KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 3
Artikel 4 Wonen - Buitengebied
Artikel 5 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Artikel 6 Waarde - Ecologie (Dubbelbestemming)
Artikel 7 Waterstaat - Zoekgebied Behoud En Herstel Watersystemen (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse Omgevingsvisie
2.2.2 Interim Omgevingsverordening
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Lucht
4.8 Geur
4.9 Bodem
4.10 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Toekomstige Situatie
5.4 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Standaard Plansystematiek
6.3 Bestemmingen En Aanduidingen
6.4 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Omgevingsdialoog
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Bouwtitels
Bijlage 2 Quickscan Schoorstraat Ong
Bijlage 3 Inventarisatie Risicobronnen En Verantwoording
Bijlage 4 Geluidsonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek-180919
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek-201220
Bijlage 7 Aerius_berekening
Bijlage 8 Omgevingsdialoog

Buitengebied De Zandleij 2012, 10e herziening (Schoorstraat)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 03-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, 10e herziening (Schoorstraat) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2019002-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 agrarisch bedrijf

Een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds) teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.10 agrarisch gebied

Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.14 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.16 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf. Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

1.17 belemmeringenstrook

Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.

1.18 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.19 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.20 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.24 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.

1.27 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.32 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.33 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.34 carport

Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.

1.35 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.

1.36 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.37 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.38 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.39 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.40 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.41 escortbedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.

1.42 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.43 extensief (dag)recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.44 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 Goothoogte

De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de

begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.

1.46 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.47 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.48 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.49 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.50 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 arbeidsmigranten;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.51 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.52 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.53 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.54 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.55 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.56 nokrichting

Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.

1.57 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.58 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.59 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.60 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.61 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.62 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.63 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.64 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.65 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.66 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.67 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.68 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.69 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.70 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.71 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.72 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.73 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.74 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.75 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.76 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.77 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.78 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.79 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.80 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

1.81 zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen

Gebied naast een waterloop, waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.

1.82 zoekgebied voor ecologische verbindingszone

Gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 3

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  7. parkeergelegenheid op eigen terrein;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  2. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Wonen - Buitengebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6 Waarde - Ecologie (Dubbelbestemming)

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor:

  1. behoud, herstel, beheer en/of ontwikkeling van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;

  2. bijbehorende en ondergeschikte onverharde paden en wegen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;

  5. bouwwerken van algemeen nut.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in 6.2.1 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat - Zoekgebied Behoud En Herstel Watersystemen (Dubbelbestemming)

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Zoekgebied behoud en herstel watersystemen (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen, waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van ten minste 25m aan weerszijden van de waterloop.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Ondergrondse bouwwerken

9.2 Hoofdtoegang woningen

9.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

9.4 Ruimte tussen bouwwerken

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

11.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

11.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van nutsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 15m.

11.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  3. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  4. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  5. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

14.2 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied

Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafspraken met de provincie.

14.3 Parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, 10e herziening (Schoorstraat)

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van drie woningen in Udenhout. De woningen zijn gepland op de percelen gemeente Udenhout sectie F, nrs. 5508 (ged.) en 6001, 6002 en 6003. Perceel F 5508 ligt binnen de bebouwde kom. Op dit perceel is ruimte voor één woning. Op perceel F 6001, 6002 en 6003 zijn er twee Ruimte-voor-ruimte woningen gepland.

[image]

Figuur 1 - Situering plangebied (links F 6001, 6002 en 6003, rechts F 5508)

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in Udenhout en omvat een onbebouwd deel van het perceel Schoorstraat 15 (F 5508) en thans nog agrarische percelen gelegen buiten de bebouwde kom (F 6001, 6002 en 6003). Het plangebied wordt globaal begrensd door de Schoorstraat in het noorden, de bebouwde komin het oosten, agrarische gronden in het zuiden en de Schoorstraat 21 (voor wat betreft F 6001) in het westen.

[image]

Figuur 2 - Luchtfoto plangebied (links F 6001, 6002 en 6003, rechts F 5508)

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van de bestemmingsplannen:

  • Udenhout Beschermd Stadsgezicht, vastgesteld 26 september 2011;

  • Buitengebied De Zandleij 2012, vastgesteld 27 januari 2014.

Het perceel F 5508 (ged.) ligt binnen het bestemmingsplan "Udenhout Beschermd Stadsgezicht" en is hierbinnen (hoofdzakelijk) nader bestemd tot "Wonen-3". Op het perceelsgedeelte ligt geen bouwvlak.

De percelen F 6001, 6002 en 6003 (ged.) liggen binnen het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" en zijn hierbinnen (hoofdzakelijk) nader bestemd tot "Agrarisch met waarden".

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Gebiedsbeschrijving

In de ruimtelijke structuur van Udenhout is de geschiedenis van het dorp als boshoevennederzetting nog altijd goed afleesbaar. Kenmerkend hiervoor is de heldere opzet met relatief brede straten begeleid door laanbeplanting, en aansluitend de brede en vooral diepe percelen. De bebouwing bestaat grotendeels uit vrijstaande, veelal éénlaagse woonhuizen. De ruimtes tussen de gebouwen verschaffen telkens doorzichten naar de achtergelegen terreinen en landschap. De ruimtelijke structuur van het dorp wordt mede bepaald door belangrijke groenstructuren. Naast de laanbeplanting in de openbare ruimte hebben daar de veelal ruime groene voortuinen en de hagen er omheen een belangrijk rol bij.

De beleving van de aanwezige ruimtelijke structuur wordt mede bepaald door de achterliggende gebieden. Op delen van de Groenstraat en de Slimstraat bieden openingen tussen de gebouwen door doorkijkjes naar het achterliggende landschap of diepe achtertuinen.

De Schoorstraat is van oorsprong een pad dat naar het noordwesten voerde en maakte geen deel uit van de historische bebouwingslinten in de nederzetting. Daardoor heeft de straat een geheel eigen karakteristiek gekregen. De Schoorstraat is breder dan de overige straten en maar spaarzaam bebouwd. Hier gaat de bebouwde kom over in een landelijke buitengebied. Richting buitengebied neemt de breedte van de percelen toe en de bebouwingsdichtheid af.

Door de bouw van Huize Vincentius aan de noordzijde ontstond aan die zijde van de Schoorstraat een specifiek beeld met een forse bebouwing parallel aan de weg. De bestaande bebouwing aan de zuidzijde van de straat is op dit moment schaars, met de rooilijn ver naar achteren en afgewisseld door grote, onbebouwde percelen groen.

Stedenbouw

Bij het voorliggende plan is gezocht naar opzet die past binnen de ruimtelijke structuur van de Schoorstraat. Voor de twee deellocaties is gekeken naar de onderstaande aspecten:

Perceel 5508

  • Dit perceel is gelegen binnen het beschermde dorpsgezicht van Udenhout. Een nieuw perceel met een nieuwe woning moet qua kavelmaat en bouwvolume passen bij de verkavelings- en bebouwingsstructuur van de Schoorstraat. Om die reden is gekozen voor een royaal perceel dat kan worden ingevuld met één vrijstaande woning op ruime afstand van de weg.

  • Verder wordt op deze plek een bouwvolume voorgeschreven dat aansluit op de omliggende woningen in de Schoorstraat. Dat betekent dat hier ruimte is voor langgerekt volume van één bouwlaag met een zadeldak, waarbij de nok evenwijdig ligt aan de Schoorstraat. Doelbewust is hier gekozen voor een lage goothoogte, zodat de nieuwe woning een landelijk uitstraling zal hebben;

  • De watergang aan de oostzijde van het perceel wordt behouden. Daarnaast is een ruime strook vrijgehouden. Op deze manier kan de watergang worden onderhouden en blijft het achterliggende land op deze plek toegankelijk.

Percelen 6001, 6002 en 6003

  • Deze nieuwe percelen buiten de bebouwde kom liggen op de overgang van dorp naar buitengebied. De percelen maken geen onderdeel uit van het beschermde dorpsgezicht van Udenhout, maar liggen in het verlengde hiervan. De Schoorstraat kan hier worden getypeerd als een open agrarisch bebouwingslint. Ook op deze plek is gekozen voor een royale percelen die kunnen worden ingevuld met twee vrijstaande woningen op ruime afstand van de weg.

  • Op deze plek moet rekening worden gehouden met een aantal belemmeringen (spuitzones, watergangen, schouwpaden, attentiegebied EHS, bomen). Om deze reden dienen de nieuwe woningen op ruime afstand van de weg te worden gepositioneerd.

  • Op deze percelen wordt een bouwvolume voorgeschreven dat past binnen het landelijke karakter van dit deel van de Schoorstraat. Dat betekent dat hier ruimte is voor verschillende vormen van landelijk wonen. Zowel een boerderijtype als een ecologische woning zijn hier voorstelbaar. In beide gevallen blijft een lage goot het uitgangspunt.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitganspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

De voorgenomen ontwikkeling verlangt vanwege het beperkte aantal woningen geen toetsing, respectievelijk onderbouwing ingevolge de Ladder Duurzame voor stedelijke ontwikkeling. Desalniettemin, het plan past in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet tevens aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een Dorps woonmilieu, alsmede in de ontwikkeling van woningen in PO/particulier opdrachtgeverschap.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse Omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

2.2.2 Interim Omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

[image]

Figuur 3 - ligging plangebied in werkingsgebied Landelijk gebied

Voor wat betreft de percelen F 6001, 6002 en 6003 is de projectlocatie gelegen in Landelijk gebied. Ten aanzien van woningen geldt in het gebied dat alleen bestaande woningen zijn toegestaan (artikel 3.68). Voor Ruimte-voor-ruimte is in artikel 3.80 een uitzondering opgenomen, mits aan de daarvoor geldende regels onder lid 1 wordt voldaan. Op basis van het derde lid kunnen Ruimte-voor-ruimte kavels worden ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-ruimte. Bij de gewenste ontwikkeling zal dit het geval zijn. Er zijn voor de te realiseren Ruimte-voor-ruimte woningen in totaal twee bouwtitels aangekocht (bijlage 1). Daarmee is zeker gesteld dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

Daarnaast zijn de percelen F 6001, 6002 en 6003 aangeduid als 'Attentiezone waterhuishouding', 'Behoud en herstel watersystemen' en 'Natuur Netwerk Brabant - Ecologische verbindingszone'.

[image]

Figuur 4 - ligging plangebied in de werkingsgebieden Attentiezone waterhuishouding, Behoud en herstel watersystemen en Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone

Attentiezone waterhuishouding

Op grond van artikel 3.26 van de Interim Omgevingsverordening dient een bestemmingsplan van toepassing op de Attentiezone waterhuishouding de waterhuishouding te beschermen en functies en activiteiten uit te sluiten die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelstellingen van het Natuur Netwerk Brabant.

Het bestemmingsplan moet in ieder geval regels stellen over:

  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;

  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;

  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  4. het beperken van het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.

Deze regels zijn doorvertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' die aan het plangebied is toegekend en maken het uitvoeren van bovengenoemde activiteiten omgevingsvergunningplichtig.

Behoud en herstel watersystemen

Op grond van artikel 3.27 van de Interim Omgevingsverordening strekt een bestemmingsplan van toepassing op de Behoud en herstel watersystemen mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

Het bestemmingsplan moet regels stellen die:

  1. het oprichten van bebouwing beperken;

  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten beperken;

  3. het ophogen van gronden beperken.

Deze regels zijn doorvertaald in de dubbelbestemming 'Waterstaat - Zoekgebied behoud en herstel watersystemen' die aan het plangebied is toegekend. Voor een toelichting op het toekomstige watersysteem ter plaatse wordt verwezen naar hoofdstuk 5 (Wateraspecten) van deze toelichting.

Ecologische verbindingszone

Ingevolge artikel 3.25 strekt een bestemmingsplan tot verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van:

  1. ten minste 50 meter in Stedelijk Gebied en in Verstedelijking Afweegbaar;

  2. ten minste 25 meter in alle overige gebieden.

Voor het deel van het plangbied dat is gelegen binnen de aanduiding 'Ecologische verbindingszone' is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen, inhoudende dat het gebruik van de gronden en bebouwing pas is toegestaan nadat een rapport is overlegd dat voorziet in een passende inrichting van de natte en/of droge ecologische verbindingszone ter plaatse. Deze inpassing moet aansluiten op de habitateisen voor de doelsoort kamsalamander en dient uiterlijk één jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw volledig te worden gerealiseerd en nadien blijvend onderhouden en in stand te worden gehouden.

De analyse van de ecologische verbindingszone komt tevens in paragraaf 4.10.2 (Natuur en ecologie) aan bod.


Kwaliteitsverbetering landschap

Ingevolge artikel 3.77 is met toepassing van artikel 3.80 voldaan aan de provinciale regels inzake kwaliteistverbetering van het landschap . Verder dient de ontwikkeling op grond van het eerste lid van genoemd artikel zorgvuldig landschappelijk te worden ingepast. De kavels worden op een passende manier in het landschap geprojecteerd waarbij de inpassing door een landschapsdeskundige nader is uitgewerkt in een landschappelijk inrichtingsplan, dat als bijlage bij de regels is gevoegd.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Project in relatie tot Omgevingsvisie

Uit de Omgevingsvisie volgt dat de Schoorstraat is aangewezen als bebouwingslint waar nieuwe woningen in het kader van de provinciale Ruimte-voor-ruimte-regeling mogelijk en gewenst zijn. De twee geplande woningen op percelen F 6001, 6002 en 6003 sluiten aan op de reeds aanwezige woning aan de Schoorstraat 21.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Welstand

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

Udenhout ontstaat vermoedelijk vanaf de dertiende eeuw als resultaat van geleidelijk uitgebreide ontginningen voor de landbouw en turfwinning. Ongeveer vanaf de veertiende eeuw wordt begonnen met de ontginning van het gebied dat we nu kennen als De Brand. Kenmerkend hiervoor is de strokenverkaveling die diende als basis voor de verdeling van het land onder de boeren. De Brand is gelegen in een laagte tussen dekzandruggen in. Met name de Cromvoirtse dekzandrug ten noorden van het gebied, waar ook de Loonse en Drunense Duinen liggen, blokkeerde de afwatering. Deze blokkade zal in de Dryastijd (ongeveer 10.000 v.Chr.) hebben plaatsgevonden. Hier werd dan ook Brabantse leem afgezet in een laag die tussen de 0,5 en 2,5 m dik is en die vlak onder de oppervlakte ligt. Deze laag is kalkrijk en houdt bovendien het oppervlaktewater vast. Daarnaast wordt het gebied door kwel gekenmerkt. De akkergronden bevinden zich rondom de belangrijkste nederzettingen in en rond het gebied, waaronder Udenhout en de boerderijlinten langs de Oude Bossche Baan, Schoorstraat, Loonse Molenbaan en Houtsestraat, Waalwijks weg en Quirijnstokstraat. Veelal liggen deze nederzettingen aan de rand van de akkergronden.

Het water in het gebied vervult veelal de rol van perceelscheiding. Ter ontwatering werden bestaande natuurlijke waterlopen vergraven en andere gegraven. De Ley is mogelijk een vergraven waterloop terwijl de Zandleij vermoedelijk geheel gegraven is, evenals de Zandkantse Leij, die deel uitmaakt van de perceelscheidingen. De Zandkantse Leij is vermoedelijk in de 14e eeuw gegraven, en de Zandleij tussen de 14e en de 18e eeuw. In de 20e eeuw is de Zandleij gekanaliseerd en heeft een andere bedding gekregen.

De Schoorstraat was een van de belangrijkste ontginningsassen. Langs deze straat ontstaat spaarzame bebouwing, veelal agrarisch gerelateerd, die ook in de afgelopen eeuw nauwelijks verdicht is.

3.3.2 Archeologie

  • AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

  • IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden.

  • ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.

  • In 2010 is door Fontys Hogescholen/BILAN een archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied Zandleij: H. van Dijk, Van De Kommer tot Hoormanke Tiend. Tilburg (NB) – Tilburg, Zandleij. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2010. In het rapport wordt aan de percelen aan weerszijden van het noordelijke deel van de Schoorstraat een hoge archeologische verwachting toegekend.

  • Ter hoogte van de samenkomst Houtsestraat-Loonse Molenstraat- Grote Steeg ligt een terrein waar men sporen verwacht van een nederzetting uit de late bronstijd/vroege ijzertijd en mogelijk ook uit het mesolithicum (AMK-terrein 8209). Ook in het uiterste noordwesten van het plangebied vermoedt men bewoningssporen uit het mesolithicum en een nederzetting en/of grafveld uit de ijzertijd of Romeinse periode (AMK-terrein 4296). Op de noordgrens van het plangebied, in de Loonse en Drunense Duinen, ligt een relatief groot terrein waar enkele grote concentraties voorwerpen uit het paleolithicum en mesolithicum zijn gevonden (AMK-terrein 4292).

  • In 2014 is op het terrein van de zorginstelling Vincentius, hoek Schoorstraat - Groenstraat een archeologisch onderzoek uitgevoerd waarbij bewoningsporen uit het neolithicum, de ijzertijd, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen zijn aangetroffen. De vindplaats ligt op de rand van De Brand waardoor natte omstandigheden gelden en vondsten goed bewaard waren gebleven. Een goed voorbeeld daarvan is een houten trap uit de ijzertijd (Rapport: Aan de rand van De Brand. Een opgraving van perifere nederzettingssporen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen in het plangebied ASVZ-locatie Vincentius te Udenhout (RAAP rapport 2709)).

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

  • In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

  • Ten noorden van het plangebied bevindt zich de van rijkswege buitenplaats De Strijdhoef (Schoorstraat 4) die al in de veertiende eeuw wordt vermeld maar in de huidige gedaante pas vanaf het midden van de achttiende eeuw werd aangelegd en bestaat uit een kasteel/landhuis met bijgebouwen en een areaal aan bosontginningspercelen. Eveneens ten noorden van het plangebied is het grote complex van huize Vincentius gesitueerd. Dit is een gebouwencomplex voor de verzorging van geestelijk gehandicapten die in de jaren vanaf 1927 ontstaat. De oudste delen van het complex zijn beschermd als rijksmonument.

  • De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Aan de Schoorstraat, met name het zuidoostelijke deel daarvan, zijn verschillende panden in het MIP opgenomen. Veelal betreft het hier agrarische bebouwing.

  • Het plangebied is gelegen direct ten zuiden van het in 2009 als zodanig aangewezen gemeentelijk beschermde dorpsgezicht Kom Udenhout. In dit gebied is de structuur van de oorspronkelijke boshoevennederzetting nog goed herkenbaar en bevinden zich veel beschermde monumenten uit de periode 1840-1955.

  • Historische structuren. De Schoorstraat is een historisch geografische lijn van hoge waarde.

  • Ten oosten van het plangebied bevindt zich het natuurgebied De Brand. Dit gebied is ontstaan door turfontginningen in de hoge middeleeuwen en beschikt over een kenmerkende door watergangen gescheiden parcellering.

  • Ruim ten noorden van het plangebied bevindt zich het natuurgebied de Drunense Duinen; een in de late middeleeuwen door ontginningen ontstaan gebied met zandverstuivingen.

  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Cultuurhistorie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Archeologie

In de onmiddellijke buurt van het plangebied zijn sporen van bewoning vanaf het neolithicum tot in de vroege middeleeuwen opgegraven. Door de ligging op de rand van De Brand gelden bijzonder gunstige bewaarcondities. Voor de locatie F 6001, 6002 en 6003 binnen het plangebied geldt dan ook een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Daarom wordt er een dubbelbestemming opgenomen wat betekent dat bij de aanvraag omgevingsvergunning aangetoond zal moeten worden dat evenutele archeologische resten in de bodem gerespecteerd worden.

3.4 Volkshuisvesting

Het plan past in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet tevens aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een Dorps woonmilieu, alsmede in de ontwikkeling van woningen in PO/particulier opdrachtgeverschap.

3.5 Verkeer En Parkeren

3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.5.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling. De onderhavige ontwikkeling zal voorzien zijn van ruim voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Het plangebied ligt aan de rand van Udenhout. Het plan ligt deels binnen en deels buiten de bebouwde kom van Udenhout.

3.5.4 Conclusie

Voetgangers:

In de Schoorstraat zijn geen specifieke voorzieningen voor voetgangers. Voetgangers maken hier gebruik van het verplichte fietspad.

Fietsroutes:

De Schoorstraat is opgenomen als een recreatieve fietsroute.

Ontsluiting:

De ontsluiting van het plan loopt via de Schoorstraat. Het betreft een erftoegangsweg. Het plan ligt deels binnen en deels buiten de bebouwde kom van Udenhout. Hierdoor is er een verschil in de maximaal toegestane snelheid. Binnen de bebouwde kom is dit 30 km/uur. Buiten de bebouwde kom is dit 60 km/uur.

Openbaar vervoer:

De Schoorstraat is geen onderdeel van een busroute. De dichtstbijzijnde bushalte is in de Slimstraat.

Parkeren:

Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg.

Calamiteitenvervoer:

Het openbaar gebied moet altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten.

Afvalinzameling:

Het terrein moet goed bereikbaar zijn voor afvalinzameling. Een vuilniswagen moet altijd vooruit kunnen rijden bij arriveren en bij het wegrijden.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid

worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.

beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer

dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het

plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk

genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na

het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied

bevindt zich op circa 250 meter afstand. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in 4.10 onderzocht en beoordeeld.

In dit geval is evenwel geen vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Ter motivering daarvan geldt het na volgende.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het begrip “stedelijk ontwikkelingsproject” ruimte voor interpretatie laat (ECLI:NL:RVS:2017:694) en dat het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit die uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Uit die jurisprudentie volgt ook dat de aard en omvang van het initiatief bepalend is of een project moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Uit de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) volgt verder dat de verandering van de bestemming en het gebruik van een perceel door de realisatie van onder andere twee eengezinswoningen, niet betekent dat het plan moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. In het onderhavige geval is sprake van een gelijke situatie als de aangehaalde uitspraak.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

De gebieden liggen aan de rand van Udenhout waar enkele agrarische bedrijven aanwezig zijn. Voor de bedrijfsmatige activiteiten wordt aan de richtafstanden voldaan. Beiden percelen liggen alleen binnen de richtafstand van het schietgilde aan het Kuilpad. Er liggen al woningen op kortere afstand, waar die bepalend zijn voor de geluidnormen. De nieuwe woningen liggen op grotere afstand. Er is in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bestrijdingsmiddelen

Het initiatief grenst direct aan landerijen waar teelt is toegestaan. Hier wordt veelal gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen (ook wel gewasbeschermingsmiddelen). De verneveling afkomstig van de spuittechniek kan schadelijk zijn voor de gezondheid. Boomkwekerij Udenhout - als nabijgelegen perceel ter hoogte van Schoorstraat 23 - heeft ter plaatse bomen staan en is inmiddels overgeschakeld naar een pesticiden-vrije teelt van bomen. Het bedrijf neemt sinds 2019 deel aan het 'Groenkeur'-programma voor de boomkwekerijsector. Zij kiezen hiermee voor een bestrijdingsstrategie op natuurlijke basis. Dit vergt een aanzienlijke omschakeling van de bedrijfsvoering van het bedrijf, waardoor het terugschakelen naar het gebruik van pesticiden niet aannemelijk is. Omdat er geen schadelijke middelen meer worden gebruikt op de gronden naast en achter de beoogde woningen zijn er op dat gebied geen belemmeringen. Daarnaast is er in de 'Quickscans Schoorstraat ong. te Udenhout', d.d. 02-12-2019/11-02-2020 (aanvulling), nader onderzoek gedaan naar het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen op omliggende percelen (bijlage 2). Uit het rapport blijkt dat de beplanting die via het landelijke inpassingsplan aangeplant gaat worden er voldoende bescherming is voor de toekomstige bewoners. Het inpassingsplan is in de regels van het bestemmingsplan verankerd. Hiermee is in voor de bewoners een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd (bijlage 3). Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemdebijlage 3: Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • De 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;

  • Aangezien het plan op >1.100 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Bewoners kunnen gealarmeerd worden via de WAS-palen of NL-Alert;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  • De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Het bestemmingsplan maakt de bouw van in totaal drie woningen mogelijk. Deelgebied 1 (betreffende de percelen 6001, 6002 en 6003) ligt nabij de bebouwde komgrens. Hier verandert de rijsnelheid van de Schoorstraat van 60km/h (geluidgezoneerd) naar 30 km/h (niet geluidgezoneerd). De beoogde percelen liggen hierdoor binnen het geluidgezoneerde deel van de Schoorstraat. Omdat het buitenstedelijk gebied betreft bedraagt de maximale ontheffingswaarde 53 dB.

Door Greten raadgevend ingenieurs (d.d. 21-08-2019) is voor het planvlak op perceelsnummers 6001, 6002 en 6003 akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de maximaal optredende geluidbelasting vanwege de Schoorstraat (bijlage 4). Vanwege de aanwezige ecologische verbindingszone is de realisatie van woningen alleen mogelijk buiten deze zone. Deze afstand bedraagt circa 32 meter vanuit de perceelgrens.

Het is nog niet exact bekend waar de woningen precies komen. Omdat uit moet worden gegaan van de maximale planologische situatie is in het onderzoek van Greten uitgegaan van een worst case situatie waarbij de woningen zo dicht mogelijk tegen de perceelgrens wordt aangebouwd, maar wel buiten de ecologische verbindingszone. Dit komt neer op een afstand van circa 32 meter vanuit de perceelsgrenzen.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de optredende geluidbelasting op 4,5 en 7,5 meter maximaal

47 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Voor het plangebied W-3 is door de gemeente Tilburg uitgaande van de verkeersgegevens in het rapport van Greten de geluidbelasting berekend. De Schoorstraat is hier 30 km/h en heeft geen geluidzone. Vanuit een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen toch beschouwd. De woning in plangebied W-3 staat dichter op de weg dan de beoogde woningen op de percelen 6001, 6002 en 6003 en kent daardoor een hogere geluidbelasting.

[image]

Figuur 5 - Geluidbelastingen Lden Schoorstraat 30 km/h exclusief aftrek 5 dB art. 110g Wgh

Uit bovenstaand plaatje blijkt dat de geluidbelastingen berekend op waarneemhoogtes 1,5, 4,5 en 7,5 meter maximaal 59 dB bedraagt. Dit is exclusief de aftrek van artikel 110g Wgh. Er hoeft geen hogere waarde procedure gevolgd te worden. Reden hiervoor is dat de Schoorstraat hier 30 km/h is.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelastingen aan de noordzijde (kant Schoorstraat) relatief hoog zijn. Aan de oost-zuid (achterzijde) en westzijde zijn de geluidbelastingen beduidend lager. Gezien de hoogte van de geluidbelastingen en de aanwezigheid van een geluidluwe achterzijde is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 3 woningen Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

4.8.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Het bouwplan ligt aan de rand van de bebouwde kom. In het agrarisch gebied zijn nog enkele veehouderijen actief. In 'Quickscans Schoorstraat ong. te Udenhout', d.d. 02-12-2019/11-02-2020 (aanvulling), is nader onderzoek gedaan naar de geurbelasting van omliggende veehouderijen (bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende veehouderijen niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

Er zijn bodemonderzoeken aangeleverd die voor het grootste deel van het plangebied actuele en relevante informatie verstrekken. Alleen voor het perceel F5508 lijkt een stook van het perceel buiten de onderzoekslocatie te vallen. Voor de bestemmingsplanfase vormt dit geen probleem, doch voor de omgevingsvergunningsaanvraag '(ver-)bouwen van een bouwwerk', de "bouwvergunning" moet dit mogelijk nog worden onderzocht. Dit zal uiteindelijk in de bouwvergunningsfase worden vastgesteld.

Nota 'In goede aarde':

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Tilburg, regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu;

Bodemkwaliteit Plangebied

De volgende bodemonderzoeken zijn aangeleverd:

  • Verkennend bodemonderzoek Schoorstraat ong. te Udenhout (Udenhout, F, 5508 en 6001), Moerdijk Bodemsanering B.V, rapportkenmerk 1296.47.191.r1, 18 september 2019 (bijlage 5)

  • Verkennend bodemonderzoek Schoorstraat ong. te Udenhout (Udenhout, F, 6002 en 6003), Moerdijk Bodemsanering B.V, rapportkenmerk 1296.47.202.r1, 22 december 2020 (bijlage 6)

De aangeleverde bodemonderonderzoeken en een viertal geraadpleegde onderzoeken van de omgeving die bij de gemeente bekend zijn, laten een éénduidig beeld zien: tot ten hoogde licht verhoogde gehalten aan één of meer metalen, in zowel grond als grondwater. Deze verhoogde stoffen zijn in Brabant eerder regel dan uitzondering, zo ook in Udenhout e.o. Deze stoffen en verhogingen worden aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarden.

Conclusie

Op grond van de beschikbare onderzoeken van het plangebied en de directe omgeving kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geschikt zal zijn voor de genomen herbestemming/gebruik: de naar verwachting tot ten hoogde licht verhoogde gehalten aan één of meer metalen, in zowel grond als grondwater, vormen geen belemmering voor de herbestemming c.q. voor het genomen toekomstig gebruikt 'Wonen', al niet met tuin. Deze verhoogde stoffen zijn in Brabant eerder regel dan uitzondering, zo ook in Udenhout e.o. Deze stoffen en verhogingen worden aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarden. Er zijn geen actuele risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Er zijn geen gebruiksbeperkingen. Op aanvoer van grond of afvoer van overtollige, naar verwachting ten hoogste licht verontreinigde grond, is het landelijk Besluit bodemkwaliteit van toepassing alsmede het lokale bodembeheerplan/bodem-kwaliteitskaart, indien de overtollige grond binnen de gemeente Tilburg wordt hergebruikt/toegepast.

Voor een Wabo-omgevingsvergunningsactiviteit '(ver-)bouwen van bouwwerk', kunnen de aangeleverde bodemonderzoeken gebruikt worden. Deze zijn maximaal 5 jaar geldig. Voor het niet onderzochte deel van perceel F5508 zal echter mogelijk nog een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 worden verlangd (VO).

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant . Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op korte afstand (ca. 240 meter) van het beschermde natuurgebied de Brand, onderdeel van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Twee belangrijke storingsfactoren die een effect kunnen veroorzaken op dit natuurgebied zijn veranderingen in de hydrologie en stikstofdepositie. Bescherming van de hydrologie is ook geregeld via de provinciale Verordening Ruimte door de aanduiding 'Attentiegebied NNB'. De geplande woningen zullen zodanig worden gebouwd dat het hemelwater ter plekke kan infiltreren. De nieuwe verharding en bebouwing zal daarom geen verdrogend effect hebben op het grondwater in het Natura 2000-gebied. De bouw van drie woningen hebben geen noemenswaardig effect op de grondwaterstromingen. Negatieve hydrologische effecten zijn redelijkerwijs uit te sluiten.

Het aspect stikstofdepositie is van toepassing bij veehouderijen, industrie en gemotoriseerd verkeer. De geplande ontwikkeling zal redelijkerwijs niet tot een meetbare toename van de stikstofdepositie leiden. Negatieve effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Op 1 juli 2021 zijn de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (hierna: Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze hebben de Wet natuurbescherming gewijzigd. In de Wsn is een vrijstelling van vergunningplicht voor het aspect stikstof opgenomen voor activiteiten van de bouwsector. De vrijstelling geldt voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten waarvan de emissies tijdelijk zijn. Het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering werkt de Wsn verder uit, waaronder de bouwvrijstelling. Hierdoor is geen verder onderzoek naar de effecten van de aanlegfase vereist gezien het ontbreken van een significant effect op de voor verzuring gevoelige gebieden binnen de N2000-gebieden.

In de AERIUS-berekening van 21 januari 2022 (bijlage 7) wordt een overzicht gegeven van de invoer en rekenresultaten. De berekening is uitgevoerd binnen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, op rekenpunten die overlappen met habitattypen en/of leefgebieden die aangewezen zijn in het kader van de Wet natuurbescherming, gekoppeld aan een aangewezen soort, of nog onbekend maar mogelijk wel relevant, en waar tevens sprake is van een overbelaste of bijna overbelaste situatie voor stikstof.

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het plangebied ligt deels binnen de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Omgevingsverordening . Aan de noordzijde van het plangebied ligt een ecologische verbindingszone (evz) die deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Brabant. De verordening stelt voor ruimte-voor-ruimte-ontwikkelingen in de Groenblauwe Mantel dat deze goed landschappelijk wordt ingepast. Deze landschappelijke inpassing is uitgewerkt en zal worden gevoegd aan de regels als bijlage. In de regels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen teneinde de aanleg en instandhouding van het plan te garanderen.

Het deel van het plangebied waar de evz ligt, wordt onbebouwd en onverhard (afgezien van een oprit) en natuurlijk ingericht en beheerd. Aangezien de percelen F 6001, 6002 en 6003 als bouwkavels zullen worden verkocht, zal de inrichting later worden uitgewerkt, maar zal moeten aansluiten op de habitateisen voor de doelsoort kamsalamander. Barrièrewerking van de oprit wordt voorkomen door de aanleg van een ecoduiker. De evz krijgt in het bestemmingsplan een passende bestemming of aanduiding, waarmee de te ontwikkelen natuurwaarden voldoende beschermd worden.

Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant kunnen ontstaan door licht- en geluidsverstoring. In de huidige situatie vindt in de zone al licht- en geluidsverstoring plaats door de naastgelegen Schoorstraat. Voor de doelsoort kamsalamander zal de aanleg van een woning niet leiden tot wezenlijk verstorende effecten.

Soortenbescherming

Het gebied is in de huidige situatie in agrarisch gebruik (boomteelt). Er zijn geen begroeiingen aanwezig waarin vogels tot broeden kunnen komen. Het agrarische gebied kan deel uitmaken van het foerageergebied van strenger beschermde soorten zoals vleermuizen en vogels. In de nieuwe situatie zal een deel van het plangebied ongeschikt worden als foerageergebied, maar zal de waarde van de ecologische verbindingszone als foerageergebied toenemen. Bovendien maakt het plangebied altijd deel uit van een groter foerageergebied voor vleermuizen en vogels. Negatieve effecten op deze soortgroepen zijn op voorhand uit te sluiten.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Wel zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Voor deze soorten geldt wel de wettelijke zorgplicht. Vanuit de zorgplicht dient er met name op gelet te worden dat er geen graafwerkzaamheden in de sloot worden uitgevoerd in de kwetsbar e perioden voor amfibieën.

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn specifieke planregels ter bescherming van de evz opgenomen. Daarnaast zijn de volgende voorwaarden aan het plan verbonden:

  • Er zal een landschapsplan moeten worden opgesteld dat voorziet in een goede landschappelijke inpassing en een passende inrichting van de evz. Deze zal aansluiten op de habitateisen voor de doelsoort kamsalamander.

  • Barrièrewerking van de oprit wordt voorkomen door de aanleg van een ecoduiker.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de algemene wettelijke zorgplicht in acht wordt genomen.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1. Het plangebied is in de bestaande situatie in gebruik als grasland/akkerbouw.

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Percelen 6001, 6002 en 6003 ca. 4.640 m²

Deel van perceel 5508 ca. 1.185 m²

Totaal ca. 5.825 m²

Terreinhoogte

Percelen 6001, 6002 en 6003 tussen NAP+9,3 m en NAP+9,5 m

Deel van perceel 5508 ca. NAP+9,4 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. NAP+8,9 m

Ontwateringdiepte

Percelen 6001, 6002 en 6003 tussen 0,4 m en 0,6 m

Deel van perceel 5508 ca. 0,5 m

Bodem

Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m

Riolering

Gescheiden riolering, met afwatering van regenwater via watergangen

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich zowel A (ZL 7, ZL 10 en ZL 11) als B en C watergangen. Op de 3 westelijke percelen is een strook van de natte natuurzone rond de ZL7 gelegen. Zie figuur 6

Keur beschermde gebieden

Het plangebied valt in attentiegebied waterhuishouding en beperkt invloedgebied Natura 2000. Zie figuur 7

Tabel 1: gebiedskenmerken

In de bestaande situatie is geen sprake van afvoerende verharde oppervlakte bij de bestaande weilanden. Het regenwater infiltreert op het land tot het grondwater of wordt afgevoerd naar de nabij gelegen watergangen.

[image]

Figuur 6 - Locatie plangebied ten opzichte van oppervlaktewater. Met een rode ster zijn de locaties van de 3 nieuwe deelpercelen weergegeven

[image]

Figuur 7 - Locatie plangebied ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

5.2 Beleidskader

Sinds 23 december 2021 is het Waterbeheerplan 2022-2027 (WBP5) van kracht. Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de ‘watertransitie’: op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

- Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt.

- Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan.

- Wat schoon is moet schoon blijven.

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

- Van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.

- Van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.

- Van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Toekomstige Situatie

De ontwikkeling betreft de realisatie van 3 woningen, zie figuur 8.

[image]

Figuur 8 - Inpassingsplan nieuwe situatie

Ecologisch verbindingszone

Aan de voorzijde van de westelijke percelen ligt de aanduiding 'aandachtsgebied ecologisch verbindingszone' (EVZ). Het bouwvlak waarbinnen gebouwd mag worden ligt daarom ook op het achterste deel van het perceel, buiten de betreffende zone. De voortuinen worden passend ingericht bij de EVZ in overleg met de Provincie Noord-Brabant.

Grondwater

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;

  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;

  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

De terreinhoogte van de openbare ruimte ter hoogte van de perceelgrens (ca. NAP+9,50 m) aan de zijde met de Schoorstraat wordt gehandhaafd. De grondeigenaar bepaalt de hoogten binnen het particulier terrein. De gemeente adviseert algemeen de vloerhoogten hoger vast te stellen dan de openbare ruimte. Verder adviseert de gemeente een minimale hoogte aan te houden van de onderkant van de vloerplaat van de woning van minimaal NAP+9,80 m, om grond- / vochtoverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Dat komt overeen met een minimale ontwateringdiepte van 0,90 m ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand. Als de vloerplaat water- en vochtdicht uitgevoerd wordt, dan is de geadviseerde hoogte van de onderkant van de vloerplaat NAP+9,60 m.

Door de bodemsamenstelling kan het regenwater lokaal stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval kan het regenwater blijven 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Dat water kan zorgen voor overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Deze drainage mag geen water afvoeren onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), namelijk NAP+ 8,90 m. De afvoer van het gedraineerde water wordt aangesloten op de regenwaterafvoer.

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • Minder terrein verharden;

  • Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

  • Groene daken;

  • Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;

  • Waterdoorlatende verharding.

Andere innoverende ideeën zijn mogelijk.

Het plangebied bestaat uit 2 aparte plandelen beide gelegen aan de Schoorstraat in het noordwesten van Udenhout. De herziening van het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 3 woningen mogelijk in het kader van ruimte voor ruimte. Er zijn nog geen inrichtingsplannen beschikbaar. Op basis van een globale inschatting van de verharding gerelateerd aan de omvang van het totale perceel is een aanname gedaan voor de hoeveelheid verharding van de toekomstige situatie. De toename van afvoerende oppervlakte is daarmee naar schatting maximaal 1.254 m².

Oppervlakten *

Bruto perceel (m²)

Verhard (%)

Totaal

(m²)

Kavel 1

2.250

20

450

Kavel 2

2.250

20

450

Kavel 3

1.180

30

354

Totaal (m²)

5.680

1.254

Tabel 2; Afvoerende verharde oppervlakten in de toekomstige situatie

* Bronnen: verbeelding en inpassingsplan

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

Op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie (1.254 m²) geldt voor het totale plangebied een bergingsopgave van ca. 75 m³. Elk deelperceel van de ontwikkeling voorziet in het eigen deel van de opgave op basis van de werkelijke afwaterende verharde oppervlakte van het plandeel.

De verharde oppervlakte kan worden gereduceerd door de toepassing van bijvoorbeeld groene daken en doorgroeibare verhardingen en door het water van tuinverhardingen in de tuin zelf te verwerken.

Als invulling van de waterbergingsopgave wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel, zaksloot en verlaagd maaiveld als kansrijk gezien. Elk perceel wordt voorzien van een overloop van de waterbergingsvoorziening op het oppervlaktewatersysteem. De locatie en vormgeving van deze overstort dient te worden vastgesteld in overleg met waterschap de Dommel.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater van de woningen wordt in overleg met gemeente Tilburg afgevoerd via de bestaande vuilwaterriolering in de Schoorstraat.

Blauwe aders

Het plan 'Blauwe aders' houdt het grootschalig, doch doelgericht ontkoppelen van regenwaterafvoer van de gemengde riolering en aankoppelen op een regenwatersysteem in. De blauwe ader transporteert het water naar waterparken waar het zo veel mogelijk wordt geborgen en vastgehouden. In Udenhout zijn ook afkoppelgebieden vastgesteld waar dit gebeurd zoals in de wijk Zeshoeven die nabij het plangebied is gelegen. Voor het waterpark van deze wijk is een zoeklocatie bepaald die in figuur 9 is weergegeven met een blauwe lijn.

Het plangebied van deze ontwikkeling valt binnen deze zoeklocatie voor het waterpark Zeshoeven. De invulling van dit waterpark moet nog nader worden bepaald maar heeft een directe relatie met de bestaande watergang ZL10 (zie afbeelding 1) en de overige invulling van het zoekgebied, waaronder deze ontwikkeling.

[image]

Figuur 9 - Locatie plangebied ten opzichte van het zoekgebied waterpark Zeshoeven

5.4 Watertoets

In het kader van het vooroverleg worden het waterschap verzocht om een wateradvies. Het voorlopig wateradvies is verstrekt op woensdag 16 februari 2022 per e-mail

met kenmerk 42411 / 44308. Het voorlopig wateradvies is verwerkt in de waterparagraaf, of er wordt onderbouwd van afgeweken. Bij de terinzagelegging vindt de formele vooroverleg plaats, waarop het waterschap het volledige plan kan beoordeling inclusief met alle aanvullingen en wijzigingen.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Standaard Plansystematiek

6.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het

openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele

bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden

opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens

worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms

mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het

tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken,

geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.

Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2.2 Goot- en bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een

verschillende maximale bouwhoogte:

a. structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

1. bedrijvige linten;

2. rustige linten;

b. hoofdstructuur nieuwe gebieden;

c. overige gebieden.

Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de

maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van

maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende

woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.

Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen deafzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op

bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling. Beide afwijkende regelingen zijn hier van toepassing. Op de verbeelding en in de regels is de afwijkende maatvoering opgenomen.

6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien de oppervlakte van het erf 50m2 of minder bedraagt;

  2. 40% van het oppervlak van het erf met een maximum van 60m2, indien de oppervlakte van het erf meer dan 50m2 en niet meer dan 500m2 bedraagt;

  3. 80m2 indien de oppervlakte van het erf meer dan 500m2 en niet meer dan 900m2 bedraagt;

  4. 150m2 indien de oppervlakte van het erf meer dan 900m2 en niet meer dan 3000m2 bedraagt;

  5. 200m2 indien de oppervlakte van het erf meer dan 3000m2 en niet meer dan 5000m2 bedraagt;

  1. bouwhoogte:

  1. maximaal 3m bij plat dak;

  2. bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;

  3. bouwhoogte maximaal 4,5m.

N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.

In het buitengebied geldt voor bijgebouwen bij woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan:

  1. 75m² op bouwpercelen, kleiner dan 1000m²;

  2. 150m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000m², doch kleiner dan 5000m²;

  3. 200m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 5000m²;

terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen.

6.3 Bestemmingen En Aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

  • Wonen-Buitengebied

  • Wonen-3

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

  • erf

  • afwijkende maatvoering

  • landschapswaarden

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen aanwezig:

  • Waarde-Archeologie

  • Waarde-Ecologie

  • Waterstaat-Zoekgebied behoud en herstel watersystemen

Omdat de woningen in het buitengebied én de kom zijn gelegen, is ervoor gekozen om twee afzonderlijke regelingen op te nemen voor het wonen. Binnen de kom wordt de bestemming "Wonen-3" gehanteerd met daaraan gekoppeld de functieaanduiding(en) erf en afwijkende maatvoering.

Voor de woningen in het buitengebied gelden diverse dubbelbestemmingen teneinde de aanwezige waarden te beschermen.

6.4 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 26 april 2019 gepubliceerd .

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is ingezonden voor vooroverleg naar de provincie. De ontwikkeling van de Ruimte-voor-Ruimte kavels is in overeenstemming met het provinciaal beleid. De provincie heeft op 16 maart 2022 te kennen gegeven dat zij het plan hebben bekeken aan de hand van de provinciale belangen zoals die zijn verwoord in de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) en dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.

8.3 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog omwonenden schriftelijk geinformeerd over de voorgenomen plannen.

Over de ontwikkeling op percelen F 6001, 6002 en 6003 zijn geen inhoudelijke opmerkingen ingekomen.

De bewoners die in de omgeving van de ontwikkeling op percel F 5508 wonen, zijn met name bezorgd over wat deze ontwikkeling betekent voor het overige deel van het perceel. De omgeving is bang dat voor het overige het perceel ook voor woningbouw zal worden aangemeld. In het verleden zijn hier plannen voor geweest. De vraag is waarom een strook langs de sloot vrijgehouden wordt. Het vrijhouden van de strook is gericht op het onderhouden van de sloot. Er zijn geen plannen op dit moment voor ontwikkeling van de rest van perceel F 5508. In de toekomst zullen eventuele plannen hiervoor op hun eigen merites worden beoordeeld.

Het verslag van de Omgevingsdialoog (bijlage 8) is gevoegd bij deze toelichting.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 13 juni 2022 tot en met maandag 25 juli 2022. Tijdens deze periode zijn er géén zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Bouwtitels

Bijlage 1 Bouwtitels

Bijlage 2 Quickscan Schoorstraat Ong

Bijlage 2 Quickscan Schoorstraat ong

Bijlage 3 Inventarisatie Risicobronnen En Verantwoording

Bijlage 3 Inventarisatie risicobronnen en verantwoording

Bijlage 4 Geluidsonderzoek

Bijlage 4 Geluidsonderzoek

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek-180919

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek-180919

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek-201220

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek-201220

Bijlage 7 Aerius_berekening

Bijlage 7 AERIUS_berekening

Bijlage 8 Omgevingsdialoog

Bijlage 8 Omgevingsdialoog