KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Natuur - Landgoed
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgeschiedenis / Achtergrond
1.4 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4 Volkshuisvesting
4.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuhinder Bedrijven
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Geluid
5.5 Lucht
5.6 Geur
5.7 Bodem
5.8 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Duurzaam Waterbeheer
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid Postzegelplan
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone
Bijlage 3 Hogere Waarden Besluit
Bijlage 1 Raadsbesluit Kaartbeeld Ruimte Voor Ruimte
Bijlage 2 Quick Scan Flora- En Faunawet
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Verslagen Burgerparticipatie
Bijlage 5 Wateradvies
Bijlage 6 Goedkeuring Ruimte-voor-ruimte Bouwtitel
Bijlage 7 Notitie Behandeling Zienswijzen
Bijlage 8 Bezonningsstudie

Gilzerbaan ruimte-voor-ruimte kavel

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 23-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Gilzerbaan ruimte voor ruimtekavel met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2013030-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:

  1. a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
  2. b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 6.3 van de regels van dit plan;
  3. c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  4. d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
  5. e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  6. f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  7. g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.14 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.26 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.27 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.

1.28 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.

1.29 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.30 ecologische hoofdstructuur (EHS)

Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.31 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.33 extensief (dag)recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.34 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 groenblauwe mantel

Als zodanig in de provinciale Verordening ruimte aangewezen gebieden, die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.

1.36 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.37 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.38 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.39 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden en gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.41 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
  3. c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.42 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.43 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.44 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.45 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.46 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.47 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.48 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.

1.49 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.50 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.51 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.52 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.53 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.54 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.

1.55 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenenemten zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
  2. b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.56 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.57 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.58 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.59 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.60 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.61 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.62 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.63 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Natuur - Landgoed

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergrondse bouwwerken

6.2 Hoofdtoegang woningen

6.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 luchtvaartverkeerzone

7.2 milieuzone - boringvrije zone

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringvrije zone' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van grondwater voor de (openbare) drinkwatervoorziening. Binnen de boringvrije zone(s) mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende (dubbel)bestemming(en) is toegestaan. Op de voor 'milieuzone - boringvrijezone' aangewezen gronden zijn aanvullend de regels, die zijn opgenomen in de provinciale Milieuverordening, van toepassing.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
  2. b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

9.2 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  2. b. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  3. c. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
  4. d. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: ´Regels van het bestemmingsplan Gilzerbaan ruimte voor ruimtekavel´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van een ruimte voor ruimte kavel aan de Gilzerbaan te Tilburg. Het betreft het perceel sectie AA, nr. 196.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat het perceel Gemeente Tilburg, sectie AA, nr 196 en ligt ten zuiden van de Gilzerbaan en ten westen van De Blaak. Het perceel ligt in het zuidwesten van de gemeente.

1.3 Voorgeschiedenis / Achtergrond

De ontwikkeling van dit perceel heeft een lange voorgeschiedenis.

Op 31 mei 2006 wordt een aanvraag om bouwvergunning en vrijstelling ingediend t.b.v. het bouwen van 3 seniorenwoningen. Op 22 november 2007 wordt de aanvraag geweigerd. Omdat het vigerende plan te oud is voor vrijstelling, maar ook omdat de bouw in strijd is met het gemeentelijk beleid.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Buitengebied Zuid-West. Het perceel heeft een bestemming Wonen echter er mag niet gebouwd worden.

Het tegen de weigering ingediende bezwaar wordt bij beslissing van 26 augustus 2008 ongegrond verklaard. Het tegen de beslissing op bezwaar ingestelde beroep wordt bij uitspraak van de Rechtbank Breda van 28 september 2009 ongegrond verklaard.

Op 26 februari 2010 stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest vast, met daarin een bij amendement opgenomen woonbestemming voor de 3 seniorenwoningen. Op 6 april 2010 geeft de provincie o.a. op dit punt een reactieve aanwijzing. Het tegen de reactieve aanwijzing tegen het bestemmingsplan ingestelde beroep wordt op 1 februari 2012 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ongegrond verklaard.

Op 18 februari 2013 is het ontwerp bestemmingsplan Actualisatie Tilburg 2013 met onder andere het onderhavige perceel ter inzage gelegd. In het ontwerp van dat bestemmingsplan is de bestemming Bos aan het gehele perceel toegekend, conform het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest 2010. Naar aanleiding van zienswijzen tegen dit ontwerp bestemmingsplan heeft de raadscommissie Vestigingsklimaat op 27 mei 2013 het college opgedragen om te onderzoeken op welke manier binnen de Ruimte voor Ruimte regeling invulling kan worden gegeven aan het realiseren van bouwmogelijkheden op onder andere het onderhavige perceel en is het perceel uit het bestemmingsplan Actualisatie Tilburg 2013 gelaten.

Op 2 december 2013 heeft als uitkomst van het onderzoek als hiervoor bedoeld de raad het Kaartbeeld ruimte-voor-ruimtelocaties vastgesteld. Dit is een visuele vertaling van wat de gemeente Tilburg ziet als bebouwingslinten en kernrandzone. Het onderhavige perceel valt binnen een kernrandzone. In beginsel zijn hier ruimte-voor-ruimtekavels mogelijk.

1.4 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt:

Buitengebied Zuid - West, vastgesteld op 27 april 1992, onherroepelijk geworden op 5 april 1995.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ruimtelijke Structuur

Beschrijving plangebied en omgeving


Het plangebied betreft een perceel in het buitengebied van Tilburg, grenzend aan de westelijke rand van de wijk De Blaak. Dit is een wijk met voornamelijk duurdere, particuliere bouw. Kenmerkend voor de wijk zijn laagbouwwoningen, woonerven en slingerende wegen en paden.

Het buitengebied bestaat uit bos- en natuurgebied met wandel- en fietsmogelijkheden en enkele sportvoorzieningen. Ten zuiden van de Gilzerbaan komen ook woonverkavelingen met landgoedkenmerken voor.

De beoogde bouwlocatie is een open plek in het bos die aan de zuid- en westzijde aan waardevol bos grenst. Aan de oostzijde bevindt zich een 5 meter brede groenstrook met een waardevol bomenbestand. Deze groenstrook grenst aan de tuinen van vrijstaande, particuliere woningen aan de rand van de Blaak.

Ten noorden van de locatie bevindt zich het gebied Delmerweide, dat zo goed als afgerond is. Precies aan de overzijde van de Gilzerbaan, ter plaatse van een voormalig hoveniersbedrijf, bestaat nog een bouwmogelijkheid. Het plangebied heeft in stedenbouwkundig opzicht verwantschap met deze locatie en met de landgoedachtige bebouwing verderop langs de Gilzerbaan.


Stedenbouwkundige opzet


Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat een aanwezige open plek voor een deel bebouwd zal worden. Het omringende bos aan de zuid- en westzijde en de aanwezige groenstroken aan de noord- en oostzijde blijven behouden.


Het plan omvat de bouw van een woning die vanwege zijn ligging in het buitengebied de verschijning van een landhuis heeft. Dit landhuis zal worden ontsloten via een inrit aan de Gilzerbaan. De vrije situering op de kavel, de kavelgrootte (meer dan 3000 m²) en de alzijdige aanwezigheid van groen staan ruime bebouwingsmogelijkheden toe. Daarom wordt een fors volume met een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 11 meter mogelijk gemaakt.

2.2 Technische Infrastructuur

Binnen het perceel ligt een elektra aansluitkabel van Enexis, deze kabel is aangesloten op een particuliere kast. De eigenaar van deze kast, de eigenaar van het perceel, kan met zijn EAN code zelf zorgdragen voor het afsluiten van deze kabel via de website www.huisaansluitingen.nl.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet,veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2013, nr 201302867/1/R4 heeft de Afdeling overwogen:

"Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is."

Het betrof in die uitspraak een ontwikkeling van in totaal 6 woningen. Omdat in dit plan de ontwikkeling van 1 woning mogelijk wordt gemaakt is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

De regionale woningbehoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2020 mag voorzien in een uitbreiding van 9100 woningen (kwantitatieve behoefte).

Ruimte voor ruimtekavels betreffen een bijzondere ruimtevraag welke in directe relatie staan met de reconstructie van het landelijke gebied. Met de uitgifte van deze kavels wordt namelijk de sanering van intensieve agrarische bedrijven mogelijk gemaakt.

Het betreft hier een bijzondere vorm van ruimtebehoefte. Deze wordt bepaald door het aantal ruimte voor ruimtekavels dat benodigd is om de sanering van agrarische bedrijven in het kader van de reconstructie mogelijk te maken. Daarvoor zijn over heel de provincie Noord-Brabant circa 3500 kavels nodig. Hier worden op veel kleine en grotere locaties in vrijwel elke gemeente in de provincie ruimtelijke plannen ontwikkeld en/of zijn al in uitvoering en al gerealiseerd. Vooraf is het aanbod van deze kavels niet verdeeld naar afzonderlijke gemeenten. De behoefte aan deze kavels is niet per gemeente bepaald, maar betreft een ruimtevraag op regionaal of zelfs provinciaal niveau. Veel geïnteresseerden in deze in het algemeen ruim opgezette kavels maakt de ligging in een bepaalde gemeente minder uit. Men kijkt eerder naar de omvang van de kavel en het omliggende landschap.

Tot op heden zijn er ca. 2200 kavels gerealiseerd of in ontwikkeling. Van de 3500 te realiseren kavels moet voor nog ongeveer 1250 kavels locaties worden gevonden waar deze kavels planologische verantwoord zijn te ontwikkelen. In de gemeente Tilburg en de ruimere regio zijn er relatief weinig locaties geschikt om ruimte voor ruimte kavels te ontwikkelen. Dit gelet op de grote oppervlakte daarvan en dat het ook aantrekkelijke kavels moeten zijn vanwege het niveau van de kavelprijs en het doel daarvan.

Conclusie

Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak is voor dit bestemmingsplan artikel 3.1.6. lid 2 Bro niet van toepassing.

Er is een regionale/provinciale behoefte aan ruimte voor ruimtekavels. Kenmerk van ruimte voor ruimte kavels is dat deze in het landelijk gebied gerealiseerd mogen worden. De toevoeging van 1 woning past in de woningbehoefte van 9600 woningen tot 2020. De locatie is gelegen aansluitend aan bestaand stedelijk gebied.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. 1. De kwaliteit van het landschap;
  2. 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  3. 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.


Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie


De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte.

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze Verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

De Verordening kent een 7-tal hoofdstukken:

1. Inleidende bepalingen.

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen die nodig zijn om de verordening ruimte te kunnen toepassen. Deze regels hoeft de gemeente niet in haar bestemmingsplan te vertalen.

2. Algemene regels.

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden, zoals zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteitsverbetering landschap. Gemeenten moeten deze regels vertalen in hun ruimtelijke besluiten.

3. Structuren.

Onderscheiden worden 4 structuren die Brabant dekkend zijn:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied (deze term vervangt de term agrarisch gebied uit de vorige verordening).

De regels uit dit hoofdstuk gelden altijd voor de structuur waarvoor ze zijn opgesteld. Per structuur is uitgewerkt welke functies, onder welke voorwaarden, ontwikkeld kunnen worden.

4. Aanduidingen

Er kan sprake zijn van 22 verschillende aanduidingen waaronder:

  • zoekgebied stedelijke ontwikkeling / integratie stad-land
  • beperkingen veehouderij (vervanging extensiveringsgebied)
  • glastuinbouwvestigingsgebieden / doorgroeigebieden glastuinbouw
  • diverse wateraanduidingen, waaronder de waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebied.
  • cultuurhistorische vlakken en aardkundig waardevolle gebieden

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen die alleen gelden voor het gebied dat binnen de aanduiding ligt. Aanduidingen liggen altijd over een structuur heen en vaak over meerdere structuren. De aanduidingen kunnen elkaar onderling overlappen.

5. Rechtstreeks werkende regels

Dit betreft de regeling inzake mestverwerking en veehouderijen. De gemeente moet, zolang zij het besemmingsplan niet hebben aangepast, deze rechtstreeks werkende regels betrekken bij de vergunningverlening.

6. Procedurebepalingen

7. Overgangsrecht

Bij de Verordening ruimte horen ook kaarten. Op deze kaarten staan de structuren en de aanduidingen.


Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. Het perceel valt deels in de Ecologische Hoofdstructuur en deels in de groen blauwe mantel.

Artikel 6.8 van de Verordening ruimte bepaald

  1. 1. In afwijking van artikel 6.7, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
  2. 2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen, als bedoeld in het eerste lid, in verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw van woningen op passende locaties toe te staan.
  3. 3. Als nadere regels bedoeld in het tweede lid worden aangemerkt de regels uit de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006.
  4. 4. Uit de verantwoording bedoeld in het eerste lid blijkt dat:
    1. a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren waarbij artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) niet van toepassing is;
    2. b. is verzekerd dat is voldaan aan de op grond van het tweede lid nader gestelde regels;
    3. c. er geen sprake is van een (aanzet voor een) stedelijke ontwikkeling.

Op de bijgevoegde afbeelding is te zien dat het perceelsgedeelte waarop de woning is voorzien binnen de groenblauwe mantel valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013030-e001_0001.png"

In het Raadsvoorstel Kaartbeeld ruimte-voor-ruimtelocaties (vastgesteld door de gemeenteraad op 2 december 2013) worden de Gilzerbaan en aanliggende gronden vanaf bestaand stedelijk gebied over een lengte van circa een kilometer aangewezen als bebouwingsconcentratie in de zin van een kernrandzone. Het desbetreffende gebied is immers aan te merken als een overgangsgebiedje tussen bestaand stedelijk gebied en buitengebied met relatief veel bebouwing alsmede de relatief grote vlakken en een beperkte of afnemende agrarische functie (alleen de in het gebied gelegen paardenhouderij en een enkele akker of weide hebben nog een agrarische functie). De gewenste c.q. aanwezige bebouwing is gelegen in de kernrandzone. Ook aan de tweede voorwaarde wordt derhalve voldaan.

Landschappelijke inpassing

Het perceel wordt omgeven door bos en een waardevolle bomenrij. Deze zullen behouden blijven en er wordt op de verbeelding een strook opgenomen waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden, ter bescherming van het bos en de bomen.Landschappelijke inpassing is aldus verzekerd.

Voldoen aan de in artikel 11.3 genoemde regels

Dit betreft de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006. Door aankoop van bouwtitels ruimte-voor-ruimte die goedgekeurd zijn door het college van Gedeputeerde Staten wordt ook aan deze Beleidsregel voldaan.

De initiatiefnemer heeft een overeenkomst overlegd waaruit blijkt dat hij het benodigde ruimte - voor - ruimte bouwtitel heeft verworven.
De daadwerkelijke levering van de bouwtitel ruimte-voor-ruimte geschiedt voordat het college een besluit neemt over het raadsvoorstel met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan. Gelijktijdig zal de initiatiefnemer een bewijsstuk overleggen waaruit blijkt dat de bouwtitel door de provincie Noord Brabant is beoordeeld en goed bevonden.

Geen aanzet stedelijke ontwikkeling.

Door de ontwikkeling van deze ruimte-voor-ruimte kavels is er geen sprake van een aanzet van een stedelijke ontwikkeling. Het betreft hier 1 kavel. Het gebied ligt grotendeels in de ecologische hoofdstructuur. Alleen op de plaatsen waar sprake is van groen blauwe mantel is in beginsel de mogelijkheid om ruimte voor ruimte kavels te realiseren. Het aantal is beperkt en ligt verspreid in het gebied.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van DE Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens geldt de Structuurvisie Zuidwest 2020.

Op 2 december 2013 heeft de gemeenteraad het kaartbeeld ruimte-voor-ruimte locaties vastgesteld.

In de bijlage bij dit raadsbesluit is overwogen:
De verzoeken voor bouw van woningen voor betreffende kavels zijn altijd afgewezen, omdat deze in strijd zijn met de Structuurvisie Zuidwest 2020. Over woningbouw vermeldt deze structuurvisie dat er geen woningbouwopgave ligt in dit gebied. De structuurvisie Zuidwest 2020 geeft aan dat deze gronden onderdeel uitmaken van een Stadsbos, een bosgebied met belangrijke natuur-, waterwinning- en recreatieve functie. Woningbouw past hier niet in. Bij de behandeling van het bestemmingsplan Actualisatie Tilburg 2013 heeft de gemeenteraad kenbaar gemaakt voor 3 locaties aan de Gilzerbaan een oplossing na te streven binnen de kaders van de provinciale Ruimte-voor-ruimte-regeling. In het kader van de voorbereiding van de Structuurvisie Ruimte 2040 wordt de grondslag gezocht. In dat verband heeft de raadscommissie VES een bezoek aan het gebied gebracht. In de toelichting staat de gemeentelijke planologische toets voor deze kavels en hoe woningbouw volgens de ruimte-voor-ruimteregeling wel mogelijk is. (zie bijlage 1).

Door het raadsbesluit van 2 december 2013 is de Structuurvisie Zuidwest 2020 op dit punt niet meer geldend.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

Het bouwplan voor de woning zal ter zijner tijd voorgelegd worden aan de Omgevingscommissie.

4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.3.1 Archeologie

4.3.2 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

  • In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
  • Ruim ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het in 1907 naar ontwerp van de Tilburgse architect Jan van der Valk gebouwde buitenverblijf van de fabrikant A. Pollet. Het pand is in 2001 aangewezen als rijksmonument.
  • De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen panden voor uit die periode.
  • Historische structuren. Met name de voormalige tracés van het Bels lijntje uit 1870 en 1958 zijn in de nabijheid van het plangebied nog van belang.
  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en archeologie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

4.4 Volkshuisvesting

4.4.1 Onderbouwing artikel 2.1.6. Verordening ruimte

De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio worden jaarlijks gezamenlijke afspraken met de provincie Noord-Brabant gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave van de gemeenten, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en huishoudens-prognose, waarvan de meest recente dateert van 2011. In de voor Tilburg maatgevende tienjaarsperiode 2012 t/m 2021 bedraagt de bouwopgave ruim 9.800 woningen. Daarmee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudensverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van deze bouwopgave worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave zo'n 1.000 woningen per jaar gemiddeld, e.e.a. gecorrigeerd voor ca. 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag -uitgeoefend door de woonconsument- ligt evenwel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.

4.4.2 Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een 'stad in balans', een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is, zodat iedereen passende woonruimte kan vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de gemeente in de WoonVisie ingedeeld in diverse woonmilieus. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.

Verder blijkt dat de aandacht van de gemeente en bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om, onder druk van de financieel-economische omstandigheden, een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten en een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te (blijven) richten op een gedifferentieerd aanbod naar woonmilieus, woningtypen en prijsklassen. Bovendien wordt onder kwaliteit ook begrepen levensloopbestendigheid/flexibiliteit, duurzaamheid/energiezuinigheid (ook i.r.t. betaalbaarheid) en vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw.

Woonvisie De Blaak

De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. De Blaak wordt gekenmerkt door een groen-stedelijk woonmilieu en heeft een relatief sterke positie op de woningmarkt. In de WoonVisie wordt dan ook aangegeven dat consolidatie van dit woonmilieu op zijn plaats is. Ingrijpende maatregelen zijn niet nodig.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2012. Veel woonwensen blijken in de tijd gezien behoorlijk bestendig en weinig te veranderen. De onderzoeksresultaten van het KWBO-2012 wijken niet wezenlijk af van de resultaten uit 2004 en 2008, maar er lijkt in 2012 wel sprake van (verdere) 'downgrading' in de woonwensen. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector. Tilburgers zijn nóg tevredener met hun woning en woonomgeving dan in eerdere edities. De verhuisgeneigdheid van Tilburgse huishoudens is (verder) gedaald naar een toch nog aanmerkelijk niveau van 37%; een deel van de doorstromers en starters wacht af of stelt actie uit, daarmee lijkt de woningmarkt in toenemende mate "op slot" te zitten en de effecten van de crisis voelbaar.

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht gekomen. Uit de vraag-aanbodbalans van verhuisgeneigden blijkt een (dreigend) overschot aan meergezins huurwoningen en is het tekort aan koopwoningen verdwenen. Het woningtekort richt zich op eengezins huur- en koopwoningen. In de koopsector in alle soorten en prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.

Qua woonmilieu bestaat er overschot aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar tekort in de andere woonmilieus (met name -vormen van- centrum-stedelijk wonen).De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime -hoofdzakelijk- grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013030-e001_0002.jpg"

Woningbehoefte voor De Blaak/Zorgvlied

Uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek (Gemeente Tilburg, 2012) is gebleken dat De Blaak/Zorgvlied relatief veel meerpersoonshuishoudens vanaf 55 jaar telt. Het gemiddeld inkomen in deze wijk is zeer hoog. In de wijk staan relatief veel (dure) koopwoningen en (half)vrijstaande woningen. Het aandeel huurwoningen is gering en van deze huurwoningen heeft een groot deel een hoge huurprijs. In de wijk is 15% van de woningen geschikt voor ouderen tegen een gemiddelde van 22% voor heel Tilburg.

Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek dat de tevredenheid met de woning en de woonomgeving in De Blaak en Zorgvlied relatief groot is.

4.4.4 Actieplan Stimulering Eigenbouw Tilburg 2012

Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. In z'n ultieme vorm gaat dit over ruimte geven aan eigenbouw middels particulier opdrachtgeverschap (PO). Stimulering van het (collectief) particulier opdrachtgeverschap, ofwel het als consument/particulier zelf of samen met anderen bouwen van je woning, heeft in Tilburg al jaren prioriteit, maar blijkt in de praktijk moeizaam van de grond te komen. Om de beleidsambitie rond eigenbouw te bevestigen en aan te scherpen, heeft het college besloten tot een actieplan stimulering eigenbouw. Geen voornemens meer, geen pilots, maar gewoon doen! Door zelf meer grond voor eigenbouw uit te gaan geven, en hiertoe ook de projectontwikkelaars uit te nodigen, streeft het huidige college naar een (C)PO-aandeel in 2014 van minimaal 30 procent van de grondgebonden woningproductie.

4.4.5 Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en wijken die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond sociale veiligheid, leefbaarheid, inbraak- en brandpreventie. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast.

Het beleid dat de gemeente voert omtrent het keurmerk is vastgelegd in de nota Beleid en implementatie Politiekeurmerk Veilig Wonen. Omdat het pakket van eisen aansluit op de eisen in het Bouwbesluit worden de woningen in het plan volgens het Politiekeurmerk gerealiseerd.

4.4.6 Levensloopbestendigheid

De gemeente Tilburg wil dat alle nieuwe woningen zo worden gebouwd dat ze minimaal toegankelijk (bezoekbaar) zijn voor mensen met een fysieke beperking. Verder moet tenminste 40% van de nieuwbouwwoningen “levensloopbestendig” worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", namelijk woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning. De doelstelling maakt ook onderdeel uit van de woningbouwafspraken met hogere overheden. De notitie Levensloopbestendige woningbouw in Tilburg(2009) evalueert vijf jaar gemeentelijk woonbeleid met betrekking tot levensloopbestendigheid. Belangrijkste conclusies zijn dat het percentage van 40% levensloopbestendige woningen in de nieuwbouwopgave wordt voortgezet en dat er in enkele wijken een extra opgave ligt. Dit betreft met name de wijken Blaak/Zorgvlied, Reit/Zand/Wandelbos en Tilburg Noord. Zie ook de Werkwijzer Levensloopbestendigheid 2.0 voor concrete ontwerphandreikingen.

4.4.7 Toetsing plan

Het plan voorziet in de ontwikkeling van 1 ruimte-voor-ruimte kavel aan de Gilzerbaan ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning in Particulier Opdrachtgeverschap.

De Blaak kent nauwelijks of geen uitbreidings- en inbreidingsmogelijkheden. Een kleinschalige toevoeging van woningen in een groenstedelijk woonmilieu in Particulier Opdrachtgeverschap voorziet in een specifieke behoefte en is daarom positief.

Het voorgestelde initiatief is verder geschikt om tegemoet te komen aan de vraag naar levensloopbestendige woningen, vanwege de komende vergrijzing in deze wijk.

Wanneer voorts bij de planuitwerking rekening wordt gehouden met veiligheid middels het Politiekeurmerk Veilig Wonen, past het plan dus binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave van de gemeente Tilburg.

4.5 Verkeer En Parkeren

4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  2. 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
    Autoverkeer
  3. 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  4. 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.
    Parkeren
  5. 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2012. Momenteel wordt er gewerkt aan een nadere uitwerking waarbij de hoogte van de parkeerbijdrage wordt vastgesteld en tevens een aantal kleine aanvullingen op de toelichting van het processchema. Het is de bedoeling dat dit proces uiterlijk in september 2013 wordt afgerond. Voor eventuele uitbreiding van het gereguleerd parkeren geldt dat eind 2012 een evaluatieproces is afgerond waarbij ook wens om uitbreiding van de bestaande parkeerregulering is onderzocht. Dit heeft stadsbreed echter niet geleid tot enige vorm van uitbreiding van parkeerregulering. Voornaamste reden is de felle tegenstand bij veel belanghebbenden. De gemeente Tilburg zal voorlopig op dit vlak zelf geen initiatieven meer ontplooien.

Uitwerking in bestemmingsplan

Het plan ligt binnen de bebouwde kom aan de Gilzerbaan welke een snelheidsregiem van 50 km/h heeft. Aan weerszijden van de Gilzerbaan liggen vrijliggende fietspaden welk onderdeel zijn van een secundaire fietsroute. Ontsluiting van de kavel is goed.

De bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan. Het parkeren dient geheel op eigen terrein plaats te vinden.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het plangebied ligt op de grens van een woonomgeving en het buitengebied. In de omgeving zijn behalve de woningen en landerijen nog enkele bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving aanwezig. De afstanden ten opzichte van deze activiteiten is voldoende om te kunnen voldoen aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Er is in beginsel sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  • Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRnvgs), juli 2012; De circulaire wordt naar verwachting in 2014 vervangen door de Wet Basisnet
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

De eerste kamer en tweede kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet treedt naar verwachting in 2014 in werking. In de wet wordt vastgelegd wat de risicoplafonds zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. 1. de kans op een ongeval;
  2. 2. het effect van het ongeval;
  3. 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  4. 4. de mate waarin personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:

  1. 1. het projectkader;
  2. 2. de hoogte en toename van het groepsrisico;
  3. 3. bronmaatregelen;
  4. 4. ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
  5. 5. mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
  6. 6. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
  7. 7. mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
  8. 8. mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden

5.3.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.

5.3.6 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.

5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

De ontwikkeling ligt op een afstand van 420 meter van de route gevaarlijke stoffen en op 1400 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten.

De afstanden van de route gevaarlijke stoffen en de A58 tot het plangebied is zodanig groot dat dit niet leidt tot een toename van het groepsrisico. De route gevaarlijke stoffen en de A58 zijn daarmee niet relevant voor de planontwikkeling.

De gemeentelijke wegen rond het plangebied maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is, vanwege het ontheffingssysteem, dermate klein dat geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet inwerking treedt, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat het invloedsgebied van de spoorlijn 3.000 meter is. Het invloedsgebied valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Bovendien is de afstand dermate groot (1400m) dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is voor dit plan geen sprake. De spoorlijn is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.

5.3.8 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor, A58 en de route gevaarlijke stoffen (Baroniebaan). Echter zijn de afstanden tussen het plangebied en deze transportassen zodanig groot dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename gevaarlijke stoffen. Ter hoogte van de ontwikkeling is er bij het spoor geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De verantwoordingsplicht hoeft dan ook niet ingevuld te worden.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk.

Voor het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Kraaij akoestisch adviesbureau d.d. 28 februari 2014). Er is getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder.

In het akoestisch rapport wordt nog gesproken over 4 woningen. Dit maakt voor de conclusies van het onderzoek niets uit. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op circa 27,5 meter vanuit de perceelsgrens voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB. De 53 dB contour ligt op circa 8 meter uit de perceelsgrens. Het plangebied is deels gelegen in stedelijk gebied, deels in buitenstedelijk gebied. De maximaal te ontheffen waarde in buitenstedelijk gebied bedraagt 53dB.

Maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde op 8 meter uit de perceelgrens zullen niet doelmatig zijn. Het aanbrengen van een stiller wegdek is voor de bouw van één woning financieel niet doelmatig. Het aanbrengen van een stil wegdek leidt niet tot vermindering van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op 8 meter uit de perceelsgrens.

Het aanbrengen van een geluidscherm voor één woning is financieel niet doelmatig en stuit op stedenbouwkundige bezwaren.

Voor het bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. De maximaal te ontheffen waarde bedraagt 53 dB. Dit besluit is bij het bestemmingsplan gevoegd.

5.4.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemming in het plangebied is getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van één woning in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling uit de Provinciale Verordening Ruimte.

Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Het bouwplan ligt aan de rand van de bebouwde kom. In het agrarisch gebied zijn nog enkele veehouderijen actief. Om de kunnen bepalen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat is in beginsel een achtergrondberekening nodig van veehouderijen binnen een straal van 2 km. Uit dossieronderzoek blijkt dat er binnen deze afstand nog slechts 3 veehouderijen actief zijn. De dichtstbijzijnde op een afstand van 400 meter is een manage. De andere twee veehouderijen liggen op grotere afstand en hebben gezien hun schaalgrootte ook nagenoeg geen impact op de achtergrondbelasting. Hierdoor is woon- en leefklimaat naar verwachting te kwalificeren als zeer goed.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Ter hoogte van de locatie is er in het verleden een indicatief onderzoek uitgevoerd. Dit rapport is uit 1991. Tijdens het onderzoek zijn lichte verhogingen geconstateerd, die geen aanleiding geven voor nader onderzoek. Op naastgelegen percelen wordt er in de bodem verhogingen van zware metalen geconstateerd. Het is te verwachten dat dergelijke verhogingen ook ter hoogte van het perceel AA 196 worden aangetroffen.

Tanks

Voor zover bekend liggen er op het perceel geen opslagtanks.

Aanbeveling

In het kader van de omgevingsvergunning dient er voor de nieuwbouw van de woning een verkennend onderzoek te worden uitgevoerd volgens de NEN 5740.

5.8 Natuur En Ecologie

Natuur

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  1. 1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
  2. 2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  3. 3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van het stedelijk gebied (Wijk De Blaak) en op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Regte Heide & Riels Laag op een afstand van ca. 3,39 km.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling zal geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. De verstorende factoren door de ontwikkeling zijn dusdanig van aard dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

Het deel van het plangebied waar woningbouw is voorzien is geen terrein dat begrensd is als Ecologische Hoofdstructuur. Het betreffende deel van het plangebied is aangeduid als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde EHS grenst aan het woningbouwdeel. Vanwege de geringe afstand tot de EHS zal er sprake zijn van een zekere negatieve externe werking, bestaande uit verstoring ten gevolge van licht. Met name vleermuizen zijn hier gevoelig voor. Normaliter wordt een bufferstrook aangehouden tussen nieuwe bebouwing en bestaande EHS. In het relatief smalle (35 m) plangebied is er praktisch geen ruimte voor een bufferstrook tussen nieuwe bebouwing en de bestaande EHS. Het is wenselijk om vóór de huidige bosrand een mantel-zoom-vegetatie (van laag naar hoog) aan te brengen.

Conclusie

De ontwikkeling van de ruimte-voor-ruimte-woning zal een beperkt negatief effect hebben op de EHS die direct grenst aan het plangebied. Het is wenselijk om deze negatieve effecten tot een minimum te beperken door in de planuitwerking uit te gaan van zo min mogelijk lichtverstrooiing richting bosrand.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal, maar ligt er wel pal naast.

Conclusie

Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen aan de orde.

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij en rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Op verzoek van de gemeente heeft de initiatiefnemer een quickscan flora en fauna laten uitvoeren. De resultaten zijn in het rapport "Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Gilzerbaan te Tilburg" [Blom Ecologie, 27-02-2014] beschreven. Zie bijlage 2 Quick scan Flora-en faunawet

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora en faunawet voor. Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2& 3). Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen. In het kader van de algemene zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (15 maart t/m 15juli).

Het plangebied wordt gekenmerkt door relatief intensief gebruik. De ruimtelijke ingrepen leiden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene en beschermde soorten. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora en faunawet worden niet verwacht.

Conclusie

Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt niet nodig geacht. Gezien het, naar verwachting, uitblijven van significant negatieve effecten leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Flora en faunawet.

Er behoeft geen ontheffing Van de Flora en faunawet (art.75) aangevraagd te worden.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand Watersysteem

Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het deelstroomgebied van de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap De Brabantse Delta.

Het plangebied is gelegen aan de bestaande woonwijk De Blaak en heeft een bruto oppervlak van ongeveer 7.550 m². In de bestaande situatie is het merendeel van het plangebied bos, onverhard.

Het afvalwater van bebouwing en het regenwater wordt verzameld door het gemengde rioolstelsel tot de riolering in de Kraaivenstraat en stroomt verder naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer bij het waterschap De Dommel.

De terreinhoogte is ongeveer gemiddeld 14,00+ . Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw over het algemeen te bestaan uit sterk lemig, matig fijn zand. De doorlatendheid is laag te verwachten. Dat kan de infiltratie van regenwater in de bodem belemmeren. Daardoor kunnen er lokaal schijngrondwaterspiegels ontstaan en hinder veroorzaken. De maatgevende grondwaterstand ligt op ongeveer 12,20+ volgens bovengenoemd onderzoek, ruim één meter onder het maaiveld. De ontwateringdiepte is dan ook voldoende voor de bestaande en de nieuwe functies.

In en nabij het plangebied is geen oppervlaktewater van belang, noch relevante detailafwatering, van het regionale watersysteem. De regenwaterriolering van de woonwijk Blaak bestaat uit ondergrondse leidingen en vijvers met verschillende peilen. Een gemaal zorgt voor lediging tot streefpeil. Langs de wegen Zwin en Veerse Meer ligt dit stelsel, met verbinding op de vijvers met een streefpeil van 12,25+.

Op 40 m van de huidige inrit ligt de lozingsput van de drukriolering in de Gilzerbaan. Deze riolering zamelt het huishoudelijke afvalwater van de verspreide bebouwing langs de Gilzerbaan. Ook in Zwin en Veerse Meer ligt riolering voor de afvoer van huishoudelijke afvalwater. De droogweerafvoer wordt verzameld en getransporteerd door middel van een opvoergemaal en geloosd op de gemengde riolering, waar het verder afstroomt tot de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel.

Het plangebied ligt deels (ongeveer 2.550 m²) in de Keurbeschermingsgebied (afbeelding 1). Het waterwingebied ligt op ongeveer 500 m ten westen van het plangebied. Op die gebieden berust een antiverdrogingsbeleid, waardoor ontwikkelingen mogen plaatsvinden onder hydrologisch neutrale omstandigheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013030-e001_0003.png"

Afbbeelding 1. Keurbeschermingsgebied

6.2 Duurzaam Waterbeheer

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Afwegingen

Conform het vigerende beleid is uitgangspunt voor het plangebied dat de ontwikkeling geen negatieve invloed mag hebben op de gewenste grondwatersituatie in de beschermde gebieden van de Keur en omgekeerd. Dit wordt bereikt door hydrologisch neutraal ontwikkelen en de minimale ontwateringdiepten aan te houden, zonder drainage van grondwater.

Om de minimale ontwatering te garanderen, is een terreinhoogte van minimaal ongeveer 13,20+ nodig. De huidige terreinhoogte voldoet ruim aan deze eis. De ondergrondse bouwdelen moeten te allen tijde waterdicht zijn in verband met vocht en eventuele schijngrondwaterspiegels. Drainage om overlast van deze schijngrondwaterspiegels te voorkomen mag onder strikte voorwaarde:

  • Geen afvoer van grondwater onder 12,20+
  • Afvoer aansluiten op de regenwaterafvoer

Het bouwplan betekent een versnelling van de regenwaterafvoer door de toename van verharde oppervlakte: de bestemming wonen beslaat ongeveer 725 m²; de bestemming erf ongeveer 880 m². Ervan uitgaande dat deze oppervlakte geheel bijdraagt aan de afvoer van regenwater is de toename van afvoerende oppervlakte ongeveer 1600 m². Een deel van het gebied blijft onverhard. Op basis van inrichtingsschetsen wordt geschat dat de afvoerende (dak, inrit en verharde tuin) oppervlakte ongeveer 800 m² is.

Om verdroging van het gebied tegen te gaan moet het regenwater van het plangebied verzameld en vastgehouden worden in een bergingsvoorziening en zoveel mogelijk in de bodem verwerkt worden. Hiervoor is een droge retentievijver in het plangebied de beste oplossing. Aan de hand van berekeningen met deregenduurlijn van het waterschap De Brabantse Delta, is de waterbergingsopgave bepaald op 21 m³ voor een maatgevende neerslag met een herhalingstijd van 10 jaar (T10).

Om de waterberging beschikbaar te hebben voor een volgende regenbui kan het leegstromen op maximaal de landbouwkundige afvoer. Deze lozing kan het beste richting de regenwaterstelsels van de bestaande wijk Blaak. De landbouwkundige afvoer bedraagt maximaal 0,14 l/s bij een neerslag T10.

De waterberging dient gerealiseerd te worden binnen het plangebied. Op basis van een bergende waterschijf van 0,2 m en de minimale drooglegging van 0,3 m, plus de ruimte voor flauwe, natuurlijke taluds op 1:3, zal een oppervlakte gereserveerd moeten worden voor de waterberging van tussen 120 en 130 m², afhankelijk van het ontwerp.

Als deze waterberging vol is en om overlast te voorkomen kan het aangesloten worden op een nooduitlaat (overstort). Het overtollige regenwater voert af richting de dichtstbijzijnde watergang in De Blaak, langs Zwin en Veerse Meer.

Bij extreme neerslag (T100) zijn geen nadelige effecten te verwachten in het plangebied, aangezien het gesitueerd is in een relatief hoog gebied. De verwachting is dat het eventuele water op straat het plangebied in de praktijk niet bereikt. De toename van afvoerende oppervlakte veroorzaakt geen nieuwe probleem bij extreme neerslag. Als het overtollige regenwater niet afgevoerd kan worden, omdat de peilen in de vijvers in Blaak zo hoog zijn dat er geen afvoer mogelijk is, mag het overtollige volume van de T100 ten opzichte van de T10 geen onacceptabele schade veroorzaken. Uit berekeningen met de regenduurlijn van het waterschap de Brabantse Delta, geeft de bui T100 een maximale bergingsopgave van 34 m³. Het overtollige regenwater past volledig in de bergingsvoorziening en er ontstaat dan ook geen wateroverlast in het plangebied, noch overbelasting van de vijvers in Blaak.

Watersysteem

Op grond van bovengenoemde onderzoeken, beleidsdocumenten en de vastgestelde uitgangspunten is het watersysteem in overleg met de waterbeheerder gedefinieerd. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij(en), dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het ontwikkelen van het plangebied:

  • De terreinhoogte bij de bebouwing kan het beste gekozen worden op ongeveer de bestaande terreinhoogte (ongeveer 14,00+) of iets hoger;
  • Eventueel drainage mag niet dieper aangelegd worden dan 12,20+ en moet aansluiten op het regenwatersysteem;
  • Het regen- en huishoudelijke afvalwater worden inpandig ingezameld en getransporteerd naar de overnamepunt aan de Gilzerbaan;
  • Het eventueel vrijkomende huishoudelijke afvalwater wordt getransporteerd tot de dichtstbijzijnde beschikbare bestaande vuilwaterriolering in de Gilzerbaan door middel van een aan te leggen vuilwater leiding (lengte is ongeveer 40 m);
  • Het regenwater wordt afgevoerd tot een in te richten bergingsvijver binnen het plangebied. De locatie voor deze vijver wordt nader uitgewerkt;
  • De waterberging heeft de bodem niet lager dan de maatgevende hoogste grondwaterstand (12,20+) en beschikt over een minimale drooglegging van 0,30 m;
  • De vijver heeft een bergingscapaciteit van minimaal 21 m³ onder de droogleggingniveau en minimaal 34 m³ als het waterniveau het maaiveld bereikt bij extreem neerslag;
  • De vijver mag een escape op de vijvers van Blaak langs Zwin hebben. Daarbij is ook de landbouwkundige afvoer (0,14 l/s) toegestaan.

6.3 Watertoets

Het plan en bijhorende waterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Brabantse Delta. Het waterschap leverde op- en aanmerkingen welke zijn verder verwerkt in de definitieve waterparagraaf. De Brabantse Delta stemt voorlopig met deze waterparagraaf in, via de mail d.d. 21 januari 2014.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

De bouwhoogte van de hoofdgebouwen is gemaximaliseerd op 10 meter. De maximale goothoogte bedraagt 6 meter. Voor vrijstaande bijgebouwen geldt een maximale hoogte van 3,5 meter.

7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. 1. oppervlakte:
    1. a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
    2. b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
    3. c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
    4. d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
  2. 2. bouwhoogte: maximaal 3,5 m bij plat dak.

Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

.

7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod.

Het bestemmingsplan kent 2 bestemmingen te weten "Bos" voor het deel van het perceel dat is gelegen binnen de Ecologische hoofdstructuur en "Natuur-Landgoed" voor het voorste deel van het perceel.

Daarnaast is sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 6 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 7 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. Het betreft hier met name de luchtvaartverkerszone als gevolg van de aanwezigheid van vliegveld Gilze Rijen. Op grond van deze zone geldt een maximale bouwhoogte. Omdat gebouwen maximaal 10 meter hoog mogen worden heeft deze aanduiding geen verdergaande beperkingen tot gevolg.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 8.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 9, voor het wijzigen van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 11 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Uitvoerbaarheid Postzegelplan

Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.

Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar. In de exploitatieovereenkomst is de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen en beeldende kunst opgenomen. Daarnaast zijn leges betaald voor de bestemmingsplanherziening.

Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 7 december 2013 gepubliceerd in het Stadsnieuws.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie Datum verzending Datum ontvangst reactie Opmerkingen?
Provincie Noord-Brabant
Directie ROH
29 april 2014 27 juni 2014 ja
Waterschap Brabantse Delta 29 april 2014 16 juni 2014 ja
Brabant Water 29 april 2014 --

Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.

Waterschap Brabantse Delta

Men stelt geen aanvullende eisen. Men is verheugd dat ingezet wordt op een waterneutraal ontwerp.

reactie gemeente

Voor kennisgeving aangenomen.

Provincie Noord Brabant

De provincie kan in ruimtelijk planologische opzicht instemmen met de locatie aan de Gilzerbaan.

Men geeft aan dat nog niet bekend is of er een bouwtitel is aangekocht. De vereiste stukken ontbreken bij het concept plan. Op basis van de aangeboden gegevens constateert men strijdigheid met de Verordening op dit punt. Men verzoekt het bestemmingsplan aan te vullen dan wel te wijzigen.

Reactie gemeente

Initiatiefnemer heeft een overeenkomst overgelegd waarbij deze overeengekomen is dat hem voordat het college van burgemeester en wethouders een besluit neemt over het raadsvoorstel met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan een bouwtitel wordt geleverd om te voldoen aan de regeling "ruimte voor ruimte".

Tevens heeft hij een door de provincie goedgekeurde overeenkomst aankoop bouwtitels ruimte voor ruimte overgelegd. Deze overeenkomst is als bijlage bijgevoegd. Op deze wijze wordt tegemoetgekomen aan de opmerking van de Provincie.

9.3 Burgerparticipatie

Op 21 december 2013 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieochtend gehouden in de woning van de aanvrager. Tijdens deze ochtend is een toelichting gegeven op de aard en het doel van de gewenste ontwikkeling en is een plan gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Het concept verslag van de bijeenkomst is aan de aanwezigen toegezonden met de mogelijkheid hierop commentaar te geven. Op 17 april 2014 heeft een tweede bijeenkomst plaatsgevonden onder andere omdat het plan gewijzigd is en er geen 4 woningen gebouwd gaan worden maar 1 woning. De omwonenden zijn van oordeel dat bebouwing van het perceel in strijd is met eerdere gemeentelijke uitspraken en toezeggingen. Men vindt daarenboven de toegelaten bouwhoogte te hoog en niet aansluiten bij de bebouwing van Sloe. De aanpassing van 4 naar 1 woning wordt over het algemeen als positief gezien.

De verslagen en de reacties zijn als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten vanaf 8 september 2014 tot en met 20 oktober 2014. Tijdens deze periode zijn er 3 zienswijzen ingediend. Deze worden in bijlage 7 zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone

Bijlage 3 Hogere Waarden Besluit

Bijlage 3 Hogere waarden besluit

Bijlage 1 Raadsbesluit Kaartbeeld Ruimte Voor Ruimte

Bijlage 1 Raadsbesluit Kaartbeeld ruimte voor ruimte

Bijlage 2 Quick Scan Flora- En Faunawet

Bijlage 2 Quick scan Flora- en faunawet

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Verslagen Burgerparticipatie

Bijlage 4 Verslagen Burgerparticipatie

Bijlage 5 Wateradvies

Bijlage 5 Wateradvies

Bijlage 6 Goedkeuring Ruimte-voor-ruimte Bouwtitel

Bijlage 6 Goedkeuring ruimte-voor-ruimte bouwtitel

Bijlage 7 Notitie Behandeling Zienswijzen

Bijlage 7 Notitie behandeling zienswijzen

Bijlage 8 Bezonningsstudie

Bijlage 8 Bezonningsstudie