KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Gestapeld
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijk En Provincie
2.3 Duurzame Verstedelijking
2.4 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Bomen En Groen
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieuhinder Bedrijven
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Vuurwerk
4.5 Geluid
4.6 Lucht
4.7 Geur
4.8 Bodem
4.9 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Duurzaam Watersysteem
5.4 Watertoets
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog En Overleg
7.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
7.3 Omgevingsdialoog
7.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-funnel
Bijlage 4 Ontwerpbesluit Hgw-wgh
Bijlage 1 Inventarisatie Van Risicobronnen En Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 2 Standaard Adviesbrief Brandweer 2017
Bijlage 3 Parkeernormen Tilburg 2017

Zorgvlied 2008, 3e herziening (Burg. van de Mortelplein)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 29-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Zorgvlied 2008, 3e herziening (Burg. van de Mortelplein) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2017027-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 5.7 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.9 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.10 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.12 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.13 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.18 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.26 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.27 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.28 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.29 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.30 dove gevel

  1. Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede

  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.31 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.33 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.34 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.36 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.37 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.38 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 hoogteaccent

Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.

1.40 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.41 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.42 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.43 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.44 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.45 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.46 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.47 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.48 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.49 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.50 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d.

Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.51 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.52 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.53 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.54 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.55 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.56 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.57 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.58 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.59 potentieel waardevolle boom

Een ingevolge de gemeentelijke Boomwaardekaart of het gemeentelijke bomenbeleid als zodanig aangeduide

boom.

1.60 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.61 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.62 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.63 studentenhuisvesting

Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.

1.64 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.65 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.66 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.67 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.68 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.69 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.70 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.71 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.72 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.73 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Gestapeld

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  1. het bepaalde in 3.2.2 met betrekking tot het bebouwingspercentage, zulks tot een maximum van 100%;

  2. het bepaalde in 3.2.5 met betrekking tot de hoogte van erfafscheidingen, zulks tot een hoogte van maximaal 2,5 m;

  3. het bepaalde in 3.2.5 met betrekking tot de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een hoogte van maximaal 10m.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergrondse bouwwerken

6.2 Hoofdtoegang woningen

6.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

6.4 Ruimte tussen bouwwerken

6.5 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 van de planregels wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Luchtvaartverkeerzone

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen, uitgezonderd de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen, met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;

  2. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.

9.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

9.6 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

9.7 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 4,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 150 m² mag bedragen.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.2 Parkeerregeling

  1. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn;

  2. Hierbij moet worden voldaan aan de de parkeernormen en rekenmethode, zoals neergelegd in de bij de plantoelichting gevoegde bijlage inzake de Parkeernormen Tilburg 2017. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de gewijzigde parkeernormen en rekenmethode;

  3. De onder a. bedoelde plaatsen voor het stallen van voertuigen moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare (motor)voertuigen, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.

  4. Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen, zoals neergelegd in de CROW Kennisbank in ASVV 2012.

  5. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de voorgaande leden van dit artikel, indien:

  1. op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien; en/of, voor zover van toepassing

  2. wordt voldaan aan de voorwaarden en vrijstellingsregels zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Zorgvlied 2008, 3e herziening (Burg. van de Mortelplein)

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Bij aanvraag d.d. 16 juni 2017 heeft de Tilburgse woonstichting (TIWOS) een aanvraag om bestemmingsplanherziening ingediend voor het slopen van 18 bestaande duplexwoningen en de nieuwbouw van ca. 23 (maximaal 25) appartementen met ontsluiting, bergingen en tuinen aan Burgemeester van de Mortelplein 32 te Tilburg (kadastraal : sectie Q, nr. 6034). Tevens wordt het omliggende openbaar gebied opgeknapt en veranderd.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat Burgemeester van de Mortelplein 32 in de wijk Zorgvlied te Tilburg, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie Q, nr. 6034.

[image]

Afbeelding: ligging plangebied in wijk Zorgvlied

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Zorgvlied 2008, vastgesteld door de gemeenteraad van Tilburg op 27 oktober 2008.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Functionele structuur

Op het Burgemeester v/d Mortelplein is sprake van een gemengd milieu, met gestapelde woningen, grondgebonden woningen en winkels. Aan de noordzijde vinden we ook een gezondheidscentrum (Burgemeester Damsstraat) en langs de Zouavenlaan, die in het verlengde van het Burgemeester v/d Mortelplein ligt, een basisschool. Door deze concentratie van verschillende functies vormt het Burgemeester v/d Mortelplein en omgeving een brandpunt in de wijk, zoals genoemd in de Omgevingsvisie Tilburg 2040. Dergelijke brandpunten hebben een belangrijke ontmoetingsfunctie (in dit geval o.a. tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van Zorgvlied) en versterken de economische dynamiek en vitaliteit. Het onderhavige plan kan als een versterking passend in het profiel van het Burgemeester v/d Mortelplein beschouwd worden.

Qua verkeersfunctie heeft het Burgemeester v/d Mortelplein samen met de Zouavenlaan en de Friezenlaan, die in elkaars verlengde liggen, een buurtontsluitende functie. Deze buurtas takt in het oosten aan op de Ringbaan West en in het westen op de Gilzerbaan.

Ruimtelijke structuur

Het Burgemeester v/d Mortelplein en de in het verlengde daarvan gelegen Zouavenlaan vormen de ruimtelijke scheiding tussen het noordelijke deel van Zorgvlied (met overwegend (half-) vrijstaande villabebouwing) en het zuidelijke deel van Zorgvlied (met overwegend rijbebouwing), zoals reeds aangegeven onder "functionele structuur".

Het Burgemeester v/d Mortelplein bestaat uit een langgerekt park. Aan de noord- en aan de zuidzijde wordt het plein begeleid door bebouwing. Ter plaatse van het plangebied ligt de bebouwing enigszins terug. Hierdoor is er ruimte voor een aantal grote bomen en een parkeerterreintje. In het voorliggende plan wordt dit stedenbouwkundige principe overgenomen. Gezien de maat van het profiel en de betekenis van het Burgemeester v/d Mortelplein is ervoor gekozen om bebouwing met een iets hogere bouwhoogte dan de bestaande bebouwing mogelijk te maken. In verband met de relatie met de achterliggende bebouwing is deze bouwhoogte echter tot maximaal 10 meter beperkt. Aan de achterzijde van het in het plan geprojecteerde bouwblok ligt een openbaar binnenterrein. Bezien zal worden of dit binnenterrein als onderdeel van de planvorming een kwaliteitsverbetering kan krijgen.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

2.2 Rijk En Provincie

Er spelen met betrekking tot dit plan geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau niet besproken, uitgezonderd het hieronder behandelde aspect 'duurzame verstedelijking'.

2.3 Duurzame Verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Het onderhavige bouwproject/bestemmingsplan omvat maximaal 25 appartementen. Daarnaast worden 18 duplexwoningen gesloopt.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een afname van of een toename van niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Dit volgt uit standaardjurisprudentie (zie ECLI:NL:RVS:2017:1724) en motivering op grond van art. 3.1.6 Bro inzake 'duurzame verstedelijking' is voor het onderhavige bestemmingsplan derhalve niet vereist.

Desalniettemin: de gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten periodiek in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit mei 2017. In de periode 2016-2026 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.700 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2019. Zeker tot omstreeks 2030 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 won./jr. sloop.
De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ondervindt nog wat na-ijleffecten van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden. Het plan tot de bouw van circa 24 woningen ter plaatse van Burg. v.d. Mortelpl. 32 in Zorgvlied past ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro).

2.4 Gemeente

2.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar,maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

De Omgevingscommissie heeft het voorliggende bouwplan en het bijbehorende Beeldkwaliteitsplan op hoofdlijnen geaccordeerd in de vergadering van 31 januari 2018.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

De wijk Zorgvlied ligt deels op de westelijke uitloper van het relatief hooggelegen centrale plateau van Tilburg. De kaart van Diederik Zijnen uit ca. 1760 laat zien dat noordoostelijke deel van het plangebied destijds voornamelijk bestond uit een akkergebied dat werd doorsneden door een aantal wegen en paden met als belangrijkste De Berkdijk, waarlangs tevens de gelijknamige nederzetting lag. De Berkdijk lag op de overgang van het akkergebied De Schijf naar het brongebied van De Blaak. Deze relatief laaggelegen, natte gronden in het zuiden van het plangebied werden doorsneden door een groot aantal sloten en waren in gebruik als weide. Evenwijdig aan de Berkdijk lag tevens een kleine waterloop die soms werd aangeduid met de algemeen voorkomende naam De Leije. Vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw is de bebouwing in het plangebied langzamerhand steeds meer toegenomen. Als eerste werden de percelen langs de Bredaseweg bebouwd. Tussen 1930 en de jaren vijftig is het deel van de wijk ten noorden van het Burgemeester van de Mortelplein vrijwel geheel bebouwd geraakt.

Begin jaren vijftig bestond het driehoekige gebied tussen de Bredaseweg en de omstreeks 1948 gemoderniseerde landweg Peperstraat (destijds rijksweg 63, huidige Baroniebaan) uit een combinatie van agrarische gronden, lintbebouwing aan de Bredaseweg en Berkdijksestraat, de eerste aanzetten van de villawijk Zorgvlied (ontwerp architect J.Th.J. Cuypers, 1919) en een vooroorlogse tuinwijk voor arbeiders (Schrijversbuurt). Het betrof kortom een overgangszone tussen de stedelijke agglomeratie en het agrarische buitengebied. In de jaren vijftig werd allereerst het gedeelte ten oosten van de spoorlijn naar Turnhout omgevormd tot één samenhangend stedelijk woongebied. Na het opbreken van de spoorlijn in 1958 werd vervolgens de resterende punt gefaseerd bij de woonwijk gevoegd. Het partiële Uitbreidingsplan “De Berkdijk en het Villapark” is ontworpen door de afdeling Stadsuitbreiding van de dienst Publieke Werken en in 1955-1956 vastgesteld en goedgekeurd. Het partiële Uitbreidingsplan was een integrale herziening van de vooroorlogse plannen “Het Villapark” (1920), “De Berkdijk” (1922) en “de Bredaseweg” (1928). Deze complete herziening was nodig vanwege de afstemming op de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Uitbreidingsplan in Hoofdzaak uit 1953. Het plangebied wordt begrensd door de Bredaseweg in het noorden, de Korenbloemstraat – Laarstraat in het oosten, Laarveld West in het zuiden en de Baroniebaan in het westen.

De ontwikkeling van het Burgemeester van de Mortelplein komt halverwege de jaren vijftig van de twintigste eeuw tot stand. Naar plannen van de Tilburgse architect Jos. Schijvens worden de gehele zuidzijde van het plein en het achterliggende gebied bebouwd met premie-eengezinswoningen en galerijwoningen met winkels in een mengvorm van traditionele en moderne stijl.

3.3.2 Archeologie

Op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ArWaTi) heeft de wijk Zorgvlied deels een onbekende archeologische verwachting (zuidwestelijke deel) en deels een hoge verwachting (noordoostelijke deel). Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.

Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat vroege bewoning doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van het reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ArWaTi, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek per periode nader toegespitst. In het rapport is per periode (onderverdeeld in steentijd, bronstijd-ijzertijd-Romeinse tijd en Middeleeuwen-Nieuwe tijd) een verwachtingskaart toegevoegd. Deze verwachting per periode geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen die gepaard zijn gegaan met de snelle urbanisatie van de wijk Zorgvlied in de twintigste eeuw. Voor de aanleg van de uitbreidingswijken is het gebied waarschijnlijk geëgaliseerd en ook voor de aanleg van de als stempelbouw uitgevoerde hoogbouw en andere woningen was een forse ingreep in de bodem noodzakelijk. De archeologische verwachting voor het plangebied is dan ook geen tot laag; bron: H. van Dijk & E. de Boer. Van Doden Hoek tot Den Langenberg Tilburg – De Reit-Zorgvlied. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2006.

Gelet op de lage archeologische verwachting van het plangebied in combinatie met het gegeven dat er nagenoeg geen nieuwe bodemverstoring zal optreden bij planrealisatie, is er hier geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen, op grond van de Monumentenwet 1988 of de monumentenverordening Gemeente Tilburg, beschermde monumenten. Ten westen van het plangebied bevindt zich de in 2016 als beschermd gemeentelijk monument aangewezen Christoffelschool; opgeleverd in 1957 naar ontwerp van de architect A. Kropholler. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Ten noorden van het Burgemeester van de Mortelplein bevindt zich een groot aantal MIP-panden. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis (Architectuur en stedenbouw 1940-1965, gemeente Tilburg, STOA 2005). Hieruit komt naar voren dat met name de bebouwing aan beide zijden van het Burgemeester van de Mortelplein over bijzondere stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten beschikt. Hiernaast zijn uit de naoorlogse periode nog de volgende kenmerken van bovengemiddelde waarde in de nabijheid van het plangebied bewaard gebleven: de nieuwe stedelijke hoofdroutes Ringbaan West en Baroniebaan (ondanks omgelegde aansluiting op de Ringbaan Zuid), in aanvulling op de historische radiale uitvalswegen Bredaseweg en Goirleseweg /Laarstraat, de gevarieerde ruimtelijke opzet met veel groen, pleintjes en rustige woonstraatjes met overwegend voorname (woon)bebouwing in uiteenlopende bouwstijlen, de groene zoom langs de Baroniebaan en de daarmee verbonden groene dooradering van de wijk via het verkavelingsgroen aan de Ringbaan West en de groene inrichting van het Burgemeester van de Mortelplein, het gebied tussen de Bredaseweg, Ringbaan West, Baroniebaan en Vierwindenlaan, inclusief het complex met portiekflats aan de oostzijde van de Ringbaan West. Op termijn (2018-2019) zal onderzocht worden of delen van Zorgvlied, het Burgemeester van de Mortelplein en de flatgebouwen aan het zuidoostelijke deel van de Ringbaan-West nadere bescherming moeten krijgen als gemeentelijk beschermend stadsgezicht.

3.3.4 Conclusie

Tegen de ontwikkeling bestaat vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en archeologie geen bezwaar. Er wordt weliswaar bebouwing in een stedenbouwkundig en architectuurhistorisch waardevol gebied gesloopt maar deze nieuwbouw voegt zich naar de stedenbouwkundige en architectonische principes van de omgeving.

Omdat er nagenoeg geen nieuwe bodemverstoring zal zijn, is archeologisch vervolgonderzoek op de planlocatie niet noodzakelijk.

3.4 Volkshuisvesting

Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek(KWBO) & SmartAgent

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015 – met de horizon op 2020 – staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/ beleving); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving/ het woonmilieu.

De woningbouwopgave die Tilburg in voornoemde context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve samenstelling daarvan (o.m. woonmilieudifferentiatie), maakt het nodig om ons –in beperkte mate– ook te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied.

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk (& -Plus), Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij – in deze volgorde – sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.

Het plan tot realisatie van circa 24 sociale huurappartementen in dit deel van Zorgvlied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het bouwplan betreft een herstructurering (sloop-nieuwbouw), waarbij de woningen inspelen op de plaatselijke behoefte aan '(levensloop)geschikt' wonen. In het plan is rekening gehouden met de woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Groen-Stedelijk.

Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont de behoefte aan Groen-Stedelijk woonmilieu. Zo blijkt de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in ruim 40% van de gevallen uit te gaan naar een groenstedelijk woonmilieu, waarmee burgers met specifieke leefstijlen beter worden bediend.

Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het aandeel goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

  1. Leefstijl / "woonwereld"

Het KWBO biedt inzicht in de zgn. "harde" kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.). Complementair levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt. Samen bieden beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, uitmondend in zgn. "woonwerelden". Hiermee kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma). Het woningbouwplan Burg. v.d. Mortelpl. - Zorgvlied biedt ruimte voor groenstedelijk wonen, primair voor mensen behorend tot de groen(-blauwe) leefstijl, en meer specifiek voor de "woonwereld" Rustig & functioneel.

  1. Toetsingskader nieuwbouwappartementen

De gemeente stuurt nadrukkelijker op het aantal en soort nieuwbouwplannen voor appartementen om overaanbod tegen te gaan. Prioritering vindt plaats aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenste woonmilieu, de ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling. Dit woningbouwplan tot herontwikkeling voldoet aan de toetsingscriteria voor nieuwbouwappartementen.

  1. Aandeel goedkope huurwoningen

Alle woningen van dit bouwproject behoren tot de realisatieopgave van goedkope/betaalbare huurwoningen. Hiermee bij te dragen aan het vergroten van het volume goedkope huurwoningen voor verschillende (kleine) huishoudens binnen de gemeente, conform Woonvisie / Convenant-Wonen.

  1. Aandeel eigenbouw

N.v.t.

  1. Levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen met zorg)

De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning. Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar zijn/worden afgestemd. Met name bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven. In dit bouwplan wordt aan de doelstelling van levensloopgeschikte nieuwbouw voldaan, resp. invulling gegeven.

  1. Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving. Het woningbouwplan Burg. v.d. Mortelpl. - Zorgvlied zal aan het Politiekeurmerk voldoen.

3.5 Bomen En Groen

3.5.1 Bomenbeleid gemeente Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2017

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2017

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven, basiswaarde en de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Monumentale bomen worden opgenomen in bestemmingsplannen. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod en de daarbij horende toestemmingstelsels.

Wet Natuurbescherming

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meld- en herplantplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen.

Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waar de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar waar het buiten de bebouwde kom gaat over kleinere hoeveelheden houtopstanden kan echter ook een gemeentelijk velverbod op grond van de BVO gelden. Ook hebben buiten de bebouwde kom nog enkele lijnen en plekken een ecowaarde gekregen. In deze gebieden is zowel de Bomenverordening als de meld- en herplantplicht van de Wet natuurbescherming van kracht.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar huidige houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken ne op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

Toets aan de parkeernormen

In de huidige planopzet worden 23 sociale huurappartementen gerealiseerd. De meeste appartementen (21 stuks) hebben een vloeroppervlak van 76 m2 BVO, twee appartementen hebben een vloeroppervlak van 66 m2 BVO. Dat leidt tot een parkeerbehoefte van 21x1,7 + 2x1,3 = 38,3 => 38 parkeerplaatsen op basis van de oude parkeernormen. Aan de hand van de parkeernormen 2017 leidt dit tot een parkeerbehoefte van 23 x 0,8 (uniforme norm bij appartementen sociale woningbouw) = 18,4 => 18.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

Voorafgaande opmerking aangaande milieu-effectrapporteage:

Het doel van de milieueffectrapportage (het m.e.r. / milieubeoordeling) is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van de (ruimtelijke) plannen en besluiten die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De milieueffectrapportage brengt daarmee de milieugevolgen van een plan in beeld voordat er een besluit over is genomen.

De procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Op grond van de wettelijke regelgeving worden activiteiten, gevallen, plannen en besluiten getoetst of deze m.e.r. plichtig zijn dan wel een milieubeoordeling noodzakelijk maakt. Of sprake is van een planMer of een milieubeoordeling is afhankelijk van de in de wet genoemde indicatieve waarden en/of de inhoud van het plan (cq. besluit). Het vorenstaande betekent niet automatisch dat met het niet voldoen aan de indicatieve waarden (grenswaarden) een milieutoetsing achterwege kan blijven.

Sinds 1 april 2011 is een vormvrije m.e.r.beoordeling nodig wanneer een besluit of plan wordt voorbereid voor activiteiten die voorkomen op de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage en die onder de drempelwaarden liggen. Bij de vormvrije m.e.r.beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Toetsing dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Met het gewijzigde Besluit m.e.r. zijn de artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm (Wet milieubeheer) voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Dus zowel voor de m.e.r. beoordeling (zie artikel 2, lid 5, sub a Besluit m.e.r.) alsook de vormvrije m.e.r. beoordeling (zie artikel 2, lid 5, sub b Besluit m.e.r.). Het maakt daarom niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Bovengenoemde wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017. Daarnaast geldt de genoemde wijziging ook voor alle lopende aanvragen waarover nog geen besluit is genomen.

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een milieueffectenrapport of een m.e.r.-beoordeling opgesteld moet

worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling is vereist op grond van de Wet natuurbescherming.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

komen niet terug in de bijlagen bij het Besluit mer en zijn derhalve niet m.e.r.(beoordelings)plichtig. Het toevoegen van 5 woningen in stedelijk gebied, op een locatie waar reeds een woonnbestemming gold en het bebouwd oppervlak nagenoeg gelijk blijft, kan ook niet aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in bijlage D onder 11.2. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen direct effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied

bevindt zich op 3,2 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe

invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand

redelijkerwijs worden uitgesloten. Er is derhalve geen passende beoordeling vereist op grond van de Wet

natuurbescherming.

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een milieueffectenrapport of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera of andere feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het plangebied ligt net buiten de ringbaan. In de omgeving zijn voornamelijk woningen aanwezig m.u.v. enkele blokken aan het Burgemeester v.d. Mortelplein, waarin buurtvoorzieningen aanwezig zijn. Binnen het plangebied zijn nu ook al woningen aanwezig. Met het nieuwe bouwplan verandert er dus niks aan het woon- en leefklimaat. Er zijn geen belemmeringen voor de nieuwe ontwikkeling.

4.3 Externe Veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd èn verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico Zorvlied 2008, 3e herziening (Burg. V.d. Mortelplein 32) zijn de risicobronnen, die relevant zijn, geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de A58 en de spoortrajecten Breda-Tilburg en Tilburg-Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in genoemde bijlage.

Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A58 en de spoortrajecten Breda-Tilburg en Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). Hierbij is gebruik gemaakt van het standaard advies van de Brandweer Midden- en West- Brabant. De relevante onderdelen uit dit advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Er bevinden zich geen PR 10-6-contouren van risicobronnen binnen het plangebied;

  • Het groepsrisico wijzigt met dit bestemmingsplan niet;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de RISicokaart en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem). Dit biedt de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied via de bestaande infrastructuur goed ontvluchten;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Hiervoor moet een eventuele mechanische ventilatie kunnen worden uitgezet. Of hiervoor een knop komt in de meterkast is niet duidelijk.

  • De brandweer voldoet in het gehele gebied aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het plan voorziet in de oprichting van maximaal 25 sociale huurappartementen. De bestaande duplex-woningen worden gesloopt.

4.5.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe appartementen zijn gelegen binnen de wettelijke zone van de Ringbaan-West (50 km/uur weg). Met behulp van het geluidkarteringsmodel VL 2022 zijn de geluidbelastingen t.g.v. de Ringbaan-West berekend op het plan en getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder.

Uit de berekening blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB op een deel van het plan wordt overschreden. Dit betreft de oostgevel. De maximale geluidbelasting (inclusief toepassing van 5 dB aftrek conform artikel 110g Wgh) bedraagt 51 dB op de oostgevel op een rekenhoogte van 7,5 meter.

De maximaal toelaatbare grenswaarde waarvoor een hogere waarde kan worden vastgesteld van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie wordt niet overschreden.

Maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld het beperken van de verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid) en/of in de overdacht (toepassing van geluidschermen) om de geluidbelasting terug te brengen tot onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige- en stedenbouwkundige aard. Bovendien is de Ringbaan-West reeds voorzien van een stil wegdektype.

Omdat de geluidbelasting op het bouwplan niet meer bedraagt dan 53 dB is er geen noodzaak om aanvullende voorwaarden op basis van het gemeentelijk geluidbeleid te stellen. Om de nieuwe appartementen akoestisch mogelijk te maken zijn hogere waarden vastgesteld voor wegverkeerslawaai.

In het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening is tevens de gecumuleerde geluidbelasting (zonder toepassing van de wettelijke aftrek zoals gesteld in artikel 110g Wgh) berekend en getoetst aan de classificering van de "methode Miedema". Voor de berekening van de cumulatieve geluidbelasting is de Ringbaan-West (gezoneerde 50 km/uur weg) en het Burgemeester van de Mortelplein (niet gezoneerde 30 km/uur weg) maatgevend. De maximale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 56 dB op de oostgevel. Op de andere gevels is de gecumuleerde geluidbelasting lager dan 55 dB. Alle appartementen zijn voorzien van ten minste één geluidluwe gevel. Hierbij is overigens geen rekening gehouden met eventuele geluidreductie t.g.v. mogelijke toepassing van een dichte galerij aan de noordkant van het nieuwe gebouw. Voor de appartementen op de begane grond geldt dat deze tevens zijn voorzien van een geluidluwe buitenruimte. Onder geluidluw wordt verstaan een gevel waar de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 55 dB bedraagt, berekend conform Hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.

Voor alle appartementen geldt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dus een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast betreft het hier nieuwbouw en zullen de nieuwe appartementen worden voorzien van een betere isolatie dan de huidige woningen.

4.5.2 Railverkeerlawaai

De oprichting van maximaal appartementen wordt gerealiseerd buiten het aandachtsgebied zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai noodzakelijk is en dat er geen toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan, dat voorziet in de oprichting van maximaal 25 appartementen, wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7 Geur

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Het voorliggende plan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er wordt immers alleen een bouwvlak weergegeven ter plaatse van bestaande bebouwing. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij eventuele bouwaanvragen, projectbesluiten en planherzieningen. Omdat van de locatie zelf geen recent bodemonderzoek beschikbaar is, dient voor het verkrijgen van een bouwvergunning een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Het verkennend bodemonderzoek dient te voldoen aan de NEN5740 en dient te worden uitgevoerd door een erkend adviesbureau.


Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.9 Natuur En Ecologie

Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming.

De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de provinciale Verordening ruimte. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzij-benadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Om op een ontwikkelingsgerichte manier invulling te geven aan de wettelijke beschermingsstatus van gebouw bewonende diersoorten, heeft de Gemeente Tilburg het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg (hierna SMP) opgesteld. Hieraan is een gebiedsontheffing gekoppeld, waar initiatiefnemers van bestemmingsplannen in de Oude Stad (het gebied begrensd door het Wilhelminakanaal, A58 en bosgebieden aan de westzijde van Tilburg) gebruik van kunnen maken. Initiatiefnemers van ontwikkelingen met mogelijke effecten op de gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen hoeven in dat geval niet meer afzonderlijk jaarrond onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. In plaats daarvan gelden een aantal voorwaarden uit het SMP, zoals het uitvoeren van een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden, het werken volgens het "Ecologisch Werkprotocol SMP" en het aanbrengen van faunavoorzieningen in nieuwbouw.

Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op circa 3,2 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 1,3 km ten westen van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling redelijkerwijs uit te sluiten.

Soortenbescherming

De aanwezigheid van verblijfplaatsen van de gebouw bewonende soorten gewone dwergvleermuis, huismus en/of gierzwaluw in de te slopen bebouwing is niet op voorhand uit te sluiten. Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. De ontheffing is als bijlage bij het bestemmingsplan toegevoegd. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men de maatregelen uit het "Ecologisch Werkprotocol SMP" in acht nemen. Tevens worden voorzieningen voor gebouw bewonende soorten opgenomen in de nieuwbouw.

Tevens zijn in het gebied begroeiingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen, in de vorm van bomen en struiken. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

Voor overige soortgroepen geldt dat het plangebied uitsluitend geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van soorten van algemeen vrijgestelde soorten. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Conclusie

Vanuit de Wet Natuurbescherming zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • De sloop van de aanwezige bebouwing wordt uitgevoerd conform het Ecologisch Protocol SMP, gekoppeld aan het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg. Tevens worden verblijfplaatsen voor gebouw bewonende soorten gerealiseerd in de nieuwbouw;

  • Begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn weergegeven in tabel 1.

Tabel 1. Gebiedskenmerken

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Ca. 3.100 m²

Terreinhoogte

Ca. 14,5 m+NAP

Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG)

Ca. 12,2 m+NAP

Ontwateringdiepte

Ca. 2,3 m

Bodem

Zwak lemig, matig fijn zand

Riolering

Gemengd stelsel

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Niet van toepassing

Keur beschermde gebieden

Niet relevant

Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking. Het met regenwater verdunde afvalwater wordt dan geloosd op oppervlaktewater.

De referentiesituatie voor wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. In tabel 2 zijn de bestaande oppervlakten weergegeven.

Tabel 2. Afvoerende oppervlakten in de bestaande situatie

Oppervlakten *

Niet-afvoerende oppervlakte (m²)

Afvoerende

oppervlakte (m²)

Totaal

(m²)

Verharding particulier (incl. dak)

0

500

500

Tuinen particulier

560

0

560

Openbaar groen

260

0

260

Openbare verharding

0

1.780

1.780

Totaal (m²)

820

2.280

3.100

* Bron: gbk-T en luchtfoto

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016-2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam Watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;

  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;

  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

Het plangebied is in de bestaande situatie grotendeels verhard. Het afvalwater wordt samen met het regenwater afgevoerd naar de gemengde riolering. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de verbeelding. In tabel 3 zijn deze oppervlakten weergegeven. De afvoerende oppervlakte neemt met ongeveer 200m2 toe ten opzichte van de bestaande situatie.

Tabel 3. Afvoerende oppervlakten in de plansituatie

Oppervlakten *

Niet-afvoerende oppervlakte (m²)

Afvoerende

oppervlakte (m²)

Totaal

(m²)

Verharding particulier (incl. dak)

0

830

830

Tuinen particulier

340

0

340

Openbaar groen

290

0

290

Openbare verharding

0

1.640

1.640

Totaal (m²)

630

2.470

3.100

* Bron: gbk-T en luchtfoto

Naast vasthouden van het gebiedseigen water is het bergen (inzamelen) van regenwater uitgewerkt in de Tilburgse aanpak. De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is niet significant: de toename van afvoerende oppervlakte is minder dan 2.000 m². Daarom wordt er geen bijzondere compensatiemaatregelen / (bergings)eisen vastgesteld voor deze ontwikkeling. De vuil- en regenwaterafvoer kan direct aangesloten worden op de bestaande riolering. Hierbij is het voor een eventuele toekomstige gescheiden riolering van belang dat beide waterstromen, regenwater en huishoudelijk afvalwater, inpandig apart worden ingezameld. Als de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied in de toekomst wordt gescheiden dan kunnen de waterstromen ieder op het daarvoor bestemde riool aangesloten worden. Tot dat moment worden beide afvoerstromen bij de perceelgrens gecombineerd en via de gemengde riolering verder verwerkt.

Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. Uit de verkenning met WOLK blijkt dat het plangebied bij extreme neerslag niet extreem gevoelig is voor overstroming. Toch adviseert de gemeente om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 15 cm hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan. Het waterschap heeft bij brief d.d. 3 juli 2018 ingestemd met het onderhavige plan en de daarin opgenomen waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen

vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het

plan. Het onderhavige plan maakt het realiseren van woningen (appartementen) mogelijk. Het plan bevat derhalve een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Dit bestemmingsplan wordt vastgesteld ten behoeve van een te realiseren ontwikkeling op gemeentelijke grond. Het verhaal van kosten die de gemeente moet maken is 'anderszins verzekerd' door de gemeentelijke gronduitgifte, die wordt geregeld in de anterieure overeenkomst met TIWOS. Deze overeenkomst leidt tot een verwacht negatief resultaat op de grondexploitatie van € 124.000. Dit komt voort uit het te realiseren programma (sociale huur) en de kosten die de gemeente uit dien hoofde voor haar rekening neemt. Het te verwachten negatieve resultaat wordt ten laste gebracht van de Reserve Herstructurering.

Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van initiatiefnemer TIWOS, die met de gemeente een overeenkomst inzake het verhaal van planschade heeft gesloten.

Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog En Overleg

7.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 29 september 2017 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Er is geen sprake van Rijksbelangen. Na afronding van het concept van het bestemmingsplan is op 6 november 2017 het formulier 'Inventarisatie belangen gemeente' ingevuld via de provinciale website. Hieruit kwam naar voren dat het wettelijk verplichte vooroverleg met de provincie als afgerond kon worden beschouwd. Het waterschap geeft gelet op de geringe impact van het project op het watersysteem een advies in de ontwerpfase van de planprocedure.

7.3 Omgevingsdialoog

Op dinsdag 10 oktober 2017 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Richtlijn Omgevingsdialoog door initiatiefnemer TIWOS een informatieavond gehouden in Wijkcentrum De Back. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Ongeveer 30 omwonenden hebben de avond bezocht. De reacties waren zonder uitzondering positief over het plan. In het totaal zijn er 12 schriftelijke reacties (reactieformulieren) achtergelaten. 1 aanwonende is, wegens vakantie, op 19 oktober 2017 bijgepraat over het plan. Deze bewoner heeft zijn reactie per mail aangeleverd.

Reacties en antwoorden

Reactie 1 (7x)

Ik wil graag op de hoogte worden gehouden

Antwoord:

Tiwos heeft beloofd dat de omwonenden goed en tijdig worden geïnformeerd over de ontwikkelingen/vorderingen van het plan

Reactie 2 (8x)

Ik heb interesse om in de appartementen te gaan wonen

Antwoord:

Tiwos heeft beloofd dat de omwonenden goed en tijdig worden geïnformeerd over de ontwikkelingen/vorderingen van het plan

Reactie 3 (1x)

Wij zijn feitelijk directe buren van het te bouwen complex, omdat onze achtertuin grenst aan de Hugo de Grootstraat exact ter hoogte van het nieuwbouwplan.

Wij hebben niet direct bezwaar tegen het plan en zien ook dat het een verbetering is voor de buurt. Echter, omdat het nieuwe appartementencomplex meer volume heeft met mogelijk ramen aan de kopse kant maken we ons ook zorgen over de privacy in onze tuin en een daarbij behorende eventuele waardevermindering van de woning. Naast ons staat immers ook reeds een appartementencomplex.

Graag zouden wij zien dat hiermee bij het ontwerp rekening zou worden gehouden, door bij voorbeeld in de zijgevel geen ramen te plannen.

Antwoord:

Tiwos heeft aangegeven dat de privacy van de omwonenden ook meegenomen wordt bij de uitwerking van het plan.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 18 juni tot en met maandag 30 juli 2018. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder samengevat weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van de zienswijze.

Zienswijze 1 (VvE naastgelegen appartementencomplex Bgm. van de Mortelplein 1-24)

  1. In de plantoelichting wordt in hoofdstuk 2, paragraaf 3, per abuis gesproken over een afname van het aantal woningen. Dit moet zijn een toename (van 18 naar 23).

  2. In het ontwerpbestemmingsplan wordt in artikel 3.2 Bouwregels gesproken over een maximale bouwhoogte van drie bouwlagen verspreid over tien meter, met een maximale afwijking van + 10% (zijnde geen extra bouwlaag). Vervolgens valt onder 3.2 d en 3.2 g een aantal maal de toevoeging “tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven” te lezen. Daar dit ruimte laat tot speling in de maatvoering, zien wij graag dat dit aangepast wordt naar de werkelijke voorziene maatvoering, zodat in de toekomst geen uitzonderingen op de eerder genoemde tien meter (en afwijking) gemaakt kunnen worden. Wij zien deze maatvoering graag vastgelegd en beperkt tot het maximum van tien meter en een maximale afwijking van + 15%, omdat wij ons huidige privacy niveau graag willen behouden. Wanneer men echter hoger gaat bouwen, zien wij dit als een bedreigende factor met betrekking tot onze privacy, gezien daarmee onder andere de mogelijkheid tot inkijk wordt vergroot. Een verminderd niveau van privacy kan een waardevermindering van onze woningen tot gevolg hebben. Naast de privacy speelt ook de hoeveelheid slagschaduw die een hoger gebouw over onze balkons zal werpen een rol. Op dit moment is deze het grootste deel van het jaar nihil. Wanneer de bouwhoogte echter toeneemt, neemt ook deze slagschaduw, met name voor de onderste twee appartementen, significant toe met als resultaat dat men minder zon op onder andere het balkon geniet.

  3. Onder 3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt gesproken over een erfafscheiding van maximaal twee meter hoogte. In artikel 3.3 b wordt daarentegen afgeweken van dit gestelde met een maximum van drie meter. Gezien het open aanzicht van het huidige plein en de daaraan grenzende bebouwing zien wij de betreffende afwijking in artikel 3.3 b beperkt tot een maximum van tweeëneenhalve meter. In onze ogen is dit voldoende hoog genoeg om vanaf straatniveau privacy en veiligheid te handhaven. Tevens zien wij graag een toevoeging in de vorm van het aanmoedigen tot het plaatsen van een erfafscheiding in de vorm van open hekwerk en beplanting, zoals ook het geval is aan de achterzijde van ons appartementencomplex, om zo het natuurlijke karakter van de wijk en het plein te handhaven.

  4. In artikel 4.3.1 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, b wordt een maximale afwijking vermeld tot dertig meter ten opzichte van de vijftien meter gesteld in artikel 4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gelet op het huidige straatbeeld en de uitstraling van de wijk vragen wij ons ten zeerste af wat een dergelijk bouwwerk tot dertig meter dan zou moeten zijn. Daarom zien wij graag dat artikel 4.3.1 wordt geschrapt en de onder 4.2.4 genoemde hoogte van vijftien meter als daadwerkelijke maximale hoogte wordt gehandhaafd.

  5. Terugkomend op het argument met betrekking tot de privacy onder Maatvoering zien wij ook graag dat artikel 6.2.1 zo wordt aangepast, dat een realisatie van de hoofdtoegang aan de oostelijke zijgevel komt te vervallen. Onze voorkeur gaat namelijk uit naar een hoofdtoegang aan de voorgevel (noordgevel) of zijgevel aan de kant van de Van Oldenbarneveltstraat (westelijke zijgevel), daar zo het huidige privacy niveau gehandhaafd blijft.

  6. In het huidige bestemmingsplan is een strook opgenomen met als bestemming groen (zie bijlage Weergave huidige strook met bestemming “Groen”). Deze is in het ontwerpbestemmingsplan niet meer opgenomen. Daar deze groenstrook er zorg voor draagt dat het hitte-eiland effect wordt verminderd, zien wij eenzelfde groenstrook van ten minste de bestaande oppervlakte of groter graag in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen worden. Een dergelijke groenstrook kan in combinatie met de aanwezige bomen al voor een verlaging van de temperatuur van de omgeving van vier tot zes graden Celsius zorgen. Dit komt doordat het vocht in de vegetatie verdampt en zo een verkoelend effect heeft. Daarnaast zorgt een dergelijke strook groen ervoor dat regenwater eenvoudiger de bodem in kan trekken dan bij een volledig bestraat gebied, met minder wateroverlast tot gevolg. Onderzoek wijst uit dat deze vormen van overlast in de toekomst alleen maar zullen toenemen. Tot slot zorgt een groene woonomgeving voor een hogere waarde van de woningen.

  7. In de huidige situatie zijn er in de direct aangrenzende omgeving van het plangebied en in het plangebied zelf 79 parkeerplaatsen aanwezig (in het plangebied zelf 21, zie Kaart parkeerplaatsen). Op dit moment is het huidige aantal parkeerplaatsen vrijwel dagelijks volledig bezet en zorgt dit zelfs tot overlast (zie Foto parkeeroverlast). Dit komt mede doordat de klanten van de aangrenzende winkels en restaurants, het personeel van de in de directe omgeving liggende bedrijven en uiteraard ook de bewoners zelf van de parkeergelegenheid gebruik maken. Een gedeelte van de parkeerplaatsen wordt daarnaast gebruikt om een voertuig groter dan een reguliere personenauto te parkeren, waardoor deze meer dan één parkeerplaats inneemt. Wij zien dan ook graag dat het huidige aantal parkeerplaatsen op zijn minst gehandhaafd blijft, vermeerderd met het aantal parkeerplaatsen dat de uitbreiding van het aantal wooneenheden met zich meebrengt (volgens de geldende rekenregels berekend, te weten: 4, totaal 83 parkeerplaatsen, waarvan 25 in het plangebied). Door de komst van meer grotere woningen, zal het aantal bewoners per woning ook toenemen. Dit heeft tot gevolg dat het aantal voertuigen ook zal stijgen. Wij vrezen voor een situatie waarbij het totaal berekende parkeerplaatsen niet toereikend is. Wij roepen de gemeente dan ook op hier kritisch naar te kijken en eventueel extra parkeerplaatsen te realiseren. Daarnaast staan wij open om te kijken naar alternatieven, zoals het toevoegen van meer fietsbeugels in de directe omgeving van het plangebied. We zien betaald parkeren en parkeervergunningen als alternatief nadrukkelijk niet zitten.

  8. In de huidige verkeerssituatie is er sprake van twee straten, welke elk afzonderlijk gezien kunnen worden als een straat met twee rijbanen. Doordat beide straten op zowel de Van Oldenbarneveltstaat en de Hugo de Grootstraat uitkomen, zorgt dit voor een grote hoeveelheid verkeersknooppunten. Om de verkeersveiligheid te vergroten willen wij de gemeente verzoeken om in de toekomstige situatie het aantal straten/rijbanen terug te brengen tot één straat met maximaal twee rijbanen, met één ontsluiting op zowel de Van Oldenbarneveltstraat als de Hugo de Grootstraat. We zien graag dat dit verkeersgebied wordt ingericht als een woonwijk, binnen de in de wijk geldende 30km zone. Daarnaast vragen wij de gemeente een verkeersdrempel aan te leggen op beide ontsluitingen, zodat hard rijden niet mogelijk is. Tevens vragen we de gemeente in de directe omgeving van het plangebied in de Hugo de Grootstraat en in de Van Oldenbarneveltstraat ook een of meerdere verkeersdrempels aan te leggen om zo de verkeersveiligheid te vergroten. Om dit mogelijk te maken zien wij dit graag opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

  9. Enige tijd geleden zorgde een laagfrequent geluid veroorzaakt door industriegebied Vossenberg voor met name nachtelijke geluidsoverlast in de Reeshof. Laagfrequent geluid is niet voor iedereen waarneembaar, maar kan grote gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Denk bijvoorbeeld aan slaapgebrek, met alle gevolgen van dien. Daar nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet aangesloten mogen worden, dienen deze voorzien te worden van een verscheidenheid aan technische installaties. Deze installaties draaien dag en nacht en produceren daarbij ook (laagfrequent) geluid. Wij zien graag in het ontwerpbestemmingsplan een passage opgenomen waarvoor aan dit (laagfrequent) geluid maximaal toelaatbare waarden gesteld worden, welke ontmoeten aan de wensen van de omwonenden.

  10. In de Toelichting van het ontwerpbestemmingsplan wordt in hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en overleg gesproken over de belofte van Tiwos dat omwonenden “goed en tijdig worden geïnformeerd over de ontwikkelingen/vorderingen van het plan”. Wij hebben moeten constateren dat Tiwos deze belofte niet nakomt. Wij hebben als omwonenden zelf contact met Tiwos op moeten nemen nadat wij via verschillende wegen hebben vernomen dat de sloop van de huidige 18 duplexwoningen aanstaande is. Over de rest van het project hult Tiwos zich in stilzwijgen. Graag zien wij meer en uitgebreidere informatie betreffende het project. Indien er meer informatie bekend is verzoeken wij de gemeente Tiwos op hun belofte te attenderen en deze informatie zo spoedig mogelijk met de omwonenden en belanghebbenden te delen.

Standpunt gemeente

  1. Dit onderdeel van de zienswijze is gegrond. Er is hier sprake van een verschrijving. De zin in de plantoelichting wordt aangepast.

  2. De functionele bouwhoogte is maximaal 10 m (het aantal meters dat benodigd is voor 3 bouwlagen). Op advies van de Omgevingscommissie is in overleg met de stedenbouwkundige een flauw hellend dak toegevoegd. Hierdoor loopt de bouwhoogte op van maximaal 10 meter aan de zuidzijde naar max 12 meter aan de noordzijde. Daarbij is nadrukkelijk afgesproken dat er geen extra bouwlaag mag worden toegevoegd. Dit heeft dus verder geen invloed op de privacy. Vanwege de schuine kap en de afstand verwachten wij geen significante toename van schaduw op de naastgelegen flat. De bouwhoogte is in de planregels gemaximeerd op 10 meter, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven. Op de verbeelding is in verband met het voorziene lessenaarsdak een bouwhoogte van 12 meter aangegeven. Dit kan eenvoudiger worden gemaakt door de tekst van regelonderdeel 3.2.2 onder d. te veranderen in 'de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter'. Tegelijkertijd wordt de bouwhoogte uitgezonderd van de standaard afwijkingsmogelijkheid van 10% in artikel 9. Dit komt materieel vrijwel geheel aan de zienswijze tegemoet (reclamanten verzoeken immers om een maximum van 10 meter plus 15% daarvan, om 11,5 meter dus. Gelet op het hoogste punt van het dak maken wij hier 12 meter van).
    Het maximale aantal bouwlagen bedraagt zoals opgemerkt 3. Afwijkingen hiervan zijn nadrukkelijk niet voorzien. Om ook aan dit onderdeel van de zienswijze tegemoet te komen wordt de tekst van regelonderdeel 3.2.2 onder g. veranderd in 'het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 3'.
    De toevoeging inzake afwijkende maatvoeringsaanduidingen komt dus te vervallen.

  3. Er bestaat geen bezwaar tegen het beperken van de afwijkingsmogelijkheid in regelonderdeel 3.3 onder b. tot 2,5 meter en dit regelonderdeel wordt in deze zin dus aangepast. De planregels bieden het juridische kader voor het oprichten van bouwwerken, en zijn daardoor niet de plaats voor het opnemen van aanmoedigingen. Erfbeplanting is daarnaast ook niet omgevingsvergunningplichtig, omdat het geen bouwwerk(en) betreft. Er kunnen dientengevolge ook geen bouwregels over worden opgenomen.

  4. Er bestaat geen bezwaar tegen het schrappen van regelonderdeel 4.3.1 en dit regelonderdeel wordt dus aangepast.

  5. Regelonderdeel 6.2.1 betreft een standaard-bouwregel, die wij daarom handhaven. Materieel wordt echter aan de zienswijze tegemoet gekomen: de hoofdentree van het woongebouw komt aan de voorgevel aan de kant van de Van Oldenbarneveltstraat. De woningen op de begane grond krijgen een individuele entree aan de voorgevel (noordzijde). Er komt dus geen entree aan de oostelijke zijgevel.

  6. Wij zijn het inhoudelijk eens met dit onderdeel van de zienswijze. Zie het raadsvoorstel: het plan gaat gepaard met een herinrichting van het openbare gebied aan de noordzijde van het project. In het midden daarvan ligt nu een grasstrookje, dat tevens wordt gebruikt als voetpad. Bij de herinrichting komt dezelfde hoeveelheid groen terug, maar niet op exact dezelfde plek binnen het plangebied, omdat dit ruimtelijk gezien beter is. Verplaatsing van het grasstrookje naar de rand van het openbare gebied is beter voor de daar aanwezige bomen. Het is dus de bedoeling de groenstrook terug te brengen onder de bomenrij aan de voorzijde van het terrein. De exacte begrenzing van de nieuwe groenstrook is echter nog niet bekend, daarom is gekozen voor de bestemming Verkeer-Verblijf voor het geheel. Zeker is echter dat de groenstrook terugkomt op een andere plek in het plangebied, die in elk geval de grond onder de bomen omvat, en dat het aantal vierkante meters groenstrook gelijk blijft. Waarschijnlijk moet aan de westgevel een aantal bomen worden gekapt, omdat deze te dicht op de huidige en nieuwe bebouwing staan. De overige bomen kunnen behouden blijven.

  7. Bij uitvoering van het bouwplan zal voldaan moeten worden aan de voor het bouwplan geldende parkeereis. Dat laat onverlet dat de herinrichting van het openbaar mede gericht is op een uitbreiding van het huidige aantal parkeerplaatsen. De exacte omvang van de toename is nog niet bekend, maar zeker is dat er na afronding van het project meer parkeerplaatsen zullen zijn dan het huidige aantal.

  8. Bij de herinrichting van het parkeerterrein wordt het aantal 'straten' teruggebracht naar één, niet doorgaande 'straat'. Deze enige aansluiting/inrit van het parkeerterrein komt naar verwachting in de Hugo de Grootstraat, omdat er anders meer bomen moeten worden gekapt. Het bestemmingsplan is niet het juridische instrument dat maximumsnelheden, de locatie van verkeersdrempels of de rijrichting bepaalt, maar wij hebben kennis genomen van de wensen van reclamanten en zullen in het kader van het herinrichten van het openbaar gebied onderzoeken of het mogelijk en zinvol is aan deze wensen tegemoet te komen.

  9. Bekend is dat geluid afkomstig van technische installaties zoals warmtepompen en airco's geluidsoverlast kan veroorzaken. Anders dan voor sommige installaties stelt het huidige Bouwbesluit geen geluidgrenzen voor installaties buiten een woning. Voor de wetgever is dit aanleiding om binnenkort hiervoor landelijke geluidseisen te gaan opnemen in het Bouwbesluit. Deze landelijke regels gaan gelden voor nieuw te plaatsen installaties en voor bestaande gebouwen die worden verduurzaamd. Gelet op de voorgenomen aanstaande wijziging van het Bouwbesluit (brief Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 3 juli 2018 met kenmerk 2018-0000497054) zien wij geen aanleiding om in het bestemmingsplan algemene (mogelijk afwijkende) geluidseisen te gaan stellen voor installaties. Hier is het bestemmingsplan in principe ook niet voor bedoeld. Geluidsoverlast t.g.v. installaties kunnen we op dit moment aanpakken op basis van artikel 110 lid 1 van de APV en in het geval van een inrichting de landelijk gestelde geluidgrenswaarden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Mocht naar aanleiding van klachten blijken dat er sprake is van een overtreding van de APV of het Activiteitenbesluit, dan kunnen we hiertegen handhavend optreden.

  10. Over een aantal weken gaat TIWOS beginnen met de sloopwerkzaamheden. Hierover ontvangen omwonenden nader bericht. TIWOS heeft inmiddels ook een aannemer geselecteerd voor de nieuwbouw. Zodra TIWOS hierover meer informatie kan laten zien, wordt er een nieuwe infoavond georganiseerd, waarvoor reclamanten zullen worden uitgenodigd.

Conclusie

De zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond. Het plan wordt op onderdelen aangepast, zie de Staat van

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-funnel

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-funnel

Bijlage 4 Ontwerpbesluit Hgw-wgh

Bijlage 4 Ontwerpbesluit Hgw-Wgh

Bijlage 1 Inventarisatie Van Risicobronnen En Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 1 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording groepsrisico

Bijlage 2 Standaard Adviesbrief Brandweer 2017

Bijlage 2 Standaard adviesbrief brandweer 2017

Bijlage 3 Parkeernormen Tilburg 2017

Bijlage 3 Parkeernormen Tilburg 2017