Centrum Zuid 2008, 3e herziening (kloostercomplex Oude Dijk)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 13-12-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Centrum Zuid 2008, 3e herziening (kloostercomplex Oude Dijk) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2015030-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 10.6 van de regels van dit plan;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.10 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.11 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.12 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.13 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.19 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.23 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.24 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.
1.25 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.26 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.28 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.30 gezondheidszorg
Medische of paramedische voorzieningen, niet zijnde verblijfsvoorzieningen.
1.31 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.32 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.33 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten 'horeca van categorie 1', '1.107 horeca van categorie 2' en 'horeca van categorie 3'. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.
1.34 horeca van categorie 1
Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.35 horeca van categorie 2
Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150m2 tot maximaal 500m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500m2 n.v.o.
1.36 horeca van categorie 3
-
Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en - voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: escortbedrijf e.d. - alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
-
grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500m2.
1.37 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.38 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.39 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
-
de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
-
de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.40 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.41 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.42 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
-
medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau e.d.;
-
welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen e.d.;
-
educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
-
voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
-
openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor e.d.;
-
maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit e.d.
1.43 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.44 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.45 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.46 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.47 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.48 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.49 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.50 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.51 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim-/fitnessparcours, een jongerenhangplek e.d.
1.52 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.53 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.54 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.55 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.56 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.57 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan aanduidt.
1.58 potentieel waardevolle boom
Een ingevolge de gemeentelijke Boomwaardekaart of het gemeentelijke bomenbeleid als zodanig aangeduide
boom.
1.59 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
-
incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
-
incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.60 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters e.d. met inbegrip van (een) bij een klooster behorende begraafplaats(en).
1.61 restaurant
Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.62 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.63 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.64 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.65 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.66 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.67 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.68 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.69 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor e.d.
1.70 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.71 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.72 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.73 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.74 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.75 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.76 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Maatschappelijk - Begraafplaats
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Verkeer - Verblijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede landschappelijke inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Wonen - Gestapeld
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
-
de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergrondse bouwwerken
10.2 Hoofdtoegang woningen
10.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
10.4 Ruimte tussen bouwwerken
10.5 Monumenten
Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de 'specifieke bouwaanduiding-rijksmonument' is de Monumentenwet 1988 van toepassing.
10.6 Parkeerregeling
-
Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn zoals opgenomen in de parkeerregeling in Bijlage Parkeerregeling;
-
de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:
-
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Bestemmingsregels wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 luchtvaartverkeerzone
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
13.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
13.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan t.b.v.:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
-
vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;
onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 25m.
13.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
-
de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;
-
de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.
13.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
13.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Bestemmingsregels, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;
-
de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
14.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
-
de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer-Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
-
de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m;
-
de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
-
bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
14.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van ...
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
-
de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
-
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
-
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Centrum Zuid 2008, 3e herziening (kloostercomplex Oude Dijk)'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Het kloostercomplex van de Zusters van Liefde aan de Oude Dijk te Tilburg staat aan de vooravond van een grote transformatie. Directe aanleiding voor deze transformatie is de urgente huisvestingsproblematiek van de in Huize Mater Misericordiae (HMM) wonende zusters. Dit in de jaren 80 van de vorige eeuw gerealiseerde woon-zorggebouw voldoet niet meer aan de wensen en eisen als gevolg van de toenemende zorgbehoefte van de zusters en de normen die voor deze zorg gelden. Daarnaast neemt het aantal zusters af waardoor op termijn leegstand dreigt voor delen van HMM. Overheidsbeleid, gericht op het scheiden van wonen en zorg heeft gevolgen voor de verzorgingshuizen in heel Nederland; de consequenties van dit gewijzigde overheidsbeleid zijn meegenomen in de transformatieopgave.
Door de Congregatie Zusters van Liefde is in samenwerking met Van der Weegen Bouwontwikkeling een plan voor de herontwikkeling van het bestaande kloostercomplex van de zusters aan de Oude Dijk en Kloosterstraat voorbereid.
Het planinitiatief voorziet in de realisatie van circa 40 (zorg)woningen en 24 intramurale zorgwoningen voor de zusters. Na de realisatie hiervan zal de middenvleugel van het huidige woonzorgcomplex Huize Mater Misericordiae worden gesloopt en plaatsmaken voor circa 36 huur- en 24 koopappartementen.
Een deel van deze plannen past niet in het geldende bestemmingsplan. Daarom is een herziening van het huidige bestemmingsplan nodig.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat de locatie Huize Mater Misericordiae, gelegen aan de Oude Dijk/Kloosterstraat te Tilburg en wordt globaal begrensd door de Kloosterstraat in het noorden, de Oude Dijk in het oosten, de grens van Stadspark Oude Dijk in het zuiden en de westelijke grens van de tuin, de begraafplaats en het parkeerterrein in het westen.
Ligging plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt:
-
het bestemmingsplan Centrum Zuid 2008, vastgesteld op 20 april 2009 en onherroepelijk op 23 juni 2010.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Analyse
Het kloostercomplex Oude Dijk bepaalt samen met andere grootstedelijke functies (stadskantoor, bibliotheek, concertzaal, schouwburg, station, werkplaats spoorzone) en pleinen de bijzondere (binnen)stedelijke ruimten die zich van de woonblokken onderscheiden. Ze is deel van het Tilburgse collectief geheugen en haar wordingsgeschiedenis. Het klooster van de Zusters van de Liefde is een uniek ensemble dat binnen het stedelijk veld de broodnodige verstilling brengt, maar ook het groengehalte van de binnenstad bepaalt. Bij dit katholiek erfgoed gaat het zowel over gebouwen als de daarbij horende buitenruimten. Tezamen vertellen zij het verhaal van religie, onderwijs en zorg, dat zo belangrijk en kenmerkend is voor Tilburg. Het complex ligt als een groene oase aan de rand van de Tilburgse Binnenstad. Ondanks de centrale ligging heeft het complex een beperkte fysieke relatie met de stad. Het vormt een eiland. Dit heeft enerzijds te maken met het besloten karakter dat alle kloosters per definitie hebben. Het woord klooster is niet voor niets afgeleid van het Latijnse woord voor afsluiting: claustrum. Anderzijds heeft het geïsoleerde karakter te maken met het feit dat de stad in de loop van de tijd haar rug consequent naar het klooster heeft gekeerd. Ten noorden bevindt zich de parkeerplaats van het Louis Bouwmeesterplein dat alleen maar achterkanten kent, alsmede de achterzijde van de schouwburg met laad- en losplaats. Ten oosten, aan de Oude Dijk, bevindt zich de achterzijde van het kunstcluster. Aan de zuidzijde bevindt zich ten slotte het dichte betonnen bouwvolume van de gymzaal van de St. Jozefmavo. Deze gymzaal is tevens de reden waarom het stadspark zo’n ongelukkige verbinding heeft met de oostelijk gelegen binnenstad. De toegang vanuit de Stadstraat loopt namelijk achter de gymzaal langs. In de omliggende openbare ruimte ligt een kans om het kloostercomplex uit haar isolement te halen. De uitdaging daarbij is om de toegankelijkheid te verbeteren zonder de besloten en private kloostersfeer geweld aan te doen.
De bebouwing is grofweg onder te verdelen in twee delen: de oudbouw van eind negentiende en begin twintigste eeuw en de “nieuwbouw” uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. De oudbouw is cultuurhistorisch zeer waardevol en is inmiddels een rijksmonument. Zij bestaat uit het keukengebouw aan de Kloosterstraat en de langgerekte bebouwing langs de Oude Dijk die onder meer het provincialaat, kapellen en musea, het nieuwe Ontmoetingscentrum met logeergelegenheid en het zogenaamde Oude Ontmoetingscentrum bevat. Dit voormalige ontmoetingscentrum is als enige onderdeel van de oudbouw niet meer in gebruik.
De St.Jozef-mavo maakte, net zoals het huidige stadspark, tot de jaren tachtig van de vorige eeuw onderdeel uit van het monumentale deel van het kloostercomplex. De school is nog steeds in eigendom van de congregatie, echter is zij losgesneden van het klooster door de tussenliggende gymzaal en de doorgang naar het stadspark.
Het HMM gebouw bestaat uit een M-vormig bouwvolume dat is verbonden met het moederhuis. In de west- en oostvleugel bevinden zich kleine woningen voor zelfstandig wonende zusters. In de middenvleugel bevindt zich een intramuraal verpleeg- en verzorgingshuis voor psychogeriatrische en somatische patiënten en voor verzorgingsbehoevende bewoners. Zowel de zelfstandige woonunits als het verpleeg- en verzorgingshuis voldoen niet meer aan de toenemende zorgbehoefte van de zusters en de geldende eisen.
Het bestaande ensemble van gebouwen kenmerkt zich door een gesloten bebouwing richting de stad en een kam- en hofbebouwing door middel van dwarsvleugels richting de kloostertuin. Hierdoor ontstaat er in de huidige opzet een serie van open hoven die de kloostertuin met de bebouwing verbindt. In de historische ontwikkeling van het kloostercomplex zien we echter ook de typologie van het gesloten hof veelvuldig terugkomen.
bestaande bebouwing
2.2 Concept Nieuwe Situatie
Het stedenbouwkundige concept zet in op de gefaseerde ontwikkeling van een ensemble van bestaand en nieuw dat voortborduurt op de historische typologie van de hofbebouwing. Hierdoor ontstaan drie nieuwe hoven aan de randen van de kloostertuin, elk met een eigen karakter en functionaliteit.
Door de ontwikkeling in 2 fases kan de tuin zoveel mogelijk worden ontzien van nieuwbouw en kan er tegelijkertijd tegemoet worden gekomen aan de voorwaarde van de congregatie om maar één verhuisbeweging per bewoner te realiseren.
Fase 1 bestaat uit twee onafhankelijk van elkaar functionerende bouwdelen die tezamen twee nieuwe hoven creëren bij het Oude Ontmoetingscentrum (Oude OC) alsmede een attractieve oostelijke entree naar het stadspark realiseren vanuit de binnenstad.
Bouwdeel 1A wordt gevormd door een U-vormig bouwvolume dat bestaat uit een herbestemming van het Oude OC in combinatie met een 4-laagse dwarsvleugel aan de zuidzijde. Dit bouwvolume huisvest een kleinschalige woonzorgvoorziening met 24 plaatsen voor de zusters met een intensieve zorgbehoefte, zowel somatisch als psychogeriatrisch.
Bouwdeel 1B bestaat uit een lineair appartementengebouw van 4 bouwlagen dat tegen de westzijde van het woonzorggebouw wordt geplaatst. Hiertoe wordt de gymzaal tussen het Oude OC en het voormalige Theresialyceum gesloopt. In deze nieuwbouw bevinden zich 40 appartementen voor zelfstandig wonende zusters. Het gebouw is verbonden met het woonzorggebouw om een goede (thuis)zorgtoegankelijkheid te realiseren. Daarnaast is het gebouw verbonden met de kapel en het moederhuis waarin zich een algemene ontmoetingsruimte bevindt.
De nieuwe stedenbouwkundige figuur van fase 1 creëert twee attractieve hoven met een eigen karakter. Het besloten hof functioneert als veilige buitenruimte voor de PG patiënten van het woonzorggebouw. Het open hof is gericht op de stad en functioneert als entreeplein voor zowel het woonzorggebouw als het appartementengebouw. Door de sloop van gymzaal en de realisatie van het entreehof ontstaat er tevens een attractieve oostelijke entree naar het stadspark die de zeer ongelukkige huidige entree vervangt.
Zodra fase 1 gereed is, worden de in de middenvleugel van HMM wonende zusters verhuisd. Deze vleugel, die zich niet leent voor herbestemming, wordt vervolgens gesloopt om fase 2 te realiseren.
Fase 2 bestaat uit twee nieuwe appartementengebouwen die tezamen met de bestaande westvleugel van HMM een nieuw woonhof definiëren. Het nieuwe hof functioneert als schakel tussen binnenstad en Kloostertuin. Het hof opent zich richting het Louis Bouwmeesterplein en heeft twee openingen richting de Kloostertuin. Op deze manier wordt de Kloostertuin ontsloten vanuit de binnenstad zonder dat het besloten en afsluitbare karakter ervan wordt aangetast. De nieuwe toegang tot de private kloostertuin wordt, zolang de zusters woonachtig zijn in het kloostercomplex, niet opengesteld. Op de middellange termijn is een gereguleerde openstelling van de kloostertuin als ‘semi-openbaar’ gebied denkbaar.
Bouwdeel 2A bestaat uit een 4-laags appartementengebouw dat gepositioneerd is op de huidige plaats van de middenvleugel van HMM. Dit bouwdeel steekt door ten opzichte van de huidige noordelijke rooilijn van HMM. Hierdoor kondigt het hof zich aan vanuit het Louis Bouwmeesterplein en wordt de relatie met de binnenstad versterkt. Het appartementengebouw bevat 36 huurappartementen voor zusters en leken. Zij is verbonden met de oudbouw van de Oude Dijk zodat de zusters vanuit hun appartement de ontmoetingsruimte en de kapel kunnen bereiken zonder dat zij buiten hoeven te komen.
Bouwdeel 2B bestaat uit een vrijstaand appartementengebouw dat de zuidelijke begrenzing van het nieuwe woonhof vormt. Het gebouw bevat 24 koopappartementen voor leken.
Fasering
Door de herontwikkeling ontstaat er een verbetering van de aantakking en zichtlocatie van de Kloostertuin op de stad (met behoud besloten en afsluitbaar privé karakter van de kloostertuin zolang de zusters er woonachtig zijn).
Er ontstaat een nieuwe volwaardige entree naar het stadspark op de plaats waar nu nog een gymzaal is gesitueerd.
nieuwe situatie met in rood de nieuwbouw
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk En Provincie
Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) niet besproken, met uitzondering van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
Trede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2024 mag voorzien in een uitbreiding van 9600 woningen (kwantitatieve behoefte).
In de paragraaf Volkshuisvesting is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg. Op lokaal niveau is behoefte aan vormen van centrum-stedelijk wonen.
Dit plan voldoet daaraan. Er is dus sprake van een behoefte die ook regionaal is afgestemd. De feitelijke toevoeging van woningen is beperkt (circa 15 woningen).
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
De locatie is gelegen in binnenstedelijk gebied. De regionale behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
3.3 Gemeente
3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
-
de Brabantstrategie
-
de Regiostrategie
-
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
-
Binnenstad van de 21e eeuw
-
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
-
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
-
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
-
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
-
Stadsregionaal park Stadsbos013
-
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
-
Bedrijvenpark Zuid
-
Zorgcluster Leijpark
-
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
-
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
-
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstraegie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
-
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
-
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
-
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
-
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
-
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
-
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
-
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
-
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
-
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
-
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Conclusie
Dit plan draagt bij aan het streven om een aantrekkelijk stad te zijn en aan de wens tot het zo lang mogelijk zelfstandig wonen van ouderen, het instandhouden van religieus erfgoed en op termijn de bouw van appartementen voor leken in diverse prijsklassen.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Welstand
4.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
Het plan betreft een fasegewijze modernisering en herontwikkeling van het grotendeels monumentale kloostergebouw van de Zusters van Liefde aan de Oude Dijk in Tilburg. Daarbij zal een deel van de gebouwen gesloopt worden, de westelijke vleugel van het complex worden herbestemd voor ca. 100 woningen en zullen ongeveer 50 appartementen in het tuindeel gebouwd worden.
Inventarisatie.
Historische geografie.
-
Het gebied rondom de Oude Dijk bestond grotendeels uit weidegronden in het ter plaatse brede beekdal van de Korvelse Waterloop. Het beekdal had zich relatief diep ingesneden (circa 12 m +NAP) in het plateau waarop de belangrijkste nederzettingen en akkergebieden van Tilburg lagen en dat in hoogte varieert van circa 13m +NAP langs het beekdal tot circa 16m +NAP bij Kerk en Korvel.
-
Binnen het gebied lagen drie geïsoleerde hoogten waarop de Sint-Dionysiuskerk, de aangrenzende Oude Markt en ‘t Heike lagen.
-
De belangrijkste wegen bij het plangebied zijn reliëfgerelateerd en volgen de oevers van het beekdal. Dit kan een indicatie zijn voor de hoge ouderdom van deze routes. Het plangebied, en het beekdal, werden van noord naar zuid doorkruist door twee dijken; de Ouden en Nieuwen Dyk. Binnen dit stadsdeel waren dit de enige plaatsen waar de Korvelse Waterloop kon worden overgestoken. Dit verklaart ook meteen het naamsdeel –dyk (hoger gelegen weg) en bevestigt het feit dat het gebied vroeger nat en laaggelegen was.
-
De gronden in het plangebied behoorden deels tot het laatmiddeleeuwse akkercomplex van Heuvel en Kerk en gingen in het zuiden over in de gemeint die zich uitstrekte tot Oerle en Broekhoven. Het grootste deel van het plangebied bestond echter uit weidegronden die vroeger deel uitmaakten van de gemeint Kerkckven. De aanduiding gemeint verwijst naar de inferieure kwaliteit van de grond, waardoor te verklaren valt dat juist hier, op een afgelegen of niet gebruikte locatie, in 1691 de schuilkerk werd gesticht.
-
Uitgezonderd de nederzettingen langs de randen (Haringseind, Kwetterie, ’t Heike en ’t Ven) bleef het grootste deel van het plangebied lange tijd onbebouwd. Pas in de loop van de achttiende eeuw, mogelijk al iets eerder, werd midden in het gebied aan de Nieuwendyk (Bisschop Zwijsenstraat) bebouwing opgetrokken.
-
In de negentiende eeuw werd deze bebouwing uitgebreid en verrees ook bebouwing aan de Oude Dijk en tussenliggende straten, en langs de straten ten westen van het plangebied.
-
Het kloostercomplex van de door Joannes Zwijsen gestichte congregatie van de Zusters van Liefde wordt in de periode vanaf 1834 (eerste fase van de bebouwing aan de Kloosterstraat) in vrijwel alle daaropvolgende decennia sterk uitgebreid en aangepast aan de steeds toenemende ruimtebehoefte van de congregatie die ook te relateren valt aan de onderwijs- en zorgtaken van de zusters.
Het meest imposante deel bevindt zich aan de westelijke zijde van de Oude Dijk waar een langgerekt bouwdeel bijna de gehele straatwand in beslag neemt. Het complex is in al die tijd sterk aan transformatie door sloop en nieuwbouw onderhevig geweest. Voor het laatst op grote schaal in de jaren vanaf 1980 toen een groot zorgdeel aan de Kloosterstraat werd gebouwd. Voor een uitvoerige wordingsgeschiedenis van het complex wordt hier verwezen naar het in 2010 door BAAC uitgevoerde bouwhistorische onderzoek: M.C. van Dam en drs. E.R.A. Smits: Tilburg, Oude Dijk 1, Waardestellende bouwhistorische opname BAAC rapport B-10.0072, April 2010.
Van belang voor de ruimtelijke context van het nieuwe plan is het gegeven dat in 1985 de congregatie ongeveer de helft van de tuin -het zuidelijke deel met de voormalige weilanden en speelterreinen- afstond aan de stad. Het geheel werd omgevormd tot stadspark.
Archeologie.
-
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK
-
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.
-
ArWaTi: het plangebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
-
Het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI), vanwege de ligging op een relatief hooggelegen dekzandrug, grotendeels een hoge verwachting. Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in 2007 door Fontys Hogescholen BILAN een bureauonderzoek uitgevoerd (RAPPORT 2007/161 Van Pruilhoek tot Venne Weyden, Tilburg - Centrum-Zuid) met als uitgangspunt de reconstructie van het prestedelijke landschap, dat in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis.
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van het reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen. De huidige inzichten in het plangebied wijzen erop dat het plangebied een lange, misschien zelfs ononderbroken bewoningsgeschiedenis kent. Aanvankelijk zal vooral langs de noord- en zuidgrens van het plangebied Centrum Zuid bewoning of menselijke activiteit zijn voorgekomen, later verschoof dit naar het overige deel van het plangebied. Uiteindelijk werd zelfs het gehele beekdal bebouwd waarbij de Korvelse Waterloop geheel verdween.
-
Voor het hele plangebied Centrum Zuid geldt in principe een basisverwachting van steentijd tot Nieuwe Tijd.
-
De waterlopen vormden in combinatie met de drooggelegen dekzandruggen de voorwaarden voor de bewoningsgeschiedenis van Tilburg. Visrijke wateren, vruchtbare beekdalen en hoger gelegen bos- heidegronden vormden voor de mens gunstige omstandigheden voor hun bestaan. Dit is o.a. gebleken uit archeologische vondsten van een jachtkamp uit het Mesolithicum (middensteentijd, ca 4000 v. Chr) en Middeleeuwse bewoningssporen, die gevonden zijn bij archeologische opgravingen ter hoogte van het huidige Kunstcluster (ten noorden van de vroegere bedding van de Korvelse waterloop, tussen de Oude Dijk en de Bisschop Zwijsenstraat. Zie hiervoor: BILAN rapport: ‘2006/165, Van De Boog tot De Keel, Tilburg, beheerbestemmingsplan, "Oude Stad zuidwest 2008", Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek’
-
Gelet op de resultaten van in de nabijheid van de het plangebied uitgevoerde archeologische onderzoeken, is er ook in het plangebied sprake van een nog nader te definiëren archeologische verwachting. Deze dient nader in beeld te worden gebracht door middel van een zogenaamd verstoringsonderzoek. Aan de hand daarvan kan bepaald worden waar en in hoeverre verder archeologisch onderzoek in het plangebied noodzakelijk is.
Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen.
-
De vooroorlogse delen van het kloostercomplex (waartoe ook het buiten deze planontwikkeling vallende schoolgebouw aan de Oude Dijk behoort) zijn op 14 december 2001 aangewezen als monument in de zin van de Monumentenwet 1988 onder nr. 52190.
-
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen geen panden voor uit die periode. Aan de omliggende straten liggen diverse panden uit de periode 1850-1940. Dit betreft voornamelijk kleinschalige woningbouw.
-
Historische structuren: in de nabijheid van het plangebied zijn vooral het niet meer als zodanig in het landschap afleesbare beekdal van de Korvelse waterloop en de Oude Dijk van belang.
-
Historisch groen: hoewel de inrichting en omvang van de tuin van het kloostercomplex diverse malen zijn aangepast, kan hieraan nog steeds een hoge waarde worden toegekend. Voor een uitvoerige beschrijving van de historische groenwaarden wordt hier verwezen naar het in 2014 in opdracht van de gemeente Tilburg uitgevoerde onderzoek: Albers Adviezen Historische Parken/ Anja Guinée Landschapsarchitectuur/ Ecologisch Adviesbureau Maes; Tuin van de Congregatie der Zusters van Liefde en Park Oude Dijk te Tilburg, cultuurhistorie en ecologie (zie bijlage Tuin en park).
-
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
Advies.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling.
De beschermde onderdelen van het complex worden behouden en deels herbestemd.
De te slopen onderdelen van het complex zijn niet beschermd als monument, en hoewel ze wel degelijk een interessante historische laag van het gebouwencomplex zijn, maken zij geen deel uit van de kernwaarden van het monument.
De nieuw te bouwen onderdelen worden landschappelijk zorgvuldig en waar mogelijk met respect voor de historische groenwaarden van de tuin ingepast.
Voor wat betreft de archeologie dient de verwachtingswaarde van het plangebied nader in beeld te worden gebracht door middel van een bureau- en booronderzoek, eventueel nadien aangevuld met een zogenaamd verstoringsonderzoek. Aan de hand daarvan kan bepaald worden waar en in hoeverre verder archeologisch onderzoek in het plangebied noodzakelijk is. De in deze paragraaf genoemde onderzoeken kunnen daarbij onder meer als onderlegger benut worden.
4.4 Volkshuisvesting
1. Zorgvuldig ruimtegebruik (i.r.t. Ladder voor duurzame verstedelijking)
Conform Artikel 2.1 en 3.3 van de provinciale Verordening Ruimte dient verantwoord te worden hoe de planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder beantwoordt aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierna wordt ingegaan op zorgvuldig ruimtegebruik.
De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, meest recent die uit 2014.
In de planperiode 2015-2024 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Zo wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken.
Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager mede als gevolg van de crisis. In verband hiermee wordt een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 aangehouden.
Het project Huize Mater Misericordiae (Oude Dijk) in woningmarktgebied 1 Binnenstad betreft de herontwikkeling van het bestaande kloostercomplex, waarbij gefaseerd deels wordt gesloopt, deels herbestemming en tevens nieuwbouw plaatsvindt. Per saldo worden er 15 woningen toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie, waarbij er een geleidelijke overgang plaatsvindt van doelgroepen (van de zusters die er nu wonen tot een bredere doelgroep van buiten het klooster(leken)).
Fase 1
Fase 2
2. Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO
Behalve de aantallen (de kwantitatieve opgave) is in toenemende mate de kwalitatieve samenstelling van het bouwprogramma van belang in het woonbeleid. Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie Tilburg 2015 wordt, in navolging van de vorige, versterkt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk beleidsthema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de WoonVisie staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd en aantrekkelijk woningaanbod, opdat zo veel mogelijk inwoners een passende woongelegenheid kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, identiteit/beleving–keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, duurzaamheid én betaalbaarheid).
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt –naar analogie van de rijksoverheid– primair onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Waar nodig wordt hierbij verbijzonderd naar leefstijlkenmerken c.q. "woonwerelden" van bewoners. Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarkt-gebied) wordt –afgestemd op onderzoekdata (KWBO en SmartAgent) aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie/-differentiatie te kunnen voldoen.
De planlocatie ligt in bestaand stedelijk gebied. In het plan is rekening gehouden met de woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar centrumstedelijk woonmilieu. Van de verhuisgeneigde huishoudens in Tilburg oriënteert 30% zich op dit woonmilieutype.
3. Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop gebiedsgericht sturing plaatsvindt zijn leefstijl/"woonwereld", aandeel appartementen in bouwplannen, het aandeel goedkope (huur)woningen, bevordering van consumentgericht bouwen w.o. de beschikbaarheid van kavels voor eigenbouw / (collectief) particulier opdrachtgeverschap, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).
a. Leefstijl/"woonwereld"
Het KWBO geeft inzicht in de "harde" kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.). Aanvullend biedt het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt.
Samen leveren beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, uitmondend in een achttal "woonwerelden". Aldus kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).
Vanwege de beschikbaarheid van de tuin, de centrale ligging en de cultuurhistorische context is de locatie zeer uniek en niet te vergelijken met andere ontwikkelingen of locaties in Tilburg. Daardoor ontstaat er een onderscheidend woonmilieu, dat vooral aantrekkelijk zal zijn voor een mix van met name blauwe (ambitie en controle) en groene (betrokkenheid en harmonie) doelgroepen.
b. Nieuwbouw appartementen
De gemeente stuurt, vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen, waar nodig nadrukkelijker op de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Bouwplannen worden getoetst aan het beoogde/gewenste woonmilieu, de ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (w.o. herstructurering, woonzorg-omgeving).
De gemeente is terughoudend bij de ontwikkeling van nieuwe appartementen buiten de Spoorzone en het Piushavengebied, maar met een netto toename van 15 appartementen kunnen we niet echt spreken van een substantiële groei van het aantal appartementen. Wel geeft het een verbetering van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad door sloop en nieuwbouw en renovatie van bestaande gebouwen.
Alle nieuwbouwappartementen voldoen aan een feitelijke behoefte van de zusters en deze blijven nog een tijd in gebruik door de Congregatie. Vanwege de stapsgewijze ontwikkeling komen de nieuwe appartementen gefaseerd op de markt en er is daarom nu per direct geen sprake van concurrentie met andere ontwikkelingen, die op dit moment gerealiseerd worden.
c. Goedkope (huur)woningen
Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de voorraad aan goedkope/betaalbare (huur)woningen optimaal te houden, wordt bij –vooral grotere– gebiedsontwikkelingen aangestuurd op een per locatie te bepalen productie-aandeel goedkope woningen.
De huur- en koopprijzen in onderhavig plan zijn nog niet bekend. Er is echter voldoende variatie in grootte van de wooneenheden, met daarin een aanzienlijk aandeel in het betaalbare segment. Dit is ook de nadrukkelijke wens van de zusters.
d. Consumentgericht bouwen – eigenbouw / (C)PO
De woonconsument staat centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, in z'n ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.
In dit plan wordt in zoverre consumentgericht gebouwd, dat het plan in nauwe samenwerking wordt afgestemd op de huidige en toekomstige behoefte van de huidige bewoners van het complex en dat daarbij ook wordt tegemoet gekomen wordt aan de behoefte van toekomstige bewoners.
e. Levensloopbestendig bouwen (/ wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.
Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.
Het plan bevat zowel zelfstandige levensloopbestendige woningen, als onzelfstandige woningen waar zorg wordt verleend.
f. Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Bij de realisering van de plannen zal rekening gehouden worden met de eisen van het Politiekeurmerk.
4.5 Groen
4.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkeling- of herstructureringsbank in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boom waarde kaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
Ter voorbereiding op de planvorming heeft er een inventarisatie en waardering van de historische tuin van het complex en het parkdeel plaatsgevonden (zie bijlage Tuin en Park Zusters van Liefde november 2014).
Op basis van de uitkomsten van deze studie heeft een afweging plaatsgevonden m.b.t. het plan waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld.
Uitgangspunt was het behoud voor zover als mogelijk van het unieke karakter van de private kloostertuin als geheel. In de planvorming is daarom nauwkeurig gekeken naar de kloostertuin als ruimtelijk geheel i.r.t. de bouwopgave. Alternatieve plannen zouden ertoe leiden dat -naast het kappen van waardevolle bomen- het ruimtelijk karakter van de private kloostertuin in veel grotere mate aangetast zou worden.
Dit plan doet het meeste recht aan de cultuurhistorische waarde van het kloostercomplex en tast de tuin zo min mogelijk aan.
Er heeft ook een Bomeneffectanalyse plaatsgevonden (bijlage ). Uit deze bomeneffectenanalyse blijkt dat van de 94 onderzochte bomen er ongeveer 32 bomen gekapt dienen te worden voor de nieuwbouw, dat er 4 bomen gekapt dienen te worden vanwege de conditie van deze bomen en dat 1 boom niet te handhaven is omdat de nieuwbouw te dicht op de boom komt. Een aanwezige rode beuk en de perenberceau, die als gevolg van deze planontwikkeling dienen te verdwijnen, staan niet op de monumentale bomenlijst van Tilburg. Vanuit dit oogpunt zal de gemeente instemmen met het verlies van de rode beuk en de perenberceau in deze private tuin.
Door MTD landschapsarchitecten wordt een nieuw ontwerp van de tuin gemaakt. MTD is de rechtsopvolger van de oorspronkelijke opsteller van het tuininrichtingsplan. In het nieuwe ontwerp zullen minimaal hetzelfde aantal, maar waarschijnlijk meer, bomen terugkeren dan nu in de tuin aanwezig zijn.
Op deze wijze worden de bestaande waarden, uitgaande van de noodzaak van ver- en nieuwbouwplannen, het beste gegarandeerd.
Er zal ook een nieuw ontwerp voor de inrichting van het gebied ter plaatse van de ontsluiting van het Stadspark aan de Oude Dijk worden gemaakt. Hier zal een nieuwe, logischere ontsluiting van het Stadspark komen alsmede ruimte voor parkeren en ontsluiting van de nieuwbouw en het klooster. Deze herinrichting zal gevolgen hebben voor de daar aanwezige bomen. Het inrichtingsplan is nog niet gereed en wordt niet in het bestemmingsplan geregeld.
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
-
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
-
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
-
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
-
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
-
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
-
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
-
De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen;
-
alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer
-
Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde;
-
voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.
Parkeren
-
Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.
Specifiek voor dit plan
Ligging:
Het plan ligt in het Centrum van Tilburg in de Wijk Oud Zuid, buurt Oude Dijk. Het plangebied word begrensd door de Oude Dijk, Louis Bouwmeesterplein, Kloosterstraat, Nassaustraat en het Stadspark. Het plan ligt binnen de bebouwde kom.
Functies:
De Oude Dijk, Kloosterstraat en Nassaustraat zijn woonstraten, het Louis Bouwmeesterplein is een parkeerterrein.
Inrichting:
De Oude Dijk, Kloosterstraat en Nassaustraat zijn erftoegangswegen met een snelheidsregiem van 30 km/h, deze straten vallen ook in het parkeervergunningen gebied. De Oude Dijk, Nassaustraat, en Kloosterstraat zijn (deels) eenrichtingsstraten. Het Louis Bouwmeesterplein is een parkeerterrein waarop betaald geparkeerd wordt.
Parkeren:
Nieuwe ontwikkelingen in dit gebied moeten voldoen aan de vastgestelde parkeernormen. Uit een studie blijkt dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. (zie bijlage Parkeeroverzicht).
Uitgangspunt voor het parkeren is dat de kloostertuin wordt ontzien van autoverkeer en parkeerplaatsen. Daarnaast wordt de parkeerplaats voor HMM opgegeven ten gunste van de verbinding tussen het Louis Bouwmeesterplein en het hof van fase 2.
De parkeerbehoefte van het nieuwe complex wordt opgelost op 4 locaties binnen het plangebied:
-
parkeerkoffer aan Oude Dijk tussen St.Jozef-mavo en Oude Ontmoetingscentrum / fase 1
-
parkeerplaatsen voor het voormalige keukengebouw aan de Kloosterstraat (reeds bestaand)
-
volledig ondergrondse parkeergarage onder nieuwbouw fase 2.
-
intensivering van de bestaande parkeerplaatsen ten westen van HMM
Uit dit parkeeroverzicht blijkt dat de ontsluiting van het parkeren voor 90 % gebeurd vanaf de Kloosterstraat. Deze straat heeft voldoende capaciteit om het extra verkeer te verwerken en dit extra verkeer zal geen overlast veroorzaken omdat hier geen andere woningen aanwezig zijn.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied waar meerdere functies zijn gemengd. Dit rechtvaardigt dat de afstanden tussen bedrijfsfuncties en de nieuwe woonfuncties in het plangebied 1 afstandsstap korter mogen zijn.
Het plan ligt in het centrum. In de omgeving ligt een gemengde bestemming waarbinnen nu een parkeergarage is gevestigd. Daarnaast ligt in de omgeving de bestemming 'cultuur en ontspanning' waarbinnen een schouwburg, de concertzaal en het conservatorium liggen. De richtafstanden van de omliggende bestemmingen liggen over het plangebied heen. In het geldende bestemmingsplan zijn binnen het plangebied nu ook al gevoelige functies mogelijk. Omdat er sprake is van een bestaande situatie kan er van worden uitgegaan dat de belastende activiteiten ingepast zijn ten opzichte van de gevoelige functies. En dat er al een beoordeling heeft plaatsgevonden zodat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Binnen het plan is naast wonen ook de bestemming maatschappelijk opgenomen. Binnen deze bestemming kunnen ook milieubelastende functies. Hiervoor is gebruik gemaakt van de lijst functiemenging. Door binnen de bestemming maatschappelijk alleen categorie A en B inrichtingen toe te staan kan voor de (nieuwe) woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
5.2 Externe Veiligheid
5.2.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
5.2.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In bijlage Verantwoording externe veiligheid zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoor en de A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de bijlage.
5.2.3 Conclusies en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A58 en de spoorlijn Breda -Tilburg. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze twee risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Daarbij is gebruik gemaakt van het standaard brandweeradvies.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
-
Vanwege de afstand van het plangebied tot risicobronnen is er geen sprake van een toename van het groepsrisico.
-
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
-
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de RISicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
-
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
-
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Het is gewenst dat er bij de nieuwbouw maatregelen worden genomen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen en eventuele mechanische ventilatie uit te schakelen middels een noodknop.
-
De brandweer voldoet aan de zorgnorm voor de opkomsttijd.
-
Binnen de functie wonen worden de bewoners als overwegend zelfredzaam aangemerkt.
Het bevoegd gezag accepteert, mede gelet op de afstand van het plangebied ten opzichte van de A58 en de spoorlijn, de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.3 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Wegverkeerslwawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft met name de Schouwburgring. Het verkeerslawaai wordt echter afgeschermd door tussenliggende bebouwing, zoals de Schouwburg en het appartementengebouw met winkels in de plint, waardoor wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.4 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Ten opzichte van de reeds bestaande planologische situatie neemt de maatschappelijke bestemming af. Wel komen er per saldo 15 woningen bij. Het aantal parkeerplaatsen neemt toe van 140 naar circa 250. Dus plus 110. Dit als gevolg van het feit dat de parkeernorm voor een klooster anders is dan voor wonen.
Uitgaande van 5 bewegingen per parkeerplaats per dag is de toename 550 verkeersbewegingen.
Met de rekentool van de infomil-website (versie 2015) is berekend of de toename "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging. In onderstaande tabel is het resultaat weergegeven.
5.5 Geur
Industriële geur
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
Agrarische geur
In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.
5.6 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen.
Binnen het bestemmingsplan zijn bij de gemeente Tilburg geen actuele onderzoeken beschikbaar. Op de locatie zijn verdachtmakingen ( 8 dempingen) ten aanzien van de bodemkwaliteit aanwezig.
Voor de toekomstige herontwikkeling van het bestaande klooster dient er rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige verontreinigingen.
In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen.
Ondergrondse tank.
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie geen ondergrondse tank aanwezig is geweest.
Conclusie
Het is noodzakelijk dat voordat de bouw van start gaat, in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning, een bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Er zijn echter geen redenen om aan te nemen dat de bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
5.7 Natuur En Ecologie
Natuur
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
-
Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
-
Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
-
Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
Analyse plangebied
Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: de Regte Heide & Riels Laag, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (op respectievelijk 3,5, 6,5 en 8 km afstand van het plangebied). De Regte Heide & Riels Laag liggen het dichtst bij: ca. 3,5km ten zuiden van het plangebied. Dit Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 7 habitatttypen. De Regte Heide en Riels Laag liggen tussen de beken Lei en Poppelsche Leij. Het gebied is te verdelen in de beekdalen en het daar buiten gelegen licht golvende dekzandlandschap waarin hier en daar lage duingebiedjes voorkomen. Het gebied bestaat uit droge en vochtige heide, moerassige laagten, zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen. (Bron: Ministerie van Economische Zaken).
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden.
De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.
Natuurnetwerk Brabant
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Brabant (ook bekend als Ecologische Hoofdstructuur) begrensd. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het Natuurnetwerk Brabant is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het Natuurnetwerk Brabant.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Natuurnetwerk Brabant is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van het Natuurnetwerk Brabant worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor welke begrensd zijn als Natuurnetwerk Brabant (zie ook afbeelding 1). De dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant gebieden zijn gelegen op circa 2km afstand van het plangebied. Deze percelen hebben het beheertype Beheertype: N16.01 Droog bos met productie.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Brabant in de omgeving. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Brabant en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant.
Figuur 1 Ligging Natuurnetwerk Brabant (groene zones) in en rondom het plangebied (rood omcirkeld). Kaartbron: http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan
Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het Natuurnetwerk Nederland. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde Groenblauwe bevindt zich ongeveer anderhalve kilometer afstand ten zuidoosten van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
In het geval voor Tilburg is er een gebiedsontheffing afgegeven voor de oude stad. Dit houdt in dat er een ontheffing geldt voor de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, gierzwaluw en de huismus. Voorwaarde om gebruik te maken van deze gebiedsontheffing is het werken volgens het bijbehorende soortenmanagementplan.
Analyse plangebied
Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna) en een verkennend veldonderzoek (op 14-04-2016) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd.
Het plangebied betreft het terrein van Woonzorgcentrum Mater Misericordiae, een van oorsprong een kloosterverzorgingshuis. De bebouwing heeft van bovenaf gezien min of meer een “m” vorm, de middelste poot van deze “m” zal worden gesloopt. Hier en op andere plekken zal nieuwbouw plaatsvinden. Rondom de bebouwing bevindt zich een grote kloostertuin met enkele zeer grote bomen, waaronder een rode beuk, welke gekapt zal moeten worden ten behoeve van de nieuwbouw.
Het gazon en de plantsoenen zijn goed onderhouden. Er zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen tijdens het veldbezoek, en deze worden op basis van voorkomende habitats ook niet verwacht in het plangebied.
Verblijfplaatsen of essentieel leefgebied voor tabel 2 en 3 grondgebonden zoogdieren zijn afwezig; boomnesten van eekhoorn zijn niet aanwezig en vaste rust- en verblijfplaatsen van steenmarter zijn niet te verwachten. Wel maakt de kloostertuin mogelijk deel uit van foerageergebied van de steenmarter edoch schadelijke effecten zijn op voorhand uit te sluiten (de tuin blijft grotendeels intakt).
Het plangebied is in 2013 onderzocht op vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Dit onderzoek is verricht ten behoeve van het Soortmanagementplan Oude Stad Tilburg, hetgeen daarom een groter onderzoeksgebied bestrijkt dan alleen het plangebied. In het plangebied is tijdens voorgenoemd onderzoek vastgesteld dat:
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich volop gewone dwergvleermuizen. Er zijn zowel overvliegende als foeragerende beesten waargenomen en verschillende paarterritoria vastgesteld. Van de kloostertuin zelf zijn geen waarnemingen, hier is niet geïnventariseerd aangezien het een afgesloten terrein betreft. Het is echter te verwachten dat het plangebied ook functioneert als foerageergebied, vliegroute en als verblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis. In de hoek ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een zomerverblijfplaats van de gewone grootoorvleermuis, deze verblijfplaats ligt ver van de uit te voeren werkzaamheden vandaan en zal niet worden aangetast. Op ca. 100 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich een verblijfplaats van de laatvlieger. De ruige dwergvleermuis is slechts sporadisch overvliegend waargenomen rondom het plangebied.
In de directe omgeving van het plangebied zijn kleine aantallen (1-5) gierzwaluwen met nestindicatief gedrag waargenomen. Wederom is vermoedelijk niet in de kloostertuin zelf geïnventariseerd aangezien het een normaal gesproken afgesloten terrein betreft.
Op de bebouwing van het plangebied zijn ten minste twee territoria van de huismus waargenomen.
Aan de hand van het additionele veldbezoek is bepaald dat het plangebied is geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Het houten boeiboord aan de dakrand biedt goede openingen voor vleermuizen om naar binnen te treden. Tevens zijn er open stoorvoegen aanwezig en op enkele plaatsen scheuren in de muur waardoor vleermuizen toegang hebben tot de binnenruimtes in de muur. De kloostertuin behoort tot functioneel leefgebied, zowel als foerageergebied als vliegroute. In de tuin zelf zal er echter weinig veranderen door de geplande werkzaamheden, afgezien van de te kappen rode beuk.
In de te kappen rode beuk bevindt zich een houtduivennest, in andere bomen zijn eksternesten aangetroffen. Dit zijn geen beschermde jaarrond beschermde verblijfplaatsen. De kloostertuin is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. struik- en boombroeders. Tijdens het veldbezoek zijn de roodborst, houtduif, zwarte kraai, pimpelmees en koolmees en huismus waargenomen. De bebouwing in het plangebied heeft potentie als nestplaats voor zowel de gierzwaluw als de huismus.
Hiernaast is het plangebied is potentieel geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën en groeiplaatsen van vaatplanten. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. egel, huisspitsmuis, mol, konijn, bruine kikker en gewone pad.
Het kloostercomplex bevindt zich in de wijk Oude dijk, volgens het soortenmanagementplan is deze wijk optimaal geschikt voor de huismus en gierzwaluw en suboptimaal geschikt voor de gewone dwergvleermuis. Dit soortenmanagementplan stelt dat het aanbod aan verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van deze soorten in stand gehouden dient te worden en daar waar mogelijk verbeterd te worden. Tevens dient er in het geval van de gewone dwergvleermuis buiten de kwetsbare periode (kraamseizoen, winterseizoen) gewerkt te worden, tenzij het gebouw voorafgaand (in het niet-kwetsbare seizoen) ontoegankelijk is gemaakt en er vleermuisvriendelijk wordt gesloopt. Door de geplande werkzaamheden zullen er mogelijk vaste verblijfplaatsen van bovengenoemde soorten verdwijnen of verstoord worden. Het functioneel leefgebied in de kloostertuin zal door de werkzaamheden niet worden verstoord.
Conclusie
Ten behoeve van de gebiedsontheffing Flora- en faunawet heeft de gemeente Tilburg in 2013 onderzoek naar vleermuizen, huismus en gierzwaluw in de Oude Stad uitgevoerd. Het plangebied ligt in dit (onderzoeks)gebied. De geplande werkzaamheden zullen tot gevolg hebben dat mogelijke verblijfplaatsen van bovengenoemde soorten zullen verdwijnen of worden verstoord. Om gebruik te kunnen maken van de gebiedsontheffing van de gemeente Tilburg zullen hier extra voorzieningen getroffen moeten worden om het verblijfplaatsen aanbod van de vleermuizen, gierzwaluwen en/of huismussen te waarborgen. Dit kan gedaan worden door het aanbrengen van nestkasten voor de gierzwaluw en huismus, of het plaatsen van vogelvides. Voor vleermuizen kunnen ook kasten ingebouwd worden, of er kan worden gekozen om delen van het gebouw en spouwmuur bewust toegankelijk te maken voor vleermuizen door bijvoorbeeld open stootvoegen die toegang verschaffen tot een spouwmuur. Tevens dient er buiten de kwetsbare periode voor vleermuizen gewerkt te worden tenzij hiervoor de in het soortenmanagementplan beschreven maatregelen zijn getroffen.
Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. Het treffen van voorzorgsmaatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig. In gebruik zijnde nesten van algemene vogels zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten van algemene vogels niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd te starten met de werkzaamheden in de periode 1 sept - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). Afgestemd op de feitelijke planning van het project dienen de exacte voorzorgsmaatregelen te worden bepaald.
Op basis van het bronnenonderzoek en de veldonderzoeken is uit te sluiten dat er overige beschermde tabel 2 en 3 soorten flora en fauna in het plangebied voorkomen.
Wel is er in het plangebied kans op beschermde tabel 1 soorten (grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vaatplanten). Tabel 1-soorten zijn van een ontheffing vrijgesteld. Wel dient zorgvuldig te worden gehandeld hetgeen als doel heeft dat de aannemer actief moet optreden om alle mogelijke schade (doden, verwonden) aan de diersoort te voorkomen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn de in de bestaande situatie in tabel 1 weergegeven.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk | In plangebied |
Stroomgebied | Voorste Stroom |
Waterbeheerders | Gemeente Tilburg: stedelijk watersysteem Waterschap De Dommel: zuivering vuil water en oppervlaktewater |
Bruto oppervlakte | 45.075m² |
Terreinhoogte | Aflopend van 14,00+ à 14,40+ langs Kloosterstraat tot 12,80+ à 13,00+ in het zuidelijke groen gebied |
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) | 12,00+ |
Ontwateringdiepte | Voldoende voor het huidige gebruik: aflopend van ruim 2m langs Kloosterstraat tot 0,80m in het zuidelijke groen gebied |
Bodem | Sterk lemig matig fijn zand |
Riolering | Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied | Blauwe ader Moerenburg |
Oppervlaktewater | Niet relevant |
Keur beschermde gebieden | Niet relevant |
De referentiesituatie wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. In tabel 2 zijn de bestaande afvoeroppervlakten weergegeven.
Tabel 2. Afvoerende oppervlakten in de bestaande referentiesituatie
Referentie situatie oppervlakten * | Niet-afwaterende oppervlakte (m²) | Afwaterende oppervlakte (m²) | Totaal (m²) |
Dak | 0 | 9.775 | 9.775 |
Verharding particulier | 0 | 5.900 | 5.900 |
Openbare ruimte | 0 | 0 | 0 |
Water(berging) | 0 | 0 | 0 |
Totaal (m²) | 0 | 15.675 | 15.675 |
* Gemeten in gbk-T
Duurzaam waterbeheer
Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en over de Keur waterschap De Dommel (datum inwerkingtreding 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
Afwegingen
De bestaande ontwateringdiepte is voldoende voor de nieuwe functies in het plangebied. Er worden daarom geen maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen.
Het plangebied is bij de bestaande / referentiesituatie deels verhard en wordt afgewaterd door middel van de bestaande gemengde riolering. De afwaterende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de plankaart en weergegeven in tabel 2.1. Globaal berekend neemt de netto afvoerende oppervlakte toe ten opzichte van de bestaande /referentie situatie met maximaal 1.895 m².
Tabel 3. Afvoerende oppervlakten in de plansituatie
Plansituatie oppervlakten | Niet-afwaterende oppervlakte (m²) | Afwaterende oppervlakte (m²) | Totaal (m²) |
Dak | 0 | 11.130 | 11.130 |
Verharding particulier * | 0 | 6.440 | 6.440 |
Openbare ruimte | 0 | 0 | 0 |
Water(berging) | 0 | 0 | 0 |
Totaal (m²) | 0 | 17.570 | 17.570 |
* Parkeerplaats west- en zuidelijke kant 100% verhard; strook ingang langs de Kloosterstraat 50% verhard; paden in groene zones hebben geen afwatering op de blauwe aders
De gemeente streeft op de lange termijn naar het ontvlechten van vuil- en regenwaterstromen; de gemengde riolering wordt geleidelijk vervangen door een gescheiden afvoersysteem. Op korte / middellange termijn worden de afwaterende oppervlakten afgekoppeld van grote bouwplannen / herinrichtingen en bij afkoppelgebieden aangepakt. Het doel is de kans op overstromingen te verkleinen. Bij deze gebieden is afkoppelen en aansluiten op blauwe aders verplicht.
Het plangebied valt binnen één van de afkoppelgebieden. Dat betekent dat de vuil- en regenwaterafvoer bij de verbouwing en bij nieuwe bouwdelen zoveel mogelijk inpandig gescheiden dient te worden. De vuilwaterafvoer moet op de bestaande gemengde riolering aansluiten, zodat het via de kortste weg bij de zuiveringsinstallatie aangeleverd wordt.
Naast de verplichte aansluiting op de blauwe aders, kan het water uit daken en binnenterreinen in een slimme combinatie met groen (uitwerkingsopdracht van de Omgevingsvisie Tilburg 2040) in bijvoorbeeld 'waterwissels' opgevangen worden. Deze waterwissels zijn greppels / verlagingen in het maaiveld die het regenwater opvangen, vasthouden en infiltreren. Hiervoor moet er rekening mee gehouden worden met een reservering van ruimte in de groenstroken. Als deze verlagingen vol raken door hevige neerslag, moet het overtollige regenwater verder kunnen afstromen, zodat er geen hinder / overlast ontstaat. Een combinatie met de bestaande siervijver in het zuidelijk gelegen park moet nader verkend worden.
Het ontwerp van het plangebied kan bijdragen aan een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving door zo veel mogelijk gebiedseigen regenwater vast te houden. Zowel het gemeentelijke als het regionale watersysteem profiteren van deze ontlasting / minder belasting en beschikt dan over meer ruimte om extreme neerslag te verwerken. Mogelijke uitwerkingen naast de waterwissels zijn (een combinatie van):
-
Waterdoorlatende verharding;
-
Minder verharden van particuliere terreinen en openbare ruimte (ontharden);
-
Regenwater opvangen in groene daken;
-
Het hergebruik van regenwater voor toiletspoeling
Andere, innoverende ideeën zijn mogelijk.
Aansluiten op de blauwe aders in Nazarethstraat en Nieuwstraat is thans mogelijk; in Kloosterstraat en Oude Dijk worden de komende tijd blauwe aders aangelegd. Afvoer totdat de blauwe aders aangelegd zijn, wordt tijdelijk via de bestaande gemengde riolering toegestaan. Deze regenwaterleidingen maken deel uit het blauwe aders systeem Moerenburg. Het regenwater stroomt richting het waterpark Moerenburg. Als de berging in het waterpark volledig benut is, kan het overtollige regenwater afstromen op de Voorste Stroom via een nooduitlaat en kan overlopen op de Leij vanuit Leijpark. De waterparken beschikken over voldoende bergingscapaciteit voor de afkoppelgebieden en bouwplannen.
In tabel 4 wordt de bergingsopgave weergegeven. Deze opgave is bepaald conform het verbreed rioleringsplan 2016-2019: het aandeel van de bestaande afvoerende oppervlakten wordt bepaald op basis van de prestaties van het bestaande watersysteem; voor de nieuwe afvoerende oppervlakten is de regenduurlijn van T10+10% gehanteerd.
Tabel 4. Bergingsopgave
Oppervlakten | m² | Rekengrond | m³ |
Bestaande | 15.675 | 15,8 mm | 248 |
Nieuwe | 1.895 | Regenduurlijn | 31 |
Totaal | 17.570 | -- | 279 |
De bergingsopgave van het plangebied op basis van de beschikbare gegevens bedraagt 279 m³. De waterparken Moerenburg en Leijpark beschikken over ruim voldoende bergingscapaciteit voor de opgave van de blauwe aders. Daarbij is rekening gehouden met toename van de afvoerende oppervlakten bij de aansluitende vastgoedontwikkelingen. Daarom zijn er geen bergingseisen te stellen aan de waterwissels.
Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. De riolering en de oppervlaktewateren kunnen een beperkte aanvoer van regenwater verwerken. Als de capaciteit van het watersysteem volledig benut is, stijgt het waterniveau tot de het maaiveld. In eerste instantie wordt het regenwater in het openbare gebied opgevangen (berging op straat). Afhankelijk onder meer van de locatie kan deze overstroming hinder en schade veroorzaken. Uit de verkenning met WOLK kan men concluderen dat het plangebied bij extreme neerslag geen last ondervindt van overstromend regenwater. De gemeente bepaalt de terreinhoogte van het nieuwe openbare gebied. De aanleghoogten (terrein- en vloerhoogten) in particulier gebied zijn voor rekening van de eigenaar. De gemeente adviseert om de vloerpeilen van eventuele nieuwe delen indien mogelijk minimaal 15 cm hoger dan de nabije openbare gebied te kiezen, om eventuele onacceptabele schade te voorkomen bij extreme neerslag, in dit geval de perceelgrens.
Watersysteem
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
-
Er zijn geen maatregelen nodig om de minimale ontwatering te garanderen;
-
De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
-
Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld bij de te verbouwen en de nieuwe bouwdelen;
-
Het vuilwater wordt tot de perceelgrens afgevoerd voor aansluiting op de bestaande vuilwaterriolering in de Kloosterstraat en de Oude Dijk zoveel mogelijk via de bestaande aansluitleidingen;
-
Het regenwater uit daken en binnenterrein wordt aan de zuidkant verzameld tot in te richten 'waterwissels' in de tuinen;
-
De waterwissels zijn verlagingen / greppels in het maaiveld van de tuinen, die het regenwater opvangen, vasthouden en infiltreren;
-
Een combinatie regenwateropvang met de zuidelijker gelegen bestaande vijver in het naastgelegen stadspark Oude Dijk moet nader onderzocht worden;
-
Het overtollige regenwater wordt via de blauwe aders verder opgevangen, getransporteerd tot en geborgen in de waterparken Moerenburg en / of Leijpark;
-
De waterparken Moerenburg en Leijpark beschikken over ruim voldoende bergingscapaciteit voor de opgave van de blauwe aders. Daarbij is rekening gehouden met toename van de afvoerende oppervlakten bij de aansluitende vastgoedontwikkelingen;
-
Aansluiting op de bestaande blauwe aders in Nazarethstraat en Nieuwstraat is thans mogelijk; in de Kloosterstraat en Oude Dijk worden de komende jaren blauwe aders aangelegd;
-
Zolang de blauwe ader in de Kloosterstraat en de Oude Dijk niet beschikbaar is , kan de regenwaterafvoer bij de perceelgrens tijdelijk op de bestaande gemengde riolering aansluiten;
-
Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
-
De gemeente adviseert de vloerpeilen minimaal 15cm hoger dan de perceelgrens te kiezen, om eventuele onacceptabele schade te voorkomen.
Watertoets
De impact van dit plangebied op het watersysteem is niet significant. De aanpak volgt het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Het plan is in het kader van het vooroverleg in een zo vroeg mogelijk stadium voorgelegd aan de waterbeheerder, namelijk het waterschap De Dommel. Het waterschap heeft haar advies uitgebracht, namelijk de maatstaf van 60mm. De gemeente heeft dit advies afgewogen en afgezet tegen het plan Blauwe Aders bij de opzet van het nieuwe watersysteem en vindt de afwegingen die gebaseerd zijn op de uitgevoerde berekeningen een realistischer uitgangspunt voor de goede ruimtelijke ordening dan de algemene regel van de Keur. Deze opzet is omschreven in de conceptwaterparagraaf en dan voorgelegd aan de waterbeheerder via de mail van 19 februari 2016.De Dommel heeft haar reactie verwoord via de mail / brief van 23 maart 2016. De gemeente heeft rekening gehouden met dit voorlopig wateradvies, voordat de waterparagraaf opgenomen wordt in het ontwerpbestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
7.2.1 Bouwvlak en tuin
De bestemmingen kennen een bouwvlak. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt uit de planregels en geldt voor de bebouwing die gehandhaafd blijft. Het tweede wordt op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding. Dit is opgenomen waar de nieuwbouw is voorzien.
Binnen het bouwvlak is een aanduiding "tuin" opgenomen om een open ruimte te garanderen. Binnen de aanduiding tuin mag niet gebouwd worden.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak) beperken de bouwmogelijkheden zich tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen). Dit is met name de strook voor het gebouw aan de Kloosterstraat en het parkeerterrein.
7.2.2 Bouwhoogte - Goothoogte
De toegelaten bouw- en goothoogte is afgestemd op de bestaande bebouwing en het nieuwbouwplan. De maximale hoogte is 14 meter voor het meest westelijke nieuwbouwdeel. en overigens 13 meter, 10 en 7 meter voor de rest van de nieuwbouw. Voor het monument is geen maximale bouw- of goothoogte vastgelegd, omdat dit al op grond van de Monumentenwet vastligt.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
-
Groen: de bestaande kloostertuin krijgt de bestemming Groen. Hierbinnen mag in beginsel niet gebouwd worden. Met uitzondering van erfafscheidingen e.d.. Ook de plaats waar waarschijnlijk de nieuwe entree van het stadspark komt heeft de bestemming Groen. Zie voor een toelichting ook het hieronder gesteld bij Verkeer en Verblijf.
-
Maatschappelijk: dit betreft het deel binnen het plangebied waar de bestaande gebouwen gehandhaafd blijven. Binnen Maatschappelijk zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Het betreft het bestaande kloostergebouw alsmede de nieuwe zorgwoningen voor de zusters. In een deel van het gebouw komt mogelijk een andere functie b.v. gezondheidscentrum. Binnen Maatschappelijk is toegestaan medische of paramedische voorzieningen,welzijnsvoorzieningen, educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, openbare en bijzondere instellingen;
-
Maatschappelijk - Begraafplaats: Deze bestemming is toegekend aan de bestaande begraafplaats
-
Verkeer - Verblijf: deze bestemming is toegekend aan het parkeerterrein dat voorzien is bij de nieuwbouw aan de Oude Dijk, bij de ingang van het stadspark. De uiteindelijke inrichting van dit gebied, waar een voorplein en parkeerplaatsen voor de nieuwbouw en het klooster komt en de ingang van de stadspark, is nog niet uitgewerkt. Het gebiedje heeft deels de bestemming Groen en deels de bestemming Verkeer en Verblijf gekregen. Binnen Groen zijn ook parkeerplaatsen toegestaan en binnen Verkeer en Verblijf is aanleg van groen mogelijk. Het is dus mogelijk dat een deel van de parkeerplaatsen binnen de bestemming Groen komen en een deel van de groene invulling binnen de bestemming Verkeer en Verblijf.
-
Wonen Gestapeld: Deze bestemming is toegekend aan de nieuwbouw. Deze bestemming heeft de aanduiding parkeerterrein en parkeergarage gekregen om die functies ter plaatse mogelijk te maken.
-
Waarde Archeologie: omdat er nog een archeologisch onderzoek dient plaats te vinden is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze bestemming beschermd mogelijk archeologische resten.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Het plan geeft het college de bevoegdheid om afwijking van de bouwregels toe te staan om zodoende op ondergeschikte delen maatwerk te kunnen verrichten.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Soms is een bestemmingsartikel aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (denk bijvoorbeeld aan graafwerkzaamheden). Dit geldt voor de bestemming Waarde Archeologie.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 9bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 10bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij beschermde bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 11 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 12zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. In dit geval betreft dat de luchtverkeerszone.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 13.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 14.
Overige regels
Burgemeester en wethouders zijn middels artikel 16bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden nabij beschermde bomen waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
De verbouw en de nieuwbouw, die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, wordt geheel door de initiatiefnemer (Van der Wegen Bouwontwikkeling BV) bekostigd.
De noodzakelijke investeringen welke door de gemeente moet worden gedaan bestaan uit het dekken van de kosten voor de sloop van de gymzaal, kosten bouw- en woonrijpmaken en plan en apparaatskosten Deze investeringen kunnen gedekt worden door de grondopbrengsten en de exploitatiebijdrage door de ontwikkelaar, waardoor er sprake is van een gesloten grondexploitatie met een positief resultaat.
Met de initiatiefnemer is een exploitatie- en ontwikkelovereenkomst (met grondverkoop) en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar. In de exploitatieovereenkomst zijn de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan de begeleiding van dit plan opgenomen, de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen alsmede de kosten voor de benodigde aanpassingen in het openbaar gebied. Daarnaast betaalt de initiatiefnemer de gebruikelijke legeskosten ten behoeve van de opstelling van een nieuw bestemmingsplan.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 22 januari 2016 gepubliceerd in gemeenteblad en staatscourant.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Omdat er geen rijks- of provinciale belangen betrokken zijn bij dit bestemmingsplan is het plan niet ingestuurd voor vooroverleg. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft aangegeven geen prijs te stellen op toezending van concept bestemmingsplannen.
9.3 Burgerparticipatie
Op 16 februari 2016 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in de Oude Dijk 1a. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de herontwikkelingsplannen. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. De gemaakte opmerkingen hebben met name betrekking op de verkeersveiligheid in de Oude Dijk en de Stadstraat, de overlast die omwonenden hebben van hangjongeren onder het gebouw van Fontys en vragen over de uitwerking van de entree naar het Stadspark. Verder wil men door de initiatiefnemer op de hoogte gehouden worden als de verdere uitwerking van het plan bekend is. De initiatiefnemer heeft dit laatste toegezegd. De opmerkingen over de hangjongeren en de verkeersveiligheid staan los van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, maar zijn aspecten die nu al aan de orde zijn. Derhalve zijn deze punten door de Afdeling Veiligheid en Wijken opgepakt en hierop zijn de volgende acties ondernomen.
De overlast van de hangjongeren zal in de gaten worden gehouden en besproken worden in een overleg met de Mavo school, bewoners, jongerenwerk en politie. R Newt (jongerenwerk) is gevraagd deze locatie voortaan in het straatwerk mee te nemen. Ten slotte is aan de vaste BOA's voor zuid gevraagd deze locatie vaker in surveillanceroutes mee te nemen.
Voor wat betreft de verkeersoverlast geldt het volgende.
Het is bekend dat de Oude Dijk soms gebruikt wordt als sluiproute de stad uit. Het omdraaien van de rijrichting is niet gewenst omdat er dan een reële kans is dat er sluipverkeer de stad in ontstaat. Om die reden wordt hier niet aan meegewerkt.
In de straat zijn al drempels aanwezig. Geconstateerd is dat er soms auto’s deels over het trottoir rijden om zo minder hinder te hebben van de drempel waardoor men harder kan rijden.
Overwogen wordt om het onmogelijk te maken om ter hoogte van de drempels deels over het trottoir te rijden en er op die manier dus harder overheen te kunnen. Dit kan door het plaatsen van paaltjes of verplaatsen van lichtmasten. Mocht dit niet helpen of onvoldoende zijn dan zou er een snelheidsmeting kunnen worden uitgevoerd.
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Bedrijvenlijst Functiemenging
Bijlage 1 Bedrijvenlijst functiemenging
Bijlage 2 Parkeernormen
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone
Bijlage 1 Tuin En Park
Bijlage 2 Bea Mater Misericordiae
Bijlage 2 BEA Mater Misericordiae
Bijlage 3 Inventarisatie Van Risicobronnen En Verantwoording
Bijlage 3 Inventarisatie van Risicobronnen en verantwoording