KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Juridisch-planolgische Situatie
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Functionele En Ruimtelijke Structuur
2.3 Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3 Volkshuisvesting
4.4 Groen
4.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuhinder Bedrijven
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Vuurwerk
5.5 Geluid
5.6 Lucht
5.7 Geur
5.8 Bodem
5.9 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Duurzaam Waterbeheer
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Bomen Effect Analyse
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Rapport Externe Veiligheid
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Notitie Zienswijzen

Zand 2008, 3e herziening (Rueckertbaan 201)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 05-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Zand 2008, 3e herziening (Rueckertbaan 201) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2013027-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:

  1. a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
  2. b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 5.6 van de regels van dit plan;
  3. c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  4. d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
  5. e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  6. f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  7. g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsfront

Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.

1.10 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 beeldbepalende boom

Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.

1.14 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.19 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.22 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.27 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.28 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.

1.29 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.30 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.

1.31 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.32 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.33 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.34 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.36 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.37 geluidsscherm

Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).

1.38 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.39 geurgevoelig object

Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.40 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.41 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.42 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.43 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.44 hoogteaccent

Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.

1.45 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.46 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
  3. c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.47 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.48 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.49 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)

Hieronder worden verstaan:

  1. a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
  2. b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
  3. c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
  4. d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
  5. e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
  6. f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
  7. g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
  8. h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
  9. i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
  10. j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
  11. k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
  12. l. rijkswegen en spoorwegen.

1.50 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.51 maatschappelijke voorzieningen

Hieronder worden verstaan:

  1. a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
  2. b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
  3. c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
  4. d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
  5. e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
  6. f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.

1.52 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.53 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.54 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.55 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.56 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.

1.57 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.58 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.59 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.60 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.61 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.62 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.63 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.

1.64 professioneel vuurwerk

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.65 risicovolle inrichting

  1. a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  3. c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.66 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.67 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.68 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.69 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.70 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.71 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.72 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.

1.73 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.74 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.75 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.76 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.77 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.78 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.79 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    7. 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergrondse bouwwerken

5.2 Hoofdtoegang woningen

5.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

5.4 Ruimte tussen bouwwerken

5.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentieel waardevolle bomen

5.6 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 geluidzone - industrie

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:

  1. a. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
  2. b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
    1. 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
    2. 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
  3. c. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
  2. b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.

8.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

8.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
  2. b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
    1. 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
    2. 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
    3. 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
    4. 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
    5. 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
  2. b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
  3. c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

9.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

9.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat:

  1. a. wijzigingen in de aanduidingen (dhp), (vm) en (vml) niet zijn toegestaan;
  2. b. een wijziging van de aanduiding (k) niet is toegestaan indien de omvang voor de functie kantoor meer dan 700 m2 bruto vloeroppervlak bedraagt.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  2. b. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  3. c. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
  4. d. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.

11.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: ´Regels van het bestemmingsplan Zand 2008, 3e herziening (Rueckertbaan 201)´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Skaeve Huse is een woonvorm voor huishoudens die te veel overlast veroorzaken in een reguliere woonomgeving. In de gemeente Tilburg is deze woonvorm tijdelijk gehuisvestigd aan de Apennijnenweg/Trataweg in het Stappegoorgebied. Hiervoor is eind 2008 een artikel 17 WRO (oud) vrijstelling verleend en deze is in werking getreden eind 2009. In eerste instantie ging het om een project met een experimenteel karakter voor de duur van 5 jaar.

Bij de besluitvorming over de tijdelijke vrijstelling is afgesproken om het project na 2 jaar te evalueren. Deze evaluatie is uitgevoerd in oktober 2011. De resultaten van deze evaluatie zijn positief. De conclusie is dat het project Skaeve Huse succesvol is. De twee doelstellingen zijn gerealiseerd: het project draagt bij aan het terugdringen van woonoverlast in woonbuurten en het voorkomt dakloosheid van de doelgroep. Skaeve Huse brengt de bewoners tot rust. Bovendien blijkt ook uit de evaluatie dat de komst van Skaeve Huse geen toename van overlast heeft veroorzaakt.

Deze uitkomsten vormden voldoende aanleiding om het project voort te zetten op een permanente locatie. Alhoewel de huidige locatie aan de Apenijnenweg geschikt is gebleken, kan deze locatie niet worden aangewezen als permanente locatie. Ten eerste is dit het gevolg van de vrijstelling in 2009 waarbij besloten is dat de locatie slechts tijdelijk beschikbaar is voor Skaeve Huse. Daarnaast heeft de gemeenteraad op 19 maart 2012 besloten tot de ruimtelijke koers zoals is verwoord in het nieuwe inrichtingsplan Stappegoor. Skaeve Huse kan niet definitief worden ingepast in de plannen voor Stappegoor omdat een belangrijk doel van Skaeve Huse is om de bewoners uit de reguliere woonwijken te halen. Het is ook nooit de opzet geweest om Skaeve Huse permanent op Stappegoor in te passen. Daarnaast zou inpassing van deze voorziening in Stappegoor ook betekenen dat de bewoners opnieuw midden in een woonwijk zouden wonen daar waar ze eerder voor overlast gezorgd hebben.

Vervolgens heeft de gemeente een locatieonderzoek verricht naar een geschikte locatie voor de huisvestiging van Skaeve Huse. Op 21 oktober 2013 heeft de gemeenteraad op basis van de locatieonderzoeken gekozen om het project Skeave Huse definitief te realiseren aan de Rueckertbaan 201. Om de realisatie van de negen woonunits en één beheerdersunit hier mogelijk te maken moet het huidige bestemmingsplan worden herzien. Hiervoor is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Het betreft de percelen sectie AD, nrs. 02219 en 01789, plaatselijk bekend als de Rueckertbaan 201 te Tilburg.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Juridisch-planolgische Situatie

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Zand 2008', vastgesteld door gemeenteraad op 16 maart 2009 en onherroepelijk geworden op 27 mei 2009. Het perceel heeft hierin een woonbestemming met één bouwvlak voor één woning. Het plan voor de bouw van negen woonunits en één beheerdersunit past dan ook niet in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ligging Plangebied

De locatie van de Skaeve Huse ligt in het noorden van de wijk ´t Zand. Deze wijk ligt ten westen van het centrum van Tilburg en wordt begrensd door het Wilhelminakanaal, de Ringbaan-West, de spoorlijn Tilburg - Breda en de Taxandriëbaan. De omliggende wijken zijn Hasselt, Gasthuisstraat, Wandelbos en De Reit. Ten noorden van ´t Zand ligt het industrieterrein Kraaiven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013027-e001_0001.jpg"

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Goirkekanaaldijk in het noorden, de Brugstraat in het oosten, de Rueckertbaan in het zuiden, en de Dongenseweg in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013027-e001_0002.jpg"

2.2 Functionele En Ruimtelijke Structuur

´t Zand is na de Tweede Wereldoorlog ontworpen op basis van het functionalistische gedachtegoed en de wijkgedachte. De naoorlogse periode werd gekenmerkt door woningnood. Omdat snel veel nieuwe woningen noodzakelijk waren, is gewerkt met goedkope materialen en simpele bouwstructuren (standaardisatie en stempelbouw). De wijk is zelfvoorzienend met gemeenschappelijke en sociale voorzieningen op loopafstand binnen de wijk. Er zijn ruime groenstroken die bedoeld zijn voor zowel actieve als passieve recreatie.

De wijk heeft ruim 5.000 woningen waarvan ongeveer de helft grondgebonden en de helft gestapeld. Het aandeel sociale huurwoningen is hoog (bijna de helft van het totaal). Gestapeld wonen komt voor in de vorm van portieketage flats en galerijflats. De portieketage flats zijn meestal opgenomen in de stempelstructuur van het woonblok maar komen ook in de randen van de wijk voor.

Het wegennet van de wijk is opgezet in een rasterstructuur en valt samen met de bebouwingsblokken. Het raster bestaat uit strakke, rechte wegen en straten met een ruime opzet en relatief veel kruisingen.

Redelijk centraal in de wijk is het winkelcentrum Westermarkt gesitueerd waar zich het grootste gedeelte van het winkelaanbod bevindt. Verspreid in de wijk komen nog enkele winkelstrips voor. Ook zijn er twee kleine bedrijventerreinen binnen 't Zand. De wijk heeft veel onderwijsvoorzieningen op wijk- en stadsniveau. De meeste zijn gesitueerd in het gebied langs de Ringbaan West.

De locatie van de Skaeve huse ligt in het noorden van de wijk, aan de noordzijde van de Rueckertbaan. In dit gebied zijn verschillende voorzieningen aanwezig. In het westelijke gedeelte bevinden zich vooral sportfaciliteiten, waaronder tennis- en voetbalvelden. Dit gebied heeft een zeer groene opzet en de bebouwing bestaat voornamelijk uit clubgebouwen en een sporthal. Meer naar het oosten bevinden zich veel zorgvoorzieningen: het Verbeeten instituut, het Tweesteden Ziekenhuis en verzorgingshuis de Hazelaar. De eerste twee zijn, naast in stedelijk opzicht, ook regionaal van belang.

Skaeve huse is een woonproject voor bewoners die in hun oude woonsituatie structureel overlast veroorzaakten in de wijk. De huisvesting van deze mensen vraagt om een locatie die op geruime afstand van andere woningen is gelegen. Tegelijkertijd dienen de bewoners aangehaakt te blijven aan (de voorzieningen van) de stad. De locatie Rueckertbaan voldoet aan de zoekcriteria en het project past goed in dit voorzieningengebied.

De locatie ligt direct aan de Rueckertbaan. Om overlast van wegverkeerslawaai te voorkomen, wordt rondom het perceel eem geluidsscherm geplaatst. Dit scherm doet tegelijkertijd dienst als functionele afscheiding en voorziet in de privacybehoefte van de bewoners.

Op korte afstand van de perceelsgrens zijn monumentale bomen, deze blijven behouden. Op het terrein zelf staan ook enkele bomen. Bij de inrichting van het perceel worden deze, op een Haagbeuk na, behouden.

Het project bestaat uit 9 wooneenheden van 6 bij 6 meter en een beheerderruimte van 3 bij 6 meter, alles in één bouwlaag. Het geluidscherm dat de locatie afschermt, krijgt een hoogte van 2 meter en zal door hagen of begroeiing met klimop een groene uitstraling krijgen. In de eindsituatie zal de ruimtelijke impact van de woonunits gering zijn: ze zullen nauwelijks opvallen.

2.3 Technische Infrastructuur

Bestaande ondergrondse infrastructuur

In het plangebied bevindt zich ondergrondse infrastructuur.

De ondergrondse infrastructuur rondom het plangebied bestaat uit huisaansluitingen van de bestaande woning(201) van de volgende beheerders:

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013027-e001_0003.png"

Overzicht k&l-tekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013027-e001_0004.png"

Beleidskader

  1. 1. Telecommunicatiewet : juridisch beleid inzake telecommunicatie- netwerken. Het verleggen van glasvezel- en/of koperkabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet en de Telecomverordening Tilburg geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.
  2. 2. Privaatrechtelijke overeenkomsten met nutsbedrijven waaronder Enexis (voormalige PNEM) en Brabant Water (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken. Bij verleggingen moeten wij de kosten betalen, de offerte wordt door het cluster Leidingcoordinatie getoetst.
  3. 3. Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB): Op 1 januari 2011 is het BevB in werking getreden. Dit is van toepassing voor leidingen met gevaarlijke stoffen waaronder aardgas.
  4. 4. Vergunningen, toestemming (nuts) of instemmingsbesluit (telecom), ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.
  5. 5. Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden (KLIC).

Nieuwe ontwikkeling

Afwegingen

Voor de ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing gesloopt voor de realisatie van de Skaeve Huse. De eigenaar van de bestaande woning kan zijn aansluiting opzeggen via de www.huisaansluitingen.nl.

Via deze website kunnen ook de nieuwe aansluitingen aangevraagd worden.

Verder zijn er geen belemmeringen met de ondergrondse infrastructuur.

Bij eventuele ondergrondse ontwikkelingen in het plangebied dienen de financiële gevolgen te worden onderzocht en te worden getoetst op regelingen uit de privaatrechtelijke overeenkomsten en criteria uit de telecommunicatiewet door het cluster Leidingcoordinatie.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet,veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013027-e001_0005.png"

Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.

De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie Noord-Brabant deelneemt. Hierin zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor tien jaar. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en huishoudens-prognose.

Het project Skaeve Huse aan de Ruekertbaan 201 leidt niet tot een uitbreiding van de woningvoorraad. Het betreft hier immers de verplaatsing/vervanging van negen wooneenheden die momenteel gevestigd zijn aan de Tatraweg/Appenijnenweg.

Skaeve Huse is een specifieke, geconditioneerde en gecontroleerde woonvoorziening (voor tijdelijk verblijf) ten behoeve van mensen die elders in de stad ernstige woonproblematiek hebben veroorzaakt. Deze woonvorm is een gemeenschappelijk initiatief van de gemeente en Tilburgse woningbouwcorporaties, samen met RIBW, Traverse en politie, dit naar analogie van een Deens model. Doel ervan is zorgen voor woonruimte van mensen met 'afwijkend/onmaatschappelijk woongedrag' buiten de (ruimtelijke) kaders van bestaande woonwijken om zo overlast te voorkomen.

De proeflocatie heeft de afgelopen jaren goed gefunctioneerd zonder voor overlast te zorgen voor de omgeving. Daarom heeft de gemeente besloten op zoek te gaan naar een definitieve locatie voor Skaeve Huse. Gegeven de bijzondere karakteristieken van de doelgroep is locatieonderzoek uitgevoerd, waaruit onderhavige locatie aan de Rueckertbaan 201 naar voren is gekomen als de meest geschikte locatie.

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

De locatie aan de Rueckerbaan 201 is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Door de sloop van de bestaande woning wordt ruimte gecreëerd in binnenstedelijk gebied. De regionale behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.

Conclusie

Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. 1. De kwaliteit van het landschap;
  2. 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  3. 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.


Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte
(vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

      • I. Regionaal perspectief voor wonen en werken;
      • II. Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
      • III. Overlegzones infrastructuur;
      • IV. Grond- en oppervlaktewatersysteem;
      • V. Grondwaterbeschermingsgebieden;
      • VI. Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
      • VII. Milieuaspecten;
      • VIII. Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
      • IX. Windenergie;
      • X. Cultuurhistorische waarden;
      • XI. Aardkundige waarden;
      • XII. EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
      • XIII. Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
      • XIV. Ruimte-voor-ruimteregeling;
      • XV. Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
      • XVI. Nieuwe economische dragers;
      • XVII. Toeristisch-recreatieve voorzieningen.

Het plangebied ligt in de Verordening Ruimte binnen bestaand stedelijk gebied.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.2.1 Archeologie

4.2.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

4.3 Volkshuisvesting

"Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantiatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte."

De ontwikkeling aan de Rueckertbaan 201 heeft geen uitbreiding tot gevolg, aangezien het een verplaatsing van het woonproject betreft van elders in Tilburg naar deze locatie.

Dit plan betreft de bouw van 9 woonunits (Skaeve Huse). Deze woonvorm komt in kwanitatieve zin niet zozeer tegemoet aan een specifieke woningbouwopgave, maar is bedoeld voor een kleine specifieke doelgroep die maatschappelijke opvang nodig heeft en past daarmee in de Woonvisie.

Skaeve Huse is een woonproject voor bewoners die in hun oude woonsituatie structureel overlast veroorzaakten in de wijk. Hier kunnen deze bewoners, indien nodig met begeleiding, wonen zonder overlast te veroorzaken. Het betreft een woonvoorziening voor tijdelijk verblijf totdat de bewoners weer kunnen instromen in het reguliere wooncircuit.Daarnaast heeft de doelgroep zelf ook behoefte aan dit concept, omdat het een alternatief is voor een daklozenbestaan.

In de afgelopen jaren is dit concept op een andere locatie in Tilburg beproefd, waarbij nauwlettend is onderzocht hoe de locatie functioneert en of er overlast wordt ervaren. De proeflocatie heeft goed goed gefunctioneerd zonder overlast voor de omgeving. Daarom heeft het college besloten op zoek te gaan naar een definitieve locatie voor Skaeve Huse. De gemeente heeft daarom een locatieonderzoek uitgevoerd. Gelet op de bijzondere karakteristieken van de doelgroep is onderhavige locatie aan de Rueckertbaan 201 naar voren gekomen als meest geschikte locatie.

4.4 Groen

4.4.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013027-e001_0006.png"

Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

Bomen in het plangebied

In januari 2014 is een Bomen Effect Analyse (Bijlage 2) uitgevoerd aan 10 bomen in en om het plangebied. Uit deze analyse is gebleken dat de twee monumentale bomen (Beuken) aan de voorzijde van het perceel, buiten het plangebied, behouden kunnen worden. Bij het uitvoeren van werkzaamheden in het plangebied zullen boombeschermende maatregelen worden genomen om schade aan deze bomen te voorkomen.

De bomen in het plangebied kunnen, op één Haagbeuk na, de bomen behouden blijven. Deze niet waardevolle Haagbeuk heeft een verminderende conditie en belemmert de volledige uitgroei van de naastgelegen Haagbeuk.

4.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
  2. 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
  3. 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5 Verkeer En Parkeren

4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is hoe de gemeente Tilburg als om wil gaan met de mobiliteit.

Het plangebied ligt ten noord oosten van het centrum van Tilburg en wordt begrensd door de Rueckertbaan, Brugstraat, Wilhelmina kanaal en de Dongenseweg. Het gebied ligt direct aan een parallelweg van de Rueckerbaan welke als ontsluiting dient voor de sportvelden, dit is tevens een doodlopende straat. De Dongeseweg en Rueckertbaan zijn gebiedsontsluitingswegen met een snelheidsregiem van 50 km/h.

Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten bij de vergunningverlening voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP). Kan men niet voldoen aan de parkeernorm dan kan het college ontheffing verlenen.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Ondanks dat de VNG brochure een richtlijn is, kan deze prima als uitgangspunt dienen.

In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

In het huidige bestemmingsplan heeft het plangebied een woonfunctie, maar er is sprake van een verruiming. Zo wordt het bouwblok vergroot en neemt het aantal wooneenheden toe. In de omgeving ligt een sportfunctie en aan de andere kant van het kanaal een bedrijventerrein. Voor het bedrijventerrein geldt dat er wordt voldaan aan de richtafstand.

Voor de sportfunctie geldt dat deze een brede bestemming heeft waardoor diverse activiteiten mogelijk zijn die van invloed zouden kunnen zijn op het plangebied. Gezien de ligging van de wooneenheden kan worden uitgegaan van een gemengde omgeving. Het plangebied waar de wooneenheden worden gerealiseerd wordt omsloten door een drukke weg aan de ene kant en de sportvelden aan de andere kant. Hiermee is het gerechtvaardigd om 1 afstandsstap van de richtafstand af te doen.

Met het verkleinen van de richtafstand is de directe omgeving (Sport-functie) nog steeds van invloed op het plangebied. Binnen deze bestemming zijn diverse activiteiten mogelijk waaronder in theorie ook een (buiten)zwembad en -ijsbaan waarvoor een richtafstand geldt van 100 respectievelijk 200 meter.Het is echter niet reëel om deze afstanden aan te houden, om de volgende redenen:

  • de gemeente is eigenaar van de omliggende gronden;
  • de gemeente heeft, gelet op de Sportnota Samenspel, geen plannen om binnen de planperiode een zwembad dan wel een ijsbaan te realiseren.
  • in Tilburg bevinden zich drie zwembaden en twee ijsbanen. De Sportnota Samenspel geeft aan dat deze ruim voorzien in de behoefte vanuit de omgeving. Tevens wordt in de nota als aandachtspunten genoemd het voorkomen van leegstand van de Ireen Wust ijsbaan en het aantrekken van meer bezoekers naar de zwembaden. Bovendien is recent het zwembad van het sportcomplex Drieburg geheel vernieuwd.
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 4,5 meter, deze hoogte is te beprekt om een openbaar zwembad/ijsbaan te realiseren.

Gelet op voorgenoemde argumenten vinden wij het verantwoord om af te wijken van de genoemde richtafstanden, omdat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd voor de bewoners van de woonunits.

Tevens is de afstand van de woonunits ten opzichte van het sportcentrum aan de Rueckertbaan 219 voldoende.

Voor de activiteiten van voetbalvereniging RKTVV geldt volgens de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter. Het plangebied grenst aan de voetbalvelden en valt daarmee binnen deze richtafstand. Door de gemeente Tilburg, is een akoestisch rapport opgesteld d.d. 17 april 2014 (Bijlage 3) met als doel om vast te stellen of ter plaatse van de woningen Skaeve Huse sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een woonfunctie is namelijk een geluidsgevoelige bestemming.

Omdat de richtafstand uit de VNG-brochure (30 meter) niet wordt gehaald, is het akoestisch onderzoek opgesteld. Gelet op de aard van de omgeving van het plangebied (diversiteit aan functies) wordt uitgegaan van de normering voor gemengd gebied. De normering uit de VNG-brochure is ontleend aan de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.' De richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt dan 50 dB(A). Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting vanwege het gebruik van de sportvelden ten hoogste 52 dB(A) bedraagt. De richtwaarde wordt met 2 dB(A) overschreden. Op grond van de VNG-brochure is het mogelijk een richtwaarde van 55 dB(A) te hanteren, mits de cumulatie van geluid bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt betrokken. Voor het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting wordt naast het geluid van de sportvelden ook het wegverkeerslawaai vanwege de Rueckertbaan berekend.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de gecumuleerde geluidbelasting - exclusief toepassing van de wettelijke aftrek volgens artikel 110g van de Wgh voor wegverkeerslawaai - varieert van 50 tot maximaal 57 dB. Op basis van de gehanteerde classificeringsmethode voor gecumuleerde geluidbelasting voor geluid is er bij de woonunits in het kader van de goede ruimtelijke ordening sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat omdat:

  1. 1. Wegverkeerslawaai in hoofdzaak maatgevend is voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat en slechts in beperkte mate het geluid van de sportvelden;
  2. 2. De woonunits over tenminste één geluidluwe zijde zullen gaan beschikken;
  3. 3. Er in de nachtperiode geen sprake is van geluid van de sportvelden, hetgeen de hinderbeleving beperkt.

De functieaanduiding 'maatschappelijk' is nodig voor de beheerdersunit welke bedoeld is om de betreffende doelgroep te ondersteunen en te begeleiden. Er is geen sprake van onderlinge hinder.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen.

De belangrijkste zijn:

  1. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  2. 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRnvgs), juli 2012. Op 1 januari 2014 wordt de cRnvgs vervangen door de Wet Basisnet;
  3. 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

De eerste kamer heeft op 9 juli 2013 ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, die op 1 januari 2014 van kracht wordt. In de wet wordt vastgelegd wat de risicoplafonds zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. 1. de kans op een ongeval;
  2. 2. het effect van het ongeval;
  3. 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  4. 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking.

Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:

  1. 1. het projectkader;
  2. 2. de hoogte en toename van het groepsrisico;
  3. 3. bronmaatregelen;
  4. 4. ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
  5. 5. mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
  6. 6. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
  7. 7. mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
  8. 8. mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.

5.3.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied ligt aan de Zeusstraat 3 Versteijnen's International transport B.V. Het invloedsgebied van dit bedrijf ligt over het plangebied. De verantwoordingsplicht moet hiervoor worden ingevuld.

5.3.6 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.

5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Over verschillende wegen binnen de gemeente Tilburg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Het plangebied ligt op meer dan vier kilometer van de Rijksweg A58. Gezien de afstand leidt het initiatief niet tot een toename van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet van kracht, uitgegaan wordt van de uitgangspunten uit het beleidsdocument Koersen op veilig. Het plangebied ligt op 1300m van het spoor. Gezien de afstand tot het spoor leidt het plan niet tot een toename van het groepsrisico.Het plan ligt niet ter hoogte van het spoor waarvoor een overschrijding OW geldt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (januari 2011) blijkt dat voor Wilhelminakanaal geen (veiligheids)afstanden gelden.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Versteijnen's internationaal transport B.V. Hiervoor geldt een verantwoordingsplicht. Deze is opgenomen in de volgende paragraaf.

5.3.8 Verantwoordingsplicht

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoor en Versteijnen. Gezien de ligging t.o.v. het spoor is het niet nodig de verantwoordingsplicht voor het spoor in te vullen (overeenkomstig de cRNVGS). Dat geldt niet voor het bedrijf. Hiervoor moet de verantwoordingsplicht worden ingevuld. Bij het beoordeling is gebruik gemaakt van de Qra (veiligheidsrapport) opgesteld door Peutz op 18 februari 2010 in opdracht van Versteijnen, die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning (Bijlage 4).Voor de planontwikkeling is advies gevraagd bij de veiligheidsregio. De adviesbrief is op 28 januari 2014 ontvangen.

Beschrijving risico bron

Versteijnen is een distributiecentrum van diverse producten. Het bedrijf heeft drie opslagruimten ten behoeve van gevaarlijke stoffen en een expeditieruimte/overslagruimte, alle gelegen in één hal. Het bestemmingplan ligt op een afstand van ongeveer 3000m van het bedrijf.

Hoogte groepsrisico

Het bestemmingsplan ligt binnen het invloedsgebied en krijgt de bestemming 'wonen'. In het voorgaande bestemmingsplan had het perceel al de bestemming 'wonen'. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om 9 woonunits en 1 beheerdersunit (Skaeve Huse) te realiseren. Dit betekent een toename van 24 persoon (rekentechnisch zijn er 2,4 personen aanwezig per wooneenheid). Dit zal gezien de afstand tot de inrichting niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico blijkt uit de QRA behorende bij de vergunning dat het groepsrisico ruim beneden de 10% van de oriëntatiewaarde ligt.

Bronmaatregelen

Het scenario dat bij een calamiteit door Versteijnen kan worden veroorzaakt, is het toxisch scenario. Bij een toxisch scenario is het van belang dat mensen binnen kunnen schuilen, in een zoveel mogelijk luchtdichte ruimte of het plangebied verlaten. Het gaat hier om een gebied waar mensen recreëren en waar nauwelijks mogelijkheden zijn om binnen te schuilen voor een toxische wolk. De bestrijdbaarheid van de calamiteit bij Versteijnen is (vanwege de afstand) niet afhankelijk van de inrichting van het plangebied.

Genomen ruimtelijke maatregelen

Er zijn in het bestemmingsplan geen ruimtelijke maatregelen overwogen ter beperking van de risico's. Dit omdat de afstand tot de bron al groot is en geen sprake is van een toename van het groepsrisico.

Bestrijdbaarheid en beheersbaarheid

Bij toxische vloeistoffen is de omvang van de ramp te verkleinen door het oppervlak van de vloeistofplas zo beperkt mogelijk te houden en de vloeistof daarbij op een zodanig wijze weg te voeren dat vrijkomende schadelijke dampen zoveel mogelijk worden beperkt. Dergelijke aanvullende voorzieningen ter beperking van de effecten bij een calamiteit met toxische stoffen is niet voorzien.

Bij een calamiteit met toxische gassen is het zaak de vrijkomende gassen, indien mogelijk, neer te slaan met bluswater, zodat verspreiding wordt voorkomen. Daarnaast dient de bevolking gealarmeerd te worden.

Repressie risicobron

Voor bronbestrijding door de brandweer (indamming van een vloeistofplas, het intensief koelen/blussen van een wagen of het neerslaan van toxisch gas) moet de calamiteit goed tweezijdig bereikbaar zijn en voldoende bluswater beschikbaar zijn zodat verschillende soorten (onbemande) straatkanonnen ingezet kunnen worden.

  • Bluswatervoorziening

Aangezien de calamiteit op grote afstand ligt van de Rueckertbaan is de blusvoorziening nabij deze weg niet relevant voor de calamiteit. De aanwezigheid van bluswater wordt bij de omgevingsvergunning getoetst.

  • Opstelplaatsen

Voor de bestrijding van een (dreigende) calamiteit moet de brandweer beschikken over voldoende opstelplaatsen. De risicobronnen en mogelijke opstelplaatsen bevinden zich buiten het plangebied. De inrichting van het plangebied is daarmee dus niet van invloed op de mogelijkheden voor opstelplaatsen.

  • Bereikbaarheid, aanrijdtijden en zorgnorm

Door het bestuur van de Veiligheidsregio Midden-en West-Brabant is in het Dekkings- en verspreidingsplan 2011-2014 de opkomsttijd voor de brandweer vastgesteld. Voor dit plan kan worden voldaan aan de norm voor brandweerzorg.

  • WAS dekking

Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwings- en alarmeringsinstallatie.

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid van de personen aan de Rueckertbaan wordt als goed aangemerkt.

Risicocommunicatie

Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.

Mogelijkheden voor schuilen

Zelfredzaamheid bestaat, naast de mogelijkheid om tijdig het bedreigde gebied te verlaten, uit het creëren van de mogelijkheid tot schuilen. Mensen moeten naast het tijdig op de hoogte zijn van een calamiteit, ook kunnen schuilen door ramen, deuren en ventilatie af te kunnen sluiten.

5.3.9 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Versteijnen's internationaal transport B.V.

Op het plan is d.d. 28 januari 2014 advies uitgebracht door de veiligheidsregio. De relevante aspecten uit het advies zijn opgenomen in de verantwoording.

De volgende conclusies zijn getrokken in de verantwoordingsplicht:

    1. a. er is geen toename van het groepsrisico;
    2. b. door het aanbrengen van een afsluitbare ventilatie kan de mogelijkheid om inpandig te schuilen worden vergroot.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.5.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden 9 wooneenheden en een beheerdersunit gerealiseerd. In tegenstelling tot de wooneenheden, is de beheerdersunit geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wgh. Deze nieuwe wooneenheden worden gerealiseerd binnen een zone van een weg zoals bedoelt in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen"). Dit betreft de Rueckertbaan waar een maximale rijsnelheid geldt van 50 km/uur.

Voor nieuwe woningen geldt ingevolge de Wgh een voorkeurgrenswaarde van 48 dB.

De optredende geluidbelasting t.g.v. de Rueckertbaan is berekend op basis van een inrichtingplan waarin is opgenomen dat het terrein wordt voorzien van een akoestisch scherm met een minimale massa van 10 kg/m2 en een hoogte van 2 meter. Voor de berekeningsresultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport opgesteld door de gemeente Tilburg, Afdeling Ruimte, Team Stedelijke opbouw d.d. 17 april 2014 (Bijlage 3).

Uit het akoestisch rapport blijkt:

  • dat de geluidbelasting ten gevolge de Rueckertbaan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB overschrijdt;
  • dat de geluidbelasting ten gevolge de Rueckertbaan maximaal 50 dB bedraagt op de losse unit ter hoogte van de ingang van het terrein en maximaal 49 dB op het grote bouwblok;
  • dat de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie niet wordt overschreden.

Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan de bron (b.v. toepassen stiller wegdek, beperken verkeersintensiteit, verlagen rijsnelheid) en in de overdracht (plaatsen schermen parallel aan de Rueckertbaan) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, financiële en/of stedenbouwkundige aard.

Het beperken van de verkeersintensiteit en/of het verlagen van de rijsnelheid is vanuit verkeerskundige argumenten niet gewenst. Toepassing van schermen in stedelijk gebied paralel aan de Ruckertbaan is vanuit stedenbouwkundige argumenten niet wenselijk. Toepassing van stiller wegdek (b.v. dunne deklagen II) op de Rueckertbaan wordt niet doelmatig geacht omdat het slechts om een zeer beperkt aantal woningen gaat en daarnaast sprake is van veel kruisend en optrekkend/remmend verkeer. Bovendien wordt het terrein al omsloten door een akoestisch geluidscherm (minimale massa 10 kg/m2) van 2 meter hoog.

Om de wooneenheden mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen. De geluidsbelastingen afkomstig van wegverkeerslawaai waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld zijn weergegeven in Bijlage I van het akoestisch rapport voor zover de voorkeurgrenswaarden van 48 dB wordt overschreden.

5.5.2 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt buiten de maximale zonebreedte van 1200 meter als bedoeld in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat er geen akoestische beschouwing noodzakelijk is naar de optredende geluidsbelasting t.g.v. railverkeerslawaai en dat toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder achterwege kan blijven.

5.5.3 Industrielawaai

Het plangebied is gelegen binnen de 50 dB(A) contour van het gezoneerd bedrijventerrein Kraaiven. Op dit terrein is de vestiging van inrichtingen die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht toegestaan. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor van toepassing.

Binnen deze geluidcontour, opgenomen in het Bestemmingsplan Kraaiven 2008, mag de geluidsbelasting van alle bedrijven tezamen niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde.

De geluidbelasting op het plangebied is berekend op basis van het meest recente zonebewakingsmodel oktober 2012 (vergund recht) en bedraagt maximaal 42 dB(A).

Rekening houdende met de akoestische ruimte die er nog is op de zone (4 dB(A)) zal de maximale geluidbelasting de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) niet overschrijden.

Binnen het voorliggende plangebied is de vestiging van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" uitgesloten waardoor Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

5.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5.5 Plangebied heeft geen invloed op aanwezige bedrijvigheid

Uit de berekening van de optredende geluidbelasting t.g.v. de bedrijven gelegen op het gezoneerd industrieterrein Kraaiven blijkt dat de geluidbelasting gebaseerd op de bestaande situatie op het plangebied maximaal 42 dB(A) bedraagt. Rekening houden met de akoestische ruimte die er nog is op de zone (4 dB(A)) zal de maximale geluidbelasting op het plangebied de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) niet overschrijden. Dit betekent dat de bestaande bedrijven op Kraaiven niet in hun vergund recht worden beperkt, maar ook al rekening wordt gehouden met de akoestische ruimte die er nog is op de zone (theoretische uitbreiding bedrijven).

Voor de voetbalvelden geldt dat voldaan moet worden aan de standaard geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In tegenstelling tot de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening (lees het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat), mag bij de bepaling van de geluidniveaus het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van de sportvelden buiten beschouwing blijven. Dit geldt tevens voor de bepaling van het maximaal geluidniveau als gevolg van het komen en gaan van bezoekers. Dit betekent dat de optredende geluidbelasting op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (veel) lager zal zijn dan de berekende geluidbelasting i.k.v. een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de voetbalvelden kunnen voldoen aan de van toepassing zijnde geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer en derhalve zonder meer niet worden beperkt in haar bedrijfsvoering t.g.v. de planontwikkeling.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van negen wooneenheden. Het plan kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.7 Geur

5.7.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

In beginsel is rekening gehouden met de richtafstanden voor de bedrijven op het terrein Kraaiven. Deze richtafstand is een goede indicatie voor de ruimtelijke impact die bedrijven vanaf het industrieterrein nodig hebben. Bij nieuw vestiging van een bedrijf zal de afstand tot het plan voldoende zijn om al dan niet met maatregelen te kunnen voldoen op de woningen.

Van de bestaande bedrijven blijkt vooral IFF mogelijk van invloed te zijn op het plangebied. Daarom is dit bedrijf nader bekeken. Ten behoeve van de laatste milieuvergunning is een onderzoek uitgevoerd naar de geuremissie. Op basis van dit rapport kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet binnen de geurcontour ligt en dat IFF niet nadeling wordt beïnvloed door de komst van de woningen op deze locatie. Vanuit dit aspect zijn er dan ook geen belemmeringen voor het plan.

5.7.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

De planlocatie is gelegen op zeer ruime afstand van een veehouderijbedrijf. Een dergelijk bedrijf kan een geurrelevante invloed hebben. In de onderhavige situatie is hiervan echter geen sprake.

5.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Voor de locatie Rueckertbaan 201 zijn er bij de gemeente Tilburg geen onderzoeksrapporten bekend die iets kunnen zeggen over de kwaliteit ter plaatsen. Uit Historisch bodem bestand is echter op te maken dat er mogelijk een demping ligt (loc. 158132). Deze wordt in eerste instantie aangemerkt als verdachtmaking.

Voor zover bekend is bij de gemeente zijn er op het perceel geen ondergrondse tanks aanwezig.

Binnen een straal van 50 meter zijn er wel beperkte gegevens beschikbaar. Hieruit is op te maken dat de bodem mogelijk in milieuhygiënisch opzicht negatief is beïnvloed.

Aanbeveling

Voor het bouwen van de 9 woonunits en de beheersunit is het noodzakelijk om beter inzicht te hebben van de bodemkwaliteit. Voordat er een omgevingsvergunning verleend kan worden moet een verkenend bodemonderzoek worden uitgevoerd naar de bodemkwaliteit, waarbij er rekening wordt gehouden met de mogelijke verdachtmaking (demping).

Verkennend bodemonderzoek

In januari 2014 is een verkennend bodemonderzoek (zie. De verdachtmaking (demping) blijkt onjuist te zijn voor het overgrote deel van het perceel. Alleen in het zuiden van het perceel is een lichte verontreining aangetroffen. Deze vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Een nader bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.9 Natuur En Ecologie

Natuur

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  1. 1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
  2. 2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  3. 3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van Tilburg en daardoor op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op een afstand van ca. 5.83 km. en de Regte Heide & Riels Laag op een afstand van ca. 6.11 km.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen op ca. 70 m. afstand van het plangebied. Het aanwezige beheertype is N16.01 Droog bos met productie.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. De EHS ligt buiten het plangebied en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal.

Conclusie

Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen aan de orde.

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Zoogdieren - vleermuizen

In het plangebied is een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen in het najaar van 2013 (Bureau Waardenburg, 2013). Beide gebouwen kunnen als paarverblijfplaats worden gebruikt. De activiteiten kunnen zorgen voor schadelijke effecten op de functionaliteit als paarverblijfplaats en op de gunstige staat van instandhouding van gewone dwergvleermuis. Andere (essentiële) functies voor vleermuizen zijn gedurende de veldonderzoeken niet aangetroffen.

Vogels

In het plangebied zijn geen functies van huismus en gierzwaluw aangetroffen (Bureau Waardenburg, 2013). Het plangebied is potentieel ongeschikt voor andere vogels met jaarrond beschermde nesten (categorie 1-4) in gebouwen en bomen. Potentieel geschikte voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen of functioneel leefgebied worden niet verwacht. Te verwachten soorten (vnl. roek en sperwer) hebben habitat dat niet in het plangebied aanwezig is.

Het plangebied is potentieel geschikt voor vogels met niet jaarrond beschermde nesten (categorie 5) in gebouwen en bomen. Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied worden verwacht. Te verwachten soorten (vnl. koolmees) hebben habitat dat in het plangebied aanwezig is. Voortplantingsplaatsen kunnen zich bevinden in de aanwezige beplanting en gebouwen. Activiteiten zorgen niet voor schadelijke effecten op de gunstige staat van instandhouding en functionaliteit, omdat er bereikbare alternatieven aanwezig zijn.

Het plangebied is potentieel geschikt voor nesten van algemene vogels. Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied worden verwacht. Te verwachten soorten (o.a. merel, Turkse tortel, winterkoning en heggenmus) hebben habitat dat in het plangebied aanwezig is. Voortplantingsplaatsen kunnen zich bevinden in de aanwezige beplanting en gebouwen. Activiteiten dienen zorgvuldig te worden uitgevoerd. In gebruik zijnde nesten zijn beschermd.

Overige soortgroepen

Het plangebied is potentieel ongeschikt voor overige beschermde soortgroepen (soorten van tabel 2 & 3 van de Flora- en faunawet). Potentieel geschikte groeiplaatsen, voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen of functioneel leefgebied worden niet verwacht. Te verwachten soorten hebben habitat dat niet in het plangebied aanwezig is. Open water, oevers, natte heide etc. zijn afwezig.

Conclusie

In het plangebied is een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Door de activiteiten zal de paarverblijfplaats worden verwijderd. Er zijn maatregelen om de functie als paarverblijfplaats te behouden. Door het uitvoeren van deze maatregelen wordt de Flora- en faunawet niet overtreden. De maatregelen dienen in en ecologisch werkprotocol te worden uitgewerkt.

In het plangebied is potentieel geschikt habitat aanwezig voor niet jaarrond beschermde nesten en nesten van algemene vogels. De activiteiten dienen zorgvuldig te worden uitgevoerd. In gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Maatregelen om zorgvuldig te werken dienen in een ecologisch werkprotocol te worden uitgewerkt.

Er is een kleine kans op de aanwezigheid van tabel 1-soorten. Deze soorten zijn vrijgesteld van een ontheffing. Daarnaast is er een kleine kans op de aanwezig van soorten die niet zijn opgenomen in de tabellen van de Flora- en faunawet. In beide gevallen blijft de algemene zorgplicht van kracht. Op basis van de geringe kans op aanwezigheid van betreffende soorten zijn extra mitigerende maatregelen door de activiteiten niet nodig.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand Watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 1560 m². In de huidige situatie staat er éen woning en bijgebouw met een totaal verhard oppervlak van ongeveer 150 m². De ontwikkeling betreft de bouw van 9 woonunits en 1 beheerdersunit (Skaeve Huse). De maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter. Rondom het perceel komt een geluidsscherm. De bestaande gebouwen (woonhuis en bijgebouw) op het perceel worden gesloopt.

De terreinhoogte is ongeveer 13,40 m+NAP.

De bodem bestaat uit sterkzandige grond met leemlenzen dikker dan 1 m. De maatgevende grondwaterstand is 11,30 m+NAP. De ontwateringdiepte is ruim voldoende voor de bestaande en de nieuwe functie.

Naast het plangebied ligt een retentievoorziening, verder ligt het Wilhelminakanaal ca. 350 m noordelijk. In het gebied ligt een gemengd rioolstelsel. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Tilburg, die in beheer is van waterschap de Dommel.

6.2 Duurzaam Waterbeheer

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

De ontwikkeling bestaat uit de bouw van 9 woonunits en 1 beheerdersunit (Skaeve Huse). Het betreft permanente bebouwing. Het bruto vloeroppervlak van de woonunits is 36 m², van de beheerderunit 18 m². De maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter. Het totale verhard oppervlak van het plangebied is ongeveer 720 m² (inclusief terreinverharding). Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verhard oppervlak toe met ongeveer 570 m² toe. Wegens de aard van de bebouwing wordt er voor gekozen om in dit plangebied niet af te koppelen en vuilwater en hemelwater gezamenlijk aan te sluiten op de gemengde riolering. De verwachting is wel dat de huidige riolering qua capaciteit niet voldoet.

Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

  • Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
  • De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
  • Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
  • Het vuil- en hemelwater worden aangesloten op de bestaande hoofdriolering;
  • Onderzocht moet worden of de bestaande riolering voldoet;
  • Als de riolering niet voldoet moet deze worden vergroot om waterlast te voorkomen. Dit gebeurt op kosten van de initiatiefnemer.

6.3 Watertoets

De concept waterparagraaf is via e-mail voor advies aan de Dommel toegezonden op 19 december 2013. Daarop heeft het waterschap aandachtspunten en advies verstrekt, welke zijn afgewogen en eventueel verwerkt in de definitieve waterparagraaf. Dit voorlopige wateradvies is schriftelijk verwoord in het e-mail bericht van 11 februari 2014. Op 3 april 2014 heeft waterschap de Dommel een positief wateradvies gegeven en ingestemd met de waterparagraaf.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Bestemming

Dit bestemmingsplan kent één bestemming; wonen. Deze bestemming laat uitsluitend negen zelfstandige wooneenheden toe. Ter plaatse van de functieaanduiding 'maatschappelijk' is uitsluitend een beheerdersunit mogelijk ten behoeve van de maatschappelijke en medische begleiding van de bewoners van de woonunits.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 4 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 5 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 6 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 7 is de op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduiding Geluidzone-Industrie geregeld.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 8.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 9, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 11 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een bestemmingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld tenzij

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd door een anterieure overeenkomst, en
  • er geen noodzaak is voor het stellen van locatie-eisen, en
  • er geen noodzaak is voor het stellen van eisen aan de te realiseren woningbouwcategorieën of anderszins geen noodzaak is tot het stellen van nadere eisen.

Het betreft een door de gemeente te ontwikkelen plan, waarvoor de benodigde financiële middelen zijn gereserveerd . De kosten voor de verplaatsing van Skaeve Huse worden gedekt uit de ontwikkeling van Stappegoor. Daarin is een bedrag van € 10,5 miljoen gereserveerd om lopende projecten vlot te trekken. Specifiek voor Skaeve Huse is er € 0,8 miljoen als voorbereidings- en uitvoeringsbudget gereserveerd.De gemeenteraad heeft op 21 oktober 2013 dit voorbereidings- en uitvoeringskrediet beschikbaar gesteld.

Uit de berekening van de realisatiekosten blijkt dat het project te realiseren is met de beschikbare middelen.

Kostenverhaal is voor de gemeente niet in beeld, noch andere locatie-eisen en de economische uitvoerbaarheid is middels het beschikbaar stellen door de gemeente van de benodigde financiële middelen afdoende verzekerd.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 7 december 2013 gepubliceerd in Stadnieuws.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Er zijn dan ook geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid. Met deze overheden is dan ook geen vooroverleg gevoerd.

De brandweer Midden-West Brabant heeft op 28 januari 2014 advies uitgebracht ten aanzien van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Zie hiervoor paragraaf 5.3.8.

9.3 Burgerparticipatie

In 2013 is veelvuldig overleg geweest met de omwonenden over de locatiekeuze voor Skaeve Huse aan de Rueckertbaan 201. Er is met name gesproken over de veiligheid(sgevoelens) van de omwonenden. Daarbij ging het niet alleen om de veiligheid in de buurt als Skaeve Huse is gerealiseerd, maar ook over de veiligheid zoals die momenteel wordt ervaren.

De omwonenden ervaren momenteel overlast in de woonwijk 't Zand, o.a van drugsdealers, inbraken, ongepast gedrag en geluidsoverlast. Omwonenden ervaren ook overlast van kleine maatschappelijke voorzieningen in de buurt en vinden dat de wijk de laatste jaren afglijdt. Het draagvlak voor Skaeve Huse aan de Rueckertbaan 201 is wisselend, maar over het algemeen laag. Omwonenden vinden het toevoegen van deze voorziening slecht voor het imago van de wijk. Een deel van de omwonenden heeft wel vertrouwen in het feit dat met goed beheer de voorziening Skaeve Huse goed kan functioneren.

Naar aanleiding van de verschillende gesprekken zijn een aantal zaken afgesproken en in werking gezet:

  • Er is een monitorgroep in het leven geroepen. In de voorbereidende fase denken zij mee over het goed laten landen van het project in de wijk. Als Skaeve Huse is gerealiseerd komt de groep periodiek bij elkaar om de gang van zaken, meldingen en bijzonderheden bij Skaeve Huse te bespreken met alle partners binnen Skaeve Huse.
  • Er is een veiligheidsgroep samengesteld met omwonenden. Zij bekijken verschillende knelpunten op het gebied van veiligheid in de wijk en proberen daar samen met professionals (politie en gemeente) oplossingen voor te bedenken. Hiervoor organiseren zijn een wijkschouw.
  • Het uitvoeren van een nulmeting om te bepalen hoe de wijk op dit moment scoort. Zodra Skaeve Huse is gerealiseerd en in gebruik is genomen, zal gemonitoord worden of de leefbaarheid en veiligheid verandert en hoe dat komt.
  • De gemeenteraad zal periodiek geïnformeerd worden over de gang van zaken en bevindingen van de monitorgroep.

In de communicatie met omwonenden is aangegeven dat het bestemmingsplan ter plaatse moet worden herzien om Skaeve Huse ook planologisch mogelijk te maken. Omwonenden zijn met een brief geïnformeerd over de aanstaande start van de procedure.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 maart tot en met 14 april 2014 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Er zijn tijdens deze periode vier schriftelijke zienswijzen ingediend. Voor een samenvatting van de zienswijzen en het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien daarvan wordt verwezen naar Bijlage 6.

Bijlage 1 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 1 Besluit hogere waarden

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Bomen Effect Analyse

Bijlage 2 Bomen Effect Analyse

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Rapport Externe Veiligheid

Bijlage 4 Rapport externe veiligheid

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Notitie Zienswijzen

Bijlage 6 Notitie zienswijzen