KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
Artikel 4 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Bestemmingsplan
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Gebiedsbeschrijving
2.2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijk
3.2 Provincie
3.3 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Welstand
4.3 Historische Geografie, Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Volkshuisvesting
4.5 Groen En Biodiversiteit
4.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuhinder Bedrijven
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Geluid
5.5 Lucht
5.6 Geur
5.7 Bodem
5.8 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Beleidskader
6.3 Duurzaam Watersysteem
6.4 Watertoets
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie En Overleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Burgerparticipatie
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Hogere Waarde Besluit
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Boomwaardekaart
Bijlage 4 Parkeernormen
Bijlage 1 Inventarisatie Van Risicobronnen En Verantwoording
Bijlage 2 Brandveiligheidsadvies
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek - Aanvullende Notitie
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek - Rekenpunten
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Berkel 2008, 5e herziening (naast Bosscheweg 4a)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 02-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Berkel 2008, 5e herziening (naast Bosscheweg 4a) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2013026-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 6.6 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 attentiegebied EHS

Gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur, waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.10 autostalling

Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingsfront

Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.

Aanduiding (sba-bf)

1.13 bebouwingslint

Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebied-gerelateerde functies.

1.14 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.15 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.16 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.17 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

1.18 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.

1.19 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.20 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.21 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.24 bijzonder kwetsbaar object

Kwetsbare objecten waarbij de aanwezige personen zichzelf moeilijk kunnen redden tijdens een incident, zoals basisscholen, ziekenhuizen en verzorgingscentra zoals omschreven in de Beleidsvisie externe veiligheid Tilburg ('veilig en verantwoord ontwikkelen').

1.25 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.28 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.33 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.34 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.35 carport

Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.

1.36 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.37 dove gevel

  1. Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede

  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.38 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.39 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.40 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.41 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.43 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.44 geluidsscherm

Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).

1.45 geluidswal

Geluidwerende voorziening van aarde.

1.46 geprojecteerd kwetsbaar object

Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.

1.47 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.48 geurgevoelig object

Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.49 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.50 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.51 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.52 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.53 hoogteaccent

Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.

1.54 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.55 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening

Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:

  1. seksuele en erotische dienstverlening;

  2. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;

  3. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;

  4. horeca.

1.56 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.57 kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.

1.58 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.59 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.60 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.61 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.62 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.63 nokrichting

Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.

1.64 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.65 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.66 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.67 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.68 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.69 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.70 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.71 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.72 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.73 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.74 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.75 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan aanduidt.

1.76 potentieel waardevolle boom

Een ingevolge de gemeentelijke Boomwaardekaart of het gemeentelijke bomenbeleid als zodanig aangeduide

boom.

1.77 risicovolle inrichting

  1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.78 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.79 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.80 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.81 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.82 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.83 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.84 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.85 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.86 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.87 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.88 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.89 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.90 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

1.91 zorgwoningen

Woningen bedoeld voor mensen met een verstandelijke beperking, die langdurig extramurale zorgverlening nodig hebben. Vanuit de woningen is zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar vanuit een verpleeg- of verzorgingstehuis of woon-zorgcentrum.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  7. parkeergelegenheid op eigen terrein;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  2. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergrondse bouwwerken

6.2 Hoofdtoegang woningen

6.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

6.4 Ruimte tussen bouwwerken

6.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentieel waardevolle bomen

6.6 Parkeerregeling

  1. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn zoals opgenomen in de parkeerregeling in bijlage 4 Parkeernormen;

  2. de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regels:

  1. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen (beperkt) kwetsbare en bijzonder kwetsbare objecten worden opgericht;

  2. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen de 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' indien:

  1. er geen sprake is van bijzonder kwetsbare objecten;

  2. er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;

  3. de verantwoordingsplicht conform het Bevt is ingevuld.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 15m.

9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

10.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer-Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  2. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  3. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  4. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

12.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Berkel 2008, 5e herziening (naast Bosscheweg 4a)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Bestemmingsplan

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Berkel 2008 ingediend voor de realisatie van twee woningen aan de Bosscheweg naast 4a te Berkel-Enschot. Het betreft het perceel Berkel-Enschot, sectie B, nr. 5549.

Ten westen van het pand aan de Bosscheweg 4a ligt een braakliggend stuk grond. De initiatiefnemer heeft het plan op dit terrein twee kavels te realiseren ten behoeve van de bouw van twee vrijstaande woningen (bungalows). De bestemming van het terrein is 'wonen', er zijn echter geen bouwvlakken aanwezig (zie figuur 1). Het plan past derhalve niet in het vigerende bestemmingsplan.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

[image]

Figuur 1 - ligging plangebied in vigerend bestemmingsplan (rood omkaderd)

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat het kadastrale perceel Berkel-Enschot, sectie B, nr. 5549. Het perceel is gelegen achter de woningen aan de Jan Tinbergenlaan 51, 53 en 55. De zuidzijde van het plangebied grenst aan de parallelweg van de N65 (Bosscheweg). Ten oosten is gelegen de woning aan de Bosscheweg 4a en iets verder ten westen van het plangebied ligt de de woning aan de Bosscheweg 6.

[image]

Figuur 2 - ligging plangebied in gemeente Tilburg (rode stip)

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Berkel 2008, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2008. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'wonen'. Op het perceel zijn echter geen bouwvlakken aangeduid (zie figuur 1).

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Gebiedsbeschrijving

De locatie ligt in Berkel-Enschot aan een ventweg van de drukke Bosscheweg (N65). Dit gedeelte van de Bosscheweg kent een bebouwingsbeeld met overwegend villa's in het groen, afgewisseld met grote onbebouwde en boomrijke kavels.

Aan de achterzijde grenst de locatie aan de achtertuinen van de woningen in de Jan Tinbergenlaan, die deel uitmaakt van woongebied Bosscheweg e.o. De bebouwing dateert hier overwegend uit de jaren 60; ook aan de Jan Tinbergenlaan is sprake van vrijstaande bebouwing op royale kavels (ca. 1.500-2.000 m²).

2.2 Planbeschrijving

In het plangebied worden twee vrijstaande woningen gesitueerd. De kavelgrootte bedraagt 2.710 m² en zal verdeeld worden in een kavel van 1.410 m² voor de westelijke woning en 1.300 m² voor de oostelijke woning. De bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4,5m en 3,5 m; de woningen bestaan uit maximaal één bouwlaag. De woningen zijn voorzien van een ruime voortuin met voldoende ruimte voor parkeren van twee auto's op eigen terrein.

Het gaat om een geluidbelaste locatie. Daarom is voor de locatie is een bijzonder woningontwerp gemaakt, waarbij in een vroeg stadium een akoestisch adviseur is ingeschakeld. In een akoestisch rapport wordt aangetoond dat de bouw van een woning vanuit het oogpunt van milieu aanvaardbaar is. De naar de Bosscheweg gekeerde gevel wordt in het ontwerp uitgevoerd als een 4 meter hoge, gesloten muur die de woning afdoende afschermt van het geluid van de Bosscheweg (N65). Achter de woning is het mogelijk geluidgevoelige ruimten en de belangrijkste buitenruimte op de geluidluwe zijde te oriënteren. Verder zijn aan de voorzijden van de woningen twee bijgebouwen (bergingen) gesitueerd, die verplicht dienen te worden gebouwd als geluidwerende voorziening. Tussen deze bergingen en het hoofdgebouw is een carport mogelijk.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in bestaand stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) enkel op hoofdlijnen besproken.

3.1 Rijk

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Deze stappen zijn:

[image]

Figuur 3 - Stappenplan

Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.

De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg in de planperiode tot 2022 mag voorzien in een uitbreiding van totaal 10.100 woningen (kwantitatieve behoefte uitbreiding woningvoorraad).

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

In het onderhavige plan wordt de regionale behoefte aan woningbouw opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied, wat leidt tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.

Conclusie

Er is sprake van een regionale behoefte die wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

3.2 Provincie

3.2.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  • De kwaliteit van het landschap;

  • De ontwikkeling van het buitengebied;

  • De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie


Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.


Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

Conclusie

Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Deze ontwikkeling past hiermee binnen de regels van de Verordening ruimte.

3.3 Gemeente

3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

3.3.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg van de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in het vGRP.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Historische Geografie, Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Historische geografie

  • Ligging: het plangebied ligt aan de zuidoostelijke zijde van de bebouwde kom van Berkel.

  • Geomorfologie: het terrein is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door dekzandruggen al of niet met oud bouwlanddek.

  • Bodemgesteldheid: het plangebied maakt deel uit van een uitgestrekte, zuidwest-noordoost georiënteerde zone die gekarteerd is als gooreerdgronden op lemig fijn zand. Gooreerdgronden komen niet zelden voor in de nabijheid van oude ontginningen en aan de randen of in de bovenlopen van beekdalen. In de omgeving van dorpen, zoals hier het geval is, hebben deze gronden vaak een humushoudend dek van circa 40 cm dik. Net als bij de hoge zwarte enkeerd- en laarpodzolgronden is deze humushoudende bovengrond opgehoogd met materiaal uit de potstal.

  • Historische situatie: de oudste vermelding van Bercle dateert uit 1214, toen hertog Hendrik I van Brabant een derde van de tiendrechten overdroeg aan de plaatselijke St.-Wilibrorduskapel. De ontginning van Berkel is vermoedelijk te relateren aan de boshoeveontginningen in het nabije Udenhout, die dateren van voor 1300. Rondom Berkel is in de middeleeuwen een structuur van kransakkers ontstaan.

  • Het historische landgebruik was tot de laatste decennia van de twintigste eeuw agrarisch. Het landschap ten zuidoosten van het plangebied wordt bepaald door de A65 die deel uitmaakt van het tracé van de vanaf 1825 aangelegde zuidelijke weg die Tholen met Grave en uiteindelijk Nijmegen verbond. De delen in Tilburg en Berkel-Enschot kwamen omstreeks 1825 gereed.

  • De bebouwing langs de Jan Tinbergenlaan komt in de laatste decennia van de twintigste eeuw tot stand.

4.3.2 Archeologie

  • Het plangebied ligt zowel op de archeologisch kaart van de gemeente Tilburg (ARWATI) als op de Indicatie Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in een gebied met hoge tot zeer hoge (archeologische) verwachting (ARWATI) / hoge (archeologische) trefkans (IKAW).

  • Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein.

  • ARCHIS en RAT: in (de directe omgeving van) het plangebied zijn geen waarnemingen bekend. Binnen een straal van 1 km. rond het plangebied zijn wel enkele waarnemingen gedaan:

  • aan de Akkerweg is een bakstenen structuur (boerderij) met plaggenput en muntvondsten uit ca.1500-1600 gevonden. Eveneens langs de Akkerweg is een vuursteenartefact gevonden dat dateert tussen het laat-Neolithicum en de midden Bronstijd.

  • Ca. 750 m. ten zuidwesten van het terrein, op de Berkelse Akkers, is een urnengrafveld opgegraven. Naast kringgreppels, langbedden en vlakgraven is veel aardewerk uit de IJzertijd gevonden.

  • Verwachting: gelet op het grotendeels onverstoorde karakter van het plangebied moet hieraan een hoge archeologische verwachting toegekend worden.

4.3.3 Cultuurhistorie

  • In of in de nabijheid van dit plangebied liggen geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten, geen MIP-panden en geen panden of objecten van cultuurhistorische waarde uit de naoorlogse periode.

  • Gebieden (beschermd stadsgezicht, beschermd dorpsgezicht, …): nvt.

  • Lijnen: de omstreeks 1825 aangelegde Bosscheweg is een lijn van zeer hoge historisch-geografische waarde.

  • Historisch groen: de laanbeplanting van hoge waarde langs de Bosscheweg.

4.3.4 Conclusie

Met de bouw van twee woningen in het plangebied worden geen cultuurhistorische waarden aangetast. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaan er dan ook geen bezwaren tegen de geplande ontwikkelingen.

Gelet op de archeologische verwachting is de kans groot dat in het gebied archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Het plangebied dient een dubbelbestemming waarde archeologie te krijgen. Aan bodemverstorende activiteiten dient archeologisch onderzoek vooraf te gaan, waaronder een bureauonderzoek en het aanleggen van proefsleuven.

Bronnen en afkortingen

  • AMK: Archeologische Monumentenkaart

  • Archis: Archeologisch informatiesysteem (RCE)

  • ArWaTi: Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg

  • CHW: Cultuurhistorische Waardenkaart

  • IKAW: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (RCE)

  • MIP: Monumenten Inventarisatie Project

  • RAT: Regionaal Archief Tilburg

  • RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

4.4 Volkshuisvesting

Het voorliggende plan voorziet in de ontwikkeling van twee vrijstaande woningen aan de Bosscheweg (naast 4a). Dit aantal woningen is dusdanig beperkt, dat hiervan geen relevant effect uitgaat op de woonsituatie van de wijk respectievelijk de stad. Vanuit het aspect wonen zijn er programmatisch en beleidsmatig geen belemmeringen.

Met de (her)ontwikkeling van deze locatie wordt, weliswaar beperkt, mede invulling gegeven aan de afspraken die met de provincie zijn gemaakt ten aanzien van de regionale bouwafspraken in het kader van de Verordening Ruimte. Op 19 december 2013 zijn door de provincie de in de regio Hart van Brabant gemaakte kwantitatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2022 in totaal 10.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte.

Dit initiatief past in een landelijk woonmilieu en komt daarmee tegemoet aan de behoefte.

Wanneer voorts bij de planuitwerking rekening wordt gehouden met veiligheid en toekomstwaarde middels het Politiekeurmerk Veilig Wonen en levensloopbestendigheid, past het plan binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave van de gemeente Tilburg.

4.5 Groen En Biodiversiteit

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

[image]

Figuur 4 - Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 meter en 15 meter vanuit het hart van de desbetreffende boom.

Bomen in het plangebied

Het ontwerp van de twee woningen voorziet in het behoud van de aanwezige bomen, behalve de paardenkastanje en de esdoorn, zoals aangeduid in figuur 5. Een aantal bomen komt op korte afstand van de nieuwbouw te staan. Met name de meest noordelijke woning is op enkele meters afstand van bomen gepland.

De woningen krijgen één bouwlaag, zodat verminderde lichtval op de boomkronen te verwaarlozen is. Wel zal de nieuwbouw effect kunnen hebben op de boomwortels. Het gaat daarbij enerzijds om directe wortelschade door graafwerkzaamheden en anderzijds om bodemverdichting door het werken met zwaar materieel. Om vitaltiteit van de bomen te garanderen is het van belang om wortelschade en bodemverdichting zoveel mogelijk te voorkomen en passende maatregelen te nemen.

[image]

[image]

Figuur 5 - bomen in plangebied

4.6 Verkeer En Parkeren

4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen;

  2. alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde;

  2. voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

Parkeren

Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

Parkeren binnen het plangebied

In het plangebied zijn twee woningen gesitueerd. Voor vrijstaande woningen met een oppervlakte van meer dan 160 m2 (royaal of excellent) geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning (Rest bebouwde kom). De percelen van ca. 1.300 m2 zijn groot genoeg om twee parkeerplaatsen op eigen terrein te situeren. Het plan voldoet daarmee aan de gestelde parkeernorm.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Rondom het initiatief liggen aan de ene kant diverse woningen, aan de andere kant een landelijk agrarisch gebied. Het geuraspect is nader onderbouwd in paragraaf 5.6. Voor de overige aspecten geldt dat de bedrijfsmatige activiteiten op ruime afstand liggen en daarmee geen belemmering opleveren voor het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen in het plangebied.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoording groepsrisico

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In Bijlage 1 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van vier transportroutes. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de betreffende bijlage.

5.3.3 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijkswegen A65/N65 en A58 en de spoortrajecten Tilburg - Boxtel en Tilburg - Vught, transportroutes waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie Bijlage 1 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording). Bij de verantwoording is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de brandweer Midden- en West-Brabant dat is toegevoegdin Bijlage 2 Brandveiligheidsadvies.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Het groepsrisico van de verschillende risicobronnen bevindt zich onder de oriëntatiewaarde en neemt beperkt toe ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling;

  • De bestemde functie wordt zelfredzaam geacht;

  • Er zijn in het plan geen voorzieningen getroffen om de zelfredzaamheid te verbeteren;

  • Het is niet duidelijk of er voldoende vluchtmogelijkheden zijn afzijdig van de A65 aangezien de woningen direct grenzen aan de tuinen van de achtergelegen buren.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer:

  • N65 (80km/uur weg);

  • Puccinilaan (50km/uur weg);

  • Kerkhovenbaan (60km/uur weg).

Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek inclusief aanvullende notitie opgesteld (Cauberg-Huygen d.d. 13 maart 2013 referentie 20130300-02, te vinden in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek resp. DPA Cauberg-Huygen d.d. 21 april 2016 referentie 01215-13445-01, te vinden in Bijlage 4 Akoestisch onderzoek - aanvullende notitie) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.

In de aanvullende notitie is getoetst of voldaan kan worden aan het gewijzigde vastgestelde geluidbeleid van de gemeente Tilburg. Het geluidbeleid is op 3 maart 2015 door het college vastgesteld. Overeenkomstig dit geluidbeleid is dezelfde voorwaarde van kracht maar is de definitie van geluidluw gewijzigd naar: een gevel waar de gecumuleerde geluidbelasting (Lcum) maximaal 55dB bedraagt. Naast deze verruiming van de toegestane geluidbelasting op een geluidluwe gevel, is een aanvullende voorwaarde is opgenomen waarin een geluidluwe buitenruimte aanwezig dient te zijn (hiervoor geldt eveneens: gecumuleerde geluidbelasting maximaal 55dB).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt:

  • dat de voorkeurgrenswaarde van 48dB t.g.v. de Puccinilaan en de Kerkhovenbaan niet wordt overschreden;

  • dat de voorkeurgrenswaarde van 48dB t.g.v. de N65 op alle gevels wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 64 dB op de rekenpunten 08_A en 17_A. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie wordt, met uitzondering van deze twee rekenpunten, niet overschreden. Voor een overzichtskaart van de rekenpunten, zie Bijlage 5 Akoestisch onderzoek - rekenpunten.

Omdat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden is onderzocht welke maatregelen er eventueel genomen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Een bronmaatregel is het toepassen van een geluidarme asfaltsoort. Toepassing hiervan wordt niet redelijk geacht omdat het slechts om twee woningen gaat en met toepassing van een geluidarme asfaltsoort nog steeds hogere waarden verleend moeten worden. Overige maatregelen aan de bron om de geluidbelasting te reduceren (bijvoorbeeld het beperken verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige aard. Daarnaast is Rijkswaterstaat bronbeheerder van de N65 en niet de gemeente Tilburg.

Maatregelen in de overdracht is bijvoorbeeld het toepassen van geluidschermen. Toepassing van geluidschermen wordt niet wenselijk vanwege stedenbouwkundige argumenten en het gegeven dat er een groot en lang scherm (lengte > 40 meter, hoogte > 8 meter) noodzakelijk is. Bovendien wegen de kosten van een dergelijk groot scherm niet op in relatie tot het beperkt aantal woningen dat gerealiseerd gaat worden.

Om de nieuwe woningen akoestisch mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn voorwaarden opgenomen waaraan voldoen moet worden. (zie Gemeentelijk geluidbeleid)

Gemeentelijk geluidbeleid

Conform het gemeentelijk geluidbeleid worden voor nieuwe woningen waar de geluidbelasting t.g.v. wegverkeerslawaai meer bedraagt dan 53dB, aanvullende voorwaarden gesteld met als doel het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze voorwaarden zijn:

  1. elke woning beschikt over minimaal 1 geluidluwe gevel. Onder geluidluw wordt verstaan een gevel waar de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 55dB bedraagt, berekent conform Hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012;

  2. aan de geluidluwe gevel van de woning ligt minimaal 1 verblijfsruimte, bij voorkeur de hoofdslaapkamer;

  3. elke woning beschikt over een geluidluwe buitenruimte;

  4. bij niet gelijktijdige oplevering van de woningen dienen beide woningen aan de noordzijde voorzien te zijn van een tuinscherm van 2 meter hoog en 2,5 meter lang. Deze voorziening is op de planverbeelding en in bijlage 3 van het hogere waarde besluit opgenomen. Indien de woningen gelijktijdig gerealiseerd worden, zijn deze tuinmuren niet nodig;

  5. bij de oplevering van de woningen of separate woning dient het aan de zuidzijde gelegen bijgebouw, op de planverbeelding aangegeven met (bg) gerealiseerd te zijn. Het bijgebouw dient een minimale hoogte te hebben van 3 meter ten opzichte van het plaatselijk maaiveld;

  6. Aan de hand van een akoestisch rapport wordt aangetoond bij de aanvraag om vergunning ingevolge de Wabo onderdeel bouwen dat aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit en de onder lid 2 onder a. tot en met e. aangegeven voorwaarden wordt voldaan.

Daar waar de geluidbelasting op de zuidgevel van de nieuwe woningen groter is dan 63 dB, zal het betreffende geveldeel doof uitgevoerd worden. De toepassing van een dove gevel is in planverbeelding en de planregels geborgd. In de planregels is tevens de definitie van een dove gevel opgenomen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorliggende bijgebouwen een afschermende werking hebben op de entree van de woningen. In het hogere waarde besluit en de planregels is geborgd dat het voorliggende bijgebouw gerealiseerd moet zijn als de betreffende woning wordt opgeleverd.

Uit de memo blijkt dat beide woningen kunnen beschikken over een geluidluwe gevel. Dit is echter wel afhankelijk of de woningen gelijktijdig of afzonderlijk opgeleverd worden. Indien de woningen afzonderlijk van elkaar opgeleverd worden zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk in de vorm van een tuinmuur met een hoogte van 2 meter en een lengte van 2,5 meter. Indien de woningen gelijktijdig gerealiseerd worden, zijn deze tuinmuren niet nodig.

5.4.2 Railverkeerlawaai

De nieuwe woningen worden niet gerealiseerd binnen de breedte zone zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is en dat er niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 2 nieuwe woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Het plangebied ligt op de rand van het buitengebied van Berkel-Enschot. Tegen de gemeentegrens met de gemeente Oisterwijk zijn diverse veehouderijen actief. Om te kunnen bepalen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of er agrarische bedrijven worden belemmerd in hun bedrijfsvoering is geuronderzoek uitgevoerd. Uit het geuronderzoek blijkt dat er bij de nieuwe woningen sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende veehouderijen niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door de komst van de woningen.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het onderhavige bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen.

[image]

Figuur 7 - Bodemkwaliteitszone plangebied

Uit het historisch onderzoek bleek dat er een grondwaterverontreiniging met VOCl aanwezig is aangrenzend ten noordoosten van de locatie. De verontreinigingscontour overlapt niet met de locatie. Gezien de globale grondwaterstroomrichting zal de verontreiniging zich niet verspreiden richting de onderzoeklocatie.

De locatie is op 11 april 2016 onderzocht door Geofoxx. Uit dit verkennend bodemonderzoek is naar voren gekomen dat tijdens het zintuiglijk onderzoek zijn in de bodem geen bodemvreemde materialen waargenomen. In de grond zijn geen gehalten aangetoond die hoger zijn dan de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aangetoond met barium, zink, xylenen en naftaleen. Deze concentraties geven geen aanleiding voor nader onderzoek.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Conclusies

De gemeten concentraties leveren geen milieuhygiënische risico's op voor de gebruikers of voor het milieu. Het terrein is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik.

Het wordt geadviseerd geen grondwater op te pompen of te bemalen op de locatie, omdat daarmee de aangrenzende verontreiniging kan worden aangetrokken.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8 Natuur En Ecologie

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.8.1 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

  2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.

  3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 2,4 km afstand liggen de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden: "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" en "Kampina & Oisterwijkse Vennen". Gezine de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden kan negatieve verstorende invloed op deze Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Derhalve is er geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het plan heeft geen negatieve invloed op wettelijk beschermde natuurgebieden.

5.8.2 Natuurnetwerk Nederland

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Nederland (ook bekend als Ecologische Hoofdstructuur) begrensd. Het Natuurnetwerk Nederland is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het Natuurnetwerk Nederland.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Natuurnetwerk Nederland is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van het Natuurnetwerk Nederland worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt geheel buiten het Brabants Natuur Netwerk (voormalig EHS) en tevens buiten de Groenblauwe Mantel zoals deze is vastgesteld in de Verordening Ruimte. Het plangebied ligt op ongeveer 2 kilometer van Natuurnetwerk-gebieden. Vanuit de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van Natuurnetwerk-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Een uitgebreidere toetsing aan het provinciale natuurbeleid zoals vastgelegd in de Verordening Ruimte wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het plan heeft geen negatieve invloed op gebieden die beschermd zijn vanuit de Verordening Ruimte (Brabants Natuurnetwerk en Groenblauwe Mantel).

5.8.3 Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstelling lijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op door een ecoloog van Eelerwoude een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Hieruit is gebleken dat het plangebied slechts geschikt is voor licht beschermde plant- en diersoorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet (waarvoor een algemene vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen) en voor broedvogels. Voor de aangetroffen en te verwachten broedvogels geldt dat deze uitsluitend zijn beschermd wanneer deze daadwerkelijk broeden. Hiervoor geldt het volgende:

Bomen en struiken die niet behouden kunnen blijven, dienen verwijderd te worden buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. Het kappen van de solitaire bomen centraal in het plangebied is in deze periode wel mogelijk indien vooraf door een ter zake kundige is vastgesteld dat er in deze bomen geen nesten aanwezig zijn. Als de bouwwerkzaamheden worden gestart in het broedseizoen is tevens van belang om het bouwterrein vanaf half maart vrij te houden van ruigtevegetatie om de vestiging van broedvogels te voorkomen.

In het kader van de wettelijke zorgplicht is van belang om de in het plangebied aanwezige schuilplaatsen van amfibieën (dakpannen, boomstronken etc.) op te ruimen buiten de winterslaapperiode. Op deze manier hebben eventueel aanwezige amfibieën de kans om te vluchten.

Conclusie

Het plangebied is geschikt voor algemene vogelsoorten en voor diersoorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Mits hiervoor bij de uitvoering een aantal algemene aandachtspunten in acht worden genomen zijn negatieve effecten op beschermde flora en fauna op voorhand uit te sluiten. De geplande ontwikkeling kan in overeenstemming met de Flora- en faunawet worden uitgevoerd.

Bron: Quickscan flora en fauna Bosscheweg perceel B5549, Berkel-Enschot 28 mei 2015, te vinden in Bijlage 6 Quickscan flora en fauna.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Bestaand Watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ca. 0,25 ha. In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd. De ontwikkeling betreft de bouw van 2 vrijstaande villa's. De terreinhoogte is ongeveer m 11,80 +NAP.

Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw over het algemeen te bestaan uit zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m. De doorlatendheid is laag te verwachten. Dat kan de infiltratie van regenwater in de bodem belemmeren. Daardoor kunnen er lokaal schijngrondwaterspiegels kunnen ontstaan en hinder veroorzaken.

De maatgevende grondwaterstand is 10,60 m+NAP. De ontwateringdiepte is ruim voldoende voor de nieuwe functie.

In het gebied is geen oppervlaktewater aanwezig, het dichtstbijzijnde oppervlaktewater is de bermsloot van de N65. In het gebied ligt drukriolering. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Tilburg, die in beheer is van waterschap de Dommel.

6.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap : samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

6.3 Duurzaam Watersysteem

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee villa's met een bouwvlak van ieder ca. 200m² + bijgebouwen ca. 15m² + oprit (20 x 3m) en tuinverharding (40m²). Daarnaast gelden de algemene regels voor bijgebouwen in de achtertuin van ieder max. 60m². In totaal komt het verhard oppervlak hiermee op maximaal 750m², van het totaal oppervlak van 0,25ha.

Alleen het vuilwater kan worden aangesloten op de drukriolering, wat betekent dat het vuilwater inpandig gescheiden moet worden van het hemelwater. Het hemelwater moet op eigen grond worden opgevangen, waarbij in theorie gekozen kan worden voor infiltratie of berging met overstort op de bermsloot langs de weg (via de onder de weg aanwezige regenwaterriolering).

Gezien de slechte doorlatendheid van de bodem ter plaatse wordt geadviseerd om berging aan te leggen.

Op basis van de rekenregel in de Brabantse Keur kan de benodigde berging berekend worden: toename verhard oppervlak 750m² * gevoeligheidsfactor 1 * 0,06 m = 45m³.

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

  • Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;

  • De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;

  • Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;

  • Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld;

  • De vuilwater sluit aan op de bestaande drukriolering;

  • Regenwater wordt geborgen op eigen terrein, met geleidelijke afvoer via bestaande regenwaterriolering in de weg naar de bermsloot. Initiatiefnemer moet aantonen dat de riolering voldoende capaciteit heeft en niet tot overlast gaat leiden.

6.4 Watertoets

Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap de Dommel en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, omdat het ziet op het realiseren van twee woningen. De grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) is derhalve van toepassing.

Er is met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten ter zake van 'reserve bovenwijkse voorzieningen'. Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer, die met de gemeente eveneens een overeenkomst inzake het verhaal van planschade heeft gesloten. De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Bij initiatiefnemer zijn dienaangaande bij aanslag leges in rekening gebracht en betaald.

Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Getoetst is of de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt naar verwachting ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd binnen de planperiode van dit bestemmingsplan. Een van de woningen is bestemd voor eigen gebruik van de initiatiefnemer. De andere woning is bestemd voor de vrije verkoop.

Gelet op het voorgaande is de conclusie dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar zou zijn.

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie En Overleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Berkel 2008, 5e herziening (Bosscheweg naast 4a) op 7 december 2013 gepubliceerd in het Stadsnieuws.

8.2 Burgerparticipatie

Op 6 april 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een brief verstuurd aan de omwonenden van het plangebied. In deze brief is een toelichting gegeven over de plannen voor de bouw van de woningen en is een schets van het bouwplan gepresenteerd. Geaddresseerden hebben de gelegenheid gekregen om binnen twee weken een reactie te geven op het plan.

De brief is verzonden aan een zestal adressen. Een van de omwonenden heeft aangegeven in het algemeen bezwaren te hebben tegen het plan. Overige omwonenden hebben positief gereageerd of hebben geen reactie gegeven.

Het bouwplan is niet gewijzigd naar aanleiding van de burgerparticipatie.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Berkel 2008, 5e herziening (Bosscheweg naast 4a) heeft ter inzage gelegen van 10 oktober tot en met 21 november 2016. Tijdens deze periode zijn er schriftelijke zienswijzen ingestuurd door drie verschillende afzenders. Hierna volgt per zienswijze een samenvatting, het standpunt van het gemeentebestuur en de conclusie aangaande de beoordeling. De standpunten zijn gebaseerd op de volledige tekst van de zienswijzen; er heeft een integrale beoordeling plaatsgevonden. De zienswijzen van natuurlijke personen zijn geanonimiseerd.

Daarnaast hebben het waterschap en Rijkswaterstaat reacties gegeven op het ontwerpbestemmingsplan. Het waterschap heeft ingestemd met het plan en Rijkswaterstaat heeft opgemerkt dat er voor de ontsluiting op de ventweg een vergunning nodig is.

Zienswijze 1 - bewoner Bosscheweg (1)

  1. Reclamant vreest dat het landelijke karakter langs de Bosscheweg zal verdwijnen als dit plan doorgaat, omdat de moderne woningen er niet passen. Reclamant geeft hierbij aan in 2005 een subsidie te hebben ontvangen van Brabants Landschap voor het aanplanten van bomen om het landelijke karakter te behouden.

Standpunt gemeentebestuur

Het perceel bestaat momenteel feitelijk uit grasland en loofbomen. Dit draagt inderdaad bij aan een groene uitstraling van de omgeving, echter:

  1. Volgens het beleid van de gemeente Tilburg staan er geen monumentale bomen of potentieel waardevolle bomen in het plangebied. Dit is te zien in de als bijlage 3 bij de regels toegevoegde boomwaardekaart. De bomen aan de randen van het plangebied (waaronder de dikkere eiken in het plangebied) worden in het plan behouden. Wel zullen de bomen centraal op het perceel moeten verdwijnen. Het gaat hierbij voornamelijk om knotwilgen en elzen. Er worden slechts twee bomen gekapt waarvoor een vergunning nodig is, namelijk een paardenkastanje en een esdoorn. Een kapvergunning is noodzakelijk bij een stamomtrek van 65 cm. of meer. Al met al worden er zo veel mogelijk bomen behouden en worden de nieuwe woningen zo goed als mogelijk ingepast in het landschap. Omdat de bomen aan de randen van het perceel allemaal behouden blijven, zal de uitstraling van het landschap minimaal worden aangetast;

  2. Het perceel is feitelijk ingericht met grasland en bomen, maar planologisch heeft het al de bestemming 'Wonen' in het vigerende bestemmingsplan Berkel 2008, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2008. De grond is dus al bestemd voor wonen, alleen ligt er nog geen bouwvlak;

  3. Er liggen verspreid al woningen aan de Bosscheweg. De nieuw te bouwen woningen vormen dus geen uitzondering;

  4. De gemeente heeft bovendien geen zienswijze ontvangen van de organisatie Brabants Landschap.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond. Er staan geen monumentale of potentieel waardevolle bomen in het plangebied. Er worden zo veel mogelijk bomen behouden waardoor de uitstraling van het landschap minimaal wordt aangetast. Slechts twee te kappen bomen zijn kapvergunningplichtig. Bovendien had het perceel al de bestemming wonen, liggen er verspreid al woningen aan de Bosscheweg en heeft het college geen zienswijze ontvangen van Brabants Landschap.

  1. Reclamant vreest dat meer bewoners van de Bosscheweg bouwplannen gaan indienen naar aanleiding van deze ontwikkeling.

Standpunt gemeentebestuur

Omwonenden kunnen altijd op het idee komen om een principeverzoek of aanvraag herziening/wijziging bestemmingsplan in te dienen. Op dit moment zijn bij de gemeente echter geen verzoeken van buurpercelen uit de omgeving bekend. Ieder (bouw)plan wordt afzonderlijk getoetst en beoordeeld en er worden zorgvuldige afwegingen gemaakt om ervoor te zorgen dat de goede ruimtelijke ordening gewaarborgd blijft.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. De ventweg is volgens reclamant niet geschikt voor een toename van bestemmingsverkeer, omdat dit gevaarlijke situaties oplevert voor (brom)fietsers en wandelaars.

Standpunt gemeentebestuur

De woningen die met deze bestemmingsplanherziening mogelijk gemaakt worden leveren 10 à 12 voertuigbewegingen per etmaal op. Dat is aankomen en vertrekken samen. Een parallelweg heeft de functie om aanliggende percelen te ontsluiten, het verkeer te verzamelen en naar de hoofdstructuur te geleiden. De ontsluiting van deze twee extra woningen sluit daarmee goed aan op de functie van de weg. De huidige parallelweg is doodlopend en ontsluit slechts enkele percelen. Aan het einde is een voldoende keermogelijkheid aanwezig.

De breedte van de weg is 4,30 meter. Langs de weg is een berm aanwezig. Er rijdt weinig autoverkeer op de weg, wat alleen bestemmingsverkeer betreft, waardoor de kans dat men een tegenligger tegenkomt gering is. Er is in de berm een uitwijkmogelijkheid dus men heeft de mogelijkheid om elkaar te passeren als dat nodig is. Uitwijken voor (brom)fietsers en voetgangers blijft ook mogelijk. De toename van deze enkele voertuigbewegingen per dag is ruimschoots acceptabel.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant vreest dat de werkzaamheden voor de bouw van de woningen het asfalt van de ventweg zullen beschadigen. Ook zal het bouwverkeer zorgen voor gevaarlijke situaties en zal de ventweg tijdens de bouw vaak geblokkeerd zijn voor overig bestemmingsverkeer.

Standpunt gemeentebestuur

Tijdens de bouwwerkzaamheden is enige mate van overlast onvermijdbaar. Dit is inherent aan het wonen in de stad en behoort tot het maatschappelijk risico. Uiteraard zal getracht worden deze overlast tot een minimum te beperken.

Schade aan wegen en andere zaken in de openbare ruimte moet gemeld worden en blijft over het algemeen voor risico en rekening van de veroorzaker. Niet alleen deze bestemmingsplanherziening kan ertoe leiden dat er schade toegebracht wordt aan het asfalt. Dat kan altijd gebeuren.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant is van mening dat er verouderde gegevens gebruikt zijn voor het akoestisch onderzoek. Er is gebruik gemaakt van verkeersmodellen van 2008, maar sindsdien is het verkeer drastisch toegenomen op de N65 en bovendien is de weg in 2010 opgehoogd. Deze zienswijze is tevens gericht op de ontwerpbeschikking hogere waarden.

Standpunt gemeentebestuur

In het akoestisch onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens uit het geluidregister van Rijkswaterstaat dat per 1 juli 2012 van kracht is. Dit geluidregister gaat uit van gegevens uit 2008 waarbij de uitkomst met 1,5dB verhoogd dient te worden. Deze methodiek is beschreven in hoofdstuk 5 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Het rekenmodel wegverkeerslawaai is eveneens opgesteld conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

De zienswijze van reclamant dat er verouderde gegevens gebruikt zijn voor het onderzoek en de geluidbelasting onjuist is berekend is gezien het bovenstaande niet gegrond. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens de bepalingen uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant vraagt zich af of het ontwerpbestemmingsplan is afgestemd met Rijkswaterstaat, met oog op de plannen om van de N65 een snelweg te maken.

Standpunt gemeentebestuur

Rijkswaterstaat heeft kennis genomen van het ontwerpbestemmingsplan en stemt ermee in. Rijkswaterstaat heeft op 24 oktober een telefonische reactie gegeven op het ontwerpbestemmingsplan. Hierin hebben zij aangegeven in dit geval geen bezwaar te hebben tegen bebouwingsmogelijkheden binnen de reguliere 50 meter brede vrijwaringszone langs de rijks infrastructuur, omdat in de omgeving reeds woningen op kortere afstand van de N65 liggen. Deze reactie is tevens per e-mail bevestigd.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant geeft aan regelmatig roofvogels, kraaien, spechten en eekhoorns in de tuin te zien. In het flora en fauna onderzoek wordt echter gesteld dat deze diersoorten niet aanwezig zijn in het plangebied.

Standpunt gemeentebestuur

Voor een quick scan is het normaal om 1 veldbezoek uit te voeren en een bureau onderzoek. Bij het veldonderzoek wordt gekeken of er beschermde soorten aanwezig zijn. Dat er soorten volgens de reclamant in het gebied gezien zijn, zegt nog niets over of deze bescherming genieten. Het leefgebied van een aantal soorten is beschermd. In dit geval zijn geen holtes aangetroffen in bomen voor eventueel beschermde holenbroeders. Tevens is gekeken of er jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn. Deze zijn niet aangetroffen.

Foeragerende soorten in het gebied genieten meestal geen bescherming. Vaste rust en verblijfplaatsen kunnen echter wel beschermd zijn. Wij zijn van mening dat de quick scan naar behoren is uitgevoerd.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant vraagt of het plan wel voldoet aan de normen voor fijnstof.

Standpunt gemeentebestuur

Het plan voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen in de Wet milieubeheer. Dit is beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan. Het plan kan worden aangemerkt als een "niet in betekenende mate"-project en daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen gerealiseerd. Wonen is namelijk geen gevoelige bestemming op grond van het besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

Zienswijze 2 - bewoner Bosscheweg (2)

  1. Het ontwerpbestemmingsplan staat toe dat er beroep aan huis wordt uitgeoefend, wat volgens reclamant zal leiden tot een grotere parkeerdruk en parkeren langs de kant van de ventweg. De ventweg is niet geschikt voor een toename van verkeer en zeker niet voor parkeren langs de kant, omdat deze te smal is.

Standpunt gemeentebestuur
Het aan huis verbonden beroep is in Tilburg standaard toegelaten binnen woonbestemmingen. Ook reclamant zelf mag beroep aan huis uitoefenen. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald onder welke voorwaarden een dergelijk aan huis verbonden beroep mag worden uitgeoefend. De voorwaarden luiden onder andere dat er geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking en dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor werknemers en bezoekers.

Op de percelen van de nieuw te bouwen woningen is voldoende ruimte om parkeergelegenheid te creëren en er is bovendien in de regels verplicht gesteld dat er in, op of onder het gebouw, dan wel op het

onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig moet zijn.

De breedte van de weg is 4,30 meter. Langs de weg is een berm aanwezig. Er rijdt weinig autoverkeer op de weg, wat alleen bestemmingsverkeer betreft, waardoor de kans dat men een tegenligger tegenkomt gering is. Er is in de berm een uitwijkmogelijkheid dus men heeft de mogelijkheid om elkaar te passeren als dat nodig is. Uitwijken voor (brom)fietsers en voetgangers blijft ook mogelijk. De toename van deze enkele voertuigbewegingen per dag is ruimschoots acceptabel, ook als er beroep aan huis zou worden uitgeoefend, gezien het feit dat dit geen ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking mag hebben.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond. Beroep aan huis mag geen ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekkende werking hebben, de toename van enkele voertuigbewegingen per dag op de ventweg is ruimschoots acceptabel en er is voldoende ruimte voor het creëren van parkeergelegenheid op de percelen van de nieuw te bouwen woningen.

  1. Reclamant meent dat het perceel momenteel een agrarische bestemming heeft en dat de bouw van de twee bungalows met hoge geluidsmuren de agrarische en groene landschapsidentiteit aantast.

Standpunt gemeentebestuur

Het perceel is feitelijk ingericht met grasland en bomen, maar planologisch heeft het al de bestemming 'Wonen' in het vigerende bestemmingsplan Berkel 2008, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2008. De grond is dus al bestemd voor wonen, alleen ligt er nog geen bouwvlak.

Voor wat betreft de groene landschapsidentiteit, er worden zo veel mogelijk bomen behouden en de nieuwe woningen worden zo goed als mogelijk ingepast in het landschap. Omdat de bomen aan de randen van het perceel allemaal behouden blijven, zal de uitstraling van het landschap minimaal worden aangetast.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant meent dat er voor het plan bomen en groensingels gekapt moeten worden die in 1995 zijn aangelegd door Brabants Landschap.

Standpunt gemeentebestuur

Volgens het beleid van de gemeente Tilburg staan er geen monumentale bomen of potentieel waardevolle bomen in het plangebied. Dit is te zien in de als bijlage 3 bij de regels toegevoegde boomwaardekaart. Het Tilburgse beleid is leidend bij het bepalen of bomen gekapt mogen worden. De bomen aan de randen van het plangebied (waaronder de dikkere eiken) worden echter behouden.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant vreest dat het bouwplan, en met name de kap van de bomen, ernstige gevolgen zal hebben voor de eekhoorn, de bonte specht, de groene specht en de steenmarter. In het flora en fauna onderzoek wordt gesteld dat deze diersoorten niet aanwezig zijn in het plangebied. Reclamant ziet deze dieren echter wel terug.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1g.

De twee bomen die gekapt moeten worden met een kapvergunning zijn twee jonge bomen. In het kader van beschermde soorten is het alleen mogelijk dat hier jaarrond beschermde vogels in zitten. De quick scan wijst uit dat deze niet op dit perceel aanwezig zijn, dus in verband met beschermde soorten gaat de natuurwaarde van het gebied niet achteruit. Rondom het plangebied zijn nog voldoende alternatieven aanwezig.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant is van mening dat de geluidsbelasting ten gevolge van de N65 te hoog is om twee nieuwe woningen te bouwen op deze locatie.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1e. Het akoestisch onderzoek toont aan dat de geluidbelasting binnen te ontheffen waarden valt. Hiervoor is een hogere waardenbesluit genomen.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant vraagt of het plan wel voldoet aan de normen voor fijnstof.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1h.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond, omdat het plan voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen.

  1. Reclamant merkt op dat er in het ontwerpbestemmingsplan staat dat hemelwater wordt afgevoerd naar de bermsloot van de weg. Volgens reclamant is deze sloot in 2001 verwijderd.

Standpunt gemeentebestuur

De bermsloot is inderdaad verwijderd en regenwater dient dus te worden afgevoerd via de onder de weg aanwezige regenwaterriolering naar een andere bermsloot. Dit wordt aangepast in de toelichting van het bestemmingsplan, maar dit leidt niet tot wijzigingen in de regels. Ook hoeft het bouwplan niet te worden aangepast. Wel moet de initiatiefnemer bij de aanvraag omgevingsvergunning kunnen aangeven hoe het watersysteem er uit gaat zien en de eventuele lozing op de riolering niet tot overlast gaat leiden.

Conclusie

De zienswijze is gegrond. De toelichting van het bestemmingsplan wordt aangepast, maar de zienswijze geeft geen aanleiding om van vaststelling van het bestemmingsplan af te zien.

  1. Reclamant vreest dat meer bewoners van de Bosscheweg bouwplannen gaan indienen naar aanleiding van deze ontwikkeling.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1b.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant zegt nooit een brief met toelichting te hebben ontvangen van de eigenaar.

Standpunt gemeentebestuur

In het kader van de burgerparticipatie heeft de initiatiefnemer op 6 april 2015 een brief verspreid, onder andere aan reclamant. Op 21 april 2015 heeft reclamant hierop per e-mail gereageerd. Reclamant bedankte voor de informatie over de bouwplannen en vroeg of de aanvraag al was ingediend bij de gemeente. Hierop heeft de initiatiefnemer dezelfde dag nog geantwoord en gevraagd of reclamant op dat moment bezwaren had. Hierop is geen reactie meer gekomen.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond. Er is direct e-mail contact geweest met reclamant naar aanleiding van een brief.

Zienswijze 3 - bewoner Bosscheweg (3)

  1. Reclamant is van mening dat de voorgenomen bebouwing niet past in het huidige straatbeeld en dat haar vrije uitzicht naar bomen en begroeiing zal verdwijnen. Reclamant wil niet tegen een muur van 8 meter breed en 2,5 meter hoog aan kijken.

Standpunt gemeentebestuur

Wij zijn van mening dat deze twee woningen passen in de omgeving. Dit gedeelte van de Bosscheweg kent een bebouwingsbeeld met overwegend villa's in het groen. De woningen vormen hier een logische aanvulling op en worden goed ingepast in de omgeving en het landschap. Niemand in Nederland heeft garantie op blijvend vrij uitzicht. Het vervallen van vrij uitzicht wordt in beginsel tot het normaal maatschappelijk risico gerekend. Het is namelijk niet uit te sluiten dat er, in de omgeving waar mensen wonen, ontwikkelingen plaatsvinden. De zienswijze geeft daarom geen aanleiding om het plan aan te passen.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant meent dat de bouw van twee moderne woningen niet past in de visie van Brabants Landschap, een organisatie die de afgelopen tien jaar geïnvesteerd heeft in de groene omgeving door de aanplanting van bomen bij de huizen van Bosscheweg 2 en 4.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1a.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. De ventweg is volgens reclamant niet geschikt voor een toename van bestemmingsverkeer, omdat de weg te smal is voor twee voertuigen om elkaar te passeren. Ook zal een toename van bestemmingsverkeer leiden tot meer gevaarlijke situaties voor (brom)fietsers en wandelaars. Als er dan ook nog beroep aan huis wordt uitgeoefend, zal de verkeersdruk nog groter worden.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1c.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant vreest dat de werkzaamheden voor de bouw van de woningen het asfalt van de ventweg zullen beschadigen. Ook vreest reclamant dat de ventweg tijdens de bouw geblokkeerd zal zijn voor overig bestemmingsverkeer.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1d.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant vraagt of het plan wel voldoet aan de normen voor fijnstof.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1h.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond, omdat het plan voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen.

  1. Reclamant is van mening dat er verouderde gegevens gebruikt zijn voor het akoestisch onderzoek. Er is gebruik gemaakt van verkeersmodellen van 2008, maar sindsdien is het verkeer drastisch toegenomen op de N65 en bovendien is de weg in 2010 opgehoogd. Daarnaast is er in het akoestisch onderzoek geen rekening gehouden met het feit dat de geluidsbelasting beduidend hoger is in de avondspits, bij regen en in de winter, als er geen blad meer aan de bomen zit.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1e.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant is van mening dat 1 dag onderzoek doen naar flora en fauna niet voldoende is, zeker gezien het feit dat het onderzoek is uitgevoerd in een tijd van het jaar dat er geen nesten kunnen zijn. Reclamant ziet regelmatig spechten, kraaien, eekhoorns en roofvogels op de grens van beide percelen.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1g.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant vreest dat de eventuele nieuwe bewoners van de geplande woningen zo dicht op haar weideomheining zullen komen wonen dat zij overlast ondervinden van haar paarden.

Standpunt gemeentebestuur

Het perceel waarvoor deze bestemmingsplanherziening geldt, is in particulier eigendom. Het perceel is feitelijk ingericht met grasland en bomen, maar planologisch heeft het al de bestemming 'Wonen' in het vigerende bestemmingsplan Berkel 2008, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2008. De grond is dus al bestemd voor wonen, alleen ligt er nog geen bouwvlak.

Er liggen verspreid al woningen aan de Bosscheweg. De nieuw te bouwen woningen vormen dus geen uitzondering. Het ligt daarom in de lijn der verwachtingen dat er op een gegeven moment een ontwikkeling zou plaatsvinden op het perceel.

Andersom is het voor de nieuwe bewoners van de nieuw te bouwen woningen op voorhand bekend dat naast hun nieuwe woning een weide met paarden gelegen is. Mocht er toch sprake zijn van overlast, dan moeten buren hier gezamenlijk afspraken over maken.

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.

  1. Reclamant vreest dat meer bewoners van de Bosscheweg bouwplannen gaan indienen naar aanleiding van deze ontwikkeling.

Standpunt gemeentebestuur

Zie zienswijze 1b.

Conclusie

Bijlage 1 Hogere Waarde Besluit

Bijlage 1 Hogere waarde besluit

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 4 Parkeernormen

Bijlage 4 Parkeernormen

Bijlage 1 Inventarisatie Van Risicobronnen En Verantwoording

Bijlage 1 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording

Bijlage 2 Brandveiligheidsadvies

Bijlage 2 Brandveiligheidsadvies

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek - Aanvullende Notitie

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek - aanvullende notitie

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek - Rekenpunten

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek - rekenpunten

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quickscan flora en fauna