Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 06-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2015004-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 71.7 van de regels van dit plan;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 additionele horeca
Horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en daaraan ondergeschikt is en waarbij tevens:
-
de oppervlakte van de horeca-activiteit maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag mag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;
-
de horeca-activiteit niet zelfstandig mag worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden;
-
de openingstijden van de horeca-activiteit gelijk zijn aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
-
geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'.
1.8 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.12 bedrijfsmatige activiteiten in een woning
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.13 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d..
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij transportbedrijven.
1.14 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.
1.15 beroepsmatige activiteiten in een woning
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.16 bestaand
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.17 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 bijzonder kwetsbaar object
Kwetsbare objecten waarbij de aanwezige personen zichzelf moeilijk kunnen redden tijdens een incident, zoals basisscholen, ziekenhuizen en verzorgingscentra zoals omschreven in de Beleidsvisie externe veiligheid Tilburg ('veilig en verantwoord ontwikkelen').
1.21 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.24 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.29 bruto vloeroppervlakte (bvo)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4 m2 daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.30 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.
1.31 cultuur en ontspanning
Voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals atelier, bowlingbaan, casino, dierentuin, evenemententerrein, speeltuin, museum, creativiteitscentrum, dansschool, kinderboerderij, muziekschool, muziektheater, sauna, wellness, schouwburg, bioscoop, theater.
Prostitutie, raamprostitutie/raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten.
1.32 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.
1.33 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is bebouwing die vanwege de kwaliteit van de verschijningsvorm, de ouderdom, authenticiteit of het cultuurhistorisch belang een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het straatbeeld en aan het van rijkswege/gemeentewege beschermde stadsgezicht in zijn algemeenheid.
1.34 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.35 dakkapel
Uitbouw van het schuine dakvlak, veelal bestaande uit een verticaal raamkozijn al of niet voorzien van beweegbare delen, twee driehoekvormige zijwangen en een afdekking, gemaakt als een plat-, zadel-, schild- of lessenaarsdak.
1.36 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d..
1.37 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.38 eilandterras
Een vrijliggend terras welke solitair op het plein of in de openbare ruimte wordt geplaatst, zonder directe koppeling aan de gevel van het betreffende horecapand.
1.39 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.40 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.41 evenement
Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.
1.42 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.43 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.44 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.45 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.46 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.47 gevelterras
Terras dat direct tegen de buitengevel van het ter plaatse gevestigde horecabedrijf wordt geplaatst.
1.48 gezondheidszorg
Medische of paramedische voorzieningen, niet zijnde verblijfsvoorzieningen.
1.49 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.50 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.51 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.52 horecacategorie 1 (Daghoreca)
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie 2, waar hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie 3 mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
1.53 horecacategorie 2 (Droge horeca)
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie 3.
1.54 horecacategorie 3 (Eetgelegenheden)
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie 2, waar hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
1.55 horecacategorie 4 (Café - Barconcepten)
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
1.56 horecacategorie 5 (Uitgaan & Zalen)
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek.
Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën 3 en 4 vallen ook binnen deze categorie.
1.57 horecacategorie 6 (Verblijfshoreca)
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.
1.58 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
-
de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
-
de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.59 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.60 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
-
seksuele en erotische dienstverlening;
-
zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
-
detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
-
horeca.
1.61 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.
1.62 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.63 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.64 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
-
medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau e.d.;
-
welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen e.d.;
-
educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
-
voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
-
openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor e.d. met uitzondering van brandweerkazerne (valt volgens SVBP onder bestemming Bedrijf);
-
maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit e.d.
1.65 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.66 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.67 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,
waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.68 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.69 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.70 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, uitkragende balkons, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.71 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.72 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.73 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.74 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.75 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.76 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.77 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.78 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.
1.79 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.80 prostitutie-inrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.81 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
-
incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenement zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
-
incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.82 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters e.d. met inbegrip van (een) bij een klooster behorende begraafplaats(en).
1.83 risicovolle inrichting
-
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
-
bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.84 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.85 speelautomatenhal
Een inrichting als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen.
1.86 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/-hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan/-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis / verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.87 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.88 studentenhuisvesting
Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.
1.89 supermarkt
een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk voedingsmiddelen waaronder ook verse groente, brood en vlees, worden verkocht, waarbij het assortiment gebruikelijk wordt aangevuld met huishoudelijke en drogisterij artikelen.
1.90 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.91 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.92 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.93 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor e.d.
1.94 voorgevel:
De met de aanduiding 'gevellijn' in het plan opgenomen gevel die het bouwvlak begrenst en vanuit cultuurhistorie als de belangrijkste gevel van het gebouw is aangewezen.
1.95 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.96 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.97 wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.98 winkelvloeroppervlak (wvo)
Het oppervlak van een (winkel)unit dat voor het publiek vrij toegankelijk is, dan wel zichtbaar is, inclusief de ruimten die direct met de verkoop samenhangen.
1.99 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.100 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
1.101 zorgwoningen
Woningen bedoeld voor mensen met een verstandelijke beperking, die langdurig extramurale zorgverlening nodig hebben. Vanuit de woningen is zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar vanuit een verpleeg- of verzorgingstehuis of woon-zorgcentrum. E.e.a checken met maatschappelijke ontwikkeling.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum - Binnenstad
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
-
de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
-
de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:
-
het gebruik van hoofdgebouwen voor wonen, tenzij maatregelen zijn getroffen zoals opgenomen in de Bijlage 3 Besluit hogere grenswaarden dan wel is aangetoond dat anderszins wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder;
-
het gebruik van de gronden voor meer dan 45 woningen;
-
het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur) anders dan toegelaten op grond van 3.1.1 en 3.1.2;
-
een bed and breakfast in meer dan 2 kamers;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden anders dan toegelaten op grond van 3.1.2;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor kantoor anders dan toegelaten op grond van 3.1.1 en 3.1.2 en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' het oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.440 m2 bvo;
-
het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
-
opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, door het toestaan van kantoren op de gronden zonder de aanduiding 'kantoor', met dien verstande dat:
-
het oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 bvo;
-
de behoefte moet worden aangetoond voorafgaand aan het te nemen besluit;
-
de functie kantoor uitsluitend op de begane grond is toegestaan.
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede landschappelijke inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie (Dubbelbestemming)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik en kleurstelling voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nadat de Omgevingscommissie is gehoord. Tevens kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nadere eisen stellen aan de situering van deze gebouwen en bouwwerken binnen het beschermd stadsgezicht, nadat de Omgevingscommissie is gehoord.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergrondse bouwwerken
7.2 Hoofdtoegang woningen
7.3 Ruimte tussen bouwwerken
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 luchtvaartverkeerzone
9.2 veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen
In afwijking van het bepaalde in dit plan gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone -aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regels:
-
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen (beperkt) kwetsbare en bijzonder kwetsbare objecten worden opgericht;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub 1. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub 1. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen de 'veiligheidszone -aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' indien:
-
er geen sprake is van bijzonder kwetsbare objecten;
-
er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;
-
de verantwoordingsplicht conform het Bevt is ingevuld.
9.3 wetgevingzone - afwijkingsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' zijn Burgemeester en wethouders bevoegd met omgevingsvergunning afwijking te verlenen ten behoeve van het realiseren van een overkapping en/of gebouw zoals is aangegeven in artikel 3.4.2
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
-
de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;
-
de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.
10.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsbepalingen, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
10.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
10.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en;
-
de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
-
de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
-
de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
-
de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
-
de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde een nieuwe bestemming 'Verkeer - Verblijf' te projecteren;
-
de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('Verkeer - Verblijf' e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen;
-
er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
-
na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
11.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beëindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
11.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
-
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
-
de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijf' te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
-
de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m;
-
de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;
-
bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
-
de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;
-
de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
-
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
-
de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
-
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
-
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
13.2 Parkeerregeling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan 'Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank)'.
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Voor De Planontwikkeling
Van de Ven Bouw en Ontwikkeling BV en Van der Weegen Bouwgroep zijn voornemens om een tweetal terreinen gelegen aan het Panhuijsenpad in Tilburg te herontwikkelen waarbij onder andere horeca, detailhandel, dienstverlening en woonfuncties kunnen worden toegevoegd. Ter plaatse van de karakteristieke bebouwing aan de Veemarktstraat wordt een nieuw gebouw Pakhuis-West gerealiseerd waarbij de voorgevels van de bestaande woningen deels geïntegreerd worden in de nieuwbouw. In het nieuwe gebouw worden appartementen gerealiseerd boven een commerciële plint. Tussen deze nieuwe bebouwing en het Patronaat (voormalige brasserie Dudok) is eveneens een nieuw gebouw, De Lobby, voorzien waar kantoren en horeca worden ondergebracht.
Omdat de voorgenomen herontwikkeling niet past binnen het vigerende bestemmingsplan ter plaatse, dient het bestemmingsplan te worden herzien voor de herontwikkeling van het gebied. Het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, vastgesteld op 4 juli 2011, wordt voor deze gronden daarom vervangen door onderhavig bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank).
1.2 Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in het centrum van Tilburg en omvat de gronden die voor de ontwikkeling van de twee gebouwen aan het Panhuijsenpad benodigd zijn. Het plangebied wordt globaal begrensd door de bebouwing aan de Heuvelring in het westen, de Veemarktstraat in het noorden en oosten met het 013-gebouw. Het Patronaat en de Sint Jozefkerk in het zuiden. Onderstaand figuur geeft de ligging weer in de omgeving.
Figuur 1.1:. Luchtfoto plangebied Bron: Globespotter
1.3 Projectvoornemen
In het plangebied worden woningen en centrumfuncties gerealiseerd. Aan de Veemarktstraat zijn ontwikkelingen voorzien op het huidige parkeerterrein en aan de gebouwen langs de Veemarktstraat en het Panhuijsenpad. De ontwikkelingen houden in dat appartementen worden gebouwd, deels ter plaatse van de huidige woonbebouwing en tuinen (waarbij de woongevel aan de Veemarktstraat deels in stand blijft).
De voorziene bebouwing bestaat deels uit hoogbouw Pakhuis-West (9 bouwlagen en een kap) en deels uit laagbouw. Ter plaatse van het huidige terras/parkeerterrein naast het Patronaat zal laagbouw De Lobby (3 bouwlagen en een kap) worden gerealiseerd.
Figuur 1.2: Aanzicht noord- en oostzijde nieuwbouw PakhuisWest
In vierkante meters betekent deze ontwikkeling de realisatie van:
-
commerciële ruimte in de plint van De Lobby: 500 m2 brutovloeroppervlak;
-
45 appartementen in Pakhuis-West: gemiddeld tussen de 50 en 90 m2 per appartement;
-
kantoorruimte De Lobby: 2 lagen à circa 480 m2 en kap = circa 1.440 m2 brutovloeroppervlak;
-
horeca of andere commerciële ruimte in de plint van PakhuisWest: 500 m2 brutovloeroppervlak (waarvan mogelijk 350 m2 brutovloeroppervlak kantoor).
Figuur 1.2 geeft een impressie van de voorziene ontwikkeling.
1.4 Voorgaand Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, vastgesteld d.d. 4 juli 2011. In het bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor Centrum - Binnenstad en Verkeer - Verblijf (zie figuur 1.3). Binnen Centrum - Binnenstad zijn de beoogde functies mogelijk echter de bouwmogelijkheden zijn niet toereikend. Op een deel van de gronden, waar de ontwikkeling voorzien is, is geen bouwvlak gelegen. De overige bouwregels passen bij de ontwikkeling. Binnen de bestemming Verkeer - Verblijf is het niet mogelijk een gebouw te realiseren ten behoeve van de beoogde functies (horeca en kantoren). De ontwikkelingen passen ook niet binnen de wijzigingsbevoegdheid die in het plan is opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010
1.5 Ruimtelijke En Functionele Structuur
1.5.1 Ruimtelijke structuur
In de oost-west richting is het Veemarktkwartier een gebied tussen het centrum - de Heuvel - en het woongebied - de Armhoefse Akkers. In de noord-zuid richting ligt het gebied tussen de Spoorlaan en de St. Josephstraat en sluit aan op het woongebied Hoogvenne. De gebieden die het Veemarktkwartier begrenzen zijn ruimtelijk-functioneel onderling erg verschillend.
Het plangebied bestaat uit het kerngebied met de Veemarktstraat.
Kerngebied Veemarktstraat
De Heuvelring en de Heuvel met de St. Josephkerk, centraal naar het plein gericht en uitlopend naar de Korte Heuvel, geeft het gebied een belangrijk gezicht naar de binnenstad, maar bepaalt meteen ook de tegenstelling tussen voor- en achterkant. Het homogene 19e eeuwse stadsbeeld met dominante kerk vormt een rand tegengesteld aan het gebied rondom de Veemarktstraat met braakliggende terreinen, openliggende achterkanten, ongedefinieerde openbare ruimten, hippe bebouwing naast verloederde bebouwing, een parkeergarage en parkeerveldjes die de onbestemdheid van gronden maskeert.
Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door grootschalige losstaande kantoorlocaties. De kantoren zijn georiënteerd op de Spoorlaan, maar de omliggende openbare ruimte biedt weinig verblijfskwaliteit en aansluiting op de binnenstad. Bovendien worden openingen benut voor insteken naar het achterliggende Veemarktkwartier om parkeerterreinen en het parkeergebouw bereikbaar te maken, wat een samenhangende indruk van het openbaar gebied niet bevordert.
De route Heuvelplein - Korte Heuvel - St. Josephstraat - Prinsenhoeven - Hoevenseweg vormt een belangrijk historisch lint binnen het stedelijk weefsel tussen centrum en de stadsrand. Het bindt de Heuvel, het Veemarktkwartier, Hoogvenne, het havenpark Piushaven en AaBé. De route kenmerkt zich door functieverloop en de monumentale 19e eeuwse sfeer van villa's, fabriekscomplexen en militaire gebouwen die opgenomen zijn in beschermd stadsgezicht. De route is deels horecaconcentratiegebied bij de Heuvel en de Korte Heuvel. In de St. Josephstraat zien we kantoren en onderwijsinstellingen en een verkleuring naar woonfuncties met meer buurtgerichte detailhandel.
De Veemarktstraat ligt gedeeltelijk in het verlengde van de Telegraafstraat en de Poststraat en komt uit bij de onderdoorgang van de Tivoligarage. Dit gedeelte probeert een verbinding te leggen tussen Heuvelring en de Tivolituin, maar confronteert voetgangers met de in- en uitgang van de parkeergarage. Op het einde daarvan is een poort voorzien die toegang geeft tot de Tivolituin. Die verbinding is goed bedoeld, maar functioneert niet. De toegang tot de tuin is verlegd naar het entreegebied van de Interpolis/Achmeatoren.
De entree van de Veemarktstraat bij de Korte Heuvel en 013 is visueel gericht op de Spoorlaan en de koepelhal van de Spoorzone.
In het moederplan – bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010 – is ingezet op een nieuwe verbinding tussen de Heuvel en de hoek Veemarktstraat – entree parkeergarage Tivoli - om het kerngebied beter te verbinden met de Heuvel, genoemd: Panhuysenpad.
Het Panhuysenpad is in de tussenliggende periode als tijdelijke oplossing gerealiseerd door de sloop van het leegstaand pand (de Chinees) naast Midi. Het is de bedoeling het Panhuysenpad volwaardig in de herontwikkeling van het Veemarktkwartier te integreren en af te stemmen op de cultuurhistorische waarden en structuur van de binnenstadsomgeving.
1.5.2 Functionele structuur
Het plangebied en de directe omgeving kenmerkt zich eveneens door een mix van verschillende functies binnen een beperkt gebied. De Spoorlaan wordt gedomineerd door grootschalige kantoorbebouwing van Interpolis/Achmea en de Rabobank. Achter het gebouw van Interpolis is een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd.
De Heuvelring verzamelt zakelijke dienstverlening (zoals de ABN/Amro en Randstad), horeca en leisure. Verder staat de Heuvelse kerk dominant in de wand en aan het Heuvelplein. Het Heuvelplein is een van de belangrijkste pleinen van Tilburg. Tezamen met de Korte Heuvel herbergt het voornamelijk horecabedrijven en in beperkte mate detailhandel. De Heuvelstraat, de belangrijkste winkelstraat van de binnenstad, mondt uit op het plein. Heuvel (i.c. Heuvelplein en Korte Heuvel) heeft een beperkte woonfunctie; met uitzondering van de pastorie wordt binnen het plangebied slechts op een beperkt aantal plaatsen boven de aanwezige horecabedrijven gewoond (kamerbewoning). Onder het Heuvelplein is een bewaakte fietsenstalling aanwezig.
In het noordelijk deel van de Veemarktstraat werd in een vijftal grondgebonden woningen tot voor kort nog gewoond. Deze woningen gaan op in de nieuwe ontwikkeling waarbij de bestaande gevels van de woningen onderdeel uitmaken van de nieuwbouw. Op veel plaatsen rond de Veemarktstraat wordt geparkeerd; op eigen terrein (zoals achter de Heuvelkerk), op braakliggend terrein en in de Tivoliparkeergarage. De parkeergarage wordt ontsloten vanaf de Spoorlaan. Het patronaatsgebouw had tot voor kort in zijn geheel een horecafunctie, de horeca op de begane grond is recent komen te vervallen. Deze ruimte is nu in gebruik als kantoor. In het gebouw van St. Vincentius vindt momenteel nog handel plaats in tweede hands goederen. Door de gemeente is medewerking verleend aan de huisvesting van het jongerencentrum V39 naast het betreffende beeldbepalende pand. Het zuidelijk deel van de Veemarktstraat wordt gedomineerd door het gebouw van 013. Het betreft een multifunctionele popaccommodatie met nationale en internationale aantrekkingskracht en is recentelijk uitgebreid om aan de huidige standaard voor poppodia te voldoen.
De Tivolistraat en de St. Josephstraat kenmerken zich door een afwisseling van woningen (grondgebonden woningen en appartementen) met bedrijvigheid en dienstverlening. Aan de noordzijde van de Tivolistraat ligt het Tivolipark. Aan de Tivolistraat, ter hoogte van de Dunantstraat, bevindt zich het Faxx gebouw. Dit voormalige Rabobank-gebouw is binnen de kaders van het moederplan opnieuw gebouwd en in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw waar creatieve ondernemingen onderdak vinden.
Het Duvelhok, aan de St. Josephstraat is een rijksmonument en is de afgelopen jaren gerenoveerd. Het is nu een plek voor kunst, cultuur, sociaal ondernemerschap, mooie evenementen, wetenschap en het kritische openbare debat. Daarnaast is er gelegenheid voor het nuttigen van een hapje en een drankje. Op het terrein tussen beide complexen is een parkeerterrein gelegen, bereikbaar vanaf de Dunantstraat. Aan de Dunantstraat wordt uitsluitend gewoond.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De structuurvisie heeft geen relatie met onderhavige ontwikkeling.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van artikel 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Artikel 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van artikel 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een uitvoerige onderbouwing van de behoefte is beschreven in hoofdstuk 4.
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
De Structuurvisie heeft geen directe relatie met deze ontwikkeling.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
-
ruimtelijke kwaliteit;
-
stedelijke ontwikkelingen;
-
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
-
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
-
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten. Bij de verordening ruimte ligt de nadruk op het buitengebied.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
De verordening stelt geen directe regels aan de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
-
de Brabantstrategie;
-
de Regiostrategie;
-
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: de duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten zijn:
-
binnenstad van de 21e eeuw;
-
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing;
-
modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven;
-
modern Industrieel Cluster Midden-Brabant.
De drie stadsregionale parken zijn:
-
stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven;
-
stadsregionaal park Stadsbos013;
-
stadsregionaal park Noord.
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad (dit zijn andere knooppunten en zones dan voorzien in de Brabantstrategie).
De drie stedelijke knooppunten zijn:
-
bedrijvenpark Zuid;
-
zorgcluster Leijpark;
-
duurzaam energielandschap Noord.
De twee ecologische verbindingszones:
-
aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied;
-
aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
-
ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten;
-
basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig;
-
vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk;
-
brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding;
-
differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners;
-
cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal;
-
groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar;
-
goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen;
-
betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers;
-
economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken.
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Positionering plangebied
Het plangebied is aangewezen als Binnenstad van de 21e eeuw en als kerngebied (steden)bouwkundig erfgoed (figuur 2.1).
Binnenstad 21e eeuw
De Heuvelring en omgeving behoren tot het commercieel gebied nu en in de toekomst. Dat betekent dat ontwikkelingen in deze sfeer moeten liggen, waarbij naast het bouwen en de toelaatbaarheid van functies ook gaat om de beleving en de openbare ruimte. De binnenstad moet een plek zijn waar mensen willen verblijven en om mensen te verbinden.
Kerngebied (steden)bouwkundig erfgoed
De kwaliteiten komen tot uitdrukking in bestaande objecten en ensembles. Ze zijn representatief voor een specifieke ontwikkeling van de stad en worden gebruikt als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen.
Figuur 2.1: uitsnede Omgevingsvisie Tilburg 2040
Het gebied wordt ontwikkeld ten behoeve van wonen en werken en het bevorderen van de ruimtelijke structuur van de omgeving. Deze historische kenmerken van het plangebied blijven met de ontwikkeling herkenbaar en waar mogelijk behouden. Er wordt wel bebouwing aan toegevoegd maar mede met als doel de historische kenmerken te benadrukken.
2.3.2 Structuurvisie linten oude stad
De Structuurvisie linten is een uitwerkingsopdracht vanuit de Omgevingsvisie Tilburg 20140. Deze Structuurvisie is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten kunnen sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte et cetera). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn hiervoor bepalend.
In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:
-
bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;
-
rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (minimaal 80%). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.
Doelen
De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:
-
bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;
-
vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;
-
introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;
-
behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);
-
behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.
Visie en uitvoeringsprogramma
De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.
Ruimtelijke ordening
I Detailhandel/bedrijvigheid
-
versterken dynamiek en levendigheid in de linten
-
de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden)
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid
-
de dynamiek concentreren in bedrijvige linten
-
stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvig linten
-
investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers
II Wonen
-
behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning
-
beperken van appartementenbouw
-
historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden
- maatregelen wonen
-
aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen
-
aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')
-
stimuleren van nieuwe woonvormen
III Cultuurhistorie
-
inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling
-
meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte
-
behoud van ensembles
- maatregelen cultuurhistorie
-
planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles
-
formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen
-
visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden
-
stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten
-
investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten
IV Stedenbouw
Zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:
-
de korrel, maat en schaal van de bebouwing
-
aanwijzing van ensembles
-
aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt
-
benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijvoorbeeld grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)
-
aandacht voor diversiteit in de linten
- maatregelen stedenbouw
-
beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte
-
niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel
-
ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.
-
door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan
V Openbare ruimte
-
behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten
-
investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte
- maatregelen openbare ruimte
-
afstemmen van eventuele hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten
-
groen waar het kan
-
meer aandacht voor het verblijfskarakter
-
efficiënter omgaan met parkeren
-
toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten
-
bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma
VI Samenwerking
Het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen:
-
bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden
-
gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten
- maatregelen samenwerking
Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring.
Positionering van het plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van het bedrijvige lint van de Heuvelring (figuur 2.2). De Heuvelring kenmerkt zich in dit gedeelte door een groot aantal horecavestigingen gecombineerd met wonen en andere commerciële functies. Een dergelijke ontwikkeling hangt vooral samen met een verdere menging van functies en verdichting. Deze ontwikkeling richt zich op het behoud van de bestaande elementen en het versterken van de structuren. De bestaande woningen aan de Veemarktstraat worden vervangen, waarbij de bestaande gevels gedeeltelijk worden behouden. De open ruimte tussen de huidige woningen en de Heuvelkerk wordt bebouwd waardoor er een stedenbouwkundige eenheid ontstaat en het gebied beter aansluit bij de sterk bebouwde omgeving. De te realiseren gebouwen zijn slank en passen binnen de lineaire structuren van het lint.
De ontwikkeling wordt daarnaast aangegrepen om het Panhuijsenpad toegankelijker en aantrekkelijk te maken en daarmee een logische route te creëren voor het winkelpubliek maar ook voor Tivoli 013 en de horeca. Ook voorziet de ontwikkeling in een combinatie van wonen en bedrijvigheid. Dit past in de visie en bij de geformuleerde maatregelen voor het lint.
Figuur 2.2: Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvig lint Heuvelring; in de blauwe cirkel het plangebied (indicatief)
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskader ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen milieu, water en ruimtelijke behoefte zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.2.1 Stedenbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
3.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.2.3 Stedenbouwkundige afweging
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.3.1 Beleidskader
3.3.2 Archeologie
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen op de Archeologishe Monumentenkaart (AMK). Door de ligging in de bebouwde kom is het gebied op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) niet gewaardeerd. Op basis van de verwachte ligging in een gebied met hoge zwarte enkeerdgronden heeft het plangebied volgens de systematiek van de IKAW op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) echter wel een hoge archeologische verwachting.
In 2009 is door Fontys Hogescholen Bilan archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek voor het gebied Veemarktkwartier uitgevoerd. Aan het plangebied wordt hierin een middelhoge tot hoge archeologische verwachting toegekend. BAAC heeft op grond van deze waardering in 2013 een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In het rapport wordt geconcludeerd dat de top van het natuurlijke bodemprofiel is afgeschoven en/of opgenomen in de esdeklaag, maar dat er nog steeds sprake is van een middelhoge verwachting voor de onverstoorde archeologische waarden uit het neolithicum tot de vroege middeleeuwen.
In 2014 is daarom in het zuidelijk deel van het plangebied een proefsleuf gegraven en zijn boringen geplaatst. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebied recent is verstoord en de archeologische waarden dientengevolge laag zijn. BAAC heeft in 2014 een bodemonderzoek uitgevoerd waarin geconcludeerd is dat door een dik humeus dek de onderliggende archeologische waarden beschermd zijn tegen diepe bodemverstoring. Op basis van het in 2014 door BAAC uitgevoerde bureauonderzoek en de daarin geconstateerde hoge archeologische verwachting voor het gebied wordt voor het gehele plangebied een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk geacht. De gemeente Tilburg neemt dit advies niet over en adviseert geen aan een vergunningstelsel gekoppelde dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' over het plangebied te leggen. Het plangebied is in 2018 gewijzigd waardoor het gebied (westelijk van het huidige plangebied richting de Heuvelring) waar door BAAC een hoge verwachting is toegekend niet langer deel uitmaakt van het plangebied.
De toegekende hoge verwachting is voor het te ontwikkelen gebied onvoldoende onderbouwd en bovendien heeft er reeds ingrijpende bodemverstoring plaatsgevonden bij de bouw van de 19-eeuwse woningen, soms voorzien van kelders, en de aanleg van infrastructuur.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
3.3.4 Bestaande situatie
Voor de huidige ruimtelijke structuur zijn van belang:
-
Het voormalige complex 'MIDI';
-
Het Patronaat;
-
De woonhuizen aan de Veemarktstraat;
-
Het Panhuijsenpad en de aangrenzende onbebouwde terreinen.
Het plangebied bestaat grotendeels uit achterkanten van het stedelijk gebied. Tevens komen meer braakliggende terreinen en parkeerterreinen voor. De blinde muren langs het Panhuijsenpad en de terreinen naast Dudok vertegenwoordigen op zichzelf daarmee een beperkte cultuurhistorische waarde.
Het voormalige complex 'MIDI' was in het verleden een bioscoop- en theatercomplex. De bestaande bebouwing zal worden vervangen door nieuwbouw met commerciële ruimte en appartementen. De herontwikkeling zal binnenkort starten. De herontwikkeling van het pand heeft geen invloed op het aanzicht van het beschermde stadsgezicht en de monumenten in de omgeving van het gebied.
Het Patronaat behoort bij de Sint Jozefkerk. Het is een rijksmonument dat tot voor kort in gebruik was als brasserie. Het pand zal in de toekomst weer een ander bestemming krijgen.
Aan de Veemarktstraat staat een rij woonhuizen en het MIDI-theater met een blinde achtergevel aan het Panhuijsenpad. Deze woonhuizen zijn geïnventariseerd in het kader van het MIP omdat ze beeldbepalend zijn. Ze zijn niet beschermd. Het Panhuijsenpad en de aangrenzende onbebouwde terreinen zijn in de tweede helft van de 20ste eeuw vrijgekomen. Het pad maakt dan ook geen deel uit van de historische wegen- en padenstructuur van de Tilburgse stadskern. In 2014 is het straatje ontwikkeld tot een klein park met terrassen van brasserie Dudok en café Extase om een verbinding te maken tussen de Heuvelring en de Veemarktstraat en de nieuwe invulling op de begane grond van de parkeergarage Tivoli beter bereikbaar te maken en te versterken.
3.3.5 Nieuwe situatie
De ontwikkelingen in de nieuwe situatie hebben invloed op het aanzicht van het Panhuijsenpad, het Patronaat en het terrein aan de achterzijde van de Veemarktstraat.
Het toevoegen van de gevels aan het Panhuijsenpad maakt dit pad tot een voorzijde, in plaats van de huidige achterzijde die het pad vormt. Aangezien het gaat om een nieuwe doorbraak is het wenselijk hier te blijven benadrukken dat het pad niet tot het oude wegenpatroon van de kern behoort. De toevoeging van de gevels heeft echter zeer beperkt invloed op de cultuurhistorische waarden.
Realisatie van de hoogbouw (9 bouwlagen en een kap) betekent de introductie van een hoog object nabij de Heuvelkerk. In overleg met de Omgevingscommissie Gemeente Tilburg is hierbij gekozen voor een samenstel van twee gekoppelde volumes, waardoor de hoogbouw rank oogt en de 'vingerbeweging' richting de oostelijke gebouwen wordt versterkt.
Ook het ontwerp van de lobby is zodanig dat dit aansluit op de bouwvorm van het nabij gelegen voormalige patronaatgebouw.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie zijn de bouw van de toren en de lobby stevige maar aanvaardbare ontwikkelingen in het beschermde stadsgezicht die ruimtelijk zorgvuldig ingepast kunnen worden.
De Omgevingscommissie Gemeente Tilburg stemt in met de verschijningsvormen op deze locatie. Een aandachtspunt hierin vormt nog de beoogde overkapping tussen de lobby en het Patronaat. De omgevingscommissie wordt op basis van een definitief plan nog om een advies gevraagd.
3.3.6 Maatregelen in het bestemmingsplan
Archeologie
Het plangebied is geheel onderzocht en vrijgegeven voor wat betreft archeologie. In het bestemmingsplan is daarom geen dubbelbestemming meer opgenomen die een onderzoek voorschrijft.
Cultuurhistorie
Voor het gehele plangebied is een dubbelbestemming opgenomen 'Waarde - Cultuurhistorie(dubbelbestemming)' voor het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg. De dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.
3.4 Volkshuisvesting
Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (KWBO) & SmartAgent
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de actuele Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie is aangegeven dat -ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad- de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015 -met de horizon op 2020- staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (waaronder demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/ beleving). Dit geldt zowel voor de woning als voor de woonomgeving/woonmilieu.
De woningbouwopgave die Tilburg in voornoemde context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve samenstelling daarvan (onder meer woonmilieu differentiatie), maakt het nodig om ons -in beperkte mate- ook te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk ( & -Plus), Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij -in deze volgorde- sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met (SmartAgent-)leefstijlkenmerken van bewoners.
Het plan tot realisatie van 45 (huur)appartementen in dit deel van de Binnenstad betreft een inbreiding/transformatie, waarbij de woningen inspelen op de plaatselijke behoefte aan een gevarieerd woningaanbod. In het plan is rekening gehouden met de woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Centrum-Stedelijk.
Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (meest recent 2012) toont de behoefte aan Centrum-Stedelijk woonmilieu. Zo blijkt de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in ruim 20% van de gevallen uit te gaan naar een (centrum-) stedelijk woonmilieu, waarmee burgers met specifieke leefstijlen beter worden bediend. Tot 2025 betreft dat een woningvraag van zo'n 2.200 woningen in dit woonmilieutype.
Woonkwaliteiten
Naast woonmilieu differentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het aandeel goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW). Onderstaand worden de relevante aspecten afgewogen.
a. Leefstijl / "woonwereld"
Het KWBO biedt inzicht in de zogenoemde "harde" kenmerken (in casu huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.). Complementair levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt.
Samen bieden beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, uitmondend in zogenoemde "woonwerelden". Hiermee kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).
Het woningbouwplan aan het Panhuijsenpad biedt ruimte voor centrum-stedelijk wonen, primair voor mensen behorend tot de rode leefstijl, en meer specifiek voor de "woonwerelden" Stedelijk & allure.
b. Toetsingskader nieuwbouwappartementen
De gemeente heeft, om een surplus aan plannen voor de bouw van appartementen te vermijden, besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Plannen worden getoetst aan het gewenste woonmilieu, de ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consument gerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
Het plan voldoet aan de toetsingscriteria voor nieuwbouw appartementen.
c. Levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (met name ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar zijn/worden afgestemd. Met name bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.
In dit plan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw zo veel mogelijk voldaan, respectievelijk invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.
d. Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (in casu certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.
Het woningbouwplan Veemarktkwartier Westflank zal aan het Politiekeurmerk voldoen.
3.5 Groen
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
-
Bomenverordening 2017
-
Beoordelingscriteria houtopstanden
-
Nota 'overige houtopstanden'
-
Boomwaarde zoneringskaart 2017
-
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaardezoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
-
inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
-
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
-
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Maatregelen in het bestemmingsplan
Bomenbeleid
Uit de BWZ-kaart blijkt dat in het plangebied geen waardevolle bomen aanwezig zijn. Aan de randen van het plan, langs de Heuvelring zijn wel waardevolle bomen aangewezen (zie figuur 3.6). De afstand van de bomen tot het plangebied is meer dan 15 meter (beschermingszone).
Bescherming van de bomen in dit bestemmingsplan is daarom niet nodig.
Figuur 3.6: Uitsnede boomwaardekaart
Nota Groen
In het plangebied is weinig ruimte voor groen. Ook de bebouwing leent zich niet voor groene daken of gevels. Bij de inrichting van het openbaar gebied zal gekeken worden hoe de ruimte zo groen mogelijk kan worden ingericht.
3.6 Kantoren
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Na 2015 is deze nota nog niet vervangen door een nieuwe.
Ontwikkeling van de Stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de Stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
Na een evaluatie in 2001 is het beleid bijgesteld in de Nota Ruimte voor Kantoren 2001 omdat het slechts gedeeltelijk effect had. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
-
een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
-
het loslaten van het restrictief beleid buiten de Stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.
Het doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen.
Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
-
kleine en middelgrote eigenaar-gebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
-
kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.
In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Het Laar (westentree). Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.
Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
Regionale afspraken kantoren Hart van Brabant 15-12-2016
Omdat de kantorenmarkt in Brabant onder druk staat heeft de provincie aan de regio's verzocht op regionaal niveau afspraken te maken. De kantorenmarkt in de regio Hart van Brabant kampt met leegstand en overprogrammering, maar er is geen sprake van een groot regionaal probleem. Dat neemt niet weg dat er wel een opgave is, omdat we in de regio hechten aan een goed functionerende kantorenmarkt. Deze opgave ligt vooral op het bord van de grotere gemeenten met enig kantorenprofiel, maar gaat ook de overige gemeenten aan. Om die reden is afgesproken dat we in Hart van Brabant het regionale overaanbod gaan terugdringen waarbij we kijken naar plancapaciteit en aanbod en tevens meer vraaggericht gaan werken. Daarbij ligt de focus op een aantal kansrijke regionale kantoorlocaties die voor de regio als toekomstbestendig worden gezien. Op lokaal niveau vindt de uitwerking plaats. De afspraken zijn vastgelegd in het RRO van 15 december 2016 en hebben een looptijd van 4 jaar. Tenminste een keer per jaar wordt de voortgang besproken in de portefeuilehoudersoverleggen.
In Hoofdstuk 4 wordt invulling gegeven aan de kantorenbehoefte in de regio versus deze ontwikkeling.
Maatregelen in bestemmingsplan
In Hoofdstuk 4 is verder invulling gegeven aan de verantwoording van de ontwikkeling versus de behoefte en de ruimtelijke mogelijkheden van de locatie.
3.7 Detailhandel
3.7.1 Visie detailhandel
Uitgangspunten
In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd: "Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur."
In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.
Winkelen en boodschappen doen
Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentgerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.
Nieuwe ontwikkelingen
Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.
Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere druk bezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion.
Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels met showroom en/of winkelfunctie.
De uitgangspunten voor de detailhandel zijn in de visiekaart weergegeven (figuur 3.7).
Figuur 3.7: uitsnede Visie Detailhandel Tilburg 2013
Ruimtelijke vertaling
Het plangebied is, op grond van de visie, onderdeel van de binnenstad. De ontwikkeling van detailhandel en daaraan ondersteunende functies heeft hier prioriteit. De gronden in dit bestemmingsplan worden bestemd als Centrum - Binnenstad. In deze bestemming zijn commerciële voorzieningen, waaronder detailhandel toegestaan.
3.7.2 Detailhandel in de Structuurvisie Linten
In de Structuurvisie Linten in de oude stad is in het uitvoeringsprogramma met betrekking tot detailhandel/bedrijvigheid het volgende opgenomen:
-
versterken van de dynamiek en levendigheid op de linten;
-
de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden).
Wat is het belang op stedelijk niveau?
Op het niveau van de stad/het stedelijk systeem spelen de linten en dan met name de bedrijvige linten in de economie van Tilburg een belangrijke rol. In de bedrijvige linten speelt zich circa 10% van de werkgelegenheid af en bevindt zich 21% van het aantal winkels (met 17% van het winkelvloer oppervlak). Daarnaast fungeert een aantal linten als buurtwinkelvoorziening voor de wijken er om heen. Als derde en laatste (en meest oeilijk grijpbare) deel vormen de detailhandel en andere commerciële functies in de linten een belangrijke factor in de sfeer van het woonklimaat. Dit woonklimaat is door de menging van die functies een meer stedelijk woonmilieu. Dat is in Tilburg nog onderbelicht/beperkt aanwezig en het bindt een doelgroep aan de stad welke we graag willen behouden. Als vestigingsmilieu zijn de bedrijvige linten uniek door een mix aan functies, lage huurprijzen, de betrokkenheid van de reeds aanwezige ondernemers, de sfeer (cultuurhistorie) en de grote verscheidenheid aan panden.
Uitgangspunten Structuurvisie Linten: gemengde functies aan de bedrijvige linten
De levendigheid en dynamiek in de bedrijvige linten kan alleen maar worden behouden en versterkt als deze worden geconcentreerd op de bedrijvige linten en niet op de rustige linten. Om concentratie in de bedrijvige linten te stimuleren is in de Structuurvisie Linten als uitgangspunt voor de vertaling in bestemmingsplannen opgenomen het bieden van meer ruimte voor bedrijvigheid en detailhandel en het regelen van meer flexibiliteit.
Verschillende soorten bedrijven hebben de kans zich te vestigen in die linten door het behoud en verdere stimulering van een verscheidenheid aan panden in de bedrijvige linten in zowel grootte en prijs en door de marktwerking. In de Structuurvisie Linten is ingezet op het geven van ruimte aan kleinschalige detailhandel en andere commerciële functies door deze toe te staan binnen de bedrijvige linten. Het gaat dan om een oppervlakte van maximaal 80 m2.
Met het mogelijk maken van deze zeer kleinschalige vorm van detailhandel worden toekomstige ondernemers in de gelegenheid gesteld om ook een winkel bij of in de woning te realiseren. Het doel is om hierdoor juist de bijzondere (meng)vormen van economische bedrijvigheid mogelijk te maken aan straten die van ouds her de dynamiek van een veranderende samenleving en economische trends steeds hebben gevolgd.
Voor kleine ambachtelijke ondernemers, die naast een werkplaats ook producten ter plaatse willen verkopen zijn de bedrijvige linten een zeer geschikte vestigingsplaats. Met het toestaan van deze kleinschalige vorm van detailhandel kunnen de bedrijvige linten de functie van dynamische (aanloop)straten met een grote diversiteit aan functies blijven behouden of versterken.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Het lange voorbereidingstraject van de Structuurvisie Linten, de toenemende leegstand in de detailhandel en de noodzaak van toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) hebben aanleiding gevormd tot een heroverweging van het uitgangspunt en het rechtstreeks toestaan van detailhandel binnen de bedrijvige linten. Er is dan ook gekozen om, afhankelijk van de locatie en de concrete ontwikkelingen met betrekking tot leegstand in de detailhandel, steeds ad hoc de vestiging van nieuwe detailhandel toe te staan.
Door op deze wijze invulling te geven aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Linten kan een goede balans worden gevonden tussen het stimuleren van dynamiek in de linten enerzijds en het voorkomen van leegstand anderzijds.
het plangebied maakt niet direct deel uit van een Lint maar grenst daar direct aan. In Hoofdstuk 4 is verder invulling gegeven aan de verantwoording van de ontwikkeling versus de behoefte en de ruimtelijke mogelijkheden van de locatie, waarbij rekening is gehouden met de ligging van het plangebied ten opzichte van het bedrijvige lint Heuvelring.
3.8 Horeca
3.8.1 Algemeen
De raad heeft op 30 januari 2017 het horecabeleid vastgesteld. Daarin is de volgende doelstelling opgenomen.
"Tilburg wil een gastvrije stad zijn. Met het nieuwe horecabeleid willen we een bijdrage leveren aan een horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van de bewoners en bezoekers van de stad. We kiezen voor horeca die een meerwaarde heeft voor de functie van gebieden, om daarmee de gastvrijheid van Tilburg te benadrukken. Daarnaast willen we binnen het beleid ruimte houden voor vernieuwing van het aanbod. De stad realiseert hiermee een horeca aanbod waarvoor mensen nu, en in de toekomst, naar Tilburg komen en er willen verblijven."
Ruimte voor vernieuwing/innovatie van het aanbod
Nieuwe horeca-initiatieven moeten de aantrekkelijkheid van bepaalde gebieden vergroten of behouden. Gebieden als de binnenstad en het buitengebied zijn van groot belang voor het woon- en leefklimaat en bezoekers, vanwege de vele voorzieningen en mogelijkheden voor recreatie en ontspanning. Door daar in te zetten op (vernieuwende) horeca(concepten) kunnen deze gebieden een grotere waarde krijgen voor inwoners en bezoekers. Onderscheidende horeca-concepten, al dan niet in combinatie met een bijzondere locatie, moeten ruimte kunnen krijgen in Tilburg.
Evenwichtig aanbod
Bij het vormgeven van het horecabeleid dient tevens een balans te worden gevonden met andere functies zoals de leefbaarheid in wijken of de mogelijkheid om te ondernemen (in andere sectoren). Ook bij de omvang van het aantal horecagelegenheden moet een balans worden gevonden. Het toevoegen van horeca komt de diversiteit en spreiding van het aanbod ten goede. Bij overaanbod kan het rendement van horecabedrijven onder druk komen staan. Dit kan tot gevolg hebben dat de kwaliteit afneemt en dat daardoor niet voldoende ruimte is voor vervangingsinvesteringen en het investeren in het vernieuwen van het concept.
3.8.2 Horeca-categorieën
In het horecabeleid zijn categorieën opgenomen. Zo ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de ontwikkeling van horeca die past bij het karakter van het gebied. Denk hierbij aan de wenselijkheid van daghoreca in winkelgebieden en het voorkomen van overlast van horeca die lang geopend is in gebieden waar ook (relatief veel) woningen aanwezig zijn. In het horecabeleid is daarom gekozen voor een nieuwe typering van horeca-categorieën waarmee aansluiting gezocht wordt bij het belangrijkste bezoekmotief van de consument en waarmee richting kan worden gegeven aan de ontwikkeling van horeca die aansluit bij de kwaliteiten van een specifiek gebied.
Categorie 1 (Daghoreca)
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie 2, waar hoofdzakelijk (kleine etenswaren) en/of dranken worden verstrekt. Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie 3 mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
Categorie 2 (Droge horeca):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt. Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie 3.
Categorie 3 (Eetgelegenheden):
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie 2, waar hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt. Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
Categorie 4 (Café - Barconcepten):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
Categorie 5 (Uitgaan & Zalen):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek. Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën 3 en 4 vallen ook binnen deze categorie.
Categorie 6 (Verblijfshoreca):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.
3.8.3 Gewenste ontwikkeling
De belangrijkste concentratie van horeca bevindt zich in de binnenstad in het horecaconcentratiegebied (HCG). Het HCG bestaat uit: Heuvel, Korte Heuvel, Piusplein, Heuvelring/Piusstraat, Paleisring, Oude Markt/Heikese Kerk. Hier is ruimte voor een ruim en divers aanbod van horeca, juist ook horeca die zich specifiek richt op uitgaand publiek. In andere delen van de binnenstad zoals het Kernwinkelgebied, de Spoorzone, Veemarktkwartier, Piushaven en het Dwaalgebied heeft de horeca een ondersteunende functie en zijn andere functies zoals wonen, winkelen en werken de hoofdfunctie. Uitbreiding van horeca is in deze gebieden wenselijk als dit bijdraagt aan de sfeer en aansluit op de hoofdfunctie van het betreffende deelgebied. Hierbij blijft de balans met de andere functies van groot belang.
Aan de bedrijvige linten is horeca, net als in andere winkelgebieden, ondersteunend aan de hoofdfunctie. In met name de grotere winkelgebieden is vaak horeca gevestigd die ook wijkgebonden is. Naast op winkelend publiek gerichte daghoreca, kan hier ook gedacht worden aan een restaurant. Vanwege de goede bereikbaarheid en parkeergelegenheid bij dit soort centra, is dit een goede plek voor dergelijke horecavoorzieningen.
3.8.4 Horeca bij winkels en dienstverlenende bedrijven (additionele horeca)
Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen ontstaat er bij consumenten steeds meer een behoefte aan onderscheidende concepten in zowel winkels als horeca. Hoe meer een (winkel-)gebied gericht is op recreatief winkelen of verblijf, hoe groter de behoefte aan 'beleving'. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn een lunchroom in een boekenwinkel, een kapsalon met een wijnbar (mits gescheiden ruimtes) of een lunchroom waar het gehele interieur te koop is. Deze ontwikkeling vindt op dit moment met name plaats binnen de detailhandel waar steeds meer 'horeca-elementen' een plaats krijgen.
Het is voor winkeliers mogelijk om binnen de bestaande regels maximaal 33% van de winkelvloeroppervlakte in te richten voor horeca-activiteiten. Voor horecabedrijven die tevens alcohol verkopen gelden op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) aanvullende (inrichtings-)eisen. Deze eisen gelden in Tilburg ook voor bedrijven die geen alcohol schenken, maar wel langer geopend willen zijn dan op grond van de winkeltijdenverordening mogelijk is.
3.8.5 Ondersteunende horeca
Horeca is ook een zeer wenselijk onderdeel van andere (maatschappelijke) voorzieningen zoals een schouwburg, buurthuis of sportvoorziening. Deze horeca staat ten dienste van een andere hoofdfunctie. Deze hoofdfunctie is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. Het schenken van alcohol is toegestaan middels een Drank- en Horecavergunning.
3.8.6 Maatregelen in bestemmingsplan
In Hoofdstuk 4 is ten aanzien van het plangebied het vorenstaande verder uitgewerkt. Waarbij de ontwikkelingsmogelijkheden qua locatie en behoefte tegen elkaar zijn afgezet. Gezien de locatie is horeca gericht op de ondersteuning van de hoofdfunctie. Het plangebied ligt buiten het horecaconcentratiegebied en buiten het bedrijvige lint.
3.9 Verkeer En Parkeren
3.9.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze Mobiliteitsagenda 013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.9.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is in april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
-
voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
-
in de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
-
het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
-
het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
-
indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.9.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (zie ook bijlage 13 bij deze toelichting) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouw ontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.9.4 Beoordeling
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Behoefte
Wonen
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten periodiek in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit mei 2017.
In de periode 2016-2026 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.700 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2019.
Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 woningen per jaar die gesloopt worden. De effectieve vraag -uitgeoefend door de woonconsument- ligt gemiddeld op 850-900 woningen per jaar. Het gemeentelijke bouwprogramma is hierop afgestemd.
Het plan tot de bouw van 45 appartementen ter plaatse van Panhuijsenpad (Veemarktkwartier) - Centrum/ Binnenstad past ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro) en is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
Detailhandel en horeca
Het Veemarktkwartier is als deel van de binnenstad een gebied waarin nieuwe functies als (creatieve) bedrijvigheid samengaan met binnenstadsfuncties als die van 013 en horeca. Daarnaast is de voor de binnenstad belangrijke parkeergarage Tivoli gelegen in het Veemarktkwartier.
In het horecabeleid is voor het Veemarktkwartier als profiel het volgende opgenomen: "Voor het Veemarktkwartier staat de verbinding met de Korte Heuvel en de Heuvelring centraal. De culturele voorzieningen, waaronder poppodium 013, en bedrijven bieden een mogelijkheid voor het toevoegen van horeca die daarbij aansluit. Daarbij wordt ingezet op horeca complementair aan de horeca op de Korte Heuvel en de Heuvelring."
In de binnenstadsvisie is aangegeven dat het van belang is om het Veemarktkwartier 'open te maken' richting van de Heuvel en Heuvelring. Met de wijziging van het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om in totaal ca. 1.000 m2 bvo commerciële functies (waaronder horeca en detailhandel) te realiseren. Dit alles betekent dat horeca kan worden toegestaan in de categorieen 1, 2, 3. Horeca in de categorie 4 wordt na een afwijking mogelijk gemaakt mits aangetoond wordt dat de vestiging akoestisch inpasbaar is.
Gelet op de situering ten opzichte van het kernwinkelgebied ligt invulling met detailhandel hier minder voor de hand dan horeca. Beide functies kunnen echter een bijdrage leveren aan het verbeteren van de routering van mensen van en naar het Veemarktkwartier met de daarin voor de binnenstad belangrijke parkeergarage Tivoli die als bronpunt functioneert. Ook een andere invulling met commerciële dienstverlening is gezien de ontwikkelingsrichting van het Veemarktkwartier als gebied, waarin ook creatieve bedrijvigheid een belangrijke pijler is, een wenselijke invulling.
Door de beperkte uitbreiding in oppervlakte, ten opzichte van aanwezige aanbod van zowel horeca als detailhandel in de binnenstad, is er geen negatief effect te verwachten voor het functioneren van de overige winkels en horeca.
Doordat het verblijfsklimaat in het Veemarktkwartier een impuls krijgt wordt de aantrekkelijkheid van het geheel bovendien verbeterd, met als verwacht gevolg een beter functionerende binnenstad doordat de verbinding met de Heuvelring en daarmee de rest van de binnenstad verbeterd.
Kantoren
In het plangebied wordt ruimte geboden aan maximaal 1.440 m2 bvo nieuwe kantoren in De Lobby met de mogelijkheid om na wijziging maximaal 350 m2 bvo toe te staan op de begane grond van het Pakhuis-West. De gronden die voor kantoren zijn bestemd, zijn met een functieaanduiding aangewezen (aanduiding 'kantoor'). Dit betreft een beperkte kantoorontwikkeling op maximaal 2 bouwlagen en onder de kap. In het kantorenbeleid ligt de focus al geruime tijd op de ontwikkeling van de Spoorzone als toplocatie omdat deze alle kwaliteiten in zich heeft waar de hedendaagse en toekomstige kantoorgebruiker behoefte aan heeft. Daarnaast is differentiatie van het aanbod ook als uitgangspunt van beleid opgenomen zodat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen met oog op de groei en versterking van de economische structuur van de stad. Als gevolg hiervan zijn buiten de omgeving van het Centraal Station ook enkele andere stevige en aansprekende kantoormilieus ontwikkeld.
Als gevolg van de laagconjunctuur afgelopen decennium is de kantorenmarkt onder druk komen te staan met veel overaanbod tot gevolg. In de regio Hart van Brabant - waarvan Tilburg deel uitmaakt - zijn regionale afspraken gemaakt die tot doel hebben het overaanbod terug te dringen en de kantorenmarkt meer in balans te krijgen. Er is een aantal kansrijke regionale kantoorlocaties geïndentificeerd waar ontwikkeling naar behoefte ruimte kan krijgen. Daarbuiten is terughoudendheid bij nieuwe initiatieven het uitgangspunt en spannen de regiogemeenten zich in de plancapaciteit af te schalen.
De locatie Veemarktkwartier behoort tot het centrumgebied van Tilburg en is gelegen nabij de Stationszone en is als zodanig onderdeel van de regionale kansrijke locaties waar ontwikkelingen vanaf 750 m2 tot de mogelijkheden behoren. De kantoorfunctie draagt bij aan de multifunctionaliteit in het gebied en de nieuwbouw voorziet in de behoefte van A-kwaliteit kantorenvastgoed in het centrum. Als gevolg van de toenemende dynamiek in de huidige markt is het kwalitatieve aanbod in het centrum schaars geworden. Met name in het kleinschalige segment met creatieve profiel is behoefte aan ruimte. De Lobby, maar ook de begane grond van Pakhuis-West kan voorzien in die behoefte en is dus passend in het beleid.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
In het kader van onderhavig plan zijn de relevante omgevingsaspecten beoordeeld. Deze onderzoeken worden ook gebruikt om de inpassing in de omgeving te beschouwen.
5.2 M.e.r.-beoordeling
5.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een milieueffectrapportage (MER) of een m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(-beoordeling) te worden opgesteld indien:
-
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
-
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad 1.
In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten m.e.r.(-beoordelingsplichtig) zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2.000 woningen of meer dan 200.000 vierkante meter brutovloeroppervlak bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan kan volstaan worden met een vormvrije mer-beoordeling. Uit het vervolg van dit hoofdstuk blijkt uit de genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad 2.
Binnen het plangebied zijn geen Natura 2000- of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen directe effect op de Natura 2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 3,5 kilometer ten oosten van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 5.8 onderzocht en beoordeeld.
Er heeft een vormvrije mer-beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage 2). Uit dit rapport blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
5.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r. beoordeling
De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:
-
In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C beval activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.
-
In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.:
Voor dit bestemmingsplan is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:
D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Het beoogde bestemmingsplan behelst de herontwikkeling van het terrein gelegen aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat in Tilburg waarbij commerciële voorzieningen (onder andere horeca, detailhandel en kantoorruimten) en woonfuncties worden gerealiseerd. In vierkante meters betekent deze ontwikkeling de realisatie van circa 1000m2 brutovloeroppervlak commerciële ruimte verdeeld over de plinten van beide gebouwen, 45 appartementen (gemiddeld tussen de 50 en 90 m2 per appartement) en circa 1.440 m2 brutovloeroppervlak kantoorruimte op de verdiepingen in De Lobby. Daarmee blijft dit plan ruim onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2. Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling.
Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-MER als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand ca. 3,5 km van gebieden die wel als Natura 2000-gebied zijn aangewezen (de Kampina & Oisterwijkse Vennen). Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN).
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen NNB en Natura2000-gebieden te verwachten. Ook tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase zullen niet aan de orde zijn. Significante gevolgen kunnen daarom worden uitgesloten. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 5.8 Natuur en ecologie.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
-
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
-
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2 Wet milieubeheer. De criteria betreffen:
-
een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en voor zover van belang, van sloopwerken;
-
een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
-
een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;
-
een beschrijving, voor zover er informatie beschikbaar is, van de mogelijke waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van (indien van toepassing) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.
Toetsing:
-
Fysieke kenmerken van het plan:
Het plan heeft betrekking op de herontwikkeling van het terrein gelegen aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat in Tilburg.
-
Plaats van het plan:
Het plan wordt uitgevoerd op een locatie die momenteel deels braak ligt en gebruikt gaat worden als centrumgebied inclusief woningen. Het plangebied ligt niet in het natuurnetwerk Nederland. Het Wilhelminakanaal, dat deel uitmaakt van het NNN ligt op een afstand van ruim 1 kilometer. De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour (van de spoorlijn) ter hoogte van het plangebied bedraagt 8 meter. Deze contour reikt niet tot het plangebied en levert derhalve geen belemmeringen op.
-
Kenmerken van de potentiele effecten:
Het plan betreft het realiseren van 45 appartementen (gemiddeld tussen de 50 en 90 m2 per appartement), circa 1.000m2 brutovloeroppervlak commerciële ruimte verdeeld over de plinten van beide gebouwen en circa 1.440 m2 brutovloeroppervlak kantoorruimte op de verdiepingen in De Lobby. Hierna wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspectenwaarbij onder andere horeca, dienstverlening, kantoorruimte, detailhandel en woonfuncties worden gerealiseerd.
Bodem:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.7 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat de werkzaamheden niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leiden betreffende het thema bodem. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in het kader van een omgevingsvergunning nader asbestonderzoek uitgevoerd wordt. Hierdoor is de bodemkwaliteit gewaarborgd.
Archeologie en cultuurhistorie:
Verwezen wordt naar paragraaf 3.3 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat op basis van proefsleuvenonderzoek en de reeds eerder uitgevoerde ingrijpende bodem verstorende werkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheden niet tot belangrijke nadelige effecten leiden betreffende het thema archeologie. Voor het aspect cultuurhistorie kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheden niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leiden.
Water:
Verwezen wordt naar paragraaf 6.4 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat de waterparagraaf direct wordt verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Het aspect water is hiermee gewaarborgd.
Natuur/Ecologie:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.8 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat de benodigde werkzaamheden niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leiden betreffende het thema natuur, mits de van toepassing zijnde voorzorgsmaatregelen worden opgevolgd.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura-2000 gebied. Het meest nabijgelegen gebied betreft het gebied (de Kampina & Oisterwijkse Vennen). Dit ligt (de Kampina & Oisterwijkse Vennen) op ca 3,5 kilometer afstand van het plangebied.
Veel Natura 2000 gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbeschermingvergunning (Wnb-vergunning).
In een quickscan is bepaald dat gelet op de beperkte ingreep (herontwikkeling van een terrein aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat in Tilburg waarbij onder andere horeca, dienstverlening, kantoorruimte, detailhandel en woonfuncties worden gerealiseerd) en de grote afstand (3,5 km) tot het Natura-2000 gebied, er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op het natuurgebied.
Geluid:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.5 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat de ontwikkeling niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leidt betreffende het thema geluid. Voor alle nieuwe appartementen waarvoor het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststelt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze appartementen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen. Voor de appartementen is een gevelgeluidweringsonderzoek uitgevoerd door Peutz (H5159-2-RA-002, 12 juli 2018). Uit dat onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de eisen die in het Bouwbesluit zijn gesteld ten aanzien van de gevelgeluidwering. De geluidwering is voldoende om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Luchtkwaliteit:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.6 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat aannemelijk is dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het voornemen niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leidt betreffende het thema luchtkwaliteit.
Externe veiligheid:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.4 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat dat bij het voorgenomen plan, mede door het treffen van specifieke maatregelen, geen sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten betreffende het thema externe veiligheid.
Conclusies en advies
Het doel van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, door in een vroeg stadium te onderzoeken en te beoordelen of de voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
In het kader van deze notitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de herontwikkeling van het terrein aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat te Tilburg, waarbij onder andere horeca, dienstverlening, kantoorruimte, detailhandel en woonfuncties worden gerealiseerd. Gelet op de kenmerken van het plan/project, de locatie van het plan/project en de kenmerken van de potentiele effecten moet worden geconcludeerd dat het plan/project niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het plangebied en de directe omgeving ervan
Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure of m.e.r.-procedure.
Voorgesteld wordt dan ook om geen milieueffectrapport voor dit plan aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat op te stellen.
5.3 Milieuhinder Bedrijven
Voor de ontwikkeling Veemarktkwartier is een milieuzonering opgenomen waarmee een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en waarmee omliggende bestemmingen niet worden belemmerd. In dit hoofdstuk is omschreven op welke wijze de milieuzonering is toegepast.
5.3.1 Beleidskader
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.
Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009.
Wet- en regelgeving
De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. Deze richtlijn is ook voor onderhavig plan toegepast omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering in ruimtelijke plannen goed af te wegen.
In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.
De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht.
5.3.2 Uitgangssituatie
Het plangebied is een binnenstedelijke locatie in Tilburg. De locatie wordt omringd door een mix van onder meer detailhandel, horeca en woningbouw. Het vigerende bestemmingsplan (Veemarktkwartier 2010) maakt voor de omgeving een breed scala aan functies mogelijk, waaronder bedrijvigheid uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging onder de categorieën A en B en horeca in de categorie 1 en 2.
Plangebied
De geprojecteerde ontwikkelingen staan beschreven in Hoofdstuk 1.
5.3.3 Gebiedstype
In de VNG brochure is een onderscheid gemaakt tussen de gebiedstypen "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". Vervolgens worden per gebiedstype richtlijnen gegeven voor de mate waarin milieubelastende activiteiten onder welke voorwaarden verenigbaar zijn met gevoelige functies.
Rustige woonwijk
Een rustige woonwijk is volgens de VNG-brochure een wijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Behalve de functie wonen zijn in principe geen andere activiteiten gewenst die niet direct aan de woonfunctie gerelateerd zijn.
Voor dit gebiedstype bevat de brochure richtafstanden welke aangehouden kunnen worden tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Deze richtafstanden geven een indicatie van de afstand die nodig is om milieuhinder te reduceren tot een voor gebiedstype "rustige woonwijk" aanvaardbaar niveau.
Gemengd gebied
De brochure omvat eveneens richtlijnen voor het gebiedstype “gemengd gebied”. Dit is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De richtafstanden, zoals gegeven voor het gebiedstype “rustige woonwijk” mogen dan met één stap verlaagd worden.
In een gebied met functiemenging komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Het plangebied is een gemengd gebied
Het plangebied heeft alle kenmerken van een gemengd gebied. Wanneer de omliggende functies in een tweetal schillen worden beschreven, geeft dit het volgende beeld:
Eerste schil, direct omliggende functies/activiteiten (start bij Heuvel):
-
voormalige Midi-theater;
-
parkeerruimte behorend bij noordelijk gelegen kantoorgebouw;
-
nieuw kantoorgebouw;
-
parkeergarage;
-
horeca gelegenheid;
-
kerk (zijgevel);
-
horeca met mogelijkheid voor bovenwoningen;
-
Heuvelring (cityring).
Tweede schil, (start bij Heuvel):
-
horeca/Kantoren;
-
wijkontsluitingsweg en spoorlijn;
-
kantoren;
-
parkeergarage/kantoor/Muziekgebouw (013);
-
parkeerterrein achter Kerk;
-
horeca, met mogelijkheid voor bovenwoningen;
-
centrumgebied aan overzijde cityring.
Ontwikkeling Veemarktkwartier
Het plangebied wordt ontwikkeld met een combinatie van wonen, commerciële ruimten en kantoren. Ook de omgeving bestaat uit vele soorten (kleinschalige) gebruiksfuncties, waaronder veel horeca. Het plangebied ligt tegen het horecaconcentratiegebied. Dit gebied is met het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010 uitgebreid. Met dit bestemmingsplan is onder andere de uitbreiding van 013 gefaciliteerd.
Figuur 5.1: Gedeelte van het concentratiegebied Tilburg, met ligging plangebied (blauw), Bron kaart: gemeente Tilburg, Veemarktkwartier 2010.
Voor het bepalen van de milieuzonering wordt voor het plangebied en de omgeving daarom uitgegaan van het gebiedstype “gemengd gebied”. Tevens wordt de planlocatie ingericht als een “gebied met functiemenging”, waarbij (conform bijlage 4 van de brochure) bepaalde milieubelastende en milieugevoelige functies met elkaar verenigbaar zijn.
5.3.4 Toepassing milieuzonering
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Beleidskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Figuur 5.2: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.
Figuur 5.3: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico
5.4.2 Inleiding
In het kader van de externe veiligheidswetgeving is het verplicht bij een nieuw ruimtelijk besluit de externe veiligheid van relevante risicobronnen te beschouwen. In de omgeving van het plangebied bevindt zich één relevante risicobron: de spoorlijn Tilburg – Breda. De spoorlijn Tilburg – Breda bevindt zich ongeveer 140 meter ten noorden van de ontwikkelingslocatie. Over deze spoorlijn vindt het transport van gevaarlijke stoffen plaats.
5.4.3 Plaatsgebonden risico
Het risicoplafond van het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Ter hoogte van het plangebied is sprake van een maximale PR 10-6-contour van 8 meter, gemeten vanaf het midden van de spoorlijn. Deze contour reikt niet tot het plangebied, het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkelingen.
5.4.4 Groepsrisico
De ontwikkelingslocatie is gedeeltelijk binnen 200 meter van de spoorlijn gelegen. Het groepsrisico dient daarom conform het Bevt inzichtelijk te worden gemaakt.
Uitgangspunten
De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met de risicoberekeningsmethodiek RBM II, versie 2.3.0 build 535. RBM II is het wettelijk voorgeschreven rekenprogramma voor de evaluatie van de externe veiligheid ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. De rapportages zijn in bijlage 3 en bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
In de Regeling Basisnet is de transportintensiteit voor de spoorlijn Tilburg - Breda (route 12) aangegeven die dient te worden gehanteerd bij groepsrisicoberekeningen. Voor het trajectgedeelte van deze spoorlijn ter hoogte van het plangebied zijn de vervoerswaarden weergegeven in tabel 5.2.
Tabel 5.2: Vervoerswaarden ten behoeve van risicoberekeningen bij ruimtelijke procedures (conform Regeling Basisnet; aantal ketelwagenequivalenten per jaar)
Het traject is zo gemodelleerd dat het midden ter hoogte van de ontwikkelingslocatie is gelegen plus één kilometer aan weerszijden van de ontwikkelingslocatie conform de Handleiding Risicoanalyse Transport. Overige uitgangspunten voor de uitgevoerde risicoberekeningen zijn weergegeven in tabel 5.3.
Tabel 5.3: overige uitgangspunten (conform de Handleiding Risicoberekeningen Transport)
Bevolking
Om de invloed van de ontwikkelingen op het groepsrisico van de spoorlijn inzichtelijk te maken is de huidige en toekomstige situatie berekend.
Op verzoek van de gemeente Tilburg is voor de risicoberekeningen het bevolkingsmodel van de gemeente gebruikt. Dit bevolkingsmodel is in samenwerking tussen de gemeente Tilburg, de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en Antea group opgesteld en wordt door de gemeente Tilburg voorgeschreven om te gebruiken bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De voorgenomen ontwikkeling van 500 m2 bvo commerciële ruimten, 1.440 m2 kantoren, 480 m2 horeca, 500 m2 horeca of andere commerciële ruimte en 45 appartementen is in het bevolkingsmodel voor de toekomstige situatie verwerkt conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Volgens die kengetallen rekenen we voor commerciële ruimte met 1 persoon per 30 m2 bvo (dag en nacht), voor kantoren 1 persoon per 30 m2 (alleen overdag), voor horeca 19 personen overdag en 47 personen 's nachts en voor woningen 2,4 personen per woning (50% in dagsituatie).
Hiervoor zijn twee bevolkingsvlakken gewijzigd (in de huidige situatie ligt het plangebied in de vlakken subwijk 002 en subwijk 101) en is één bevolkingsvlak toegevoegd (Veemarktkwartier: het plangebied). Alle kenmerken van de aangepaste bevolkingsvlakken zijn weergegeven in tabel 5.4.
Tabel 5.4: kenmerken bevolkingsvlakken
Het bevolkingsmodel van de omgeving van het plangebied is weergegeven in figuur 5.4a (huidige situatie) en figuur 5.4b (toekomstige situatie).
Figuur 5.4a: Bevolkingsvlakken in de omgeving van het plangebied (huidige situatie)
Figuur 5.4b: Bevolkingsvlakken in de omgeving van het plangebied (toekomstige situatie)
Resultaten
Het groepsrisico van de spoorlijn Tilburg - Breda is berekend voor de huidige (vigerende situatie) en de toekomstige situatie (inclusief geprojecteerde ontwikkelingen). In figuur 5.5 zijn de hoogtes van beide groepsrisico's weergegeven ten opzichte van de oriëntatiewaarde.
Figuur 5.5: Huidig (blauw) en toekomstig (rood) groepsrisico van de spoorlijn ten opzichte van de oriëntatiewaarde (grijs gestippelde lijn). De rode lijn is niet zichtbaar omdat deze samenvalt met de blauwe lijn.
In figuur 5.5 is te zien dat het groepsrisico van de spoorlijn ter hoogte van het plangebied de oriëntatiewaarde overschrijdt (4,24 keer de oriëntatiewaarde). Door de geprojecteerde ontwikkeling neemt de maximale waarde van het groepsrisico niet zichtbaar toe (de curve van de toekomstige situatie valt samen met de curve van de huidige situatie).
De kilometer met het hoogste groepsrisico bevindt zich ten westen van het plangebied. De ligging van deze kilometer ten opzichte van het plangebied is weergegeven in figuur 5.6.
Figuur 5.6: Ligging van kilometer met het hoogste groepsrisico (blauwe cirkels met rode stippen) ten opzichte van het plangebied (groene cirkel; indicatief)
5.4.5 Verantwoordingsplicht
Omdat het plangebied zich binnen 200 meter van de spoorlijn bevindt (het plangebied loopt evenwijdig met het spoor en begint op circa 140 meter ten zuiden van het spoor) is verantwoording van het groepsrisico conform artikel 8 van het Bevt verplicht. In deze paragraaf worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van Tilburg.
Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens omschreven in paragraaf 6.2 en in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze rapportage zijn alle elementen beschouwd.
Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:
-
scenario's;
-
ruimtelijke veiligheidsmaatregelen;
-
bronmaatregelen;
-
objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen;
-
zelfredzaamheid;
-
bestrijdbaarheid.
5.4.6 Beleidsvisie externe veiligheid
Er worden binnen het plangebied geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoelt zijn voor beperkt zelfredzame personen. Het plan voldoet daarmee aan de het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Tilburg.
5.4.7 Conclusie en restrisico
In de omgeving van het plangebied bevindt zich één relevante risicobron: de spoorlijn Tilburg – Breda. Conform desbetreffende wet- en regelgeving is het aspect externe veiligheid beschouwd.
Plaatsgebonden risico
De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour ter hoogte van het plangebied bedraagt 8 meter. Deze contour reikt niet tot het plangebied en levert derhalve geen belemmeringen op.
Groepsrisico
In de toekomstige situatie neemt de maximale waarde van het groepsrisico niet toe ten opzichte van de huidige situatie. De hoogte van het groepsrisico bevindt zich boven de oriëntatiewaarde.
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is voor de spoorlijn Tilburg – Breda verplicht. In deze rapportage zijn elementen aangedragen ter verantwoording van het groepsrisico.
Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Tilburg, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het ruimtelijk plan. In het kader van de bestemmingsplanprocedure wint de gemeente Tilburg advies in bij de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Het ontvangen advies van de veiligheidsregio wordt als onderbouwing van het groepsrisico meegenomen in de besluitvorming. Het advies is bijgevoegd als bijlage 5.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 6 opgenomen bij deze toelichting.
5.5.1 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft 45 woningen (appartementen) in de hoogbouw, genaamd 'Pakhuis West'. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Peutz (zie bijlage 6;rapport 'Akoestisch onderzoek Nieuwbouwplan Westflank' te Tilburg, rapportnummer H 5159-4-RA-002 d.d. 12 juli 2018 ) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de appartementen op de bovenste bouwlaag de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege wegverkeerslawaai van de Spoorlaan en de Heuvelring. Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. Gebleken is dat bronmaatregelen niet doelmatig zijn voor dit plan en overdrachtsmaatregelen (het plaatsen van geluidschermen) niet mogelijk zijn vanwege de grote hoogte van het gebouw.
Voor de appartementen op de bovenste bouwlaag heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.
5.5.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. Het betreft 45 woningen (appartementen). Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6;rapport 'Akoestisch onderzoek Nieuwbouwplan Westflank te Tilburg', rapportnummer H 5159-4-RA-002 d.d. 12 juli 2018 ) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden op de noord-, west- en zuidgevel. In het kader van de geluidsanering zijn reeds maatregelen genomen om het geluid van het spoor te beperken. Er zijn reeds raildempers op het traject aangebracht en er zijn geluidschermen geplaatst. Ondanks deze maatregelen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden op nagenoeg alle appartementen.
Voor deze geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.
5.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Met betrekking tot het geluid, geproduceerd door bedrijven, gelden naast de normen uit de Wet geluidhinder ook normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de omliggende bedrijven voldoen aan de geluidnormering uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en dat het nieuwbouwplan geen belemmering zal vormen voor de bestaande bedrijvigheid. Een mogelijke uitzondering hierop is het Patronaat. Het geluid vanuit het Patronaat wordt in de richting van de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen in Pakhuis-West afgeschermd door de te bouwen niet geluidgevoelige 'Lobby'. Indien het Pakhuis-West eerder in gebruik wordt genomen dan dat De Lobby is gebouwd, bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van het Patronaat 55 dB(A) op de zuidgevel van het Pakhuis-West. Hiermee voldoet het Patronaat niet aan de standaard geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Om deze (tijdelijke) belemmering van de bedrijfsvoering van het Patronaat te voorkomen, wordt hiervoor een maatwerkvoorschrift opgesteld.
5.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht
Het realiseren van nieuwe commerciële ruimten (circa 1.000 m2 bvo), kantoren (maximaal 1.440 m2 bvo) en 45 appartementen leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving. Deze toename is mogelijk van invloed op de luchtkwaliteit langs deze wegen en dient beoordeeld te worden.
5.6.1 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wm opgenomen. In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, die onder het eerder genoemde gelijknamige Besluit hangt, zijn categorieën van gevallen opgenomen die 'niet in betekenende mate' zijn. Zo hoeft een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 niet onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hoeft daarvoor dus ook geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
5.6.2 Beoordeling
Een ontwikkeling draagt in betekenende mate bij als sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 met meer dan 1,2 µg/m3. Uit de verkeersanalyse voor deze specifieke ontwikkeling blijkt dat de verwachte verkeersgeneratie van de commerciële ruimten en de appartementen circa 365 bewegingen per etmaal bedraagt.
Met de NIBM-tool (versie 15-5-2018) is de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer. De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In onderstaande figuur is de berekening met de NIBM-tool opgenomen.
Figuur 5.7: resultaten berekening NIBM
Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 (veel) minder is dan 1,2 µg/m3. Ook als rekening wordt gehouden met andere (kleinschalige) ontwikkelingen langs de Veemarktstraat (zoals de kantoorontwikkeling nabij de parkeergarage van circa 4.000 m2) is niet aannemelijk dat de plannen gezamenlijk leiden tot een toename van meer dan 1,2 µg/m3 en daarmee in betekenende mate bijdragen.
5.6.3 Conclusie
Aannemelijk is dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit kan hiermee achterwege blijven. De wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit staat verdere besluitvorming dan ook niet in de weg (op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c).
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
De verwachting is, gelet op locatie specifieke kenmerken en bodemonderzoekrapporten uit de omgeving, dat de bodemkwaliteit geen belemmering en geen beperkingen zal vormen voor de wijziging van het bestemmingsplan voor dit plangebied voor het uitbreiden van de woonfunctie en de commerciële ruimten (kantoren, horeca en andere centrumfuncties). Met een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740 is deze hypothese aangenomen.
5.7.1 Bodembeleid gemeente Tilburg
In goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering (Gemeente Tilburg, beleidsontwikkeling, afdeling milieu, d.d. oktober 2003).
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Uit deze interactieve bodemkwaliteitskaart blijkt dat de onderzoekslocatie is gelegen in een gebied waar de kwaliteit van de bovengrond voldoet aan de klasse 'Industrie' en die van de ondergrond aan de klasse 'Wonen'. Het gebied heeft op de bodemfunctiekaart van de gemeente Tilburg de functie 'Wonen'. Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren dat wil zeggen er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit.
5.7.2 Bodemonderzoek/-kwaliteit plangebied
Algemeen
In Noord-Brabant worden regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen zonder direct aanwijsbare bron (verhoogde achtergrondgehalten). Dergelijke verhoogde achtergrondgehalten zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren.
Conform de nota “In goede aarde” zijn verhoogde concentraties aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondwaarden te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele gezondheidsrisico's voor de gezondheid en het milieu.
Bodemonderzoeken
In oktober 2014 is een bodemonderzoek verricht ter plaatse van de woningen Veemarktstraat 5 tot en met 11 en de naastgelegen onbebouwde gronden zijn in mei 2015 onderzocht. De onderzoeksrapporten zijn als bijlage 8 en bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. De doelstelling van de bodemonderzoeken is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit en te toetsen of deze vanuit milieuhygiënische oogpunt een belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling.
Op grond van de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de voorziene functies.
5.7.3 Conclusie
Voor de bodem ter plaatse van de Veemarktstraat 5-11 is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu, die de ontwikkeling belemmeren.
Voor de onbebouwde gronden is de verwachting, gelet op locatiespecifieke kenmerken en bodemonderzoekrapporten, dat de bodemkwaliteit geen belemmering en geen (onoverkomelijke) gebruiksbeperkingen zal vormen voor de beoogde bestemming/doel, dan wel tegen aannemelijke kosten geschikt is te maken. Het onderscheiden deelgebied 1 is reeds geschikt. Voor deelgebieden 2 en 3 zijn maatregelen nodig bij het afvoeren van de grond en voor deelgebied 3 is een asbestonderzoek nodig na afloop van de sloopwerkzaamheden. Hierdoor is de bodemkwaliteit gewaarborgd.
5.8 Natuur En Ecologie
5.8.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);
-
overige inheemse broedvogels;
-
soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
-
nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);
-
nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of te vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
5.8.2 Gebiedsgerichte ontheffing Tilburg
De gemeente Tilburg heeft een gebiedsgerichte ontheffing voor de oude stad. De ontheffing maakt het mogelijk onder voorwaarden (in het kader van de zorgplicht) werkzaamheden uit te voeren aan gebouwen. Hierbij moet rekening worden gehouden met huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Concreet betekent het dat gebouwen geschikt blijven of geschikter worden voor deze soorten en dat de werkzaamheden zo uitgevoerd worden dat schade aan de dieren en hun verblijven wordt voorkomen.
Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden dient daarom in dit kader een ecologische check te worden uitgevoerd waarmee bepaald wordt welke maatregelen benodigd zijn in het kader van de zorgplicht. De gemeente Tilburg kan vervolgens goedkeuring verlenen om gebruik te kunnen maken van de gebiedsontheffing, waarbij de noodzakelijke maatregelen worden vastgesteld en het ecologisch werkprotocol wordt voorgeschreven. De gemeente dient ook op de hoogte te zijn van de getroffen maatregelen. In bijlage 10 is de factsheet zorgplicht alsmede het ecologisch werkprotocol opgenomen.
5.8.3 Analyse plangebied
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties. Voor de wijken Tivoli, Hoogvenne en Armhoef-West is reeds een inventarisatie uitgevoerd waaruit blijkt dat deze wijken optimaal geschikt zijn voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Bij werkzaamheden aan gebouwen dienen de bestaande nestplaatsen voor de vogels zoveel mogelijk behouden blijven en nieuwe nestplaatsen gerealiseerd om het aanbod te versterken. Ten aanzien van de vleermuizen dienen nauwe spleetvormige ruimten toegankelijk te blijven. Als dat onmogelijk is worden bij de nieuwbouw nieuwe voorzieningen ingebouwd.
In 2016 heeft een natuurtoets plaatsgevonden naar de effecten van de ontwikkeling op de aanwezige en potentiële ecologische waarden. Onderstaand is een samenvatting gegeven van de onderzoeksmethodiek en de resultaten. In bijlage 11 is de rapportage bijgevoegd.
5.8.4 Conclusie
Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling te verwachten mits mitigerende maatregelen worden getroffen voor de gewone dwergvleermuis en er gewerkt wordt conform het ecologisch werkprotocol dat de gemeente Tilburg in het kader van de gebiedsontheffing heeft opgesteld.
De mitigerende maatregelen zijn reeds getroffen.
De Programma Aanpak Stikstof (PAS) levert eveneens geen beperkingen op voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.9 Trillingshinder
Wanneer een bestemmingsplan en een ontwikkeling wordt voorzien binnen een afstand van 100 m uit het spoor is een trillingsonderzoek vereist door Prorail. Onderhavige ontwikkeling is gelegen op circa 140 meter van het spoor. Een onderzoek naar trillingshinder is daardoor niet noodzakelijk.
5.10 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich enkele technische infrastructurele voorzieningen. Het gaat echter niet om technisch infrastructurele voorzieningen in de vorm van kabels en / of leidingen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones). Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 2.060 m2. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Er zijn enkele achtertuintjes die echter ook grotendeels verhard zijn. De gezamenlijke oppervlakte van deze tuintjes is ongeveer 250 m2. In de toekomstige situatie zal het plangebied geheel verhard zijn.
De terreinhoogte is ongeveer 14 - 14,25 m+NAP. De bodem bestaat uit sterk lemig, matig fijn zand. De maatgevende grondwaterstand is ca. 11,75 m+NAP. De ontwateringdiepte ruim voldoende voor de bestaande en de nieuwe functie.
In het gebied is geen oppervlaktewater aanwezig, het dichtstbijzijnde oppervlaktewater is de Piushaven, ca. 500 m zuidelijk van het plangebied. In het gebied ligt een gemengd rioolstelsel. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Tilburg, die in beheer is van waterschap de Dommel.
6.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
6.3 Duurzaam Watersysteem
Omdat het plangebied in de huidige situatie al bijna geheel verhard is neemt de verharding als gevolg van de ontwikkeling nauwelijks toe. De toename van de verharding bedraagt hoogstens 250 m2.
Het plangebied ligt niet in een afkoppelgebied, er komt geen blauwe ader in de buurt te liggen. Dat betekent dat afvoer plaats vindt via het gemengde stelsel, de bestaande hoofdriolering. Inpandig scheiden van hemelwater en vuilwater is wel gewenst, omdat er sprake is van nieuwbouw wat nu de kans biedt om de basis te leggen in de verdere toekomst het hemelwater anders te benutten.
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
-
Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
-
De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
-
Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
-
Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld;
-
De vuilwater- en regenwaterafvoer sluit aan op de bestaande hoofdriolering.
6.4 Watertoets
Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap de Dommel en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Standaard Plansystematiek
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Het bouwvlak mag volledig worden volgebouwd. In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
Dit bestemmingsplan kent geen erf. De ontwikkeling bestaat uit twee hoofdgebouwen die in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. De hoofdgebouwen grenzen direct aan de openbare ruimte. Het plan laat geen ruimte voor erfbebouwing.
7.2.2 Goothoogte en bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden in Tilburg onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte en daaraan gerelateerde goothoogte:
-
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
-
bedrijvige linten;
-
rustige linten;
-
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
-
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
Voor onderhavig plan is een goot- en bouwhoogte bepaald die op de locatie is toegeschreven; 'op maat' bestemd.
7.3 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
7.4 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
7.4.1 Bestemmingen en aanduidingen
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden en dergelijke.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Centrum - Binnenstad
De twee hoofdgebouwen zijn bestemd binnen de bestemming 'Centrum - Binnenstad'. Deze bestemming is gelijk aan de bestemming van de aangrenzende gronden rondom het plangebied. Binnen deze bestemming is een aanduiding 'kantoor' opgenomen ter plaatse van De Lobby. Met deze aanduiding is geregeld dat kantoorontwikkeling uitsluitend op deze gronden mag plaatsvinden én dat het maximaal oppervlak niet meer mag bedragen dan 1.440 m2 bvo. In de bestemming is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in het Pakhuis-West ook kantoren toe te kunnen staan mits aangetoond is dat daarmee in een bestaande behoefte wordt voorzien.
Horeca is in de bestemming 'Centrum - Binnenstad' mogelijk voor bedrijven in de categorie 1, 2 en 3. Met een afwijking is het mogelijk om ook categorie 4 toe te staan wanneer aangetoond is met akoestisch onderzoek dat deze activiteiten akoestisch inpasbaar zijn.
Om het mogelijk te maken tussen De Lobby en het Patronaat een overkapping of orangerie te realiseren is een afwijking opgenomen van de bouwregels ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied'. Op deze gronden mag een goothoogte van 9 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter worden mogelijk gemaakt na afwijking en uitsluitend ten behoeve van een overkapping of orangerie. Omdat het Patronaat een monument is, is de verplichting opgenomen dat de Omgevingscommissie en de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed positief moeten hebben geadviseerd alvorens de omgevingsvergunning te kunnen verlenen.
Verkeer - Verblijf
De openbare ruimte is opgenomen in de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. gebouwen zijn op deze gronden niet toegestaan.
Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)
Omdat het plangebied gelegen is in het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg heeft het tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)'. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.
7.4.2 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte et cetera). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken van algemeen nut.
In de bestemming 'Centrum - Binnenstad' zijn bouwregels opgenomen waarmee de bouw van vergunningvrije dakkapellen op De Lobby uitgesloten wordt. Het uitsluiten van dakkappellen wordt als volgt gemotiveerd.
Het plangebied maakt namelijk deel uit van het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg. Door het Rijk is dit beschermd gebied op 2 november 2012 als zodanig aangewezen omdat het historisch-ruimtelijk karakter van het gebied nog voldoende gaaf en herkenbaar is. De bedoeling is om het uiterlijk van het als beschermd gezicht aangewezen gedeelte van de Tilburgse binnenstad zo goed mogelijk te beschermen. Het gaat daarbij niet alleen om de monumenten in het plangebied, maar om het geheel van bebouwing, stratenpatronen, groenvoorzieningen en de onderlinge samenhang tussen deze objecten.
Voor het bouwen of verbouwen in een beschermd stads- en dorpsgezicht gelden andere (strengere) regels dan voor normale bouw- en verbouwwerkzaamheden in gebieden zonder dit beschermingsregime. Zo worden initiatieven tot bouw en verbouw altijd getoetst aan de speciale voorwaarden die in het bestemmingsplan aan het beschermd stadsgezicht gesteld zijn.
Het Patronaat is aangewezen als een rijksmonument vanwege de cultuurhistorische en architectonische waarden van het pand. Een uitgangspunt bij het ontwerpen van de nieuwbouw in het plangebied is dat De Lobby en het Patronaat een eeneiige tweeling vormen. De verschijningsvorm van deze bebouwing moet dus, op hoofdlijnen, zoveel mogelijk met elkaar overeenkomen.
Gelet op het belang van het in stand houden van het historisch-ruimtelijk karakter van het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg en gelet op de wens om De Lobby en het Patronaat een eeneiige tweeling te laten zijn, is het van belang om eisen te stellen aan het uiterlijk en de verschijningsvorm van de nieuw te bouwen panden in het plangebied. Nieuwe bebouwing mag het historisch-ruimtelijk karakter niet aantasten, net als dat het nieuwe gebouw De Lobby geen onevenredig negatieve effecten op het Patronaat mag hebben.
Daarbij is het ook van belang dat aan het vergunningvrij bouwen andere regels worden gesteld die minder mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen bieden dan voor gebieden die niet zijn aangewezen als Rijksbeschermd gezicht.
Voor dit bestemmingsplan is het relevant dat het vergunningvrij bouwen van dakkappellen in het zijdakvlak niet mogelijk is krachtens het bepaalde in artikel 4a, onder 2 van het Besluit omgevingsrecht. Dit is in het bestemmingsplan vertaald door de voorgevel van De Lobby aan te duiden met een aanduiding 'gevellijn'. Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat de dakvlakken van De Lobby zijdakvlakken zijn waar geen dakkapellen gebouwd mogen worden.
Gebruiksregels
Bij de bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden. In de bestemming 'Centrum - Binnenstad' zijn gebruiksregels opgenomen voor onder andere kamerverhuur, de oppervlakte voor kantoren en de horeca categorieën.
7.5 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van onder andere de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
In dit artikel staat een algemene bouwregels voor ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' geregeld. In verband met het vliegverkeer van en naar vliegveld Gilze - Rijen geldt voor grote delen van Tilburg een maximaal toegelaten hoogte. Deze is echter veel hoger dan de bouwhoogte van De Lobby en het Pakhuis.
Tevens is hier het aandachtsgebied voor vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen ten aanzien van het spoor.
Algemene afwijkingsregels/Algemene wijzigingsregels/Algemene procedureregels
Voor geringe afwijkingen en wijzigingen van het bestemmingsplan zijn flexibiliteitsbepalingen opgenomen in het plan. Dit vanuit het oogpunt te kunnen reageren op kleine aanpassingen om bijvoorbeeld technische redenen. Met de procedureregel is bepaald welke procedure daarvoor moet worden doorlopen.
Overige regels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen.
7.6 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een concessieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
9.1 Omgevingsdialoog
Op 30 augustus 2018 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden in het kantoor van Avec, Veemarktstraat 20 te Tilburg. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank). Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Het verslag van de omgevingsdialoog is als bijlage 14 toegevoegd.
9.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 3 december 2018 tot en met maandag 14 januari 2019. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. De zienswijze is echter buiten de zienswijzetermijn ingediend en dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Desalniettemin wordt toch inhoudelijk ingegaan op de zienswijze. Een samenvatting van de zienswijze, het standpunt van het gemeentebestuur en de conclusie aangaande de beoordeling is opgenomen in Bijlage 16 Nota van zienswijzen. De zienswijze heeft niet geleid tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens worden zienswijzen van
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten- Functiemenging
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten- functiemenging
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerszone
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerszone