KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Groen En Speelruimte
3.5 Bedrijvigheid
3.6 Detailhandel
3.7 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Lucht
4.8 Geur
4.9 Bodem
4.10 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Nieuwe Situatie
5.3 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Bestemmingen En Aanduidingen
6.3 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Omgevingsdialoog
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerszone
Bijlage 1 Notitie Onderbouwing Afhaalcentrum Hornbach
Bijlage 2 Notitie Verkeerseffecten
Bijlage 3 Ontwerp Parkeerplaatsen
Bijlage 4 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 5 Nota Parkeernormen Tilburg 2017
Bijlage 6 Notitie Behandeling Zienswijzen

Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 7e herziening (Boterberg 2 drive-in)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 09-03-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 7e herziening (Boterberg 2 drive-in) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2018013-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 additionele horeca

Horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en daaraan ondergeschikt is en waarbij tevens:

  1. de oppervlakte van de horeca-activiteit maximaal 5% van het totale v.v.o. van het betreffende pand in beslag mag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;

  2. de horeca-activiteit niet zelfstandig mag worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden;

  3. de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer zijn dan de openingstijden van de hoofdactiviteit;

  4. geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'.

1.6 autoreparatiebedrijf

Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële automerkendealer.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.9 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.10 bedrijfsverzamelgebouw

Een gebouw dat dient om verschillende bedrijven in te huisvesten, waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van één bedrijf en wordt voorzien in gezamenlijke faciliteiten.

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.12 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf. Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties. Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij transportbedrijven.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.13 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bewaarplaats

Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.

1.17 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.20 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.25 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.26 bufferbewaarplaats

Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.

1.27 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.28 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening.

1.29 detailhandel perifeer

Detailhandel welke behoort tot specifieke hierna genoemde branches,

  1. detailhandel in brandbare en/of gevaarlijke stoffen;

  2. detailhandel in motorvoertuigen met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

  3. detailhandel in keukens met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

  4. bouwmarkten / doe het zelf met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

  5. detailhandel in sanitair met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

  6. detailhandel in bruin- en witgoed (electra) met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

  7. detailhandel in woninginrichting met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

  8. detailhandel in sport en speelgoed met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

  9. tuincentra met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

  10. automotive / fietsen met minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

1.30 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.31 drive-in

Al dan niet gebouwde detailhandelsvoorziening inclusief kassa- en serviceruimte, bedoeld voor de verkoop, het ophalen en het retourneren van (grove) bouw- en doe-het-zelfproducten en tuinmaterialen, alsmede de verhuur van materieel en gereedschap, geschikt en ingericht om met een voertuig in te rijden en te verblijven, waar bezoekers producten kunnen inladen respectievelijk lossen.

1.32 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.33 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.34 functionele eenheid

Een samenstel van activiteiten en bebouwing die, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.

1.35 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.37 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.38 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.39 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 kantoorachtige bedrijvigheid

Bedrijven met productieruimte en/of assemblageruimte, gecombineerd met kantoorruimte als onderdeel van het bedrijf waarin het ontwerpen en de voorbereiding van productie plaatsvindt, met een kantoorhoudenheid van maximaal 70%.

1.41 kantoorhoudendheid

Percentage van de bedrijfsvloeroppervlakte dat als kantoor wordt gebruikt.

1.42 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)

Hieronder worden verstaan:

  1. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;

  2. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;

  3. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;

  4. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;

  5. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;

  6. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;

  7. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;

  8. winkels, hotels, restaurants en cafés;

  9. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;

  10. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;

  11. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;

  12. rijkswegen en spoorwegen.

1.43 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.44 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.45 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.46 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.47 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.48 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.49 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.50 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.51 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.52 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.53 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.54 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.55 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.56 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.57 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.58 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.59 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.60 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)

Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.

1.61 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor e.d.

1.62 vuurwerkbesluit

Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.

1.63 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.64 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.65 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.66 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergrondse bouwwerken

5.2 Onbebouwd terrein bij gebouwen

5.3 Ruimte tussen bouwwerken

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 luchtvaartverkeerzone

7.2 overige zone - gezoneerd industrieterrein

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' zijn geluidshinderlijke inrichtingen toegestaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;

  2. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.

8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. vuurwerk

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:

  1. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;

  2. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding 'verkoop en opslag vuurwerk toegestaan' voorkomt.

Het bevoegd gezag stelt voorwaarden aan de omgevingsvergunning ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.

8.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

8.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

9.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

9.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m2.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  2. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  3. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  4. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

11.2 Parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 7e herziening (Boterberg 2 drive-in)

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Vossenberg 2008’ en ‘Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)’ ingediend. Het betreft de percelen sectie F, nr. 4515 en sectie F, nr. 5229.

Hornbach is in Tilburg gevestigd aan Hestiastraat 1. De winkel bestaat uit de bouwmarkt met tuincentrum en een drive-in. De drive-in is gevestigd aan de achterzijde van de winkel, buiten het perceel van de winkel. Vanwege het vigerende bestemmingplan is het niet mogelijk om in de bestaande drive-in producten uit te zoeken en/of af te rekenen. In de huidige situatie dienen klanten de producten in de bouwmarkt uit te zoeken en af te rekenen, waarna deze afgehaald kunnen worden in de drive-in. Om dit proces voor de klanten te vergemakkelijken wil Hornbach het mogelijk maken, net zoals bij andere vestigingen, de drive-in te gebruiken op een wijze dat het voor bezoekers is toegestaan om ter plaatse producten uit te zoeken en af te rekenen.

Het vigerende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)’ staat het niet toe om in de bestaande drive-in producten uit te zoeken en/of af te rekenen. Om dit toch mogelijk te maken is een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan ingediend.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied, dat uit twee delen bestaat, ligt op het bedrijventerrein Vossenberg ten noordwesten van Tilburg (figuur 1.1). Het plangebied omvat het perceel dat in gebruik is door de bouwmarkt en het perceel van de drive-in van Hornbach. Het gebied wordt globaal begrensd door de Dongenseweg in het noordoosten, de Hestiastraat in het zuidwesten, de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg in het zuidoosten en de Duijnsbergseweg, Selenakker en Boterberg in het noordwesten.

[image]

Figuur 1.1 Ligging plangebied (ondergrond: Luchtfoto Kadaster, 2017)

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een partiële herziening van de volgende bestemmingsplannen:

  • ‘Bedrijventerrein Vossenberg 2008’, onherroepelijk verklaard 14-07-2011;

  • ‘Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)’, onherroepelijk verklaard 04-04-2012.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Vossenberg is een gemengd bedrijventerrein met een relatief groot aandeel bedrijven uit de sector transport en logistiek. Het beeld wordt met name bepaald door bedrijfshallen, bedrijfshallen met laaddocks, parkeerruimte voor vrachtwagens, brede straten van beton, ruime grasbermen en water. In het zuidelijk deel van het bedrijventerrein zijn meerdere perifere detailhandelsvestigingen te vinden, waaronder Praxis, Sanidirect, Karwei en Hornbach.

Ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur vinden er geen veranderingen plaats. De beoogde ontwikkeling bestaat enkel uit het mogelijk maken van afrekenen en/of uitzoeken van producten door klanten van Hornbach in de drive-in. Er worden geen wijzigingen aangebracht in de bebouwing.

Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie. Met de beoogde ontwikkelingen worden deze ook niet mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Relatie met het plan

Er is geen ruimtelijk relevant beleid geformuleerd dat relevant is voor (de omgeving van) het plangebied.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

Relatie met het plan

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Relatie met het plan

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk. Ter plaatse van de drive-in van Hornbach is in de huidige situatie al sprake van (perifere) detailhandel, zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2013, inzake het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)’. In dit bestemmingsplan is de perifere detailhandel beperkt tot een afhaalcentrum. Producten op locatie afrekenen is niet toegestaan.

Op de bestaande locatie aan de Hestiastraat (hoofdvestiging Hornbach) is het bouwvlak in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Vossenberg 2008' groter dan wat door Hornbach wordt gebruikt.

In het nu voorliggende bestemmingsplan worden de bouwmogelijkheden aan Hestiastraat verminderd met ca. 4200 m2. Deze planologische bouwmogelijkheid wordt gedeeltelijk toegevoegd aan de Boterberg 2.

[image]Per saldo worden dus geen detailhandelsmeters toegevoegd met dit plan. Het wordt enkel planologisch mogelijk gemaakt om voor klanten de mogelijkheid te bieden om producten uit te zoeken en/of af te rekenen in de drive-in.

Figuur: bouwvlak bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008'

Volledigheidshalve is de ontwikkeling wel getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking (Notitie BRO Tilburg, Onderbouwing afhaalcentrum Hornbach, bijlage 1). Hieruit is geconcludeerd dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte en er geen (onaanvaardbare) effecten op de detailhandelsstructuur te verwachten zijn. Het assortiment en oppervlak van de drive-in blijft ongewijzigd. De service aan klanten wordt verbeterd, maar het maakt niet een zodanig groot verschil dat het karakter van de drive-in er wezenlijk door wijzigt. Dit betekent dat er ook geen extra bezoekers zullen worden aangetrokken.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De vier hoofdopgaven zijn als volgt:

  1. Werken aan de Brabantse energietransitie.

  2. Werken aan een klimaatproof Brabant.

  3. Werken aan de slimme netwerkstad.

  4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Relatie met het plan

Elk van de hoofdopgaven zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten, waaronder voor de uitvoering. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.

  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.

  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.

Het plan maakt alleen aanpassing in het gebruik van de drive-in voor betalende klanten mogelijk. Ruimtelijk vinden er geen wijzigingen plaats, het oppervlak van de drive-in blijft ongewijzigd. Met de ontwikkeling is sprake van duurzaam ruimtegebruik. Gelet op de beperkte ruimtelijke impact van het plan, zijn er geen provinciale belangen aan de orde.

2.2.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.


Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Relatie met het plan

Het ruimtelijk beleid is vertaald in de Verordening ruimte. In de verordening zijn de zoekgebieden voor verstedelijking vastgelegd. De projectlocatie ligt in het stedelijk concentratiegebied van het bestaand stedelijk gebied. In artikel 4.7 van de verordening is geregeld dat een detailhandelsvoorziening kan worden voorzien in het bestaand stedelijk gebied, tenzij de ontwikkeling leidt tot een bovenregionale detailhandelslocatie. Een detailhandelslocatie is bovenregionaal aan te merken als uit onderzoek blijkt dat ten minste 20% van de bezoekers afkomstig is buiten een straal van 35 kilometer of het te verwachten aantal bezoekers minstens 2.500.000 per jaar bedraagt. Dat zal hier niet aan de orde zijn. De ontwikkeling betreft een verbetering van de service aan de bestaande klanten van Hornbach door betalings- en uitzoekmogelijkheden toe te voegen aan de drive-in. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aantal bezoekers niet met dermate grote aantallen toenemen. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de uitgangspunten van de Verordening.

Op grond van de Verordening Ruimte dient de toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in een aanwijzing/ een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein een verantwoording te bevatten over de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden voor zorgvuldig ruimtegebruik / de wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik op het terrein of de locatie wordt bevorderd. De wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd, betreft in het bijzonder het opnemen van regels die oneigenlijk ruimtegebruik tegengaan. Onder oneigenlijk ruimtegebruik wordt bij een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein - zoals het bedrijventerrein Vossenberg - onder meer de bedrijfsmatige uitoefening van detailhandel begrepen.

Van oneigenlijk gebruik is in dit geval echter geen sprake. Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2013, inzake het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)’ bleek dat de ontwikkeling van de drive-in niet kon worden aangemerkt als oneigenlijk gebruik gelet op de aard van het bedrijventerrein. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich al diverse perifere detailhandelsvestigingen. Bovendien heeft de Afdeling over het vigerende bestemmingsplan in dezelfde uitspraak al opgemerkt dat de drive-in aan Boterberg 2 geclassificeerd kan worden als perifere detailhandel. Er is dus geen sprake van het toevoeging van nieuwe perifere detailhandel als gevolg van voorliggend plan. Bovendien wordt het bouwvlak ter plaatse van de bouwmarkt verkleind, waardoor de planologische mogelijkheden voor detailhandel aldaar worden beperkt. Daarbij mag op de locatie aan de Boterberg 2 enkel een drive-in aanwezig zijn. De drive-in dient onderdeel te zijn van de hoofdvestiging. Deze voorwaarde is geborgd in de regels.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Relatie met het plan

Met voorliggend plan wordt het voor klanten van de drive-in van Hornbach mogelijk gemaakt om hun aankopen in de drive-in uit te zoeken en/of af te rekenen. Dit zorgt voor meer service en gemak voor de consumenten van Hornbach. Met de ontwikkeling wordt daarom bijgedragen aan een kwalitatieve verbetering van het winkelaanbod. Het voorzieningenaanbod blijft op peil en hoogwaardig, en blijft daarmee interessant voor de bezoekers van Hornbach en daarmee van Tilburg als centrum binnen de regio. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de hoofdlijnen van het beleid zoals opgesteld in de Omgevingsvisie.

2.3.2 Visie verkleuring bedrijventerreinen Tilburg

De Tilburgse visie op verkleuring van bedrijventerreinen voorziet in het vraaggericht faciliteren van externe vragen naar (bedrijfs-)ruimte op de Tilburgse bedrijventerreinen. Dit rapport geeft uitgangspunten en richtlijnen over de wijze waarop ‘verkleuring’ kan worden verankerd binnen het bedrijventerreinenbeleid en kan helpen bij actualisatie van visies voor de afzonderlijke bedrijventerreinen en/of de bestemmingsplannen. ‘Verkleuring’ is kort gezegd het fenomeen waarbij (toekomstige) eigenaren en gebruikers op bedrijventerreinen activiteiten willen ontplooien of zodanig willen veranderen dat het gebruik daardoor anders wordt dan oorspronkelijk beoogd.

De gemeente wil enerzijds ruimte bieden aan de economische dynamiek die de economische kracht van de stad en de regio versterkt. Maar de gemeente wil ook zorgen voor 'de juiste functies op de juiste plek'. De stad wil duurzaam verstedelijken en leegstand en verdringing tegengaan. Ook wil de gemeente onderlinge hinder van bedrijven en functies en kwaliteitsverlies op andere locaties in de stad voorkomen.

Relatie met het plan

De bedrijventerreinen in Tilburg zijn onderverdeeld in drie typen:

  1. Terreinen voor moderne industrie en logistiek

  2. Terreinen voor gemengde bedrijven in stedelijk gebied

  3. Detailhandelslocaties: GDV/PDV

Het plangebied valt binnen type 3, perifere detailhandelslocatie. De inzet van de gemeente ten aanzien van detailhandelsontwikkelingen is dat er per saldo geen vierkante meters detailhandel toegevoegd worden op bedrijventerreinen. Aangezien de drive-in in de huidige situatie al geclassificeerd is als perifere detailhandel, is er geen sprake van het toevoegen van nieuwe detailhandel, dan wel uitbreiding van detailhandel. Bovendien wordt het bouwvlak ter plaatse van de bouwmarkt verkleind, waardoor de planologische mogelijkheden voor detailhandel aldaar worden beperkt. Het plan is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

Relatie met het plan

Het plan maakt alleen een interne wijziging mogelijk. Aan de uitstraling en bebouwing van de panden wordt dan ook niets gewijzigd. Met de voorgaande bestemmingsplannen is deze bebouwing aan de welstand getoetst en voldoende geacht.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

Het plangebied is gelegen in het centrale dekzandlandschap in de Roerdalslenk. In de achttiende eeuw maakte het plangebied deel uit van een groot vochtig heidegebied dat pas in het begin van de twintigste eeuw werd ontgonnen voor de landbouw. De dekzandruggen zijn in de jaren zestig van de twintigste eeuw afgegraven. De hoogte loopt uiteen van 9.40 m. tot 10 m. + NAP.

Het plangebied maakte van oudsher deel uit van een groot, vrijwel onontgonnen gebied met moerasgronden, vennen (o.a. de Hoge en Lage Witzie en het Zwartven) en heide (de Tilburgsche en de Loonsche Heide). Alleen in het uiterste oosten van het plangebied (de Ouden Staart) en langs de noordgrens (de Vossenberg) lagen relatief hoge gronden in de vorm van landduinen. Ten oosten van de duinen van de Ouden Staart lagen de dichtstbijzijnde oude ontginningen, Hasselt en Stokhasselt.

Het plangebied bevindt zich iets ten westen van de in 1733 gereedgekomen weg van Tilburg naar Dongen.

Omstreeks 1800 is men vanuit het zuidwesten van het gebied langzamerhand begonnen met de ontginning (aanplant naaldbos) van enkele percelen langs de Dongenseweg. In het begin van de twintigste eeuw was nog steeds alleen het oostelijke deel van het plangebied bebost. Tussen 1910 en 1923 ten zuidwesten van het plangebied het Wilhelminakanaal aangelegd, dat de verbinding moest vormen tussen de Zuid-Willemsvaart in het oosten en een aantal rivieren in het westen van Noord-Brabant. Tegen het zuidwestelijke deel van het plangebied is daarbij een sluis (Sluis II) aangelegd met enkele woningen voor het personeel dat de sluis moest bedienen en functionele bijgebouwen.

3.3.2 Archeologie

In 2007 werd door BILAN-Fontys Hogescholen een onderzoek uitgevoerd naar de archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied Vossenberg (Van Ouden Staart tot Rouw Bosschen, Tilburg Vossenberg West 1572-3194-2007).

Het door Bilan uitgevoerde booronderzoek toonde de uitgevoerde ontgrondingen in het plangebied afdoende aan. Er werden geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Het gebied heeft een lage verwachting op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), een (deels) hoge verwachting op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi). In de omgeving van het plangebied zijn vondsten bekend die dateren uit het Mesolithicum, het Neolithicum en in mindere mate uit de IJzertijd.

In 2008 is voor het gebied, ten oosten van de Dongenseweg een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd (BAAC, 2008). Binnen dat onderzoeksgebied zijn slechts op één plek archeologisch interessante grondsporen aangetroffen. Gezien de geringe spoordichtheid en het geringe oppervlakte waarop de sporen zijn waargenomen lijkt het onwaarschijnlijk dat de sporen deel uitmaken van een nederzetting. Na een KNA-conforme waardering van de sporen is geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In het plangebied zijn echter geen MIP-panden of waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

In het plangebied worden geen bijzondere cultuurhistorische waarden aangetroffen. Er bevindt zich geen noemenswaardige groenstructuur op of in de directe nabijheid van het plangebied. De huidige parcellering is vermoedelijk pas in de tweede helft van de twintigste eeuw tot stand gekomen.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant wordt het wegenpatroon in het gebied Vossenberg op Brabants niveau als “redelijk hoog“ gewaardeerd. Die liggen echter niet binnen de grenzen of in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied.

De Voldijk, die stamt uit het begin van de 18e eeuw, is aangelegd als verhoogde weg door een van oudsher zeer moerassig gebied en diende waarschijnlijk ook als keerdijk tegen overstromingen van de rivier de Donge. De ouderdom, herkenbaarheid in het huidige landschap en oorspronkelijkheid van de Voldijk bepalen voor deze weg de waarde als cultuurhistorisch lijnelement.

De overige wegen in Vossenberg zijn later aangelegd, zij hebben namen gekregen die verwijzen naar het oudere landschap: Tweede Sluisweg is genoemd naar Sluis Twee in het Wilhelminakanaal, Rouwveldenseweg en Groenvenseweg zijn genoemd naar respectievelijk de benaming Rouwveld en 't Groenven, beide met een vermelding op de kaart van Zijnen uit 1760. Het huidige wegenpatroon is ontstaan vlak na de aanleg van het Wilhelminakanaal en is sindsdien niet tot nauwelijks meer veranderd. De onderlinge verbondenheid van de wegprofielen met de bomenrijen en de singels is groot en de landschappelijke context is duidelijk zichtbaar.
Van de oorspronkelijke verkaveling is buiten het wegenpatroon vrijwel niets meer als zodanig herkenbaar. Ten zuidwesten van de Voldijk is het oorspronkelijke verkavelingpatroon enkel nog te herkennen aan de positie van de woningen. Deze woningen staan schuin ten opzichte van de Voldijk maar hebben exact in het verlengde van de kavels gelegen. Belangrijk is ook de brede afwateringssloot in het noorden van het plangebied. Een ander element met een gemiddeld hoge waardering is het bosperceel aan de Tweede Sluisweg.

Ook het Wilhelminakanaal kent een hoge waardering in cultuurhistorisch opzicht en is tevens van belang als ruimtelijke drager in het landschap. Aan/in het Wilhelminakanaal ligt een sluizencomplex (Sluis II) dat weliswaar niet als monument is aangewezen en net buiten het plangebied is gelegen maar in cultuurhistorisch opzicht waardevol is. Het dateert uit 1917 en is uitgevoerd als een enkele bajonetsluis. Voor wat betreft de bijgebouwen is de sluis identiek aan het van rijkswege beschermde complex van Sluis III dat ten zuidoosten van het plangebied is gelegen.

Het plangebied werd tot in het begin van de twintigste eeuw doorkruist door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Tevens bevinden zich nog enkele jongere waardevolle structuren in het plangebied: de Dongenseweg; de Dongensekanaaldijk en enkele negentiende- en begin twintigste-eeuwse ontginningswegen (o.a. de Vossenbergseweg en de Duijnsbergseweg).

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie of archeologie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkelingen aangezien er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aangetast worden. Gelet op de ontgrondingen die in het gebied hebben plaatsgevonden en de geringe sporendichtheid elders in Vossenberg, hoeft er geen nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

3.4 Groen En Speelruimte

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2017

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2017

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan

Op de percelen behorend bij dit bestemmingsplan zijn geen bomen aanwezig. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich wel bomen met een eco- en hoofdwaarde. Met het voorliggende plan vinden echter geen wijzigingen plaats in de bebouwing. De bebouwingsafstanden vormen dus geen belemmering voor de realisering van het plan.

3.5 Bedrijvigheid

3.5.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.

  2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.

  3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen.

Relatie met het plan

De percelen waar Hornbach met bouwmarkt en drive-in gevestigd is, zijn gelegen op een bedrijventerrein dat te categoriseren is als kleinschalig gemengd. Hier is onder andere perifere detailhandel mogelijk. Hornbach is en blijft dus functioneel mogelijk op deze locatie.

3.5.2 Regionale Agenda Werken

De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening Ruimte vanaf 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 zijn de regionale afspraken bedrijventerreinen vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De regionale afspraken bedrijventerreinen bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.

De regionale afspraken bedrijventerreinen zijn gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste 1 keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.

In opdracht van de provincie zijn in 2014 nieuwe prognoses voor de ruimtevraag naar bedrijventerreinen opgesteld, op basis waarvan in 2015 de kwalitatieve ruimtevraag nader in beeld is gebracht. In juni 2016 is de visie bovenregionale afstemming zeer grootschalige logistiek vastgesteld. Op basis van deze stukken hebben de Hart van Brabant gemeenten en de provincie bij het RRO van 7 juli 2016 de principes voor de nieuwe regionale afspraken bedrijventerreinen vastgesteld. Vervolgens is een aantal elementen nader uitgewerkt en bij het RRO/gecombineerd portefeuillehoudersoverleg ROV/EZ&RT van 22 september 2016 vastgesteld.

De hoofdlijnen van de regionale afspraken bedrijventerreinen zijn als volgt:

Over de programmering van de grootschalige logistiek is een akkoord bereikt tussen regio en provincie over de terreinen Wijkevoort (Tilburg), Zwaluwenbunders (Tilburg) en Haven Acht (Waalwijk). Voor de andere bedrijventerreinen is een overzicht vastgesteld met daarop:

  • Groene bedrijventerreinen: dit is reeds uitgeefbare ruimte op bestaande terreinen.

  • Oranje terreinen, waarbij wordt aangegeven op welke plekken er kwalitatief gezien goede mogelijkheden zijn voor lokaal maatwerk in aansluiting op/ afronding van bestaande terreinen (met name voor de gemeenten zonder direct uitgeefbaar terrein). De oranje terreinen zijn voorwaardelijk; deze kunnen in overleg met regio en provincie van oranje op groen gezet worden bij (aantoonbare) vraag.

  • Rode terreinen, waarbij in beeld wordt gebracht welke terreinen worden gedeprogrammeerd.

De behoeftebepaling en handelswijze volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgangspunt om als regio en provincie met elkaar te zorgen voor het zicht houden en borgen van voldoende ruimte.

Relatie met het plan

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk op het bedrijventerrein Vossenberg. De regionale afspraken aangaande uitbreiding van oppervlakte zijn dus niet van toepassing op de ontwikkeling.

3.6 Detailhandel

3.6.1 Visie detailhandel

[image]

In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd: “Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur.”

In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.

Figuur: Spreiding winkelaanbod gemeente Tilbur

3.6.2 Perifere en Grootschalige detailhandel

Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Het beleid ten aanzien van deze winkels is in 2016 vastgelegd in de nota Aanvulling detailhandelsbeleid: Perifere en Grootschalige detailhandel (PDV/GDV). Deze locaties bieden ruimte aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Op deze locaties zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, tuincentrum (plant en dier), bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf/bouwmarkten, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel en het van ondergeschikte betekenis is. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 vvo winkelruimte.

Ten aanzien van Perifere en Grootschalige detailhandel is de doelstelling het beperken van de mogelijkheden voor vestiging en/of uitbreiding van winkels, zowel in oppervlakte als aantal op perifere locaties. Om dit te bereiken worden de mogelijkheden voor vestiging van winkels op perifere locaties beperkt. Winkels in de branches Sport en Speelgoed en Wit- en bruingoed worden niet meer toegestaan op locaties waar (in oudere) bestemmingsplannen geen nadere branchering is opgenomen.

De belangrijkste PDV-locaties zijn:

  • Leypark/AaBé (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten, bruin- & witgoed, fiets auto-accessoires).

  • Vossenberg-Oost (doe-het-zelf/bouwmarkten, keukens, sanitair).

  • Kraaiven (auto's en autogerelateerde detailhandel.

  • De Groene Kamer (tuincentrum en beperkt sport).

Daarnaast is perifere detailhandel op een aantal kleinere clusters toegestaan, waar het aantal toegestane branches beperkt is. Met de laatste aanpassing van het beleid zijn kringloopwinkels toegestaan op alle locaties met een bestemming 'perifere detailhandel'.

Relatie met het plan

Perifere detailhandel wordt in de gemeente geconcentreerd op de aangewezen PDV-clusters. Het plangebied ligt in één van die PDV-clusters op Vossenberg-Oost. Het beleid van de gemeente ten aanzien van perifere detailhandel is er op gericht mogelijkheden voor nieuwvestiging te beperken, zowel in oppervlaktes als in branches. Voor het plangebied geldt dat deze gebruikt worden voor doe-het-zelf/bouwmarkten, keukens en sanitair. In het plangebied is Hornbach al gevestigd met een bouwmarkt en een drive-in.

Met deze herziening wordt enkel de mogelijkheid geboden voor klanten Hornbach om producten uit te zoeken en/of af te rekenen in de drive-in. De huidige drive-in is al te classificeren als perifere detailhandel, zoals is gebleken uit de uitspraak van de Afdeling op 3 april 2013 inzake het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)’. Aangezien reeds sprake is van perifere detailhandel wordt er met de huidige regeling geen perifere detailhandel toegevoegd. Bovendien wordt het bouwvlak ter plaatse van de bouwmarkt verkleind, waardoor de planologische mogelijkheden voor detailhandel aldaar worden beperkt. Het plan sluit dus aan bij de uitgangspunten van de detailhandelsvisie van de gemeente Tilburg.

3.7 Verkeer En Parkeren

3.7.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.7.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.7.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

Relatie met het plan

Voorliggend plan maakt het mogelijk voor klanten van Hornbach om in de drive-in producten uit te zoeken en af te rekenen. In augustus 2018 is door Goudappel Coffeng een verkeerskundige onderbouwing opgesteld dat de gevolgen voor verkeer en parkeren door deze ingreep inzichtelijk maakt (bijlage 2). Uit de analyse worden de volgende conclusies getrokken:

  • Door het mogelijk maken van het uitzoeken en betalen van producten in de drive-in zal de verkeersintensiteit van en naar de drive-in ten opzichte van de bestaande situatie afnemen. Deze afname ontstaat enerzijds, omdat het verkeer rechtstreeks naar de drive-in kan en niet eerst naar de winkel hoeft, en anderzijds omdat verkeerde bonnen, klanten zonder bon en/of andere bestelling flexibel kunnen worden opgelost zonder de klanten eerst terug te sturen naar de winkel, waardoor deze klanten een dubbele rit maken.

  • Zelfs wanneer ervan uit wordt gegaan dat sprak is van een toename van verkeersbewegingen, wat in de praktijk niet het geval zal zijn, leidt dit op de bestaande wegvlakken en kruispunten naar verwachting niet tot verkeerskundige knelpunten.

  • De drive-in voorziet in haar eigen parkeerbehoefte. Dat wil zeggen, een klant rijdt de drive-in binnen, stopt in het juiste ‘gangpad’ om de benodigde goederen in te laden en vertrekt vervolgens. In de drive-in is voldoende ruimte om de parkeervraag op de gangpaden te faciliteren.

Omdat de drive-in in combinatie met de hoofdvestiging functioneert is er geen sprake van volwaardige detailhandel. Het gebouw wordt daarom onder arbeidsextensieve bedrijvigheid geschaard met de daarbij behorende parkeernorm van 0,7 pp per 100 m2 bvo. In dit geval moet wel het bezoekersaandeel van de bouwmarkt worden aangehouden (90%). Dit betekent dat er 2500*0,7= 18 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd, waarvan 16 parkeerplaatsen toegankelijk zijn voor bezoekers van de Drive In.

Deze parkeerplaatsen worden allemaal in de drive-in gesitueerd (zie tekening ontwerp parkeerplaatsen bijlage 3). Dit is in overeenstemming met de doelstelling van de drive-in, namelijk het inrijden met een motorvoertuig en het ter plaate uitzoeken / inladen / betalen van de goederen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. (zie o.a. uitspraken RVS ECLI:NL:RVS:2017:694 /ECLI:NL:RVS:2018:348 ). In dit bestemmingsplan is sprake van een wijziging van perifere detailhandel met enkel afhaalmogelijkheid tot perifere detailhandel met mogelijkheid tot uitzoeken en/of afrekenen. Het gebruik blijft in deze gericht op detailhandel. De functiewijziging gaat niet gepaard met een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte. Gelet daarop is er geen sprake van een (wijziging van) een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit mer.

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied

bevindt zich op meer dan 5km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Uit hoofdstuk 4 en 5 van deze plantoelichting blijkt overigens dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse.

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het wijzigen van de aanduiding 'opslag' naar 'Drive-in' heeft geen impact op de milieubelasting in de omgeving. Deze activiteiten zijn qua milieubelasting ondergeschikt aan de maximale milieucategorie die al op dit perceel mogelijk is. Er is dus nog steeds sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object. De functie-uitbreiding heeft geen gevolgen voor de beoordeling van de situatie externe veiligheid, zo wordt het object in het vigerende bestemmingsplan reeds beoordeeld als kwetsbaar object. Ten aanzien van externe veiligheid bestaan er geen bezwaren met betrekking tot de realisatie van het plan.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om ter plaatse van de planologische al toegestane drive-in ter plaatse uit te zoeken en/of te betalen. Er is geen sprake van de oprichting van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh. Dit betekent dat er geen toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder respectievelijk het Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden. Vanuit de Wgh zijn er dan ook geen bezwaren tegen het voorgenomen ter plaatse uit te zoeken en/of te betalen.

De bestaande drive-in is gesitueerd op het gezoneerd bedrijventerrein Vossenberg en past binnen de vastgestelde 50 dB(A) contour. Het mogelijk maken van het uitzoeken en/of afrekenen in de drive-in zal hier geen afbreuk aan doen omdat het geen geluidrelevantie heeft.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De oprichting van de bestemming drive-in is in een eerdere ruimtelijke procedure afgewogen. Hiervoor wordt verwezen naar het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek (KEMA, kenmerk 74100792-PGR/R&E 11-1682, d.d. 10 augustus 2011). Uit dit onderzoek blijkt dat de normen van de Wet milieubeheer niet worden overschreden. Het ter plaatse uitzoeken en/of betalen leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit anders dan planologisch al is toegestaan. Ten aanzien van luchtkwaliteit bestaan er dan ook geen bezwaren tegen het initiatief.

4.8 Geur

4.8.1 Industriële geurhinder

Er worden geen nieuwe geurbelastende of geurgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

4.8.2 Agrarische geurhinder

In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

Er is of zijn geen bodemonderzoeken aangeleverd doch bij de gemeente is voldoende informatie aanwezig: zie navolgend onder 'Bodemkwaliteit plangebied '.

Algemeen: Bodembeleid gemeente Tilburg

Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol is voor de paragraaf en de herontwikkeling verder van belang:

  • Nota ‘In goede aarde’

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Tilburg, regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu;

  • Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Industrie' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan alleen worden toegepast worden in een zone met dezelfde kwaliteit ('Industrie').

Bodemkwaliteit plangebied

  • Perceel F4515/Boterberg 2

Op en rond het perceel zijn door de jaren diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze staan verwoord in het relevante bodemonderzoek 'Verkennend bodemonderzoek Boterberg 2', TAUW, rapportkenmerk R001-4747554JPI-mye-V01, 6 januari 2011 (Tilburgse rapportcode AA085508008). Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de toen voorgenomen bouw van de drive-in voor het afhalen en opslaan van bouwmaterialen: het onderzoek is conform de NEN 5740 uitgevoerd; er zijn geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen; er zijn geen verhoogde gehalten in grond en grondwater gemeten. Mede gelet op het huidige gebruik als drive-in, die niet als een bodembedreigende bedrijfsactiviteit wordt aangemerkt, is het rapport voor de herziening aanvaard.

Deelconclusie
De bodem is voldoende en conform de NEN 5740 onderzocht. De bodem is geschikt voor het gebruik. Er zijn geen gebruiksbeperkingen.

  • Perceel F5229/Hestiastraat1 (HORNBACH)/vml. Dongenseweg 144

Op en rond het perceel zijn door de jaren diverse bodemonderzoeken uitgevoerd én een bodemsanering. Deze staan onder meer verwoord in het relevante 'Evaluatierapport grond en grondwatersanering Dongenseweg 144 te Tilburg', Oranjewoud, rapportkenmerk 5623-75561, april 1998 (Tilburgse rapportcode AA085500442). Aanleiding voor de sanering zijn de resultaten van bodemonderzoeken - twee plaatselijke bodemverontreinigingen met olieproduct als gevolg van lekkende olietanks - en de voorgenomen herinrichting van het terrein, tot wat het nu is: doe-het-zelf-winkel HORNBACH met parkeerterrein (Hestiastraat 1). Aan de hand van een, door toenmalig bevoegd gezag Wet bodembescherming, de Provincie Noord-Brabant, goedgekeurd saneringsplan is in opdracht van de gemeente de bodem gesaneerd. Het gesaneerde (en hernummerde) perceel is aan Hornbach uitgegeven. Mede gelet op het huidige gebruik sinds de bodemsanering, doe-het-zelf-winkel met parkeerterrein , die niet als een bodembedreigende bedrijfsactiviteit wordt aangemerkt, is het rapport voor de herziening aanvaard.

Deelconclusie
De bodem is voldoende en conform de NEN 5740 onderzocht én waar nodig, conform wet- en regelgeving gesaneerd. De bodem is geschikt voor het gebruik. Er zijn geen gebruiksbeperkingen.

Eindconclusie
Voor de bodem ter plaatse van het plangebied is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu, die het gebruik belemmeren. Mede door de uitgevoerde bodemsanering op een van de twee percelen, zijn er geen gebruiksbeperkingen.

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op ruim 5 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Natuurbescherming in Verordening ruimte

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 0,5 km van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Soortenbescherming

Voor de geplande bestemmingswijziging zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen gepland die kunnen leiden tot aantasting van beschermde plant- en diersoorten. Er wordt geen bebouwing gesloopt, vegetatie verwijderd, bebouwing of verharding toegevoegd of iets dergelijks. Negatieve effecten op beschermde soorten zijn op voorhand uit te sluiten.

Conclusie

Vanuit de Wet Natuurbescherming zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. Het plangebied bevindt zich in het beheergebied van het waterschap De Brabantse Delta, bij het bedrijventerrein Vossenberg, afgewaterd met een gescheiden riolering.

5.2 Nieuwe Situatie

De beoogde aanpassingen van het gebied betreft een functieverandering, waarbij geen fysieke aanpassing van het gebied plaatsvindt. De voorgenomen functiewijziging van het bestemmingsplan heeft geen impact op het watersysteem.

5.3 Watertoets

Een waterparagraaf en een wateradvies van de waterbeheerder, waterschap Brabantse Delta, zijn derhalve niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Bestemmingen En Aanduidingen

In het bestemmingsplan is enkel de bestemming ' bedrijventerrein' opgenomen, zoals in het vigerende plan ook al het geval was. Binnen deze bestemming mogen zich bedrijven met een milieucategorie zoals vermeld op verbeelding en/of regels zich vestigen.

Binnen de bestemming 'bedrijventerrein' zijn de volgende aanduidingen opgenomen:

  • Detailhandel perifeer (dhp)

  • Specifieke vorm van detailhandel - drive-in (sdh-dri)

  • Erf (e)

Aan de Hestiastraat geldt de aanduiding 'dhp'. Op deze locatie is de hoofdvestiging van Hornbach gelegen.

Aan de Boterberg geldt de aanduiding 'sdh-dri'. Op deze locatie mag (naast een bedrijf) enkel de drive-in aanwezig zijn, waarbij geldt dat de drive-in onderdeel dient te zijn van de hoofdvestiging.

Binnen het 'erf' mogen aan- en uitbouwen worden opgericht behorende bij het hoofdgebouw. In de huidige situatie is dit gedeelte van het perceel aan de Hestiastraat voornamelijk ingericht als parkeerterrein.

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen aanwezig:

  • Luchtvaartverkeerszone

  • Overige zone - gezoneerd industrieterrein

Deze aanduidingen zijn conform het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

Binnen de aanduiding 'Luchtvaartverkeerszone' mag niet hoger worden gebouwd dan op de bijlage is aangeduid.

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' zijn geluidshinderlijke inrichtingen toegestaan.

6.3 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels

Binne de bestemming worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Wijzigingsbevoegdheid

Binnen de wijzigingsbevoegheid kunnen aanduidingen worden verwijderd als de binnen de aanduiding toegelaten functie is beeindigd.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.

Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro jo. artikel 6.2.1a van het Bro hoeft in dit geval van ondergeschikt belang echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casus is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 7e herziening (Boterberg 2 drive-in) op 28-09-2018 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken op 25 juni 2019 verzonden naar de Provincie Noord-Brabant Directie ROH. Op 17 juli 2019 heeft de provincie haar reactie gegeven. De provincie is van oordeel dat, gezien vanuit de provinciale belangen, er geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen op het concept bestemmingsplan.

8.3 Omgevingsdialoog

Conform de richtlijn 'Omgevingsdialoog bij ruimtelijke plannen' is door Hornbach de bedrijven in de naaste omgeving van het plangebied en het BORT bij brief van 8 april 2019 geïnformeerd over de voorgenomen wijziging van het gebruik van de drive-in. Aan een aantal vertegenwoordigers van de bedrijven is de brief mondeling toegelicht. De meeste personen stonden neutraal of positief tegenover de beoogde ontwikkeling. 2 (concurrerende) bedrijven hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om opmerkingen op het plan aan Hornbach kenbaar te maken (zie verslag omgevingsdialoog, bijlage 4). De ingekomen reacties zijn geen aanleiding geweest om van de voorgenomen ontwikkeling af te zien.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 23 september 2019 tot en met 4 november 2019 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Binnen deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend. De zienswijzen richten zich met name op de mogelijkheid tot detailhandel op het perceel aan de Boterberg, mogelijke strijd met het detailhandelsbeleid en provinciale verordening, en de toename van parkeren en verkeersdruk in de omgeving van het plan. Voor de volledige behandeling van de zienswijzen wordt verwezen naar de notitie behandeling zienswijzen (bijlage

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerszone

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerszone

Bijlage 1 Notitie Onderbouwing Afhaalcentrum Hornbach

Bijlage 1 Notitie onderbouwing afhaalcentrum Hornbach

Bijlage 2 Notitie Verkeerseffecten

Bijlage 2 Notitie verkeerseffecten

Bijlage 3 Ontwerp Parkeerplaatsen

Bijlage 3 Ontwerp parkeerplaatsen

Bijlage 4 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 4 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 5 Nota Parkeernormen Tilburg 2017

Bijlage 5 Nota parkeernormen Tilburg 2017

Bijlage 6 Notitie Behandeling Zienswijzen

Bijlage 6 Notitie behandeling zienswijzen