KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Functionele Structuur
2.3 Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk En Provincie
3.3 Rijk
3.4 Provincie
3.5 Gemeente
3.5.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4 Groen
4.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuhinder Bedrijven
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Geluid
5.5 Lucht
5.6 Geur
5.7 Gezondheid
5.8 Bodem
5.9 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 3 Parkeernormen
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone - Geluidzone
Bijlage 5 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Brabantse Zorgvuldigheidsscore
Bijlage 2 Geurbelasting
Bijlage 3 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 4 Risico Inventarisatie En Verantwoording
Bijlage 5 Standaard Advies Brandweer
Bijlage 6 Invoergegevens En Rekenresultaten Isl3a
Bijlage 7 Aerius Melding

Buitengebied Zuidwest, 2e herziening (Klein Tilburg 2)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 22-08-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest, 2e herziening (Klein Tilburg 2) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2015029-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 5.3 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden

Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.

1.9 agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf

Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate plaatsvindt in één of meerdere kassen.

1.10 agrarisch bedrijf, grondgebonden

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn

geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.

1.11 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals een rundveemesterij, een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van een grondgebonden melkrundveehouderij.

1.12 agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen en overige gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen. Voorbeelden zijn champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, varkenshouderijen, sommige viskwekerijen en nertsenhouderijen. Melkveebedrijven zijn doorgaans wel grondgebonden.

1.13 agrarisch bedrijf, overig niet-grondgebonden

Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf.

1.14 agrarisch bedrijf, volwaardig

Een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.

1.15 agrarisch gebied

Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.

1.16 agrarisch loonbedrijf

Zie agrarisch-technisch hulpbedrijf.

1.17 agrarisch verwant bedrijf

Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

1.18 agrarisch-technisch hulpbedrijf

Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten, waarbij gemachiniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

1.19 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.20 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.21 bebouwingscluster

Een vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied.

1.22 bebouwingsconcentratie

Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.23 bebouwingslint

Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebied-gerelateerde functies.

1.24 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.25 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.26 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

Onder bedrijfsgebouwen ten behoeve van de (intensieve) veehouderij wordt verstaan:

  • gebouwen in gebruik voor de huisvesting van vee (niet zijnde hobbyvee);

  • gebouwen in gebruik ten behoeve van de uitoefening van de (intensieve) veehouderij in de brede zin (zoals bijvoorbeeld een machineberging waarin de machines die gebruikt worden ten behoeve van de veeteelt zijn of worden gestald);

1.27 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.28 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.29 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.30 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij transportbedrijven.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.31 belemmeringenstrook

Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.

1.32 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen'.

1.33 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.34 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

Bij bouwwerken voor de uitoefening van een veehouderij:

  1. bebouwing die op 21 september 2013 legaal aanwezig is of in uitvoering was; of

  2. bebouwing die mag woren gebouwd krachtens een verleende vergunning: of

  3. bebouwing die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

1.35 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.36 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.37 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.38 bijzonder kwetsbaar object

Kwetsbare objecten waarbij de aanwezige personen zichzelf moeilijk kunnen redden tijdens een incident, zoals basisscholen, ziekenhuizen en verzorgingscentra zoals omschreven in de Beleidsvisie externe veiligheid Tilburg ('veilig en verantwoord ontwikkelen').

1.39 boringvrije zone

Een gebied rondom een waterwingebied, waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket, waaraan het grondwater wordt onttrokken, een aaneengesloten, slecht doorlaatbare kleilaag bevindt.

1.40 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.41 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.42 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.43 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.44 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.45 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.46 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.47 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.48 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.49 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.50 cafetaria/snackbar

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.

1.51 café, eetcafé

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.

Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen e.d.

1.52 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.53 cultuur en ontspanning

Voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals atelier, bowlingbaan, casino, dierentuin, evenemententerrein, speeltuin, museum, creativiteitscentrum, dansschool, kinderboerderij, muziekschool, muziektheater, sauna, welness, schouwburg, bioscoop, theater.

Prostitutie, raamprostitutie/ raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten.

1.54 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.

1.55 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is bebouwing die vanwege de kwaliteit van de verschijningsvorm, de ouderdom, authenticiteit of het cultuurhistorisch belang een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het straatbeeld en aan het van rijkswege/gemeentewege beschermde stadsgezicht '..' in zijn algemeenheid.

1.56 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen e.d. waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.57 dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken e.d.

1.58 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.59 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan ondersteunende horeca als bijbehorende voorziening.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.60 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.61 discotheek/bardancing

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.

1.62 dove gevel

  1. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede

  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.63 ecologische hoofdstructuur (EHS)

Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.64 ecologische verbindingszone

Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 25m (LET OP: in stedelijk gebied of zoekgebied 50m) om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).

1.65 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.66 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.67 erotisch gerichte horeca

Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.68 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.69 extensief (dag)recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.70 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.71 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.72 gebruiksgerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij, niet zijnde een manege, waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter / amazone.

1.73 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.74 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.75 geluidsscherm

Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).

1.76 geluidswal

Geluidwerende voorziening van aarde.

1.77 geprojecteerd kwetsbaar object

Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.

1.78 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.79 geurgevoelig object

Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.80 gezondheidszorg

Medische of paramedische voorzieningen, niet zijnde verblijfsvoorzieningen.

1.81 groenblauwe mantel

Als zodanig in de provinciale Verordening ruimte aangewezen gebieden, die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.

1.82 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.83 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.84 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.85 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.86 hoogteaccent

Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.

1.87 horeca

Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2' en 'horeca van categorie 3'. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.

1.88 horeca van categorie 1

Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.

1.89 horeca van categorie 2

Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150m2 tot maximaal 500m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500m2 n.v.o.

1.90 horeca van categorie 3

  1. Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en - voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: escortbedrijf e.d. - alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);

  2. grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500m2.

1.91 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken

Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.

1.92 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden

Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.

1.93 hotel

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse. Daarnaast zijn wellnessfaciliteiten, voor zover deze ondergeschikt zijn en onderdeel uitmaken van het hotel toegestaan.

1.94 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.95 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.96 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.97 kantoorachtige bedrijvigheid

Bedrijven met productieruimte en/of assemblageruimte, gecombineerd met kantoorruimte als onderdeel van het bedrijf waarin het ontwerpen en de voorbereiding van productie plaatsvindt, met een kantoorhoudenheid van maximaal 70%.

1.98 kantoorhoudendheid

Percentage van de bedrijfsvloeroppervlakte dat als kantoor wordt gebruikt.

1.99 kas

Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5m) worden beschouwd als een kas.

1.100 kernrandzone

Een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarinin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

1.101 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening

Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:

  1. seksuele en erotische dienstverlening;

  2. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;

  3. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;

  4. horeca.

1.102 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.103 kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.

1.104 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)

Hieronder worden verstaan:

  1. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;

  2. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;

  3. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;

  4. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;

  5. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;

  6. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;

  7. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;

  8. winkels, hotels, restaurants en cafés;

  9. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;

  10. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;

  11. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;

  12. rijkswegen en spoorwegen.

1.105 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.106 landschapselementen

Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.

1.107 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.108 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.109 logiesgebouw

Een verblijfsgebouw waarbij het bieden van tijdelijk onderdak aan mensen centraal staat, niet zijnde een maatschappelijke voorziening.

1.110 maatschappelijke voorzieningen

Hieronder worden verstaan:

  1. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau e.d.;

  2. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen e.d.;

  3. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;

  4. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;

  5. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor e.d.;

  6. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit e.d.

1.111 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.112 manege

Een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden.

1.113 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.114 mestbewerking

Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.

1.115 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.116 natuurwaarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.

1.117 netto glas

Aantal m² kasoppervlakte.

1.118 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.119 nokrichting

Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.

1.120 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.121 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.122 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.123 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.124 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.125 ondersteunende horeca

Horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en daaraan ondergeschikt is en waarbij tevens:

  1. de oppervlakte van de horeca-activiteit maximaal 33% van het totale v.v.o. van het betreffende pand in beslag mag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;

  2. de horeca-activiteit niet zelfstandig mag worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden;

  3. de openingstijden van de horeca-activiteit gelijk zijn aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;

  4. geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'.

1.126 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.127 openlucht- en sportieve recreatie

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim-/fitnessparcours, een jongerenhangplek e.d.

1.128 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.129 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.130 paardenhouderij

Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.

1.131 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.132 partycentrum

Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.

1.133 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.134 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.135 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan aanduidt.

1.136 potentieel waardevolle boom

Een ingevolge de gemeentelijke Boomwaardekaart of het gemeentelijke bomenbeleid als zodanig aangeduide

boom.

1.137 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.138 productiegerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

1.139 professioneel vuurwerk

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.140 prostitutie-inrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.141 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;

  2. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.142 restaurant

Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.143 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.144 risicovolle inrichting

  1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.145 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.146 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.147 sport

Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/-hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan/-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis / verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.

1.148 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.149 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.150 studentenhuisvesting

Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.

1.151 teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  1. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;

  2. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;

  3. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water e.d.);

voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.

1.152 teeltondersteunende voorzieningen, permanente

Teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.

1.153 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke

Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.

1.154 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.155 veehouderij

Agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.156 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.157 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.158 verbrede landbouw

Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.

1.159 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.160 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.161 verkooppunt motorbrandstoffen

Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of autowasplaats met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.

1.162 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor e.d.

1.163 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.164 vuurwerkbesluit

Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.

1.165 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.166 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.167 waterwingebied

Een gebied waar waterwinning plaatsvindt t.b.v. de openbare drinkwatervoorziening, door onttrekking van grondwater.

1.168 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.169 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.170 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.171 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.172 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

1.173 woonwagen

Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst. Hieronder vallen niet campers en caravans.

1.174 zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen

Gebied naast een waterloop, waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.

1.175 zoekgebied voor ecologische verbindingszone

Gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.

1.176 zorgvuldige veehouderij

Een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschapelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergrondse bouwwerken

5.2 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentieel waardevolle bomen

5.3 Parkeerregeling

  1. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn zoals opgenomen in de parkeerregeling in Bijlage 3 Parkeernormen;

  2. de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 luchtvaartverkeerzone

7.2 geluidzone - luchtvaart

7.3 milieuzone - boringvrije zone

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringvrije zone' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van grondwater voor de (openbare) drinkwatervoorziening. Binnen de boringvrije zone(s) mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende (dubbel)bestemming(en) is toegestaan. Op de voor 'milieuzone - boringvrijezone' aangewezen gronden zijn aanvullend de regels, die zijn opgenomen in de provinciale Milieuverordening, van toepassing.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 10m.

8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie, met dien verstande dat dit niet geldt voor de functie 'landschapswaarden'.

9.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer-Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

9.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m2.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  2. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  3. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  4. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

11.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied

Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest, 2e herziening (Klein Tilburg 2)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor het vergroten van het agrarische bestemmingsvlak van een geitenbedrijf aan Klein Tilburg 2 te Tilburg. Het betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AG, nrs 1202 en 1203 gedeeltelijk.

De vergroting van het bestemmingsplan is noodzakelijk om het bedrijf uit te breiden en de geiten daarbij meer leefruimte te geven. Daarnaast zal het bedrijf zich volledig gaan richten op het houden van melkgeiten en zal de rundveetak daarmee worden beëindigd. Op basis van een milieuvergunning van 25 mei 2009 mogen op het bedrijf 400 opfokgeiten van 61 dagen tot 1 jaar, 400 opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen, 1240 geiten ouder dan 1 jaar, 4 zoogkoeien en 11 stuks vrouwelijk jongvee worden gehouden. Er is een melding in het kader van de PAS gedaan voor 450 opfokgeiten van 61 dagen tot één jaar, 450 opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen en 1380 geiten ouder dan 1 jaar.

Voor deze verandering/ uitbreiding van de veestapel zullen twee bestaande stallen worden verlengd evenals twee bestaande sleufsilo’s, kuilplaat en een vaste mestopslag. Daarnaast zal voor een goede bereikbaarheid van de stallen en voer- en mestopslag de erfverharding worden uitgebreid.

[image]

Ook zal de bestaande opslag voor hooi en stro en een gedeelte van de bokkenstal die wel vergund zijn maar die ten onrechte niet binnen het huidige bestemmingsvlak liggen worden meegenomen in het nieuw te regelen bestemmingsvlak.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat het perceel Klein Tilburg 2 te Tilburg en is gelegen ten zuidwesten van de stad Tilburg.

[image]

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest vastgesteld d.d. 26 februari 2010 en onherroepelijk d.d. 2 februari 2012.[image]

Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ruimtelijke Structuur

Het Klein Tilburg 2 is gelegen in het buitengebied van Tilburg tussen de kern van Gilze en de Tilburgse wijk de Reeshof. Op macroniveau is de locatie gelegen in één van de stadsregionale parken van Tilburg, namelijk in ‘Stadsbos 013’. Op lokaal niveau is de locatie gelegen in een bebouwingscluster aan een oud lint, te weten Klein Tilburg en ligt het in een open akkercomplex/ open heideontginningsgebied, welke is omzoomd door het bosgebied van de Warande. Door de heideontginningen die in het verleden hebben plaatsgevonden ten behoeve van de landbouw, is een coulisselandschap ontstaan.

In dit open agrarische landschap zijn afwisselend agrarische bedrijven en burgerwoningen gelegen. De omgeving van de locatie kenmerkt zicht door openheid naar het omliggende landschap, open akkers, laanbeplanting langs de wegen en op de huiskavels. De locatie aan Klein Tilburg 2 zelf kent relatief weinig erfbeplanting.

[image]

Ligging bedrijf in omgeving

2.2 Functionele Structuur

Op de locatie zijn 4 stallen aanwezig waar geiten gehouden worden. Daarnaast is er een apart gebouw met de melkstal en tanklokaal aanwezig. Tevens zijn er nog een werkplaats en een opslag voor hooi en stro aanwezig. Aan de zuidoostzijde van het bedrijf zijn een vaste mestopslag, sleufsilo’s en kuilplaten gelegen. Op de locatie is één bedrijfswoning aanwezig.

2.3 Technische Infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie. Voordat er gebouwd wordt zal er een KLIC-melding gedaan worden om relevante kabels en leidingen binnen het plangebied in beeld te brengen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk En Provincie

Volgens de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen buiten het stedelijk gebied. Er spelen geen rijksbelangen maar wel provinciale belangen (o.a. BZV). Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op rijksniveau slechts zeer globaal besproken en het provinciaal belang meer gedetailleerd.

3.3 Rijk

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.3.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Dit bestemmingsplan bevat geen stedelijke ontwikkeling en daarom wordt niet verder ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Provincie

3.4.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  • De kwaliteit van het landschap;

  • De ontwikkeling van het buitengebied;

  • De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie


Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.


Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie


De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.4.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Toets aan de Verordening Ruimte

Structuur: Groenblauwe mantel:[image]

De onderhavige locatie is gelegen in de structuur groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit grondgebonden agrarisch gebied, met belangrijke nevenfuncties voor natuur, water en (niet-bezoekersintensieve) recreatie. Door in de groenblauwe mantel in te zetten op het behoud én ontwikkeling van natuur en water (-beheer) wordt bijgedragen aan de bescherming van de waarden in het aanliggende kerngebied groenblauw. De groenblauwe mantel ondersteunt het beleid van de groenblauwe kern, maar heeft óók eigenstandige betekenis voor biodiversiteit, water en landschap.

Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren en waar mogelijk bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het landschap. De ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven in deze gebieden zijn opgenomen in de Verordening ruimte 2014.

Onderhavige ontwikkeling gaat gepaard met een landschappelijke inpassing waardoor de bestaande landschappelijke kwaliteiten van de groenblauwe mantel in de omgeving behouden en versterkt worden. Ook worden de belangrijke natuur-, bodem- en waterfuncties gerespecteerd. Derhalve sluit onderhavig initiatief aan bij de ambitie van de provincie voor de groenblauwe structuur.

Voor veehouderijen die zijn gelegen in de groenblauwe mantel zijn in de verordening regels opgenomen in de artikelen 6.3 en 6.4. De regels hebben betrekking op enerzijds vergroting, vestiging of omschakeling van een veehouderij (bestemmingsplan) en anderzijds uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een veehouderij.

In onderhavige situatie is sprake van vergroting van het agrarisch bouwvlak. Hiervoor zijn regels opgenomen in artikel 6.3 1e lid.

Een vergroting van het bouwvlak is toegestaan indien:

  1. Is geborgd dat ter plaatse alleen een zorgvuldige veehouderij is toegestaan;

  2. Het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

  3. De ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in artikel 3.1, derde lid (VR2014), inpasbaar is in de omgeving;

  4. Is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling van de achtergrondbelasting leiden, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  5. Is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2μg/m3;

  6. De landschappelijke inpassing ten minste 10% van de omvang van het bouwperceel omvat;

  7. De toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording bevat dat een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.

Deze regels zullen hieronder nader worden toegelicht:

  1. Hier wordt aan voldaan, het bedrijf behaalt een voldoende bij de BZV-score (Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij) conform de Nadere regels Verordening ruimte 2014 – BZV 1.1. In Bijlage 1 Brabantse zorgvuldigheidsscore wordt dit nader toegelicht.

  2. Hier wordt aan voldaan, het bouwperceel zal immers een grootte hebben van 1,5 hectare.

  3. In artikel 3.1, derde lid, is het volgende opgenomen:

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

  1. In het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

Ten aanzien van de in de uitbreiding begrepen gronden en de naaste omgeving zijn geen negatieve effecten te verwachten.

  1. De omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;

Klein Tilburg 2 is gelegen in het buitengebied van Tilburg tussen de kern van Gilze en de Tilburgse wijk de Reeshof. In dit open agrarische landschap zijn afwisselend agrarische bedrijven en burgerwoningen gelegen. Hierdoor past de ontwikkeling gelet op de bestaande toekomstige functies in de omgeving. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de omvang van de bebouwing en de beoogde functie past in de omgeving, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft.

Op grond van het bepaalde in de Verordening ruimte is het verplicht om inzicht te geven in de relevante milieu hygiënische en planologische aspecten. De beoogde bedrijfsopzet is vergunning plichtig in het kader van de Wabo. De uitbreiding van het bouwblok heeft een (beperkte) toename van het aantal dieren maar geen veranderende bedrijfsvoering tot gevolg. De beoogde bedrijfsopzet wordt getoetst aan de eisen gesteld in het kader van de omgevingsvergunning, om te zorgen dat het beoogde geen nadelige effecten op het milieu heeft. Derhalve kan het plan vanuit milieuoogpunt doorgang kan krijgen.

Wat betreft volksgezondheid geldt dat gezondheidsrisico’s een optelsom zijn van blootstelling, gevaar en impact. Bij blootstelling wordt er gekeken hoeveel ziekteverwekkers een persoon binnen moet krijgen om geïnfecteerd te raken of ziek te worden. Gevaren zijn er in diverse vormen, zoals biologisch (bijv. ziekteverwekkende bacteriën), chemisch (bijv. diergeneesmiddelen of bestrijdingsmiddelen) of fysisch (zoals elektriciteit of ter plaatse gewond raken). Impact staat voor de grootte van het effect dat veroorzaakt wordt.

Een kanttekening bij (de perceptie van) risicogevolgen voor de volksgezondheid moet geplaatst worden bij het gedrag van de burger. Hoe onbekender het onderwerp, des te emotioneler wordt er vaak gereageerd. Veel burgers kennen de strenge eisen uit de veehouderijsector niet en zijn daarom bang van de eventuele gevolgen. De risicoperceptie van de burger speelt daarom in belangrijke mate mee in het imago van de sector met betrekking tot volksgezondheid. Wanneer invloed uitgeoefend kan worden op een risico wordt dit minder dreigend ervaren dan factoren waar geen invloed op kan worden uitgeoefend.

Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, moet het beoogde initiatief van de veehouderij getoetst worden aan diverse milieuaspecten, zoals ammoniakuitstoot, geur, fijnstof, aanwezigheid en gebruik van gevaarlijke stoffen, aan- en afvoer van meststoffen, geluid, brandveiligheid, etc. Door diverse wetten is voorgeschreven wat de maximale grenswaarden zijn waaraan een veehouderij moet voldoen. Indien een veehouderij niet voldoet, zal een vergunning dus niet verleend worden. Er mag vanuit worden gegaan dat de grenswaarden die in de wet zijn opgenomen ook de volksgezondheid in voldoende mate beschermen.

Daarnaast is er op het bedrijf sprake van een strenge hygiënebarrière om de gezondheid van de dieren op het bedrijf te beschermen. Hieronder wordt verstaan:

  • Beperkt toelaten van bezoekers, alleen indien nodig (bijv. veearts);

  • Bezoekers mogen alleen het bedrijf betreden, nadat een hygiënesluis is gepasseerd waar men bedrijfskleding, laarzen, e.d. aantrekt;

  • Uitsluitend aankopen van voer van bedrijven met een GMP-erkenning en dit voer opslaan in afgesloten silo’s/ruimtes;

  • Afvoer van mest volgens de wettelijke eisen;

  • Kadaveropslag en -afvoer volgens de wettelijke eisen;

  • Het bestrijden van ongedierte door een professioneel bedrijf;

  • Voorkomen van antibioticaresistentie door een optimaal stalklimaat, minimaal gebruik van antibiotica, goed voer, en rekening houden met dierenwelzijn;

  • Regelmatig reinigen van het bedrijf, zoals de dierenverblijven, drinkbakken, erf etc.;

Bij het initiatief wordt de milieuwetgeving nageleefd en technische mogelijkheden en het management van de hygiënebarrière benut. Bovendien wordt voldaan aan de regels van een omgevingsvergunning. Er kan worden geconcludeerd dat de volksgezondheid daarmee afdoende wordt beschermd.

Gezien het bovenstaande en de aard van de ontwikkeling past de omvang van de bebouwing en de functie in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft.

  1. Een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederen- vervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald. De locatie is gelegen aan het Klein Tilburg 2 te Tilburg welke aansluit op de Tilburgsebaan aan de zuidzijde en op de Hultenseweg in het noorden welke beide via de N260 aansluiten op de A58. De weg is een geasfalteerde weg die wordt gebruikt door zowel agrarisch als niet agrarisch bestemmingsverkeer. Het bedrijf is in de nieuwe situatie vanaf de openbare weg goed bereikbaar door vier verharde opritten. De agrarische bedrijfsgebouwen zijn via ruim aangebrachte erfverharding goed bereikbaar. Voor eigen gebruik zijn enkele verharde parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast is er geen toename van het aantal transportbewegingen na de realisatie van de verlenging van de stallen. De aanwezige infrastructuur beschikt derhalve over ruim voldoende capaciteit voor afwikkeling van vervoer van en naar de inrichting.

  1. Voor onderhavige inrichting is middels V-Stacks gebied een berekening gemaakt waarbij de cumulatieve geurhinder is berekend. Voor de berekening zijn alle bedrijven meegenomen welke een geuruitstoot hebben binnen een straal van 2 kilometer rondom de geurgevoelige objecten. De gegevens van veehouderijen van derden zijn afkomstig uit de databestanden van Web-BVB van de gemeenten in Noord-Brabant. Er zijn zowel geurgevoelige objecten binnen als buiten de bebouwde kom geselecteerd.

333
  1. Met het programma ISL3A is het jaargemiddelde concentratie berekend. De rekenresultaten zijn weergegeven in Bijlage 6 Invoergegevens en rekenresultaten ISL3a. De individuele belasting door het bedrijf op het zwaarst belaste gevoelige object bedraagt 22,25μg/m3. Dit is lager dan de maximale waarde van 31,2μg/m3. Derhalve voldoet de gewenste ontwikkeling aan het gestelde.

  2. Zoals weergegeven in het landschappelijk inpassingsplan bedraagt de oppervlakte van de landschappelijke inpassing 1500m2. De oppervlakte van het beoogde bouwvlak is 1,5ha. Hiermee bedraagt de landschappelijk inpassing 10% van de omvang van het bouwperceel en wordt voldaan aan het gestelde.

  3. Toelichting omgevingsdialoog: Initiatiefnemer heeft een zorgvuldig dialoog gevoerd. Het verslag hiervan is als Bijlage 3 Verslag omgevingsdialoog bij deze toelichting opgenomen.

Mechanische ventilatie

Om te kunnen voldoen aan de eisen voor geur wordt in 2 stallen mechanische afzuiging gerealiseerd. Om de werking van het mechanische ventilatiesysteem kort toe te lichten is hieronder de bouwtekening van stal 5 opgenomen. In onderstaande verbeelding is het aanzicht van de rechterzijgevel weergegeven. Hieruit blijkt dat de zijgevel is voorzien van luchtinlaatventielen. Afhankelijk van de ventilatiebehoefte zorgen de ventilatoren op de stal voor de juiste hoeveelheid afzuiging van stallucht. Hierdoor ontstaat er onderdruk in de stal. Als gevolg hiervan gaan de inlaatventielen in de zijgevels openstaan om te zorgen dat er voldoende verse lucht in de stal binnenkomt. In de pluimveehouderij is dit het meest voorkomende ventilatiesysteem.

[image]

Aanduidingen:

Naast de structuren kent de Verordening ruimte ook aanduidingen. De aanduidingen zijn opgenomen binnen de themakaarten. Voor onderhavige locatie zijn aanduidingen opgenomen op de themakaarten ‘natuur en landschap’ en 'water'. Op de themakaart ‘natuur en landschap’ is de locatie (wederom) gelegen in de groenblauwe mantel. Op de themakaart ‘water’ is de locatie gelegen in de "Boringsvrije zone". Dit laatste betekent dat het bestemmingsplan mede strekt tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem (art. 17.1 Vr). Aangezien er geen boringen plaatsvinden op onderhavige locatie is het onderhavige initiatief dan ook niet in strijd met artikel 17.1.

Algemene regels (hoofdstuk 2 Vr):

Hoofdstuk 2 van de Vr stelt algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit (artikel 3). In deze regels wordt gesteld dat bijgedragen moet worden aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. De bevordering van de ruimtelijke kwaliteit wordt uitgesplitst in de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1 Vr) en de kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2 Vr).

Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit (art. 3.1 Vr):

In artikel 3.1 wordt gesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik wordt toegepast. Het doel hierbij is om bestaande bebouwing zo goed mogelijk te benutten. Het principe zorgvuldig ruimtegebruik bij ruimtelijke ontwikkelingen houdt in ieder geval in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel en dat een uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtelbeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.

Onderhavig initiatief betreft de verlenging van twee stallen, twee sleufsilo’s, een mestopslag, een kuilplaat en uitbreiding van de erfverharding. Daar de realisatie hiervan feitelijk niet mogelijk is binnen het bouwvlak wordt het bouwvlak vergroot. Binnen het huidige bouwvlak zijn op dit moment de stallen, loods, sleufsilo’s, mestopslag, kuilplaten en een bedrijfswoning gelegen. Daarnaast is een gedeelte van de bokkenstal en de hooi- en stroopslag gelegen buiten het huidige bouwvlak. Daar het volledige bouwvlak hiermee vol is gebouwd, en alle sleufsilo’s en kuilplaten noodzakelijk zijn voor het opslag van ruwvoer voor de veestapel zijn de gewenste uitbreidingen niet mogelijk.

Met de vergroting van de omvang van het bouwvlak zal de nieuwe oppervlakte circa 1,50 hectare bedragen. Hierbij komt de bestaande bokkenstal en de opslag voor hooi- en stro, welke buiten het huidige bouwvlak zijn gelegen, binnen het bouwvlak te liggen. De beoogde uitbreidingen van stallen en opslagen worden direct tegen de bestaande bebouwing aangebouwd waardoor een efficiënte indeling van het nieuwe bouwvlak ontstaat. Doordat alle gebouwen binnen het bouwvlak zijn geconcentreerd is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient voorliggende toelichting een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologische en cultuurhistorische waarden, ecologische waarden, aardkundige waarden en landschappelijke waarden. Daarnaast dient, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling te passen in de omgeving. De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in de volgende hoofdstukken van deze toelichting.

Tevens dient op de projectlocatie een adequate afwikkeling van personen- en goederenvervoer verzekerd te zijn, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor.

De locatie is gelegen aan het Klein Tilburg 2 te Tilburg welke aansluit op de Tilburgsebaan aan de zuidzijde en op de Hultenseweg in het noorden welke beide via de N260 aansluiten op de A58. Het Klein Tilburg beschikt over voldoende capaciteit om verkeer van personen en goederen af te wikkelen. Derhalve is de locatie verzekerd van een adequate afwikkeling van personen- en goederenvervoer.

Gezien hetgeen hierboven beschreven wordt afdoende toepassing gegeven aan het aspect zorgvuldig ruimtegebruik.

Kwaliteitsverbetering van het landschap (art. 3.2 Vr):

In artikel 3.2 van de VR wordt ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap gesteld dat verantwoord moet worden op welke wijze financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied. Een verbetering zoals hierboven beschreven kan o.a. bestaan uit een landschappelijke inpassing, behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding of het slopen van bebouwing. Hierbij dient verantwoord te worden op welke wijze de verbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd.

Omtrent de kwaliteitsverbetering van het landschap zijn binnen de regio Hart van Brabant afspraken gemaakt.

Deze zijn vastgelegd in het document "Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant", vastgesteld op 19 september 2013. Hierin wordt het beleidskader gegeven over toepassing van artikel 3.2 Vr en de voorwaarden welke gelden bij functie- en gebruikswijziging in het buitengebied. Het document kent een indeling in drie categorieën met de bijbehorende voorwaarden voor verbetering van het landschap,

Onder categorie 1 vallen o.a. ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de regels inzake de landschappelijke inpassing als kwaliteitsverbetering niet van toepassing worden geacht te zijn omdat de ruimtelijke ontwikkeling een (zeer) beperkte invloed heeft op haar omgeving.

Onder categorie 2 vallen ruimtelijke ontwikkelingen met een beperkte invloed om hun omgeving waarvoor alleen landschappelijke inpassing is vereist.

In categorie 3 gaat het om ontwikkelingen waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap waarbij zowel een landschappelijke inpassing als een ruimtelijke kwaliteitsverbetering is vereist.

Om objectief te kunnen bepalen welke investering gedaan moet worden in het landschap wordt hiervoor een bedrag berekend aan de hand van de waardevermeerdering van het betreffende perceel. In de Werkafspraken is bepaald dat tenminste 20% van de waardevermeerdering geïnvesteerd dient te worden in het landschap.

De investering wordt gedaan op het eigen perceel.

Ten behoeve van de kwaliteitsverbetering landschap is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt dat als bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd. De aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing wordt feitelijk en juridisch verzekerd middels de opname van een bepaling in de regels van het bestemmingsplan en daarnaast door het sluiten van een overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer.

3.5 Gemeente

3.5.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Het plangebied

Het plangebied ligt in het zgn. stadsregionaal park Stadsbos 013. Stadsbos 013 is een 18- en 19e eeuws landgoederenlandschap dat ontstond rond buitenplaatsen van Tilburgse fabrikanten. Het is een relatief onbekend gebied aan de zuidwestflank van Tilburg. Een plek waar natuur en stad samenvloeien. Het is het grootste stadsbos van Nederland. Een mooie kans om de aantrekkelijkheid van Tilburg te versterken. Een groot bos, open graslanden, beekdalen, sportgelegenheden (zoals tophockey en - rugby, voetbal, hardlopen én golf), landbouwgronden en ook cultuurhistorisch waardevolle gebieden, zoals de landgoederen maken onderdeel uit van het Stadsbos013. Aan de zuidwestzijde ligt nog een aantal oude agrarische structuren en boerderijen. Hier liggen tal van potenties voor het verder aantrekkelijk maken van het stadsbos.

De kwaliteitsverbetering landschap die gepaard gaat met de gevraagde uitbreiding van het bedrijf levert een bijdrage aan de doelstellingen en is daarmee een waardevolle ontwikkeling voor het Stadsregionaal park.

3.5.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

A. Aanleiding:

Een agrarisch bedrijf (geitenboerderij) wil uitbreiden en het bouwblok vergroten. Plangebied Buitengebied ZuidWest, 2e herziening.

B. Inventarisatie:

Ad. 1. Historische geografie, landschap en ontginningsgeschiedenis:

  • Ligging: het plangebied ligt aan de westelijke zijde van Tilburg, ten zuiden van de Bredaseweg tussen de Hultenseweg en de rivier de Donge.

  • Landschap: open beekdallandschap visueel beperkt door de Bredaseweg en omgrensd door lineaire verbindingswegen met laanbeplanting en spaarzame agrarische bebouwing.

  • Geomorfologie: dekzandgebied, oostelijke rand van de dekzandrug tussen de Hultensche/Grote Leij en de Donge.

  • Bodemgesteldheid: tegen de westelijke grens van het plangebied liggen op hoge zwarte enkeerdgronden. Het centrale en grootste deel van het plangebied ligt op laarpodzolgrond ontwikkeld in grof zand. Aan de oostkant is sprake van een beekdallandschap met venige gronden.

  • Historisch landgebruik: de westgrens van het plangebied ligt op een hoge rug met landbouwgronden met een dik cultuurdek. Dit gebied is al lang in ontginning. Op de ´Kaarte der Heerlykheden van Tilborg en Goirle´ in 1760 vervaardigd door Diederik Zijnen, zijn hier reeds de beemden in het beekdal en het bouwland op de hogere rug weergegeven. Het grootste deel van het plangebied betreft armere, jong ontgonnen landbouwgrond en lagergelegen, jong ontgonnen natte heide. Ten oosten van het plangebied bevindt zich het overstromingsgebied van de Donge, waar voorheen kwel van grondwater voorkwam.

  • Klein Tilburg was oorspronkelijk de naam van een groep boerderijen en de daarbij behorende landerijen, dicht bij de grens met de gemeente Gilze en Rijen. Klein Tilburg wordt in 1591 reeds vermeld en komt als Klein Tilborg.

  • Huidig landgebruik: agrarisch, weide en bouwland. Het noorden van het plangebied heeft een natuurbestemming (het betreft een ecologische verbindingszone).

  • De Bredaseweg komt tot stand in de periode kort na 1826 als belangrijke oost-westelijke verbindingsweg tussen Tholen en Grave. Grote delen van Noord-Brabant werden door deze weg ontsloten en met elkaar verbonden.

Ad. 2. Archeologische waarden:

  • Het plangebied ligt op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in een gebied met middelhoge tot lage trefkans.

  • Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met middelhoge tot lage verwachting.

  • Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein;

  • ARCHIS en RAT: Geen bekende archeologische waarnemingen in of direct grenzend aan het plangebied;

  • Ruim buiten het plangebied is aan de oostzijde van de Donge bewoning in de steentijden en metaaltijden vastgesteld. Dergelijke gebieden waren een aantrekkelijke plaats voor (tijdelijke) bewoning in de prehistorie.

  • Het bouwblok zal vooral worden ingevuld met op geringe diepte gefundeerde stallen zonder mestkelders. De omvang en effecten van de nieuwe bodemverstoring zullen naar verwachting dan ook gering zijn.

  • Gelet op de relatief geringe en ondiepe bodemverstoring en de beperkte archeologische verwachtingswaarde wordt voor dit project geen nader archeologisch onderzoek aanbevolen of vereist.

Ad. 3. Cultuurhistorische waarden:

  • Objecten: in of in de directe nabijheid van dit plangebied liggen geen op grond van Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. In de nabijheid van het plangebied liggen enkele objecten van cultuurhistorische waarde die zijn opgenomen in de MIP-inventarisatie: Hultenseweg 84 en Prinsenhoef 12. Verder zijn er aan de Bleukweg en Keizersakker enkele panden uit de MIP-periode (1850-1940) en enkele objecten van cultuurhistorische waarde gelegen. Dit betreft Bleukweg 15 en 20 en Keizersakker 10 en 12/12A.

  • Vanwege de nabijheid van het vliegveld Gilze-Rijen heeft de spaarzame bebouwing in het gebied relatief veel te lijden gehad van schade door bombardementen in de Tweede Wereldoorlog. In het gebied is een relatief groot aantal zogenaamde wederopbouwboerderijen aanwezig die zijn opgetrokken in de decennia na 1945. Geen van deze boerderijen is beschermd.

  • Gebieden: niet van toepassing in of in de directe nabijheid van het plangebied.

  • Lijnen (historische assen, linten): de Prinsenhoef en van Diedeghemstraat ten westen van het plangebied vormen twee met elkaar in verbinding staande wegen, waarvan het deel dat leid tot de Prinsenhoef is voorzien van gebakken klinkers. Het overige deel is niet verhard. De Hultenseweg staat op de CHW aangeduid als historisch-geografische lijn van redelijk hoge waarde. De Bleukweg en de Bredaseweg zijn op de CHW aangeduid als lijnen met een respectievelijk middelhoge en hoge historisch geografische waarde.

  • Historisch groen: niet van toepassing in of in de directe nabijheid van het plangebied.

C. Advies:

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling.

Er vindt slechts in geringe mate nieuwe bodemverstoring plaats en de gevolgen daarvan zullen naar verwachting beperkt zijn. Archeologisch onderzoek is op de planlocatie dan ook niet noodzakelijk. Er hoeft geen dubbelbestemming waarde archeologie op het agrarische bouwblok gelegd te worden.

4.4 Groen

4.4.1 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.4.2 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.5 Verkeer En Parkeren

4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen;

  2. alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

[image]

Categorisering wegen

Meer specifiek geldt voor het onderhavige plangebied het volgende:

Het plan ligt in het buitengebied Zuidwest. Het wordt begrensd door de Oudelijn, Nieuwe Lijn en Klein Tilburg en is te bereiken via de Gilzerbaan. Het plan ligt buiten de bebouwde kom.

Klein Tilburg is, net als de aangrenzende wegen, een Erftoegangsweg type II buiten de bebouwde kom met een snelheidsregiem van 60km/h. Wat parkeren betreft dient het bedrijf te voldoen aan de in het plan opgenomen parkeernormen.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Bij de beoordeling is alleen gekeken naar het effect van de uitbreiding op de omgeving omdat er sprake is van een uitbreiding van het bedrijf. Omdat het een veehouderij betreft is geur de bepalende factor (zie paragraaf 5.7). Voor de overige milieuaspecten kan gesteld worden dat de afstand van het bestaande bouwvlak niet verkleind ten opzichte van de bestaande woningen zodat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In Bijlage 4 Risico inventarisatie en verantwoording zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoor Breda - Tilburg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in dezelfde bijlage.

5.3.3 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor Breda - Tilburg. Het betreft de uitbreiding van een bouwblok waar geen objecten worden gebouwd waar mensen verblijven. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie Bijlage 4 Risico inventarisatie en verantwoording). Bij de verantwoording is gebruik gemaakt van het standaard advies van de brandweer Midden-en West- Brabant dat als bijlage 5 is toegevoegd.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • De ontwikkeling voorziet niet in een toename van personen binnen het invloedsgebied en derhalve zal het groepsrisico niet toenemen.

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed.

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.

  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem). Dit systeem biedt de mogelijkheid om bewoners tijdig te waarschuwen.

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.

  • Vanwege de afstand van de ontwikkeling tot de risicobron is bij een incident met een toxische wolk binnenschuilen de beste oplossing.

  • De opkomsttijd van de brandweer wordt ter hoogte van het plangebied overschreden. Daar het echter gaat om een ontwikkeling (vergroten bouwblok tbv uitbreiden stallen) waarbij geen extra (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd, zijn er geen aanvullende maatregelen opgenomen ter verbetering van de opkomsttijd.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn niet van toepassing.

5.4.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda/Tilburg-Eindhoven/Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn niet van toepassing.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde KE-zones). De 35-40KE zone ligt gedeeltelijk over het plangebied en is weer weergegeven op de verbeelding. Binnen de zones worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingsplan maakt een uitbreiding van de huidige geitenhouderij mogelijk. Voor deze uitbreiding is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door van Dun Advies BV.

In de agrarische sector is voornamelijk de emissie van fijnstof PM10 en PM2,5 bepalend voor de luchtkwaliteit op de omgeving. De emissie van NO2 op het bedrijf is beperkt. Op het bedrijf veroorzaken mobiele bronnen en de verwarmingsinstallatie een zéér beperkte emissie NO2. Gezien de beperkte emissie en de lage achtergrondconcentratie ter plaatse zijn ten aanzien van NO2 met zekerheid geen problemen voor de luchtkwaliteit te verwachten.

Fijnstof komt voornamelijk door emissie van huid-, mest-, voer- en strooiseldeeltjes uit de stallen.

Dit gebeurt continu (24 uur per dag). De belangrijkste bron bij een veehouderij zijn de stallen.

Het vrijkomen van fijnstof ten gevolge van overige activiteiten op het bedrijf zijn verwaarloosbaar ten opzichte van de emissie uit de stallen. Voor het bepalen van de concentraties fijnstof in de omgeving van veehouderijen, zijn gegevens nodig over de hoeveelheid fijnstof die dieren produceren.

Deze hoeveelheid varieert per dier en is afhankelijk van het huisvestingssysteem zoals het type stal.

De emissiefactoren voor fijnstof geven per huisvestingssysteem aan hoeveel fijnstof een bepaald dier per jaar produceert. De Animal Sciences Group (ASG) van de Universiteit Wageningen stelt de factoren voor PM10 op die door de overheid jaarlijks worden gepubliceerd.

Met behulp van het rekenprogramma ISL3a, is een berekening gemaakt van de belasting van fijnstof PM10 van de beoogde bedrijfsopzet op de gevoelige objecten in de omgeving (zie Bijlage 6 Invoergegevens en rekenresultaten ISL3a) . Door middel van het invullen van de invoergegevens (brongegevens en gegevens beschermde objecten) wordt berekend wat de jaargemiddelde fijnstofconcentratie (microgram/m³) en het aantal overschrijdingsdagen ter plaatse van de rekenpunten is.

Uit de uitgevoerde berekening volgt dat de jaargemiddelde concentratie fijnstof PM10 maximaal 22,25μg/m3 bedraagt. De beoogde bedrijfsopzet voldoet dus ruimschoots aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie (40μg/m3 conform Wet Luchtkwaliteit). Tevens volgt dat het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde van 50μg/m3 10,5 dagen bedraagt, wat eveneens ruimschoots voldoet aan de norm (35 dagen conform Wet Luchtkwaliteit).

Sinds 1 januari 2015 geldt een grenswaarde voor PM2,5 waaraan door het bevoegd gezag bij vergunningverlening moet worden getoetst. Deze grenswaarde is opgenomen in de Wet milieubeheer en bedraagt 25μg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie.

De term PM2,5, wordt gebruikt voor zwevende deeltjes in de atmosfeer met een (aerodynamische) diameter van 2,5μm of kleiner. Fijn stof, PM10, zijn de deeltjes met een diameter van 10μm of kleiner. Hieruit volgt dat PM2,5 dus onderdeel is uit de totale fractie PM10. De fractie met een diameter vanaf 2,5 tot 10μm draagt ook bij aan de totale massa van het PM10.

Doordat PM2,5 een fractie betreft van PM10, wordt in de praktijk het toegestane aantal overschrijdingen van de etmaalgemiddelde grenswaarde voor PM10 vaak als eerste bereikt. In de praktijk blijkt dan ook dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.

Om overbelasting van PM2,5 uit te sluiten is met behulp van het rekenprogramma ISL3a een berekening gemaakt van de belasting van fijnstof PM2,5 van de beoogde bedrijfsopzet op de gevoelige objecten in de omgeving. Door middel van het invullen van de invoergegevens (brongegevens en gegevens beschermde objecten) wordt berekend wat de jaargemiddelde fijnstofconcentratie (microgram/m³) is.

Uit de uitgevoerde berekening volgt dat de jaargemiddelde concentratie fijnstof PM2,5 maximaal 14,21μg/m3 bedraagt. De beoogde bedrijfsopzet voldoet dus ruimschoots aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie (25μg/m3 conform Wet Luchtkwaliteit).

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Omdat er sprake is van een uitbreiding van het bouwvlak en het aantal dieren toeneemt, is er een geuronderzoek (projectnummer 98164.A018, d.d. 08-03-2016) uitgevoerd. Bij de beoordeling van de resultaten is voor de regels uit de Verordening Ruimte aansluiting gezocht bij de uitgangspunten zoals die ook gelden voor de Wet geurhinder en veehouderij.

Uit het onderzoek blijkt dat in de bestaande situatie sprake is van een overbelaste situatie bij de naastgelegen (burger)woning. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij is een uitbreiding toch mogelijk indien er gebruik wordt gemaakt van reductie maatregelen om de geuremissie terug te dringen. Uit de aangeleverde stukken blijkt dat aan de voorwaarden die daarvoor gelden wordt voldaan. Inmiddels is naast het ruimtelijk-spoor ook de aanvraag ontvangen voor de WABO-vergunning. Beiden procedures worden op elkaar afgestemd. Voor het ruimtelijke spoor geldt het volgende. De voorgrondbelasting is bepalend om te kunnen beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat er sprake is van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast blijkt uit de achtergrondberekening dat wordt voldaan aan de regels uit de verordening ruimte.

Behalve de burgerwoning zijn er ook nog twee bedrijfswoningen die onderdeel uitmaken van een veehouderij of dat vóór 19 maart 2000 hebben gedaan. Hiervoor geldt conform jurisprudentie dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als er wordt voldaan aan de minimale afstandskriteria uit de wet geurhinder en veehouderij (artikel 3.2). Omdat de woningen buiten de bebouwde kom liggen is deze 50 meter. Deze afstand geldt vanaf het emissiepunt tot op de gevel van de woning. Om aan de afstand te kunnen voldoen is voor stal 5 de aangevraagde mechanische ventilatie noodzakelijk.

5.7 Gezondheid

De uitbreiding van de geitenhouderij ligt in het gebied Stadsbos 013 dat in ontwikkeling is. Met het oog op de gevolgen en onrust rondom Q-koorts en een toename van het aantal recreanten in het gebied is besloten om voor deze procedure een gezondheidsadvies op te vragen bij de GGD. Het advies van de GGD met als kenmerk UIT-16036882 van 3 oktober 2016 is als bijlage bijgevoegd.

De eindconclusie van de GGD is dat de aanvraag vanuit gezondheidskundig oogpunt niet acceptabel is wat betreft geur voor de naast het bedrijf gelegen woning Klein Tilburg 1. Hierbij merkt de GGD echter tevens op dat de geurbelasting in de nieuwe situatie aanzienlijk lager ligt dan in de huidige situatie. Op alle andere onderzochte locaties wordt voldaan aan de gezondheidskundige advieswaarde, zoals gehanteerd door de GGD.

Verder zijn er vanuit gezondheidskundig oogpunt geen bezwaren ten aanzien van fijnstof/ zoonose belasting, mits de in de aanvraag benoemde maatregelen worden nageleefd én de onderstaande adviezen worden opgevolgd.

De GGD adviseert de volgende maatregelen:

De door de ondernemer aangegeven hygiënemaatregelen dienen daadwerkelijk uitgevoerd te worden en het mechanische ventilatiesysteem in de stallen dient goed te functioneren. Hiervoor is een goede borging in de vergunning noodzakelijk, evenals controle en handhaving.

Reactie gemeente: de aanvraag maakt onderdeel uit van de WABO-vergunning. De maatregelen in de aanvraag zijn hiermee vastgelegd en handhaafbaar. De controle en de handhaving vind plaats op basis van de reguliere procedures zoals opleveringscontrole en periodieke controles.

Onderzocht moet worden of de bewoners de geurbelasting als hinderlijk ervaren. De berekende hinder is voor de woning Klein Tilburg 1 is hoog echter de werkelijke hinder die in de praktijk wordt ervaren wordt bepaald door meerdere factoren ( intensiteit, gewenning, vertrouwdheid met de bron) en kan hoger of lager uitvallen.

Reactie gemeente: In het kader van de dialoog heeft de initiatiefnemer zijn plannen toegelicht bij omliggende woningen. De opmerkingen van de omwonende zijn vastgelegd in een notitie. Daarbij is geen melding gedaan van geuroverlast. Daarnaast is gekeken of er bij ons klachten uit de omgeving bekend waren. Dit bleek niet het geval. Wij zijn van mening hiermee te hebben voldaan aan deze voorwaarde.

In het geval geuroverlast wordt ondervonden adviseert de GGD om naar oplossingen te zoeken. Hiervoor is een gebiedsgerichte aanpak vereist waarbij burgers en agrarisch ondernemers worden betrokken.

Reactie gemeente: Er wordt geen overlast ondervonden (zie ook reactie bij 2).

De GGD adviseert de gemeente om na te gaan of bij deze aanvraag sprake is van een toename van de emissie van ammoniak. Indien dit het geval is adviseert zij aanvullende maatregelen te treffen om de emissie te reduceren.

Reactie gemeente: Er is sprake van een toename van een kleine 9 % van de ammoniak emissie. Ammoniak reducerende maatregelen zoals luchtwassers zijn voor geiten nog in een onderzoeksfase. Hierdoor is op dit moment niet duidelijk wat de effecten zijn en of ze redelijkerwijs te eisen zijn. Hiermee zijn er geen mogelijkheden om op dit moment de emissie te reduceren.

De GGD adviseert in zijn algemeenheid om in elk geval ook in de overbelaste gebieden in te zetten op het verminderen van de uitstoot van fijnstof, geur, ammoniak en endotoxinen waarbij als uitgangspunt gehanteerd dient te worden dat het recht op emisisies samen dient te gaan met het ALARA- principe: as low as reasonable achievable. Verder dienen er afspraken gemaakt te worden over de controle op de werkelijke geuremissie en -belasting op de omgeving.

Reactie gemeente: vergunningverlening in het WABO-Spoor is altijd conform het BBT-principe (Best Beschikbare Techniek) ongeacht of er sprake is van een overbelast gebied. Dit is vergelijkbaar met het het ALARA-principe.

Conclusie gemeente

Hoewel de GGD negatief adviseert ten aanzien van Geur, zijn wij van mening dat het plan door moet gaan omdat dit leidt tot een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Verder wordt, voor zover mogelijk, aan de randvoorwaarden ten aanzien van fijnstof en zoönose belasting voldaan. Op basis van deze inzichten zijn wij van mening dat de betreffende uitbreiding verantwoord is.

5.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

[image]

[image]

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones landbouw en natuur. Binnen het bestemmingsplan zijn bij de gemeente Tilburg geen onderzoeken beschikbaar.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Erfverharding

Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie een verdachtmaking (Erfverharding met kolengruis en /of sintels) heeft gelegen.

Ondergrondse tank

Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie geen ondergrondse tank aanwezig is geweest.

Conclusie

Omdat van de locatie zelf geen bodemonderzoeks gegevens bekend zijn, dient voor het verkrijgen van een bouwvergunning een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

5.9 Natuur En Ecologie

5.9.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.9.2 Natura 2000

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en Boswet. De wet Natuurbescherming bestaat uit een onderdeel soortenbescherming (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een onderdeel gebiedsbescherming (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet). De Wet Natuurbescherming voorziet in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast verschuift onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies.

Onder de Wet Natuurbescherming is de bescherming van Natura 2000-gebieden slechts beperkt veranderd ten opzicht van de Natuurbeschermingswet.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ca. 4,7km afstand van een Natura 2000-gebied, het betreft 'Regte Heide en Riels Laag'. Dit gebied ligt ten zuidoosten van het plangebied aan de overzijde van de A58. De Regte Heide en Riels Laag liggen tussen de beken Lei en Roppelsche Leij, waarvan de laatste buiten de begrenzing valt. Het gebied is te verdelen in de beekdalen en het daar buiten gelegen licht golvende dekzandlandschap waarin hier en daar lage duingebiedjes voorkomen. Het gebied bestaat uit droge en vochtige heide, moerassige laagten, zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

Voor de ruimtelijke ontwikkeling is een melding gedaan (zie Bijlage 7 Aerius melding) in het kader van de Natuurbeschermingswet onder de Programmatische aanpak stikstof (PAS). Doordat dit een melding betreft en direct depositieruimte is verkregen voor de beoogde toename van depositie ten opzichte van de uitgangssituatie in het kader van de Natuurbeschermingswet, zijn er geen negatieve effecten op de gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Daarnaast kan, gezien de afstand, de uitbreiding van de veehouderij geen negatieve effecten hebben op de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. De storende factoren door de ontwikkelingen zijn tevens dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.

5.9.3 Natuur Netwerk Brabant (NNB)

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Brabant (ook bekend als Ecologische Hoofdstructuur) begrensd. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het Natuurnetwerk Brabant is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het Natuurnetwerk Brabant.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Natuurnetwerk Brabant is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van het Natuurnetwerk Brabant worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor welke begrensd zijn als Natuurnetwerk Brabant (zie ook afbeelding 1). Wel zijn rondom het plangebied verschillende gebieden die tot dit Natuurnetwerk behoren. Het meest dichtstbijzijnde gebied ligt op ten westen zo’n 325m van het plangebied en betreft de Hultensche Leij.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Brabant in de omgeving. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Brabant en de ontwikkelingen zijn dusdanig kleinschalig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant.[image]

Afbeelding 1: Ligging Natuurnetwerk Brabant (groene en oranje arcering) ter hoogte van het plangebied. Kaartbron: http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan

5.9.4 Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het Natuurnetwerk Nederland. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Analyse plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Groenblauwe mantel.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. De ontwikkeling gaat gepaard met een landschappelijke inpassing waardoor de bestaande landschappelijke kwaliteiten van de groenblauwe mantel in de omgeving behouden en versterkt worden. Ook worden de belangrijke natuur-, bodem- en waterfuncties gerespecteerd. Derhalve sluit onderhavig initiatief aan bij de ambitie van de provincie voor de groenblauwe structuur. Deze ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de Groenblauwe mantel.

[image]

Afbeelding 2: Ligging van plangebied in Groenblauwe mantel.

Kaartbron: http://www.ruimtelijkeplannen.nl/

5.9.5 Soortenbescherming

Het hoofdstuk Soorten in de wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna) en een verkennend veldonderzoek (op 15-03-2016) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd.

Door vergroting van het bouwvlak (van 0,95ha naar 1,5ha) wordt verlenging van twee melkgeitenstallen, vaste mestopslag, twee sleufsilo's, kuilplaat en erfverharding mogelijk gemaakt.

In de melkgeitenstallen zijn ca. 15 huismussen aangetroffen. Tevens is (huismus)nestmateriaal aangetroffen onder het dak en tegen de huidige achtergevel. Voor andere vogelsoorten met jaarrond beschermde voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen zijn de locaties waar ruimtelijke ingrepen mogelijk worden gemaakt ongeschikt. Tijdens het verkennend veldonderzoek is gericht gezocht naar sporen van uilen (kerkuil, steenuil) en roofvogels, maar niet aangetroffen.

De gebouwen waaraan werkzaamheden worden verricht zijn ongeschikt voor vleermuizen. Dit komt doordat er geen toegangen zijn en/of de buitengevels van de stallen van staalplaten zijn.

Er zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen tijdens het veldbezoek, en deze worden ook niet verwacht.

Verblijfplaatsen of essentieel leefgebied voor niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren zijn afwezig; geschikt habitat ontbreekt. Er is gezocht naar sporen van de steenmarter, maar deze zijn niet gevonden. Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. struik-, boom- en gebouwbroeders.

Het plangebied is ook potentieel geschikt voor provinciaal vrijgestelde soorten. Het gaat om vnl. verblijf- plaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. egel, huisspitsmuis, mol, en gewone pad.

Conclusie

Daar het plangebied potentieel geschikt is als voortplantingsplaats en functioneel leefgebied van algemene vogels zullen de geplande activiteiten worden uitgevoerd in de periode tussen 1 september en 1 maart. Daarnaast zullen ten behoeve van elke verwijderde nestplaats van de huismus 2 nieuwe nesten worden geplaatst tegen de nieuwe achtergevels. Op deze manier kunnen de aanwezige soorten toch behouden blijven binnen het plangebied en bestaat zelfs mogelijkheid dat de populatie wordt uitgebreid. Gelet op bovenstaande maatregelen die worden genomen tijdens en na het verlengen van de stallen hebben voorgenomen plannen geen negatief effect op de huismus.

Ook is het plangebied potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. In gebruik zijnde nesten van algemene vogels zijn strikt beschermd, buiten de broedperiode mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten van algemene vogels niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd te starten met de werkzaamheden in de periode 1 sept - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). Afgestemd op de feitelijke planning van het project dienen de exacte voorzorgsmaatregelen te worden bepaald.

Op basis van het bronnenonderzoek en de veldonderzoeken is uit te sluiten dat er overige niet-vrijgestelde soorten in het plangebied voorkomen. Wel is er in het plangebied kans op vrijgestelde soorten (grondgebonden zoogdieren, amfibieën). Wel dient zorgvuldig te worden gehandeld hetgeen als doel heeft dat de aannemer actief moet optreden om alle mogelijke schade (doden, verwonden) aan de diersoort te voorkomen.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Duurzaam waterbeheer

Beleidskader

Het waterschap De Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan 'Grenzeloos Verbindend' 2016 - 2021 vastgesteld op 14 oktober 2014. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de invalshoeken: Risico’s beheersen, Duurzame ontwikkeling, Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend en Effectief en efficiënt. Een gezonde leefomgeving, met daarbij een goede balans tussen mens, milieu en economie (people, planet en profit). Inzet is gericht op het bereiken van de doelen: droge voeten, voldoende water, bevaarbare rivieren, gezonde natuur en schoon water, door samenwerking met partners. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Brabantse Delta (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstand- koming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

  1. Bestaand watersysteem

Het watersysteem van het stedelijke gebied van Tilburg is omschreven in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2019. Ingezoomd op het plangebied zijn de gebiedskenmerken in de bestaande situatie in tabel 1.1 aangegeven.

Tabel 1.1 Gebiedskenmerken

Kenmerk:

In plangebied:

Stroomgebied

Oude Leij/Donge

Waterbeheerders

Gemeente Tilburg (stedelijk watersysteem)

Waterschap De Dommel (zuivering vuil water)

Waterschap Brabantse Delta (oppervlaktewater)

Bruto oppervlakte

16.500m²

Afvoerende oppervlakte

7.538m²

Terreinhoogte

Ca. 10,50m +NAP

Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG)

Ca. 9,50m +NAP

Ontwateringdiepte

Meer dan 0,9m-mv, voldoende voor alle doelen

Bodem

Zwak lemig matig fijn zand

Riolering

Gescheiden stelsel

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Donge

Keur beschermde gebieden

Niet relevant

De locatie ligt conform Provinciale Milieu Verordening in de boringsvrije zone, een beschermingszone van de drinkwaterwinning Gilzerbaan. Dit betekent dat de scheidende lagen in de ondergrond, die de watervoerende pakketten scheiden van beinvloeding vanaf maaiveld, niet mogen worden doorsneden.

Duurzaam waterbeheer

Beleidskader

Het waterschap De Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan 'Grenzeloos Verbindend' 2016 - 2021 vastgesteld op 14 oktober 2015. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de invalshoeken: Risico’s beheersen, Duurzame ontwikkeling, Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend en Effectief en efficiënt. Een gezonde leefomgeving, met daarbij een goede balans tussen mens, milieu en economie (people, planet en profit). Inzet is gericht op het bereiken van de doelen: droge voeten, voldoende water, bevaarbare rivieren, gezonde natuur en schoon water, door samenwerking met partners. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Brabantse Delta (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

Afwegingen

Detail informatie over de ontwatering ter plaatse ontbreekt, echter gezien het feit dat de wijziging een uitbreiding is van de bestaande bebouwing wordt er van uitgegaan dat het perceel voldoende ontwatering kent, 0,9m ter plaatse van de bebouwing. Mocht dit aan de randen van het perceel niet het geval zijn dan dient in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen, de minimale afstand tot de gemiddelde grondwaterstand (GHG) gehaald te worden door partieel op te hogen.

Het plangebied is bij de bestaande / referentiesituatie deels verhard en wordt afgewaterd door middel van de bestaande gescheiden riolering. De afwaterende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de plankaart en weergegeven in tabel 2.1.

Tabel 2.1 Afwaterende oppervlakten

Bestaande situatie

Oppervlakten

Bestaand afwaterende oppervlakte (m²)

Toekomstig afwaterende

oppervlakte (m²)

Toename

(m²)

Bedrijfsgebouwen

3414,7

4600

1185,3

Erfverharding

4123,3

5183

1059,7

Totaal (m²)

2245

Globaal berekend is de netto toename afvoerende oppervlakte 2245m², ten opzichte van de bestaande / referentie situatie.

De impact van deze toename is significant, daarom is compensatie nodig. Uitgangspunt is toepassing van de Keur (besproken in overleg d.d. 17-2-2016).

Bij een toename van het verhard oppervlak geldt als uitgangspunt dat dit zoveel mogelijk hydrologisch neutraal wordt uitgevoerd. Dit om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. De uitbreiding op Klein Tilburg 2 zorgt voor een toename van het verhard oppervlak van ca. 2250m2.

De ontwikkelaar heeft de regenwateropgave als volgt uitgewerkt: het regenwater afkomstig vanaf het verhard oppervlak (ongeveer 1200m²) wordt afgevoerd naar omliggende sloten. Het overige hemelwater wat valt op de erfverharding (ongeveer 1000m2) wordt geïnfiltreerd in de omliggende groenstroken/weilanden. Het regenwater wat valt in/op de sleufsilo`s wordt gesplitst afgevoerd;

  • Schoon hemelwater infiltreren/lozen op bermsloot

  • Verontreinigd hemelwater moet opgevangen worden, bijv. in mestput (mag niet infiltreren of geloosd worden op oppervlaktewater).

Watersysteem

  • Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

  • De minimale ontwateringdiepte wordt gehaald door partieel op te hogen. Het is niet toegestaan grondwater af te voeren (diepe drainage) onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);

  • De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;

  • Het vuil- en hemelwater worden gescheiden ingezameld;

  • Het vuilwater wordt tot de perceelgrens afgevoerd voor aansluiting op de bestaande drukriolering in de weg Klein Tilburg;

  • Het regenwater afkomstig vanaf het verhard oppervlak (ongeveer 700m²) wordt afgevoerd naar omliggende sloten. Het overige hemelwater wat valt op de erfverharding (ongeveer 1500m2) wordt geïnfiltreerd in de omliggende groenstroken/weilanden.

  • Het regenwater wat valt in/op de sleufsilo`s wordt gesplitst afgevoerd;

  • Schoon hemelwater infiltreren/lozen op bermsloot

  • Verontreinigd hemelwater moet opgevangen worden, bijv. in mestput (mag niet infiltreren of geloosd worden op oppervlaktewater).

  • Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;

  • De gemeente adviseert de vloerpeilen minimaal 15cm hoger dan de hoogste punt in het nabije openbaar gebied te kiezen, om eventuele onacceptabele schade te voorkomen.

2. Watertoets

De impact van dit plangebied op het watersysteem is beperkt. Waterschap Brabantse Delta heeft ingestemd met de wijze waarop de ontwikkelaar het regenwater wil verwerken, bij mail van 6 september 2016.

De opzet van het watersysteem is omschreven in deze waterparagraaf en direct verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies verstrekt. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

Bestemmingen

In dit bestemmingsplan komt enkel de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' voor. Daarnaast heeft het plangebied de aanduiding 'intensieve veehouderij' en gedeeltelijk 'landschapswaarden'.

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Uitvoerbaarheid

De voorgestane ontwikkeling aan het Klein Tilburg 2 te Tilburg betreft een particulier initiatief. De met de ontwikkeling gepaard gaande kosten worden dan ook gedragen door de desbetreffende particuliere initiatiefnemer. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente gegarandeerd. Dit plan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente.

Op 10 mei 2016 is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan. Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest, 2e herziening (Klein Tilburg2) op 4 december 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Provincie Noord-Brabant Directie ROH

02-12-2016

11-01-2017

ja

Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid

06-12-2016

--

--

De provincie Noord-Brabant heeft de volgende reactie gegeven:

1. Er ontbreekt een omschrijving of tekening waaruit blijkt hoe invulling wordt gegeven aan de mechanische afzuiging van de stallen. De provincie verzoekt om inzage in de werking van het ventilatiesysteem om te kunnen beoordelen of sprake is van een systeem dat er voor zorgt dat aan de geurnorm wordt voldaan.

Reactie gemeente

De gemeente is van mening dat in het kader van het bestemmingsplan geen nadere voorwaarden gesteld kunnen worden aan het soort ventilatiesysteem, noch dat de praktische werking hiervan kan worden getoetst. Uiteraard dient te worden voldaan aan de geurnorm. In het kader van de milieuvergunning zal de werking van het ventilatiesysteem worden getoetst. Omdat de provincie toch graag nadere informatie wil, hebben we in de toelichting van het bestemmingsplan (paragraaf 3.4.2) een nadere toelichting op de werking van het ventilatiesysteem opgenomen.

2. Op grond van de Verordening ruimte dient 10% van het bouwperceel te worden aangewend voor landschappelijke inpassing. Uit het plan blijkt niet duidelijk hoe dit wordt geborgd.

Reactie gemeente

Op de verbeelding heeft (meer dan) 10% van het perceel de aanduiding 'lw' (landschapswaarden). Ter plaatse van deze aanduiding mag (zie artikel 3.1.2 van de regels) de grond uitsluitend worden aangewend voor landschappelijke inpassing. De gemeente is van mening dat hiermee voldoende wordt gewaarborgd dat wordt voldaan aan artikel 6.3 lid 1 sub f van de Verordening Ruimte.

3. In de regels wordt een gebruiksbepaling gemist, waarin is aangegeven dat bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen voor de uitoefening van de veehouderij, wordt voldaan de bepaling zoals genoemd onder artikel 6.3 lid 2 sub a. van de Verordening Ruimte.

Reactie gemeente

Deze gebruiksbepaling wordt opgenomen in artikel 3.4.2. van de regels van het bestemmingsplan.

4. De provincie verzoekt om een situatieschets met de bestaande en nieuwe situatie, zodat de gevolgen van de nieuwe situatie beter beoordeeld kunnen worden.

Reactie gemeente

In paragraaf 1.1. van de toelichting wordt een tekening met bestaande en nieuwe situatie opgenomen.

5. In het plan wordt een onderbouwing gemist of met de landschappelijke inpassing in kwantitatief opzicht wordt voldaan aan de vereiste kwaliteitsverbetering landschap.

Reactie gemeente

Wij hebben ten behoeve van de kwaliteitsverbetering landschap een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Daarnaast hebben we in artikel 3.1.2. en 3.4.1 van de regels gewaarborgd dat de landschappelijke inpassing dient te zijn gerealiseerd voordat de nieuwe situatie in gebruik mag worden genomen en dat landschappelijke inpassing instand moet worden gehouden. In bijlage 1 van de regels is het landschappelijk inpassingsplan opgenomen. Dit inpassingsplan is getoetst aan de werkafspraken en voldoet zowel kwalitatief als kwantitatief aan de voorwaarden voor de regeling kwaliteitsverbetering landschap. In de toelichting is in paragraaf 3.4.2 nader ingegaan op deze regeling. Wij denken dan ook dat we op alle mogelijke fronten de verplichting tot kwaliteitsverbetering landschap hebben gewaarborgd.

6. Het begrip 'bestaand' in artikel 1.34 en 3.2.1. sub a van het bestemmingsplan dient te worden gewijzigd conform artikel 34 lid 3 en 4 van de Verordening Ruimte en hierin dient de peildatum van 21 september 2013 te worden opgenomen.

Reactie gemeente

Wij zullen het begrip 'bestaand' aanpassen conform de peildatum van de Verordening Ruimte

7. In artikel 3.3.2 sub b is aangegeven dat voldaan dient te worden aan de regels inzake BZV en Nadere Regels zoals deze gelden op het moment van een ontvankelijke aanvraag. Dit dient te worden gewijzigd in 'ten tijde van besluitvorming'.

Reactie gemeente

Wij zullen artikel 3.3.2 conform het bovenstaande aanpassen.

8. In artikel 3.6.4 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor boerderijsplitsing. Hierbij wordt de voorwaarde, dat het splitsen van een boerderij enkel mogelijk is als deze is gericht op het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, gemist.

Reactie gemeente

Genoemde wijzigingsbevoegdheid zal uit het plan worden verwijderd, aangezien het hier geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft.

9. In artikel 11.3 is een verkeerde verwijzing opgenomen naar artikel 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte. Daarnaast is de provincie van mening dat in dit artikel specifiek moet worden vermeld dat de kwaliteitsverbetering landschap bij moet dragen aan de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de groenblauwe mantel ter plaatse.

De verwijzing in artikel 11.3 is inderdaad incorrect en zal worden gewijzigd naar artikel 3.1 en 3.2 van de Verordening Ruimte. Wij zijn van mening dat wij hierbij voldoende verwijzen naar de Verordening en zien geen reden extra op te nemen dat voldaan moet worden aan de regeling kwaliteitsverbetering landschap en de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden.

9.3 Burgerparticipatie

Van 7 tot en met 12 december 2015 zijn ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie en de door de provinciale verordening voorgeschreven zorgvuldige dialoog (art. 6.3 lid 1 sub g) de omwonenden geinformeerd over de plannen. Hierbij is een toelichting gegeven op de uitbreidingsplannen. Het verslag van de omgevingsdialoog is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

9.4 Zienswijzen

p.m.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Parkeernormen

Bijlage 3 Parkeernormen

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone - Geluidzone

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone - geluidzone

Bijlage 5 Bedrijvenlijst

Bijlage 5 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Brabantse Zorgvuldigheidsscore

Bijlage 1 Brabantse zorgvuldigheidsscore

Bijlage 2 Geurbelasting

Bijlage 2 Geurbelasting

Bijlage 3 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 3 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 4 Risico Inventarisatie En Verantwoording

Bijlage 4 Risico inventarisatie en verantwoording

Bijlage 5 Standaard Advies Brandweer

Bijlage 5 Standaard advies Brandweer

Bijlage 6 Invoergegevens En Rekenresultaten Isl3a

Bijlage 6 Invoergegevens en rekenresultaten ISL3a

Bijlage 7 Aerius Melding

Bijlage 7 Aerius melding