KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Buitengebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Groen En Speelruimte
3.5 Horeca
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Lucht
4.8 Geur
4.9 Bodem
4.10 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Duurzaam Watersysteem
5.4 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Standaard Plansystematiek
6.3 Bestemmingen En Aanduidingen
6.4 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Omgevingsdialoog
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Inpassingsplan
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 3 Geluidszone - Luchtvaart
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-funnel
Bijlage 5 Luchtvaartverkeerzone-ihcs
Bijlage 6 Luchtvaartverkeerzone-ils
Bijlage 1 Nota_parkeernormen_tilburg_2017
Bijlage 2 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.
Bijlage 3 Inventarisatie Risicobronnen En Verantwoording
Bijlage 4 Verslag Omgevingsdialoog

Buitengebied Zuidwest, 4e herziening (Gilzerbaan 495)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 26-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest, 4e herziening (Gilzerbaan 495) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2019018-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 11.4 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.10 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.14 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.15 beschermwaardige boom

Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart.

1.16 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.21 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.29 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.30 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.31 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.33 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.34 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.35 erotisch gerichte horeca

Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.36 escortbedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.

1.37 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.38 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.39 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.41 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.42 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.43 horecacategorie 1 (Daghoreca)

Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:

hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of dranken worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.

1.44 horecacategorie 2 (Droge horeca)

Horeca inrichting waar:

hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.

Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.

1.45 horecacategorie 3 (Eetgelegenheden)

Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:

hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.

1.46 horecacategorie 4 (Café - Barconcepten)

Horeca inrichting waar:

hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.

1.47 horecacategorie 5 (Uitgaan & Zalen)

Horeca inrichting waar:

hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek.

Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen ook binnen deze categorie.

1.48 horecacategorie 6 (Verblijfshoreca)

Horeca inrichting waar:

hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.

1.49 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.50 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 arbeidsmigranten;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.51 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.52 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.53 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.54 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.55 maatschappelijke voorzieningen

Hieronder worden verstaan:

  1. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau e.d.;

  2. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen e.d.;

  3. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;

  4. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;

  5. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor e.d. met uitzondering van brandweerkazerne;

  6. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit e.d.

1.56 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.57 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.58 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.59 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.60 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.61 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.62 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.63 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.64 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.65 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.66 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.67 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.68 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.69 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.70 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.71 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.72 prostitutie-inrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.73 recreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van recreatieve doeleinden, niet gericht op nachtverblijf, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van gebouwen, aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.

1.74 risicovolle inrichting

  1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.75 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.76 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.77 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.78 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.79 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.80 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.81 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.82 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.83 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.84 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.85 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.86 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Buitengebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergrondse bouwwerken

5.2 Hoofdtoegang woningen

5.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

5.4 Ruimte tussen bouwwerken

5.5 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 geluidzone - luchtvaart

7.2 luchtvaartverkeerzone

7.3 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende (dubbel)bestemming(en) is toegestaan. Op de voor 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aangewezen gronden zijn aanvullend de regels, die zijn opgenomen in de provinciale Interim Omgevingsverordening, van toepassing.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 30m.

8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

8.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

8.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;

  2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-)structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;

  3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;

  4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijf' projecteren;

  5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('Verkeer', 'Verkeer - Verblijf' e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen;

  1. er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;

  2. na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

9.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

9.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m2.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;

  2. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  4. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  5. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  6. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

11.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied

Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafspraken met de provincie.

11.4 Parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Buitengebied Zuidwest, 4e herziening (Gilzerbaan 495)".

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Sky Promotions BV exploiteert vanaf het perceel Gilzerbaan 495 een bedrijf onder de naam Sky Ballonvaarten. De huidige activiteiten op dit perceel betreffen het opslaan en het laten opstijgen van diverse luchtballonnen, alsook de daarbij behorende en aanvullende werkzaamheden. Hierbij kan gedacht worden aan administratieve werkzaamheden, maar ook kleinschalige ondersteunende recreatieve activiteiten (zoals horeca). Daarnaast is op het perceel een woning aanwezig.

Om het bedrijf ook in de toekomst duurzaam te exploiteren, is het wenselijk om het bedrijf te ontwikkelen tot een breder recreatief bedrijf door de huidige hoofd- en nevenactiviteiten beter te benutten en op te schalen. Maar ook door de realisatie van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, waardoor het mogelijk wordt om toekomstige klanten een meerdaagse beleving te bieden. Concreet bestaat de beoogde ontwikkeling uit:

  • het continueren en uitbreiden van dagrecreatieve activiteiten met betrekking tot ballonvaarten;

  • het continueren en uitbreiden van horeca-activiteiten gekoppeld aan de ballonvaarten;

  • realiseren van horeca-activiteiten voor bezoekers Stadsbos013 en passanten;

  • realiseren van voorzieningen voor kleinschalige verblijfsrecreatie, in de vorm van bed & breakfast (150 m2) en een minicamping voor maximaal 15 kampeermiddelen.

Daarnaast zal het terrein landschappelijk worden ingepast en wordt overtollige bebouwing (30 m2) gesloopt.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Gilzerbaan 495, dat kadastraal bekend staat als Tilburg, sectie AG, nummers 7472 en 7471. De begrenzing van het plangebied komt dan ook overeen met de kadastrale grenzen. Direct ten zuiden en oosten van het plangebied ligt de golfbaan Prise d'eau. Daarnaast ligt het perceel Gilzerbaan 495 ook op steenworpafstand van Stadsbos013.

[image]

Afbeelding 1: Ligging van het plangebied (rood omkaderd) in Tilburg.

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidwest", dat op 26 februari 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld. Sinds 2 februari 2012 is het plan onherroepelijk. In dit bestemmingsplan is aan het perceel Gilzerbaan 495 de bestemming 'Wonen - Buitengebied' toegekend, waardoor het perceel bestemd is voor de woonfunctie. Een woning mag daarbij alleen binnen het bouwvlak worden opgericht. Bij de woning behorende bouwwerken zijn op het gehele perceel toegestaan, waarbij het maximum oppervlak aan bijbehorende bouwwerken is vastgelegd op 350 m2. Omdat het gehele perceel voorzien is van de aanduiding 'opslag', mogen de gronden en bouwwerken ook gebruikt worden voor het opslaan van luchtballonnen voor de ballonluchtvaart. De geldende bestemming staat de beoogde ontwikkeling niet toe, aangezien de beoogde horeca- en verblijfsrecreatie-activiteiten niet zijn toegestaan.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

In de zuidwesthoek van de gemeente bevindt zich grofweg tussen de Bredaseweg en de rijksweg A58 een van de drie stadsregionale parken, te weten Stadsbos013. Dit uitgestrekte parklandschap van meer dan 125.000 hectare is grotendeels onbebouwd en kan functioneel onder te verdelen in twee deelgebieden. Het meest westelijk deel wordt voornamelijk gebruikt voor de agrarische functie, terwijl het oostelijk deel in beslag wordt genomen door een bos- en recreatiegebied. De overgang tussen deze twee gebieden wordt gevormd door het terrein van golfclub Prise d'eau. Ook het plangebied ligt in deze overgangszone. De Gilzerbaan doorsnijdt het gebied van zuidwest naar noordoost en vormt een directe verbinding tussen Tilburg en Gilze. Langs de Gilzerbaan staan diverse bomenrijen die bestaan uit voornamelijk zomereiken en berken. De vliegbasis Gilze-Rijen bevindt zich op circa 3 km afstand in het noordwesten van het plangebied.

Op het perceel Gilzerbaan 495 zijn momenteel diverse opstallen aanwezig. Midden op het perceel staat een woning met inpandige horeca-, kantoor- en opslagruimten. De woning bestaat aan de voorzijde uit twee bouwlagen en is met een zadeldak met wolfseinde afgedekt. het achterste deel bestaat uit één bouwlaag die met kap is afgedekt. Aan de westzijde van deze woning staat een loods, alwaar de diverse luchtballonnen worden opgeslagen. Deze loods bestaat uit één bouwlaag en is met een kap afgedekt. Achter de woning zijn daarnaast nog twee kleine schuren aanwezig. De gronden in de zuidwesthoek van het plangebied worden gebruikt als parkeerterrein. Hier zijn ook een gastank, vulpunt en de tankinstallatie met bijbehorende leidingen gesitueerd.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Op het perceel Gilzerbaan 495 is al geruime tijd een recreatieve voorziening in de vorm van een ballonluchtvaartbedrijf aanwezig. De huidige activiteiten op dit perceel betreffen het opslaan en het laten opstijgen van diverse luchtballonnen, alsook de daarbij behorende en aanvullende werkzaamheden. Hierbij kan gedacht worden aan administratieve werkzaamheden, maar ook kleinschalige ondersteunende recreatieve activiteiten (zoals horeca). Met dit bestemmingsplan wordt aan het perceel een passende bestemming gegeven. Daarnaast maakt dit bestemmingsplan ook enkele nachtrecreatieve voorzieningen mogelijk, namelijk maximaal 6 bed&breakfast-eenheden en een kleinschalig kampeerterrein bestaande uit maximaal 15 standplaatsen. Het ballonvaartbedrijf ziet deze activiteiten graag aan de bedrijfsvoering toegevoegd worden, om zo de bedrijfsvoering te verbreden en het bedrijf toekomstbestendig te maken. Daarnaast blijkt uit paragraaf 3.5 dat in Tilburg voldoende vraag is naar dergelijke voorzieningen.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, is eerst een interim omgevingsverordening opgesteld, die sinds november 2019 in werking is getreden. In deze interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe omgevingsvisie zijn zoveel mogelijk meegenomen.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. Het betreffen hier de regels uit de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

Toets aan verordening ruimte

Het perceel Gilzerbaan 495 is in de interim omgevingsverordening aangemerkt als 'landelijk gebied' en ligt binnen de structuur 'groenblauwe mantel'. Op grond van artikel 3.71 van de verordening kunnen in een bestemmingsplan bestaande niet-agrarische functies in het landelijk gebied opgenomen worden, mits in het plan de bestaande planologische gebruiksactiviteit wordt vastgelegd. Ook kan op grond van lid c van dit artikel voorzien worden in een redelijke uitbreiding van deze bestaande functies. Wel dient deze uitbreiding dan te passen binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied en dient deze ook bij te dragen aan de versterking van de omgevingskwaliteit waaronder de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed. Artikel 3.73 van de verordening maakt het mogelijk dat in het landelijk gebied nieuwe niet-agrarische functies opgericht kunnen worden (uitgezonderd kantoor met baliefunctie, lawaaisport en mestbewerking). Daarbij dient dan wel voldaan te worden aan de gestelde randvoorwaarden:

  • de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied;

  • er vindt geen splitsing van het bouwperceel plaats;

  • overtollige bebouwing wordt gesloopt.

Dit bestemmingsplan bevat een passende specifieke regeling ten aanzien van de bestaande activiteiten op het perceel Gilzerbaan 495. Het gaat hierbij om het gebruik van gronden en bebouwing voor de uitoefening van een recreatieve voorziening in de vorm van een ballonvaartbedrijf, alsook de reeds aanwezige bijbehorende ondersteunende voorzieningen (kantoor, opslag e.d.). Een dergelijke specifieke recreatieve voorziening sluit goed aan bij de gemeentelijke doelstelling ten aanzien van Stadsbos013 (zie paragraaf 2.3.2).

Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in de mogelijkheid om binnen het plangebied kleinschalige verblijfsrecreatie te realiseren, in de vorm van een kampeerterrein voor 15 standplaatsen en een bed & breakfast-voorziening met een maximale omvang van 150 m2. Ook wordt daghoreca op het perceel toegestaan. Ook deze voorzieningen passen prima binnen de gemeentelijke doelstellingen die zijn vastgelegd ten aanzien van Stadsbos013. Omdat deze aanvullende activiteiten plaatsvinden op eigen terrein en ook overtollige bebouwing wordt gesloopt, wordt gesteld dat voldaan kan worden aan artikel 3.73 Interim omgevingsverordening. Daarnaast wordt voldaan aan de eisen omtrent kwaliteitsverbetering landschap. Gesteld wordt, dat de beoogde bestemmingswijziging past binnen de regels uit provinciale verordening ruimte.

Kwaliteitsverbetering landschap

Artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening omvat de verplichting om bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te komen tot een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit betekent dat de realisatie van een beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkelingen in hoofdlijnen heeft beschreven. De toelichting op het bestemmingsplan bevat hiertoe een verantwoording van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is gewaarborgd.

In het kader van de regels die de Verordening voorschrijft met betrekking tot kwaliteitsverbetering landschap zijn werkafspraken gemaakt. In deze werkafspraken is een indeling in ruimtelijke ontwikkelingen gehanteerd, gebaseerd op de invloed die de beoogde ontwikkeling heeft op de omgeving. Uit een berekening inzake kwaliteitsverbetering landschap blijkt, dat de omvang van de investering € 300,- bedraagt. Omdat de minimale basisinspanning minder dan € 1.000,- is, valt de beoogde ontwikkeling op basis van de werkafspraken onder categorie 2.

Omdat de beoogde bestemmingswijziging binnen categorie 2 valt, is alleen landschappelijke inpassing vereist. Door initiatiefnemers is dan ook een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, die als bijlage bij de planregels van dit bestemmingsplan is gevoegd. In de planregels is geregeld, dat het gebruiken van de gronden ten behoeve van de bestemming 'Recreatie - Buitengebied' zonder dat de landschappelijke inpassing volledig is uitgevoerd als strijdig gebruik wordt aangemerkt. Daarmee is verzekert dat de initiatiefnemer zorg draagt voor de realisatie van de genoemde kwaliteitsverbetering.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

De omgevingsvisie gaat niet specifiek in op (de beoogde ontwikkelingen binnen) het plangebied. Wel wordt in algemene bewoordingen ingegaan op het Stadsbos013: "Stadsbos013 is een romantisch parklandschap; landgoederen bepalen voor een groot deel de sfeer, in combinatie met natuur en sport. Overgangen van open naar gesloten natuur versterken het ecosysteem en de biodiversiteit. De grote variëteit aan natuur en de vele recreatiemogelijkheden maken Stadsbos013 aantrekkelijk voor uiteenlopende doelgroepen. In het agrarische deel kan een publiekstrekker zich vestigen op het gebied van leisure".

2.3.2 Ontwikkelingsstrategie Stadsbos013

Het Stadsbos013 is één van de drie stadsregionale parken die Tilburg rijk is. Deze parken functioneren als 'scharnierpunten' tussen stad en land. Ze zijn topprioriteit als het gaat om het vergroten van de gebruiks- en belevingswaarde van groen in de stad en hebben elk hun eigen signatuur. Naast de natuurwaarde is er ook de gebruikswaarde; burgers worden uitgedaagd om de parken vooral recreatief te gebruiken: van mountainbiken tot klimbos, van tienkampen tot survivaltochten. Er is ook ruimte voor commerciële activiteiten als horeca en events om de gebieden aantrekkelijker en toegankelijker te maken.

Om van het Stadsbo013 een aantrekkelijk, herkenbaar en beleefbaar natuur- en uitloopgebied te maken met een belangrijke betekenis voor de stad, is een ontwikkelingsstrategie opgesteld. Deze strategie is in juli 2019 door de gemeenteraad vastgesteld en betreft geen eindplan maar een gemeenschappelijk gedragen ambitie. De basis wordt gevormd door het ruimtelijk raamwerk. Deze fungeert als een boekenkast: een soort frame welke invulling dient te krijgen door de diverse ontwikkelingen, die door initiatieven van de Tilburgers, eigenaren en ondernemers wordt gevuld. Het ruimtelijke raamwerk beschrijft de waarden en kwaliteiten van het gebied en is het kader waaraan ontwikkelingen worden getoetst op wenselijkheid voor het gebied (draagt het initiatief bij aan de ambitie van het stadsbos en tast het niet de belangrijkste waarde van het gebied aan). Het ruimtelijk raamwerk bestaat uit zeven strategieën waarlangs het Stadsbos zich kan ontwikkelen:

  • strategie 1: Het versterken van de landschappelijke diversiteit van de deelgebieden;

  • strategie 2: Vergroten biodiversiteit, het beschermen van kwetsbare ecologische waarden en creëren van een natuurnetwerk;

  • strategie 3: Het creëren van een duurzaam watersysteem. Dit betekent onder andere het omvormen van de beken tot natuurlijke beekdalen met als functie ecologische verbindingszone, waterberging en toevoegen van recreatieve kwaliteit in het stadsbos. En het zorgvuldig omgaan met het grondwater en het waterwingebied;

  • strategie 4: Het ontwikkelen van een fijnmazig netwerk aan recreatieve routes voor diverse doelgroepen door heel het stadsbos;

  • strategie 5: Inpassing van de doorgaande wegen (onder andere het verbeteren van de oversteekbaarheid voor mens en dier);

  • strategie 6: Het creëren van gastvrije recreatieve centra als entree of startpunt naar het gebied;

  • strategie 7: Het ontwikkelen van een stadsbosbeeldtaal voor inrichtingselementen, plekken en communicatie.

Naast de zeven strategieën beschikt de ontwikkelingsvisie ook nog over drie ontwikkelingslijnen. De ontwikkellijnen staan voor hoe in het gebied te werk gegaan kan worden:

  • operationele lijn: het betreffen hier de echte overheidstaken, zoals het aanleggen van infrastructuur, ecologische verbindingszones en beschermen van waterwingebieden;

  • beheerlijn: deze lijn wordt vooralsnog uitgevoerd door de gemeente en aangestuurd via onderhoudsprogramma's en beheerplannen. In de toekomst kunnen samenwerkingsvormen ontwikkeld worden met particulieren en vrijwilligers om de kwaliteit van het gebied te verbeteren om de ambities waar te maken.

  • experimentele lijn: dit is de lijn van de initiatieven van burgers, grondeigenaren en ondernemers.

In het Stadsbos013 zijn diverse verschillende landschapstypen te onderscheiden. Omdat de uitvoeringsstrategie om te komen tot een versterking van de landschappelijke kwaliteit per landschapstype verschillend is, worden in het gebied diverse deelgebieden onderscheiden. Het plangebied behoort tot het voormalige landbouwgebied en het deelgebied "Golfterrein Prise d'eau en Sky Ballonvaarten" en kent twee specifieke functies: golf en ballonvaart. Daarnaast maakt het in z'n geheel deel uit van het grondwaterbeschermingsgebied. De ambitie voor dit deelgebied is om het recreatieve landschap langs de Gilzerbaan aantrekkelijker te maken voor recreanten en om het een onderdeel te laten zijn van het recreatieve netwerk en natuurnetwerk stadsbos. Een van de kansen die hier gezien wordt, betreft de ontwikkeling van een stadsboscentrum (bijvoorbeeld in combinatie met Sky Ballonvaarten). Daarnaast kan het deelgebied bijdragen aan het stadsbos door het wandelen langs de randen en over de terreinen te faciliteren en de natuurwaarde door slim beheer te vergroten.

De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen op het perceel van Sky Ballonvaarten draagt bij aan de wens om de aantrekkelijkheid van het recreatieve landschap te vergroten. Immers leiden de beoogde nachtrecreatieve voorzieningen (B&B-eenheden, kleinschalige camping) ertoe, dat recreanten langer in het gebied verblijven. De realisatie van een daghorecapunt met een maximale omvang van 250 m2 versterkt de recreatieve wandel- en fietsroute langs de Gilzerbaan, daar wandelaars en fietsers het horecapunt rustpunt kunnen gebruiken. Daarnaast maakt deze horecavoorziening het perceel Gilzerbaan 495 ook aantrekkelijk als start-/eindpunt om het Stadsbos013 te verkennen. De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn dan ook een goede aanvulling voor het stadsbos en versterkt de ambitie van de gemeente Tilburg doordat het een 'leisure'-functie toevoegt in een deel van het Stadsbos waar dat nu nog beperkt aanwezig is (of alleen voor een specifieke doelgroep) .

Op grond van bovenstaande beschouwing wordt geconcludeerd, dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de algemene voorwaarden voor Stadsbos013:

  1. Vergroten toegankelijkheid doordat er een extra start, aankomst of rustpunt gecreëerd wordt in combinatie met de recreatiefunctie van Sky Ballonvaarten en hierdoor een positieve stimulans wordt gegeven aan dit deel van het stadsbos dat recreatief nog niet zo ontwikkeld is.

  2. Versterken biodiversiteit door het rood voor groen principe (de extra investeringen in de inpassing van het perceel in het landschap.

  3. Het zichtbaar maken van verborgen waarden, door te investering in het landbouw/agrarische gebied van klein Tilburg wat zo beter beleefd kan worden.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

  • Het plangebied ligt direct ten zuidwesten van het relatief hooggelegen centrale plateau van Tilburg. De kaart van Diederik Zijnen uit ca. 1760 laat zien dat het uiterste noordelijke deel destijds bestond uit akker- en weilanden die behoorden bij de ontginningen van De Berkdijk. Hier liep ook een aantal wegen en paden. De belangrijkste route in het plangebied was de Gilzerbaan. Het centrale en zuidelijke deel bestond uit moerassige heide met daarin enkele grote vennen zoals De Blaak, het Kolkven en het Rietven. Vanwege de drassige omstandigheden was het gebied moeilijk toegankelijk en slechts via enkele paden over de natuurlijke hoogten te doorkruisen. Ruim ten zuiden van het plangebied ligt het beekdal van de Katsbogte. Ruim ten westen van het gebied ligt het brede beekdal van de rivier De Donge.

  • Het feit dat de gronden in het plangebied van slechte (heide) tot zeer slechte (moeras) kwaliteit waren, heeft de ontginning ervan lang tegengehouden. De ontginning verliep gefaseerd, te beginnen vanuit het noordoosten waar op de hogere gronden enkele oude nederzettingen lagen, zoals De Berkdijk. Op de grens tussen beide gebieden werden al minstens vanaf de achttiende eeuw percelen bos aangeplant. Pas rond de 1900 werd, mede door de introductie van kunstmest, de verdere ontginning ter hand genomen. De vennen in en om het plangebied werden in snel tempo gedempt. Een groot deel ervan werd ontgonnen als weidegrond, een klein deel werd omgewerkt tot akker waarbij de eerdergenoemde bospercelen grotendeels verdwenen. Tussen Gilzerbaan en Bredaseweg, werden later weer bomen geplant. Hier zijn nog sporen van de vroegere reliëfrijke heidegronden bewaard gebleven. Ook bleef de strook evenwijdig aan de waterloop De Blaak met bos beplant.

  • Het plangebied ligt op circa 800 meter ten westen van het beekdal van de Donge.

  • De Gilzerbaan is de weg van Tilburg naar Gilze. Op de kaart van D. Zijnen uit 1760 Weg van Gilse na Tilborg genaamd, terwijl het meest oostelijke deel, dat in de Berkdijksestraat uitkwam, Nieuwe Ervestraat werd genoemd. In 1961 is de Gilzerbaan noordwaarts doorgetrokken vanaf de Oude Berkdijksestraat (thans Friezenlaan) tot de Bredaseweg en werd de huid

  • Rond 1870 is ten oosten van het plangebied het zogenaamde Bels Lijntje aangelegd, een goederenspoorlijn van Tilburg naar Turnhout. Langs de zuidwest-grens van De Blaak is in 1958 een spoordijk aangelegd ten behoeve van de omlegging van deze spoorlijn (Schaapsgoorpad-Roseppad). In 1948 is de Baroniebaan geopend, die ten noorden van het plangebied ligt.

  • Met de aanleg van de wijk De Blaak in de jaren tachtig van de twintigste eeuw is het agrarische landschap bijna geheel verdwenen. Alleen in het uiterste noorden bleef een smalle strook met bos aangeplante heide gespaard. Langs de westelijke rand van het plangebied bleef een deel van de weilanden intact, terwijl ook de strook bos langs De Blaak bewaard bleef. Het voormalige tracé van het Bels Lijntje werd als groenstrook met fietspad gehandhaafd.

  • De omgeving direct ten oosten en noordoosten van het plangebied verstedelijkte pas in de periode vanaf 1990.

3.3.2 Archeologie

  • AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK.

  • IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.

  • ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.

  • In 2008 is door Fontys Hogescholen BILAN een archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek van het plangebied uitgevoerd: H. van Dijk & E. de Boer. H. van Dijk, Van Brik Polders tot Klein Tilburg. Tilburg-Zuidwest. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2008. Daarin wordt, geen tot een lage archeologische verwachting aan het plangebied toegekend.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

  • In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

  • Ruim ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het in 1907 naar ontwerp van de Tilburgse architect Jan van der Valk gebouwde buitenverblijf van de fabrikant A. Pollet. Het pand is in 2001 aangewezen als rijksmonument.

  • De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen panden voor uit die periode.

  • Historische structuren. Met name de voormalige tracés van het Bels lijntje uit 1870 en 1958 zijn in de nabijheid van het plangebied nog van belang.

  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast. Voor wat betreft archeologie is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Ook het opnemen van een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is vanwege de lage verwachtingswaarde niet aan de orde.

3.4 Groen En Speelruimte

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2017

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2017

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.5 Horeca

3.5.1 Algemeen

De raad heeft op 30 januari 2017 het horecabeleid vastgesteld. Daarin is de volgende doelstelling opgenomen.

"Tilburg wil een gastvrije stad zijn. Met het nieuwe horecabeleid willen we een bijdrage leveren aan een horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van de bewoners en bezoekers van de stad. We kiezen voor horeca die een meerwaarde heeft voor de functie van gebieden, om daarmee de gastvrijheid van Tilburg te benadrukken. Daarnaast willen we binnen het beleid ruimte houden voor vernieuwing van het aanbod. De stad realiseert hiermee een horeca aanbod waarvoor mensen nu, en in de toekomst, naar Tilburg komen en er willen verblijven."

Ruimte voor vernieuwing/innovatie van het aanbod

Nieuwe horeca-initiatieven moeten de aantrekkelijkheid van bepaalde gebieden vergroten of behouden.

Gebieden als de binnenstad en het buitengebied zijn van groot belang voor het woon- en leefklimaat en

bezoekers, vanwege de vele voorzieningen en mogelijkheden voor recreatie en ontspanning. Door daar in te

zetten op (vernieuwende) horeca(concepten) kunnen deze gebieden een grotere waarde krijgen voor inwoners

en bezoekers. Onderscheidende horecaconcepten, al dan niet in combinatie met een bijzondere locatie,

moeten ruimte kunnen krijgen in Tilburg.

Evenwichtig aanbod

Bij het vormgeven van het horecabeleid dient tevens een balans te worden gevonden met andere functies

zoals de leefbaarheid in wijken of de mogelijkheid om te ondernemen (in andere sectoren). Ook bij de omvang

van het aantal horecagelegenheden moet een balans worden gevonden. Het toevoegen van horeca komt de

diversiteit en spreiding van het aanbod ten goede. Bij overaanbod kan het rendement van horecabedrijven

onder druk komen staan. Dit kan tot gevolg hebben dat de kwaliteit afneemt en dat daardoor niet voldoende

ruimte is voor vervangingsinvesteringen en het investeren in het vernieuwen van het concept.

3.5.2 Horeca-categorieën

In het horecabeleid zijn categorieën opgenomen. Zo ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de ontwikkeling van horeca die past bij het karakter van het gebied. Denk hierbij aan de wenselijkheid van daghoreca in winkelgebieden en het voorkomen van overlast van horeca die lang geopend is in gebieden waar ook (relatief veel) woningen aanwezig zijn. In het horecabeleid is daarom gekozen voor een nieuwe typering van horeca-categorieën waarmee aansluiting gezocht wordt bij het belangrijkste bezoekmotief van de consument en waarmee richting kan worden gegeven aan de ontwikkeling van horeca die aansluit bij de kwaliteiten van een specifiek gebied.

Categorie I (Daghoreca)

Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar hoofdzakelijk (kleine etenswaren) en/of dranken worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.

Categorie II (Droge horeca):

Horeca inrichting waar hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.

Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.

Categorie III (Eetgelegenheden):

Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.

Categorie IV (Café - Barconcepten):

Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.

Categorie V (Uitgaan & Zalen):

Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek.

Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen ook binnen deze categorie.

Categorie VI (Verblijfshoreca):

Horeca inrichting waar hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.

3.5.3 Gewenste ontwikkeling per gebied

Binnenstad

De belangrijkste concentratie van horeca bevindt zich in de binnenstad in het horecaconcentratiegebied (HCG).

Het HCG bestaat uit: Heuvel, Korte Heuvel, Piusplein, Heuvelring/Piusstraat, Paleisring, Oude Markt / Heikese

Kerk. Hier is ruimte voor een ruim en divers aanbod van horeca, juist ook horeca die zich specifiek richt op

uitgaand publiek. In andere delen van de binnenstad zoals het Kernwinkelgebied, de Spoorzone, Veemarktkwartier, Piushaven en het Dwaalgebied heeft de horeca een ondersteunende functie en zijn andere functies zoals wonen, winkelen en werken de hoofdfunctie. Uitbreiding van horeca is in deze gebieden wenselijk als dit bijdraagt aan de sfeer en aansluit op de hoofdfunctie van het betreffende deelgebied. Hierbij blijft de balans met de andere functies van groot belang.

Woongebieden en overige winkelgebieden

Voor vestiging van horeca in woonwijken wordt allereerst gedacht aan winkelgebieden of andere locaties waar meerdere publieksgerichte functies zijn gevestigd of waar mensen toch al naar toegaan, bijvoorbeeld voor recreatie. Denk hierbij aan een buurtwinkelcentrum, MFA of park.

Aan de bedrijvige linten is horeca, net als in andere winkelgebieden, ondersteunend aan de hoofdfunctie.

In met name de grotere winkelgebieden is vaak horeca gevestigd die ook wijk gebonden is. Naast op winkelend publiek gerichte daghoreca, kan hier ook gedacht worden aan een restaurant. Vanwege de goede bereikbaarheid en parkeergelegenheid bij dit soort centra, is dit een goede plek voor dergelijke horecavoorzieningen.

Bij buurtwinkelcentra is zeer beperkt ruimte voor uitbreiding. Hierbij moet ook gedacht worden aan bijvoorbeeld afhaalformules, die veelal ook mogelijk zijn binnen de bestemming detailhandel. Overaanbod aan 'horeca' is een risico, mede doordat het onderscheid tussen detailhandel en horeca juist op dit soort locaties vaak onduidelijk is.

Buitengebied en Bedrijventerreinen

In het (toeristisch) buitengebied speelt horeca een belangrijke rol bij de kwaliteit van het gebied en de aantrekkingskracht voor bezoekers. In deze gebieden is (beperkt) ruimte voor daghoreca en restaurants.

Horeca op bedrijventerreinen is ondergeschikt aan de bedrijfsfuncties en alleen bedoeld voor de mensen die er werken. Zelfstandige horeca hoort niet thuis op de Tilburgse bedrijventerreinen. De bestaande centra en bestaande horecaconcentraties horen immers vitaal te blijven.

3.5.4 Horeca bij winkels en dienstverlenende bedrijven (additionele horeca)

Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen ontstaat er bij consumenten steeds meer een behoefte aan onderscheidende concepten in zowel winkels als horeca. Hoe meer een (winkel-)gebied gericht is op recreatief winkelen of verblijf, hoe groter de behoefte aan 'beleving'. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn een lunchroom in een boekenwinkel, een kapsalon met een wijnbar (mits gescheiden ruimtes) of een lunchroom waar het gehele interieur te koop is. Deze ontwikkeling vindt op dit moment met name plaats binnen de detailhandel waar steeds meer 'horeca-elementen' een plaats krijgen.

Het is voor winkeliers mogelijk om binnen de bestaande regels maximaal 33% van de winkeloppervlakte in te richten voor horeca-activiteiten. Voor horecabedrijven die tevens alcohol verkopen gelden op grond van de Drank en Horecawet (DHW) aanvullende (inrichtings-)eisen. Deze eisen gelden in Tilburg ook voor bedrijven die geen alcohol schenken, maar wel langer geopend willen zijn dan op grond van de winkeltijdenverordening mogelijk is.

3.5.5 Ondersteunende horeca

Horeca is ook een zeer wenselijk onderdeel van andere (maatschappelijke) voorzieningen zoals een schouwburg, buurthuis of sportvoorziening. Deze horeca staat ten dienste van een andere hoofdfunctie. Deze hoofdfunctie is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. Het schenken van alcohol is toegestaan middels een Drank- en Horecavergunning.

3.5.6 Maatregelen in bestemmingsplan

Binnen het plangebied is daghoreca voorzien, waarbij in de planregels is bepaald dat de omvang hiervan maximaal 250 m2 mag bedragen (inclusief terras). Daghoreca binnen het plangebied draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het gebied Stadsbos 013 en aan de recratieve bestemming. Daarnaast ligt het plangebied direct aan een belangrijke fietsroute in het buitengebied en leent het zich uitstekend als stopplek voor passanten. Horeca van maximaal 250 m2 past bij de omvang en het karakter van de locatie en voorkomt tevens dat de horeca te groot of te dominant wordt.

3.5.7 Verblijfsaccommodatie

Accommodatie-onderzoek Hart van Brabant 2015

In 2015 is door LAgroup onderzoek verricht naar de verblijfsaccommodatiemarkt in Hart van Brabant. Hierbij is zowel de regionale als de Tilburgse verblijfsaccommodatiemarkt onderzocht. Hieruit kwam naar voren dat er o.a. in Tilburg nog ruimte is voor extra toeristische slaapplaatsen op campings en voor extra hotelkamers.

Accommodatiebeleid Tilburg

Op 26 januari 2016 heeft het college op basis van dit onderzoek haar Verblijfsaccommodatiebeleid geactualiseerd waarbij nieuwe logies-initiatieven worden gefaciliteerd wanneer het een initiatief betreft dat voldoet aan (minstens) één van de volgende drie aspecten:

  • onderscheidend aanbod op een centrumlocatie zoals de Binnenstad -nabij stads-centrum-, Spoorzone of Piushaven;

  • of dat gericht is op doelgroepen die met het huidige aanbod nog niet bediend worden;

  • of als het gaat om een klein initiatief (bandbreedte 4-10 kamers) dat gevestigd is in een woonhuis of bijhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis (een bed & breakfast).

In het nieuwe beleid kiest het college voor een sterke focus op de binnenstad, verbetering van de diversiteit (segment/type hotel en doelgroep) en houdt men de vinger aan de pols voor wat betreft marktruimte en uitbreidingen zonder aantallen kamers te noemen.

Hotelonderzoek Tilburg 2019

In 2019 is een onderzoek voor de hotelmarkt (hotels, pensions, B&B's) geactualiseerd. Het aanbod, de plannen en de vraag zijn opnieuw in kaart gebracht. Het onderzoek en de analyse laten zien dat in Tilburg nog steeds marktruimte is voor nieuwe hotelkamers.

Conclusie

De beleidsuitgangspunten uit de beleidsnota Verblijfsaccommodaties 2016 zijn nog steeds actueel, de marktruimte die er nog steeds is, wordt benut om een kwalitatieve slag te maken in het aanbod. De met dit bestemmingsplan beoogde nachtrecreatieve voorzieningen, in de vorm van 6 B&B-eenheden en 15 kampeerplaatsen, passen binnen de beleidsuitgangspunten en binnen de marktruimte. De voorgestelde B&B betreft namelijk een klein initiatief (bandbreedte 4-10 kamers), dat gevestigd is in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende woning. Daarnaast worden initiatieven ook gefaciliteerd ndien ze gericht zijn op doelgroepen die met het huidige aanbod nog niet bediend worden. In dit geval voldoet de B&B aan beide uitgangspunten. De minicamping is een goede aanvulling voor het gebied. Er is geen specifiek campingbeleid in Tilburg. In het adviesrapport uit 2015 is aangegeven dat er ruimte is voor een groei van 120-150 campingstandplaatsen. Dit aantal kampeerplekken past binnen deze ruimte.

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (zie bijlage 1) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.6.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan is erop gericht om aan het perceel Gilzerbaan 495 een passende bestemming toe te kennen. Daarnaast wordt ruimte geboden aan de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein (maximaal 15 standplaatsen), bed & breakfast (maximaal 150 m2) en daghoreca (maximaal 250 m2 inclusief terras).

Het plangebied wordt in de huidige situatie via enkele in-/uitritconstructies ontsloten op de Gilzerbaan. Zo heeft de aanwezige bedrijfswoning een eigen in-/uitrit en is aan de westzijde van een plangebied een tweede in-/uitritconstructie aanwezig ten behoeve van het reeds aanwezige parkeerterrein (circa 30 tot 32 stallingsplaatsen). De ontsluitingssituatie blijft in de toekomstige situatie ongewijzigd in de nieuwe situatie. Per dag is er sprake van 30 tot 40 verkeersbewegingen van personenauto’s. Ten aanzien van de verkeersstructuur kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot noemenswaardige wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie. In de toekomstige ontwikkelingen rondom Stadsbos013 zal slechts sprake zijn van een lichte toename van bezoekers en gasten van het ballonvaartbedrijf en het kampeerterrein. Op basis van de normen van het CROW komt dit neer op een toename van 6 auto’s per dag (maximaal 0,4 per standplaats) en voor de B&B 6-7 auto’s per dag (maximaal 12,7 per 10 kamers). In totaal zal de verkeerstoename zo’n 13 auto’s per dag bedragen. Vanwege de kleine aantallen, vormt dit geen belemmering voor het onderliggende wegennet.

Voor de benodigde parkeervraag dient op eigen terrein voldaan te worden aan de normen die volgen uit de gemeentelijke parkeernota. Uit een uitgevoerde parkeerbalans blijkt, dat in de nieuwe situatie sprake is van een totale parkeervraag van zo'n 37 parkeerplaatsen. Twee van deze parkeerplaatsen zijn benodigd voor de bedrijfswoning (inclusief bezoekers). Deze parkeerplekken zijn, net als in de huidige situatie, aanwezig langs de in-/uitritconstructie van de bedrijfswoning. De overige 35 parkeerplaatsen dienen dus elders binnen het plangebied gerealiseerd te worden. Zoals reeds aangegeven is aan de westzijde reeds een parkeerterrein aanwezig, waar zo'n 30 tot 32 auto's geparkeerd kunnen worden. Dit betekent, dat nog ruimte gezocht moet worden voor zo'n 3 tot 5 parkeerplaatsen. Daarvoor is binnen het plangebied ruim voldoende ruimte aanwezig.

Kortom, het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied bevindt zich op zo'n 3,9 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 4.10.2 onderzocht en beoordeeld.

Er heeft een vormvrije mer-beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage 2). Uit dit rapport blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling betreft het omzetten van een woonbestemming met opslag naar een recreatieve functie. Tevens worden binnen de bestemming "Recreatie" een horecavoorziening met een omvang van 250 m2 (inclusief terras) en B&B-eenheden mogelijk gemaakt. Voor deze activiteiten geldt, dat voldaan wordt aan de richtafstanden ten opzichte van de dichtstbijzijnde gelegen (bedrijfs)woning van derden. Voor deze woning is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

Het initiatief ligt binnen 2 km van een geitenhouderij. Er wordt hier echter geen nieuwe woning of andere kwetsbare voorziening mogelijk gemaakt, waardoor dit aspect geen verdere aandacht behoeft.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico (zie bijlage 3) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van Rijksweg A58 en de spoorlijn Breda - Tilburg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het plangebied aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoorlijn Breda - Tilburg. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie bijlage 3). De brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies; de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  1. de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;

  2. aangezien het plan op ≥800 meter van de relevante transportroutes gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobronnen in de toekomstige situatie niet toe;

  3. de bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  4. goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  5. het plangebied ligt niet in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), maar NL-Alert biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;

  6. de aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;

  7. bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  8. ten aanzien van de toekomstige logiesfunctie voldoet de opkomsttijd van de brandweer niet aan het dekkings- en spreidingsplan. Gezien de grootte van deze logiesfunctie wordt de overschrijding niet als knelpunt beschouwd in het kader van de ruimtelijke procedure.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Binnen het plangebied is een bestaande woning aanwezig. Dit betreft een bedrijfswoning. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige functies in het plangebied mogelijk gemaakt. Toetsing aan de normen voor wegverkeerslawaai zoals opgenomen in de Wet geluidhinder is niet aan de orde.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied worden er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch mogelijk gemaakt. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). De 35 Ke-zone ligt voor een zeer klein deel over het plangebied heen. Wij achtten dit vanuit een "goede ruimtelijke ordening" acceptabel. Er worden namelijk geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Daarnaast ligt de bestaande bedrijfswoning buiten de 35-ke contour.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein (maximaal 15 plaatsen), kleinschalige Bed and Breakfast-activiteiten (maximaal 150 m2), ondergeschikte horeca (maximaal 250 m2 inclusief terras) en de voorzetting van de huidige activiteiten (o.a. ballonvaart). De regeling NIBM schrijft voor dat een project als "niet in betekende mate" mag worden gekwalificeerd als de bijdrage aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof maximaal 1,2 µg/m3 bedraagt. Voor woningbouw betekent dit de bouw van 1500 woningen langs één ontsluitingsweg. De verkeersgeneratie van 1.500 woningen bedraagt circa 1.500*6= 8.000 motorvoertuigen perdag. Het is aannemelijk dat de verkeersgeneratie van dit bestemmingsplan gelet op de schaal "niet in betkende mate bijdraagt".

Met behulp van de monitoringstool zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en
PM2,5) inzichtelijk gemaakt. Voor andere stoffen uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn overschrijdingen van grenswaarden redelijkerwijs uit te sluiten. Uit onderstaande afbeelding blijkt, dat de concentratie NO2 maximaal 18 µg/m3 bedraagt, voor PM10 en PM2,5 maximaal 18,5 en 11,5 µg/m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de geldende grenswaarden van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10, alsook aan de grenswaarde van 25 µg/m3 voor PM2,5. Vanuit luchtkwaliteit bestaat er dan ook geen bezwaren tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan.

[image]

Afbeelding 2: Uitsnede NSL-monitoringstool ter hoogte van Gilzerbaan 495.

4.8 Geur

4.8.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

In de omgeving zijn nog enkele veehouderijen actief. Voor de voorgrondbelasting liggen de omliggende veehouderijen op voldoende afstand. Voor de achtergrondberekening moet gekeken worden naar alle veehouderijen binnen een straal van 2 km. Binnen deze contour liggen zijn nog 5 bedrijven aanwezig waar nog sprake is van een intensieve veehouderij. Omdat deze bedrijven op meer dan 1 km afstand liggen en omdat het maar een gering aantal betreft, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Er is geen bodemonderzoek aangeleverd. Ook zijn geen andere bodem(onderzoek-)gegevens van de locatie bekend. Wel is ter hoogte van het naastgelegen, ten westen gelegen perceel (kad.nr. 265) in juli 2010 een verkennend bodemonderzoek NEN 5740 'Gilzerbaan ong.' uitgevoerd. Deze is beschouwd. Deze wordt behandeld in navolgend onderdeel 'Bodemkwaliteit plangebied'.

4.9.1 Bodembeleid gemeente Tilburg

Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol zijn voor de beoogde functiewijziging nog de volgende gemeentelijke beleidskaders van belang.

Nota "In goede aarde"

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Udenhout e.o., regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd, ruimte en samenstelling variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu.

Bodembeheerplan (bodemkwaliteitskaart)

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Landbouw en natuur' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in alle zones mits niet verontreinigd ("schoon").

Uitdrukkelijk wordt verwezen naar het de 'Nota bodembeheer gemeente Tilburg' (volg de eerder geven weblink). Daarin staat beschreven wat de (on-)mogelijkheden en uitzonderingen zijn van de toepassing of hergebruik van gebiedseigen grond van een mindere kwaliteit. De actuele/werkelijke grondkwaliteit wordt behandeld in de volgende subparagraaf 'Bodemkwaliteit Plangebied'.

4.9.2 Bodemkwaliteit plangebied

Op basis van Verkennend bodemonderzoek NEN 5740 'Gilzerbaan ong.':

  • Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN5740 doch is in principe niet meer actueel (ouder dan 5 jaar), en deels niet relevant,

  • Aan het opgeboorde materiaal zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen,

  • In de zintuiglijk schone, zandige bovengrond (0,0-0,5 m-mv) en in de zintuiglijke schone, zandige ondergrond (0,3-1,7 m-mv) overschrijdt geen van de geanalyseerde parameters de achtergrondwaarde,

  • in het freatisch grondwater zijn de gehalten aan de metalen cadmium, koper, molybdeen en/of zink licht verhoogd en die van nikkel en kobalt sterk verhoogd (overschrijding van de resp. interventiewaarden). De meetwaarden zijn na herbemonstering bevestigd (zie m.b.t. de verhoogde gehalten aan metalen hetgeen is geschreven onder 'Nota in goede aarde').

4.9.3 Conclusie

Voor deze bestemmingsplanherziening wordt bodemonderzoek niet direct noodzakelijk geacht. Ter plaatse van het plangebied zijn voor zover bekend geen bodembedreigende activiteiten (geen puntbron(nen)) aanwezig (geweest). In haar algemeenheid wordt in het kader van de maatschappelijk-financiële afweging geen (noemenswaardige) belemmeringen verwacht. Gelet op de onderzoeksresultaten van een naastgelegen perceel, het voorgenomen, gevoelige gebruik en de aanleg van een waterpartij wordt echter geadviseerd nader onderzoek naar de grondwaterkwaliteit en een risico-evaluatie (Sanscrit) uit te voeren.

In het kader van de verwachte aanvraag Omgevingsvergunning '(ver)bouwen van een bouwwerk' (Wabo) zal een relevant en actueel bodemonderzoek worden verlangd, conform de NEN 5740. Deze mag niet ouder zijn dan 5 jaar. Dit in verband met het voorgenomen 'gevoelige' gebruik en de tot sterk verhoogde gehalten in het grondwater. Dit onderzoek kan worden gecombineerd met het geadviseerde nader grondwateronderzoek, inclusief een risico-evaluatie. Indien verwacht wordt binnen 5 jaar een Omgevingsvergunning aan te vragen, dan kan het onderzoek voor de bestemmingsplanwijziging worden uitgevoerd. Indien ook op deze locatie tot sterk verhoogde gehalten in het grondwater aan diffuus voorkomende metalen worden gemeten, dan zal er daar naar verwachting geen saneringsverplichting uit volgen. Mogelijk wordt wel in de Omgevingsvergunning een gebruiksbeperking opgenomen; zonder nader onderzoek en risico-evaluatie (Sanscrit) wordt afgeraden om het grondwater te gebruiken voor beregening en/of consumptiedoeleinden (voor mens en dier). Indien de grondwaterstand tijdelijk moet worden verlaagd, dan kan het opgepompte grondwater niet zondermeer worden geloosd op de riolering en/of oppervlaktewater (Waterwet/watervergunning).

Mocht onverwacht de grond te verhoogde gehalten bevatten aan één meer verontreinigde stoffen en/of het grondwater bevat een specifieke grondwaterverontreiniging, afkomstig van een puntbron, dan kan wanneer noodzakelijk door een vorm van sanering de locatie geschikt worden gemaakt voor de beoogde bestemming/gebruik. Indien dit aan de orde is wordt sanering gereguleerd via de Omgevingsvergunning (WABO), met een doorkoppeling naar de Wet bodembescherming (Wbb). In laatst genoemde wet is bodemsanering van historische, ontstaan voor 1987, ernstige bodemverontreiniging vast gelegd en van nieuwe gevallen, ontstaan na 1987 (zorgplicht artikel 13 Wbb), mocht een eventueel van kracht zijnde milieuvergunning op de huidige bedrijfsactiviteit hier niet in voorzien (Wet milieubeheer).

Mede gelet op een voorgenomen aanleg van een waterpartij: op aanvoer van grond of afvoer van overtollige, overwegend niet tot ten hoogste matig licht verontreinigde grond, is het landelijk Besluit bodemkwaliteit van toepassing en de gemeentelijke bodembeheerplan/bodemkwaliteitskaart, indien de overtollige grond binnen Tilburg wordt hergebruikt/toegepast.

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn).

  • Overige inheemse broedvogels.

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn.

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant).

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de provinciale Interim Omgevingsverordening. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft "Regte Heide & Riels Laag" op 3,9 km ten zuidoosten van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Natuurbescherming in provinciale Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening. Het maakt wel deel uit van de Groenblauwe Mantel. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 350 meter ten oosten van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Bestemmingsplannen in de Groenblauwe Mantel dienen te streken tot behoud en/of versterking van de ecologische en landschappelijke waarden van het plangebied. De landschappelijke inpassing waarvan de aanleg geborgd is via de planregels leidt tot voldoende versterking van deze waarden. De aanplant van inheemse (struweel)hagen en fruitbomen zal leiden tot een toename van foerageer- en broedgelegenheid voor vogels en een toename van (bestuivende) insecten zoals bijen en vlinders. Ook zoogdieren zoals egel, wezel, bunzing en vleermuizen zullen hiervan profiteren.

Soortenbescherming

De geplande ontwikkeling heeft een zeer beperkte ruimtelijke impact. Bestaande bebouwing blijft behouden en van de aanwezige beplanting wordt alleen de laurierhaag verwijderd ten gunste van een inheemse haag. Het is niet geheel uit te sluiten dat in de laurierhaag vogels kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door haagbegroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Conclusie

De geplande ontwikkeling kan in overeenstemming met de wettelijke en provinciale natuurbeschermingsregels worden uitgevoerd, mits de te verwijderen laurierhaag wordt gerooid buiten het broedseizoen.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

Gebiedsomschrijving

Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied van Tilburg, in het stadsregionaal park Stadsbos013. Het terrein is, met uitzondering ter plekke van de woning, bijgebouwen en loods, voornamelijk onverhard. Rondom de woning bestaat het terrein uit een grasveld en ter plaatse van de parkeerplaats is natuurlijk uitziende halfverharding gebruikt. Het hemelwater kan hierdoor op het grootste gedeelte van het perceel rechtstreeks in de bodem infiltreren.

De directe omgeving van het plangebied betreft grotendeels golfbanen en agrarische percelen. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De dichtstbijzijnde watergangen, Hultensche Leij en Oude Leij, liggen op respectievelijk circa 750 m en 1000 m verwijderd van het plangebied. Binnen het plangebied is geen sprake van een beschermingszones ten behoeve van watergangen of andere belangen van het waterschap.

Bodemopbouw

De bodem op de locatie bestaat uit Veldpodzolgronden; grof zand (bodemcode Hn30, bron: PDOK).

Grondwater

Het maaiveld ter plaatse varieert in hoogte en ligt op circa 11 – 12 meter + NAP (op basis van het actueel hoogtebestand Nederland). Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied is gesitueerd in het gebied grondwaterbeschermingsgebied. In het grondwaterbeschermingsgebied gelden restricties ten aanzien van de aanleg van buisleidingen. Het gaat hierbij om buisleidingen voor het transport van gas, olie of chemicaliën, met uitzondering van buisleidingen voor het transport van aardgas, alsmede een leiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën. De aanleg van drukriolering voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater valt hier niet onder en hiervoor gelden dan ook geen restricties.

[image]

Afbeelding 3: Ligging plangebied in grondwaterbeschermingsgebied.

Doorlatendheid
De water doorlatendheid van de ondergrond wordt weergeven door middel van de k-waarde. De k-waarde van de bodem ter plaatse, bestaande uit grof zand, is circa 30 .Dit wordt gerekend tot zeer goed.

doorlatendheid

(k-waarde in m/etmaal)

klasse

k > 5

zeer goed

5 < k < 1

goed

1 < k < 0,5

redelijk

0,1 < k < 0,5

matig

0,01 < k < 0,1

slecht

k < 0,01

zeer slecht

Gelet op de doorlatendheid van de grond, biedt de planlocatie voldoende mogelijkheid voor infiltratie van neerslagwater ter plaatse.

5.2 Beleidskader

5.2.1 Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan ‘Grenzeloos Verbindend’ 2016-2021, tot stand gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.

5.2.2 Gemeente Tilburg

De gemeente volgt voor het aspect water een drievoudige strategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Het regenwater wordt in eerste instantie verzameld en er wordt gekeken of er slimme combinaties mogelijk zijn met water en groen in de stad. Bijvoorbeeld in groenvoorzieningen, zichtbare goten in straten, halfverharde parkeerplaatsen, groene daken of in watergangen en vijvers. Een deel van het regenwater kan hier infiltreren in de grond. Vervolgens wordt het hemelwater dat over blijft afgevoerd en geborgen (en primair gezuiverd) in bergingsvijvers via de riolering. Hier kan het regenwater ook weer (deels) infiltreren of anders gebruikt worden, bijvoorbeeld, voor recreatie of als landschappelijk element. Het resterende regenwater wordt, als het stedelijk watersysteem volledig benut is, daarna afgevoerd naar het regionale oppervlaktewater.

In de oude stadsdelen wordt het regenwater dat niet kan worden vastgehouden geborgen in de gemengde riolering (vuil- en regenwater door één buis) en afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie. In het deel van de oude stad met een gescheiden rioolstelsel wordt het regenwater apart opgevangen van het vuilwater (gescheiden rioolstelsel) en afgevoerd via de blauwe aders naar de waterparken aan de rand van de stad. Hier wordt het regenwater geborgen en zoveel als mogelijk gezuiverd en kan het worden gebruikt voor landbouw of recreatie. In nieuwere wijken wordt het regen- en vuilwater al vanaf het begin gescheiden verzameld. Het resterende regenwater wordt daarna afgevoerd naar het regionale oppervlaktewater.

5.2.3 Grondwaterbeschermingsgebieden

Aan de zuidkant van Tilburg wordt door Brabant Water drinkwater opgepompt uit de bodem. Deze drinkwaterwinning heeft een vergunning voor het onttrekken van 18 miljoen m3 per jaar en levert drinkwater aan 110.000 huishoudens en bedrijven in en rond Tilburg. Voor de bescherming van het grondwater waaruit het drinkwater wordt gewonnen zijn regels vastgelegd in de PMV (provinciale milieuverordening). Hierin zijn ook de beschermingszones opgenomen.

De winning in Tilburg is onvoldoende beschermd. Dat wordt voornamelijk veroorzaakt door stedelijke invloeden en agrarische activiteiten. Om de winning beter te beschermen is op 20 juni 2018 het grondwaterbeschermingsgebied verruimd. Rondom de drinkwaterwinning zijn nu twee beschermingszones met verschillende beschermingsniveaus. Het dichts om de winning ligt het waterwingebied, hier gelden de strengste regels. Normaal gesproken wordt dit gebied alleen gebruikt voor de drinkwaterwinning. In Tilburg wordt dit gebied ook gebruikt voor andere doeleinden: er zijn recreatiehuisjes aanwezig en het gebied maakt deel uit van Stadsbos013.

Rondom het waterwingebied ligt het grondwaterbeschermingsgebied. Hier zijn de regels minder streng. Dit gebied is in 2018 flink uitgebreid. Het omvat nu o.a. de woonwijk De Blaak en industrieterrein De Katsbogten. Het grondwaterbeschermingsgebied is als het ware over deze al bestaande bebouwing heen geschoven. Er wordt daardoor niet overal voldaan aan de regels die zijn gaan gelden. Daar waar knelpunten zijn ontstaan zijn deze als restopgave opgenomen in het gebiedsdossier. De financiering van de maatregelen in het kader van de bescherming van de waterwinning gebeurt niet vanuit de rioolheffing.

5.3 Duurzaam Watersysteem

De bestemmingsplanwijziging maakt op het perceel diverse (aanvullende) activiteiten mogelijk waaronder horeca, kampeerterrein en een Bed and Breakfast. In tabel 2 zijn de oppervlakken van de nieuwe situatie opgenomen. Ten opzichte van de bestaande situatie is er een toename van ca. 400 m² afwaterende verharding.

Oppervlakken

Niet-afvoerende oppervlakte (m²)

Afvoerende

oppervlakte (m²)

Totaal (m²)

parkeerterrein (breuksteen)

850

850

1.700

terreinverharding (breuksteen)

270

270

540

daken

0

820

820

terreinverharding (elementen)

0

715

715

Bed and Breakfast

0

150

150

onverhard

4.615

0

5.095

Totaal (m²)

5.735

2.805

8.540

Tabel 2; Afvoerende oppervlakken bestaande situatie

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;

  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied Natura 2000. Tevens ligt het op 315 m afstand van een volledig 'beschermd gebied waterhuishouding'. Deze gebieden zijn overgenomen uit de Provinciale Verordening water Noord Brabant. Hiervoor geldt antiverdrogingsbeleid, gericht op het, bij voorkeur, verbeteren van de condities voor de natuur of op verbetering van de landbouwkundige condities maar minimaal stand-still. Door de ligging binnen de invloedsfeer van Natura 2000 gebieden zijn nieuwe grondwateronttrekkingen niet toegestaan en geldt er een beregeningsbeleid. Ook in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen is het draineren van het plangebied uitgesloten.

Hemelwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren). Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • minder terrein verharden;

  • hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

  • groene daken;

  • water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;

  • waterdoorlatende verharding.

Alle beetjes helpen, andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.

In 2019 is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De voorgenomen bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

Vooruitlopend op het nieuwe beleid en op basis van afvoerende oppervlakken in de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op totaal ca. 170 m³. Bestaande verhardingen in het terrein behoren reeds op het eigen terrein te worden verwerkt. Afvoer van regenwater op drukriolering is niet toegestaan. Ook mag regenwater van het perceel niet worden afgewenteld op andere percelen.

Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel, verlaagde terreindelen en groene of waterbergende daken als kansrijk gezien. Een overloop kan plaatsvinden op de omliggende ecologische verbindingszone.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen

Huishoudelijk afvalwater

Het afvalwater dient te worden afgevoerd via de aanwezige drukriolering. In overleg met gemeente Tilburg moet worden nagegaan of de beschikbare capaciteit van de bestaande drukriolering voldoende is voor de voorgenomen ontwikkeling. Eventuele aanpassing aan de bestaande drukriolering zijn voor kosten van de initiatiefnemer.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. Doordat het verhard oppervlak slechts in geringe mate toeneemt kan, mede gelet op de bodemopbouw en doorlatendheid van de bodem, geconcludeerd worden dat de invloed van het planvoornemen op de waterhuishoudkundige situatie minimaal zal zijn. Het aspect water vormt daarom geen belemmering voor het planvoornemen.

De ontwikkeling valt binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het Programma Water en Riolering 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Standaard Plansystematiek

6.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2.2 Bouwdiepte

De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.

6.2.3 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden in het Tilburgse onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten;

  1. hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. overige gebieden.

Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling. Het plangebied ligt in het buitengebied en heeft een afwijkende bouwhoogte. Voor de bedrijfswoning geldt een maximale bouwhoogte van 11 meter en voor overige gebouwen is deze hoogte gemaximeerd op 6 meter.

[image]

Structuurbeeld Plansystematiek

6.2.4 Goothoogte

De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.

In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen. Dit is ook voor het plangebied aan de orde. Voor de bedrijfswoning is een maximale goothoogte van 7 meter vastgelegd, terwijl voor overige gebouwen de goothoogte is gemaximeerd op 3 meter.

6.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  3. 80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;

  4. 100m2 bij erf vanaf 1000m2;

  1. bouwhoogte:

  1. maximaal 3m bij plat dak;

  2. bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;

  3. bouwhoogte maximaal 4,5m.

N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.

In het buitengebied geldt voor bijgebouwen bij woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan:

  1. 75m² op bouwpercelen, kleiner dan 1000m²;

  2. 150m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000m², doch kleiner dan 5000m²;

  3. 200m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 5000m²;

terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen.

6.3 Bestemmingen En Aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

  • Recreatie - Buitengebied.

Binnen deze bestemming zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

  • bed & breakfast; deze aanduiding regelt, dat binnen het aanduidingsvlak sprake mag zijn van ten hoogste 6 'bed & breakfast'-eenheden. Het gezamenlijk vloeroppervlak van deze eenheden is daarnaast begrensd op 150 m2;

  • bedrijfswoning; met deze aanduiding is bepaald dat binnen het plangebied één bedrijfswoning aanwezig mag zijn;

  • horeca van categorie 1; de met deze aanduiding aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de uitoefening van een horecavoorziening behorende tot horecacategorie 1. Het maximum vloeroppervlak dat ten behoeve van deze functie gebruikt mag worden bedraagt 250 m2. Het oppervlak van een terras maakt onderdeel hiervan uit;

  • kampeerterrein; binnen dit aanduidingsvlak mogen de gronden ook gebruikt worden voor een recreatief nachtverblijf in de vorm van een camping. Het aantal standplaatsen is hierbij gemaximeerd op 15;

  • landschapswaarden; deze aanduiding waarborgt dat het plangebied landschappelijk wordt ingepast en in stand wordt gehouden. Op de betreffende gronden is het oprichten van gebouwen niet toegestaan;

  • parkeerterrein; de voor het ballonvaartbedrijf benodigde parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden die binnen dit aanduidingsvlak zijn gelegen;

  • specifieke vorm van recreatie - ballonvaart; met deze aanduiding wordt geregeld, dat de gronden ook gebruikt mogen worden ten behoeve van een recreatieve voorziening in de vorm van een ballonvaartbedrijf;

  • specifieke bouwaanduiding - reclamemast; deze aanduiding is opgenomen ten behoeve van enkele specifieke bouwregels inzake reclamemasten. Zo is bepaald waar reclamemasten gepositioneerd mogen worden, hoeveel reclamemasten zijn toegestaan en wat de maximale bouwhoogte van een dergelijk bouwwerk is.

6.4 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, bedrijfswoning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan "Buitengebied Zuidwest, 4e herziening (Gilzerbaan 495)" op 6 september 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de hieronder weergegeven organisaties. In deze tabel worden de binnengekomen overlegreacties samengevat en voorzien van het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders.

Instantie

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Provincie Noord-Brabant Directie ROH

21 april 2020

12 mei 2020

Geen

Ministerie van Defensie, Dienst

Vastgoed Defensie, Directie Zuid

21 april 2020

n.v.t.

Omdat geen reactie is ontvangen, wordt gesteld dat dit bestemmingsplan geen invloed heeft op de belangen van het Ministerie.

8.3 Omgevingsdialoog

In het kader van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog heeft initiatiefnemer in november 2019 omwonenden schriftelijk over het planvoornemen geinformeerd. Daarnaast is initiatiefnemer bij omwonenden langsgegaan om het plan toe te lichten en om eventuele vragen te beantwoorden. De omgevingsdialoog (zie bijlage 4) heeft geen aanleiding gegeven om het beoogde plan aan te passen.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van maandag 29 juni 2020 tot en met maandag 10 augustus 2020 ter inzage gelegen.

Bijlage 1 Inpassingsplan

Bijlage 1 Inpassingsplan

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Geluidszone - Luchtvaart

Bijlage 3 Geluidszone - Luchtvaart

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-funnel

Bijlage 4 luchtvaartverkeerzone-funnel

Bijlage 5 Luchtvaartverkeerzone-ihcs

Bijlage 5 Luchtvaartverkeerzone-IHCS

Bijlage 6 Luchtvaartverkeerzone-ils

Bijlage 6 Luchtvaartverkeerzone-ILS

Bijlage 1 Nota_parkeernormen_tilburg_2017

Bijlage 1 Nota_Parkeernormen_Tilburg_2017

Bijlage 2 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.

Bijlage 2 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.

Bijlage 3 Inventarisatie Risicobronnen En Verantwoording

Bijlage 3 Inventarisatie risicobronnen en verantwoording

Bijlage 4 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 4 Verslag omgevingsdialoog