Volkstuinencomplex Heikant Berkel-Enschot
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 15-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Volkstuinencomplex Heikant Berkel-Enschot met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2018010-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.7 additionele horeca
Horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en daaraan ondergeschikt is en waarbij tevens:
-
de oppervlakte van de horeca-activiteit maximaal 33% van het totale v.v.o. van het betreffende pand in beslag mag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;
-
de horeca-activiteit niet zelfstandig mag worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden;
-
de openingstijden van de horeca-activiteit gelijk zijn aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
-
geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'.
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingsfront
Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.
1.10 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 beschermwaardige boom
Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde.
1.12 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.13 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.19 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.23 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.24 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.
1.25 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen e.d. waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.26 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.27 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
-
een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;
-
het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.29 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.31 groenblauwe mantel
Gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water, die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en/of ecologische verbindingszone(s) of die deze verbinden.
1.32 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.33 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.34 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.35 kas
Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5m) worden beschouwd als een kas.
1.36 kernrandzone
Een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarinin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
1.37 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.38 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.
1.39 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.40 mestbewerking
Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.
1.41 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
1.42 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.43 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,
waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.44 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.45 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.46 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.47 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.48 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.49 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.50 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.51 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.52 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.53 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.
1.54 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
-
incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenement zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
-
incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.
1.55 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.56 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.57 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.58 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen in, op of boven de grond, die worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
-
verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
-
verbetering van de (arbeids)omstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
-
het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water e.d.);
voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.
1.59 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.60 Volkstuinencomplex
Complex van meer dan één volkstuinkavel.
1.61 Volkstuinkavel
Een niet bij de eigen woning gelegen perceel grond voor het hobbymatig kweken en telen van gewassen, enkel bedoeld voor de eigen consumptie en gebruik.
1.62 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.63 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.64 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Onbebouwd terrein bij gebouwen
6.2 Ruimte tussen bouwwerken
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken ten behoeve van:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
-
vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;
onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 15m.
8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
-
de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;
-
de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.
8.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;
-
de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
-
de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
-
de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
-
de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
-
de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijf' projecteren;
-
de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('Verkeer', 'Verkeer - Verblijf' e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen;
-
er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
-
na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
9.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
9.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
-
de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
-
de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;
-
de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
-
bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m2.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
-
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
-
de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
-
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
-
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
11.2 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied
Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafspraken met de provincie.
11.3 Parkeerregeling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Volkstuinencomplex Heikant Berkel-Enschot".
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Volkstuinvereniging De Kraan in Berkel-Enschot is in 2017 verhuisd naar de locatie aan de Heikantsebaan (ongenummerd), nabij de kruising met de Berkelseweg. De vereniging moest verhuizen doordat er op de oude locatie een weg wordt aangelegd vanwege de ontwikkeling Koningsoord. De volkstuinvereniging heeft momenteel een tijdelijke omgevingsvergunning voor tien jaar en met deze bestemmingsplanherziening wordt de locatie definitief bestemd voor volkstuinen.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Berkel-Enschot, sectie B, nummer 2609 en wordt globaal begrensd door de Heikantsebaan in het oosten en de Berkelseweg in het zuiden. Aan de noordkant loopt een beek. Op figuur 1 is de ligging van het plangebied te zien en op figuur 2 is de ligging in de gemeente Tilburg weergegeven.
Figuur 1 - ligging plangebied (detail)
Figuur 2 - ligging plangebied in gemeente Tilburg
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Heikant Berkel-Enschot, vastgesteld door de gemeenteraad op 12 april 1999 en onherroepelijk geworden op 19 december 2001. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied een uit te werken bestemming 'Woongebied 4'. De aanleg van een volkstuinencomplex past dus niet in het vigerende plan.
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
De planlocatie is gelegen in het landschap van Groene Zoom. Dit landschap wordt gekenmerkt door een stelsel van hoger gelegen gebieden en lagere gronden met beekdalen. Op de hoger gelegen gronden is vooral akkerbouw te vinden, het lager gelegen gebied is voornamelijk weidegebied. De agrarische gebieden zijn open van karakter en worden af en toe begrensd door bosgebiedjes en laanbeplantingen.
Het onderhavige perceel spant zich op tussen de oostelijke rand van het dorp Berkel-Enschot en de Heikantsebaan. Aan deze kronkelende weg liggen enkele agrarische erven op wisselende afstand van weg. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een beek.
Het plangebied is gelegen in bestemmingsplan Heikant Berkel-Enschot en heeft daarin een uit te werken woonbestemming. Voor het gebied ten noorden van het plangebied is een momenteel de planvorming van een kleinschalige woonwijk in voorbereiding (Kolenvense akkers). Verder bestaat deze omgeving uit agrarische bedrijven, maar ook burgerwoningen, sportvelden en bijvoorbeeld een boerderijcamping.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn ruimtelijke kwaliteit, stedelijke ontwikkelingen, natuurgebieden en andere gebieden met waarden, agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij en overige ontwikkelingen in het buitengebied. Voor een aantal onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Toets aan de provinciale Verordening ruimte
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is voor een deel gelegen in gemengd landelijk gebied met een aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de provinciale verordening Ruimte. Het andere deel is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In figuur 3 is te zien waar de grens ligt.
Figuur 3 - ligging structuren Verordening ruimte
Totale oppervlakte plangebied: 19.606 m²
Gelegen in bestaand stedelijk gebied: 7.542 m² (waarvan landschapswaarden 601 m²)
Gelegen in gemengd landelijk gebied: 12.064 m² (waarvan landschapswaarden 5.032 m²)
De provincie Noord-Brabant maakt in haar Verordening Ruimte (geconsolideerde versie januari 2019) onderscheid tussen vier verschillende hoofdstructuren: "Bestaand stedelijk gebied" (artikel 4 van de Verordening), "Natuur Netwerk Brabant" (artikel 5 van de Verordening), "Groenblauwe mantel” (artikel 6 van de Verordening) en "Gemengd landelijk gebied" (artikel 7 van de Verordening). Het noordelijke gedeelte van het plangebied is gelegen binnen de structuur “Gemengd landelijk gebied”. Voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied geldt de structuur “Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied”.
Naast de hoofdstructuren kent de Verordening ook diverse aanduidingen. Voor het noordelijke gedeelte van het plangebied geldt naast de structuur “Gemengd landelijk gebied” de aanduiding “Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied”.
Het volkstuinencomplex is een stedelijke ontwikkeling
Art. 1.1.1. van het Bro definieert het begrip “stedelijke ontwikkeling” als een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Anders dan in de toelichting op het bestemmingsplan is opgemerkt, betreft de realisatie van het volkstuinencomplex een stedelijke ontwikkeling. Daartoe is van belang dat het plangebied bijna 20.000 m2 groot is en voor een groot gedeelte in het stedelijk gebied is gelegen. Voor zover het volkstuinencomplex is gelegen in het landelijk gebied, geldt dat dit landelijk gebied aan de rand van het stedelijk gebied ligt. Dit gebied is tevens expliciet door de provincie aangemerkt als “zoekgebied voor stedelijke ontwikkelingen”. Hieruit volgt dat de provincie dit gebied dus ook beschouwt als een gebied dat geschikt is voor stedelijke ontwikkelingen.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3413, stond de Afdeling voor de vraag of het volkstuinencomplex in kwestie een stedelijke ontwikkeling betrof. In die zaak was het plangebied 5.080 m2 en was bebouwing slechts mogelijk binnen een gebied van 0,2 hectare voor zover het ging om bouwwerken. Gebouwen waren ter plaatse niet toegestaan. De Afdeling overwoog dat gelet op het feit dat gebouwen ter plaatse niet waren toegestaan, maar enkel bouwwerken op een oppervlakte van 0,2 hectare, geen sprake was van een stedelijke ontwikkeling.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt echter 2.171,60 m2 aan maximale bebouwing mogelijk (binnen een veel groter plangebied van bijna 20.000 m2) waarbinnen ook gebouwen zijn toegestaan. In de jurisprudentie van de Afdeling is in dat kader in de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, in rechtsoverweging 5.4 overwogen: “Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt”. Deze ondergrens wordt door het bestemmingsplan ruimschoots overschreden. In tegenstelling tot de situatie in de hierboven genoemde uitspraak van 21 december 2016 is dus wel degelijk sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Omdat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden voldaan aan artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro bepaalt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.
Ten aanzien van de behoefte geldt dat al sinds 2017 veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de volkstuinen op hun huidige locatie. Ook op de voormalige locatie aan De Kraan werd de volkstuin veel gebruikt door de leden van de volkstuinvereniging. Dit is ook de reden geweest om, toen vanwege de ontwikkeling Koningsoord bleek dat de volkstuinen niet langer aan De Kraan gevestigd konden blijven, te besluiten de volkstuinen een andere plek te geven binnen de gemeente.
Momenteel geldt dat alle kavels op het volkstuinencomplex zijn verhuurd en in gebruik zijn. Er is zelfs sprake van een wachtlijst voor mensen die graag ook een kavel willen huren. Steeds meer scholieren bezoeken het volkstuinencomplex, waardoor de volkstuinenvereniging ook steeds meer voorziet in educatieve behoeften. Gelet op het voorgaande is zeker dat sprake is van een behoefte naar de ontwikkeling van het volkstuinencomplex.
Ook is onderzocht of de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kon worden gerealiseerd. Voorheen was het volkstuinencomplex gevestigd aan De Kraan in Berkel-Enschot, in bestaand stedelijk gebied. Als gevolg van de ontwikkeling Koningsoord wordt een nieuwe weg gepland over het (voormalige) terrein van de volkstuinvereniging en moest de vereniging verhuizen. Binnen het stedelijk gebied is echter geen geschikte plek gevonden voor de realisatie van het volkstuinencomplex. Gelet op de grootte van het volkstuinencomplex was een groot beschikbaar perceel nodig. Binnen het stedelijke gebied zijn echter geen percelen van bijna 20.000 m2 beschikbaar voor deze ontwikkeling. De enige andere grote groene percelen binnen het stedelijk gebied zijn het voetbalterrein van Jong Brabant en het Hockeyveld van de Mixed Hockey Club Berkel-Enschot. Gelet op het feit dat we deze recreatieve bestemmingen graag behouden zien, is ervoor gekozen om het volkstuinencomplex niet in de plaats van deze bestemmingen te realiseren, maar buiten het stedelijk gebied. Voor het overige gebied geldt dat simpelweg geen geschikte percelen beschikbaar zijn voor het volkstuinencomplex, gelet op de zoekcriteria gemeentelijk eigendom, bodemgesteldheid, bereikbaarheid en omvang van de ontwikkeling.
Zoals in de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan gesteld, kwam de aanvankelijk beoogde locatie aan de Hoolstraat in beeld voor woningbouw-/vastgoedontwikkeling, dus moest er gezocht worden naar een nieuwe locatie voor de volkstuinen. Daarbij zijn enkele locaties beschouwd. Locaties langs de N65, aan de westzijde van het spoor Tilburg - Den Bosch, aan de zuidzijde van de N65, in de directe omgeving van de Hoolstraat, en twee locaties net ten noorden van de N65. Deze zijn beoordeeld op: bodemgesteldheid, hoogteligging, afstand tot N65 (fijnstof), historisch gebruik, bereikbaarheid (vervoer en afstand vanaf het dorp), en gemeentelijk eigendom en mogelijke toekomstplannen voor de locatie. De locatie langs de N65 nabij Jong Brabant – deels gelegen binnen het stedelijk gebied - bleek niet acceptabel vanwege de ongeschiktheid van de grond en overlast als gevolg van fijnstof van de N65. Voor de gekozen locatie aan de Heikantsebaan is eerst een principekeuze gemaakt op basis van voornoemde factoren. Vervolgens is eerst nog een extra bodemonderzoek uitgevoerd in verband met de mogelijke aanwezigheid van aaltjes in de grond en om de grondwaterstand te bepalen. Daarna is definitief voor deze locatie aan de Heikantsebaan gekozen.
Hoewel het volkstuinencomplex niet geheel binnen het stedelijk gebied is bestemd, is dit wel voor een groot gedeelte het geval. De gemeente heeft er niet voor gekozen om het volkstuinencomplex volledig buiten het bestaand stedelijk gebied te bestemmen. Om zoveel mogelijk recht te doen aan de stedelijke ontwikkeling is deze zoveel mogelijk binnen het stedelijk gebied geplaatst. Gelet op het gebrek aan geschikte locaties voor de volkstuinen binnen het stedelijk gebied, is het niet mogelijk gebleken om het volledige plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied te realiseren.
Geen strijd met de Provinciale Verordening Ruimte
Het bestemmingsplan voldoet aan de Provinciale Verordening Ruimte. Daartoe geldt het volgende.
Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt dat deze valt binnen de provinciale structuur “Bestaand stedelijk gebied”. Artikel 4 van de Provinciale Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant is hier van toepassing. Artikel 4.2 van de Verordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend moet zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied is aan artikel 4.2 van de Verordening voldaan.
Het plangebied ligt op de grens van bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied. Binnen stedelijk gebied zijn intensief bebouwde functies mogelijk zoals woongebieden en bedrijventerreinen. Ook minder intensief bebouwde functies zoals sportvelden vallen hieronder. Bestaand stedelijk gebied valt onder artikel 4 van de Verordening ruimte. Volkstuinen worden daarin niet expliciet genoemd. Andere functies die passen in stedelijk gebied, zoals ziekenhuizen en scholen (maatschappelijke bestemmingen) en sportvelden worden eveneens niet expliciet genoemd in artikel 4 en zijn eveneens toegestaan in bestaand stedelijk gebied. De meeste volkstuinen in Tilburg zijn gelegen in Bestaand stedelijk gebied (waaronder Volkstuinencomplex Dongenseweg, Volkstuinencomplex Flora aan de Baroniebaan, Volkstuinencomplex Hoflaan (een van de grootste in Tilburg), Volkstuinencomplex Kempenbaan-Leijpark, Volkstuinencomplex Vlashoflaan).
Het noordelijk deel van het plangebied is gelegen in "Gemengd landelijk gebied" (artikel 7 Verordening ruimte) en heeft tevens de aanduiding "Zoekgebied stedelijke ontwikkeling" (artikel 8 Verordening ruimte). Tevens zijn de algemene regels van artikel 3 van de Verordening ruimte van toepassing (Bevordering ruimtelijke kwaliteit).
Artikel 8.1 van de Verordening ruimte is hier van toepassing. Dat artikel stelt dat in afwijking van artikel 3.1 lid 2a (ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied alleen op bestaand bouwperceel, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald) en in afwijking van artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling mag alleen in bestaand stedelijk gebied) een stedelijke ontwikkeling ook in een Zoekgebied stedelijke ontwikkeling mag. Omdat sprake is van een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, geldt het verbod op nieuwvestiging buiten een bestaand bouwvlak dus niet. Hiermee is voor het noordelijke gedeelte van het plangebied dan ook geen sprake van strijd met artikel 4.2 van de Verordening. Artikel 8.1 lid 2 van de Verordening bepaalt dat een dergelijk bestemmingsplan ertoe strekt dat:
a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;
b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.
Aan artikel 8.1 lid 2 onder a van de Verordening wordt voldaan. Nu het zuidelijke gedeelte van het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied, geldt dat de stedelijke ontwikkeling in het noordelijke gedeelte van het plangebied aansluit bij bestaand stedelijk gebied zoals bedoeld in artikel 8.1 lid 2 onder a van de Verordening. Ook aan artikel 8.1 lid 2 onder b wordt voldaan. Zoals reeds in de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan opgenomen, is doorlopend aandacht geweest voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Zo blijkt uit het inrichtingsplan (bijlage 2 bij het bestemmingsplan) dat de op te richten bebouwing landschappelijk wordt ingepast en landschapselementen worden toegevoegd die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur en de relatie stad-land. Het inrichtingsplan is reeds volledig uitgevoerd. Zo zijn de volkstuinen afgeschermd door middel van een hekwerk met een haag om het groene karakter van de omgeving te behouden. Ook is sprake van een biodiverse akkerrand rond de volkstuinen. De hoofdpaden naar de volkstuinen zijn daarnaast half verhard en de secundaire paden zijn zandpaden. Dit alles zorgt ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit en structuur van de omgeving zelf en de naaste omgeving behouden blijft. De hierboven genoemde maatregelen die worden getroffen ten aanzien van de volkstuin zorgen er tevens voor dat de groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen wordt ontwikkeld. Middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan wordt ook gewaarborgd dat dit behouden blijft.
Op grond van lid 3 van artikel 8.1 van de Verordening geldt dat indien sprake is van een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 8.1 lid 1 van de Verordening, artikel 8.1 lid 2 onder b van de Verordening voorrang heeft op de andere beschermingsregels die elders in de Verordening zijn opgenomen.
Nu sprake is van een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling, geldt op grond van artikel 8.1 lid 3 van de Verordening dat de regels van artikel 8.1 voorrang hebben op andere regels die gelden op grond van de Verordening. Dit brengt aldus mee dat de regels van het ‘Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling’ voorrang hebben boven de regels voor de structuur “Gemengd landelijk gebied”. Laatstgenoemde regels (opgenomen in artikel 7 van de Verordening) zijn vanwege artikel 8.1 lid 3 van de Verordening niet van toepassing.
Er is geen sprake van een afwijking in verband met maatwerk
Van een afwijking in verband met maatwerk zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Verordening is geen sprake. Immers valt de stedelijke ontwikkeling binnen de kaders van artikel 4 en 8 van de Verordening. Aan artikel 3.3 van de Verordening hoeft daarom niet te worden getoetst.
Wat betreft een opmerking in de zienswijzen dat er strijdigheid zou zijn met artikel 3, lid 3.3 lid 2 a t/m f van de verordening wordt desondanks het volgende opgemerkt:
a. Het volkstuinencomplex is verplaatst naar de onderhavige locatie doordat bij de oude locatie woongebied Koningsoord wordt ontwikkeld en het voormalige terrein van de volkstuinen nodig is voor de aanleg van een ontsluitingsweg. Hierdoor is er wel degelijk sprake van een groot openbaar belang.
b. De gronden van het volkstuinencomplex zijn nodig voor de aanleg van een ontsluitingsweg. Hierdoor is er op de bestaande locatie geen volkstuinencomplex meer mogelijk. Het gebied Koningsoord is verder bedoeld voor woningbouw. Er is geen plaats voor een volkstuinencomplex. Er is verzekerd dat op de voormalige locatie het volkstuinencomplex wordt opgeheven doordat in het bestemmingsplan 'Koningsoord Berkel-Enschot 2017' het gebruik is wegbestemd. Daarbij komt dat het voormalig complex ook is gesloopt en ter plaatse de gebiedsontsluitingsweg in uitvoering is.
c. In het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied een uit te werken bestemming woongebied 4. De aanleg van een volkstuinencomplex past daar niet binnen. Vandaar dat onderhavig bestemmingsplan is opgesteld en in procedure is gebracht. De overige gemeentelijke beleidsstukken zijn ten opzichte van het bestemmingsplan globaler van opzet. De gewenste ontwikkeling past daar binnen.
d. De cultuurhistorische waarden staan beschreven in te toelichting (paragraaf 3.2.3). Er vindt kwaliteitsverbetering van het landschap plaats. De op te richten bebouwing wordt landschappelijk ingepast en landschapselementen worden toegevoegd. Er is dan ook geen sprake van onevenredige aantasting van waarden.
e. Voor het gebruik van de gronden als volkstuinencomplex is een tijdelijkevergunning verleend voor 10 jaar. Aangezien het wenselijk is om het gebruik voor langere termijn voort te zetten, is het onderhavige bestemmingsplan in procedure gebracht. Het is daardoor te verwachten dat de volkstuinen voor langere termijn ter plaatse worden gehandhaafd.
f. Zoals onder de beantwoording bij 1.c is aangegeven zijn er verschillende locaties onderzocht en is onderhavige locatie als meest geschikt naar boven gekomen.
De beoogde ontwikkeling van het volkstuinencomplex past gelet op het voorgaande binnen de vigerende beleidskaders van de provincie Noord-Brabant. Dit blijkt ook uit het feit dat de provincie op dit punt geen vooroverlegreactie en geen zienswijze heeft ingediend. Gezien de vooroverlegreactie heeft de provincie kritisch naar het plan gekeken. Daarbij heeft de provincie aangegeven dat slechts één onderdeel nog niet in overeenstemming was met de Verordening ruimte. Dat had betrekking op een verantwoording van het te investeren bedrag ten behoeve van de kwaliteitsverbetering. Dat onderdeel is in het ontwerp bestemmingsplan nader onderbouwd. Gezien het bovenstaande is ook de provincie van mening dat het plan past in het provinciaal beleid.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
In het voorliggende plan is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, dus deze moet gepaard gaan met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. Bij de regels van het voorliggende bestemmingsplan zit een inrichtingsplan (Bijlage 2 Inrichtingsplan) waaruit blijkt dat de op te richten bebouwing landschappelijk wordt ingepast en landschapselementen worden toegevoegd die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur en de relatie stad-land.
In het document "Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015" d.d. 26 november 2015 zijn afspraken gemaakt over de toepassing van artikel 3.2 van de provinciale verordening Ruimte. Daarin zijn ruimtelijke ontwikkelingen verdeeld in drie categorieën. Het voorliggende initiatief betreft een categorie 3 ontwikkeling: de regels inzake kwaliteitsverbetering landschap zijn van toepassing en er is sprake van een substantiële invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist). Dit geldt voor het gedeelte van het plangebied dat gelegen is in het gemengd landelijk gebied, met een omvang van 12.064 m². Om die reden is de waardevermeerdering van de grond berekend.
In het oude planologische regime heeft de grond een uit te werken woonbestemming, maar was het feitelijk in gebruik als weiland. De grondwaarde wordt om die reden gesteld op €15,00 / m², wat resulteert in een totale waarde van €180.960,00, voor het deel dat gelegen is in het gemengd landelijk gebied. In het nieuwe planologische regime krijgt de grond een bestemming groen, met een aanduiding landschapswaarden over een oppervlakte van 5.032 m². De ten behoeve van de bestemming groen te bebouwen grond wordt gewaardeerd als zijnde een "intensieve recreatieve voorziening" op €40,00 / m². De grond met de aanduiding landschapswaarden wordt gewaardeerd als zijnde "landschappelijke inpassing" op €3,50 / m². Dat maakt samen een nieuwe grondwaarde van €298.892,00.
De waardevermeerdering bedraagt €117.932,00. De minimale basisinspanning bedraagt dus 20% daarvan, zijnde €23.586,40. Dit bestemmingsplan is vergezeld van een inrichtingsplan dat reeds volledig is uitgevoerd (zie Bijlage 2 Inrichtingsplan bij de regels van dit plan). Het bedrag van de minimale basisinspanning wordt daarmee ruimschoots gehaald en de instandhouding ervan is verzekerd door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Aangezien de gemeente Tilburg zelf aanvrager is van de herziening van het bestemmingsplan, is er geen overeenkomst gesloten.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden. Inhoudelijk richt de Omgevingsvisie zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen: de Brabantstrategie, de Regiostrategie en de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
-
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
-
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
-
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten zijn de binnenstad van de 21e eeuw, Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing, Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven en Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant. De drie stadsregionale parken zijn Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven, Stadsregionaal park Stadsbos013 en Stadsregionaal park Noord.
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad. De drie stedelijke knooppunten zijn Bedrijvenpark Zuid, Zorgcluster Leijpark en Duurzaam energielandschap Noord.
De twee ecologische verbindingszones:
-
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
-
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
-
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
-
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
-
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
-
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
-
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
-
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
-
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
-
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
-
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
-
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Motivering waarom het onderhavige bestemmingsplan past in de Omgevingsvisie Tilburg 2040.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar tussenuitspraak van 21 april 2021 (uitspraak 201906997/1/R2) twee gebreken geconstateerd en heeft de raad opgedragen om deze gebreken te herstellen. Een van de punten is dat afdoende wordt gemotiveerd waarom het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, in het bijzonder de Omgevingsvisie en, voor zover wordt afgeweken van dit beleid, afdoende wordt gemotiveerd waarom van dit beleid wordt afgeweken. Deze motivering is opgenomen in het raadsvoorstel en -besluit en is in onderstaande tekst verwerkt.
In de Omgevingsvisie is de locatie aangewezen als ‘verstedelijking afweegbaar’, waarbij geldt dat bij bestemmingsplannen die geactualiseerd worden, de bestemming overeenkomstig het huidige gebruik dient te zijn. Gemotiveerd dient te worden hoe de bestemming ‘Groen’ en de aanduidingen ‘volkstuin’, ‘landschapswaarden’ en ‘parkeerterrein’ daarmee te verenigen zijn, dan wel op grond van welke argumenten en afwegingen de raad besloten heeft van de Omgevingsvisie af te wijken. In het voorheen geldende bestemmingsplan was aan het perceel de bestemming ‘Woongebied-4’ toegekend, bestemd voor onder meer wonen. Het woongebied is nooit gerealiseerd, waardoor het gebied totdat het volkstuinencomplex er kwam, een agrarische functie heeft gehad.
In de Omgevingsvisie is een kaart opgenomen (pagina 52) waarop het onderhavige gebied is aangeduid als ‘verstedelijking afweegbaar’. Als verklaring voor ‘verstedelijking afweegbaar’ onder de tekening is aangegeven: locaties die op de langere termijn (na 10 jaar) voor verstedelijking afweegbaar zijn: Akker, Heikant, Rugdijk-Kouwenberg, Bakertand, Wijkevoort ten oosten van het Wijckermeer, Berkhoek, en het gebied tussen de Bosscheweg en bedrijventerrein Loven. Bij bestemmingsplannen die geactualiseerd worden, zal de bestemming overeenkomstig het huidig gebruik zijn. Het MOB-complex en de locatie ten noorden van Albion zijn vanaf heden afweegbaar voor verstedelijking.
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is op 21 september 2015 vastgesteld. Op dat moment gold de wettelijke verplichting dat een bestemmingsplan elke 10 jaar opnieuw moest worden vastgesteld, de zogenaamde actualisatieplicht. Dit ongeacht het feit of er een nieuw ontwikkeling in het plangebied aan de orde was. In dat licht moet de zin: “Bij bestemmingsplannen die geactualiseerd worden, zal de bestemming overeenkomstig het huidig gebruik zijn.” worden gelezen. Wanneer er geen nieuwe ontwikkeling speelt, wordt er conform huidig c.q. bestaand feitelijk gebruik bestemd.
Het betreft hier echter geen actualisatie bestemmingsplan maar een ontwikkel bestemmingsplan. Bij een actualisatie bestemmingsplan worden veelal voor een groot gebied oude bestemmingsplannen herzien om te komen tot een actueel bestemmingsplan en wordt bestemd conform het huidige gebruik. Bij een ontwikkel bestemmingsplan zoals het onderhavige, wordt voor concrete ontwikkelingen een nieuw bestemmingsplan opgesteld en wordt bestemd conform het gewenste toekomstige gebruik.
Zo is recent ook ten noorden en oosten van het volkstuinencomplex gelegen bestemmingsplan ‘De Kolenvense Akker Berkel-Enschot 2018’ vastgesteld. Het huidige c.q. bestaand feitelijk gebruik was agrarisch gebied. Dit gebied heeft middels een ontwikkelbestemmingsplan een woonbestemming gekregen. Ook hier is dus niet conform het huidige gebruik bestemd. Dit omdat het geen actualisatie bestemmingsplan betreft, maar een ontwikkelbestemmingsplan. Voor het onderhavige bestemmingsplan geldt hetzelfde. Immers, indien bestemmingsplannen voor de in de Omgevingsvisie genoemde gebieden alleen een bestemming overeenkomstig het huidige gebruik zouden mogen bevatten, zouden de genoemde gebieden nooit ontwikkeld kunnen worden. En dat is nu juist wel de bedoeling.
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 is het gebied van het volkstuinencomplex aangewezen als ‘Gebied verstedelijking afweegbaar’. Woningbouw, bedrijventerreinen maar ook een volkstuinencomplex als het onderhavige wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling en kan hier dus plaatsvinden.
Omdat het bestemmingsplan Heikant-Berkel-Enschot (met o.a. de bestemming ‘Woongebied-4’) economisch niet meer uitvoerbaar is, wordt bekeken naar een nieuwe invulling van dit gebied. Naast de nieuwe woningbouw van het ernaast gelegen bestemmingsplan ‘De Kolenvense Akkers 2018’ past een volkstuinencomplex als dit, als stedelijke ontwikkeling, ook binnen het door de Omgevingsvisie Tilburg 2040 aangewezen ‘Gebied verstedelijking afweegbaar ’.
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen milieu en water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.1 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.1.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.1.2 Stedenbouwkundige aspecten
Het volkstuinencomplex bestaat uit volkstuinen, een klein verenigingsgebouw en een kleine parkeerplaats. De entree van het complex ligt aan de zijde van de Heikantsebaan. Het rechthoekige complex wordt omrand door een hekwerk van 1,80 meter hoog in combinatie met een lage haag. Het complex is hierdoor afgeschermd, maar heeft een bescheiden en open uitstraling. Het verenigingsgebouw, dat centraal op het terrein staat, springt door zijn hoogte en uitstraling het meeste in het oog. Daarnaast kunnen er in de tuinen nog kleine gebouwen of bouwwerken worden gebouwd zoals tuinkassen en kweektunnels. Deze zijn wenselijk om het teeltseizoen te verlengen. Gebouwen (teeltondersteunende voorzieningen) zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2,5 m. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3,5 m bedragen. Bij andere volkstuinencomplexen in Tilburg wordt een bouwhoogte van gebouwen gehanteerd van maximal 3,5 m en voor bouwwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt bij andere volkstuinencomplexen de maximale bouwhoogte 5 m. De bouwregels zijn dus vergelijkbaar met andere bestemmingsplannen voor volkstuinen in Tilburg, met dien verstande dat in het onderhavige plan minder hoog gebouwd mag worden. Dat is gedaan om
omwonenden tegemoet te komen.
Rondom het complex wordt een zone aangelegd ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het geheel. In deze zone wordt bloemrijk grasland aangeplant in combinatie met gemengde hagen, struweel en twee solitaire bomen.
3.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.2.1 Historische geografie
-
Ligging: het plangebied ligt ten noordoosten van de bebouwde kom van Berkel.
-
Geomorfologie: het terrein is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door dekzandruggen al of niet met oud bouwlanddek.
-
Bodemgesteldheid: het plangebied maakt deel uit van een uitgestrekte, zuidwest-noordoost georiënteerde zone die gekarteerd is als gooreerdgronden op lemig fijn zand. Gooreerdgronden komen niet zelden voor in de nabijheid van oude ontginningen en aan de randen of in de bovenlopen van beekdalen. In de omgeving van dorpen, zoals hier het geval is, hebben deze gronden vaak een humushoudend dek van circa 40 cm dik. Net als bij de hoge zwarte enkeerd- en laarpodzolgronden is deze humushoudende bovengrond opgehoogd met materiaal uit de potstal.
-
Historische situatie: de oudste vermelding van Bercle dateert uit 1214, toen hertog Hendrik I van Brabant een derde van de tiendrechten overdroeg aan de plaatselijke St.-Wilibrorduskapel. De ontginning van Berkel is vermoedelijk te relateren aan de boshoeven ontginningen in het nabije Udenhout, die dateren van voor 1300.
-
De ontginningen van de Berkelse Akkers gaat wellicht terug tot de vroege middeleeuwen. Er lijkt daarbij sprake te zijn van een patroon waarbij de bebouwing zich geleidelijk aan steeds verder in noordoostelijke richting naar de randen van het akkercomplex verplaatst. Aan het eind van de middeleeuwen is de omvang van het huidige akkercomplex bereikt en vindt er een spaarzame en geleidelijke verdichting van agrarische bebouwing langs de huidige Hoolstraat en de Heikantsebaan plaats.
-
Huidig landgebruik: agrarisch.
3.2.2 Archeologie
-
Het plangebied de Berkelse Akkers ligt zowel op de archeologisch kaart van de gemeente Tilburg (ARWATI) als op de Indicatie Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in een gebied met hoge tot zeer hoge (archeologische) verwachting (ARWATI) / hoge (archeologische) trefkans (IKAW).
-
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein.
-
In 2007 is door Oranjewoud voor het plangebied 'De Akker' een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bevestigde de hoge tot zeer hoge archeologische verwachting van het gebied.
-
ARCHIS en RAT: in (de directe omgeving van) het plangebied zijn geen waarnemingen bekend. Binnen een straal van 1 km. rond het plangebied zijn wel enkele waarnemingen gedaan:
-
Aan de Akkerweg is een bakstenen structuur (boerderij) met plaggenput en muntvondsten uit ca. 1500-1600 gevonden. Eveneens langs de Akkerweg is een vuursteenartefact gevonden dat dateert tussen het laat-Neolithicum en de midden Bronstijd.
-
Aan de zuidwestelijke zijde van de Berkelse Akkers is in 1993 een urnengrafveld opgegraven. Naast kringgreppels, langbedden en vlakgraven is veel aardewerk uit de IJzertijd gevonden.
-
Bij onderzoek in Hoge Hoek (2012-2013) zijn sporen aangetroffen van een middeleeuwse nederzetting, startend in de Karolingische tijd en doorlopend tot in de 12/13e eeuw.
-
In 2012 is ten zuiden van het perceel Hoolstraat 10/10a is en middeleeuwse nederzetting 11/13e eeuw aangetroffen.
-
Verwachting: het gehele plangebied heeft een hoge archeologische verwachting.
-
Het betreft hier een ontwikkeling waarbij geen grootschalige of diepe bodemverstorende werkzaamheden van enige omvang te verwachten zijn.
3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
-
In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
-
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen langs de Heikantsebaan en de Hoolstraat enkele panden voor uit die periode. In de regel betreft dit agrarische bebouwing waarvan in sommige gevallen delen van de bebouwing en houtskeletten nog kunnen dateren uit de periode van voor 1850. In het MIP zijn de panden Hoolstraat 14 (een langgevelboerderij uit ca. 1870), Heikantsebaan 2, 4, 6, 6A/8, 10, 1-3 opgenomen. Dit betreft agrarische bebouwing uit de periode 1850-1915. Het eveneens in het MIP opgenomen boerderijcomplex Hoolstraat 10 is in 2009 gesloopt.
-
Historische structuren. De kransakkers van Berkel hebben cultuurhistorisch en archeologisch een zeer hoge waarde als relatief intacte agrarische ontginningsstructuur met karakteristieke bebouwing langs de randen.
-
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.2.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie hoeven geen aanvullende voorwaarden gesteld te worden. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Voor wat betreft de archeologie is er vanwege de geringe omvang van nieuwe bodemverstoringen geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.
3.3 Groen En Speelruimte
3.3.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
-
Bomenverordening 2017
-
Beoordelingscriteria houtopstanden
-
Nota 'overige houtopstanden'
-
Boomwaarde zoneringskaart 2017
-
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. Indien van toepassing wordt de BWZ-kaart in het bestemmingspland aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn beschermwaardige of monumentale bomen aanwezig in of rond het plangebied. Om die reden is geen boomwaardekaart opgenomen.
3.3.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
-
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
-
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
-
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.3.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
-
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
-
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
-
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.4 Verkeer En Parkeren
3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
-
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
-
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
-
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
-
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
-
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Zie hiervoor Bijlage 1 Parkeernormen Tilburg 2017. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.4.4 Analyse plangebied
Ligging/ontsluiting plangebied
Het nieuwe Volkstuinencomplex is gelegen aan de Heikantsebaan en bereikbaar via de Durendaelweg/ Berkelseweg. De Heikantsebaan ligt buiten de bebouwde kom van Berkel-Enschot en is aangewezen als erftoegangsweg. Hier geldt een maximum toegestane snelheid van 60 km/u.
De Heikantsebaan heeft een smal wegprofiel, maar gezien de beperkte en hoofdzakelijk agrarische functies kan het verkeer goed verwerkt worden. De functie van volkstuinen heeft ook een lage verkeersaantrekkende werking wat past in een dergelijke omgeving; het vormt dus geen probleem voor de afwikkeling van het verkeer.
Langzaam verkeer
Het volkstuinencomplex ligt vlakbij de bebouwde kom waardoor de afstanden voor langzaam verkeer beperkt zijn. Ook het fietspad langs de N65 ligt binnen handbereik. Het complex is dus ook per fiets of te voet goed bereikbaar.
Parkeren
De ontwikkelingen moeten voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg. Nieuwe ontwikkelingen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen. Voor het programma zijn de meest recent vastgestelde parkeernormen voor zone D van toepassing.
In het plan zijn 16 parkeerplaatsen voorzien. Voor volkstuinen geldt een parkeernorm van 1,3 per 10 tuinen. Gezien het voorgenomen aantal volkstuinkavels wordt ruimschoots voldaan aan de parkeereis. Bij de vergunningverlening zal de definitieve parkeertoets worden gedaan.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.1 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
-
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
-
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het bepaalde drempelwaarden overschrijdt. Dit is niet het geval, dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Leemkuilen & Loonse en Drunense Duinen op 1,7 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Uit de toelichting van dit bestemmingsplan blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Binnen het bestemmingsplan wordt uitsluitend een volkstuinencomplex met een kantine mogelijk gemaakt. Voor deze wijziging wordt aan de richtafstanden uit de VNG-brochure voldaan. Hiermee is in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.3 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.1 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Bijlage 2 Risicoinventarisatie en verantwoording zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Rijksweg A65/N65 en het spoortraject Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Het plan voldoet aan de randvoorwaarden uit de beleidsvisie voor transportasgebieden. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.3.3 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A65/N65 en het spoortraject Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie Bijlage 2 Risicoinventarisatie en verantwoording).
Er is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West- Brabant waarvan de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
-
Het groepsrisico van de Rijksweg A65/N65 neemt toe ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling, maar blijft in de toekomstige situatie onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde;
-
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
-
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
-
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt naast NL-Alert de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;
-
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
-
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing.
4.5.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Het bestemmingsplan heeft tot doel het planologisch mogelijk maken van tuinkassen, kweektunnels en een verenigingsgebouw. Vanuit luchtkwaliteit is de externe werking op de omgeving als "niet in betekende mate" te kwalificeren. Voorgenomen activiteiten zullen gezien de aard en omvang naar verwachting niet leiden tot een significante verhoging van de concentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn de meeste bepalende stoffen m.b.t. de luchtkwaliteitseisen zoals opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening zijn de concentraties van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) beschouwd ter hoogte van de planlocatie.
In de monitoringstool zijn rekenpunten gelegd langs de N65. Hier zullen de berekende concentraties gezien de zeer hoge verkeersintensiteit op deze weg aanmerkelijk hoger liggen dan op de planlocatie.
Uit de tool blijkt dat de berekende concentraties NO2, PM10 en PM2,5 alle ruim onder de geldende grenswaarden liggen (40 ug/m3, jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 en 25 ug/m3 voor PM2,5). Voor het plangebied geldt dat het aannemelijk is dat deze concentrisch nog lager zijn. Vanuit luchtkwaliteit is er dan ook geen bezwaar tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Figuur 4 - schermafbeelding monitoringstool
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Hoewel bediscussieerd kan worden of de kantine een geurgevoelig object is, zijn voor de zekerheid omliggende veehouderijen beschouwd. Hiervoor is een geurrapportage uitgevoerd door de initiatiefnemer. Het rapport is uitgevoerd door De Roever Omgevingsadvies met documentnummer Milon748/C02/LB, d.d. 7 april 2017 (zie bijlage 4 bij toelichting). In de omgeving zijn nog een aantal veehouderijen actief. Met een tweetal veehouderijen zijn overeenkomsten afgesloten om de activiteiten te beëindigen in ruil voor Ruimte-voor-Ruimte kavels. Omdat de ruimtelijke procedure hiervoor nog niet doorlopen is, zijn deze veehouderijen meegenomen in de geurberekeningen. Uit de conclusie blijkt dat de kantine geen belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.
De aanvraag betreft herziening bestemmingsplan in verband met de verplaatsing van volkstuinvereniging De Kraan naar de Heikantsebaan. Voor het gebruik van het perceel is al een (tijdelijke) omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan verleend. Echter om ook bebouwing (tuinkassen en kweektunnels) op het perceel mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening nodig. In het bestemmingsplan zullen de volgende bouwmogelijkheden opgenomen worden:
-
één verenigingsgebouw;
-
per kavel gebouwen/bouwwerken;
-
erf- en terreinafscheidingen ter afsluiting van het volkstuinencomplex.
4.8.1 Bodembeleid gemeente Tilburg
Nota 'In goede aarde'
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering (Gemeente Tilburg, beleidsontwikkeling, afdeling milieu, d.d. oktober 2003).
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Landbouw en natuur' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in alle zones.
4.8.2 Bodemonderzoek/-kwaliteit plangebied e.o.
Algemeen
In Noord-Brabant worden regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen zonder direct aanwijsbare bron (verhoogde achtergrondgehalten). Dergelijke verhoogde achtergrondgehalten zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren.
Conform de nota 'In goede aarde' zijn verhoogde concentraties aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondwaarden te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele gezondheidsrisico's voor de gezondheid en het milieu.
Plangebied
Er zijn op de locatie en omgeving door de jaren heen diverse bodemonderzoeken uitgevoerd (locatiecode TBG AA085514647). Twee in 2016 uitgevoerde bodemonderzoeken zijn nog actueel én relevant: ANTEA jul 2016 (TBG rapportcode AA085529255) en ANTEA oktober 2016 (TBG rapprotcode AA085529631). De onderzoeken zijn uitgevoerd in milieu hygiënische, geotechnische en cultuurtechnische zin. Beiden onderzoeken zijn aanvaard voor de herziening. Beiden onderzoeken geven een voldoende beeld van de grond en grondwaterkwaliteit én bodemvruchtbaarheid. Er hoeft geen aanvullend of nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In haar algemeenheid is de bodemgeschikt voor het beoogde gebruik (volkstuin). Er geldt echter een beperking voor het gebruik van grondwater als beregeningswater: tot circa 20 meter minus maaiveld (m -mv) is het grondwater matig geschikt, voornamelijk als het gevolg van te veel aan ijzer en ammonium. Conform het algemene gegeven bevat dit grondwater ook verhoogde gehalten aan onder meer zware metalen (verhoogde achtergrondwaarden). Afgeraden wordt dit grondwater te gebruiken voor beregening en als drinkwater(gebruiksbeperking).
4.8.3 Conclusie
Op grond van de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit over het algemeen geschikt is voor de beoogde bestemming/gebruik (volkstuin). Afgeraden wordt grondwater tot circa 20 meter minus maaiveld te gebruiken voor beregening en als drinkwater(gebruiksbeperking). De verhoogde waarden vormen geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu.
4.9 Natuur En Ecologie
4.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
-
Overige inheemse broedvogels
-
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
-
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
-
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.9.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Leemkuilen & Loonse en Drunense Duinen op 1,7 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening ruimte
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 1,7 km van het plangebied (Leemkuilen). Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Het plangebied was in 2017 ingericht als akker. Opgaande begroeiingen of bebouwingen waren niet aanwezig. De waarde van het plangebied voor beschermde planten- en diersoorten is zeer beperkt. Het zal in beperkte mate onderdeel vormen van het foerageergebied van (strenger) beschermde soorten, zoals vleermuizen en vogels. Het gaat dan gezien de intensieve teelt en het ontbreken van landschapselementen om een marginaal onderdeel ten opzichte van een totaal foerageergebied. Vaste rust- en verblijfplaatsen van algemene beschermde soorten zoals mol, rosse woelmuis etc. zijn niet op voorhand uit te sluiten. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De volkstuinen zijn inmiddels aangelegd op de akker op basis van een tijdelijke vergunning. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, behalve het oprichten van kleinschalige bouwwerken zoals plantenkasjes. Dit heeft geen invloed op beschermde planten- en diersoorten.
De beplantingen in het plangebied zijn van waarde voor vleermuizen (foerageergebied en vliegroute) en broedvogels (broedgebied en foerageergebied). In 2017 zijn de volgende broedvogels in het gebied vastgesteld: houtduif, heggemus, winterkoning, tjiftjaf, zwartkop, grasmus, roodborst, merel, zanglijster, koolmees, pimpelmees, groenling, vink en ekster. Aangetroffen foeragerende en overvliegende vleermuizen zijn gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis. De waarde van het gebied voor vleermuizen wordt vergroot door het versterken van de bestaande laanstructuur, het toevoegen van water en aanbrengen van parkachtige beplanting. Voor vogels zal nestgelegenheid verdwijnen door het kappen van een deel van het berkenbos, maar zal vervangende nestgelegenheid terugkomen in de vorm van bomen en meidoornstruwelen. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Op basis van het plan gaan geen leefgebieden van soorten verloren waarvoor ontheffing vanuit de Wet Natuurbescherming moet worden aangevraagd.
In het plangebied soorten aanwezig die weliswaar niet wettelijk beschermd zijn maar vanwege hun zeldzaamheid wel beschermenswaardig. Het gaat om de plantensoort echt duizendguldenkruid en een aantal korstmossen (zomersneeuw en knobbelig heidestaartje). De groeiplaatsen hiervan zijn deels in het ruimtelijk ontwerp opgenomen, waarmee de soorten behouden blijven voor de stad. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke zorgplicht.
Conclusie
Vanuit de Wet Natuurbescherming zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
Het volkstuinencomplex en de bebouwing zijn reeds gerealiseerd. Hiervoor is een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan verleend. Deze waterparagraaf is gericht op het aanpassen van het bestemmingsplan op de huidige situatie. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning zijn de nodige onderzoeken uitgevoerd en is overleg met het waterschap gevoerd. In deze waterparagraaf worden enkel nog die onderwerpen behandeld die in de toekomst van belang kunnen zijn.
Kenmerk | In plangebied |
Waterbeheerders | Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte | Ca. 19.605 m² grotendeels agrarisch |
Terreinhoogte | 10,20= a 10,50+ langs de Koolvense Waterloop 11,20 langs de zuidelijke perceelgrens, aflopend naar de watergang (bron: AHN2) |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) | 10,25 a 10,50 m+NAP (bron: 'Terreinhoogte-, bodem- en grondwaterkaarten' (GEOFOX, okt. 2006) |
Bodem | Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m |
Riolering | Drukriolering onder de Heikantsebaan, geen regenwaterstelsel. Het vuilwater wordt afgevoerd naar de kern Berkel-Enschot en vervolgens naar de waterzuivering van waterschap De Dommel aan de noordzijde van Tilburg. De riooloverstort De Zicht en de overstort van de verbeterd gescheiden riolering van Berkelse Akkers lozen op de Kolvense Waterloop. |
Oppervlaktewater | Aan de noordgrens van het perceel ligt een A-watergang (Koolvense Waterloop) Aan de zuidkant ligt een regenwaterberging van de riolering, t.b.v. de overstort De Zicht |
Keur beschermde gebieden | Niet relevant |
Tabel 1 - Gebiedskenmerken
Aan de noordzijde van de locatie ligt een A-watergang met een onderhoudsstrook, die vrijgehouden dient te worden, van 5 meter. Op deze watergang komt de lozing van de riooloverstort De Zicht uit en het overtollige regenwater van de verbeterd gescheiden stelsel van de wijk Berkelse Akkers. Benedenstrooms van de volkstuinen zijn klachten over overstromende watergangen die de belendende percelen inunderen die samenhangen met de overstort en vooral de kleine dimensies van de watergang. Hier wordt momenteel onderzoek naar gedaan door waterschap en gemeente. Dit onderzoek valt buiten de scope van deze waterparagraaf. Aan de oostzijde, aan de Heikantsebaan, liggen watergangen die het grootste deel van het jaar droogvallen.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam Watersysteem
Het afvalwater van het verenigingsgebouw is aangesloten op de drukriolering in de Heikantsebaan.
Ten behoeve van de volkstuinen is drainage aangelegd. Deze drainage ligt boven de GHG, het drainagewater wordt afgevoerd naar de laagte op de westzijde van het perceel.
Bij nat weer, stroomt het afvalwater van de riolering in Berkel-Enschot af tot het eindgemaal. Als de riolering vol raakt, dan treedt de bergbezinkbassin Berkelse Akkers in werking. Als deze berging vol is, dan loopt het verdund afvalwater over op de Koolvense Waterloop. Ook bij de wijk Berkelse Akkers loopt het regenwater van de verbeterd gescheiden riolering over op deze watergang. Beide stromen zijn groter dan wat de watergang kan verwerken, waardoor het water overloopt in de naastliggende percelen. Door de lage ligging nabij de watergang en de geringe afvoer duurt dit lang en er vindt bezinking van slib en vast delen, met als gevolg stank en visuele vervuiling. Inmiddels heeft het waterschap en de gemeente het schoonmaken en het onderhoud van dat eerste stuk maximaal afgestemd op de behoefte van bewoners. Het waterschap onderzoek de problematiek van de overstromende watergang in samenwerking met de gemeente en is op zoek naar gepaste maatregelen.
In de nieuwe situatie zijn de oppervlakken verdeeld als volgt:
Landgebruik (aanduiding) | m² |
Volkstuin (volkstuin) | 13.140 |
Landschappelijke inpassing (landschapswaarden) | 5.615 |
Parkeerterrein (parkeerterrein) | 850 |
Som (Recreatie) | 19.605 |
Tabel 2 - oppervlakken
De verharding van het plangebied is nauwelijks gestegen. De afvoersituatie bij de volkstuinen en de landschappelijk inpassing blijft gelijk aan de oorspronkelijke situatie. Het in het zuiden gesitueerde parkeerterrein is maximaal 850 m². De meeste wegen zijn zandwegen. De afwaterende oppervlakte valt onder de grens van 2.000 m².
5.4 Watertoets
Tijdens de verlening van de omgevingsvergunning is uitgebreid gesproken met het waterschap. Deze waterparagraaf is opgestuurd (5-6-2018) naar het waterschap. Bij het vooroverleg heeft het waterschap De Dommel schriftelijk gereageerd. De meeste aangedragen adviezen zijn verwerkt in deze aangepaste waterparagraaf:
-
Wateroverlast situatie is omschreven met de kennis van nu;
-
De oppervlakken zijn correct weergegeven;
-
Het aspect regenwater is behandeld;
-
Regelaanpassing is verwerkt.
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.1 Standaard Plansystematiek
6.1.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2 Bestemmingen En Aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
-
Groen.
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
-
parkeerterrein;
-
landschapswaarden;
-
volkstuin.
Verder is er een dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' opgenomen.
6.3 Bouw- En Gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro omdat het complex via een tijdelijke vergunning al is gerealiseerd. Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming structureel geborgd. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan worden opgesteld. De gronden binnen het bestemmingsplan zijn in bezit van de gemeente. Met de volkstuinders worden door middel van huurovereenkomsten financiële afspraken gemaakt over het gebruik van de gronden. Gelet op voorstaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Volkstuinencomplex Heikant Berkel-Enschot op 1 juni 2018 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, Het concept is verzonden aan de hieronder genoemde organisaties. De binnengekomen overlegreacties (reactie provincie zie bijlage 5 toelichting) zijn in de navolgende tabel (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Organisatie | Datum verzonden | Datum reactie | Opmerkingen |
Provincie Noord-Brabant | 27-09-2018 | 22-10-2018 | De provincie mist een verantwoording van het te investerenbedrag ten behoeve van de kwaliteitsverbetering. Reactie gemeente Naar aanleiding van deze reactie is ambtelijk contact geweest, waarbij een toelichting is gegeven op de berekening zoals opgenomen in paragraaf 2.2.2 van de toelichting. De provincie heeft 12 november per e-mail aangegeven akkoord te zijn. |
Waterschap De Dommel | 01-10-2018 | 16-10-2018 | Het waterschap merkt op dat de getallen ten aanzien van de oppervlakteverdeling in hoofdstuk 5 afwijken van de getallen in paragraaf 2.2. Daarnaast ontbreekt in hoofdstuk 5 een passage over het aspect 'hemelwater'. Het laatste verzoek van het waterschap betreft om de term 'watergangen' in de bestemming 'Recreatie' te vervangen door 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen'. Reactie gemeente De getallen ten aanzien van de oppervlakteverdeling in paragraaf 2.2 en hoofdstuk 5 zijn met elkaar in overeenstemming gebracht. Daarnaast is aan hoofdstuk 5 een passage toegevoegd over het hemelwater. Ook de voorgestelde wijziging in de bestemming 'Recreatie' is overgenomen. |
8.3 Omgevingsdialoog
Op 7 november 2018 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden in Hotel de Druiventros te Berkel-Enschot. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Van deze avond is een verslag gemaakt, die als Bijlage 3 Verslag omgevingsdialoog aan dit bestemmingsplan is gevoegd. Uit dit verslag kan opgemaakt worden, dat niet alle omwonenden tevreden zijn over het feit dat op het volkstuinencomplex tuinkassen en kweektunnels zijn toegestaan. Desondanks worden dergelijke bouwwerken als passend ervaren; wel zijn naar aanleiding van de reactie van omwonenden de regels voor deze gebouwen/bouwwerken strak vastgelegd. Zo mogen alleen gebouwen worden opgericht, als het teeltondersteunende voorzieningen betreffen. De hoogte is hierbij gemaximeerd op 2,5 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale hoogte van 3,5 meter. Tevens is bepaald dat per volkstuinkavel maximaal 15% bebouwd mag worden, met een maximum van 40 m2. Met deze - ten opzichte van andere in Tilburg aanwezige volkstuincomplexen - afwijkende regels worden zowel de belangen van de volkstuinvereniging als omwonenden gediend.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet
ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen. Deze paragraaf is gereserveerd voor de resultaten van de terinzagelegging.
Bijlage 1 Parkeernormen Tilburg 2017
Bijlage 1 Parkeernormen Tilburg 2017
Bijlage 2 Risicoinventarisatie En Verantwoording
Bijlage 2 Risicoinventarisatie en verantwoording
Bijlage 3 Bijlage 3 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 3 Bijlage 3 Verslag omgevingsdialoog
Bijlage 4 Onderzoek Geurhinder
Bijlage 4 Onderzoek geurhinder