgenomen in het fietsplan Tilburg.
Voetgangers
Er ligt een belangrijke voetgangersrelatie tussen het Paletplein en de multifunctionele accommodatie 't Kruispunt. Deze route moet voldoende ruim en verkeersveilig worden uitgevoerd.
Omliggende wegenstructuur
Het plangebied is aan de zuid, west en noordzijde omringd door de Baden Powelllaan en Lage Witsiebaan, beide gebiedsontsluitingswegen met een maximaal toegestane rijsnelheid van 50 km/h.). Aan de oostzijde ligt de Kobaltstraat, een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h.In het plangebied ligt de Umberstraat, een erftoegangsweg en het Paletplein, bestaande uit twee los van elkaar gelegen parkeerterreinen.
Openbaar vervoer
Het plangebied is zeer goed met openbaar vervoer bereikbaar. Over de Baden Powelllaaan loopt een tweetal buslijnen (lijn 2 en 3) en over de Lage Witsiebaan een buslijn (lijn 6). Op de Baden Powelllaan ligt in de zuidwesthoek van het plangebied een bushalte en in de noordoosthoek van het plangebied ligt op een afstand van 100 meter een bushalte langs de Lage Witsiebaan.
Laden en lossen
Laden en lossen mag niet plaatsvinden op de gebiedsontsluitingswegen. Op het noordelijk gelegen parkeerterrein moet voldoende ruimte worden gereserveerd om laden en lossen met een trekker met oplegger mogelijk te maken. De route hiervoor loopt vanaf de zuidelijke Umberstraat, met de klok mee, driekwart over het parkeerterrein en vervolgens via de Lage Witsiebaan verder. Op de erftoegangswegen kan laden en lossen op de rijbaan plaatsvinden. Eventuele laad en losplaatsen op de erftoegangswegen moeten beschikbaar blijven voor dubbelgebruik. Hiervoor moeten venstertijden voor het laden en lossen worden ingesteld. Deze moeten laden en lossen op de avonden en in het weekend uitsluiten.
Parkeren
De ontwikkelingen moeten voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg. Voor de toevoeging van programma zijn de meest recent vastgestelde parkeernormen van toepassing. Voor het bestaande programma moet een aantal van ca. 190 parkeerplaatsen in het gebied gehandhaafd blijven en/of terugkomen. Buiten de laad en los venstertijden moet er op de laad en losplekken op de erftoegangswegen geparkeerd kunnen worden.
Aan de planontwikkeling ligt een parkeerberekening ten grondslag. De berekening is uitgevoerd op basis van de vastgestelde Tilburgse parkeernormen. In deze berekening is het bestaande overschot aan parkeerplaatsen betrokken in de parkeerbalans. Per saldo is het aantal parkeerplaatsen in de planontwikkeling Paletplein voldoende voor het bestaande programma en het nieuwe programma. Een parkeerberekening wordt bepaald op de normale wekelijkse piekmomenten. Er wordt geen rekening gehouden met uitzonderingssituaties welke een enkele keer per jaar voorkomen. Enige overlast gedurende deze momenten wordt acceptabel geacht.
Nadere toelichting:
De parkeerbalans voor een ontwikkeling wordt als volgt opgesteld:
- Er wordt bepaald wat het aantal bestaande parkeerplaatsen is
- Er wordt voor het nieuwe programma berekend wat de parkeerbehoefte is
- Op basis van aanwezigheidspercentages wordt voor het nieuwe programma bepaald wat, rekening houdend met dubbelgebruik, de theoretische parkeereis is, hoeveel parkeerplaatsen het nieuwe programma op het maatgevend moment nodig heeft. Het maatgevend moment is het drukste moment van de week.
- De theoretische parkeerbehoefte van het bestaand programma wat in de plannen komt te verdwijnen wordt gecorrigeerd op de theoretische parkeereis.
Het resultaat van de berekening is de parkeereis. De parkeereis is het aantal parakeerplaatsen wat beschikbaar moet zijn voor de uiteindelijke planontwikkeling.
Het bestaande parkeerterrein, inclusief de direct aansluitende straten, heeft een overcapaciteit.
Om deze in beeld te brengen is een aantal parkeeronderzoeken gehouden.
Het feitelijke gebruik is opgehoogd met een percentage van ca. 10% om extra parkeervraag te kunnen faciliteren.
Het aantal parkeerplaatsen waar gedurende reguliere wekelijkse piekmomenten behoefte aan is, bedraagt ca. 190 parkeerplaatsen.
Er zijn momenteel in totaal 262 parkeerplaatsen, waarvan er als gevolg van de bouw een aantal komt te vervallen. Een deel ervan komt in de nieuwe situatie terug door het aanpassen van bestaande parkeerplaatsen.
Per saldo komt het aantal beschikbare parkeerplaatsen op het piekmoment tegemoet aan de parkeervraag.
Openbare ruimte
Om het parkeerterrein te optimaliseren kan de bestaande noordelijke Umberstraat fysiek worden betrokken bij het parkeerterrein. Om het gewenste aantal parkeerplaatsen in te kunnen passen moet eenrichtingsverkeer op het betreffende deel van de Umberstraat worden ingesteld, met de rijrichting van zuid naar noord.
Containers
De opstelplaats voor afvalcontainers, al dan niet ondergronds, mag niet ten koste gaan van parkeergelegenheid en moet bereikbaar zijn door een vrachtwagen van 11 meter lang. Voorts moet worden voldaan aan de richtlijnen die gelden voor container opstelplaatsen.
Winkelwagenvangers
Winkelwagenvangers moeten dusdanig worden geplaatst dat deze geen overlast opleveren voor het verkeer en mogen niet ten koste gaan van parkeerplaatsen.
Fietsstalling plaatsen
Voor het aantal fietsstallingplaatsen gelden de normen die zijn opgenomen in het Fietsparkeerplan Tilburg (Tilburg parkeert de fiets 2008 - 2015). Fietsstallingplaatsen mogen niet ten koste gaan van parkeerplaatsen, moeten goed bereikbaar en goed zichtbaar zijn. Fietsstallingen mogen het overig gebruik van de openbare ruimte niet belemmeren, zoals het gebruik van parkeerplaatsen, laad en losplaatsen en voldoende ruimte voor voetgangers.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009). De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'BB' (binnenwijks bedrijventerrein) aan de noordzijde van de nieuwe woontoren gewijzigd in 'Gemengd'. Door gebruik te maken van de lijst functiemenging uit de VNG-brochure wordt aangesloten bij de woonomgeving. De categorie A en B bedrijven uit de lijst functiemenging zijn hier toegestaan. Dezelfde bedrijvigheid wordt toegestaan binnen de functie gemengd aan de westelijke zijde van de woonfunctie.
Aan de zuidelijke zijde van de woontoren blijft de bestemming BB gehandhaafd. De omgeving kan gezien de diversiteit aan functies zoals wonen, binnenwijks bedrijventerrein en gemengd beschouwd worden als een gemengd gebied. Binnen de bestemming Binnenwijks Bedrijventerrein zijn categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan. Vanwege het karakter van de omgeving (gemengd) mag van de richtafstand tot aan de woningbouw een afstandsstap afgehaald worden. Dit betekent dat tussen de bestemming BB en de woontoren de afstand tenminste 10 meter moet bedragen. Deze afstand wordt gehaald. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden en is een aanvaardbaar woon -en leefklimaat geborgd.
4.3 Externe Veiligheid
4.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
- 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
De eerste en tweede kamer hebben ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, dat in 2014 van kracht wordt. In de wet worden de risicoplafonds vastgelegd veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
4.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
4.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
4.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
4.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied ligt aan de Zeusstraat 3 Versteijnen's International transport B.V.. Het invloedsgebied van dit bedrijf ligt over het plangebied. De verantwoordingsplicht moet hiervoor worden ingevuld.
4.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
4.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.
Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Het plangebied ligt op ongeveer 4 kilometer van de Rijksweg A58 en op ongeveer 650 meter van de route gevaarlijke stoffen. Gezien de afstand leidt het initiatief niet tot een toename van het groepsrisico
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet van kracht is uitgegaan wordt van de uitgangspunten uit het beleidsdocument Koersen op veilig. Het plangebied ligt op 850m van het spoor. Gezien de afstand tot het spoor leidt het plan niet tot een toename van het groepsrisico. Het plan ligt niet ter hoogte van het spoor waarvoor een overschrijding OW geldt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (januari 2011) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
4.3.8 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.3.9 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en Versteijnen's International transport B.V. Voor Versteijnen's international transport B.V. moet de verantwoordingsplicht ingevuld worden. Deze is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.
De brandweer Midden- West-Brabant heeft d.d. 30 juni een mail verstuurd dat gebruik mag worden gemaakt van het standaard advies. De brief met het standaard advies is op 15 juli 2014 ontvangen. De adviesbrief is eveneens als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.
Personen in het plangebied worden aan een extern veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld.
Hierin zijn de volgende conclusies getrokken:
- a. er is geen toename van het groepsrisico;
- b. door het aanbrengen van een afsluitbare ventilatie bestaat de mogelijkheid om inpandig te schuilen en wordt de zelfredzaamheid vergroot. Deze technische voorzieningen worden meegenomen door de initiatiefnemer.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.4.1 Wegverkeerslawaai
Het plan voorziet o.a. in de ontwikkeling van een woontoren en de verplaatsing van de Albert Heijn supermarkt naar het bestaand gebouw waar voorheen de Boerenbond gevestigd was.
De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de wettelijke zone van de Lage Witsiebaan en de Baden Powelllaan. Voor nieuwe woningen geldt ingevolge de Wet geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. De optredende geluidbelasting t.g.v. deze gezoneerde wegen is onderzocht. Hiervoor wordt verwezen naar het akoestisch rapport d.d. 27 maart 2014, projectnummer 20130188, opgesteld door AGEL adviseurs. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de geluidbelasting t.g.v. beide gezoneerde wegen de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Hierbij is rekening gehouden met toepassing van de wettelijke aftrek van 5 dB voor beide wegen ingevolge artikel 110g Wet geluidhinder. Op de overige wegen (waaronder de Umberstraat en de Kobaltstraat) is de Wgh niet van toepassing omdat hier maximaal 30 km/uur gereden wordt. Omdat voldaan wordt aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB is nader akoestisch onderzoek en nadere toetsing aan de (normen van de) Wgh niet noodzakelijk. Er is geen noodzaak om hogere grenswaarden vast te stellen.
4.4.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd. De geluidbelasting t.g.v. het spoortraject Tilburg-Breda gebaseerd op het Geluidregister spoor bedraagt op het maatgevende referentiepunt 71,1 dB. Dit komt overeen met een zonebreedte van 900 meter conform artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. De nieuwe woonbestemmingen worden buiten deze zonebreedte gerealiseerd. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden naar de optredende geluidsbelasting en dat er geen nadere toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden.
4.4.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
In verband met de verplaatsing van de Albert Heijn supermarkt naar het bestaand pand voorheen in gebruik door de Boerenbond en de Pets place heeft een akoestische beschouwing plaatsgevonden. Voor de resultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport opgesteld door LBP SIGHT d.d. 14 april 2014 (kenmerk R036340ab.00001.ema, versie 01_001). Naast toetsing aan de van toepassing zijnde voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer, heeft tevens een beoordeling plaatsgevonden van de effecten op het akoestische woon- en leefklimaat als gevolg van deze nieuwe ontwikkeling. Hierbij is zowel getoetst ter plaatse van de bestaande geluidgevoelige bestemmingen alsmede ter plaatse van de nieuwe woontoren. Uit het akoestisch rapport blijkt dat voldaan kan worden aan de normstelling van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zowel ter plaatse van de bestaande geluidgevoelige bestemmingen als ter plaatse van de nieuwe woontoren. Het maximale geluidniveau in de dagperiode bedraagt 75 dB t.g.v. laden en lossen. Conform het Activiteitenbesluit milieubeheer hoeft deze waarde niet getoetst te worden aan de normstelling aangezien het behoort tot de laad- en losactiviteiten en de maximale geluidniveaus t.g.v. laad- en losactiviteiten gedurende de dagperiode niet van toepassing zijn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt een maximaal geluidniveau van 75 dB aanvaardbaar geacht omdat het laden en lossen slechts in de dagperiode plaatsvindt.
Uit de rekenresultaten m.b.t. de indirecte hinder blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) met maximaal 1 dB(A) wordt overschreden. De maximale grenswaarde van 65 dB(A) wordt echter niet overschreden. Gezien de gebruikelijke gevelisolatie van minstens 20 dB is deze zeer beperkte overschrijding van de voorkeurgrenswaarde met 1 dB(A) acceptabel omdat een voldoende binnenwaarde is gewaarborgd.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de gecumuleerde geluidbelasting bepaald. Hierbij is meegenomen de bijdrage t.g.v. de wettelijk gezoneerde wegen, de relevante 30 km/uur wegen waaronder de Umberstraat en de Kobaltstraat alsmede industrielawaai t.g.v. de detailhandel.
De gecumuleerde geluidbelasting, berekend volgens Bijlage 1 Hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 exclusief toepassing van de wettelijke aftrek ingevolge artikel 110g Wet geluidhinder, wordt hoofdzakelijk bepaald door wegverkeerslawaai en bedraagt maximaal 56 dB ter plaatse van de westgevel van de woontoren. Voor de overige gevels van de woontoren is de gecumuleerde geluidbelasting kleiner dan 55 dB. Dit betekent dat alle woningen beschikken over ten minste één geluidluwe gevel en derhalve een aanvaardbaar, akoestisch woon- en leefklimaat gebaseerd op de gecumuleerde geluidbelasting en afgezet tegen de milieukwaliteitsmaat van de methode "Miedema" gegarandeerd is.
4.4.5 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
4.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied, voor zover het een nieuwe ontwikkeling betreft, zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
De oprichting van de woontoren kan gelet op het aantal wooneenheden (ca. 40 woningen) worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project. De verkeersgeneratie dat toegerekend kan worden aan de maatschappelijke voorzieningen draagt tevens als "niet in betekenende mate" bij. Hiervoor wordt verwezen naar het advies d.d. 12 maart 2014 (projectnummer 211x06563) opgesteld door BRO.
Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.6 Geur
4.6.1 Industriële geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hierdoor is er geen sprake van industriële geurhinder. Er wordt voldaan aan de richtafstanden voor geur van omliggende bedrijven/activiteiten. Dit is reeds nader toegelicht in paragraaf 5.2 Milieuhinder bedrijven.
4.6.2 Agrarische geur
De afstand tot aan veehouderijbedrijven is dermate groot dat er geen sprake is van geurhinder afkomstig van een veehouderijbedrijf.
4.7 Bodem
Ter hoogte van Paletplein 15 was in het verleden een chemische wasserij gevestigd. Deze bedrijvigheid wordt bevestigd aan de hand van de gevonden onderzoeksresultaten. In het grondwater worden sterk verhoogde waardes aan tetrachlooretheen (PER) geconstateerd met een omvang groter dan 100m3. Op basis van huidige gegevens is het een geval van ernstige bodemverontreiniging. De omvang van de verontreiniging wordt geschat op 16000 m3. Dit is maar een schatting omdat de verontreinigingvlek niet verticaal of horizontaal is ingekaderd.
Aan de hand van de beschikbare onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat ter plaatse van Paletplein 15 naar verwachting sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging.
Voor Kobaltstraat 11 e.o. geldt dat er in zowel de grond als in het grondwater sterk verhoogde waardes aan minerale olie en vluchtige aromaten zijn geconstateerd. Hierbij gaat het tevens om een ernstig geval. Gezien het feit dat er geen humane risico's worden verwacht, wordt het niet noodzakelijk geacht dat er met spoed gesaneerd wordt. Echter toekomstige ontwikkelingen zoals grondverzet of nieuwbouw kunnen aanleiding geven tot sanering.
Dempingen
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de planlocatie geen dempingen hebben gelegen.
Aanbeveling
Het is zo dat er verschillende ernstige gevallen van bodemverontreiniging worden aangetroffen binnen het plangebied. In de huidige situatie leveren die echter geen humane risico's op. Wanneer er gegraven gaat worden, worden deze verontreinigingen mogelijk verplaatst. Graven en grondverzet kunnen dus wel risico's geven. De precieze omvang van de verontreining op Paletplein 15 is nog niet nader bepaald en dus kan er niks met zekerheid worden gezegd over de spoedeisendheid van sanering. Onderzoeksbureau Oranjewoud heeft vanuit de gemeente (Raymond Sonneveld) de opdracht gekregen om een onderzoeksplan op te stellen hiervoor.
Ter hoogte van de Kobaltstraat e.o. zijn ook sterke verontreinigingen geconstateerd. Uit het onderzoeksrapport komt naar voren dat er op die locatie geen humane risico's zijn. Dit is een conclusie gebaseerd op het huidige gebruikt. Zoals hierboven beschreven zouden graafwerkzaamheden en grondverzet wel tot risico's kunnen leiden. Voor de toekomstige functie en de bij behorende herontwikkelingen kan het noodzakelijk zijn dat er gesaneerd wordt. Hiervoor dient er contact te worden gezocht met de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Voor het Paletplein geldt dat de verontreiniging beter in beeld dient te worden gebracht. De gemeente Tilburg heeft hiervoor een opdracht lopen.
4.8 Natuur En Ecologie
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
- 5. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
- 6. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
- 7. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
Analyse plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en op ca. 6.5 km. van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en ca. 6.0 km. van het Natura 2000-gebied 'Regte Heide & Riels Laag'.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op de Natura 2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en Regte Heide & Riels Laag. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS ligt op ca. 350 m. van het plangebied. Het aanwezige natuurbeheertype is Droog bos met productie (N16.01).
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. De EHS ligt buiten het plangebied en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.
Analyse plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. De Ecologische Hoofdstructuur op ruime afstand van het plangebied daarentegen wel. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen - naast bovengenoemde EHS-bescherming - aan de orde.
Conclusie
Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Zoogdieren - vleermuizen
Het plangebied is potentieel ongeschikt voor vleermuizen in gebouwen en bomen. Potentieel geschikte voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen worden niet verwacht. Te verwachten soorten (vnl. gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis) hebben habitat dat niet in het plangebied aanwezig is. De gebouwen hebben geen verdieping, hebben een plat dak, of de gevels zijn niet toegankelijk. Dikke bomen zijn afwezig. Ook de ligging van het plangebied te midden van kantoren en winkelcentra is a-typisch voor betreffende soorten.
Functioneel essentieel leefgebied in de vorm van vliegroutes en foerageergebied wordt in het plangebied niet verwacht. Hiervoor belangrijke lijnvormige structuren, opgaande gewassen, dikke bomen en open water zijn afwezig. Het plangebied maakt er tevens geen onderdeel vanuit.
Het is niet uit te sluiten dat vleermuizen het plangebied diffuus als vliegroute of foerageergebied gebruiken. Dit is naar verwachting wel in laag aantal. Activiteiten zorgen niet voor schadelijke effecten op de gunstige staat van instandhouding en functionaliteit, omdat er bereikbare alternatieven aanwezig zijn.
Vogels
Het plangebied is potentieel ongeschikt voor vogels met jaarrond beschermde nesten (categorie 1-4) in gebouwen en bomen. Potentieel geschikte voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen of functioneel leefgebied worden niet verwacht. Te verwachten soorten (vnl. huismus, gierzwaluw, roek en sperwer) hebben habitat dat niet in het plangebied aanwezig is. De daken zijn plat en de gebouwen hebben geen verdieping. Ook de ligging van het plangebied te midden van kantoren en winkelcentra is a-typisch voor betreffende soorten.
Het plangebied is potentieel geschikt voor vogels met niet jaarrond beschermde nesten (categorie 5) in gebouwen en bomen. Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied worden verwacht. Te verwachten soorten (vnl. koolmees) hebben habitat dat in het plangebied aanwezig is. Voortplantingsplaatsen kunnen zich bevinden in de aanwezige beplanting en gebouwen. Activiteiten zorgen niet voor schadelijke effecten op de gunstige staat van instandhouding en functionaliteit, omdat er bereikbare alternatieven aanwezig zijn.
Het plangebied is potentieel geschikt voor nesten van algemene vogels. Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied worden verwacht. Te verwachten soorten (o.a. merel, Turkse tortel en heggenmus) hebben habitat dat in het plangebied aanwezig is. Voortplantingsplaatsen kunnen zich bevinden in de aanwezige beplanting en gebouwen. Activiteiten dienen zorgvuldig te worden uitgevoerd. In gebruik zijnde nesten zijn beschermd.
Overige soortgroepen
Het plangebied is potentieel ongeschikt voor overige beschermde soortgroepen (soorten van tabel 2 & 3 van de Flora- en faunawet). Potentieel geschikte groeiplaatsen, voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen of functioneel leefgebied worden niet verwacht. Te verwachten soorten (vnl. steenmarter, alpenwatersalamander), hebben habitat dat niet in het plangebied aanwezig is. Open water, oevers, natte heide etc. zijn afwezig.
Conclusie
Op basis van veldonderzoek, literatuuronderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de activiteiten in het plangebied. Het plangebied is potentieel geschikt voor nesten van algemene vogels. Activiteiten dienen zorgvuldig te worden uitgevoerd.
Het is niet uit te sluiten dat vleermuizen het plangebied diffuus als vliegroute of foerageergebied gebruiken. Activiteiten zorgen niet voor schadelijke effecten op de gunstige staat van instandhouding en functionaliteit, omdat er bereikbare alternatieven aanwezig zijn.
Het plangebied is potentieel geschikt voor nesten van algemene vogels. Activiteiten dienen zorgvuldig te worden uitgevoerd. In gebruik zijnde nesten zijn beschermd.
Er is een kleine kans op de aanwezigheid van tabel 1-soorten. Deze soorten zijn vrijgesteld van een ontheffing. Daarnaast is er een kleine kans op de aanwezig van soorten die niet zijn opgenomen in de tabellen van de Flora- en faunawet. In beide gevallen blijft de algemene zorgplicht van kracht. Op basis van de geringe kans op aanwezigheid zijn extra mitigerende maatregelen door de activiteiten niet nodig.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij, vlakbij de stroomgebiedsgrens met de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van 4550 m². In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met winkels en vrijwel helemaal verhard. De ontwikkeling betreft de bouw van 40 appartementen op een gemengde plint (geen detailhandel) aan de Umberstraat 14/Kobaltstraat 11 en vestigen Albert Heijn en Pet's Place op locatie Umberstraat 2. De terreinhoogte is ongeveer m 13,40 +NAP.
De bodem bestaat zwak lemig, matig fijn zand. De maatgevende grondwaterstand is 10,75 m+NAP. De ontwateringdiepte ruim voldoende voor de bestaande en de nieuwe functie.
In het gebied is geen oppervlaktewater aanwezig, het dichtstbijzijnde oppervlaktewater is het Wilhelminakanaal, ca. 650 m noordelijk. In het gebied ligt een gemengd rioolstelsel. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Tilburg, die in beheer is van waterschap de Dommel.
5.2 Duurzaam Waterbeheer
5.2.1 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel (inwerkingtreding 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
5.2.2 Afwegingen
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een appartementencomplex waar in de bestaande situatie reeds sprake is van bebouwing met winkels. Het totale oppervlak van het plangebied is 4550 m². In de bestemmingsplanregels wordt opgenomen dat 100% van het oppervlak bebouwd mag worden. Ten opzichte van de huidige situatie veranderd er alleen dat een verhard parkeerterrein binnen het plangebied van ca. 270 m2 nu ook wordt bebouwd. Het afvoerend verhard oppervlak blijft gelijk.
Het plangebied ligt niet in een afkoppelgebied, er komt geen blauwe ader in de buurt te liggen. Dat betekent dat afvoer plaats vindt via het gemengde stelsel, de bestaande hoofdriolering. Inpandig scheiden van hemelwater en vuilwater is wel gewenst, omdat er sprake is van nieuwbouw wat nu de kans biedt om de basis te leggen in de verdere toekomst het hemelwater anders te benutten.
5.2.3 Watersysteem
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
- Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
- De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
- Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
- Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld;
- De vuilwater- en regenwaterafvoer sluit aan op de bestaande hoofdriolering.
5.3 Watertoets
Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap de Dommel en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap geeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het (eind) advies van het waterschap in het kader van de watertoets is gedagtekend 12 november 2014 en is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
6.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In dat geval wordt op de verbeelding een ´bebouwingsfront´ weergegeven. In de regels wordt dan geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in deze lijn moet worden gebouwd. Het bebouwingsfront geldt dan als voorgevelrooilijn.
6.2.3 Achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:
- gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
- bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.
Bij het verlenen van omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:
- 1. De beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
- 2. Bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de omgevingscommissie.
6.2.4 Bouwdiepte
Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.
6.2.5 Bouwhoogte
Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
- 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
- a. Linten van de 1e orde;
- b. Linten van de 2e orde.
- 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 3. Overige gebieden.
Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.
6.2.6 Goothoogte
De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 m met een maximum van:
- 15 m bij linten van de eerste orde;
- 15 m bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 11 m bij linten van de tweede orde;
- 10 m bij de overige gebieden.
In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.
Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:
- de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
- deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10 m bedragen;
- bebouwing op een grotere afstand dan 5 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
6.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
- 1. oppervlakte:
- a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
- b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
- c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
- d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
- 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75 m², terwijl de goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m mag bedragen.
6.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
6.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 7 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 8 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 9.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 10, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 12 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
6.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Het gaat hier om een bouwplan in de zin van de Grex-wet. Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet naast de eis dat het plan economisch uitvoerbaar is kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.
Met de initiatiefnemers zijn anterieur een grondexploitatieovereenkomst en overeenkomsten tegemoetkoming in planschade gesloten.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie En Overleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Wandelbos 2007, 3e herziening (Paletplein) op
7 december 2013 gepubliceerd in huis-aan-huisblad Stadsnieuws Tilburg.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Volgens de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale belangen. Derhalve is het plan niet in vooroverleg aan de provincie voorgelegd.
Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap de Dommel en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
8.3 Burgerparticipatie
Op 15 april 2014 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in WatTwest, Reinevaarstraat 55 te Tilburg. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn stedenbouwkundige impressies gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 29 september tot en met 10 november 2014. Tijdens deze periode zijn er 5 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Zienswijze 1 (Bewonerscommissie Paletflat)
Reclamante vreest dat na uitvoering van het plan te weinig parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de bewoners van de Paletflat. Gevraagd wordt of bepaalde, specifieke parkeerplaatsen aan de bewoners van de flat kunnen worden toegewezen. Ten slotte merkt reclamante op dat zij de afvalcontainers op het plein niet graag ziet verschijnen in de buurt van de Paletflat. Er wordt vaak en veel bijgestort, tot hele bankstellen aan toe.
Standpunt gemeentebestuur
Aan de planontwikkeling ligt een parkeerberekening ten grondslag. De berekening is uitgevoerd op basis van de vastgestelde Tilburgse parkeernormen. In de berekening van de parkeerbalans is het bestaande overschot aan parkeerplaatsen betrokken. Het aantal parkeerplaatsen waaraan gedurende reguliere wekelijkse piekmomenten behoefte is, is ca. 190 parkeerplaatsen. Per saldo is het aantal parkeerplaatsen in de planontwikkeling Paletplein voldoende. Zie ook de beantwoording van zienswijze 2.
Een parkeerberekening wordt bepaald op de normale wekelijkse piekmomenten. Er wordt geen rekening gehouden met uitzonderingssituaties welke een enkele keer per jaar voorkomen. Enige overlast gedurende deze momenten wordt acceptabel geacht.
Het toewijzen van openbare parkeerplaatsen aan individuele bewoners is niet mogelijk en zou bovendien ten koste gaan van optimaal dubbelgebruik van de plaatsen.
Naar verwachting worden de nieuwe afvalcontainers ondergronds gemaakt. Een exacte locatie is nog niet bekend en bovendien wordt dit niet in het bestemmingsplan geregeld.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
-----------
Zienswijze 2
Reclamante vreest dat na uitvoering van het plan een tekort aan parkeerplaatsen zal bestaan, hetgeen tevens voor onveiligheid kan zorgen. In de toelichting van het plan wordt gesproken over het laten terugkomen van ca. 190 plaatsen, niet duidelijk is hoe dit zal gebeuren. Het realiseren van een nieuw wooncomplex brengt logischerwijs met zich dat (al dan niet ondergronds) extra parkeergelegenheid wordt gecreëerd.
Standpunt gemeentebestuur
Zie ook de beantwoording van zienswijze 1. Berekening van de parkeereis volgens de geldende normen leidt tot de conclusie dat ongeveer 190 plaatsen benodigd zijn. Dat aantal wordt gehaald, en wel op de volgende wijze:
- 1. Bestaande parkeerplaatsen op het plein ten westen van het winkelcentrum blijven volledig gehandhaafd;
- 2. Het parkeerterrein op het Paletplein aan de noordzijde van het winkelcentrum blijft gehandhaafd;
- 3. Door een herinrichting van de Umberstraat en de randen van het bestaande plein en een nieuwe locatie van de afvalcontainers wordt er een aantal extra parkeerplaatsen gerealiseerd;
- 4. In de Kobaltstraat wordt een aantal parkeerplaatsen haaks op de weg gerealiseerd.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
----------
Zienswijze 3 (Bowog Beheer B.V.)
Reclamante betoogt dat het niet wenselijk is om een supermarkt uit te sluiten op de voorgenomen locatie van Pets Place, naast de toekomstige Albert Heijn, beide in het huidige pand van de Boerenbond. Daartoe heeft reclamante een rapport bijgevoegd van BRO d.d. 29 oktober 2014, waarin onder meer een distributieplanologische onderbouwing is opgenomen. Tevens wordt ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) en het ten gevolge van een eventuele uitbreiding benodigde extra aantal parkeerplaatsen. In het rapport is uitgegaan van een situatie waarin (in de toekomst) een grotere supermarkt wordt gevestigd. Tevens wordt aangegeven dat het uitsluiten van een supermarkt op de locatie van de nieuwe Pets Place winkel niet overeenkomstig de afspraken met de gemeente is, deze uitsluiting geldt alleen voor de huidige locatie van de Albert Heijn.
Verzocht wordt primair de aanduiding 'supermarkt uitgesloten' te verwijderen van de locatie van de nieuwe Pets Place en indien dit niet mogelijk of wenselijk wordt geacht in de planregels een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, die uitbreiding van de AH-supermarkt op het perceel van de nieuwe Pets Place onder voorwaarden mogelijk maakt.
Standpunt gemeentebestuur
Met het rapport is aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en tevens dat er voldoende marktruimte is voor een toekomstige uitbreiding van de supermarkt. Een grotere supermarkt zal geringe impact hebben voor het verzorgingsgebied, mede door de sterke positie van de centra Westermarkt en Heyhoef. Voor het rechtstreeks toestaan van de bestemming supermarkt op het deel van de boerenbondlocatie waar dit nu in het ontwerpplan nog niet mogelijk is, bestaat vooralsnog geen aanleiding. Met de uitbreiding en verplaatsing van de Albert Heijn wordt in het huidige centrum ruimte gecreëerd voor een herindeling en voor een tweede supermarkt. Doel is de positie van het centrum versterken, daarvoor is het wenselijk om de voorgenomen plannen eerst een periode kans te geven zich te verankeren in de wijk, voordat uitbreiding van de supermarkt op de boerenbondlocatie (eventueel) mogelijk wordt gemaakt.
Ten aanzien van het bij een uitbreiding benodigde aantal extra parkeerplaatsen geldt dat een bouwplan wordt beoordeeld op basis van de meest actuele parkeernormen. Een supermarkt heeft volgens de nieuwste, thans in ontwikkeling zijnde parkeernormen een hogere parkeernorm dan een Pets Place winkel, wat in casu betekent dat een supermarkt 3 à 6 parkeerplaatsen meer nodig heeft dan de Pets Place. Deze extra parkeerplaatsen zijn in de directe omgeving van het winkelcentrum op dit moment niet zomaar in te passen. De suggestie dat dit in de Kobaltstraat kan worden opgevangen is niet aan de orde omdat alle parkeergelegenheid van de Kobaltstraat reeds in de parkeerbalans is opgenomen. Een ontwikkeling mag geen overlast opleveren voor de openbare ruimte buiten het plangebied. De hofjes aan de Kobaltstraat kunnen daardoor niet worden meegerekend. De hofjes wèl meerekenen zou overigens slechts leiden tot een extra tekort, omdat er daar ter plaatse reeds sprake is van een gebrek aan parkeerruimte t.o.v. de norm.
Gelet op het vorenstaande zal het uitbreiden van de supermarkt door een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, onder de voorwaarden dat e.e.a. zich verdraagt met de op moment van aanvragen geldende parkeernormen. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid zal de parkeersituatie dus opnieuw moeten worden bekeken (denk hierbij aan onderzoek, tellingen) en zal voor een tekort een oplossing moeten worden gezocht. De gemeente onderschrijft de conclusie van BRO ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Met het oog daarop wordt het rapport van BRO als bijlage aan de plantoelichting toegevoegd. Een wijzigingsbevoegdheid biedt de kans de nu in gang gezette ontwikkeling van het winkelcentrum Paletplein rustig zijn beloop te laten krijgen en geeft tevens de mogelijkheid om in de toekomst te beoordelen of er aanpassingen nodig zijn aangaande het parkeren, zowel wat betreft het aantal benodigde parkeerplaatsen als de situering daarvan. Dit achten wij nodig omdat de algehele parkeersituatie in het plangebied en omgeving thans reeds onder druk staat.
Conclusie
De zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond. Het plan wordt aangepast, in die zin dat een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen en het rapport van BRO aan de plantoelichting wordt toegevoegd.
----------
Zienswijze 4
Reclamant verzoekt op de hoogte gehouden te worden van volgende stappen in de vaststellingsprocedure.
Standpunt gemeentebestuur
Dit gebeurt automatisch nu reclamant een zienswijze heeft ingestuurd.
Conclusie
Aan het verzoek op de hoogte gehouden te worden kan worden voldaan en in die zin is de zienswijze gegrond.
----------
Zienswijze 5
Reclamant verzoekt op de hoogte gehouden te worden van volgende stappen in de vaststellingsprocedure.
Standpunt gemeentebestuur
Dit gebeurt automatisch nu reclamant een zienswijze heeft ingestuurd.
Conclusie
Aan het verzoek op de hoogte gehouden te worden kan worden voldaan en in die zin is de zienswijze gegrond.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Functiemenging)
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten (functiemenging)
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 3 Parkeernormering
Bijlage 1 Ruimtelijke Onderbouwing Hoogbouw
Bijlage 1 Ruimtelijke onderbouwing hoogbouw
Bijlage 2 Rapport Luchtkwaliteit
Bijlage 2 Rapport Luchtkwaliteit
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Ah En Pp
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek AH en PP
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Hoogbouw
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek hoogbouw
Bijlage 5 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 5 Verantwoording groepsrisico
Bijlage 6 Kwantitatieve Risico-analyse
Bijlage 6 Kwantitatieve risico-analyse
Bijlage 7 Adviesbrief Brandweer
Bijlage 7 Adviesbrief Brandweer